EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AP0216

Machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed *** Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 juni 2010 betreffende het ontwerpbesluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (09898/2/2010– C7-0145/2010 – 2010/0066(NLE))

PB C 236E van 12.8.2011, p. 179–181 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 236/179


Woensdag 16 juni 2010
Machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed ***

P7_TA(2010)0216

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 juni 2010 betreffende het ontwerpbesluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (09898/2/2010– C7-0145/2010 – 2010/0066(NLE))

2011/C 236 E/42

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (09898/2/2010),

gezien het verzoek om goedkeuring, ingediend door de Raad overeenkomstig artikel 329, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0145/2010),

gelet op artikel 74 octies en artikel 81, lid 1 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A7-0194/2010),

A.

overwegende dat de Commissie op 17 juli 2006 een voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2201/2003 wat de bevoegdheid betreft en tot invoeging van regels inzake toepasselijk recht in huwelijkszaken („Rome III”) (COM(2006)0399) heeft aangenomen,

B.

overwegende dat het voorstel gebaseerd was op artikel 61, onder c en artikel 67, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan eenstemmigheid in de Raad vereist was,

C.

overwegende dat het Parlement het gewijzigde voorstel van de Commissie op 21 oktober 2008 overeenkomstig de raadplegingsprocedure heeft goedgekeurd (1),

D.

overwegende dat midden 2008 al duidelijk was geworden dat enkele lidstaten vanwege bepaalde specifieke problemen de voorgestelde verordening niet konden accepteren; overwegende dat één lidstaat in het bijzonder niet wilde dat zijn rechters vreemd echtscheidingsrecht zouden toepassen, dat die lidstaat beschouwde als restrictiever dan het eigen echtscheidingsrecht en dat deze lidstaat wenste zijn eigen materieel recht te blijven toepassen op voor de rechters van dat land aangevraagde echtscheidingen; overwegende dat aan de andere kant een grote meerderheid van de lidstaten van mening was dat regels inzake toepasselijk recht een essentieel onderdeel vormden van de voorgestelde verordening en dat deze regels er in sommige gevallen toe zouden leiden dat rechters buitenlands recht zouden moeten toepassen,

E.

overwegende dat de Raad in zijn vergadering op 5 en 6 juni 2008 concludeerde dat de unanimiteit ontbrak om met het voorstel voor een verordening door te gaan en dat onoverkomelijke moeilijkheden beletten die unanimiteit op dat moment of op korte termijn te bewerkstelligen en dat de doelen van de voorgestelde verordening niet binnen een redelijke termijn op grond van de ter zake geldende bepalingen van de Verdragen konden worden verwezenlijkt,

F.

overwegende dat in artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald dat lidstaten in het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie onderling een nauwere samenwerking kunnen aangaan, mits ten minste negen lidstaten aan de nauwere samenwerking deelnemen, en dat zij daarbij gebruik kunnen maken van de instellingen van de Unie en die bevoegdheden kunnen uitoefenen op grond van de ter zake geldende bepalingen van de Verdragen, binnen de grenzen van en overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 en in de artikelen 326 tot en met 334 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

G.

overwegende dat tot dusver veertien lidstaten (2) te kennen hebben gegeven dat zij voornemens zijn op het gebied van het toepasselijke recht in huwelijkszaken onderling een nauwere samenwerking aan te gaan,

H.

overwegende dat het Parlement zich heeft vergewist van de verenigbaarheid met artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 326 tot en met 334 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

I.

overwegende dat deze nauwere samenwerking met name geacht kan worden overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de doelstellingen van de Unie te bevorderen, haar belangen te beschermen en haar integratieproces te versterken, in het licht van de uitgebreide raadpleging van belanghebbenden door de Commissie als onderdeel van de effectbeoordeling in het kader van haar groenboek (COM(2005)0082), de grote aantallen „internationale” huwelijken en de circa 140 000 echtscheidingen met een internationaal element die in 2007 in de Unie plaatsvonden, en tevens rekening houdend met het feit dat twee van de lidstaten die voornemens zijn deel te nemen aan de nauwere samenwerking, te weten Duitsland en Frankrijk, in dat jaar te maken hadden met het grootste aantal nieuwe „internationale” echtscheidingen,

J.

overwegende dat de harmonisatie van collisieregels de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zal vergemakkelijken, omdat het wederzijds vertrouwen zal worden versterkt; overwegende dat er momenteel in de lidstaten die deelnemen aan de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken 26 verschillende collisieregelingen inzake echtscheiding van toepassing zijn en dat, indien op dit gebied nauwere samenwerking wordt aangegaan, dat aantal zal afnemen tot 13, zodat een grotere harmonisatie van de regels van internationaal privaatrecht tot stand wordt gebracht en het integratieproces wordt versterkt,

K.

overwegende dat duidelijk uit de voorgeschiedenis van dit initiatief blijkt dat het voorgestelde besluit als laatste redmiddel naar voren is gebracht en dat de met de nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen niet binnen een redelijke termijn konden worden verwezenlijkt; overwegende dat ten minste negen lidstaten voornemens zijn aan de nauwere samenwerking deel te nemen; overwegende dat daarmee aan de vereisten van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is voldaan,

L.

overwegende dat tevens is voldaan aan de vereisten van de artikelen 326 tot en met 334 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

M.

overwegende dat nauwere samenwerking op dit gebied de Verdragen en het recht van de Unie met name eerbiedigt omdat geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande acquis, aangezien de enige regels van de Unie die op dit gebied bestaan betrekking hebben op de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en niet op het toepasselijke recht; overwegende dat nauwere samenwerking geen discriminatie op grond van nationaliteit teweegbrengt, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, omdat de voorgestelde collisieregels van toepassing zijn op alle partijen in procedures voor de rechterlijke instanties van de deelnemende lidstaten, ongeacht hun nationaliteit of woonplaats,

N.

overwegende dat nauwere samenwerking geen afbreuk doet aan de interne markt of de sociale en territoriale samenhang en geen belemmering of discriminatie in de handel tussen de lidstaten vormt, noch de mededinging tussen de lidstaten verstoort; overwegende dat nauwere samenwerking de goede werking van de interne markt veeleer vergemakkelijkt aangezien het mogelijke belemmeringen voor het vrije verkeer van personen uit de weg ruimt en de situatie voor burgers en juristen in de deelnemende lidstaten vereenvoudigt, zonder tot discriminatie tussen burgers te leiden,

O.

overwegende dat bij nauwere samenwerking de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van de niet-deelnemende lidstaten worden geëerbiedigd, aangezien deze op dit gebied hun bestaande wetgeving inzake internationaal privaatrecht behouden; overwegende dat er geen internationale overeenkomsten bestaan tussen deelnemende en niet-deelnemende lidstaten die door nauwere samenwerking zouden worden geschonden; voorts overwegende dat nauwere samenwerking niet in strijd is met de verdragen van Den Haag inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en onderhoudsverplichtingen,

P.

overwegende dat nauwere samenwerking overeenkomstig artikel 328, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie openstaat voor alle lidstaten die op een later tijdstip wensen deel te nemen,

Q.

overwegende dat in artikel 333, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is vastgelegd dat de Raad (of nauwkeuriger: de leden van de Raad die de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten vertegenwoordigen) een besluit kan vaststellen waarin wordt bepaald dat hij volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten in plaats van volgens de bijzondere wetgevingsprocedure overeenkomstig artikel 81, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat slechts raadpleging van het Parlement voorschrijft,

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad;

2.

verzoekt de Raad overeenkomstig artikel 333, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een besluit vast te stellen waarin wordt bepaald dat hij met betrekking tot het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de totstandbrenging van nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed volgens de gewone wetgevingsprocedure zal handelen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 15E van 21.1.2010, blz. 128.

(2)  België, Bulgarije, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en Slovenië.


Top