EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0231

Genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis Resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis (2009/2204(INI))

PB C 236E van 12.8.2011, p. 79–86 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 236/79


Donderdag 17 juni 2010
Genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis

P7_TA(2010)0231

Resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis (2009/2204(INI))

2011/C 236 E/12

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2008„Een beter evenwicht tussen werk en privéleven: meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven” (COM(2008)0635),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 over een Europees economisch herstelplan (COM(2008)0800),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2009 aan de Europese Voorjaarsraad „Op weg naar Europees herstel” (COM(2009)0114),

gezien het werkdocument van de Commissie van 24 november 2009 over raadpleging over de toekomstige „EU 2020”-strategie (COM(2009)0647),

gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008„Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft” (COM(2008)0638),

gezien het verslag van de Commissie van 27 februari 2009 over de gelijkheid van vrouwen en mannen – 2009 (COM(2009)0077),

gezien het verslag van de Commissie van 18 december 2009 over de gelijkheid van vrouwen en mannen – 2010 (COM(2009)0694),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2000„Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)” (COM(2000)0335) en de jaarverslagen van de Commissie over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2000, 2001, 2002, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 (respectievelijk COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098, COM(2004)0115, COM(2005)0044, COM(2006)0071, COM(2007)0049 en COM(2008)0010),

gelet op Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (1),

gezien het op 3 oktober 2008 door de Commissie ingediende voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG (COM(2008)0636),

gezien het op 3 oktober 2008 door de Commissie ingediende voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (COM(2008)0637),

gezien de stand van de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel (STCE 197),

gezien het actiekader voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, dat op 22 maart 2005 door de sociale partners is goedgekeurd,

gezien de ontwerpaanbeveling van de Raad van Europa over de gevolgen van de economische en financiële crisis voor vrouwen, Doc 11891, 4 mei 2009,

gezien het Europees pact voor gendergelijkheid, dat door de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 is goedgekeurd,

gezien het op 22 maart 2007 aangenomen advies van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen inzake beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2006 over immigratie van vrouwen: de rol van vrouwelijke immigranten en hun plaats in de Europese Unie (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen – 2008 (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 met aanbevelingen aan de Commissie over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 oktober 2009 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking (7),

gezien Eurostat Statistics in Focus 53/2009: „Sharp increase in unemployment in the EU”,

gezien Eurostat Statistics in Focus 97/2009: „Recession in the EU-27: length and depth of the downturn varies across activities and countries”,

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0155/2010),

A.

overwegende dat de wereldeconomie thans te kampen heeft met de ernstigste recessie sinds de Grote Depressie en dat de sociale gevolgen daarvan in de hele EU en daarbuiten gevoeld worden; overwegende dat de economische en financiële crisis in Europa voor vrouwen – die in sterkere mate worden geconfronteerd met onzekere banen en ontslag en in mindere mate door de socialezekerheidsstelsels worden beschermd – bijzonder schadelijke gevolgen heeft, en dat de Raad, de Commissie en de lidstaten aan dit probleem tot nu toe nog niet de aandacht hebben geschonken die het verdient,

B.

overwegende dat de eerste golf van de crisis vooral de door mannen gedomineerde financiële sector, bouwsector en auto-industrie heeft getroffen en daardoor meer aandacht heeft gekregen, maar dat de tweede golf van de crisis de vooral door vrouwen gedomineerde detailhandel, algemene dienstensector en toerisme even zwaar heeft getroffen; overwegende dat het derhalve noodzakelijk is in de nationale en Europese herstelplannen rekening te houden met de genderdimensie van de gevolgen van en de oplossing voor de economische en sociale crisis,

C.

overwegende dat gezaghebbende economen erop hebben gewezen dat de kredietcrisis waarmee de recessie is begonnen feitelijk door mannen is veroorzaakt; overwegende dat ook de antwoorden op de crisis op nationaal en internationaal niveau – die niet getuigen van een voldoende gendergevoelige aanpak – voornamelijk door mannen tot stand zijn gebracht; overwegende dat het belangrijk is dat vrouwen, die over het algemeen beter opgeleid zijn dan mannen, op politiek, economisch en financieel gebied, alsmede op het gebied van overeenkomsten met sociale partners volledig deelnemen aan het besluitvormingsproces,

D.

overwegende dat volgens recente studies slechts 5 % van de vrouwen deelneemt aan het besluitvormingsproces bij financiële instellingen van de Unie, dat alle presidenten van de centrale banken van de 27 lidstaten mannen zijn en dat genderstudies hebben uitgewezen dat vrouwen op een andere manier leiding geven, in die zin dat zij meer risicovermijdend gedrag vertonen en zich richten op de langere termijn,

E.

overwegende dat deelname van vrouwen aan de besluitvorming een belangrijke indicator is voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen; overwegende dat de aanwezigheid van vrouwelijke managers in bedrijven en universiteiten laag blijft en het aantal vrouwelijke politici of onderzoekers slechts zeer langzaam stijgt,

F.

overwegende dat in 2006 59 % van de afgestudeerden aan de universiteit vrouw was, terwijl het aandeel vrouwen dat gepromoveerd is, is afgenomen tot 43 % en het aandeel vrouwen onder hoogleraren het kleinst is, namelijk 15 %,

G.

overwegende dat vrouwen bij opleidingen op het gebied van handel, management en rechten een meerderheid vormen, maar op hoge posities in bedrijven en de politiek in de minderheid zijn; overwegende dat er weinig vrouwen zijn met een afgeronde opleiding informatica, techniek of fysica, waardoor vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de particuliere sector, die van doorslaggevend belang is voor het economisch herstel,

H.

overwegende dat de huidige verslechtering van de economische situatie vrouwen waarschijnlijk meer zal treffen dan mannen; overwegende dat het gevaar bestaat dat de huidige recessie de vooruitgang afremt of zelfs ongedaan maakt en gevolgen op de lange termijn heeft voor de socialezekerheidsstelsels, sociale integratie en demografie,

I.

overwegende dat een aantal maatregelen op het gebied van gendergelijkheid geschrapt of uitgesteld is en dat mogelijke bezuinigingen in de toekomst een negatief effect kunnen hebben op de werkgelegenheid van vrouwen en op de bevordering van gelijke kansen; overwegende dat het steeds belangrijker wordt de hierboven genoemde Richtlijn 2006/54/EG naar behoren uit te voeren,

J.

overwegende dat de gelijkheid tussen vrouwen en mannen een positief effect heeft op de productiviteit en de economische groei en dat de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces talrijke sociale en economische voordelen biedt,

K.

overwegende dat de loonverschillen tussen mannen en vrouwen in de EU-27 35 jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn 75/117/EEG (8) nog steeds zeer groot zijn en in 2010 gestegen zijn tot gemiddeld 18 % en in sommige lidstaten zelfs tot 30 %; overwegende dat de verschillen in de privésector groter zijn dan bij de overheid, hetgeen een afspiegeling vormt van de ongelijkheid op de arbeidsmarkt waarvan in de praktijk voornamelijk vrouwen het slachtoffer zijn,

L.

overwegende dat de economische neergang niet gebruikt mag worden om vorderingen die op het gebied van het beleid gericht op het combineren van werk en privéleven gemaakt zijn af te remmen of om te bezuinigen op opvangvoorzieningen en verlofregelingen, hetgeen vooral voor vrouwen de toegang tot de arbeidsmarkt zou bemoeilijken; overwegende dat speciaal aandacht moet worden besteed aan de noodzaak om gezins- en beroepsverplichtingen in eenoudergezinnen en kroostrijke gezinnen te combineren,

M.

overwegende dat vrouwen volgens de Europese Stichting voor de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden drie keer zoveel tijd als mannen besteden aan de zorg voor kinderen, aan huishoudelijke taken of aan mantelzorg; overwegende dat de verdeling van de gezins- en huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen, met name door middel van het beter benutten van ouderschaps- en vaderschapsverlof, een conditio sine qua non is voor de bevordering en verwezenlijking van gelijkheid tussen mannen en vrouwen; overwegende dat het niet verdisconteren van moederschaps- en ouderschapsverlof in de berekening van de totale arbeidstijd discriminerend is en ongunstig voor vrouwen op de arbeidsmarkt,

N.

overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 30 november 2009 (9) tijdens het Zweedse voorzitterschap de lidstaten en de Commissie heeft verzocht in de „EU 2020”-strategie de genderdimensie te versterken; overwegende dat hiermee in de discussienota EU 2020 geheel geen rekening is gehouden, en dat genderbeleid met geen woord wordt genoemd; overwegende dat het echter wel belangrijk is het genderperspectief in een nieuwe financiële en economische structuur en in nieuw financieel en economisch beleid te integreren en ervoor te zorgen dat herstelplannen en structurele aanpassingsplannen worden getoetst op hun gendereffecten en dat daarin ook het genderperspectief wordt geïntegreerd,

O.

overwegende dat de inspanningen om het genderperspectief in het overheidsbeleid te integreren moeten worden opgevoerd,

P.

overwegende dat met name in tijden van economische recessie mensen die al het risico lopen in armoede te vervallen,voor het merendeel vrouwen, nog kwetsbaarder worden, met name vrouwelijke migranten en vrouwen die tot een minderheidsgroep behoren; overwegende dat er dringend actie moet worden ondernomen ten aanzien van de inspanningen en pasklare oplossingen ter bestrijding van de armoede waartoe in het jaar 2000 tijdens de Europese Raad van Lissabon reeds werd besloten; overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van groepen die in meerdere opzichten achtergesteld zijn, met name de Roma, en dat gezorgd moet worden voor integratie van deze groepen in de maatschappij,

Q.

overwegende dat werkgelegenheid in de vorm van kwalitatief goede voltijdsbanen met sociale rechten een garantie biedt tegen armoede en sociale uitsluiting en een springplank is naar financiële en psychologische onafhankelijkheid; overwegende dat het van cruciaal belang is beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat aan de behoefte van zowel mannen als vrouwen tegemoet komt en dat is gericht op de universele toegang tot kwalitatief hoogstaande openbare diensten, waaronder de toegang tot betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande voorzieningen voor kinderopvang en voor de verzorging van ouderen en andere afhankelijke personen,

R.

overwegende dat de ontwikkeling van beleid dat is gericht op een betere toegang tot de arbeidsmarkt van vrouwen die tot specifieke culturele of minderheidsgroepen behoren, niet alleen een waarborg biedt voor respect voor verschillen en culturele diversiteit, maar ook de sociale uitsluiting vermindert ten gunste van de sociale cohesie, die op haar beurt een hefboom vormt voor economische groei,

S.

overwegende dat huiselijk geweld, waarvan hoofdzakelijk vrouwen het slachtoffer zijn, in alle landen en alle lagen van de bevolking een wijdverbreid verschijnsel is; overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat geweld tegen vrouwen toeneemt als mannen te maken hebben met gedwongen verhuizing of bezitsverlies ten gevolge van de economische crisis; overwegende dat stress om economische redenen ertoe kan leiden dat misbruik vaker voorkomt en gewelddadiger en ernstiger is; overwegende dat huiselijk geweld de EU circa 16 miljard EUR per jaar kost,

T.

overwegende dat werkgelegenheid een sleutelfactor is voor sociale integratie; overwegende dat grote en gerichte inspanningen nodig zijn om de armoede te bestrijden tegen de achtergrond van de toenemende inkomensongelijkheid, armoede en de economische en financiële crisis,

1.

wijst erop dat gelijke behandeling van mannen en vrouwen een van de doelstellingen van de EU is en derhalve een van de kernbeginselen vormt in iedere beleidsreactie op de economische en financiële crisis en de overgang naar het tijdperk na de crisis;

2.

onderstreept de conclusie van de Commissie dat door de huidige crisis de zorg is ontstaan dat alles wat op het gebied van gendergelijkheid is bereikt, in gevaar zou kunnen komen en dat met name vrouwen door de gevolgen van de recessie dreigen te worden getroffen;

3.

benadrukt dat voorkomen moet worden dat de financiële en economische crisis en het toekomstige economische beleid datgene wat op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen reeds is bereikt in gevaar brengen en dat de recessie als argument wordt gehanteerd, zoals in sommige lidstaten al het geval is, om een einde te maken aan maatregelen inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen;

4.

benadrukt dat het beleid op het gebied van gelijkheid moet worden beschouwd als deel van de oplossing om uit de crisis te komen, het talent en de capaciteiten van de hele bevolking te benutten en daarvan te profiteren en in de toekomst een meer concurrerende economie tot stand te brengen;

5.

wijst op het feit dat de integratie van vrouwen op het werk, zoals die de laatste decennia heeft plaatsgevonden, niet alleen betekent dat de crisis een groter rechtstreeks effect heeft op de vrouwen zelf, maar - vanwege het feit dat het gezinsinkomen aanmerkelijk wordt aangetast als de vrouwen hun baan verliezen - ook op hun gezinnen; verzoekt de instellingen van de Europese Unie en de lidstaten rekening te houden met de verborgen kosten van de crisis, waaronder de verschillende en vaak niet onderkende gendergerelateerde kosten;

6.

wijst erop dat ervaringen uit eerdere crises hebben geleerd dat de werkgelegenheid van mannen sneller herstelt dan de werkgelegenheid van vrouwen;

7.

wijst erop dat macro-economisch beleid in hoge mate gekenmerkt wordt door een toename van segregatie tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, destabilisatie van de werkgelegenheid van vrouwen door ondercontractering, grotere beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, verminderde toegang van vrouwen tot gezondheids- en onderwijsvoorzieningen, toegenomen ongelijkheid in de toegang tot kredieten, grond en eigendom en een toename van de vervrouwelijking van armoede;

8.

wijst op het feit dat de verschillen in beloning tussen vrouwen en mannen niet zijn weggewerkt en door de financieel-economische crisis zelfs groter dreigen te worden; verzoekt de Europese instellingen en de lidstaten heldere doelstellingen te formuleren en bindende maatregelen voor te stellen voor het aanpakken van de verschillen in beloning;

9.

dringt bij de Commissie aan op een wetsvoorstel inzake de herziening van de bestaande wetgeving met betrekking tot de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen (de hierboven genoemde Richtlijn 75/117/EEG), overeenkomstig zijn verzoek uit 2008; is verheugd over het recente initiatief van de Commissie ter verbetering van de bepalingen voor sancties in geval van een inbreuk op het recht op gelijke beloning, om ervoor te zorgen dat deze afschrikwekkend en proportioneel zijn (bijvoorbeeld door het opleggen van zwaardere sancties bij recidive);

10.

wijst op het feit dat overheidsuitgaven voor gezondheid een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten en hun nationale parlementen en/of plaatselijke autoriteiten zijn;

11.

betreurt het dat veel vrouwen hun baan al hebben verloren of deze dreigen te verliezen, met name vrouwen in de detailhandel en de diensten- en toerismesector, alsmede vrouwen in deeltijdbanen en banen zonder arbeidszekerheid; benadrukt dat daarnaast de verkleining van het aanbod aan microkredieten waarschijnlijk zal leiden tot een afname van de inkomsten van vrouwelijke zelfstandigen, met name in de landbouw en de plattelandseconomie; benadrukt dat door de aangekondigde bezuinigingen in de publieke sector de werkloosheid bij vrouwen vermoedelijk onevenredig zal toenemen, omdat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in het onderwijs, de gezondheidssector en de sociale dienstverlening;

12.

onderstreept het feit dat de gelijkheid van vrouwen en mannen een positief effect op economische groei heeft; wijst er in dit verband op dat een aantal studies laat zien dat indien de arbeidsparticipatie van vrouwen, het aantal vrouwen met een deeltijdbaan en de productiviteit van vrouwen net zo hoog zouden zijn als die van mannen, het bbp met 30 % zou toenemen;

13.

erkent dat recent banenverlies veel vrouwen in staat heeft gesteld een eigen bedrijf te beginnen; verzoekt de Commissie specifiek op het MKB gerichte wetgeving te ontwikkelen voor het verwezenlijken van haar eigen doelstelling van reducering van de administratieve lasten voor ondernemingen met 25 % tussen nu en 2012 om aldus een bijdrage te leveren aan deze ondernemersgeest;

14.

is verheugd over de genderspecifieke statistieken van Eurostat; is echter van mening dat er meer aandacht besteed dient te worden aan deeltijdwerkloosheid (een onderwerp dat vaak buiten de werkloosheidsstatistieken valt); benadrukt dat langdurige werkloosheid, lagere lonen en gemiddeld kortere arbeidstijden waarschijnlijk ernstige gevolgen zullen hebben voor met name het inkomen van vrouwen, voor hun sociale zekerheidsrechten en, op de langere termijn, voor hun pensioenrechten;

15.

verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar het verband tussen het aantal vrouwen in raden van bestuur van ondernemingen en de financiële prestaties van ondernemingen, rekening houdend met het onderzoek van Catalyst Inc. uit 2007 waaruit bleek dat bedrijven met drie of meer vrouwen in het bestuur 83 % meer rendement behalen op aandelen en 73 % meer winst op de verkoop;

16.

wijst op het feit dat de crisis de ernstigste gevolgen zal hebben voor de volgende kwetsbare groepen van vrouwen: gehandicapten, immigranten, vrouwen die tot een etnische minderheid behoren, laagopgeleiden, langdurig werklozen, alleenstaande vrouwen zonder middelen, vrouwen met personen ten laste, enz.;

17.

wijst op het feit dat ook immigranten en hun families in het land van herkomst door de crisis worden getroffen; verwijst naar het feit dat de omvang van migratie van vrouwen veelal wordt ondergerapporteerd, en daarmee ook de gevolgen voor de families die volledig afhankelijk zijn van de lonen van deze vrouwen, en ten gevolge waarvan het kan gebeuren dat de vrouwen zich na terugkeer naar hun eigen land in een nog kwetsbaarder positie bevinden en door hun gemeenschap en familie worden verstoten;

18.

benadrukt en verwelkomt het feit dat voor interventies en oplossingen de crisis in een brede context moet worden bekeken en erkend moet worden dat een „one-size-fits-all”-oplossing niet bestaat; benadrukt dat de recessie tegelijkertijd gezien kan worden als een unieke kans om in het economisch en sociaal beleid meer rekening te houden met de genderdimensie en een stap te zetten in de richting van een maatschappij met een grotere gendergelijkheid;

19.

wijst op het feit dat het belangrijk is de strijd aan te gaan met stereotypen op alle gebieden en in alle stadia van het leven, omdat deze stereotypen, door hun invloed op de keuzes van vrouwen op de gebieden onderwijs, opleiding, werk, verdeling van de huiselijke en gezinstaken, deelname aan het openbaar leven, deelname aan en vertegenwoordiging in besluitvormingsprocessen, alsook keuzes op de arbeidsmarkt, één van de hardnekkigste oorzaken van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen zijn;

20.

betreurt het feit dat in de beleidsreacties op de crisis, waaronder herstelplannen, geen aandacht is besteed aan het herkennen, analyseren en corrigeren van de gendereffecten van de crisis; betreurt het feit dat integratie van het genderbeleid in de strategie voor de periode na Lissabon vrijwel volledig ontbreekt; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten in de werkgelegenheids- en macro-economische richtsnoeren en de „EU 2020”-strategie gendergelijkheid op te nemen inclusief specifieke doelstellingen, en op alle beleidsgebieden bij de budgettering genderaspecten in aanmerking te nemen;

21.

is van oordeel dat, ondanks het feit dat de werkgelegenheid van vrouwen in de EU in 2010 bijna het streefdoel van 60 % heeft bereikt, voor 2020 de nog ambitieuzere doelstelling van 75 % vastgesteld moet worden; benadrukt daarnaast dat het noodzakelijk is de inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen te verminderen;

22.

verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om het genderaspect in alle beleidsterreinen van de EU te integreren en de bestaande wetgeving te herzien om tot een correcte toepassing te komen van het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen en om, daar waar van toepassing, positievediscriminatiemaatregelen mogelijk te maken;

23.

verzoekt de Raad, de Commissie, de lidstaten en met name de bijzondere commissie van het Parlement over de financiële, economische en sociale crisis (CRIS) om ervoor te zorgen dat herstelplannen en structurele aanpassingsplannen getoetst worden op hun gendereffecten (met toetsing achteraf in die gevallen waarin dat vooraf nog niet heeft plaatsgevonden) en dat daarin het genderperspectief wordt geïntegreerd, met onder andere genderspecifieke gegevens en statistieken;

24.

dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan te waarborgen dat achteruitgang en bezuinigingen noch invloed hebben op het functioneren van de structuren die zijn bedoeld ter verwezenlijking van gelijkheid tussen mannen en vrouwen op alle niveaus binnen de overheid en in andere sectoren, noch op het beleid op dat gebied; betreurt het feit dat in sommige landen al dergelijke bezuinigingen hebben plaatsgevonden;

25.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten de negatieve effecten van bezuinigingen op overheidsuitgaven en sociale uitkeringen te onderzoeken en te bestrijden, met name de effecten van bezuinigingen op overheidsuitgaven op lokaal niveau, om ervoor te zorgen dat vrouwen niet in onevenredige mate de last van de zorg hoeven te dragen (voor kinderen, ouderen en afhankelijke personen);

26.

wijst op het feit dat een gebrek aan beleid en infrastructuur op het gebied van zorg ertoe heeft geleid dat meer vrouwelijke migranten in de huishoudelijke sector bij particulieren zijn gaan werken om deze leemte op te vullen, zonder recht op werkgerelateerde bescherming of sociale zekerheid; verzoekt de lidstaten dringend om zwart werk te bestrijden en legale migranten in aanmerking te laten komen voor sociale zekerheid en gezondheidszorg;

27.

verzoekt de lidstaten betaalbare, toegankelijke en goede opvangvoorzieningen op te zetten voor kinderen en andere afhankelijke personen, in overeenstemming met de Europese doelstellingen, en ervoor te zorgen dat de beschikbaarheid van deze voorzieningen aansluit bij de arbeidstijden van vrouwen en mannen met een full time baan; verzoekt de Commissie en de lidstaten volledig gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Structuurfondsen en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en de toegang te vergemakkelijken tot de financiering van kwalitatief hoogstaande voorzieningen; dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen voor een richtlijn inzake vaderschapsverlof, adoptie- en zorgverlof;

28.

wijst erop dat in tijden van economische onrust geweld tegen vrouwen en mannen toeneemt; dringt er om die reden bij de lidstaten op aan nationale wetgeving te gebruiken om gendergerelateerd geweld aan te pakken en is verheugd over het initiatief van het Spaanse voorzitterschap om een waarnemingspost voor geweld tegen vrouwen op te richten; is eveneens verheugd over het initiatief van een aantal lidstaten met betrekking tot het overkoepelend instrument voor de bescherming van slachtoffers (Europees beschermingsbevel);

29.

verzoekt de lidstaten om het grote publiek bewust te maken van het verschijnsel geweld tegen vrouwen, met name door middel van voorlichtingscampagnes; wijst erop dat onderwijs en voorlichting aan jongeren van cruciaal belang zijn voor het bestrijden van dit soort verschijnselen;

30.

verzoekt de Europese instellingen, de lidstaten en de lokale en regionale overheden het goede voorbeeld te geven en de nodige maatregelen te nemen, met name op wetgevingsgebied, om een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in leidinggevende functies in ondernemingen en beleidsorganen te bevorderen, waaronder in raden van bestuur, alsmede binnen overheidsinstellingen, bestuursinstanties en organisaties op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau; en verzoekt bijgevolg om de vaststelling van verplichte doelstellingen om voor een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te zorgen;

31.

benadrukt dat vrouwen bij de financiële besluitvorming ondervertegenwoordigd zijn en dat vrouwen behoren tot een van de groepen die door financieel risico worden getroffen, maar van financiële besluitvorming zijn uitgesloten; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten de deelname van vrouwen aan de besluitvorming op alle niveaus te verbeteren, met name op het gebied van budgettering en regelingen met betrekking tot het bestuur van Europese financiële stelsels, waaronder de Europese Centrale Bank; onderstreept in dit verband het belang van het bevorderen van het financieel alfabetisme bij meisjes en vrouwen;

32.

is verheugd dat de Noorse regering heeft besloten het aantal vrouwen aan de top van beursgenoteerde bedrijven verplicht te stellen op ten minste 40 % waardoor het aantal vrouwen in de directie van bedrijven op 41 % kon worden gebracht; verzoekt de Commissie en de lidstaten dit Noorse initiatief als positief voorbeeld te nemen en stappen in dezelfde richting te nemen voor beursgenoteerde bedrijven;

33.

erkent de noodzaak van het vergroten van het aantal vrouwen in de raden van bestuur van beursgenoteerde ondernemingen, maar vindt het wel belangrijk dat nationale regeringen hierbij ook rekening houden met hun eigen belangen;

34.

wijst erop dat met investeringen in sociale infrastructuur kan worden bijgedragen aan modernisering van Europa en aan de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en is van mening dat deze investeringen gezien kunnen worden als strategie die parallel loopt aan de investeringen in groene technologie waarmee de fysieke infrastructuur wordt gemoderniseerd; is van mening dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen een beleidsprioriteit dient te zijn en tevens een essentieel instrument;

35.

merkt op dat in het kader van de „EU 2020”-strategie de „groene economie” van cruciaal belang is; benadrukt dat „groene banen” in de toekomst een cruciaal groeisegment van de Europese arbeidsmarkt kunnen worden, en dat nu al meer dan 20 miljoen banen in de Europese Unie als „groen” kunnen worden beschouwd, en dat uit recente cijfers blijkt dat banen in de sector duurzame energie alleen tussen nu en 2020 zouden kunnen verdubbelen tot 2,8 miljoen;

36.

wijst erop dat ecologische omschakeling van de economie en de overgang naar een koolstofarme economie zullen leiden tot een enorme vraag naar gekwalificeerde werknemers; herinnert aan het feit dat vrouwen sterk ondervertegenwoordigd zijn in de sector duurzame energie, en met name in de wetenschap en spitstechnologie; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat vrouwen in grotere mate kunnen deelnemen aan scholingsprojecten en programma's op het gebied van ecologische transformatie, bijvoorbeeld in de sector duurzame energie, wetenschap en spitstechnologie; verzoekt de lidstaten te werken aan het bevorderen van de deelname van vrouwen aan plaatselijke ondernemerschapsinitiatieven op deze gebieden door de toegang te vergemakkelijken tot bestaande Europese Structuurfondsen middels informatie en het organiseren van opleidingsworkshops;

37.

moedigt werkgevers in de lidstaten aan meer kansen voor vrouwen te creëren op het gebied van moderne technologie om op die manier de high-techsector overeenkomstig de EU-doelstellingen voor 2020 te versterken;

38.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten volledige tenuitvoerlegging van de Europese Structuurfondsen op nationaal niveau te bevorderen om daarmee de gevolgen van de recessie aan te pakken door middel van initiatieven gericht op herscholing en bijscholing op grondslag van artikel 16 van de Algemene Verordening (10) en artikel 6 van de Verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds (11) en de Verordening betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (12);

39.

dringt aan op wijziging van de FEADER-verordening om het mogelijk te maken dat tijdens de volgende programmeringsperiode (2014-2020) positieve acties voor vrouwen kunnen worden ondernomen, zoals dat vroeger het geval was maar nu niet meer, omdat een dergelijke maatregel zeer positieve effecten kan hebben op de werkgelegenheidssituatie van vrouwen op het platteland;

40.

roept de lidstaten op mechanismen te ontwikkelen voor gendergelijkheid op bestuurlijk niveau, teneinde te zorgen voor deskundigheid op het gebied van gendervraagstukken binnen ministeries en agentschappen die maatregelen uitvoeren in het kader van het Cohesiefonds en de structuurfondsen en teneinde organisaties en netwerken van vrouwen te stimuleren;

41.

moedigt het Europees Instituut voor gendergelijkheid aan een beoordeling uit te voeren van de gendereffecten van de economische en financiële crisis; is van mening dat deze effectbeoordeling moet worden uitgevoerd op basis van nauwkeurige indicatoren en met inachtneming van de specifieke context van de crisis; verzoekt de overige Europese instellingen, zoals de Europese Stichting voor de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, binnen hun lopende werkzaamheden ook voorstellen betreffende genderkwesties te doen;

42.

onderstreept de noodzaak van het ontwikkelen van programma's en financiële prikkels voor het bevorderen van participatie van vrouwen in kleine en middelgrote ondernemingen;

43.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om erkenning van en steun aan de bijdrage die het maatschappelijk middenveld aan de aanpak van de crisis kan leveren, met name in het licht van het Europees Jaar tegen armoede en sociale uitsluiting;

44.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de sociale partners en de betrokken NGO'S.


(1)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(2)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 118.

(3)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 56.

(4)  PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 35.

(5)  PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 21.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0371.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0029.

(8)  Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19.

(9)  Conclusies van de Raad over gendergelijkheid: versterking van de groei en werkgelegenheid – bijdrage ten behoeve van de Lissabonagenda na 2010, zitting van de Raad werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenzaken, Brussel, 30 november 2009.

(10)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees sociaal fonds en het Cohesiefonds (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25).

(11)  Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 12).

(12)  Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1).


Top