EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE1193

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten (herschikking) COM(2008) 49 final — 2008/0035 (COD)

PB C 27 van 3.2.2009, p. 34–38 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 27/34


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten (herschikking)

COM(2008) 49 final — 2008/0035 (COD)

(2009/C 27/07)

De Raad heeft op 13 mei 2008 overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten (herschikking).

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die belast was met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden, heeft haar advies op 11 juni 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Krawczyk.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 446e zitting op 9 en 10 juli 2008 (vergadering van 9 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 126 stemmen vóór, bij 4 onthoudingen werd goedgekeurd

1.   Samenvatting en conclusies

1.1

Het Comité stemt in met de doelstellingen van de ontwerpverordening en met de herschikking van Richtlijn 76/768/EEG in de vorm van een verordening.

1.2

Het Comité vestigt er de aandacht op dat naar verwachting aanzienlijke kosten zullen moeten worden gemaakt, zeker door het MKB, om te voldoen aan de nieuwe vereisten op het stuk van productiepraktijken, veiligheidsbeoordeling en productinformatie, om nog maar te zwijgen van alle noodzakelijke tests.

1.3

Het Comité acht het raadzaam om de negatieve financiële impact voor het MKB zo klein mogelijk te houden, bijvoorbeeld door te specificeren dat het productinformatiedossier en de veiligheidsbeoordeling alleen worden vereist voor producten die voor de eerste keer op de markt worden gebracht.

1.3.1

Het Comité stemt ermee in dat de verordening 36 maanden na de bekendmaking ervan van toepassing wordt. Gelet op de tijd die nodig is om de productinformatiedossiers en de veiligheidsbeoordeling van cosmeticaproducten die reeds op de markt zijn, up-to-date te maken, beveelt het Comité echter een extra overgangsperiode van 24 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn aan.

1.4

Het Comité is ingenomen met de invoering van een gedifferentieerde regeling op basis van een risicobeoordeling van stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR) zijn ingedeeld. Het verbod op het gebruik van dergelijke stoffen moet in stand worden gehouden.

2.   Voorwoord

2.1

Met Richtlijn 76/768/EEG wordt in de eerste plaats beoogd de gezondheid van de consument te beschermen en de wettelijke bepalingen inzake cosmeticaproducten op de gemeenschappelijke markt te harmoniseren. Een beoordeling van de huidige marktsituatie laat zien dat de wijzigingen van Richtlijn 76/768/EEG en de inconsistente omzetting daarvan door de lidstaten tot veel juridische onzekerheden en discrepanties hebben geleid. Dit heeft zowel de bevoegde instanties als de industrie dan ook opgezadeld met administratieve rompslomp en onnodige kosten, zonder dat de veiligheid van cosmetische producten is vergroot.

2.2

De vereenvoudiging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (de Cosmeticarichtlijn) is aangekondigd in de mededeling van de Commissie „Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap — Een strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving”, in de jaarlijkse beleidsstrategie 2007 van de Commissie en in het Wetgevings- en Werkprogramma 2007 van de Commissie. De Commissie heeft voorgesteld de cosmeticarichtlijn te vereenvoudigen m.b.v. een herschikking, een wetgevingstechniek die het mogelijk maakt een wettekst en wijzigingen daarvan te codificeren, en substantiële verbeteringen in te voeren.

2.3

Op basis van de reacties, verkregen tijdens de openbare raadpleging van 2006, en op basis van verschillende eigen studies heeft de Commissie een uitgebreide effectbeoordeling uitgevoerd alvorens het voorstel voor een verordening (herschikking) op te stellen (1).

2.4

De cosmeticasector in de EU wordt gekenmerkt door kleine en middelgrote bedrijven. 97 % van alle Europese cosmeticabedrijven behoort tot het MKB, en 80 % heeft minder dan 19 werknemers. Het MKB is goed voor circa twee derde van alle mensen die rechtstreeks werkzaam zijn in de cosmeticasector in de EU.

2.5

Er zijn circa 150 000 mensen werkzaam in de Europese cosmetica-industrie. Sinds 1999 heeft deze sector gestaag nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd (een toename van 1,2 % per jaar).

2.6

Naast de rechtstreekse werkgelegenheid heeft de cosmeticasector tevens een sterke indirecte invloed op de werkgelegenheid in de detailhandel, de distributiesector en de transportsector. Geschat wordt dat de cosmetica-industrie circa 350 000 indirecte arbeidsplaatsen genereert.

2.7

Vandaar dat de belangen en standpunten van het MKB in de cosmeticasector van de EU in aanmerking moeten worden genomen bij de impactanalyse van het onderhavige voorstel.

2.8

De intracommunautaire uitvoer van cosmetica is sinds 1999 qua omvang gestegen met gemiddeld 5 % per jaar en qua waarde met 6 % per jaar.

2.9

De cosmetica-industrie is een internationale bedrijfstak, waarin Europa een belangrijke plaats inneemt. Het mondiale karakter van de sector is van groot belang voor de positie van de EU als netto-exporteur. In 2005 bedroeg de uitvoer van cosmetische producten naar landen buiten de EU 16 mld EUR, terwijl er voor 4,4 mld EUR aan cosmetische producten werd ingevoerd.

2.10

De situatie varieert van lidstaat tot lidstaat. Als voorbeeld kan Polen worden genomen: de Poolse cosmeticasector is nog voor een groot deel onafhankelijk, met meer dan 400 meest kleine en middelgrote bedrijven. De Poolse cosmeticamarkt, die in 2006 een groei van 8,2 % kende en in 2007 een groei van 7,2 % en die onveranderlijk een groot groeipotentieel heeft, is een goed voorbeeld van gestage groei, zoals die in de vijf meest ontwikkelde economieën van de EU (VK, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje) niet meer wordt gehaald.

3.   Inleiding

De cosmeticarichtlijn is een zeer gedetailleerde en prescriptieve wettekst. De tekst is sinds 1976 maar liefst 56 keer gewijzigd, wat heeft geresulteerd in rechtsonzekerheid en inconsistenties en in een volledig ontbreken van definities.

3.1

De voorgestelde herschikking van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad heeft de volgende hoofddoelstellingen:

wegnemen van de rechtsonzekerheid en inconsistenties die voortvloeien uit de vele wijzigingen;

vermijden van discrepanties in de nationale omzettingsmaatregelen die niet bijdragen tot productveiligheid maar juist voor extra administratieve rompslomp en kosten zorgen;

vereenvoudigen en harmoniseren van bepaalde administratieve procedures, op het gebied van kennisgeving, „cosmeticabewaking” en administratieve samenwerking bij het markttoezicht;

ervoor zorgen dat op de EU-markt geïntroduceerde cosmetische producten, vooral gezien het innovatieve karakter van deze sector, veilig zijn;

instandhouden van de regels inzake dierproeven, die in 2003 met het „zevende amendement” aan de cosmeticarichtlijn zijn toegevoegd;

invoeren van duidelijke minimumvoorschriften voor de veiligheidsbeoordeling van cosmetica;

de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen CMR-stoffen van categorie 1 en 2 te reguleren op grond van hun werkelijke risico.

De belangrijkste punten van de ontwerpverordening luiden als volgt:

3.2

Het Commissievoorstel laat het toepassingsgebied van Richtlijn 76/768/EEG intact en de definitie van „cosmetisch product” blijft ongewijzigd. Tijdens de openbare raadpleging door de Europese Commissie waren de meeste partijen voorstander van een herschikking van Richtlijn 76/768/EEG in de vorm van een verordening.

3.3

Er wordt een reeks nieuwe definities voorgesteld voor begrippen als fabrikant, importeur, op de markt aanbieden, marktintroductie, geharmoniseerde norm, sporen, conserveermiddelen, kleurstoffen, uv-filters, ongewenste bijwerking, ernstige ongewenste bijwerking, uit de handel nemen en terugroepen. Daarentegen wordt er geen nieuwe definitie van „cosmetisch product” zelf gegeven.

3.4

Het begrip „in de Gemeenschap gevestigde verantwoordelijke persoon” wordt geïntroduceerd. Ook wordt de verantwoordelijkheid beschreven in geval van producten die van buiten de EU aan de consument worden geleverd, bijvoorbeeld via internet.

3.5

Er wordt een „nieuwe aanpak” geïntroduceerd: verwijzing maar geharmoniseerde normen in wetteksten, zoals op het gebied van goede productiepraktijken en bemonstering/analyse van cosmetische producten, en in het geval van beweringen over cosmetische producten.

3.6

Er zijn minimumvoorschriften vastgesteld voor de veiligheidsbeoordeling en het productinformatiedossier. In bijlage I van de ontwerpverordening wordt een productveiligheidsrapport voorgesteld. De veiligheidsbeoordeling van een cosmetisch product is gebaseerd op het toxicologische profiel van alle ingrediënten.

3.7

Er wordt een gedifferentieerde regeling voorgesteld op basis van het risico (in plaats van het gevaar) van stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR) zijn ingedeeld. In het algemeen wordt het verbod op CMR-stoffen van categorie 1 en 2 in stand gehouden. Onder de nieuwe aanpak is het echter mogelijk om het gebruik van CMR-stoffen van categorie 1 en 2 onder strikte voorwaarden toe te staan, indien zij veilig zijn bevonden voor gebruik in cosmetica.

3.8

De algemene strategie om het verrichten van dierproeven met cosmetische eindproducten te verbieden, vergezeld van een tijdschema met termijnen voor het verbod op de marktintroductie van cosmetische producten waarvan de ingrediënten of combinaties van ingrediënten zijn beproefd op dieren, wordt voortgezet.

3.9

Er komt een uniforme aanpak ten aanzien van het beheersen van ongewenste bijwerkingen en ernstige ongewenste bijwerkingen. De gegevens over ongewenste bijwerkingen en ernstige ongewenste bijwerkingen zullen in het productveiligheidsrapport worden opgenomen en aan het publiek worden medegedeeld. Daarnaast komt er een verplichting om actief aan de bevoegde instanties verslag te doen van ernstige ongewenste bijwerkingen.

3.10

Er is een vereenvoudigde, gecentraliseerde en elektronische „one-stop-shop”-kennisgeving voorgesteld. Tot nu toe moest vóór de marktintroductie van een cosmetisch product in iedere lidstaat een aparte kennisgeving worden gedaan. De reikwijdte van de informatie loopt van lidstaat tot lidstaat uiteen. Bovendien wordt in meerdere lidstaten een aparte kennisgeving aan gifcentra gevraagd.

3.11

De administratieve samenwerking tussen de bevoegde instanties en de toepassing van goede administratieve praktijken zijn versterkt.

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Het Comité stemt in met de doelstellingen van de ontwerpverordening: de vereenvoudiging en harmonisering van bepaalde administratieve procedures, gepaard aan een hoog niveau van consumentenveiligheid. De transparantie van de voorgestelde verordening staat buiten kijf. De hierin geformuleerde wettelijke bepalingen verschaffen duidelijkheid in enkele juridische kwesties die in het verleden nog onduidelijk waren en tot uiteenlopende interpretaties en toepassingen hebben geleid.

4.2

De herschikking van Richtlijn 76/768/EEG in de vorm van een verordening zal zorgen voor een uniforme toepassing van de wettelijke voorschriften ter bevordering van het vrije verkeer van producten op de gemeenschappelijke markt en voor een vereenvoudiging van de administratieve procedures op de EU-markten.

4.3

Terwijl de vereenvoudiging van administratieve procedures bepaalde kosten kan terugdringen (zoals de kennisgeving van producten en de kennisgeving aan gifcentra), wordt verwacht dat het MKB aanzienlijke kosten zal moeten maken om te voldoen aan de nieuwe vereisten t.a.v. het productinformatiedossier en de overeenstemming met de geharmoniseerde norm EN ISO 22716 (GMP). Benadrukt moet worden dat de huidige wettelijke voorschriften minder gedetailleerde toxicologische gegevens vragen dan de voorgestelde verordening.

4.4

Verwacht wordt dat de hoogte van de bijkomende kosten om aan de voorschriften van de verordening te voldoen sterk zal afhangen van de grootte van het bedrijf. De kosten voor de voorbereiding van de productinformatiedossiers en de veiligheidsbeoordeling zullen in de eerste plaats worden gedragen door kleine en middelgrote bedrijven, die voorheen slechts elementaire gegevens verstrekten op basis van de bestaande wettelijke voorschriften.

In het geval van grote internationale ondernemingen valt geen grote kostenstijging te verwachten, zulks op grond van hun jarenlange ervaring, deskundigheid, personele middelen, technische achtergrond en het feit dat zij toegang hebben tot de know-how van derden. Voor grote ondernemingen die producten fabriceren welke in verschillende EU-landen op de markt worden gebracht, zal het gecentraliseerde Europese kennisgevingssysteem de oude administratieve procedures zeker vereenvoudigen, waardoor de kosten voor kennisgeving tot op zekere hoogte zullen dalen. Bovendien hebben internationale firma's nu al kennisgevingssystemen ingevoerd voor hun kaderformuleringen (formules).

4.5

In het geval van kleine en middelgrote bedrijven kunnen aanzienlijke kostenstijgingen worden verwacht als gevolg van de eisen op het gebied van goede productiepraktijken, veiligheidsbeoordeling en voorbereiding van productinformatiedossiers, om nog maar te zwijgen van alle noodzakelijke tests.

Alleen al voor onderzoek, dossiers en veiligheidsbeoordeling kunnen de kosten voor kleine en middelgrote bedrijven met 100 % stijgen voor iedere nieuwe formule die op de markt wordt gebracht. Dit zal de productiekosten voor het MKB aanzienlijk doen oplopen en gevolgen hebben voor de kleinhandelsprijs van de producten, wat vervolgens voor rekening zal komen van de consument.

Men mag niet vergeten dat in het geval van het MKB de productseries veel kleiner van omvang zijn dan de productseries van grote internationale concerns, die grote hoeveelheden producten afzetten. De kosten voor onderzoek en de beoordeling van dossiers en veiligheid per afzonderlijk product zijn dus veel hoger voor kleine en middelgrote bedrijven.

Op basis van het bovenstaande kan de effectbeoordeling van de Commissie inadequaat zijn in het geval van lidstaten waar veel kleine en middelgrote bedrijven zijn gevestigd, zoals Spanje, Italië, Polen en Bulgarije.

4.6

Het lijkt raadzaam om de negatieve financiële impact voor het MKB zo klein mogelijk te houden, bijvoorbeeld door te specificeren dat het productinformatiedossier en de veiligheidsbeoordeling alleen worden vereist voor producten die voor de eerste keer op de markt worden gebracht. Voor producten die reeds op de markt zijn, zou het nodig kunnen zijn dat de overgangsperiode voor het up-to-date maken van de productinformatiedossiers en de veiligheidsbeoordeling wordt verlengd.

4.6.1

Het Comité stemt ermee in dat de verordening 36 maanden na de bekendmaking ervan van toepassing wordt. Gelet op de tijd die nodig is om de productinformatiedossiers en de veiligheidsbeoordeling van cosmeticaproducten die reeds op de markt zijn, up-to-date te maken, beveelt het Comité echter een extra overgangsperiode van 24 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn aan

4.7

Het Comité is verheugd over de toevoeging van een reeks definities. Dit zal de interpretatie van de bepalingen van de verordening vergemakkelijken en helpen de rechtsonzekerheid en inconsistenties weg te nemen. Daarentegen wordt er geen nieuwe definitie van „cosmetisch product” gegeven. De cosmetische industrie is in hoge mate innovatief en elk jaar komen er nieuwe toepassingen en productcategorieën op de markt. Dit kan problemen opleveren voor het kwalificeren van producten (als cosmetisch, farmaceutisch enz.) en voor „grensgevallen”. Er zullen dan ook educatieve en voorlichtingscampagnes op touw moeten worden gezet en verder zal het markttoezicht moeten worden verbeterd.

4.8

Het Comité is tevreden over de invoering van het begrip „verantwoordelijke persoon”. De aanwijzing van een verantwoordelijke persoon — die iemand anders kan zijn dan de fabrikant — is zinvol en conform gangbare marktpraktijken als outsourcing en het voeren van een eigen merknaam. De bepalingen m.b.t. de verantwoordelijke persoon stellen diens verantwoordelijkheid vast in het geval van producten die van buiten de EU op de markt worden gebracht, bijvoorbeeld via Internet.

4.9

Zeker omdat het om een verordening gaat, zouden met het oog op de rechtszekerheid ook andere begrippen moeten worden gedefinieerd. Hierbij valt met name te denken aan de begrippen „parfum” en „actief bestanddeel”.

4.10

Het Comité juicht de invoering van de elektronische kennisgeving van cosmetica en kaderformuleringen aan gifcentra toe. Dit zal de administratieve procedures op de Europese markt zeker harmoniseren.

4.11

Het Comité is tevreden over de invoering van bepaalde nieuwe-aanpakprincipes in de regelgeving voor cosmetische producten. Al dan niet vrijwillige toepassing van geharmoniseerde normen door fabrikanten en de bevoegde instanties zorgt voor een onderlinge afstemming van methodologieën. Geharmoniseerde normen zijn een goed voorbeeld van zelfreguleringsinstrumenten die nuttig zijn en door de cosmetica-industrie worden gehanteerd. Het Comité plaatst echter kanttekeningen bij de klakkeloze toepassing van nieuwe-aanpakprincipes. Kwesties op het gebied van de gezondheid en veiligheid van de klant moeten worden geregeld op grond van de betreffende voorschriften.

4.12

Het Comité is ingenomen met de verwijzing naar geharmoniseerde normen m.b.t. beweringen over cosmetische producten. De geharmoniseerde normen zouden echter van toepassing moeten zijn op de methoden waarmee de juistheid van de beweringen effectief wordt getoetst, en niet op de beweringen zelf. Beweringen omtrent de werking kunnen worden gemeten door betrouwbare en reproduceerbare methoden. Daarenboven zou bij de geharmoniseerde normen rekening moeten worden gehouden met de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en met de reikwijdte van het onderwerp.

4.13

Het Comité is ingenomen met de invoering van een gedifferentieerde regeling op basis van een risicobeoordeling van stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR) zijn ingedeeld (zie Richtlijn 67/548/EEG, art. 12, lid 2). Het verbod op het gebruik van dergelijke stoffen moet in stand worden gehouden. Het huidige systeem is echter gebaseerd op „gevaar” (d.w.z. op intrinsieke eigenschappen van de stof) en houdt geen rekening met de dosering en blootstellingsroute. Dit zou kunnen leiden tot een automatisch verbod op ethanol (d.w.z. alcohol) in het geval deze stof in CMR-categorie 1 of 2 wordt ingedeeld, hoewel het gebruik ervan in cosmetische producten veilig is. De ontwerpverordening schrijft voor dat stoffen in CMR-categorie 1 en 2 mogen worden gebruikt als verbinding in cosmetische producten mits tegelijk aan drie voorwaarden wordt voldaan (art. 12, lid 2). Een van deze voorwaarden is echter dat de stof wettelijk mag worden gebruikt in voedings- en levensmiddelen, terwijl het heel goed mogelijk is dat een stof die is ingedeeld in CMR-categorie 1 of 2, als veilig wordt beschouwd voor gebruik in cosmetica, maar niet is toegestaan voor voedsel (zoals formaldehyde, boorzuur, enz.). De ontwerpbepalingen sluiten iedere toepassing van dergelijke stoffen in de cosmetica-industrie uit.

4.14

Het Comité is zich bewust van de noodzaak van overgangsperioden om de productdossiers en veiligheidsbeoordelingen aan te passen als het gaat om producten die reeds op de markt zijn (art. 34). Er wordt echter niet gespecificeerd of de overgangsperiode alleen van toepassing is op producten die op de markt worden gebracht, of ook op producten die reeds in de handel zijn. Door eenzelfde overgangsperiode (36 maanden) vast te stellen voor alle producten — dus ook voor producten die reeds in de handel zijn — kan een situatie ontstaan waarin producten die legaal op de markt zijn gebracht, uit de handel moeten worden genomen, omdat de etikettering of productinformatiedossiers nog niet zijn bijgewerkt. Het Comité stemt ermee in dat de verordening 36 maanden na de bekendmaking ervan van toepassing wordt. Gelet op de tijd die nodig is om de productinformatiedossiers en de veiligheidsbeoordeling van cosmeticaproducten die reeds op de markt zijn, up-to-date te maken, beveelt het Comité evenwel een extra overgangsperiode van 24 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn aan.

In document SEC(2008) 117 (de effectbeoordeling) verklaart de Europese Commissie dat alle beschikbare statistieken erop lijken te wijzen dat het aantal bijwerkingen van cosmetische producten zeer gering is. Sinds de cosmeticarichtlijn in werking is getreden, heeft de cosmetica-industrie geen ernstige veiligheidscrises doorgemaakt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de voedingsmiddelensector.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1

Het Comité realiseert zich dat sommige bepalingen in het voorstel van de Commissie wellicht moeilijk uitvoerbaar zijn. De belangrijkste hiervan hebben betrekking op het bereik van de gegevens die worden vereist voor de productinformatiedossiers en de veiligheidsbeoordeling (artikel 7 en Bijlage I).

5.2

In artikel 7 moet komen te staan dat de productveiligheidsbeoordeling voor cosmetische producten uitgevoerd dient te worden door een onafhankelijke derde partij.

5.3

In artikel 7, lid 3, is de formulering „niet-klinisch onderzoek naar de veiligheid” onduidelijk. Op grond van de beschikbare informatie wordt deze term door sommige lidstaten verschillend geïnterpreteerd. Volgens de interpretatie van de bevoegde instanties in Polen hebben klinische proeven betrekking op geneesmiddelen. Onderzoek met vrijwillige proefpersonen voor de beoordeling van cosmetica (dermatologische proeven, compatibiliteitstests, instrumentele proeven) kan daarom niet worden beschouwd als een klinische proef. Dit kan echter ook niet worden beschouwd als niet-klinisch onderzoek in de betekenis van artikel 7, lid 3, van de ontwerpverordening. Overeenkomstig Richtlijn 2004/10/EG zijn de bepalingen inzake goede laboratoriumpraktijken niet van toepassing op tests waaraan mensen deelnemen.

5.4

Bovendien betekent de eis dat alle toxicologische proeven en analyses ten behoeve van de veiligheidsbeoordeling moeten voldoen aan de beginselen van goede laboratoriumpraktijken, dat veel gegevens in toxicologische databanken en wetenschappelijke publicaties, die een waardevolle bron van informatie zijn, niet kunnen worden gebruikt. Zelfs in recente wetenschappelijke publicaties vinden we maar heel zelden een verklaring dat al dan niet aan het beginsel van goede laboratoriumpraktijken is voldaan.

5.5

Aan de bepalingen in de punten 1 en 2 van Bijlage I - inzake de zuiverheid en stabiliteit van het verpakkingsmateriaal, de interactie tussen de verbindingen, de invloed van de stabiliteit van het product op de veiligheid ervan en de vermelding van de houdbaarheid na opening - kan wellicht moeilijk worden voldaan omdat er geen algemeen erkende methodologie beschikbaar is, bijvoorbeeld in de vorm van internationale of Europese normen, of wetenschappelijke publicaties. Gegevens hierover zijn dan ook moeilijk te verkrijgen.

5.5.1

Het Comité is ingenomen met de in Bijlage I (Productveiligheidsrapport) opgenomen minimumvoorschriften met betrekking tot de gegevens en test(s) die nodig zijn ter voorbereiding van een productdossier. Dit zal de kwaliteit van het dossier verbeteren, het markttoezicht vergemakkelijken en aldus bijdragen aan de veiligheid van de consument.

5.6

De NOAEL-waarde (NOAEL = No Observed Adverse Effect Level, d.w.z. het niveau waarbij geen schadelijk effect meer wordt waargenomen), die noodzakelijk is om de veiligheidsmarge (MoS — Margin of Safety) te berekenen, is voor veel stoffen niet beschikbaar. De verplichting om de NOAEL-waarde vast te stellen zal resulteren in dierproeven, hetgeen strijdig is met het EU-beleid ter bevordering van alternatieve testmethoden. Het druist ook in tegen de bepalingen van artikel 14 (dierproeven).

5.6.1

Het zou dan ook goed zijn om in de nieuwe bepalingen duidelijk aan te geven op welke wijze de producent de stoffen die in cosmetische producten worden gebruikt, moet testen om na te gaan welke mogelijke gevaren er voor de consument aan verbonden zijn.

5.7

Het Comité is het er niet mee eens dat de ingrediënten alleen op de verpakking hoeven te worden vermeld (artikel 15, lid g). Deze dienen zo mogelijk op het product zelf te worden vermeld.

5.8

Cosmetische producten dienen de duidelijke en goed zichtbare waarschuwing te bevatten dat ze door de consument pas vanaf een bepaalde leeftijd mogen worden gebruikt en dat ze buiten het bereik van kinderen moeten worden gehouden.

5.9

In de verordening dient duidelijk te worden vermeld dat op afstand verkochte cosmetische producten op hun etiket en verpakking precies dezelfde duidelijke informatie moeten bevatten als het geval is bij cosmetische producten die in de winkel worden verkocht.

5.10

Het Comité is verheugd over de grotere nadruk op administratieve samenwerking tussen de bevoegde instanties en op de toepassing van goede administratieve praktijken.

5.11

Het Comité stemt in met het bijwerken van de oude bijlagen, waarin lijsten met verboden en t.a.v. het gebruik in cosmetische producten beperkt toegestane stoffen staan, door hieraan de CAS- en EINECS-nummers toe te voegen evenals de INCI-benamingen, en door een elektronische inventaris te maken van cosmetische ingrediënten.

5.12

Het laten vallen van de vroegere Bijlage I van Richtlijn 76/768/EEG lijkt gerechtvaardigd. De indeling in categorieën in de oude lijst was nogal arbitrair, en er waren veel overlappende productgroepen, zoals „poeder voor make-up” en „middelen voor het opbrengen en verwijderen van gelaats- en oogmake-up”. Bovendien is de oude lijst reeds verouderd: er zijn inmiddels nieuwe categorieën producten op de markt, zoals anti-cellulitis patches en reinigingsdoekjes met actieve bestanddelen voor het verwijderen van make-up.

Brussel, 9 juli 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  COM(2008) 49 final — 2008/0025 (COD).


Top