EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62012CJ0251

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 september 2013.
Christian Van Buggenhout en Ilse Van de Mierop tegen Banque Internationale à Luxemburg SA.
Verzoek van de Rechtbank van Koophandel te Brussel om een prejudiciële beslissing.
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 1346/2000 – Insolventieprocedures – Artikel 24, lid 1 – Uitvoering van verbintenis ‚ten voordele van schuldenaar die is onderworpen aan insolventieprocedure’ – Betaling aan schuldeiser van die schuldenaar.
Zaak C‑251/12.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2013:566

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

19 september 2013 ( *1 )

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Insolventieprocedures — Artikel 24, lid 1 — Uitvoering van verbintenis ‚ten voordele van schuldenaar die is onderworpen aan insolventieprocedure’ — Betaling aan schuldeiser van die schuldenaar”

In zaak C‑251/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België) bij beslissing van 14 mei 2012, ingekomen bij het Hof op 22 mei 2012, in de procedure

Christian Van Buggenhout en Ilse Van de Mierop, handelend als faillissementscuratoren van Grontimmo SA

tegen

Banque Internationale à Luxembourg SA,

wijst HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, E. Jarašiūnas, A. Ó Caoimh, C. Toader en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: V. Tourrès, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 maart 2013,

gelet op de opmerkingen van:

C. Van Buggenhout en I. Van de Mierop, handelend als faillissementscuratoren van Grontimmo SA, in persona en vertegenwoordigd door C. Dumont de Chassart, avocat,

Banque Internationale à Luxemburg SA, vertegenwoordigd door V. Horsmans, avocat,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Grégoire, M. Jacobs, L. Van den Broeck en J.‑C. Halleux als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Kemper en T. Henze als gemachtigden,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en B. Beaupère-Manokha als gemachtigden,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en S. Duarte Afonso als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 mei 2013,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 24, lid 1, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen C. Van Buggenhout en I. Van de Mierop, handelend als faillissementscuratoren van Grontimmo SA (hierna: „Grontimmo”), enerzijds, en Banque Internationale à Luxembourg SA (hierna: „BIL”) anderzijds, over een tegen laatstgenoemde ingestelde vordering tot betaling aan de door die curatoren beheerde boedel van het bedrag dat zij aan een schuldeiser van Grontimmo had betaald.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

3

De punten 4, 23 en 30 van de considerans van verordening nr. 1346/2000 luiden als volgt:

„(4)

De goede werking van de interne markt moet verhinderen dat er prikkels voor partijen bestaan om ter verbetering van hun rechtspositie geschillen of goederen van de ene lidstaat naar de andere over te brengen (forum shopping).

[...]

(23)

Deze verordening moet voor haar werkingssfeer uniforme conflictregels vaststellen die, voor zover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Tenzij anders is bepaald, moet het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing zijn („lex concursus”) [...]

[...]

(30)

Het kan voorkomen dat sommige betrokkenen niet van de opening van de procedure op de hoogte zijn en te goeder trouw in strijd met de nieuwe situatie handelen. Ter bescherming van dergelijke personen, die – niet op de hoogte zijnde van de opening van de procedure in het buitenland – een verbintenis ten voordele van de schuldenaar uitvoeren die zij eigenlijk voor de buitenlandse curator hadden moeten uitvoeren, moet ervoor worden gezorgd dat deze uitvoering of betaling een bevrijdend karakter heeft.”

4

Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 luidt als volgt:

„Deze verordening is van toepassing op collectieve procedures die, op de insolventie van de schuldenaar berustend, ertoe leiden dat deze schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator wordt aangewezen.”

5

Artikel 4, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Tenzij deze verordening iets anders bepaalt, worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend [...]”

6

Artikel 21, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„De curator kan verzoeken dat de hoofdzaken van de beslissing tot opening van de insolventieprocedure en, in voorkomend geval, van de beslissing inzake de aanwijzing van de curator in elke andere lidstaat openbaar worden gemaakt [...]”

7

Artikel 24 van verordening nr. 1346/2000 luidt als volgt:

„1.   Degene die in een lidstaat een verbintenis uitvoert ten voordele van de schuldenaar die is onderworpen aan een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure terwijl hij die verbintenis had moeten uitvoeren voor de curator van die procedure, wordt bevrijd indien hij niet van de opening van de procedure op de hoogte was.

2.   Degene die deze verbintenis heeft uitgevoerd vóór de in artikel 21 bedoelde openbaarmakingsmaatregelen wordt, totdat het tegendeel is bewezen, vermoed niet van de opening van de insolventieprocedure op de hoogte te zijn geweest; degene die deze verbintenis heeft uitgevoerd na de in artikel 21 bedoelde openbaarmakingsmaatregelen wordt, totdat het tegendeel is bewezen, geacht van de opening van de procedure op de hoogte te zijn geweest.”

Belgisch recht

8

In het Belgische recht wordt het faillissement geregeld door de faillissementswet van 8 augustus 1997.

9

Artikel 14 van deze wet bepaalt dat elk vonnis van faillietverklaring bij voorraad en op de minuut uitvoerbaar is vanaf de uitspraak, waarbij het vonnis van faillietverklaring ingaat op 0.00 uur van de dag van de uitspraak ervan en vanaf die datum al zijn effecten sorteert.

10

In artikel 16 van deze wet wordt gepreciseerd dat „[t]e rekenen van de dag van het vonnis van faillietverklaring de gefailleerde van rechtswege het beheer over al zijn goederen [verliest], zelfs over de goederen die hij mocht verkrijgen terwijl hij zich in staat van faillissement bevindt.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11

Grontimmo is een projectontwikkelingsmaatschappij met zetel te Antwerpen (België). Op 11 mei 2006 is bij de Rechtbank van koophandel te Brussel een verzoek tot opening van een insolventieprocedure met betrekking tot deze vennootschap ingediend.

12

Op 22 respectievelijk 24 mei 2006 zijn ten gunste van Grontimmo twee cheques voor een totaalbedrag van 1400000 EUR uitgeschreven door twee vennootschappen die laatstgenoemde geld verschuldigd waren.

13

Op 29 mei 2006 heeft de jaarlijkse algemene vergadering van Grontimmo het ontslag van de bestuurders aanvaard en met ingang van die datum nieuwe bestuurders aangewezen, die allen in Zuid-Afrika gedomicilieerd waren. Diezelfde dag heeft Grontimmo een aankoopoptie voor een bedrag van 1400000 EUR verkregen van Kostner Development Inc. (hierna: „Kostner”), een op 29 maart 2006 opgerichte vennootschap met zetel in Panama.

14

Op 31 mei en 22 juni 2006 heeft Grontimmo twee rekeningen geopend bij Dexia Banque Internationale à Luxembourg, die later BIL is geworden. De twee cheques, voor een totaalbedrag van 1400000 EUR, zijn eerst op de eerste rekening gestort, en het bedrag is daarna overgeboekt op de tweede rekening.

15

Op 2 juni 2006 hebben de nieuwe bestuurders van Grontimmo aan Dexia Banque Internationale à Luxembourg schriftelijk opdracht gegeven om een bankcheque voor een bedrag van 1400000 EUR uit te schrijven ten gunste van Kostner.

16

Op 4 juli 2006 is Grontimmo bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel failliet verklaard, waarbij deze vennootschap met ingang van het eerste uur van die dag van rechtswege het beheer over al haar goederen heeft verloren. Dit vonnis is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 juli 2006, maar is niet bekendgemaakt in het Journal officiel du Grand-Duché de Luxembourg.

17

Op 5 juli 2006 heeft Dexia Banque Internationale à Luxembourg ingevolge de opdracht van 2 juni 2006 ter betaling van de door Kostner verleende aankoopoptie ten voordele van deze vennootschap een cheque van 1400000 EUR uitgeschreven en betaalbaar gesteld.

18

Op 21 september 2006 hebben de faillissementscuratoren van Grontimmo Dexia Banque Internationale à Luxembourg verzocht, dit bedrag onmiddellijk te restitueren op grond dat die betaling was gebeurd in weerwil van feit dat de gefailleerde het beheer over zijn goederen had verloren, en bijgevolg niet aan de gezamenlijke schuldeisers kon worden tegengeworpen omdat zij na de opening van het faillissement was verricht. Dexia Banque Internationale à Luxembourg heeft restitutie van dat bedrag geweigerd op grond dat zij geen weet had van de insolventieprocedure en zich op artikel 24 van verordening nr. 1346/2000 kon beroepen.

19

Omdat de pogingen om het bedrag in der minne terug te krijgen niets hadden opgeleverd, hebben de faillissementscuratoren van Grontimmo bij dagvaarding van 2 augustus 2010 het hoofdgeding ingeleid bij de verwijzende rechter.

20

De verwijzende rechter vraagt zich af, of BIL zich op artikel 24 van verordening nr. 1346/2000 kan beroepen, met name gelet op het feit dat in het onderhavige geval de faillissementscuratoren van Grontimmo de hoofdzaken van de beslissing tot opening van de insolventieprocedure met betrekking tot deze vennootschap niet openbaar hebben gemaakt in Luxemburg en billijkheidshalve van een bank in een lidstaat niet kan worden geëist dat zij elke dag nagaat of haar klanten uit andere lidstaten niet aan een insolventieprocedure zijn onderworpen.

21

Daarop heeft de Rechtbank van Koophandel te Brussel de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

„Hoe moeten de woorden „verbintenis [...] ten voordele van de schuldenaar” in artikel 24 van [verordening nr. 1346/2000] worden uitgelegd? Moeten deze woorden aldus worden uitgelegd dat zij ook een op verzoek van de gefailleerde schuldenaar verrichte betaling aan een schuldeiser van deze laatste omvatten wanneer de partij die deze betalingsverplichting voor rekening en ten voordele van de gefailleerde schuldenaar is nagekomen, op dat ogenblik geen weet had van het feit dat in een andere lidstaat met betrekking tot de schuldenaar een insolventieprocedure was geopend?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

22

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 aldus moet worden uitgelegd dat een in opdracht van een aan een insolventieprocedure onderworpen schuldenaar verrichte betaling aan een schuldeiser van deze laatste binnen de werkingssfeer van deze bepaling kan vallen.

23

Om te beginnen dient erop te worden gewezen dat verordening nr. 1346/2000 weliswaar onder meer conflictregels ter bepaling van de internationale bevoegdheid en het toepasselijke recht bevat (zie in die zin arrest van 5 juli 2012, ERSTE Bank Hungary, C‑527/10, punt 38 en de aldaar aangehaalde rechtspraak), doch dat artikel 24 van deze verordening geen dergelijke conflictregel is, maar een bepaling van materieel recht die in elke lidstaat van toepassing is ongeacht de lex concursus. De vraag is er slechts op gericht te vernemen of een betaling als die welke Dexia Banque Internationale à Luxembourg in opdracht Grontimmo ten gunste van Kostner heeft verricht, valt onder lid 1 van dit artikel, volgens hetwelk degene die in een lidstaat een verbintenis uitvoert ten voordele van de schuldenaar die is onderworpen aan een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure, terwijl hij die verbintenis had moeten uitvoeren ten voordele van de curator van die procedure, wordt bevrijd indien hij niet op de hoogte was van de opening van de procedure.

24

Om deze vraag te beantwoorden dient, zoals is beklemtoond door alle belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend, te worden nagegaan of het begrip uitvoering van een verbintenis „ten voordele” van de schuldenaar die aan een insolventieprocedure is onderworpen, alleen ziet op betalingen of andere prestaties aan de gefailleerde schuldenaar dan wel ook op betalingen of andere prestaties aan een schuldeiser van deze laatste.

25

Van Buggenhout en Van de Mierop, de Franse regering en de Europese Commissie zijn van mening dat een betaling aan een schuldeiser van de gefailleerde schuldenaar niet onder dit begrip valt. BIL, de Belgische, de Duitse en de Portugese regering betogen echter dat een dergelijke situatie onder dit begrip valt.

26

Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen en het doel ervan, maar ook met de context van deze bepaling en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arrest van 4 mei 2010, TNT Express Nederland, C-533/08, Jurispr. blz. I-4107, punt 44 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Verder brengt de noodzaak van een uniforme uitlegging van de Unieverordeningen mee dat in geval van twijfel de tekst van een bepaling niet op zichzelf mag worden beschouwd, maar moet worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in de andere officiële talen (zie in die zin arrest van 10 september 2009, Eschig, C-199/08, Jurispr. blz. I-8295, punt 54 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Wat enerzijds de bewoordingen van artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 betreft, dient erop te worden gewezen dat, volgens de gewone betekenis van de woorden „ten voordele van”, de uitvoering van een verbintenis ten voordele van een aan een insolventieprocedure onderworpen persoon a priori niet de situatie dekt waarin een verbintenis in opdracht van deze laatste wordt uitgevoerd ten gunste van een van diens schuldeisers. In het algemene taalgebruik betekenen deze woorden immers alleen dat een verbintenis wordt uitgevoerd ten gunste van die persoon, zoals met name wordt bevestigd door de Spaanse taalversie („a favor de”), de Engelse taalversie („for the benefit of”), de Italiaanse taalversie („a favore del”), de Nederlandse taalversie („ten voordele van”) en de Portugese taalversie van deze bepaling („a favor de”).

29

Bovendien wordt in punt 30 van de considerans van verordening nr. 1346/2000, in het bijzonder in de Duitse taalversie („Zum Schutz solcher Personen, die [...] eine Zahlung an den Schuldner leisten”), de Engelse taalversie („In order to protect such persons who make a payment to the debtor”) en de Zweedse taalversie daarvan („För att skydda sådana personer som infriar en skuld hos gäldenären”), gezegd dat de situatie waarop artikel 24, lid 1, van deze verordening specifiek ziet, die van een „betaling” aan de gefailleerde schuldenaar is.

30

Verder wordt in dat artikel 24, lid 1, bepaald dat de ten voordele van de gefailleerde schuldenaar uitgevoerde verbintenis ten voordele van de curator had moeten worden uitgevoerd. Uit deze precisering blijkt ondubbelzinnig dat dit artikel betrekking heeft op de schuldvorderingen van de gefailleerde schuldenaar die na de opening van de insolventieprocedure schuldvorderingen van de gezamenlijke schuldeisers zijn geworden.

31

Hieruit kan worden geconcludeerd dat volgens de bewoordingen van de bepaling die het voorwerp van het verzoek om uitlegging is, de door deze bepaling beschermde personen de schuldenaars van de gefailleerde schuldenaar zijn die, rechtstreeks of indirect, te goeder trouw een verbintenis uitvoeren ten gunste van deze laatste.

32

De omstandigheid dat het in het hoofdgeding gaat om een bank die de betrokken betaling in opdracht en voor rekening van de gefailleerde schuldenaar heeft verricht, is in dit verband niet relevant. Ook al is de bank een jegens die gefailleerde schuldenaar aangegane verbintenis nagekomen, zij heeft die verbintenis immers niet uitgevoerd „ten voordele van” deze laatste in de zin van artikel 24 verordening nr. 1346/2000, aangezien deze schuldenaar niet de ontvanger van die betaling is geweest.

33

Wat anderzijds het doel van artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 en van de regeling waarvan dit artikel deel uitmaakt, betreft, volgt uit punt 30 van de considerans van die verordening dat dit artikel het mogelijk maakt dat bepaalde situaties die niet in overeenstemming zijn met de door de opening van de insolventieprocedure gecreëerde nieuwe omstandigheden, aan de greep van de curator ontsnappen.

34

Dit artikel 24, lid 1, maakt het in het bijzonder mogelijk dat de beslissing om een insolventieprocedure te openen niet onmiddellijk wordt erkend, doordat het toestaat dat de boedel wordt verminderd met schuldvorderingen van de gefailleerde schuldenaar die door diens schuldenaars te goeder trouw aan hem worden voldaan.

35

Deze bepaling mag echter niet aldus worden uitgelegd dat de boedel ook mag worden verminderd met de goederen die de gefailleerde schuldenaar aan zijn schuldeisers verschuldigd is. Bij een dergelijke uitlegging zou de gefailleerde schuldenaar immers, door verbintenissen die hij jegens een schuldeiser heeft, te doen uitvoeren door derden die niet op de hoogte zijn van de opening van de insolventieprocedure, goederen van de boedel naar die schuldeiser kunnen overbrengen en daardoor afbreuk doen aan een van de belangrijkste doelstellingen van verordening nr. 1346/2000, die in punt 4 van de considerans van die verordening is geformuleerd en erin bestaat te verhinderen dat er prikkels voor partijen bestaan om ter verbetering van hun rechtspositie goederen van de ene lidstaat naar de andere over te brengen.

36

Uit het samenstel van deze overwegingen betreffende de bewoordingen en het doel van artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000, de context van deze bepaling en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt, volgt dat een situatie als die in het hoofdgeding, waarin de gefailleerde schuldenaar indirect een verbintenis jegens een van zijn schuldeisers heeft uitgevoerd, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt.

37

De omstandigheid dat artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 niet van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding, brengt op zichzelf echter niet mee dat de betrokken bank verplicht is het omstreden bedrag aan de gezamenlijke schuldeisers te restitueren. De eventuele aansprakelijkheid van deze bank wordt door het toepasselijke nationale recht beheerst.

38

Gelet op een en ander dient op de vraag te worden geantwoord dat artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 aldus moet worden uitgelegd dat een betaling in opdracht van een aan een insolventieprocedure onderworpen schuldenaar aan een schuldeiser van deze laatste niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures moet aldus worden uitgelegd dat een betaling in opdracht van een aan een insolventieprocedure onderworpen schuldenaar aan een schuldeiser van deze laatste niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Naar boven