EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0195

Zaak C-195/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Kehl (Duitsland) op 7 april 2016 – Strafprocedure tegen I

PB C 260 van 18.7.2016, p. 17–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 260/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Kehl (Duitsland) op 7 april 2016 – Strafprocedure tegen I

(Zaak C-195/16)

(2016/C 260/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Kehl

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: I

Prejudiciële vragen

1)

Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van richtlijn 2006/126/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (hierna: „derde rijbewijsrichtlijn”) of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke de erkenning van in een andere lidstaat verkregen rijbevoegdheid wordt geweigerd, in het bijzonder wanneer die rijbevoegdheid was verworven volgens de vereisten van de derde rijbewijsrichtlijn?

2)

Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van de derde rijbewijsrichtlijn of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke wordt geweigerd een legitimatiebewijs te erkennen dat door een andere lidstaat is verstrekt aan een persoon die in die lidstaat volgens de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn rijbevoegdheid heeft verkregen, ook indien deze lidstaat de geldigheid van dat legitimatiebewijs in de tijd en tot het eigen grondgebied beperkt en dit legitimatiebewijs bovendien niet voldoet aan de vereisten van het rijbewijsmodel van de derde rijbewijsrichtlijn?

3)

Voor het geval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van de derde rijbewijsrichtlijn of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die het besturen van een motorvoertuig strafbaar stelt als een overtreding waarop een strafrechtelijke sanctie staat, omdat de bestuurder van het voertuig niet het recht had om het te besturen, hoewel deze bestuurder in een andere lidstaat rijbevoegdheid had verworven volgens de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn, zonder daarvan echter middels een legitimatiebewijs dat aan de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn voldoet, het bewijs te kunnen leveren?

4)

Voor het geval de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van de derde rijbewijsrichtlijn of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat – waarin aan een aanvrager van een rijbewijs in de regel onmiddellijk na het slagen voor het praktische rijexamen het definitieve rijbewijs wordt verstrekt – volgens welke het besturen van een motorvoertuig als bestuursrechtelijke overtreding wordt bestraft met een bestuurlijke boete wanneer de bestuurder van het voertuig, die in een andere lidstaat overeenkomstig de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn rijbevoegdheid heeft verworven, tijdens het besturen geen definitief rijbewijs als bewijs van zijn rijbevoegdheid bij zich heeft, daar hem een dergelijk rijbewijs wegens de bijzonderheden van de procedure voor de afgifte van definitieve rijbewijzen in die lidstaat, waarop de bestuurder van het voertuig geen invloed heeft, nog niet was verstrekt, maar hij in plaats daarvan een bestuurlijke verklaring dat aan de voor de verkrijging van rijbevoegdheid vereiste voorwaarden is voldaan, bij zich heeft?


(1)  PB L 403, blz. 18.


Top