EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1291

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Partnerschappen in onderzoek en innovatie (COM(2011) 572 final)

PB C 229 van 31.7.2012, p. 39–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

31.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 229/39


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Partnerschappen in onderzoek en innovatie

(COM(2011) 572 final)

2012/C 229/07

Rapporteur: mevrouw HEINISCH

De Europese Commissie heeft op 21 september 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Partnerschappen in onderzoek en innovatie

COM(2011) 572 final.

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 mei 2012 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 23 en 24 mei 2012 gehouden 481e zitting (vergadering van 23 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 191 stemmen vóór en 2 tegen, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het Comité deelt het standpunt van de Commissie dat partnerschappen velerlei voordelen bieden, maar dat de mogelijkheden ervan nog beter zouden kunnen worden benut. Het juicht ten zeerste het initiatief van de Commissie toe om in het kader van het vlaggenschipinitiatief „Innovatie-Unie” Europese innovatiepartnerschappen (EIP's) op te richten en te bevorderen, die de onderzoeks- en innovatiecyclus efficiënter moeten maken en ervoor moeten zorgen dat innovaties sneller hun weg vinden naar de markt.

1.2   Voor langdurige en duurzame partnerschappen is het nodig dat er randvoorwaarden worden gecreëerd om problemen op het vlak van de beheersstructuur, financiering en uitvoering te regelen.

1.3   De basisvoorwaarde is dat partnerschappen eenvoudig, flexibel, inclusief en open van opzet zijn, dat de stuurgroepen representatief en evenwichtig zijn samengesteld en dat de verhouding tussen bestaande initiatieven en instrumenten van meet af aan duidelijk is vastgelegd.

1.4   Sociale innovaties zijn essentieel om een innovatievriendelijk klimaat te scheppen waardoor het bedrijfsleven, de openbare sector, de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties worden gestimuleerd om samen te werken en aldus hun innovatie- en productiecapaciteit te vergroten.

1.5   Voor een verdere uitwerking van het partnerschapsconcept is het belangrijk dat de verhouding tussen de EIP's en andere beleidsinitiatieven (zie par. 2.3.2 van de mededeling) wordt verduidelijkt en permanent wordt getoetst.

1.6   De noodzakelijke facilitering van een gecoördineerde tenuitvoerlegging en financiering van Europese en nationale programma's, bedoeld om de maatschappelijke uitdagingen doelmatiger aan te pakken (zie par. 3.1.3 en 3.3.3 van de mededeling), vereist o.m. een harmonisatie van de nationale administratieve procedures, steunrichtlijnen en financieringsvoorwaarden.

1.7   Daarnaast pleit het Comité voor een sterkere bundeling van de bestaande middelen en een overzichtelijkere en eenduidigere afbakening van de verschillende (co)financieringsmogelijkheden per thema. Het pleit tevens voor een doeltreffende besteding van de middelen en een gecentraliseerde systematische voorlichting over de diverse financieringsmogelijkheden.

1.8   Alle partijen en initiatieven op nationaal en Europees niveau die kunnen bijdragen tot een passende regelgevende follow-up en het voortbestaan van de partnerschappen en tot de tenuitvoerlegging van de resultaten ervan, dienen bij het proces te worden betrokken.

1.9   Deelname van derde landen aan partnerschappen voor onderzoek en innovatie moet verder worden ondersteund om Europa als „global player” aantrekkelijker te maken.

1.10   Op basis van de ervaringen die tot dusverre met partnerschappen zijn opgedaan, dient te worden bekeken welke vorm ze moeten hebben en hoe verplichtend ze moeten zijn om voldoende waarborgen te bieden voor flexibiliteit, openheid en innovatievermogen en ook voor de langdurigheid en stabiliteit van de partnerschappen en de duurzaamheid der resultaten.

1.11   Om geen menselijke hulpbronnen, tijd en geld te verkwisten moet in de toekomst meer aandacht worden besteed aan een efficiëntere werking. Maatregelen moeten beter worden gecoördineerd, regelmatig geëvalueerd en consequent worden omgezet.

1.12   Daartoe moet nauw wordt samengewerkt met actoren op nationaal, regionaal en lokaal niveau, zodat er rekening kan worden gehouden met specifieke nationale of regionale omstandigheden. Hoe belangrijk de mondiale dimensie van de huidige uitdagingen is, mag evenwel niet uit het oog worden verloren.

2.   De Commissiemededeling

2.1   In onderhavige mededeling van de Commissie wordt nader ingegaan op de vraag hoe de voorhanden middelen op het gebied van onderzoek en innovatie (O&I) (1) optimaal kunnen worden ingezet om de Europese Onderzoeksruimte tot 2014, de Innovatie-Unie, de Digitale Agenda en andere vlaggenschipinitiatieven in het kader van de Europa 2020-strategie (2) toch te verwezenlijken in deze tijden van economische en financiële crisis.

2.2   De Commissie valt daarbij terug op het partnerschapsconcept. In haar mededeling van oktober 2010 over de Innovatie-Unie heeft de Commissie gewezen op het belang van partnerschappen als middel om krachten te bundelen (3). Het idee is om Europese en nationale publieke spelers bijeen te brengen in publiek-publieke partnerschappen (P2P's) of publiek-private partnerschappen (PPP's) (4) om belangrijke maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en de Europese concurrentiekracht te versterken.

2.3   In het kader van het zevende kaderprogramma (KP7), het programma voor concurrentievermogen en innovatie (PCI), de Europese onderzoeksruimte (ERA) en het beleidskader van de Innovatie-Unie zijn verschillende vormen van partnerschappen ontwikkeld en uitgetest om tot een gemeenschappelijke visie te komen t.a.v. de wijze waarop partnerschappen in onderzoek en innovatie kunnen bijdragen tot slimme en duurzame groei in Europa.

2.4   In de algemene beoordeling concludeert de Commissie dat partnerschappen een aantal voordelen bieden, maar dat de mogelijkheden nog beter zouden kunnen worden benut.

2.5   EIP's kunnen een overkoepelend kader bieden voor de verschillende partnerschapsmodellen, in die zin dat zij alle belangrijke actoren uit de O&I-cyclus samenbrengen, zich zowel op de vraag- als de aanbodzijde richten en bijdragen tot het politieke engagement om de overeengekomen maatregelen uit te voeren. Partnerschappen zijn bovendien een probate methode om het mkb nauwer te betrekken bij onderzoek en innovatie.

2.6   Partnerschappen werken echter niet vanzelf. Voor langdurige en duurzame partnerschappen is het nodig dat er randvoorwaarden worden uitgewerkt om problemen op het vlak van de beheersstructuur, financiering en uitvoering te regelen.

2.7   Uit de resultaten van de verschillende partnerschappen heeft men reeds belangrijke conclusies kunnen trekken m.b.t. de opzet van partnerschappen en mogelijke oplossingen voor de problemen (5).

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Met de vergrijzing, de klimaatverandering en de veranderingen in de industrie en economie en op de arbeidsmarkt als gevolg van de globalisering staan de EU-lidstaten in hun ontwikkeling voor enorme uitdagingen. Gezamenlijke inspanningen zijn nodig. Dit vergt adequate maatregelen die centraal worden gecoördineerd. Daarnaast is het belangrijk dat alle potentiële belanghebbende partijen bij het proces betrokken worden. Er moet worden ingezet op onderzoek en op wetenschappelijk-technologische en sociale innovatie om de uitdagingen aan te pakken.

3.2   Ook voor het bundelen van de middelen, het opstellen van een adequaat budget en het verdelen van de middelen is het nodig om de zaken centraal te coördineren. Op die manier kan op O&I-gebied doeltreffend geprofiteerd worden van de kansen die de vergrijzing en de mondiale uitdagingen toch ook bieden.

3.3   Het Comité juicht ten zeerste het initiatief van de Commissie toe om in het kader van het vlaggenschipinitiatief „Innovatie-Unie” (6) Europese innovatiepartnerschappen (EIP's) op te zetten en te bevorderen, waardoor de onderzoeks- en innovatiecyclus efficiënter worden gemaakt en ervoor wordt gezorgd dat innovaties sneller hun weg vinden naar de markt (7).

3.4   In het kader van het zevende kaderprogramma (KP7) (8), het programma voor concurrentievermogen en innovatie (PCI) (9), de Europese onderzoeksruimte (ERA) (10), het beleidskader van de Innovatie-Unie (11) en het Europese proefpartnerschap voor actief en gezond ouder worden (AHA) zijn verschillende partnerschapsmodellen uitgetest. Op basis hiervan konden reeds een aantal eerste conclusies getrokken m.b.t. de opzet van de partnerschappen (12).

3.5   Een van de conclusies luidt dat partnerschappen eenvoudig, flexibel, inclusief en open moeten zijn, dat de stuurgroepen representatief en evenwichtig moeten zijn samengesteld en dat de verhouding tussen bestaande initiatieven en instrumenten van meet af aan duidelijk moet zijn vastgelegd. Voor een stabiele ontwikkeling op de lange termijn zijn bovendien duidelijke randvoorwaarden voor de opzet, de financiering en het functioneren van de partnerschappen nodig.

3.6   Het Comité erkent en steunt de inspanningen van de Commissie om de hierboven genoemde conclusies om te zetten in concrete voorstellen en richtsnoeren en om relevante aspecten te verwerken in het programma „Horizon 2020”. De maatregelen die de Commissie in haar Mededeling voorstelt, zijn nodig, maar volstaan naar de mening van het Comité niet.

4.   Bijzondere opmerkingen m.b.t de voorstellen van de Commissie

4.1   Doelstellingen van de Europese Innovatiepartnerschappen (EIP's)

4.1.1   Het Comité waardeert en steunt de in de Commissiemededeling (zie par. 2.3.1) nagestreefde sterkere koppeling tussen de instrumenten aan de „aanbodzijde” (onderzoek en technologie) en de „vraagzijde” (gebruiker, regelgeving, normalisatie e.d.). Het is het eens met de Commissie dat EIP's een goed middel zijn om de belangrijkste nationale en regionale spelers uit de private en publieke sector en het maatschappelijk middenveld samen te brengen en de uitwisseling tussen hen te versterken, zodat de instrumenten optimaal worden ingezet, meer synergie-effecten worden gesorteerd, middelen worden gebundeld, innovatie (met name sociale vernieuwingen en nieuwe bedrijfsmodellen) (13) wordt bevorderd en het politieke engagement wordt versterkt.

4.1.2   Het Comité wijst in dit verband op het belang van de voorstellen die de Commissie heeft gepresenteerd op basis van de conclusies van het werkdocument van de Commissiediensten inzake het proefproject m.b.t. actief en gezond ouder worden (AHA) en andere partnerschappen (14). Hierin komt duidelijk naar voren dat er strikte randvoorwaarden moeten zijn voor de beheersstructuren, de uitvoering en de financiering, willen O&I-partnerschappen een lang leven beschoren zijn en zich doeltreffend kunnen ontwikkelen.

4.2   Verdere uitwerking van het partnerschapsconcept

4.2.1   Onderstaande punten zijn belangrijk voor de verdere uitwerking van het partnerschapsconcept, waarbij nog een aantal aanvullende punten worden benadrukt:

4.2.2   Verduidelijking van de verhouding tussen de EIP en andere beleidsinitiatieven (par. 2.3.2 van de mededeling): deze verhouding moet permanent worden geëvalueerd en met name bij nieuwe EIP's nauwkeurig worden omschreven.

4.2.3   Betrekken van alle partijen die een passende regelgevende follow-up kunnen waarborgen (par. 2.3.2): gekeken moet worden naar de rol en de behoeften van de verschillende partijen in het innovatieproces, zodat hiermee rekening kan worden gehouden. Belangrijk is eveneens dat een maatregel kan worden stopgezet als het doel eenmaal bereikt is, of als blijkt dat een maatregel niet het gewenste effect sorteert.

4.2.4   Facilitering van een gecoördineerde tenuitvoerlegging en financiering van Europese en nationale programma's om de maatschappelijke uitdagingen doelmatiger aan te pakken (par. 3.1.3). Daartoe behoort volgens het Comité o.m. een maximale harmonisatie van nationale administratieve procedures, steunrichtlijnen en financieringsvoorwaarden. Ook in de Commissiemededeling wordt er al op gewezen dat de lidstaten hun administratieve processen moeten harmoniseren.

4.3   Huidige partnerschappen in onderzoek en innovatie

4.3.1   In het kader van het KP7, het PCI en de ERA en in het beleidskader van de Innovatie-Unie werden partnerschapsmodellen ontwikkeld en uitgetest (15).

4.3.2   Tot de huidige gemeenschappelijke initiatieven behoren o.a. het Europese innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (EIP AHA) (16), de digitale agenda voor Europa (17), het gezamenlijke programmeringsinitiatief „Langer en beter leven - de mogelijkheden en uitdagingen van de demografische veranderingen” (MYBEL) (18) en het geplande programma Horizon 2020 (19).

4.3.3   Om versnippering van de markt en dubbel werk te voorkomen, moeten andere belangrijke spelers en initiatieven absoluut op Europees en nationaal niveau in aanmerking worden genomen. O&I-partnerschappen of althans synergieën zijn bijvoorbeeld mogelijk in het kader van het Europees jaar van actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties 2012 (20), het WHO Age-friendly Environments Programme (WHO-programma voor een ouderenvriendelijke omgeving) (21) en het VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap (22).

4.3.4   Evenzo moet op Europees en nationaal niveau meer rekening worden gehouden met de voorbereidende werkzaamheden die andere spelers op dit terrein verrichten. In dit verband valt onder meer te denken aan verschillende programma's en initiatieven van DG Sanco, het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) (23) en het Institute for Prospective Technology Studies (IPTS) (24).

4.3.5   Voorts wijst het EESC erop dat partnerschappen belangrijk zijn om Europa aantrekkelijker te maken als mondiale onderzoeks- en innovatiepartner. Partnerschappen vergroten de schaal en reikwijdte van initiatieven en maken daarmee onderzoeksinvesteringen in Europa voor globale spelers efficiënter en doeltreffender (25). Het EESC moedigt de ontwikkeling van partnerschappen in deze richting aan.

4.3.6   Essentieel voor de duurzaamheid van partnerschappen in onderzoek en innovatie is behalve een structureel overkoepelend kader een richtinggevende en solide gemeenschappelijke visie. Het EESC vindt daarom dat naast alle denkbare spelers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en ouderen m.n. ook de sociale partners en jongeren of hun vertegenwoordigers bij partnerschappen moeten worden betrokken, zodat ook zij de duurzame ontwikkeling en uitvoering daarvan krachtdadig gaan ondersteunen.

4.3.7   Innovaties zijn niet per se het resultaat van een lineair proces, maar ontstaan vaak uit de combinatie en integratie van sectoren, systemen en concepten. Voorbeelden van de meest voorkomende factoren die o.a. innovaties op het gebied van dienstverlening stimuleren, zijn structurele maatschappelijke veranderingen, nieuwe behoeften van klanten en de reacties van ondernemingen op zulke veranderingen. Met name met het oog op sociale innovaties moeten dit soort factoren in aanmerking worden genomen.

4.4   Verdere aanvullende voorstellen

4.4.1   Financiering en tenuitvoerlegging – par. 3.2 van de mededeling van de Commissie

4.4.1.1   Voor een langdurige looptijd van partnerschappen is een betrouwbaar financieringskader onontbeerlijk. De Commissievoorstellen om bestaande financieringsinstrumenten op Europees en nationaal niveau te vereenvoudigen en te coördineren, zijn in dit verband waardevol en moeten zeker nader worden uitgewerkt.

4.4.1.2   Het zou ook beter zijn als de verschillende opties voor (co)financiering overzichtelijker, uniformer en thematisch duidelijker worden ingedeeld, zodat de planning en uitvoering van initiatieven op een degelijke basis kan plaatsvinden. Het Comité beveelt daarom aan om de bestaande middelen meer te bundelen, ze doelgericht te besteden en hierover centraal en systematisch te informeren.

4.4.2   Verduidelijking van het verplichtende karakter van toekomstige partnerschappen

Wat hun verplichtingen betreft, variëren de huidige partnerschappen van losse samenwerkingsverbanden voor specifieke thema's en bindende, maar in tijd en middelen beperkte toezeggingen van afzonderlijke partners tot een langdurig engagement van alle bij een partnerschap betrokken partijen. Gelet op het programma Horizon 2020 moet op basis van de ervaringen tot nu toe worden geconcludeerd welke vorm en mate van verplichtingen nodig zijn om enerzijds flexibiliteit, openheid en innovatief vermogen te garanderen en anderzijds te zorgen voor langdurige en stabiele partnerschappen en duurzame resultaten.

4.4.3   Tenuitvoerlegging

De nadruk bij O&I-partnerschappen moet liggen op een snelle en consequente uitvoering van geschikt geachte maatregelen. Daarom moet de samenwerking tussen wetenschap en praktijk verbeterd worden, evenals de praktische gerichtheid en inbreng van innovatiepartnerschappen. Om verspilling van kostbare tijd en van menselijke en financiële hulpmiddelen te vermijden, moet voortaan doeltreffender worden gewerkt, en moeten de maatregelen beter worden gecoördineerd, permanent voortdurend volgens bepaalde criteria worden geëvalueerd en consequent worden uitgevoerd.

4.4.4   Intellectueel eigendom

Als diverse actoren aan een project of partnerschap deelnemen, is de kwestie van het intellectuele eigendom van gemeenschappelijke ontwikkelingen een belangrijk aspect. Ook voor toekomstige innovatiepartnerschappen moeten van meet af aan redelijke oplossingen hiervoor worden gevonden, zodat alle deelnemers, ook eindgebruikers, een evenredig deel van de subsidies en eventuele latere winsten ontvangen.

4.4.5   Regionale ligging

Partnerschappen moeten zich steeds in een concrete context voltrekken en bewijzen. Nauwe verbondenheid met actoren op nationaal, regionaal en lokaal niveau en aandacht voor nationale en regionale kenmerken worden daarom dringend aanbevolen, omdat de omstandigheden in en tussen de lidstaten aanzienlijk uiteenlopen. Zo'n contextgebonden oriëntatie mag echter niet voorbijgaan aan de betekenis van het mondiale aspect van de huidige uitdagingen.

4.4.6   Voorbeelden van goede praktijken

4.4.6.1   Bestaande succesvolle partnerschappen moeten als model voor kansrijke partnerschappen verzameld en bekendgemaakt worden. Het EESC stelt voor om gangbare informatiekanalen, zoals de CORDIS-website, aan te vullen met een speciaal webportaal of jaarlijkse evenementen met prijsuitreikingen voor de meest geslaagde partnerschappen.

4.4.6.2   Maar het kan net zo goed nuttig zijn om de oorzaken voor het mislukken van partnerschappen te weten te komen en daaruit lering te trekken. Het Comité beveelt daarom aan om zowel navolgenswaardige modellen alsook mislukte projecten en de factoren die daarbij een rol hebben gespeeld, te verzamelen en informatie daarover actief te verspreiden.

4.4.7   Inhoudelijke verduidelijking van de concepten

4.4.7.1   Om te beginnen zijn de begrippen „innovatie”, „onderzoek” en „partnerschappen” niet inhoudelijk omschreven. Maar terwijl voor partnerschappen in de mededeling van de Commissie al belangrijke randvoorwaarden omschreven zijn (26) en het begrip innovatie in diverse mededelingen en adviezen toegelicht is (27), blijft het tot nu toe zeer onduidelijk waarop het toekomstige onderzoek betrekking moet hebben. Gelet op de demografische wijzigingen en de mondiale maatschappelijke vraagstukken is excellent fundamenteel onderzoek echter een conditio sine qua non.

4.4.7.2   Hier nader op ingaan, zou het bestek van dit advies te buiten gaan. Het Comité bereidt hierover een speciaal initiatiefadvies voor („Het 8e kaderprogramma: routekaarten voor ouder worden”) (28).

4.4.8   Betere benutting van potentieel

Juist het ouder worden van de bevolking toont het succes aan van de synergie tussen enerzijds medisch-technisch onderzoek & ontwikkeling en anderzijds de sociale vooruitgang. Indien alle beschikbare intellectuele, financiële en praktische middelen worden samengevoegd, kunnen in de toekomst enorme mogelijkheden geschapen worden voor het oplossen van de huidige problemen.

Brussel, 23 mei 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  COM(2011) 572 final van 21.9.2011.

(2)  COM (2010) 546 final. Zie ook perscommuniqué IP/10/225. Het voor de komende tien jaar opgezette vervolgprogramma van de Lissabonstrategie werd in juni 2010 door de Europese Raad goedgekeurd. Doel is een slimme, duurzame en inclusieve groei en een betere coördinatie van de nationale en Europese economie.

(3)  COM(2010) 546 final. Zie ook het EESC-advies PB C 132 van 3.5.2011, blz. 39.

(4)  Als voorbeelden van P2P's worden o.a. ERA-Net en ERA-Net Plus, artikel 185-initiatieven en de Gezamenlijke programmering (GP) genoemd. Tot de PPP's behoren o.m. de gezamenlijke technologie-initiatieven (GTI's) en het internet van de toekomst.

(5)  Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2011) 1028 final van 1.9.2011.

(6)  COM(2010) 546 final van 6.10.2010.

(7)  COM(2011) 572 final van 21.9.2011.

(8)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1 en PB C 65 van 17.3.2006, blz. 9.

(9)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15 en PB C 65 van 17.3.2006, blz. 22.

(10)  Zie COM(2000) 6 final en PB C 204 van 18.7.2000, blz. 70.

(11)  Op. cit., voetnoot 6.

(12)  Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2011) 1028 final van 1.9.2011.

(13)  PB C 132 van 3.5.2011, blz. 22-25.

(14)  SEC(2011) 1028 final.

(15)  Zie voetnoot 4. Een goed voorbeeld van een P2P-partnerschap vormt het gemeenschappelijke programma AAL met een omvang van meer dan 600 miljoen euro. Een concreet voorbeeld van een PPP is het gezamenlijke technologie-initiatief ARTEMIS (ingebedde computersystemen).

(16)  Zie IP/10/1288.

(17)  Zie IP/10/581, MEMO/10/199 en MEMO/10/200.

(18)  Zie http://www.jp-demographic.eu.

(19)  Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2014-2020, MEMO-11-435. Zie ook voorontwerp van advies INT/614-615-616-631 over Horizon 2020, rapporteur de heer Wolf.

(20)  Zie http://europa.eu/ey2012/.

(21)  Zie http://www.who.int/ageing/age_friendly_cities/.

(22)  Zie http://www.un.org/disabilities/convention/conventionfull.shtml.

(23)  Zie http://eit.europa.eu.

(24)  Zie http://ipts.jrc.ec.europa.eu.

(25)  Slechts twee voorbeelden. N.a.v. het gezamenlijke programmeringsinitiatief inzake neurodegeneratieve ziekten heeft Canada zijn onderzoeksagenda op dit terrein bijgesteld en hierin de coördinatie met Europa een belangrijke plaats gegeven. Inmiddels is het land een partner in een proefproject voor topcentra. India is zeer geïnteresseerd om deel te nemen aan het gezamenlijke programmeringsinitiatief op het gebied van water.

(26)  Zie bijv. IP/11/1059 en MEMO/11/623 van 21 september 2011.

(27)  COM (2010) 546 final. Zie hiertoe ook PB C 132 van 3.5.2011, blz. 39.

(28)  „Horizon 2020: stappenplan voor ouder worden” (initiatiefadvies), Zie bladzijde 13 van dit Publicatieblad (CESE 1290/2012).


Top