EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TN0455

Zaak T-455/14: Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — Pirelli & C./Europese Commissie

PB C 261 van 11.8.2014, p. 42–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/42


Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — Pirelli & C./Europese Commissie

(Zaak T-455/14)

2014/C 261/68

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pirelli & C. SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, F. Moretti, G. Rizza en P. Ferrari, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

 

primair,

het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover het verzoekster betreft, inzonderheid artikel 1, punt 5, sub d, artikel 2, sub g, alsook artikel 4 ervan, dit laatste artikel evenwel uitsluitend voor zover zij daarbij is opgenomen in de lijst van ondernemingen waartoe het besluit is gericht;

 

subsidiair,

een beneficium ordinis seu excussionis toe te staan [(dat wil zeggen gelasten dat de schuldeisers eerst de hoofdschuldenaar moeten aanspreken, in casu Prysmian SpA (hierna: „Prysmian”), alvorens zij zich wenden tot de andere schuldenaars, verzoekster daaronder begrepen)];

in geval van een gunstige beslissing voor Prysmian in de zaak betreffende het beroep tot nietigverklaring dat deze onderneming in voorkomend geval via een afzonderlijke procedure aanhangig zal maken

het bestreden besluit nietig te verklaren dan wel artikel 2, sub g, ervan te wijzigen door de bij dit besluit aan verzoekster en aan Prysmiam hoofdelijk en gezamenlijk opgelegde geldboete te verlagen;

 

hoe dan ook,

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit C (2014) 2139 definitief van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39610 — Elektriciteitskabels).

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht

Met haar eerste middel voert Pirelli aan dat haar omstandig betoog dat het begrip Parental Liability Presumption (hierna: „PLP”) [vermoeden van aansprakelijkheid van de moedermaatschappij] niet op de band tussen Pirelli en Prysmian kon worden toegepast, in het bestreden besluit door de Commissie niet is beantwoord en dat dit argument zelfs niet is vermeld. Het betrokken besluit is dan ook volstrekt ontoereikend gemotiveerd en moet nietig worden verklaard.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van de algemene rechtsbeginselen en de grondrechten wat de toepassing van het vermoeden van een beslissende invloed betreft.

Met haar tweede middel voert Pirelli aan dat het bestreden besluit de artikelen 48 en 49 van het Handvest van Nice en de artikelen 6, lid 2, en 7, lid 1, van het EVRM heeft geschonden. De toerekening van aansprakelijkheid aan Pirelli levert bovendien schending op van het eigendomsrecht (artikel 1 van het aanvullend protocol bij het EVRM en artikel 14 EVRM, alsook de artikelen 17 en 21 van het Handvest van Nice) en is onverenigbaar met het in artikel 345 VWEU verankerde neutraliteitsbeginsel. Ten slotte heeft de Commissie het door artikel 6 van het EVRM en artikel 48, lid 2, van het Handvest van Nice gewaarborgde recht van verweer van Pirelli kennelijk geschonden, aangezien verzoekster zich niet tegen de haar verweten inbreuk heeft kunnen verweren, daar zij over geen enkel nuttig gegeven kon beschikken om de tegen Prysmian aangevoerde grieven te weerleggen.

3.

Derde middel, ontleend aan de niet-toepasbaarheid van het begrip PLP, aangezien de daarvoor geldende voorwaarden niet waren vervuld, en schending van artikel 101 VWEU.

Met haar derde middel voert Pirelli aan dat de Commissie ten onrechte het concept PLP op de onderhavige zaak heeft toegepast, waardoor artikel 101 VWEU is geschonden, aangezien de Commissie niet naar behoren rekening heeft gehouden met de bijzondere kenmerken van de controle die tussen Pirelli en Prysmian bestaat.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel.

Met haar vierde middel voert Pirelli aan dat de toepassing in casu van het concept PLP schending oplevert van het in artikel 5, lid 4, VEU, neergelegde evenredigheidsbeginsel, aangezien daarmee geen van de doelstellingen kon worden bereikt die de Commissie met het gebruik daarvan beoogt. Bijgevolg was er geen enkele reden om de aansprakelijkheid van Prysmian uit te breiden tot Pirelli.

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling doordat de verplichting jegens de Commissie tot betaling van de geldboete ten onrechte hoofdelijk en gezamenlijk aan Pirelli en aan Prysmiam is opgelegd en, subsidiair, doordat dit beginsel van hoofdelijke en gezamenlijke aansprakelijkheid bij de toepassing ervan niet passend is gecorrigeerd.

Met haar vijfde middel voert Pirelli aan dat de oplegging van een hoofdelijke en gezamenlijke aansprakelijkheid aan Pirelli, samen met Prysmian, niet alleen ongeschikt is ter bereiking van de doelstellingen die de Commissie met haar strafbeleid nastreeft, maar daarmee zelfs onverenigbaar is. Subsidiair, teneinde de aan Prysmian en aan Pirelli toe te rekenen afzonderlijke aansprakelijkheid in aanmerking te nemen, had de Commissie Pirelli minstens het voordeel van beneficium ordinis seu excussionis moeten toestaan. Ten slotte heeft de Commissie, doordat zij de verschillende situaties van verzoekster en van Prysmian niet geschikt heeft weergegeven, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling geschonden. Derhalve moet de rechter die de zaak dient af te doen, het gedeelte van het bestreden besluit betreffende de geldboete nietig verklaren dan wel, subsidiair, dit besluit met uitoefening van zijn volledige rechtsmacht wijzigen en Pirelli het beneficium ordinis seu excussionis toestaan.

6.

Zesde middel, ontleend aan de onrechtmatigheid van het bestreden besluit wegens schending van artikel 101 VWEU en de artikelen 2 en 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 wat Prysmian betreft.

Met haar zesde middel voert Pirelli aan dat zij aanspraak kan maken op de (gehele of gedeeltelijke) nietigverklaring van het bestreden besluit, dan wel minstens op de verlaging van de geldboete die Prysmian in voorkomend geval via haar beroep tegen het bestreden besluit zal verkrijgen. Zij verwijst hiervoor naar de argumenten van Prysmian, met uitzondering van die welke nadelig voor haar zijn.


Top