EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R1295

Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014 - 2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG Voor de EER relevante tekst

PB L 347 van 20.12.2013, p. 221–237 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020; opgeheven door 32021R0818

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1295/oj

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/221


VERORDENING (EU) Nr. 1295/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014 - 2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 166, lid 4, artikel 167, lid 5, eerste streepje, en artikel 173, lid 3;

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is gericht op totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren en verleent de Unie onder andere de taak om bij te dragen tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, en tegelijkertijd om er zorg voor te dragen dat de omstandigheden nodig voor het concurrentievermogen van de industrie van de Unie aanwezig zijn. In dat opzicht versterkt de Unie de activiteiten van de lidstaten om de culturele en taalkundige verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen overeenkomstig artikel 167 VWEU en het Verdrag van de Unesco van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van diversiteit van cultuuruitingen (het "Unesco-Verdrag van 2005"), en vult zij deze activiteiten aan, vergroot zij het concurrentievermogen van de culturele en creatieve sectoren, en vergemakkelijkt zij de aanpassing aan veranderingen in de betreffende bedrijfstakken.

(2)

De steun van de Europese Unie voor de culturele en creatieve sectoren is hoofdzakelijk gebaseerd op de ervaringen die zijn opgedaan bij de Unieprogramma's vastgesteld bij Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) (het "programma MEDIA"), Besluit nr. 1855/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) (het "programma Cultuur") en Besluit nr. 1041/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) (het "programma Media Mundus"). Besluit nr. 1622/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) (de "actie Culturele Hoofdsteden van Europa"), en Besluit nr. 1194/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) (de "actie Europees erfgoedlabel") dragen eveneens bij tot de ondersteuning door de Unie van de culturele en creatieve sectoren.

(3)

In de mededeling van de Commissie betreffende een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering, die door de Raad in zijn resolutie van 16 november 2007 (9) en door het Europees Parlement in zijn resolutie van 10 april 2008 (10) is onderschreven, worden de doelstellingen beschreven van de toekomstige activiteiten van de Unie voor de culturele en creatieve sectoren. Doel is het bevorderen van de culturele verscheidenheid en interculturele dialoog, van de cultuur als katalysator voor creativiteit binnen het kader van groei en werkgelegenheid, en van de cultuur als cruciale component van de internationale betrekkingen van de Europese Unie.

(4)

Met betrekking tot het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 11, 21 en 22, leveren de culturele en creatieve sectoren een aanzienlijke bijdrage aan de bestrijding van alle vormen van discriminatie, met inbegrip van racisme en vreemdelingenhaat, en bieden zij een belangrijk platform voor de vrijheid van meningsuiting en voor de bevordering van eerbiediging van de culturele en taalkundige verscheidenheid.

(5)

Het Unesco-Verdrag van 2005, dat op 18 maart 2007 in werking is getreden en waarbij de Europese Unie partij is, onderstreept dat culturele activiteiten, goederen en diensten zowel een economisch als een cultureel aspect hebben omdat zij dragers zijn van identiteiten, waarden en betekenissen, en bijgevolg niet mogen worden behandeld alsof zij uitsluitend een commerciële waarde hebben. Dat verdrag is gericht op het versterken van internationale samenwerking (met inbegrip van internationale coproductie- en codistributieovereenkomsten) en van solidariteit met het oog op het stimuleren van de culturele uitingen van alle landen en individuen. Het bepaalt tevens dat er passende aandacht moet worden geschonken aan de speciale omstandigheden en behoeften van verschillende maatschappelijke groepen, met inbegrip van personen die tot minderheden behoren. Dienovereenkomstig moet een ondersteuningsprogramma voor de creatieve en culturele sectoren in overeenstemming met dat verdrag de culturele verscheidenheid op internationaal niveau bevorderen.

(6)

De bevordering van materieel en immaterieel cultureel erfgoed, met name in het licht van het Unesco-Verdrag van 2003 inzake de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed en het Unesco-Verdrag van 1972 inzake de bescherming van cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, moet tevens bijdragen tot versterking van de waarde van de desbetreffende locaties, en tegelijkertijd de mensen het gevoel geven dat zij een sterke band hebben met de culturele en historische waarde van dergelijke locaties.

(7)

In de mededeling van de Commissie getiteld "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (de "Europa 2020-strategie") wordt een strategie gedefinieerd die bedoeld is om de Unie te veranderen in een slimme, duurzame en inclusieve economie met een hoge werkgelegenheid, productiviteit en sociale cohesie. In die mededeling heeft de Commissie opgemerkt dat de Unie aantrekkelijkere randvoorwaarden moet creëren voor innovatie en creativiteit. In dat opzicht zijn de culturele en creatieve sectoren een bron van innovatieve ideeën die in producten en diensten kunnen worden omgezet die groei en banen creëren en helpen maatschappelijke veranderingen aan te pakken. Bovendien zijn de excellentie en het concurrentievermogen in deze sectoren hoofdzakelijk te danken aan de inspanningen van kunstenaars, ontwerpers en beroepsbeoefenaars, die moeten worden bevorderd. Daartoe moet de toegankelijkheid van financiering voor de culturele en creatieve sectoren worden verbeterd.

(8)

In zijn conclusies over informatiediensten inzake mobiliteit voor kunstenaars en andere beroepsbeoefenaren op cultureel gebied (11) heeft de Raad bevestigd hoe belangrijk mobiliteit van kunstenaars en beroepsbeoefenaars op cultureel gebied is voor de Unie en voor de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie, en roept hij de lidstaten en de Commissie op om, binnen hun bevoegdheden en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, het verstrekken van volledige en nauwkeurige informatie aan kunstenaars en professionals op cultureel gebied die mobiliteit nastreven binnen de Unie, te vergemakkelijken.

(9)

Mede ter versterking van een gedeelde culturele ruimte moeten de transnationale mobiliteit van de culturele en creatieve actoren en de transnationale verspreiding van culturele en creatieve werken, met inbegrip van audiovisuele werken en producten, worden bevorderd en moeten aldus culturele uitwisselingen en interculturele dialoog worden gestimuleerd.

(10)

De programma's MEDIA, Cultuur en Media Mundus zijn regelmatig onderworpen aan controles en externe evaluaties. Ook zijn er openbare raadplegingen georganiseerd over hun toekomst, waaruit naar voren komt dat deze programma's een zeer belangrijke rol spelen bij het beschermen en bevorderen van de Europese culturele en taalkundige verscheidenheid en dat zij relevant zijn voor de noden van de culturele en creatieve sectoren. Uit die controle-, evaluatie- en raadplegingsactiviteiten en uit diverse onafhankelijke studies, met name het onderzoek naar de rol van ondernemerschap in de culturele en creatieve industrieën, blijkt dat de culturele en creatieve sectoren met gemeenschappelijke uitdagingen worden geconfronteerd, te weten de snelle verandering veroorzaakt door de digitale omwenteling en de globalisering, een gefragmenteerde marktsituatie als gevolg van taalkundige verscheidenheid, problemen bij het verkrijgen van financiering, ingewikkelde administratieve procedures en een tekort aan vergelijkbare gegevens; voor het aanpakken van al deze uitdagingen zijn acties op het niveau van de Unie vereist.

(11)

Het is inherent aan de Europese culturele en creatieve sectoren dat zij langs nationale en taalkundige lijnen gediversifieerd zijn, hetgeen leidt tot een cultureel rijk en zeer onafhankelijk cultureel landschap dat een stem geeft aan de verschillende culturele tradities van het Europese erfgoed. Een dergelijke verscheidenheid zorgt evenwel ook voor een aantal obstakels die een vlotte transnationale verspreiding van culturele en creatieve werken verhinderen en de mobiliteit van culturele en creatieve actoren binnen en buiten de Unie belemmeren, hetgeen kan leiden tot geografische onevenwichtigheden en – dientengevolge – tot een beperkte keuze voor de consumenten.

(12)

Aangezien de Europese culturele en creatieve sectoren worden gekenmerkt door taalkundige verscheidenheid, hetgeen in bepaalde sectoren tot fragmentatie langs taalkundige lijnen leidt, zijn ondertiteling, nasynchronisatie en audiobeschrijving essentieel voor de verspreiding van culturele en creatieve werken, met inbegrip van audiovisuele werken.

(13)

De digitale omwenteling heeft een bijzonder groot effect op de wijze waarop culturele goederen en diensten gemaakt en verspreid worden, toegankelijk zijn en geconsumeerd en te gelde gemaakt worden. Hoewel wordt erkend dat het noodzakelijk is een nieuw evenwicht te bewerkstelligen tussen de toenemende toegankelijkheid van culturele en creatieve werken, een eerlijke vergoeding voor artiesten en ontwerpers en de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen, brengen de uit de digitale omwenteling voortvloeiende veranderingen brede mogelijkheden met zich mee voor de Europese culturele en creatieve sectoren en voor de Europese samenleving in het algemeen. Lagere distributiekosten, nieuwe distributiekanalen, het potentieel voor een nieuw en groter publiek, en nieuwe mogelijkheden voor nicheproducten kunnen de toegankelijkheid en een wereldwijde verspreiding van culturele en creatieve werken bevorderen. Om die kansen volledig te benutten en in te spelen op de gewijzigde omstandigheden als gevolg van de digitale omwenteling en de globalisering moeten culturele en creatieve sectoren nieuwe vaardigheden ontwikkelen en een betere toegang tot financiële middelen krijgen teneinde hun uitrusting te kunnen upgraden, nieuwe productie- en distributiemethoden te creëren en hun bedrijfsmodellen aan te passen.

(14)

De financiering van films berust op de bestaande distributiepraktijken. Er bestaat echter een groeiende behoefte aan bevordering van een attractief en legaal online-aanbod en aanmoediging van innovatie. Het is dan ook essentieel om nieuwe wijzen van distributie te bevorderen, om het ontstaan van nieuwe bedrijfsmodellen mogelijk te maken.

(15)

Voor veel exploitanten van kleine bioscopen, met name exploitanten van één scherm, is de digitalisering van bioscopen een langdurige kwestie, als gevolg van de hoge kosten van de digitale apparatuur. Hoewel de lidstaten de primaire bevoegdheid hebben voor cultuur en deze kwestie, naargelang het geval, derhalve op nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten aanpakken, bestaan er mogelijkheden voor financiering uit programma's en fondsen van de Unie, met name uit programma's en fondsen die zijn gericht op lokale en regionale ontwikkeling;

(16)

De opbouw van een publiek, met name onder jongeren, vraagt om een specifieke inzet van de Unie, teneinde in het bijzonder media- en filmeducatie te ondersteunen.

(17)

Een van de grootste uitdagingen voor de culturele en creatieve sectoren, met name voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen ("kmo's") en micro- kleine en, middelgrote organisaties, met inbegrip van non-profitorganisaties en non-gouvernementele organisaties, betreft de moeilijkheden waarmee zij worden geconfronteerd bij het verkrijgen van de benodigde financiële middelen om hun activiteiten te financieren, te groeien, hun concurrentievermogen in stand te houden en te vergroten en om hun activiteiten te internationaliseren. Hoewel dit een uitdaging is waarmee alle kmo's worden geconfronteerd, ligt de situatie in de culturele en creatieve sectoren aanzienlijk gecompliceerder als gevolg van het immateriële karakter van hun activa, de prototypische aard van hun activiteiten en hun intrinsieke behoefte om risico's te nemen en te experimenteren om te kunnen innoveren. Het nemen van dergelijke risico's moet ook worden begrepen en ondersteund door de financiële sector.

(18)

De European Creative Industries Alliance is een proefproject en een sectoroverschrijdend initiatief dat de creatieve sectoren hoofdzakelijk ondersteunt op beleidsniveau. Het is de bedoeling aanvullende middelen voor de creatieve bedrijfstakken te genereren en de vraag naar hun diensten door andere bedrijfstakken en sectoren te stimuleren. Nieuwe instrumenten voor betere ondersteuning van innovatie in de creatieve bedrijfstakken zullen worden getest en de resultaten daarvan zullen worden doorgegeven aan een leerplatform voor beleid bestaande uit Europese, nationale en regionale belanghebbenden.

(19)

Het bundelen van de huidige programma's MEDIA, Cultuur en Media Mundus voor de culturele en creatieve sectoren in één enkel omvattend programma (het "programma") zou de kmo's, micro-, kleine en middelgrote organisaties effectiever ondersteunen bij hun inspanningen om de kansen te benutten die de digitale omwenteling en de globalisering bieden en zou hen bijstaan bij het aanpakken van factoren die op dit moment tot een fragmentatie van de markt leiden. Om effectief te zijn, zou het programma middels op maat gemaakte maatregelen binnen twee onafhankelijke subprogramma's en een sectoroverschrijdend onderdeel rekening moeten houden met de specifieke aard van de verschillende sectoren en hun uiteenlopende doelgroepen en specifieke behoeften. Met name bij de uitvoering moet synergie worden gecreëerd tussen het programma en de nationale en regionale strategieën voor intelligente specialisatie. Daartoe zou het programma een coherente ondersteunende structuur voor de verschillende culturele en creatieve sectoren moeten opzetten, bestaande uit een subsidiesysteem aangevuld met een financieel instrument.

(20)

Het programma moet rekening houden met het duale karakter van cultuur en culturele activiteiten en derhalve oog hebben voor enerzijds de intrinsieke en artistieke waarde van cultuur, en anderzijds de economische waarde van die sectoren, en dus mede voor de bredere maatschappelijke bijdrage ervan aan creativiteit, innovatie en sociale insluiting.

(21)

Bij de uitvoering van het programma moeten de intrinsieke waarde van cultuur en de specifieke aard van de culturele en creatieve sectoren in aanmerking worden genomen, met inbegrip van het belang van non-profitorganisaties en -projecten in het kader van een subprogramma Cultuur.

(22)

Een op zichzelf staand financieel instrument, de garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren (de "garantiefaciliteit"), moet de culturele en creatieve sectoren in brede zin in staat stellen om te groeien en er met name voor zorgen dat voldoende hefboomeffect wordt gecreëerd voor nieuwe acties en kansen. Geselecteerde financiële intermediairs dienen zich in te zetten voor culturele en creatieve projecten om ervoor te zorgen dat de leningen evenwichtig zijn verdeeld in termen van geografische dekking en sectorvertegenwoordiging. Bovendien hebben openbare en particuliere organisaties in dit verband een belangrijke rol te vervullen om een brede aanpak in het kader van de garantiefaciliteit te verwezenlijken.

(23)

Er moeten tevens financiële middelen worden uitgetrokken voor de actie Culturele Hoofdsteden van Europa en voor het beheer van de actie voor het Europees Erfgoedlabel, daar deze bijdragen aan versterking van het gevoel dat mensen hebben deel uit te maken van een gemeenschappelijk cultureel gebied, alsook aan de bevordering van interculturele dialoog en wederzijds begrip en aan het vergroten van de waarde van het cultureel erfgoed.

(24)

Naast de lidstaten en landen en gebieden overzee die in aanmerking komen voor deelname aan het programma krachtens artikel 58 van Besluit nr. 2001/822/EG van de Raad (12), dient het programma, onder bepaalde voorwaarden, tevens open te staan voor deelname van -landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die aangesloten zijn bij de Europese Economische Ruimte-overeenkomst en van de Zwitserse Bondsstaat. Toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen en landen die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen, dienen eveneens te kunnen deelnemen aan het programma, uitgezonderd wat de garantiefaciliteit betreft.

(25)

Het programma dient verder open te staan voor bilaterale en multilaterale samenwerkingsacties met derde landen op basis van nog te bepalen aanvullende financiële bijdragen en specifieke regelingen die met de betrokken partijen worden overeengekomen.

(26)

Ook de samenwerking op cultureel en audiovisueel gebied tussen het programma en internationale organisaties, zoals de Unesco, de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, moet gestimuleerd worden.

(27)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat alle acties en activiteiten die in het kader van het programma worden uitgevoerd, een Europese meerwaarde hebben, dat zij complementair zijn met de activiteiten van de lidstaten en in overeenstemming met artikel 167, lid 4, VWEU en dat zij consistent zijn met andere activiteiten van de Unie, met name op het gebied van het onderwijs, werkgelegenheid, de interne markt, ondernemerschap, jeugd, gezondheid, burgerschap en justitie, onderzoek en innovatie, industrieel en cohesiebeleid, toerisme en externe betrekkingen, handel en ontwikkeling, en de digitale agenda.

(28)

In overeenstemming met de beginselen van een prestatiegerelateerde beoordeling moeten de procedures voor het toezicht op en de evaluatie van het programma gedetailleerde jaarverslagen omvatten en verwijzen naar specifieke, meetbare, haalbare, relevante en tijdgebonden doelstellingen en indicatoren, met inbegrip van kwalitatieve doelstellingen en indicatoren. Bij procedures voor toezicht en evaluatie moet rekening worden gehouden met het werk van relevante actoren, zoals Eurostat en de bevindingen van het ESS-net cultuurproject, en het Institute for Statistics van de Unesco. In deze context moet wat de audiovisuele sector betreft, de deelname van de Unie aan het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector (het "Waarnemingscentrum") worden voortgezet.

(29)

Teneinde optimaal toezicht op en evaluatie van het programma te waarborgen gedurende de gehele duur ervan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de vaststelling van aanvullende kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(30)

Zoals opgemerkt in het verslag van de Commissie van 30 juli 2010 betreffende de impact van de besluiten van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de rechtsgrondslagen van de Europese programma's op het gebied van een leven lang leren, cultuur, jeugd en burgerschap, zijn de programma's dankzij de kortere beheersprocedures doelmatiger geworden. Er moet in het bijzonder naar worden gestreefd te waarborgen dat administratieve en financiële procedures verder worden vereenvoudigd, onder meer door het gebruik van degelijke, objectieve en regelmatig geactualiseerde systemen voor de vaststelling van vaste bedragen, eenheidskosten en forfaitaire financiering.

(31)

Om voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te zorgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(32)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (14), heeft de Commissie sinds 2009 het Uitvoerend Agentschap voor onderwijs, audiovisuele middelen en cultuur belast met uitvoeringstaken voor het beheer van actie van de Unie op het terrein van onderwijs, audiovisuele middelen en cultuur. De Commissie kan derhalve voor de tenuitvoerlegging van het programma, op basis van een kosten-batenanalyse, gebruikmaken van een bestaand uitvoerend agentschap, zoals bepaald in die verordening.

(33)

Deze verordening legt voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen, die overeenkomstig punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (15) (het "Interinstitutioneel Akkoord"), voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure dienen te vormen.

(34)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder maatregelen ter preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of oneigenlijk gebruikte bedragen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (16) (het "Financieel Reglement").

(35)

In verband met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en krachtens Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (17) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (18), moeten adequate maatregelen ontwikkeld en uitgevoerd worden om fraude te voorkomen en gelden terug te vorderen die verdwenen zijn of die onterecht zijn uitgekeerd of op incorrecte wijze zijn gebruikt.

(36)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de Europese culturele en taalkundige verscheidenheid beschermen, ontwikkelen en bevorderen, het culturele erfgoed van Europa bevorderen en het concurrentievermogen van de Europese culturele en creatieve sectoren, met name van de audiovisuele sector, versterken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, gezien het transnationale en internationale karakter van het programma, maar vanwege de omvang en gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

(37)

Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG dienen derhalve te worden ingetrokken.

(38)

Er moet worden voorzien in maatregelen ter regulering van de overgang van de programma's Media, Cultuur, en Media Mundus naar het programma.

(39)

Om te zorgen voor de continuïteit in de door het programma te bestrijken financieringssteun, dient de Commissie de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de ondersteunde acties en activiteiten als subsidiabel te kunnen beschouwen, ook al werden die kosten gemaakt voordat de begunstigde een subsidieaanvraag had ingediend.

(40)

Om te zorgen voor de continuïteit in de door het programma te bestrijken financieringssteun, dient deze Verordening van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014. Om spoedeisende redenen moet deze verordening zo spoedig mogelijk na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Vaststelling en looptijd

1.   Bij deze verordening wordt het programma Creatief Europa ter ondersteuning van de Europese culturele en creatieve sectoren vastgesteld (het "programma").

2.   Het programma wordt uitgevoerd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "culturele en creatieve sectoren": alle sectoren waarin de activiteiten gebaseerd zijn op culturele waarden en/of artistieke en andere creatieve uitingen, ongeacht of die activiteiten wel of niet marktgericht zijn, ongeacht het soort structuur dat de activiteiten uitvoert, ongeacht de financieringswijze van die structuur. Tot die activiteiten behoren het ontwikkelen, creëren, produceren, verspreiden en in stand houden van goederen en diensten die culturele, artistieke of andere creatieve uitingen belichamen, evenals aanverwante functies zoals educatie of beheer. De culturele en creatieve sectoren omvatten onder meer architectuur, archieven, bibliotheken en musea, artistieke ambachten, audiovisuele werken (zoals film, tv-producties, videogames en multimediale uitingen), materieel en immaterieel cultureel erfgoed, design, festivals, muziek, literatuur, uitvoerende kunsten, uitgeverijen, radioproducties en beeldende kunsten;

2)   "kmo's": micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (19);

3)   "deelnemende financiële intermediairs": financiële intermediairs in de zin van artikel 139, lid 4, tweede alinea, van het Financieel Reglement, die zijn geselecteerd onder de garantiefaciliteit overeenkomstig het Financieel Reglement en bijlage I bij deze verordening, en die het volgende verstrekken dan wel voornemens zijn te verstrekken:

a)

leningen aan kmo's en aan micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren (garanties van het Europees Investeringsfonds ("EIF"); of

b)

leninggaranties aan andere financiële intermediairs die leningen verstrekken aan kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren (tegengaranties van het EIF);

4)   "aanbieders van capaciteitsopbouw": entiteiten die in staat zijn expertise te verstrekken overeenkomstig bijlage I, teneinde de deelnemende financiële intermediairs in staat te stellen de specifieke kenmerken en risico's die verbonden zijn aan kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren en aan hun projecten, doeltreffend te beoordelen.

Artikel 3

Algemene doelstellingen

De algemene doelstellingen van het programma zijn:

a)

het beschermen, ontwikkelen en bevorderen van de Europese culturele en taalkundige diversiteit en het bevorderen van het culturele erfgoed van Europa;

b)

het versterken van het concurrentievermogen van de Europese culturele en creatieve sectoren, in het bijzonder van de audiovisuele sector, teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

de ondersteuning van het vermogen van de Europese culturele en creatieve sectoren om transnationaal en internationaal te opereren;

b)

de bevordering van de transnationale verspreiding van culturele en creatieve werken en de transnationale mobiliteit van culturele en creatieve actoren, met name artiesten, alsmede het bereiken van nieuwe en grotere publieksgroepen en het verbeteren van de toegang tot culturele en creatieve werken in de Unie en daarbuiten, waarbij de inspanningen met name moeten worden gericht op kinderen, jongeren, personen met een handicap en ondervertegenwoordigde groepen;

c)

de versterking op duurzame wijze van de financiële capaciteit van kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren, waarbij naar een evenwichtige geografische spreiding en sectorvertegenwoordiging wordt gestreefd;

d)

de bevordering van beleidsontwikkeling, innovatie, creativiteit, publieksontwikkeling en nieuwe bedrijfs- en managementmodellen via ondersteuning van transnationale beleidssamenwerking.

Artikel 5

Europese meerwaarde

1.   Het programma onderkent de intrinsieke en economische waarde van cultuur en ondersteunt acties en activiteiten met een Europese meerwaarde in de culturele en creatieve sectoren. Het draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en de bijbehorende kerninitiatieven.

2.   Die Europese meerwaarde wordt gewaarborgd door een of meer van de volgende elementen:

a)

het transnationale karakter van de acties en activiteiten die een aanvulling vormen op regionale, nationale, internationale en andere programma's en beleid van de Unie en de impact van die acties en activiteiten op de culturele en creatieve sectoren alsook op burgers van de Unie en hun kennis van andere dan hun eigen culturen;

b)

de ontwikkeling en bevordering van de transnationale samenwerking tussen culturele en creatieve actoren, waaronder kunstenaars, audiovisuele beroepsbeoefenaars, culturele en creatieve organisaties en audiovisuele actoren, gericht op de bevordering van een meer omvattende, snellere, effectievere en duurzamere respons op mondiale uitdagingen;

c)

de schaalvoordelen en de kritische massa die door de steun van de Unie tot stand kunnen worden gebracht, waardoor een hefboomeffect wordt gecreëerd dat aanvullende middelen kan genereren;

d)

meer gelijke concurrentievoorwaarden in de Europese culturele en creatieve sectoren doordat er rekening wordt gehouden met landen met een lagere productiecapaciteit en/of met landen of regio's met een beperkt geografisch en/of taalgebied.

Artikel 6

Structuur van het programma

Het programma bestaat uit:

a)

een subprogramma MEDIA;

b)

een subprogramma Cultuur;

c)

een sectoroverschrijdend onderdeel.

Artikel 7

Logo's van de subprogramma's

1.   De Commissie draagt zorg voor de zichtbaarheid van het programma door het gebruik van logo's die specifiek zijn voor elk van de subprogramma's.

2.   De begunstigden van het subprogramma MEDIA maken gebruik van het logo in bijlage II. De Commissie stelt nadere bijzonderheden voor het gebruik van dat logo vast en deelt die mee aan de begunstigden.

3.   De begunstigden van het subprogramma Cultuur maken gebruik van een logo dat door de Commissie wordt vastgesteld. De Commissie stelt nadere bijzonderheden voor het gebruik van dat logo vast en deelt deze mee aan de begunstigden.

4.   De Commissie en de "Creatief Europa-Desks", als bedoeld in artikel 16, hebben ook het recht om de logo's van de subprogramma's te gebruiken.

Artikel 8

Toegang tot het programma

1.   In overeenstemming met het Unesco-Verdrag van 2005 bevordert het programma de culturele verscheidenheid op internationaal niveau.

2.   Het programma staat open voor deelname van de lidstaten.

3.   Onverminderd lid 4 staat het programma open voor deelname door de hieronder bedoelde landen, mits zij aanvullende financiële bijdragen betalen en, voor het subprogramma MEDIA, voldoen aan de voorwaarden in Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (20):

a)

toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van die landen aan programma's van de Unie die in de desbetreffende kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of vergelijkbare overeenkomsten zijn vastgelegd;

b)

landen van de EVA die partij zijn bij de EER-overeenkomst in overeenstemming met die overeenkomst;

c)

de Zwitserse Bondsstaat, op basis van een bilaterale overeenkomst met dat land.

d)

de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, volgens de procedures die met deze landen werden vastgesteld in vervolg op de kaderovereenkomsten die voorzien in hun deelname aan programma's van de Unie.

4.   De in lid 2, onder a) en d)? genoemde landen worden uitgesloten van deelname aan de garantiefaciliteit.

5.   Het programma staat open voor op uitgekozen landen of regio's gerichte bilaterale en multilaterale samenwerkingsacties op basis van door die landen of regio's betaalde aanvullende financiële bijdragen en van specifieke met die landen of regio's vast te leggen afspraken.

6.   In het kader van het programma zijn, op basis van gezamenlijke bijdragen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, ook samenwerking en gemeenschappelijke acties mogelijk met landen die niet aan het programma deelnemen en met internationale organisaties die in de culturele en creatieve sectoren actief zijn, zoals de Unesco, de Raad van Europa, de Oeso en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom.

HOOFDSTUK II

Subprogramma MEDIA

Artikel 9

Prioriteiten van het subprogramma MEDIA

1.   De prioriteiten bij het versterken van de capaciteit van de Europese audiovisuele sector om transnationaal te opereren zijn:

a)

de bevordering van het verwerven en verbeteren van vaardigheden en competenties van de audiovisuele beroepsbeoefenaars, en van het ontwikkelen van netwerken, met inbegrip van het gebruik van digitale technologieën om te zorgen voor aanpassing aan de marktontwikkeling, het testen van nieuwe benaderingen voor publieksontwikkeling en het testen van nieuwe bedrijfsmodellen;

b)

de vergroting van de capaciteit van audiovisuele actoren om Europese audiovisuele werken te ontwikkelen met verspreidingsmogelijkheden in de Unie en daarbuiten, om Europese en internationale coproducties te stimuleren, ook met en tussen televisieomroepen;

c)

de aanmoediging van business-to-business-uitwisselingen door markten en bedrijfshulpmiddelen toegankelijker te maken voor audiovisuele actoren teneinde de zichtbaarheid van hun projecten op de Unie-markt en op internationale markten te vergroten.

2.   De prioriteiten op het terrein van de bevordering van transnationale verspreiding zijn:

a)

het ondersteunen van distributie in bioscopen middels transnationale marketing, "branding", verspreiding en vertoning van audiovisuele werken;

b)

het bevorderen van een transnationale marketing, "branding" en de verspreiding van audiovisuele werken via alle andere platforms dan bioscopen;

c)

het ondersteunen van publieksontwikkeling als een middel om de belangstelling voor Europese audiovisuele werken te stimuleren en deze werken toegankelijker te maken, in het bijzonder door promotie, evenementen, filmgeletterdheid en festivals;

d)

het bevorderen van nieuwe wijzen van distributie om het ontstaan van nieuwe bedrijfsmodellen mogelijk te maken.

Artikel 10

Ondersteunende maatregelen van het subprogramma MEDIA

Ter uitvoering van de in artikel 9 genoemde prioriteiten, wordt uit het subprogramma MEDIA steun verleend voor:

a)

het ontwikkelen van een uitgebreide reeks scholingsmaatregelen die de verwerving en verbetering van vaardigheden en bekwaamheden van audiovisuele beroepsbeoefenaars, kennisuitwisseling en netwerkinitiatieven, waaronder ook de integratie van digitale technologieën, bevorderen;

b)

het ontwikkelen van Europese audiovisuele werken, met name films en televisieproducties zoals fictie, documentaires, kinder- en tekenfilms, evenals interactieve werken zoals videogames en multimedia, met een groter grensoverschrijdend verspreidingspotentieel;

c)

activiteiten gericht op het ondersteunen van Europese audiovisuele productiemaatschappijen, met name onafhankelijke productiemaatschappijen, teneinde Europese en internationale coproducties van audiovisuele werken, inclusief televisieproducties, te vergemakkelijken;

(d)

activiteiten die Europese en internationale coproductiepartners helpen samen te brengen en/of indirecte steun bieden voor audiovisuele werken gecoproduceerd door internationale coproductiefondsen die gevestigd zijn in een aan het programma deelnemend land;

e)

het faciliteren van toegang tot professionele audiovisuele beurzen, exposities en markten en het faciliteren van het onlinegebruik van bedrijfshulpmiddelen binnen en buiten de Unie;

f)

het opzetten van ondersteuningssystemen voor de verspreiding van niet-nationale Europese films via bioscopen en andere platforms, alsmede voor internationale verkoopactiviteiten, met name de ondertiteling, nasynchronisatie en audio-beschrijving van audiovisuele werken;

g)

het via alle distributieplatforms faciliteren van de verspreiding van Europese films in de wereld en van internationale films in de Unie, door middel van internationale samenwerkingsprojecten in de audiovisuele sector;

h)

een Europees netwerk van bioscoopexploitanten met het oog op vertoning van een significant aandeel van niet-nationale Europese films;

i)

initiatieven die een verscheidenheid van Europese audiovisuele werken, met inbegrip van korte films, presenteren en bevorderen, zoals festivals en andere promotie-evenementen;

j)

activiteiten die erop zijn gericht de filmgeletterdheid te bevorderen en het publiek meer kennis van en belangstelling voor Europese audiovisuele werken bij te brengen, met inbegrip van het audiovisuele en cinematografische erfgoed, met name onder jongeren;

k)

innovatieve acties om nieuwe bedrijfsmodellen en hulpmiddelen te testen op gebieden die naar verwacht zullen worden beïnvloed door de invoering en het gebruik van digitale technologieën.

Artikel 11

Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector

1.   De Unie zal voor de duur van het programma lid zijn van het Waarnemingscentrum.

2.   De deelname van de Unie aan het Waarnemingscentrum draagt bij tot de verwezenlijking van de prioriteiten van het subprogramma MEDIA door:

a)

de transparantie en de totstandkoming van gelijke kansen met betrekking tot de toegang tot juridische, financiële en marktinformatie te bevorderen en bij te dragen aan de vergelijkbaarheid van de juridische en statistische informatie;

b)

gegevens en marktanalyses te verschaffen die nuttig zijn voor het uitwerken van de actielijnen van het subprogramma MEDIA en voor de evaluatie van hun effecten op de markt.

3.   De Unie wordt in haar betrekkingen met het Waarnemingscentrum vertegenwoordigd door de Commissie.

HOOFDSTUK III

Subprogramma Cultuur

Artikel 12

Prioriteiten van het subprogramma Cultuur

1.   De prioriteiten bij het versterken van de capaciteit van de culturele en creatieve sectoren om transnationaal te opereren zijn:

a)

het ondersteunen van acties waardoor culturele en creatieve actoren vaardigheden, competenties en kennis kunnen verwerven die bijdragen tot de versterking van de culturele en creatieve sectoren, met inbegrip van het bevorderen van aanpassing aan digitale technologieën, het testen van innovatieve benaderingen voor publieksontwikkeling en het testen van nieuwe bedrijfs- en managementmodellen;

b)

het ondersteunen van acties die culturele en creatieve actoren in staat stellen om internationaal samen te werken en hun carrières en activiteiten binnen de Unie en daarbuiten een internationaler karakter te geven, zo mogelijk op basis van langetermijnstrategieën;

c)

het bieden van ondersteuning bij het versterken van Europese culturele en creatieve organisaties en het internationaal netwerken teneinde de toegang tot nieuwe professionele mogelijkheden te bevorderen.

2.   De prioriteiten bij het bevorderen van transnationale verspreiding en mobiliteit zijn:

a)

het ondersteunen van internationale tournees, evenementen, tentoonstellingen en festivals;

b)

het ondersteunen van de verspreiding van Europese literatuur, waarbij naar een zo groot mogelijke toegankelijkheid wordt gestreefd;

c)

het ondersteunen van publieksontwikkeling als middel om de belangstelling voor en de toegang tot Europese culturele en creatieve werken en materieel en immaterieel cultureel erfgoed te stimuleren.

Artikel 13

Ondersteunende maatregelen van het subprogramma Cultuur

1.   Ter uitvoering van de in artikel 12 genoemde prioriteiten, wordt uit het subprogramma Cultuur steun verleend voor:

a)

projecten voor transnationale samenwerking die culturele en creatieve organisaties uit verschillende landen bij elkaar brengen om sectorale of sectoroverschrijdende activiteiten uit te voeren;

b)

activiteiten door Europese netwerken van culturele en creatieve organisaties uit verschillende landen;

c)

activiteiten van organisaties met een Europese roeping om de ontwikkeling van opkomend talent aan te moedigen en de transnationale mobiliteit van culturele en creatieve actoren, alsmede de verspreiding van werken, te stimuleren, en die het potentieel hebben om de culturele en creatieve sectoren breed en blijvend te beïnvloeden;

d)

literaire vertalingen en het verder promoten ervan;

e)

speciale activiteiten gericht op een grotere zichtbaarheid van de rijkdom en verscheidenheid van de Europese culturen en op het stimuleren van de interculturele dialoog en wederzijds begrip, met inbegrip van Unie-cultuurprijzen of de actie Culturele Hoofdsteden van Europa en de actie Europees erfgoedlabel.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen ondersteunen in het bijzonder projecten zonder winstoogmerk.

HOOFDSTUK IV

Het sectoroverschrijdende onderdeel

Artikel 14

Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren

1.   De Commissie creëert een garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren.

De garantiefaciliteit functioneert als een op zichzelf staand instrument en wordt overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement opgericht en beheerd.

2.   De garantiefaciliteit heeft de volgende prioriteiten:

a)

het bevorderen van de toegang tot financiering voor kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren;

b)

het verbeteren van de capaciteit van deelnemende financiële intermediairs om de risico's die verbonden zijn aan kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren en aan hun projecten, te beoordelen, mede middels technische bijstand, kennisopbouw en netwerkmaatregelen.

De prioriteiten worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig bijlage I.

3.   Overeenkomstig artikel 139, lid 4, van het Financieel Reglement legt de Commissie de garantiefaciliteit ten uitvoer via indirect beheer, waarbij zij taken toevertrouwt aan het EIF zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), iii), van dat reglement, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van een overeenkomst tussen de Commissie en het EIF.

Artikel 15

Transnationale beleidssamenwerking

1.   Ter bevordering van transnationale beleidssamenwerking ondersteunt het sectoroverschrijdende onderdeel:

a)

transnationale uitwisselingen van ervaringen en knowhow met betrekking tot nieuwe bedrijfs- en managementmodellen, activiteiten op het gebied van "peer learning" en van netwerken van culturele en creatieve organisaties en beleidsmakers in verband met de ontwikkeling van de culturele en creatieve sectoren, waarbij in voorkomend geval de vorming van digitale netwerken wordt gestimuleerd;

b)

de verzameling van marktgegevens, studies, de analyse van de arbeidsmarkt en de behoeften aan vaardigheden, de analyse van het Europees en nationaal cultuurbeleid en de steun voor statistische onderzoeken op basis van voor elke sector specifieke instrumenten en criteria en evaluaties, met inbegrip van de meting van alle aspecten van de impact van het programma;

c)

betaling van de financiële bijdrage voor het Unie-lidmaatschap van het Waarnemingscentrum, om het verzamelen en analyseren van gegevens in de audiovisuele sector te bevorderen;

d)

het testen van nieuwe en sectoroverschrijdende bedrijfsmethoden voor financiering, verspreiding en commerciële exploitatie van creatieve activiteiten;

e)

het organiseren van conferenties, seminars en beleidsdialogen, mede op het gebied van culturele en mediageletterdheid, waarbij in voorkomend geval de vorming van digitale netwerken wordt gestimuleerd;

f)

de in artikel 16 bedoelde Creatief Europa-desks en de uitvoering van hun taken.

2.   De Commissie voert vóór 30 juni 2014 een haalbaarheidsstudie uit waarin de mogelijkheid van verzameling en analyse van gegevens in de culturele en creatieve sectoren, met uitzondering van de audiovisuele sector, wordt onderzocht, en legt de resultaten van deze studie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Naargelang de resultaten van de haalbaarheidsstudie kan de Commissie een dienovereenkomstig voorstel tot wijziging van deze verordening indienen.

Artikel 16

Creatief Europa-desks

1.   De aan het programma deelnemende landen zetten, in samenwerking met de Commissie, de Creatief Europa-desks op overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk (de "Creatief Europa-desks").

2.   De Commissie ondersteunt een netwerk van Creatief Europa-desks.

3.   De Creatief Europa-desks voeren, rekening houdend met de specifieke kenmerken van iedere sector, de volgende taken uit:

a)

informatie verstrekken over en het promoten van het programma in hun land;

b)

het bijstaan van de culturele en creatieve sectoren met betrekking tot het programma en het verstrekken van elementaire informatie over andere relevante steunmogelijkheden die in het kader van het beleid van de Unie beschikbaar zijn;

c)

het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking in de culturele en creatieve sectoren;

d)

het ondersteunen van de Commissie door assistentie te verlenen met betrekking tot de culturele en creatieve sectoren in de aan het programma deelnemende landen, bijvoorbeeld door beschikbare gegevens over die sectoren te verschaffen;

e)

het ondersteunen van de Commissie door te zorgen voor passende communicatie en verspreiding van de resultaten en effecten van het programma;

f)

zorg dragen voor de publicatie en verspreiding van informatie met betrekking tot de Uniefinanciering die zij hebben ontvangen en de behaalde resultaten voor de respectieve landen.

4.   De Commissie draagt, in samenwerking met de lidstaten, zorg voor de kwaliteit en de resultaten van de dienstverlening door de Creatief Europa-desks door middel van regelmatig en onafhankelijk toezicht en evaluatie.

HOOFDSTUK V

Resultaten en verspreiding

Artikel 17

Samenhang en complementariteit

1.   De Commissie, in samenwerking met de lidstaten, draagt zorg voor de algemene consistentie en complementariteit van het programma met:

a)

relevant beleid van de Unie, zoals op de terreinen onderwijs, werkgelegenheid, gezondheid, interne markt, de digitale agenda, jeugd, burgerschap, externe betrekkingen, handel, onderzoek en innovatie, ondernemerschap, toerisme, justitie, uitbreiding en ontwikkeling;

b)

andere relevante bronnen van Uniefinanciering op het terrein van cultuur- en mediabeleid, met name het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de programma's voor onderzoek en innovatie, alsmede de financiële instrumenten in verband met justitie en burgerschap, externe samenwerkingsprogramma's en de pretoetredingsinstrumenten.

2.   De toepassing en uitvoering van deze verordening laten de internationale verplichtingen van de Unie onverlet.

Artikel 18

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie draagt zorg voor periodieke monitoring en externe evaluatie van het programma aan de hand van onderstaande kwalitatieve en kwantitatieve prestatie-indicatoren:

a)

indicatoren voor de in artikel 3 bedoelde algemene doelstellingen:

i)

de werkgelegenheidsgraad, het werkgelegenheidsverloop en het aandeel in de werkgelegenheid, alsook het aandeel in het bbp van de culturele en creatieve sectoren;

ii)

het aantal mensen dat in aanraking komt met Europese culturele en creatieve werken, zo mogelijk inclusief werken van buiten hun eigen land;

b)

indicatoren voor de in artikel 4, onder a), bedoelde specifieke doelstelling:

i)

de schaal van de internationale activiteiten van culturele en creatieve organisaties en het aantal tot stand gebrachte transnationale partnerschappen;

ii)

het aantal door het programma ondersteunde leerervaringen en activiteiten waardoor de competenties van culturele en creatieve actoren, met inbegrip van audiovisuele beroepsbeoefenaars, zijn verbeterd en hun inzetbaarheid is vergroot;

c)

indicatoren voor de in artikel 4, onder b), bedoelde specifieke doelstelling wat betreft het Subprogramma MEDIA:

i)

het aantal bioscoopkaartjes voor niet-nationale Europese films in Europa en Europese films wereldwijd (op de tien belangrijkste niet-Europese markten);

ii)

het percentage Europese audiovisuele werken in bioscopen, op televisie en op digitale platforms;

iii)

het aantal mensen in de lidstaten dat niet-nationale Europese audiovisuele werken bekijkt en het aantal mensen in de aan het programma deelnemende landen dat Europese audiovisuele werken bekijkt;

iv)

het aantal Europese videogames dat in de Unie alsook in de aan het programma deelnemende landen wordt geproduceerd;

d)

indicatoren voor de in artikel 4, onder b), bedoelde specifieke doelstelling wat betreft het Subprogramma Cultuur:

i)

het aantal mensen dat direct of indirect wordt bereikt door projecten die door het programma worden ondersteund;

ii)

het aantal op kinderen, jongeren en ondervertegenwoordigde groepen gerichte projecten en een raming van het aantal mensen dat wordt bereikt;

e)

indicatoren voor de in artikel 4, onder c), bedoelde specifieke doelstelling:

i)

het volume van de leningen die in het kader van de garantiefaciliteit zijn gegarandeerd, ingedeeld naar nationale herkomst, omvang en sectoren van kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties;

ii)

het volume van de leningen toegekend door deelnemende financiële intermediairs, ingedeeld naar nationale herkomst;

iii)

het aantal en de geografische spreiding van de deelnemende financiële intermediairs;

iv)

het aantal kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties die gebruik maken van de garantiefaciliteit, ingedeeld naar nationale herkomst, omvang en sectoren;

v)

de gemiddelde standaardrente van leningen;

vi)

het bereikte hefboomeffect van gegarandeerde leningen in verhouding tot het indicatieve hefboomeffect (1:5,7);

f)

indicatoren voor de in artikel 4, onder d), bedoelde specifieke doelstelling:

i)

het aantal lidstaten dat gebruik maakt van de resultaten van de open coördinatiemethode voor hun nationale beleidsontwikkeling;

ii)

het aantal nieuwe initiatieven en de beleidsresultaten.

2.   Bij de uitvoering van het programma wordt rekening gehouden met de resultaten van het monitoring- en evaluatieproces.

3.   Naast de periodieke monitoring van het programma, stelt de Commissie een tussentijds evaluatieverslag op, op basis van een externe en onafhankelijke evaluatie, waarin:

a)

kwalitatieve en kwantitatieve elementen worden opgenomen, teneinde de doeltreffendheid van het programma ten aanzien van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te kunnen beoordelen, alsmede de doelmatigheid ervan en de Europese meerwaarde ervan;

b)

de mogelijkheden voor vereenvoudiging, de interne en externe coherentie, de vraag of alle doelstellingen van het programma nog steeds relevant zijn, en de bijdrage van de maatregelen tot de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei, aan bod komen;

c)

rekening wordt gehouden met de evaluatieresultaten betreffende het effect op lange termijn van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG.

4.   De Commissie dient het in lid 3 genoemde tussentijdse evaluatieverslag uiterlijk op 31 december 2017 in bij het Europees Parlement en de Raad.

5.   Op basis van een externe en onafhankelijke eindevaluatie stelt de Commissie een eindevaluatieverslag op waarin de langetermijneffecten en de duurzaamheid van het programma worden beoordeeld op basis van de gekozen kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Met betrekking tot de in artikel 4, onder c)? genoemde specifieke doelstelling, beoordeelt de Commissie ook de effecten van de garantiefaciliteit op de toegang tot bankleningen en de daarmee verbonden kosten voor kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren.

6.   De Commissie dient het in lid 5 genoemde eindverslag uiterlijk op 30 juni 2022 in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 19

Communicatie en verspreiding

1.   De Commissie verstrekt de aan het programma deelnemende landen informatie over de projecten die Uniefinanciering hebben gekregen, door hun de selectiebesluiten, binnen twee weken na de aanneming ervan, toe te zenden.

2.   Begunstigden van de projecten die door het programma ondersteund worden, dragen zorg voor de communicatie en verspreiding van informatie met betrekking tot de Uniefinanciering die zij hebben ontvangen en de behaalde resultaten.

3.   De Commissie draagt zorg voor de verspreiding van relevantie informatie aan de Creatief Europa-desks.

HOOFDSTUK VI

Gedelegeerde handelingen

Artikel 20

Delegatie van bevoegdheden aan de Commissie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 18, lid 1, vastgelegde kwalitatieve en kwantitatieve prestatie-indicatoren aan te vullen.

Artikel 21

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de duur van het programma.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK VII

Uitvoeringsbepalingen

Artikel 22

Uitvoering van het programma

1.   De Commissie voert het programma uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een jaarlijks werkprogramma vast betreffende de subprogramma's en het sectoroverschrijdende onderdeel. De Commissie zorgt er in het jaarlijkse werkprogramma voor dat de in de artikelen 3 en 4 vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen alsmede de in de artikelen 9 en 12 vastgelegde prioriteiten jaarlijks op consistente wijze ten uitvoer worden gelegd en zij geeft de nagestreefde doelstellingen aan, de verwachte resultaten, de methode van uitvoering, en het totale bedrag van het financieringsplan Het jaarlijkse werkprogramma bevat tevens een beschrijving van de te financieren maatregelen, een indicatie van het voor elke maatregel toegewezen financieringsbedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan.

Wat subsidies betreft, omvat het jaarlijkse werkprogramma de prioriteiten, de subsidiabiliteits-, selectie- en toewijzingscriteria en het maximale percentage medefinanciering. De financiële bijdrage uit het programma bedraagt maximaal 80 % van de kosten van de gesteunde acties.

Wat de garantiefaciliteit betreft, omvat het jaarlijkse werkprogramma de subsidiabiliteits- en selectiecriteria voor financiële intermediairs, de uitsluitingscriteria met betrekking tot de inhoud van de projecten die bij de deelnemende financiële intermediairs worden ingediend, de jaarlijkse toewijzing aan het EIF en de subsidiabiliteits-, selectie- en toewijzingscriteria voor aanbieders van capaciteitsopbouw.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 23, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De Commissie stelt volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het programma.

Artikel 23

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité (het "Comité Creatief Europa"). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Het Comité Creatief Europa kan in specifieke samenstellingen vergaderen voor het behandelen van concrete punten met betrekking tot de subprogramma's en het sectoroverschrijdende onderdeel.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 24

Financiële bepalingen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 zijn vastgesteld op 1 462 724 000 EUR in lopende prijzen.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële middelen worden als volgt toegewezen:

a)

ten minste 56 % voor het subprogramma MEDIA;

b)

ten minste 31 % voor het subprogramma Cultuur:

c)

ten hoogste 13 % voor het sectoroverschrijdende onderdeel, waarvan ten minste 4 % wordt toegewezen aan de transnationale samenwerkingsmaatregelen als bedoeld in artikel 15 en het netwerk van Creatief Europa-desks.

3.   De administratieve kosten ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het programma vallen onder de in lid 2 bedoelde toewijzing en het totale bedrag van die kosten bedraagt niet meer dan 7 % van de begroting van het programma, waarvan 5 % wordt toegewezen aan de uitvoering van het subprogramma MEDIA en 2 % aan de uitvoering van het subprogramma Cultuur.

4.   De in lid 1 bedoelde financiële middelen kunnen worden gebruikt ter dekking van uitgaven voor voorbereidings-, monitorings-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die direct noodzakelijk zijn voor het beheer en de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, in het bijzonder studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, met inbegrip van institutionele voorlichting van de beleidsprioriteiten van de Unie voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van het programma, en kosten die gepaard gaan met de IT-netwerken die gericht zijn op informatieverwerking en -uitwisseling, samen met alle andere kosten voor technische en administratieve bijstand die de Commissie maakt voor het beheer van het programma.

5.   De in lid 1 bedoelde financiële middelen kunnen de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk is voor een overgang tussen de op grond van Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG vastgestelde maatregelen en deze verordening.

Indien nodig kunnen in de begroting voor de jaren na 2020 kredieten worden opgenomen om soortgelijke uitgaven te dekken, met het oog op het beheer van de acties die op 31 december 2020 nog niet zijn afgerond.

6.   In afwijking van artikel 130, lid 2, van het Financieel Reglement, en in naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de ondersteunde acties en activiteiten als subsidiabel beschouwen, zelfs als de begunstigde deze kosten heeft gemaakt voordat hij een subsidieaanvraag had ingediend.

Artikel 25

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om te waarborgen dat de financiële belangen van de Unie bij de uitvoering van in het kader van deze verordening gefinancierde acties worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en inspecties en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestuurlijke en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten, op basis van documenten en controles en inspecties ter plaatse, bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van dit programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken uitvoeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of subsidiebesluit of een contract gefinancierd in het kader van dit programma, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die voorvloeien uit de tenuitvoerlegging van deze verordening bevatten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen, onverminderd de leden 1, 2 en 3, audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

HOOFDSTUK VIII

Slotbepalingen

Artikel 26

Intrekking en overgangsbepaling

1.   De Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

2.   Activiteiten die uiterlijk op 31 december 2013 van start gaan op grond van de in lid 1 genoemde besluiten, worden, totdat zij worden beëindigd, verder beheerd overeenkomstig die besluiten.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 35.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 156.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 19 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 december 2013.

(4)  Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 12).

(5)  Besluit nr. 1855/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van het programma Cultuur (2007 - 2013) (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 1).

(6)  Besluit nr. 1041/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een samenwerkingsprogramma met vakmensen uit derde landen op audiovisueel gebied (Media Mundus) (PB L 288 van 4.11.2009, blz. 10).

(7)  Besluit nr. 1622/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement Culturele Hoofdstad van Europa voor de periode 2007 tot 2019 (PB L 304 van 3.11.2006, blz. 1).

(8)  Besluit nr. 1194/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees erfgoedlabel (PB L 303 van 22.11.2011, blz. 1).

(9)  PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1.

(10)  PB C 247 E van 15.10.2009, blz. 32.

(11)  PB C 175 van 15.6.2011, blz. 5.

(12)  Besluit nr. 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Gemeenschap ("LGO-besluit") (PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(14)  Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1).

(15)  PB C 420 van 20.12.2013, blz. 1

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 16.10.2012, blz. 1).

(17)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(19)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(20)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).


BIJLAGE I

UITVOERINGSREGELINGEN VOOR DE GARANTIEFACILITEIT VOOR DE CULTURELE EN CREATIEVE SECTOREN

De door de garantiefaciliteit verleende financiële steun is bedoeld voor kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de culturele en creatieve sectoren, en is aangepast aan de specifieke behoeften van de sectoren en aldus aangemerkt.

1.   Taken

De Garantiefaciliteit verstrekt:

a)

garanties aan deelnemende financiële intermediairs in landen die deelnemen aan de garantiefaciliteit;

b)

aanvullende expertise aan deelnemende financiële intermediairs om de risico's te kunnen evalueren in verband met kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties en hun culturele en creatieve projecten.

2.   Selectie van de deelnemende financiële intermediairs

Het EIF selecteert de deelnemende financiële intermediairs volgens de beste marktpraktijk en de in artikel 4, onder c), genoemde specifieke doelstelling. De selectiecriteria omvatten in het bijzonder:

a)

het volume aan schuldfinanciering dat aan kmo's en micro-, kleine en middelgroteorganisaties beschikbaar is gesteld;

b)

het risicomanagementbeleid voor leningen, met name met betrekking tot culturele en creatieve projecten;

c)

het vermogen om een gediversifieerde kredietportefeuille op te bouwen en een plan voor marketing en promotie voor te stellen aan kmo's en micro-, kleine en middelgrote organisaties in de verschillende regio's en sectoren.

3.   Duur van de garantiefaciliteit

De maximale looptijd van afzonderlijke garanties bedraagt tien jaar.

Overeenkomstig artikel 21, lid 3, onder i), van het Financieel Reglement worden de terugbetalingen die worden gegenereerd door de garanties aan de garantiefaciliteit toegewezen voor een periode die de verbintenisperiode plus tien jaar niet overschrijdt. Terugbetalingen die worden gegenereerd overeenkomstig de bepalingen van relevante delegatieovereenkomsten, door de activiteiten van het MEDIA-productiegarantiefonds die voor 2014 is opgezet, worden in de periode 2014-2020 aan de garantiefaciliteit toegewezen. De Commissie informeert de lidstaten over dergelijke toewijzingen via het Comité Creatief Europa.

4.   Capaciteitsopbouw

Capaciteitsopbouw in het kader van de garantiefaciliteit betekent het beschikbaar stellen van expertise aan de deelnemende financiële intermediairs teneinde hun inzicht in de culturele en creatieve sectoren te vergroten (in aspecten als de immateriële aard van als onderpand dienende activa, de omvang van de markt waar een kritische massa ontbreekt, en het prototypische karakter van producten en diensten) en het verstrekken van aanvullende expertise inzake de opbouw van kredietportefeuilles en de beoordeling van risico's in samenhang met culturele en creatieve projecten aan elke deelnemende financiële intermediair.

De aan capaciteitsopbouw toegewezen middelen worden beperkt tot 10 % van de begroting voor de garantiefaciliteit.

Aanbieders van capaciteitsopbouw worden door het EIF, namens de garantiefaciliteit en onder toezicht van de Commissie geselecteerd door middel van een openbare en open aanbestedingsprocedure, op basis van criteria als ervaring met financiering van de culturele en creatieve sectoren, expertise, geografische reikwijdte, prestatievermogen en kennis van de markt.

5.   Begroting

De begrotingsmiddelen dekken de volledige kosten van de garantiefaciliteit, met inbegrip van de betalingsverplichtingen jegens deelnemende financiële intermediairs, zoals verliezen op garanties, de beheersvergoedingen van het EIF dat de middelen van de Unie beheert, alsook alle andere in aanmerking komende kosten of uitgaven.

6.   Zichtbaarheid en bewustmaking

Het EIF draagt bij aan de promotie van de garantiefaciliteit bij de Europese banksector. Voorts zorgen elke deelnemende financiële intermediair en het EIF met betrekking tot de uit hoofde van de garantiefaciliteit verleende steun ervoor dat een gepast niveau van zichtbaarheid en transparantie verstrekt wordt, door aan de doelgroep van kmo's en micro-, kleine en middelgroteorganisaties informatie over de financiële mogelijkheden te verstrekken.

Daartoe verstrekt de Commissie, onder meer, aan het netwerk van Creatief Europa-desks de nodige informatie voor de uitvoering van hun taken.

7.   Soorten leningen

De soorten leningen die door de garantiefaciliteit worden gedekt omvatten in het bijzonder:

a)

investeringen in materiële of immateriële activa;

b)

bedrijfsoverdrachten;

c)

bedrijfskapitaal (zoals interimkrediet, overbruggingskrediet, kasstroom, kredietlijnen).


BIJLAGE II

LOGO VAN HET SUBPROGRAMMA MEDIA

Het logo van het subprogramma MEDIA is als volgt:

Image

Top