EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AR0085

Advies van het Comité van de Regio's over „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen — Anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt- en vaardigheidsbehoeften”

PB C 141 van 29.5.2010, p. 11–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/11


Advies van het Comité van de Regio's over „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen — Anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt- en vaardigheidsbehoeften”

2010/C 141/03

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S DOET DE VOLGENDE AANBEVELINGEN:

De politieke actoren (op nationaal, regionaal en lokaal niveau) moeten er alles aan doen om de negatieve gevolgen van de crisis op te vangen en absolute prioriteit verlenen aan de mogelijkheden van een koolstofarme economie. Deze dient bevorderd te worden via een geïntegreerde en duurzame aanpak in het kader van een vernieuwde Lissabonstrategie.

Door de aanhoudende economische crisis hebben reeds duizenden werknemers in lidstaten van de EU hun baan verloren, een ontwikkeling die nog wordt versterkt door de opkomst van nieuwe markten en het uitwijken van ondernemingen naar landen waar de productiekosten lager liggen. De vaardigheden van alle werknemers zullen beslist moeten worden verbeterd en moeten worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt.

Een kwalitatief hoogstaande basisopleiding legt de grondslag voor het verwerven van vaardigheden en vergroot de bereidheid om een leven lang te leren. De maatschappij, zeker in de EU, ontwikkelt zich steeds meer tot een kenniseconomie met een stijgende vraag naar hoogopgeleide werknemers en de dienstensector als voornaamste werkgever.

Het Comité wijst erop dat de door de klimaatverandering noodzakelijk geworden veranderingen in de richting van een koolstofarme economie alsmede de technologische ontwikkelingen, met name op het gebied van ITC, ervoor zorgen dat er in de bestaande sectoren soms ingrijpende herstructureringen worden uitgevoerd. Dit gaat gepaard met navenante veranderingen op de arbeidsmarkt, maar biedt tegelijkertijd ook veel mogelijkheden voor het scheppen van nieuwe „groene” banen, die vaak beheersing van meerdere disciplines en kennis op tal van terreinen vereisen.

Rapporteur

:

mevrouw Fügl (AT/PSE), locoburgemeester van Traisen

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen - Anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt- en vaardigheidsbehoeften

COM(2008) 868 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

1.

Het Comité van de Regio's is verheugd over het engagement dat de Commissie in haar mededeling „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” aan de dag legt.

2.

De zwaarste financiële en economische crisis sinds tientallen jaren heeft al tot een werkgelegenheids- en sociale crisis geleid, die alleen maar erger zal worden; op de gevolgen daarvan zal daarom geanticipeerd moeten worden om de schadelijke effecten te kunnen beperken (1).

3.

De politieke actoren (op nationaal, regionaal en lokaal niveau) moeten er alles aan doen om hun invloed te laten gelden en ervoor te zorgen datde negatieve gevolgen van de crisis worden opgevangen en absolute prioriteit verlenen aan de mogelijkheden van een koolstofarme economie. Deze dient bevorderd te worden via een geïntegreerde en duurzame aanpak in het kader van een vernieuwde Lissabonstrategie.

4.

Het Comité acht een analyse van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt van de Unie gedurende de komende jaren in dit verband onontbeerlijk.

Toekomstige uitdagingen

5.

De Europese Unie en haar 27 lidstaten staan de komende jaren voor diverse grote uitdagingen, die verband houden met een proces van verandering waarbij de traditionele structuren en gangbare werkwijzen van de industriële en informatiemaatschappij plaatsmaken voor de nieuwe eisen van een op kennis en innovatie gebaseerde samenleving, waarin het vermogen om toekomstige ontwikkelingen tijdig te voorzien van vitaal belang is.

6.

Door de aanhoudende economische crisis hebben reeds duizenden werknemers in lidstaten van de EU hun baan verloren, een ontwikkeling die nog wordt versterkt door de opkomst van nieuwe markten en het uitwijken van ondernemingen naar landen waar de productiekosten lager liggen. De vaardigheden van alle werknemers zullen beslist moeten worden verbeterd en moeten worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt.

7.

Een kwalitatief hoogstaande basisopleiding legt de grondslag voor het verwerven van vaardigheden en vergroot de bereidheid om een leven lang te leren. De maatschappij, zeker in de EU, ontwikkelt zich steeds meer tot een kenniseconomie met een stijgende vraag naar hoogopgeleide werknemers en de dienstensector als voornaamste werkgever.

8.

De demografische veranderingen en de vergrijzing van de bevolking zijn eveneens punten die volgens het Comité meer aandacht zouden moeten krijgen.

9.

Het Comité wijst erop dat de door de klimaatverandering noodzakelijk geworden veranderingen in de richting van een koolstofarme economie alsmede de technologische ontwikkelingen, met name op het gebied van ITC, ervoor zorgen dat er in de bestaande sectoren soms ingrijpende herstructureringen worden uitgevoerd. Dit gaat gepaard met navenante veranderingen op de arbeidsmarkt, maar biedt tegelijkertijd ook veel mogelijkheden voor het scheppen van nieuwe „groene” banen, die vaak beheersing van meerdere disciplines en kennis op tal van terreinen vereisen.

10.

Al deze veranderingen hebben gevolgen voor de werknemer, de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven.

11.

Het Comité stelt dan ook voor dat er concrete maatregelen voor de lange termijn worden genomen. Hier moet men vooral denken aan radicale initiatieven ter bevordering van een nauwe samenwerking op het gebied van onderzoek, onderwijs en innovatie (de zog. kennisdriehoek). Daarom moeten er op EU-niveau ervaringen worden uitgewisseld en adequate oplossingen worden bedacht.

Rol van de gemeenten en regio's

12.

Gemeenten en regio's spelen een belangrijke rol bij het bereiken van de in de Commissiemededeling geformuleerde doelstellingen.

13.

Het Comité juicht het toe dat in de mededeling uitdrukkelijk wordt erkend dat de vaardigheidsbehoeften en arbeidsmarkten per regio verschillen vertonen. Gemeenten en regio's zijn bovendien de belangrijkste aanbieders van lager en middelbaar onderwijs. Hier wordt met de basisopleiding de grondsteen gelegd voor latere vaardigheden. De voor mobiliteit en levenslang leren noodzakelijke randvoorwaarden, zoals transportverbindingen, kinderopvang en onderwijsinstellingen, vallen dikwijls onder de bevoegdheid van de lokale en regionale overheden.

14.

Ook grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit zorgt ervoor dat er meer keuzevrijheid is en dat meer mensen nieuwe en betere banen kunnen vinden.

15.

Voor landelijke regio's met structurele handicaps, waar de bevolking dreigt weg te trekken, en voor ultraperifere regio's, is het absoluut noodzakelijk dat gemeenten en regio's via nauwere regionale samenwerking tussen alle belanghebbende partijen meer inspraak krijgen en dat er analyses worden gemaakt van de regionale arbeidsmarkten en toekomstige vaardigheidsbehoeften. Ook voor het formuleren van antwoorden van de Europese Unie op deze uitdagingen is het van belang dat gebruik wordt gemaakt van de kennis en ervaring van de lokale en regionale overheden.

16.

Het Comité pleit voor een efficiëntere besteding van de middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) ten behoeve van regionale en lokale overheden, zodat deze snel en direct kunnen beschikken over de benodigde gelden en het gebruik ervan beter kunnen coördineren.

Veranderingen op de arbeidsmarkt

17.

De arbeidsmarkt - zowel in de afzonderlijke lidstaten als in de Europese Unie in haar geheel – wordt geconfronteerd met diverse ontwikkelingen:

18.

Vrijwel geen enkele moderne werknemer verandert in zijn leven geen enkele keer van baan. Onderzoek uit 2005 heeft aangetoond dat werknemers tijdens hun beroepsleven gemiddeld al vier betrekkingen hebben gehad (2). Ook wisselen veel werknemers perioden van werk af met perioden van werkloosheid; onzekere banen komen steeds vaker voor. Het Comité pleit ervoor dat men probeert een evenwicht te vinden tussen de basisbehoefte aan sociale zekerheid enerzijds en de vereiste arbeidsmarktmobiliteit anderzijds, zoals dit tot uitdrukking komt in het zgn. flexicurity-concept.

19.

Arbeidsmobiliteit speelt naar de mening van het Comité in het huidige beroepsleven een belangrijke rol. Vooral jongere en hoogopgeleide werknemers tonen zich bereid nieuwe professionele uitdagingen aan te gaan. Men gaat ervan uit dat mensen die zich qua arbeid en woon/werkplaats flexibel tonen, beter in staat zijn zich aan te passen aan nieuwe situaties en aldus nieuwe vaardigheden te verwerven.

20.

Het Comité wijst er echter op dat de bevolking met rasse schreden vergrijst. Het is goed mogelijk dat het potentiële reservoir aan arbeidskrachten in de Europese Unie tegen 2030 een kleine twintig miljoen mensen minder bedraagt (3). Dit betekent dat werknemers nu al voldoende vaardigheden moeten kunnen verwerven om een kans te hebben op de arbeidsmarkt van de toekomst. De toegang tot scholing en nascholing moet worden gewaarborgd en er moeten weldoordachte systemen ter beheersing van de migratiestromen komen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van zowel individuele personen als het gast- en herkomstland.

21.

In het volgende decennium zal de vraag naar hooggekwalificeerde en flexibele arbeidskrachten met uiteenlopende vaardigheden (niet alleen technische, maar ook sociale en culturele vaardigheden, bijv. op het gebied van communicatie en probleemoplossing) toenemen. De eisen die aan werknemers worden gesteld voor laaggeschoold en middelhooggeschoold werk komen steeds dichter bij elkaar te liggen: voor dit soort vaardigheden wordt tegenwoordig een steeds hoger opleidingsniveau gevraagd. De vraag naar laaggeschoolde arbeidskrachten neemt af en het loonpeil daalt navenant. Tegelijkertijd stijgt het loonpeil voor hooggekwalificeerd werk. Deze arbeidspolarisatie moet worden opgevangen door een productiviteitsgerichte loonpolitiek, bedoeld om „lagelonensectoren” te voorkomen. Met behulp van gepaste maatregelen op het gebied van kwalificaties moet worden getracht om mensen echte mobiliteitskansen te geven.

Anticiperen op toekomstige vaardigheden

22.

De lidstaten worden aangemoedigd om transparante instrumenten te ontwikkelen voor het maken van prognoses en het anticiperen op ontwikkelingen, waardoor nieuwe kennisintensieve arbeidsplaatsen kunnen worden gegenereerd en het onderwijs beter kan worden afgestemd op de vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt.

23.

Om de de betrouwbaarheid en efficiëntie van deze instrumenten te waarborgen beveelt het Comité aan zowel kwantitatieve als kwalitatieve maatregelen te nemen. Zo kunnen betrouwbare prognoses worden opgesteld over het soort arbeidskrachten of vaardigheden waaraan in de toekomst op de arbeidsmarkt behoefte zal zijn.

24.

Werknemers moeten – om te kunnen concurreren op de arbeidsmarkt – in de eerste plaats flexibel zijn, op onvoorziene veranderingen kunnen reageren en over goede communicatievaardigheden beschikken (4). Tegelijkertijd moeten de randvoorwaarden van dien aard zijn dat de flexibiliteit niet eenzijdig ten laste van de werknemer valt, m.a.w. de verschillende overheden dienen samen met de sociale partners te bedenken hoe de noodzaak van sociale zekerheid kan worden verenigd met de flexibiliteitsvereisten van de arbeidsmarkt, waarbij zij tevens voor ogen dienen te houden dat op de interne markt geen concurrentie op basis van minimale vereisten mag worden aangemoedigd.

25.

De samenwerking tussen ondernemingen, onderwijsinstellingen en centra voor beroepsopleidingen, gemeenten, regio's en belangengroepen op dit terrein dient te worden versterkt. Met name de samenwerking tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen en centra voor beroepsopleidingen dient te worden bevorderd, zodat partnerschappen kunnen worden opgezet waarmee kan worden voorzien in de vaardigheidsbehoeften op middellange termijn. Verder kan met behulp van kwalitatieve onderzoeken naar de verwachtingen die werkgevers koesteren t.a.v. studenten en jongeren met een diploma van het middelbaar onderwijs, belangrijke informatie worden vergaard.

26.

Het Comité schaart zich achter het standpunt van de Commissie dat bijkomende informatie over de situatie in de lidstaten van de EU onontbeerlijk is om adequate politieke antwoorden op de uitdagingen te formuleren.

27.

Het Comité verzoekt de Commissie de samenwerking met het CEDEFOP (Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding) voort te zetten en te versterken en gebruik te maken van de onderzoeksresultaten van het centrum, zodat snel kan worden nagegaan aan welke nieuwe vaardigheden de arbeidsmarkt behoefte heeft en daarop zorgvuldig kan worden ingespeeld.

28.

Wel wijst het Comité erop dat bij het vergaren en verwerken van deze informatie rekening moet worden gehouden met regionale verschillen. Alleen zo kunnen concrete maatregelen worden genomen, die afgestemd zijn op de behoeften van afzonderlijke regio's in de verschillende lidstaten.

Belang van scholing en nascholing

29.

Om de benodigde arbeidskrachten op de toekomstige arbeidsmarkt met de vereiste vaardigheden uit te rusten zijn scholing en nascholing en continue beroepsopleidingen van grote betekenis. Universiteiten en andere onderwijsinstellingen en centra voor beroepsopleidingen dienen evenveel aandacht te schenken aan het bijbrengen van vaardigheden zoals die op dit moment al in het beroepsleven worden gevraagd, als aan de algemene vorming van jongeren.

30.

Er moeten strategieën en beleidsmaatregelen worden ontwikkeld en uitgevoerd waarmee levenslang leren kan worden bevorderd en werkzekerheid en flexibiliteit kunnen worden verhoogd.

31.

Tegelijkertijd is het van belang dat reeds bestaande arbeidsplaatsen behouden blijven en dat hierin geïnvesteerd wordt. Het bedrijfsleven heeft derhalve de taak om werknemers binnen het bedrijf mogelijkheden te bieden zich verder te scholen. Levenslang leren verhoogt de productiviteit en stimuleert de economische groei. Van hun kant zullen de Europese Unie en de lidstaten middels een gecoördineerde aanpak stimulerende maatregelen moeten ontwikkelen voor het bedrijfsleven en levenslang leren moeten bevorderen.

32.

Met de processen van Bologna en Kopenhagen zijn de eerste belangrijke stappen naar een Europese onderwijsruimte gezet. Aangezien de arbeidsmarkt van de Europese Unie in de toekomst meer competenties zal vragen, is het voor de beroepsmobiliteit van werknemers belangrijk dat diploma's en getuigschriften gemakkelijker erkend worden in de verschillende lidstaten.

33.

In de EU-25 zal het aandeel banen waarvoor een hoog opleidingsniveau vereist is, waarschijnlijk stijgen van 25,1 % tot 31,3 % in 2020 (5). Om het risico op een overaanbod tegen te gaan, is het nodig dat – naast de vereiste scholing op hoog niveau – de benodigde vaardigheden op de arbeidsmarkt op korte termijn worden erkend, zodat er ook voldoende van dit soort banen kunnen worden aangeboden en kanworden toegewerkt naar een evenwicht tussen vraag en aanbod van hoogopgeleide werknemers.

34.

De implementatie van het Europees kwalificatiekader moet de transparantie van kwalificaties vergroten, de toegang tot nascholing vergemakkelijken en aldus de flexibiliteit en mobiliteit van werknemers bevorderen. Mobiliteit dient in dit verband niet alleen als mobiliteit tussen maar vooral ook binnen bedrijven te worden opgevat.

35.

Tevens dient voor niet-EU-burgers en migranten gezocht te worden naar een mogelijkheid tot erkenning van hun opleiding, zodat bestaande c.q. meegebrachte vaardigheden niet verloren gaan. Internationale samenwerking (bijv. met de landen van herkomst van migranten ter bestrijding van brain drain) is hier van groot belang.

36.

Het aanleren van vaardigheden dient al in de vroegste jeugd te beginnen, aangezien de bereidheid om levenslang te leren in eerste instantie in het kader van de basisopleiding wordt ontwikkeld. Tijdens deze levensfase leren kinderen het snelst en gemakkelijkst nieuwe vaardigheden.

37.

Door samenwerking tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen en centra voor beroepsopleidingkunnen de benodigde kwalificaties en vaardigheden beter worden afgestemd op het banenaanbod. Een en ander kan gestalte krijgen als men een de gehele EU omvattend en op regionaal en lokaal niveau al naar gelang de specifieke behoeften en omstandigheden aan te passen e-skills-programma opstelt en uitvoert. Dankzij stages en kennismakingsdagen worden extra benodigde vaardigheden bijgebracht en wordt de gelegenheid van een eerste kennismaking met het beroepsleven geboden.

38.

Het Comité zou willen voorstellen, een EU-handvest voor stages op te stellen om jongeren een betere rechtspositie te geven bij het opdoen van werkervaring en deze erkend te krijgen, alsmede om de intrede op de arbeidsmarkt voor hen aldus te vergemakkelijken.

Sociale cohesie

39.

Het Comité is van mening dat over het algemeen meer aandacht dient te worden besteed aan de kwaliteit van werk, ook op EU-niveau. Menswaardig werk maakt sinds 2008 deel uit van de millenniumdoelstellingen van de VN.

40.

Groei en werkgelegenheid alleen volstaan niet om de Europese Unie er weer bovenop te helpen. Flankerende maatregelen zijn nodig om de sociale cohesie te versterken.

41.

Eenieder die vanwege zijn belangstelling of op grond van zijn lichamelijk of geestelijk capaciteiten niet bij machte is om aan de eisen van een hooggekwalificeerde arbeidsmarkt te voldoen, moet dankzij werkgelegenheidsbevorderende en begeleidende maatregelen ook de toegang tot de arbeidsmarkt worden gewaarborgd en, zo nodig, kunnen rekenen op een redelijk inkomen dan wel het minimuminkomen in lidstaten waar een dergelijke regeling bestaat.

42.

Gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt moeten worden afgedwongen door de diverse obstakels hiervoor uit de weg te ruimen. Van essentieel belang is in deze context dat er een einde wordt gemaakt aan de loonverschillen die er nog steeds zijn tussen mannen en vrouwen, de zgn. gender cap.

43.

Te verwachten is dat door de vergrijzing van de bevolking de vraag naar arbeidskrachten en dus ook de werkgelegenheid zullen stijgen. Adequate kwalificatiemaatregelen en versterkte samenwerking op EU-niveau zijn in de verband belangrijk, zodat eventuele onevenwichtigheden tussen vraag en aanbod binnen de EU kunnen worden rechtgetrokken.

44.

Het Comité stelt voor flexibele werktijden in te voeren en banen op de vaardigheden en gezondheidstoestand van oudere werknemers af te stemmen zodat zij tot de pensioengerechtigde leeftijd actief kunnen blijven op de arbeidsmarkt.

45.

Samenwerking tussen regionale en lokale overheden, ondernemingen en onderwijsinstellingen en centra voor beroepsopleiding heeft al geleid tot enkele succesvolle modellen op het gebied van bij- en opscholing, erkenning van werkervaring en het scheppen van werkgelegenheid. Het zou goed zijn om deze „goede praktijken” in kaart te brengen en te verspreiden. Verder zijn er aanzienlijke investeringen nodig om deze goede praktijken om te vormen tot concepten, leerinhouden, onderwijsmethoden, beroepsopleidingsregelingen en leerstrategieën die door iedereen te gebruiken zijn. Op deze manier kunnen voor het beroepsleven benodigde vaardigheden tegen geringe extra kosten op plaatselijk niveau verder worden ontwikkeld (massa-individualisering met behulp van ICT).

46.

De bestaande financiële instrumenten (ESF, EFRO) moeten worden aangepast om de veranderingen op de arbeidsmarkt efficiënt het hoofd te kunnen bieden.

Brussel, 3 december 2009.

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Volgens de op 4.5.2009 gepubliceerde voorjaarsprognoses van de Commissie zal de werkloosheid in de EU in 2010 stijgen tot 11 %. De verwachting is dat de werkgelegenheid in de EU en de eurozone dit jaar met circa 2½ % en in 2010 met nog eens 1½ % zal krimpen, wat overeenkomt met een verlies van ongeveer 8½ miljoen banen in twee jaar. Ter vergelijking: in de periode 2006-2008 zijn er bijna 9½ miljoen arbeidsplaatsen bijgekomen. http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/09/693&format=HTML&aged=0&language=NL&guiLanguage=en

(2)  Eurobarometer 64.1 inzake geografische en arbeidsmarktmobiliteit – september 2005.

(3)  Raad van de Europese Unie, Gezamenlijk advies van het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming over actief ouder worden, 9260/07, mei 2007.

(4)  Origins and Consequences of Changes in Labour Market Skill Needs. Considerations from a European Perspective. Analytical Report for the European Commission prepared by the European Expert Network on Economics of Education (EENEE), www.education-economics.org, p. 25.

(5)  COM (2008) 868 final, blz. 10.


Top