EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007R1292

Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad van 30 oktober 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad in verband met het vervallen van de desbetreffende maatregel en tot beëindiging van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, inzake de invoer van dat product

PB L 288 van 6.11.2007, p. 1–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 06/11/2012: This act has been changed. Current consolidated version: 13/01/2012

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/1292/oj

6.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 288/1


VERORDENING (EG) Nr. 1292/2007 VAN DE RAAD

van 30 oktober 2007

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad in verband met het vervallen van de desbetreffende maatregel en tot beëindiging van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, inzake de invoer van dat product

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, leden 2 en 3,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1424/2006 van de Raad (3), een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit onder meer India. Bij de maatregelen waarop dit nieuwe onderzoek betrekking heeft, ging het om een ad-valoremantidumpingrecht ter hoogte van 0 % tot 18 %, ingesteld op de invoer die afkomstig was van bij name genoemde exporteurs en een residueel recht van 17,3 % op de invoer die van alle andere ondernemingen afkomstig was. Het onderzoek dat leidde tot Verordening (EG) nr. 1676/2001, zoals gewijzigd, wordt hierna aangeduid als „het oorspronkelijke onderzoek”.

(2)

De in het oorspronkelijke onderzoek op de invoer uit India ingestelde maatregelen werden bij Verordening (EG) nr. 1975/2004 van de Raad (4) uitgebreid tot de invoer van petfolie verzonden uit Brazilië en Israël, en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël.

(3)

Bij Besluit 2001/645/EG (5) aanvaardde de Commissie in het kader van het oorspronkelijke onderzoek verbintenissen van vijf Indiase producenten. Deze verbintenissen werden opgezegd bij Besluit 2006/173/EG (6).

(4)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 367/2006, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1124/2007 van de Raad (7), een definitief compenserend recht op petfolie van oorsprong uit India ingesteld. Voor bij name genoemde exporteurs werden ad-valoremrechten van 7 % tot 19,1 % vastgesteld en voor alle andere ondernemingen een residueel recht van 19,1 %. Het onderzoek dat tot Verordening (EG) nr. 367/2006, zoals gewijzigd, leidde, wordt hierna aangeduid als „het vorige antisubsidieonderzoek”.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(5)

Op 23 mei 2006 respectievelijk 3 juli 2006 hebben onderstaande communautaire producenten een verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening en een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening, dat alleen een onderzoek van dumping door Jindal Poly Films Limited („Jindal”) betrof, ingediend: Du Pont Teijin Films, Mitsubishi Polyester Film GmbH en Nuroll SpA („de indieners van het verzoek”). Zij vertegenwoordigen een groot gedeelte van de productie van petfolie in de Gemeenschap.

(6)

De indieners van het verzoek voerden aan dat: a) de dumping en de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk zullen voortduren of opnieuw zullen optreden, en b) de omstandigheden met betrekking tot de dumping, op grond waarvan de maatregelen voor Jindal waren vastgesteld, zijn veranderd en deze wijzigingen van blijvende aard zijn; zij leverden hiervoor voldoende voorlopig bewijsmateriaal.

3.   Onderzoek

(7)

Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité had besloten dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregel op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening te rechtvaardigen, heeft zij de opening van deze onderzoeken op 22 augustus 2006 (8) respectievelijk 25 augustus 2006 (9) via een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie aangekondigd.

(8)

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek was beperkt tot het onderzoek van dumping door Jindal. Voor beide onderzoeken werd het nieuwe onderzoektijdvak („NOT”) vastgesteld op het tijdvak van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006. Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of opnieuw zal optreden, had betrekking op de periode van 2003 tot het eind van het nieuwe onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

4.   Betrokken partijen

(9)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, de communautaire producenten, de importeurs en de haar bekende betrokken gebruikers officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregel in kennis gesteld. Voor beide nieuwe onderzoeken kregen belanghebbenden de gelegenheid om binnen de in de berichten van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(10)

Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(11)

Ten aanzien van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregel werd wegens het grote aantal in het verzoek genoemde producenten/exporteurs van petfolie in India overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening in het bericht van inleiding het gebruik van steekproeftechnieken overwogen. Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten/exporteurs gevraagd zich bij de Commissie te melden en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie over hun petfolieactiviteiten in het nieuwe onderzoektijdvak te verstrekken. Zes producenten/exporteurs in India toonden zich bereid aan het onderzoek mee te werken. Drie van hen (Ester Industries Limited, Garware Polyester Limited en Jindal) werden voor de steekproef geselecteerd en ontvingen een vragenlijst. Vastgesteld werd dat deze ondernemingen ten aanzien van de uitvoer van petfolie naar de Gemeenschap overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening de grootste representatieve hoeveelheid vertegenwoordigen die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht.

(12)

Daarnaast heeft de Commissie een vragenlijst gestuurd naar alle andere haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hadden gemeld. Ingevulde vragenlijsten werden ontvangen van vier communautaire producenten, de drie producenten/exporteurs in de steekproef, één importeur/gebruiker en vier gebruikers.

(13)

De Commissie verzamelde en controleerde alle informatie die zij nodig achtte om vast te stellen of er sprake was van dumping en schade, of een voortzetting of opnieuw optreden van de dumping en de schade waarschijnlijk is en of handhaving van de maatregelen in het belang van de Gemeenschap is. Bij de volgende belanghebbenden werd ter plaatse een controle verricht:

a)

Communautaire producenten

Dupont Teijin Films (Luxemburg),

Mitsubishi Polyester Film GmbH (Duitsland),

Nuroll SpA (Italië),

Toray Plastics Europe (Frankrijk);

b)

Producenten/exporteurs in India

Ester Industries Limited, New Delhi,

Garware Polyester Limited, Aurangabad,

Jindal Poly Films Limited, New Delhi;

c)

Verbonden importeur/gebruiker in de Gemeenschap

Rexor SAS (Frankrijk);

d)

Importeur/gebruiker

Coverne SpA (Italië);

e)

Gebruikers

Safta SpA (Italië),

Metalvuoto SpA (Italië).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(14)

Het betrokken product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India, dat doorgaans wordt ingedeeld onder de GN-codes ex39206219 en ex39206290.

2.   Soortgelijk product

(15)

Evenals in het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat petfolie dat in India wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, dezelfde fysieke en technische kenmerken en dezelfde toepassingen heeft als petfolie dat vanuit India naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd en petfolie dat door de communautaire producenten wordt geproduceerd en verkocht. Daarom gaat het om soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   GEDEELTELIJK TUSSENTIJDS NIEUW ONDERZOEK: DUMPING

1.   Normale waarde

(16)

Om de normale waarde vast te stellen, werd eerst gecontroleerd of de totale binnenlandse verkoop van Jindal representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. of deze ten minste 5 % van de totale naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg.

(17)

Vervolgens werd per producttype nagegaan of de totale binnenlandse verkoop ten minste 5 % van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid van dat producttype bedroeg.

(18)

Voor producttypen waarvoor de binnenlandse verkoop ten minste 5 % van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden van dat producttype bedroeg, werd daarna in overeenstemming met artikel 2, lid 4, van de basisverordening onderzocht of deze verkoop in voldoende mate in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden. Voor elk producttype waarvan de binnenlandse verkoop voor meer dan 80 % boven de kostprijs geschiedde, werd de normale waarde vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde prijs die werkelijk voor alle binnenlandse verkopen werd betaald. Voor producttypen waarvoor 80 % of minder, doch niet minder dan 10 % van de verkooptransacties winstgevend was, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijk betaalde gewogen gemiddelde prijs van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen. Voor producttypen waarvan, qua hoeveelheid, minder dan 10 % op de binnenlandse markt verkocht was tegen een prijs die niet onder de kostprijs per eenheid lag, ging men ervan uit dat het betrokken producttype niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht, zodat de normale waarde in overeenstemming met artikel 2, lid 3, van de basisverordening moest worden berekend.

(19)

Voor producttypen waarvan de binnenlandse prijzen van de producent/exporteur wegens de ontoereikende representativiteit of een gebrek aan verkopen in het kader van normale handelstransacties niet voor de vaststelling van de normale waarde konden worden gebruikt, werd de normale waarde in overeenstemming met artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening berekend op basis van de productiekosten van de producent/exporteur, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en winst.

(20)

De VAA-kosten werden gebaseerd op de VAA-kosten van de producent/exporteur in verband met zijn binnenlandse verkoop van het betrokken product, die als representatief werden aangemerkt. De winstmarge werd berekend op basis van de gewogen gemiddelde winstmarge van de onderneming voor producttypen die in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt waren verkocht.

2.   Uitvoerprijs

(21)

Het overgrote deel van de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap ging in het nieuwe onderzoektijdvak naar onafhankelijke afnemers. Daarom werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(22)

Een klein deel van de uitvoer ging naar een verbonden onderneming in de Gemeenschap. Deze verkocht de goederen niet direct door, maar verwerkte de goederen in belangrijke mate, waardoor berekening van de uitvoerprijs van het uitgevoerde product op basis van de wederverkoopprijs van het verwerkte product overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening onwerkbaar bleek te zijn. De door Jindal aan deze verbonden onderneming gefactureerde prijzen werden vergeleken met de prijzen die Jindal tijdens het nieuwe onderzoektijdvak zijn niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap voor dezelfde producttypen in rekening bracht. Omdat werd vastgesteld dat de twee reeksen prijzen voor elk producttype met elkaar in overeenstemming waren, werd geconcludeerd dat de door Jindal aan zijn verbonden onderneming in de Gemeenschap gefactureerde prijzen betrouwbaar waren en voor de berekening van de uitvoerprijs konden worden gebruikt.

3.   Vergelijking

(23)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking te waarborgen, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden. Daarom werden in voorkomend geval correcties toegepast voor verschillen in kortingen, rabatten, kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag, laden en lossen en aanverwante kosten, kredietkosten en commissielonen, waar die met gecontroleerd bewijsmateriaal waren gestaafd.

(24)

Jindal vroeg om een correctie op de normale waarde in verband met het in het kader van de Advance Licence Scheme (ALS, regeling voorafgaande vergunningen) niet-geïnde invoerrecht op grondstoffen die bij de productie van exportgoederen worden gebruikt. In het kader van de ALS kunnen grondstoffen rechtenvrij worden ingevoerd wanneer de onderneming een overeenkomstige hoeveelheid en waarde van het eindproduct, die worden bepaald in overeenstemming met officieel vastgestelde input-outputnormen, uitvoert. De invoer in het kader van de ALS kan worden gebruikt voor de productie van exportgoederen of voor de vervanging van binnenlandse inputs die voor de vervaardiging van exportgoederen worden gebruikt. De onderneming voerde aan dat de uitvoer van het betrokken product naar de Europese Gemeenschap werd gebruikt om te voldoen aan de ALS-eisen in verband met de invoer van grondstoffen. Er werd geen besluit genomen over het al dan niet toepassen van een correctie in verband met dit argument; omdat werd vastgesteld dat er in het nieuwe onderzoektijdvak geen sprake was van dumping door de onderneming, zou dit niet van invloed zijn op het uiteindelijke resultaat van het nieuwe onderzoek.

4.   Dumpingmarge

(25)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(26)

Deze vergelijking liet een negatieve dumpingmarge zien.

5.   Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden

(27)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd ook onderzocht of de bevindingen van het onderzoek redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden aangemerkt.

(28)

In dit verband zij eraan herinnerd dat bij twee opeenvolgende onderzoeken is gebleken dat Jindal zich niet schuldig maakte aan dumping: zie Verordening (EG) nr. 1676/2001 en Verordening (EG) nr. 390/2005 van de Raad (10). Deze bevindingen zijn in het huidige onderzoek bevestigd en er zijn geen aanwijzingen dat het niet-dumpen niet van blijvende aard zou zijn.

(29)

Derhalve bereiken de huidige maatregelen jegens Jindal de beoogde resultaten, zodat zij niet behoeven te worden gewijzigd.

D.   NIEUW ONDERZOEK IN VERBAND MET HET VERVALLEN VAN DE MAATREGEL

D.1   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

1.   Opmerkingen vooraf

(30)

Volgens Eurostat werd gedurende het nieuwe onderzoektijdvak 23 472 t van het betrokken product uit India in de Gemeenschap ingevoerd. Jindal nam hiervan ongeveer 90 % voor zijn rekening en de drie producenten/exporteurs in de steekproef samen ongeveer 97 %.

(31)

Gedurende het onderzoektijdvak voor het oorspronkelijke onderzoek (1 april 1999 tot en met 31 maart 2000) bedroeg de invoer uit India 50 590 t. En tijdens het onderzoektijdvak voor het vorige antisubsidieonderzoek (1 oktober 2003 tot en met 30 september 2004) bedroeg die invoer 12 679 t.

2.   Invoer met dumping tijdens het nieuwe onderzoektijdvak

2.1.   Opmerkingen vooraf

(32)

Zoals in overweging 11 al is gezegd, omvat de steekproef drie producenten/exporteurs. De bevindingen in de overwegingen 16 tot en 26 zijn van toepassing op Jindal.

2.2.   Normale waarde

(33)

Om de normale waarde voor Garware en Ester vast te stellen, werd eerst gecontroleerd of de gemelde binnenlandse verkoop van ieder van deze producenten/exporteurs representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. of deze ten minste 5 % van de gemelde naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg.

(34)

Vervolgens werd per producttype nagegaan of de totale binnenlandse verkoop ten minste 5 % van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid van dat producttype bedroeg.

(35)

Voor producttypen waarvoor de binnenlandse verkoop ten minste 5 % van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden van dat producttype bedroeg, werd daarna in overeenstemming met artikel 2, lid 4, van de basisverordening onderzocht of deze verkoop in voldoende mate in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden. Voor elk producttype waarvan de binnenlandse verkoop voor meer dan 80 % boven de kostprijs geschiedde, werd de normale waarde vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde prijs die werkelijk voor alle binnenlandse verkopen werd betaald. Voor producttypen waarvoor 80 % of minder, doch niet minder dan 10 % van de verkooptransacties winstgevend was, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijk betaalde gewogen gemiddelde prijs van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen. Voor producttypen waarvan, qua hoeveelheid, minder dan 10 % op de binnenlandse markt verkocht was tegen een prijs die niet onder de kostprijs per eenheid lag, ging men ervan uit dat het betrokken producttype niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht, zodat de normale waarde in overeenstemming met artikel 2, lid 3, van de basisverordening moest worden berekend.

(36)

Voor producttypen waarvan de binnenlandse prijzen van de producent/exporteur wegens de ontoereikende representativiteit of een gebrek aan verkopen in het kader van normale handelstransacties niet voor de vaststelling van de normale waarde konden worden gebruikt, werd de normale waarde in overeenstemming met artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening berekend op basis van de productiekosten van de producent/exporteur, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en winst.

(37)

De VAA-kosten werden gebaseerd op de VAA-kosten van de producent/exporteur in verband met zijn binnenlandse verkoop van het betrokken product, die als representatief werden aangemerkt. De winstmarge werd berekend op basis van de gewogen gemiddelde winstmarge van de onderneming voor producttypen die in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt waren verkocht.

2.3.   Uitvoerprijs

(38)

Wat de vaststelling van de uitvoerprijzen betreft, moet eraan worden herinnerd dat met het huidige onderzoek wordt beoogd vast te stellen of de dumping zal worden voortgezet of hervat wanneer de beschermende maatregelen worden ingetrokken. Daarom kan de Commissie de vaststelling van de voor de dumpingberekening gebruikte uitvoerprijzen niet beperken tot een onderzoek van het gedrag van de exporteur in het verleden, maar moet zij ook kijken naar de waarschijnlijke ontwikkeling van de uitvoerprijzen in de toekomst. Zij moet dus vaststellen of vroegere uitvoerprijzen betrouwbaar zijn als indicatie voor toekomstige waarschijnlijke uitvoerprijzen.

(39)

Omdat er gedurende een deel van het nieuwe onderzoektijdvak sprake was van prijsverbintenissen, werd met name onderzocht of die van invloed waren op de toenmalige uitvoerprijzen, waardoor ze onbetrouwbaar zouden worden voor de vaststelling van toekomstig uitvoergedrag. De prijsverbintenissen van Garware en Ester werden op 9 maart 2006 opgezegd, terwijl het nieuwe onderzoektijdvak de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 bestrijkt. Zowel Garware als Ester bleken toen de prijsverbintenis nog van kracht was prijzen te berekenen die zo dicht bij de minimuminvoerprijs (MIP) lagen dat betwijfeld moet worden of deze prijzen kunnen worden geacht van blijvende aard te zijn en onafhankelijk van de MIP te zijn vastgesteld. Een soortgelijke redenering is al eens beschreven in overweging 28 van Verordening (EG) nr. 366/2006 van de Raad (11).

(40)

Wat Garware betreft, werden de transacties ook na de opzegging van de prijsverbintenissen voortgezet; het gaat hierbij om ongeveer 20 % van het totale uitvoervolume tijdens het nieuwe onderzoektijdvak. Gezien de na afloop van de verbintenis op 8 maart 2006 uitgevoerde hoeveelheden, geven de prijzen voor deze transacties een goede beeld van wat het prijsbeleid van Garware zonder prijsverbintenis zou zijn geweest. De prijzen voor deze transacties werden daarom gebruikt voor de berekening van de uitvoerprijs voor alle tijdens het nieuwe onderzoektijdvak door Garware uitgevoerde hoeveelheden.

(41)

Wat Ester betreft, gaat het bij de transacties na de opzegging van de verbintenissen om niet meer dan 5 % van het totale uitvoervolume; zij bleven beperkt tot een zeer korte periode onmiddellijk na de opzegging van de verbintenis. Daarom kunnen de prijzen van deze transacties niet representatief worden geacht voor de uitvoerprijzen die de onderneming zonder prijsverbintenis zou hebben berekend. Zoals in overweging 39 al is aangegeven, lagen de prijzen van Ester bij uitvoer naar de Gemeenschap vóór de opzegging van de verbintenis zeer dicht bij de MIP’s. Bovendien werd vastgesteld dat de uitvoerprijzen van Ester naar andere derde landen, zowel als gewogen gemiddelde als per type, aanzienlijk onder de prijzen voor de Gemeenschap lagen, zodat deze zonder prijsverbintenis waarschijnlijk zullen worden aangepast aan de prijzen voor dezelfde types die bij uitvoer naar andere derde landen worden berekend. Daarom werd besloten dat de prijzen die Ester voor uitvoer naar de Gemeenschap berekende toen de verbintenis nog van kracht was, in het kader van het onderhavige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregel niet gebruikt kunnen worden voor de vaststelling van betrouwbare uitvoerprijzen in de zin van artikel 2, lid 8, van de basisverordening. Omdat Ester het betrokken product gedurende het nieuwe onderzoektijdvak in grote hoeveelheden op de wereldmarkt verkocht, werd besloten om voor de typen die ten tijde van de prijsverbintenis naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, de uitvoerprijs vast te stellen op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor alle derde landen. Voor het gedeelte van het nieuwe onderzoektijdvak na de opzegging van de verbintenis werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de prijzen de werkelijk werden betaald of moesten worden betaald bij uitvoer naar de Gemeenschap.

2.4.   Vergelijking

(42)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking te waarborgen, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden. Daarom werden er in voorkomend geval correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag, laden en lossen en aanverwante kosten, commissielonen, verpakkingskosten en kredietkosten, waar die met gecontroleerd bewijsmateriaal waren gestaafd.

(43)

De producenten/exporteurs vroegen uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder k, van de basisverordening voor een beperkt deel van de uitvoer om een correctie van de uitvoerprijs in verband met de voordelen die zij na de uitvoer ontvingen in het kader van de Duty Entitlement Passbook Scheme (DEPB, kredietregeling voor invoerrechten). In het kader van die regeling kunnen bij de uitvoer van het betrokken product ontvangen kredieten worden gebruikt om invoerrechten te compenseren; ook kunnen zij vrijelijk worden verkocht aan andere ondernemingen. Bovendien is er geen verplichting de ingevoerde goederen uitsluitend voor de productie van het uitgevoerde product te gebruiken. De producenten hebben niet aangetoond dat de in het kader van de DEPB ontvangen voordelen van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen en met name niet dat de klanten op de binnenlandse markt wegens de DEPB-voordelen systematisch andere prijzen betaalden. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

2.5.   Dumpingmarge

(44)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Wanneer de uitvoerprijzen gebaseerd waren op aan derde landen berekende prijzen, werden de juiste cif-waarden berekend door de prijzen af fabriek voor derde landen te verhogen met het gewogen gemiddelde verschil per producttype tussen de prijzen af fabriek en de cif-prijzen voor de Gemeenschap.

(45)

Deze vergelijking gaf een dumpingmarge van 15-25 % te zien. Er zij aan herinnerd dat voor Jindal een negatieve dumpingmarge werd vastgesteld (zie overweging 26).

3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

3.1.   Niet-gebruikte capaciteiten

(46)

De reservecapaciteit van alle bekende Indiase exporteurs werd voor het nieuwe onderzoektijdvak geschat op 32 000 t. Hiervan is evenwel 25 000 t voor Indiase exporteurs met een antidumpingrecht van 0 %. Een intrekking van de antidumpingmaatregelen heeft waarschijnlijk weinig gevolgen voor het uitvoerbeleid van deze ondernemingen. Derhalve is slechts 7 000 t aan reservecapaciteit te vinden bij Indiase exporteurs met een antidumpingrecht dat afwijkt van 0 %. Die reservecapaciteit, die in het nieuwe onderzoektijdvak ongeveer 30 % van het totale invoervolume van het betrokken product uit India in de Gemeenschap en 3 % van het communautaire verbruik uitmaakte, zou bij intrekking van de maatregelen direct op de Gemeenschap kunnen worden gericht.

3.2.   Stimulansen om de verkoop naar de Gemeenschap te verleggen

(47)

Een vergelijking per type laat zien dat de prijzen van de Indiase exporteurs in de steekproef met een dumpingmarge die afwijkt van 0 % bij uitvoer naar derde landen gedurende het nieuwe onderzoektijdvak 20-30 % lager waren dan de prijzen van dezelfde producenten/exporteurs bij uitvoer naar de Gemeenschap. Deze twee exporteurs voerden grote hoeveelheden naar derde landen uit, namelijk 80-90 % van hun totale uitvoer. Daarom kan het prijspeil bij uitvoer naar andere derde landen worden gezien als indicator voor het waarschijnlijke prijspeil voor uitvoer naar de Gemeenschap wanneer de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(48)

Sommige van de grootste exportmarkten voor petfolie in de wereld worden afgeschermd door hoge tarieven. Met name gelden voor de invoer van petfolie uit India in de Verenigde Staten naar gelang van de exporteur antidumpingrechten van 2,32 tot 24,11 % en compenserende rechten van 9 tot 25,27 %.

3.3.   Conclusie

(49)

De conclusie luidt derhalve dat het gezien de relatieve prijsniveaus, de reservecapaciteiten en de hierboven beschreven stimulansen waarschijnlijk is dat i) de dumping wordt voortgezet en ii) de uitvoer naar de Gemeenschap zal toenemen wanneer de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen worden ingetrokken.

D.2   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(50)

Vier communautaire producenten (Dupont Teijin Films, Mitsubishi Polyester Film GmbH, Nuroll SpA en Toray Plastics Europe) hebben hun volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Tijdens het nieuwe onderzoektijdvak vertegenwoordigden zij ongeveer 95 % van de communautaire productie. Derhalve vormen zij de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

(51)

De situatie ten aanzien van de communautaire productie van petfolie is sinds het oorspronkelijke onderzoek wel gewijzigd. Kodak Industrie (Frankrijk) produceert namelijk geen petfolie meer in de Gemeenschap en 3M heeft zijn activiteiten overgebracht naar I.T.P. SpA (Italië), dat zijn vestiging omschakelt op nieuwe en andere producten. Omdat Tsjechië sinds 1 mei 2004 lid van de Europese Unie is, maakt nu ook de onderneming Fatra a.s. (die in Tsjechië gevestigd is) deel uit van de communautaire productie.

D.3   SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

1.   Verbruik in de Gemeenschap

(52)

Het totale verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de invoerstatistieken van Eurostat, de verkopen binnen de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap en de verkopen van andere communautaire producenten.

Tabel 1

Verbruik in de Gemeenschap

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Hoeveelheid (ton)

253 890

250 231

251 612

257 177

Index (2003 = 100)

100

99

99

101

(53)

Ten opzichte van 2003 nam het verbruik in het nieuwe onderzoektijdvak met 1 % (meer dan 3 000 t) toe.

2.   Invoer uit India, Brazilië en Israël: hoeveelheid, marktaandeel en invoerprijzen

(54)

De omvang van de invoer in de Gemeenschap uit India nam tussen 2003 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 86 % toe, terwijl het marktaandeel van 5 % tot 9 % steeg en de prijzen met 12 % daalden. De gegevens zijn gebaseerd op Eurostat-statistieken.

Tabel 2

Invoer uit India

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Hoeveelheid (ton)

12 597

15 972

23 912

23 472

Index (2003 = 100)

100

127

190

186

Marktaandeel

5 %

6 %

10 %

9 %

Prijzen (EUR/ton)

2 005

1 890

1 866

1 755

Index (2003 = 100)

100

94

93

88

(55)

Nadat de antidumpingmaatregelen op de invoer uit India waren uitgebreid tot de invoer uit Brazilië en Israël, omdat werd vastgesteld dat de maatregelen langs deze weg werden ontweken (zie overweging 2), nam de uitvoer uit die landen sterk af. Na de instelling van de antiontwijkingsmaatregelen stegen de prijzen van petfolie van oorsprong uit die landen met 219 %.

Tabel 3

Invoer uit Brazilië en Israël

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Hoeveelheid (ton)

6 855

5 527

271

419

Index (2003 = 100)

100

91

5

6

Marktaandeel

2 %

2 %

0 %

0 %

Prijzen (EUR/ton; Eurostat-cijfers)

1 581

1 741

4 170

3 461

Index (2003 = 100)

100

110

264

219

(56)

Er moet evenwel rekening worden gehouden met het feit dat in het huidige onderzoek werd vastgesteld dat er geen sprake was van dumping door Jindal en dat dat bij eerdere onderzoeken ook werd vastgesteld voor andere ondernemingen (met name Flex Industries Limited en Polyplex Corporation Limited). Voor het huidige onderzoek wordt dan ook alleen gekeken naar de invoer met dumping uit India en de invoer waarbij ontwijking werd vastgesteld. De invoer met dumping uit India en de invoer waarvoor antiontwijkingsrechten werden ingesteld, is tussen 2003 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 70 % gedaald (zie tabel 4). De sterke daling van deze invoer is grotendeels te danken aan de antiontwijkingsmaatregelen ten aanzien van invoer uit Brazilië en Israël.

Tabel 4

Invoer uit India + Brazilië + Israël

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Hoeveelheid (ton)

10 383

8 881

3 618

2 766

Index (2003 = 100)

100

86

35

27

Marktaandeel

4 %

4 %

1 %

1 %

Prijzen (EUR/ton)

1 855

1 852

1 891

1 785

Bron: Eurostat en gegevens van de ondernemingen

3.   Invoer uit andere derde landen

(57)

De invoer uit andere derde landen nam in de beoordelingsperiode met 24 % toe (van ongeveer 62 000 t in 2003 tot ongeveer 77 000 t tijdens het nieuwe onderzoektijdvak), terwijl het marktaandeel van deze invoer in de Gemeenschap met 5 procentpunten toenam (van 25 % naar 30 %). Deze invoer kwam vooral uit Zuid-Korea, de Verenigde Staten, Thailand en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De gemiddelde prijs per ton daalde tussen 2003 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 11 %. De cijfers zijn gebaseerd op Eurostat-gegevens.

Tabel 5

Land

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Zuid-Korea

Invoervolume

(ton)

25 895

23 983

22 225

23 878

Index (2003 = 100)

100

93

86

92

Marktaandeel

10 %

10 %

9 %

9 %

Prijzen (EUR/ton)

2 137

2 146

2 239

2 098

Verenigde Staten

Invoervolume

14 611

18 636

20 544

13 432

Index (2003 = 100)

100

128

141

92

Marktaandeel

6 %

7 %

8 %

5 %

Prijzen (EUR/ton)

7 575

6 067

4 974

6 690

Thailand

Invoervolume

2 858

6 511

8 647

8 647

Index (2003 = 100)

100

228

303

303

Marktaandeel

1 %

3 %

3 %

3 %

Prijzen (EUR/ton)

1 742

1 764

1 811

1 758

VAE

Invoervolume

(ton)

1

26

2 478

5 898

Index (2004 = 100)

 

100

9 422

22 427

Marktaandeel

 

0 %

1 %

2 %

Prijzen (EUR/ton)

 

2 872

1 854

1 790

Totaal Zuid-Korea, Verenigde Staten, Thailand en VAE

Invoervolume

(ton)

43 366

49 157

53 894

51 855

Index (2003 = 100)

100

80

100

110

Marktaandeel

17 %

20 %

21 %

20 %

Totaal andere landen dan India, Brazilië en Israël

Invoervolume

(ton)

62 300

65 683

74 191

77 054

Index (2003 = 100)

100

105

119

124

Marktaandeel

25 %

26 %

30 %

30 %

Prijs

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/ton)

3 848

3 756

3 431

3 428

Index

100

98

90

89

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(58)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

4.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(59)

In de beoordelingsperiode bleef de capaciteit stabiel (ongeveer 190 000 t) en namen de productie en de bezettingsgraad met 4 % af.

Tabel 6

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Productie (ton)

176 682

175 465

165 348

168 875

Index (2003 = 100)

100

99

94

96

Capaciteit (ton)

190 694

185 863

186 721

189 832

Index (2003 = 100)

100

97

98

100

Bezettingsgraad

93 %

94 %

89 %

89 %

Index (2003 = 100)

100

101

96

96

4.2.   Voorraden

(60)

De voorraden van het betrokken product daalden tussen 2003 en 2004 van 23 929 t tot 22 241 t, waarna ze in 2005 enigszins toenamen en vervolgens in het eind van het nieuwe onderzoektijdvak afnamen tot 21 272 t. De daling was voornamelijk het gevolg van een geringere productie.

Tabel 7

Voorraden

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Hoeveelheid (ton)

23 929

22 241

23 209

21 272

Index (2003 = 100)

100

93

97

89

4.3.   Verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap en marktaandeel

(61)

De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap daalde tussen 2003 en 2005 met 5 % van 142 755 t naar 135 956 t, waarna de verkoop tussen 2005 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak weer enigszins aantrok, maar slechts tot 98 % van het niveau van 2003. De verkoop aan verbonden ondernemingen was in de beoordelingsperiode verwaarloosbaar (tussen 200 en 300 t per jaar). Bovendien is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2003 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 2 procentpunten gedaald.

Tabel 8

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Verkoopvolume (ton)

142 755

144 282

135 956

139 212

Index (2003 = 100)

100

101

95

98

Marktaandeel in totale verbruik

56 %

58 %

54 %

54 %

4.4.   Verkoopprijzen en kosten

(62)

De verkoopprijzen per eenheid namen in de beoordelingsperiode met 2 % af (van 2 891 euro/ton in 2003 tot 2 819 euro/ton tijdens het nieuwe onderzoektijdvak); ook de gemiddelde kosten per ton daalden met 2 %, van 3 216 euro/ton in 2003 tot 3 137 euro/ton tijdens het nieuwe onderzoektijdvak. De kosten daalden hoewel de gemiddelde kosten van de meeste grondstoffen (vooral door snel stijgende olieprijzen) aanzienlijk toenamen. Uit deze cijfers blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, teneinde niet te veel marktaandeel te verliezen, niet in staat was verkoopprijzen aan te rekenen die de productiekosten volledig dekten.

Tabel 9

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Gewogen gemiddelde prijs

(EUR/ton)

2 891

2 865

2 929

2 819

Index

100

99

101

98

Gewogen gemiddelde kosten

(EUR/ton)

3 216

3 112

3 152

3 137

Index (2003 = 100)

100

97

98

98

4.5.   Groei

(63)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de beoordelingsperiode ondanks een licht aantrekkende markt afgenomen.

4.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

(64)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap nam tussen 2003 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 13 % af. Hoewel het gemiddelde loon per werknemer met 5 % steeg, nam dankzij een rationalisering de productiviteit per werknemer met 9 % toe. Daardoor namen de arbeidskosten per geproduceerde ton met 4 % af.

Tabel 10

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Werkgelegenheid

2 263

2 112

2 027

1 978

Index (2003 = 100)

100

93

90

87

Productiviteit (ton per werknemer)

78

83

82

85

Index (2003 = 100)

100

106

104

109

Lonen (1 000 EUR)

138 876

132 916

129 098

127 375

Index (2003 = 100)

100

96

93

92

Gemiddeld loon per werknemer

61 362

62 922

63 669

64 407

Index (2003 = 100)

100

103

104

105

Lonen per geproduceerde ton

786

758

781

754

Index (2003 = 100)

100

96

99

96

4.7.   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(65)

De winstgevendheid van de verkoop staat voor de winst die wordt gegenereerd door de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap. Het rendement van de investeringen is berekend op basis van het rendement van alle activa.

(66)

Gerelateerd aan de verkoop van het betrokken product aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap zijn de winstgevendheid en het rendement van de investeringen ondanks lichte verbeteringen in 2004 en 2005 over de gehele beoordelingsperiode negatief gebleven. Als gevolg van een nieuwe daling na 2005 waren zowel de winstgevendheid als het rendement van de investeringen tijdens het nieuwe onderzoektijdvak bijzonder gering (winstgevendheid – 11 % en rendement op de investeringen – 3,1 %).

Tabel 11

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Winstgevendheid

–11,2 %

–8,6 %

–7,6 %

–11,3 %

Index (2003 = 100)

– 100

–77

–68

– 101

Rendement van investeringen

–2,6 %

–2,1 %

–1,9 %

–3,1 %

Index (2003 = 100)

– 100

–81

–75

– 118

4.8.   Kasstroom

(67)

De trend voor de kasstroom verslechterde vooral tijdens het nieuwe onderzoektijdvak.

Tabel 12

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Kasstroom (1 000 euro)

35 305

34 690

21 980

15 128

Index (2003 = 100)

100

98

62

43

4.9.   Investeringen en vermogen om kapitaal bijeen te brengen

Tabel 13

 

2003

2004

2005

NOT (1.7.2005-30.6.2006)

Investeringen (1 000 EUR)

21 745

18 131

16 772

17 724

Index (2003 = 100)

100

83

77

82

(68)

De investeringen in de productie van petfolie daalden tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak met 18 %. Tussen 2005 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak nam de waarde van de investeringen met 6 % toe, maar de investeringen bleven wel achter bij die in 2003. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de investeringen vooral ten doel hadden de kwaliteit van het product te verbeteren en de productiecapaciteit op peil te houden.

(69)

Het lage niveau van de investeringen is grotendeels te wijten aan het feit dat de moedermaatschappijen van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet geïnteresseerd leken te zijn in investeringen of in het verstrekken van garanties voor investeringen in niet-winstgevende activiteiten zoals de productie van petfolie in Europa.

4.10.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(70)

Bij de analyse van de omvang van de dumping wordt er rekening mee gehouden dat er maatregelen van kracht zijn om een eind te maken aan schade veroorzakende dumping. Zoals hierboven al is aangegeven, wijst de beschikbare informatie erop dat één van de producenten/exporteurs in de steekproef tegen dumpingprijzen naar de Gemeenschap blijft verkopen. Hoewel de vastgestelde dumpingmarge aanzienlijk is, was het effect op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het nieuwe onderzoektijdvak niet groot omdat het marktaandeel van de invoer met dumping uit India en de invoer waarbij ontwijking werd vastgesteld, slechts 1 % van het totale verbruik in de Gemeenschap uitmaakte. Jindal droeg zeker bij tot de verslechtering van de positie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Maar zelfs wanneer de invoer van Jindal niet in de analyse wordt meegenomen, zou de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat zijn geweest om na de instelling van antidumpingmaatregelen in 2001 van eerdere dumping te herstellen, enerzijds wegens de ontwijking (waartegen pas eind 2004 maatregelen werden genomen) en anderzijds wegens de ongeschiktheid van de verbintenissen die pas in het afgelopen jaar werden opgezegd. Men mag niet uit het oog verliezen dat vóór de instelling van de antiontwijkingsrechten en het opzeggen van de verbintenissen de invoer uit India waarbij dumping werd vastgesteld, drie keer zo hoog was als tijdens het nieuwe onderzoektijdvak.

5.   Conclusie over de toestand van de communautaire markt

(71)

De hoeveelheid petfolie die in de Gemeenschap werd verbruikt, nam met 1 % toe, terwijl de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap met 2 % terugliep.

(72)

De economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verslechterde op het punt van de meeste schadefactoren: productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad (– 4 %), omvang (– 2 %) en waarde van de verkoop (– 5 %), marktaandeel (– 2 procentpunten), kasstroom en winstgevendheid, investeringsactiviteit en rendement van de investeringen.

(73)

De herstructureringsinspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op het gebied van werkgelegenheid, kostenbeperking en productiviteitsstijging per werknemer wogen niet op tegen de stijging van de grondstoffenprijzen in de beoordelingsperiode. De productiekosten waren hoger dan de verkoopprijzen. Dit viel samen met de laaggeprijsde invoer met dumping uit India en de landen waarvoor ontwijking werd vastgesteld. De prijsdruk op de bedrijfstak van de Gemeenschap werd evenwel gedeeltelijk veroorzaakt door Jindal, waarvoor in het nieuwe onderzoektijdvak geen dumping werd vastgesteld, maar die wel 90 % van de totale invoer van petfolie uit India voor zijn rekening nam.

(74)

De toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap blijft dan ook precair en elke toename van de invoer met dumping zal de toestand naar alle waarschijnlijkheid verergeren.

D.4   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF OPNIEUW OPTREDEN VAN SCHADE

(75)

Zoals hierboven is gezegd, blijft de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap precair. De invoer met dumping zal sterk toenemen wanneer de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken. In overweging 46 is al gezegd dat de Indiase exporteurs op wie een antidumpingmaatregel van toepassing is, in staat zijn hun exportvolume sterk te vergroten, terwijl, zoals overweging 48 laat zien, enkele van de grootste exportmarkten voor petfolie in de wereld door hoge tarieven worden afgeschermd, met name de markt voor petfolie van de Verenigde Staten.

(76)

Zonder antidumpingrechten kan de invoer met dumping uit India een aanzienlijk prijsdruk op de communautaire markt uitoefenen. Er is dan ook een duidelijke aanwijzing dat het waarschijnlijk is dat er opnieuw schade zal optreden.

(77)

Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap aan een grotere invoer met dumping uit India wordt blootgesteld, kan zijn financiële situatie daarom verder verslechteren. Derhalve luidt de conclusie dat intrekking van de maatregelen tegen India er naar alle waarschijnlijkheid in zou resulteren dat de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw schade zal lijden.

D.5   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(78)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de Gemeenschap als geheel.

(79)

Op grond van hetzelfde artikel werd onderzocht of de vaststelling van het belang van de Gemeenschap gebaseerd was op een beoordeling van alle onderscheiden belangen van alle betrokkenen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

(80)

In het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Gemeenschap geacht. Omdat het bij het onderhavige onderzoek om een nieuw onderzoek gaat, wordt een situatie onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van kracht zijn, zodat kan worden nagegaan of deze maatregelen negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

(81)

Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van herhaling van schade veroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is.

(82)

Om de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen, of van het achterwege laten daarvan, te beoordelen, heeft de Commissie alle haar bekende belanghebbenden en degenen die zichzelf hadden aangemeld om informatie verzocht. Op grond hiervan heeft de Commissie vragenlijsten gezonden naar de bedrijfstak van de Gemeenschap, naar negen niet-verbonden importeurs en naar 23 gebruikers. Bovendien heeft de Commissie contact opgenomen met alle bekende communautaire producenten die niet de voor medewerking aan het onderzoek vereiste informatie verstrekten, teneinde basisinformatie over hun productie en verkopen te verkrijgen.

1.   Gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap

(83)

Zoals in de overwegingen 58 tot en met 74 werd aangetoond, bevindt de bedrijfstak van de Gemeenschap zich nog steeds in een kwetsbare positie.

(84)

Naar verwachting zal voortzetting van de maatregelen verlichting brengen bij een verstoring van de markt en een druk op de prijzen. Dankzij de maatregelen kan de bedrijfstak van de Gemeenschap ten minste zijn verkopen op peil houden en profiteren van schaalvoordelen.

(85)

Wanneer de antidumpingmaatregelen daarentegen zouden worden beëindigd, zal de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk niet verbeteren, en misschien zelfs nog verslechteren. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft vooral te kampen met dalende inkomsten ten gevolge van de prijsdruk en een krimpend marktaandeel.

(86)

Voortzetting van de antidumpingmaatregelen is dan ook in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

2.   Gevolgen voor de importeurs en gebruikers

(87)

Slechts één importeur/gebruiker en vier andere gebruikers hebben aan het onderzoek meegewerkt en de vragenlijst volledig beantwoord. Zij vertegenwoordigen 16,3 % van het verbruik van petfolie in de Gemeenschap en hebben aangegeven dat voortzetting van de antidumpingrechten voor hun onderneming geen grote gevolgen zou hebben.

3.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(88)

Wanneer al deze factoren in aanmerking worden genomen, luidt de conclusie dat de instelling van maatregelen geen of geen belangrijke negatieve gevolgen voor de situatie van de gebruikers en de importeurs van het betrokken product heeft.

(89)

De conclusie luidt dan ook dat er geen dwingende redenen zijn om de antidumpingmaatregelen in verband met het belang van de Gemeenschap niet voort te zetten.

E.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(90)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

(91)

Op grond van bovengenoemde feiten en overwegingen werd besloten om in overeenstemming met artikel 11, lid 3, van de basisverordening het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek met betrekking tot Jindal te beëindigen en het antidumpingrecht van 0 % dat in het oorspronkelijke onderzoek was ingesteld op door Jindal geproduceerd en naar de Europese Gemeenschap uitgevoerd petfolie te handhaven.

(92)

Wat het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel als bedoeld in artikel 11, lid 2, van de basisverordening betreft, moeten gezien bovenstaande bevindingen de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op petfolie uit India worden gehandhaafd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit onder meer India, dat doorgaans wordt aangegeven onder de GN-codes ex39206219 en ex39206290, wordt hierbij beëindigd voor zover deze maatregelen betrekking hebben op de Indiase producent/exporteur Jindal Poly Films Limited.

Artikel 2

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van de GN-codes ex39206219 (Taric-codes 3920621903, 3920621906, 3920621909, 3920621913, 3920621916, 3920621919, 3920621923, 3920621926, 3920621929, 3920621933, 3920621936, 3920621939, 3920621943, 3920621946, 3920621949, 3920621953, 3920621956, 3920621959, 3920621963, 3920621969, 3920621976, 3920621978 en 3920621994) en ex39206290 (Taric codes 3920629033 en 3920629094), van oorsprong uit India.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedraagt:

Onderneming

Definitief recht

(%)

Aanvullende Taric-code

Ester Industries Limited

75-76, Amrit Nagar,

Behind South Extension Part-1,

New Delhi — 110-003,

India

17,3

A026

Flex Industries Limited

A-1, Sector 60,

Noida 201 301, (U.P.),

India

0,0

A027

Garware Polyester Limited

Garware House,

50-A, Swami Nityanand Marg,

Vile Parle (East),

Mumbai 400-057,

India

6,8

A028

Jindal Poly Films Limited

56 Hanuman Road,

New Delhi 110-001,

India

0,0

A030

MTZ Polyfilms Limited

New India Centre, 5th floor,

17 Co-operage Road,

Mumbai 400-039,

India

18,0

A031

Polyplex Corporation Limited

B-37, Sector-1,

Noida 201-301,

Dist. Gautam Budh Nagar, Uttar Pradesh,

India

0,0

A032

SRF Limited

Express Building 9-10 Bahadur Shah Zaraf Marg

New Delhi 110-002

India

3,5

A753

All other companies

17,3

A999

3.   Wanneer een van de partijen de Commissie voldoende bewijs verstrekt:

dat zij de in lid 1 beschreven goederen in de tijdvakken van 1 april 1999 tot en met 31 maart 2000 en van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 niet heeft uitgevoerd,

dat zij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij Verordening (EG) nr. 366/2006 ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en

dat zij de betrokken goederen na het tijdvak van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 heeft uitgevoerd of dat zij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een grote hoeveelheid naar de Gemeenschap uit te voeren,

dan kan de Raad, met een gewone meerderheid, op een na raadpleging van het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel, lid 2 wijzigen door die partij toe te voegen aan de in de tabel in lid 2 opgenomen lijst van ondernemingen waarop antidumpingmaatregelen van toepassing zijn met als definitief recht het gewogen gemiddelde recht van 3,5 %.

4.   Het definitieve residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op de invoer uit India, als genoemd in lid 2, wordt hierbij uitgebreid tot hetzelfde polyethyleentereftalaatfolie dat verzonden is vanuit Brazilië of Israël (ongeacht of dit al dan niet wordt aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël) (Taric-codes 3920621901, 3920621904, 3920621907, 3920621911, 3920621914, 3920621917, 3920621921, 3920621924, 3920621927, 3920621931, 3920621934, 3920621937, 3920621941, 3920621944, 3920621947, 3920621951, 3920621954, 3920621957, 3920621961, 3920621967, 3920621974, 3920621977, 3920621992, 3920629031, 3920629092) met uitzondering van goederen die zijn vervaardigd door:

 

Terphane Ltda BR 101, km 101, Cabo de Santo Agostinho, Pernambuco, Brazilië (aanvullende Taric-code A569);

 

Jolybar Filmtechnic Converting Ltd (1987), Hacharutsim str. 7, Ind. Park Siim 2000, Natania South, 42504, POB 8380, Israël (aanvullende Taric-code A570);

 

Hanita Coatings Rural Cooperative Association Ltd, Kibbutz Hanita, 22885, Israël (aanvullende Taric-code A691).

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 30 oktober 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. NUNES CORREIA


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 227 van 23.8.2001, blz. 1.

(3)  PB L 270 van 29.9.2006, blz. 1.

(4)  PB L 342 van 18.11.2004, blz. 1.

(5)  PB L 227 van 23.8.2001, blz. 56.

(6)  PB L 68 van 8.3.2006, blz. 37.

(7)  PB L 255 van 29.9.2007, blz. 1.

(8)  PB C 197 van 22.8.2006, blz. 2.

(9)  PB C 202 van 25.8.2006, blz. 16.

(10)  PB L 63 van 10.3.2005, blz. 1.

(11)  PB L 68 van 8.3.2006, blz. 6.


Top