EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011XG1220(01)

Conclusies van de Raad over de oostelijke dimensie van de participatie en mobiliteit van jongeren

PB C 372 van 20.12.2011, p. 10–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 372/10


Conclusies van de Raad over de oostelijke dimensie van de participatie en mobiliteit van jongeren

2011/C 372/03

DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

ERAAN HERINNEREND DAT:

1.

artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat het optreden van de Europese Unie erop gericht is de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen, en de participatie van jongeren in de democratische praktijk in Europa aan te moedigen;

2.

de EU dankzij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie doortastender kan optreden bij de uitvoering van haar buitenlands beleid; de samenwerking met de buurlanden kan nu worden uitgebreid om op een geïntegreerde en meer doeltreffende wijze het volledige scala van vraagstukken te bestrijken;

3.

mobiliteit van groot belang is bij het bevorderen van wederzijds begrip en economische ontwikkeling, en het inzicht vergroot in de verschillende visies op het leven en de uiteenlopende situaties van jongeren in Europa. Afgezien van andere voordelen is mobiliteit onontbeerlijk voor het uitwisselen van ideeën, de verspreiding van innovatie, het aanpakken van werkgelegenheids- en sociale vraagstukken, het tot stand brengen van hechte intermenselijke banden, als bijdrage tot persoonlijke ontwikkeling en als stimulans voor het verwerven van zachte vaardigheden en voor het bevorderen van interculturele vaardigheden en het bestrijden van vooroordelen; afgezien van andere aspecten, is mobiliteit essentieel om het potentieel van alle jongeren te ontsluiten en de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken;

4.

in de context van een algemene verhoging van de mobiliteit, die leidt tot veelvuldige interacties tussen mensen van uiteenlopende nationaliteiten, culturen, godsdiensten en overtuigingen, de Europese Unie een steeds grotere rol heeft op internationaal niveau wat betreft het stimuleren van eerbied voor democratie, vrijheid, gelijkheid, mensenrechten en passende normen voor de interculturele dialoog;

5.

de actiegebieden „participatie” en „jongeren en de wereld” als prioritair zijn opgenomen in het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018);

6.

Tijdens de jongerenconferentie van de EU die van 5 tot en met 7 september 2011 plaatsvond in Warschau, Polen, is geconstateerd dat er in het bijzonder behoefte is aan:

sectoroverschrijdende samenwerking tussen ngo's en beleidsmakers die zich met jeugdzaken bezighouden en nader onderzoek om het effect van samenwerking in jeugdzaken en van jongerenmobiliteit te boordelen;

toegankelijke informatie over de EU-lidstaten en de landen van Oost-Europa en de Kaukasus, zowel via internet als via traditionele media;

het slechten van visumobstakels, die de grootste belemmering blijven vormen voor samenwerking in jeugdzaken tussen de EU en de naburige landen;

het versterken en uitbreiden van middelen en programma's, zoals het programma Jeugd in actie, teneinde deze meer te richten op mobiliteitskwesties en op het betrekken van jongeren in besluitvormingsprocessen;

het in EU-beleid centraal stellen van de participatie van jongeren in de democratische praktijk in Europa, onder meer door nieuwe programma's die specifiek de samenwerking in jeugdzaken tussen de landen van Oost-Europa en de lidstaten van de EU ondersteunen.

STELLEN HET VOLGENDE VAST:

7.

de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 bracht voor de Unie historische veranderingen mee op politiek, geografisch en economisch vlak, waardoor er een nog grotere behoefte ontstond aan samenwerking tussen de EU en haar buurlanden, waaronder de landen van Oost-Europa (LOE) (1);

8.

het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) (2) van de Europese Unie, dat recentelijk, in de mededeling „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden”, werd geëvalueerd en in een nieuw kader opgenomen, omvat ambitieuze doelstellingen, die berusten op een engagement voor gedeelde waarden en de doeltreffende uitvoering van politieke, economische en institutionele hervormingen; de democratische ontwikkelingen en de transformatie in de naaste buurlanden ten oosten en ten zuiden van de Europese Unie vergroten tevens het strategisch belang van het Europees nabuurschapsbeleid, van maatregelen die het maatschappelijk middenveld ten goede komen en die meer gelegenheid bieden tot uitwisselingen en contacten van mens tot mens, met name voor jongeren;

9.

In dat verband is het initiatief betreffende het Oostelijk Partnerschap (EaP) (3) van strategisch belang voor de stabiliteit en veiligheid van zowel de Oost-Europese landen die deelnemen binnen het kader van het ENB als voor de EU in haar geheel. De voornaamste doelstelling ervan is de versterking van het maatschappelijk middenveld, dat één van de grondslagen vormt van een efficiënte, democratische staat. Dit samenwerkingsgebied, dat participatie van en samenwerking met jongeren omvat, dient binnen het EaP een nog prominentere rol te krijgen;

10.

het vergemakkelijken van intermenselijke contacten en het versterken van de dialoog met het maatschappelijk middenveld zijn genoemd als essentiële onderdelen van het Partnerschap van de EU en Rusland voor modernisering (4);

11.

de Europese Unie heeft zich reeds ingespannen om speciale verblijfstitels af te geven aan onderdanen van derde landen die tot het grondgebied van een lidstaat wensen te worden toegelaten om aldaar deel te nemen aan vrijwilligersactiviteiten (5), hetgeen een belangrijke stap voorwaarts is;

12.

de noodzaak van mobiliteitspartnerschappen met de zuidelijke en oostelijke buurlanden is onlangs benadrukt door de Europese Raad (6). Wat de toekomstige vorm van deze partnerschappen betreft, moet de leermobiliteit van jongeren worden vergroot, ook wanneer het gaat om niet-formeel leren in een ander land, bijvoorbeeld in de vorm van jeugdwerk, met inbegrip van uitwisselingen van jongeren en vrijwillige activiteiten;

13.

jongerenuitwisselingsprogramma's zijn een goed middel, met name voor kansarme jongeren, om interculturele ervaringen op te doen en hun persoonlijke vaardigheden en taalkennis te ontwikkelen;

14.

de ontwikkeling van de internationale samenwerking van jongeren, jongerenwerkers en jongerenleiders uit de Europese Unie en de LOE vormt een belangrijke bijdrage tot het opbouwen van vertrouwen in de regio, zodat gestalte wordt gegeven aan toekomstige betrekkingen in Europa in een context van potentiële moeilijkheden;

15.

het Europees nabuurschapsbeleid heeft betrekking op de activiteiten van de Europese Unie en de lidstaten in verband met zestien nabuurschapslanden van de EU; in dit verband valt te overwegen om, als mogelijke bijdrage tot de in gang gezette democratisering, soortgelijke initiatieven als die welke in deze nota worden geschetst te ontplooien met betrekking tot de landen van het zuidelijk Middellandse Zeegebied.

CONSTATEREN DE ALGEMENE BEHOEFTE AAN:

16.

ondersteuning van de internationale samenwerking op het gebied van jeugdzaken, alsook van dialoog en wederzijds begrip tussen jongeren, jongerenwerkers en jongerenleiders uit de EU en de LOE, als belangrijk middel om het Europees burgerschap en het democratiseringsproces te steunen;

17.

vereenvoudiging van de toegang van jongeren tot leermobiliteit, ook voor jongeren, jongerenwerkers en jongerenleiders uit de LOE die naar de Europese Unie komen en voor jonge burgers van de Europese Unie die naar een Oost-Europees land reizen;

18.

stimulering van wederzijdse kennisoverdracht tussen de lidstaten, jongerenorganisaties en jongeren op het gebied van samenwerking met derde landen, in het bijzonder met de LOE, middels bewustmaking omtrent het jeugdbeleid en verbetering van de kwaliteit van de informatie over mobiliteitsmogelijkheden en participatie;

ZIJN HET DERHALVE EENS OVER HET VOLGENDE:

19.

ondersteuning van de mobiliteit over en weer van jongeren uit de EU en de LOE en grotere deelname van deze jongeren, jongerenwerkers en jongerenleiders aan niet-formele leeractiviteiten kan tal van voordelen opleveren voor:

a)

jongeren, omdat zij hun vaardigheden en bekwaamheden kunnen ontwikkelen en daardoor beter inzetbaar worden, zich vernieuwende benaderingen eigen kunnen maken, begrip ontwikkelen voor andere culturen in een steeds meer geglobaliseerde, multiculturele wereld en de gelegenheid krijgen om na te denken over manieren om in diverse contexten intensiever te participeren in de democratische praktijk;

b)

maatschappelijke organisaties, in het bijzonder jongerenorganisaties en mensen die met en voor jongeren werken, die van elkaar kunnen leren hoe jongeren mondiger kunnen worden gemaakt en tot meer participatie kunnen worden aangezet, door diverse soorten van samenwerking te intensiveren;

c)

gemeenschappen in de EU die jongeren uit de LOE opvangen, en plaatselijke gemeenschappen in de LOE-regio die jongeren uit de EU opvangen, met name omdat zij hun interculturele vaardigheden ontwikkelen;

d)

familieleden en groepen jongeren met dezelfde belangstelling als de jongeren die deelnemen aan de mobiliteit, nadat deze jongeren in hun thuisland zijn teruggekeerd, in verband met hun visie op de EU en interculturele gevoeligheid;

e)

het maatschappelijk middenveld van de LOE, onder meer omdat het in contact komt met een cultuur van democratie en informatie krijgt over de praktische aspecten van de democratische praktijk, en over duurzame ontwikkeling, en de bevordering van gemeenschappelijke waarden zoals wederzijds begrip, democratie, solidariteit en eerbiediging van de mensenrechten;

f)

Europa als geheel, omdat een intellectueel kapitaal opgebouwd wordt dat het maatschappelijk middenveld verder vorm zal helpen geven en het zal beïnvloeden.

20.

de ondersteuning van de actieve maatschappelijke participatie van jongeren en van grensoverschrijdende mobiliteit en grensoverschrijdende intermenselijke contacten zal de uitwisseling van ideeën, de verspreiding van innovaties en de vorming van partnerschappen bevorderen en daarmee veranderingen op lange termijn in de hand werken, waardoor de sociaaleconomische verschillen tussen samenlevingen kleiner worden;

21.

bevorderen van de beschikbaarheid van informatie-instrumenten van goede kwaliteit, het uitwisselen van goede praktijken tussen de EU en de LOE, en het zorgen voor toegang tot informatie over betrouwbare partnerorganisaties zouden netwerkactiviteiten helpen versterken, de samenwerking tussen jeugdorganisaties in de EU en in de LOE verdiepen en de veiligheid van de bij deze samenwerking betrokken deelnemers waarborgen; de SALTO (Support for Advanced Learning and Training Opportunities) Resource Centres (dienstverlenende centra voor de ondersteuning van geavanceerde leer- en opleidingsmogelijkheden) en Eurodesk zijn in dit verband een belangrijk ondersteunend netwerk gebleken;

22.

de verdere ontwikkeling en de bevordering van vrijwilligersactiviteiten, jongerenwerk en ondernemerschap kunnen een positieve invloed hebben op de inzetbaarheid van jongeren en kunnen hun actieve betrokkenheid bij de maatschappij bevorderen;

23.

aangezien geografische afstand in sommige gevallen een belemmering kan vormen voor samenwerking en mobiliteit, moet het potentieel van virtuele mobiliteit voor het verzekeren van toegang tot en de uitwisseling van informatie over de participatie en inzetbaarheid van jongeren verder worden ontwikkeld;

24.

méér mobiliteit en samenwerking is tot op grote hoogte afhankelijk van de belangstelling voor en de kennis van het partnerland, en met name van zijn jongerencultuur in zijn geheel; om die belangstelling aan te wakkeren en het kennisniveau te verhogen, is het met name van belang dat cultuur jongeren aanmoedigt om met elkaar samen te werken;

25.

voor jongeren kan gebrek aan talenkennis de communicatie aanzienlijk belemmeren. De rol van de Europese onderwijs- en jongerenprogramma's is een van de vele wegen om hun talenkennis te verbeteren, en het leren van vreemde talen moet dus worden gestimuleerd;

26.

jongeren van buiten de EU, met name uit de LOE, kunnen gemakkelijker toegang krijgen tot een visum, onder meer middels overeenkomsten inzake visumfacilitering, één van de efficiëntste instrumenten om de mobiliteit in het algemeen te stimuleren;

27.

door zijn ervaring en expertise op het gebied van samenwerking met de LOE is de Raad van Europa een belangrijke partner voor de uitvoering van activiteiten waar jongeren uit de LOE en de Europese Unie aan deelnemen; het jeugdpartnerschap tussen de Europese Unie en de Raad van Europa is een waardevol instrument gebleken, dat op dat gebied synergie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa bevordert;

28.

bestaande programma's en instrumenten die, voornamelijk binnen de Europese Unie, mobiliteit ondersteunen, kunnen worden versterkt en uitgebreid tot jongeren, vrijwilligers, jeugdwerkers en andere mensen die met jongeren uit de LOE werken of met die landen wensen samen te werken; het betreft hier in het bijzonder het „Jeugd in actie”-programma, het programma „Een leven lang leren”, het jeugdpartnerschap tussen de EU en de Raad van Europa, met inbegrip van het Europees Kenniscentrum inzake het jeugdbeleid, het netwerk van SALTO (Support for Advanced Learning and Training Opportunities) Resource Centres (dienstverlenende centra voor de ondersteuning van geavanceerde leer- en opleidingsmogelijkheden), de Eurodesk en de Europese Jongeren Site;

29.

ook het Europees Jeugdforum en jongerenorganisaties op alle niveaus kunnen in het kader van hun activiteiten een cruciale rol spelen door de behoeften en belangen van jongeren te vertegenwoordigen en te bepleiten in de context van samenwerking tussen jongeren uit de EU-landen en jongeren uit de LOE;

30.

de ervaring die bij de samenwerking met andere naburige regio's is opgedaan, moet worden benut bij het ontwerpen van instrumenten voor samenwerking betreffende jongeren met de LOE;

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE EUROPESE COMMISSIE DERHALVE OM IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

31.

uitwisseling tussen jongeren en mobiliteitsprogramma's voor jongeren en jongerenorganisaties, met inbegrip van vrijwilligers, jongerenwerkers, onderzoekers en personen die werken met jongeren in de EU en de buurlanden, met name de LOE, te bevorderen door goede samenwerkingspraktijken uit te wisselen tussen de organisaties die zich actief met jongerenzaken bezighouden, zodat elke jongere de kans krijgt op mobiliteit en participatie in Europa;

32.

obstakels voor mobiliteit en participatie weg te nemen, onder meer door het leren van vreemde talen aan te moedigen, de beschikbaarheid van kwaliteitsvolle informatie ter zake te bevorderen enz.;

33.

verslag uit te brengen over het actiegebied „jongeren en de wereld” in het Jongerenrapport 2012 en in de daaropvolgende EU-jongerenrapporten;

34.

de resultaten van de in 2012 af te ronden studie naar „De participatie van jongeren in de democratische praktijk in Europa” te bestuderen, met bijzondere nadruk op de mogelijke gevolgen ervan voor jongeren uit de EU en de LOE en de resultaten van het onderzoek naar jongeren en hun participatie te delen, teneinde de kennis over jongeren te verruimen;

35.

te overwegen om voort te gaan met het organiseren van uitwisselingen van goede praktijken op het gebied van jongerenbeleid tussen LOE en de EU-landen, in samenwerking met de Raad van Europa en met andere internationale organisaties ter bevordering van participatie en mobiliteit van jongeren;

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:

36.

actief deel te nemen aan de multilaterale platforms van het Oostelijk Partnerschap, met name platform 4, „Intermenselijke contacten”, waarbinnen de ontwikkeling van initiatieven voor jonge mensen kan worden ondersteund;

37.

de sectoroverschrijdende samenwerking tussen verschillende beleidsterreinen en betrokken autoriteiten te versterken om zich verder te beraden op de nationale obstakels voor mobiliteit, in beide richtingen, van jongeren uit landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, bijvoorbeeld door oplossingen te vinden om de afgifte van visa aan jongeren uit de LOE, waar en wanneer nodig, te vergemakkelijken;

38.

profijt te trekken van de samenwerking met jongereninformatiestructuren, zoals Eurodesk en de Europese organisatie voor voorlichting en adviesverlening aan jongeren (ERYICA), en gebruik te maken van het Europees kenniscentrum voor jeugdbeleid (EKCYP), om de mogelijkheden voor participatie en mobiliteit te bevorderen.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

39.

de oostelijke dimensie van toekomstige jeugdprogramma's van de EU te ondersteunen en te bevorderen, onverminderd de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader;

40.

de samenwerking tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap in jeugdzaken verder te bevorderen in het kader van het jeugdprogramma van het Oostelijk Partnerschap;

41.

de Europese Jongeren Site aan te passen, zodat hij nuttig en toegankelijk wordt voor alle jongeren, uit heel Europa, ook de LOE;

42.

te overwegen het Europese initiatief voor een „Jeugd in beweging”-kaart uit te werken, binnen de perken van haar bevoegdheden, en dit initiatief uit te breiden tot jongeren uit heel Europa, inclusief de LOE.


(1)  In dit document worden onder „de landen van Oost-Europa” de volgende landen verstaan: Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Rusland.

(2)  Het ENB richt zich op 16 van de naaste buren van de EU — Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Egypte, Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Moldavië, Marokko, de bezette Palestijnse Gebieden, Syrië, Tunesië en Oekraïne.

(3)  Het EaP-initiatief richt zich op de volgende landen: Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne.

(4)  http://eeas.europa.eu/russia/index_en.htm

(5)  Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004.

(6)  Conclusies van de Europese Raad van 23/24 juni 2011 (EUCO 23/11).


BIJLAGE

Politieke achtergrond

Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk

Beschikking van de Raad van 27 november 2009 over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (2011) (2010/37/EG)

Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013

Conclusies van de Europese Raad van 23/24 juni 2011 (EUCO 23/11)

Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (PB C 311 van 19.12.2009)

Aanbeveling van de Raad van 18 november 2008 over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie (doc. 14825/08)

Conclusies van de Raad van 19 november 2010 over het initiatief „Jeugd in beweging” — Een geïntegreerde aanpak als reactie op de uitdagingen waarmee jongeren geconfronteerd worden (2010/C 326/05)

Aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011: „Jeugd in beweging” — De leermobiliteit van jongeren bevorderen (2011/C 199/01)

Resolutie van de Raad van 19 mei 2011 over het aanmoedigen van nieuwe, doeltreffende vormen van participatie van alle jongeren aan het democratisch leven in Europa (2011/C 169/01)

Mededeling van de Commissie „Europa 2020 Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”, (COM(2010) 2020)

Gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie, „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden — Evaluatie van het Europees nabuurschapbeleid” (COM(2011) 303)

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2008 over het Oostelijk Partnerschap (COM(2008) 0823)

Gezamenlijke mededeling aan de Europese Raad, het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011) 200).


Top