EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002IE1025

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De toekomst van berggebieden in de EU"

PB C 61 van 14.3.2003, p. 113–122 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002IE1025

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De toekomst van berggebieden in de EU"

Publicatieblad Nr. C 061 van 14/03/2003 blz. 0113 - 0122


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De toekomst van berggebieden in de EU"

(2003/C 61/19)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 16 januari 2002 besloten, overeenkomstig artikel 23, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, een advies op te stellen over "De toekomst van berggebieden in de EU".

De afdeling "Economische en Monetaire Unie - economische en sociale samenhang", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 juni 2002 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Bastian.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 393e zitting op 18 en 19 september 2002 (vergadering van 18 september 2002) het volgende advies uitgebracht, dat met 66 stemmen vóór en één stem tegen, bij twaalf onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het jaar 2002, dat door de Algemene Vergadering van de VN tot het internationaal jaar van berggebieden is uitgeroepen, zou voor de EU aanleiding moeten zijn om zich op de positie van berggebieden te bezinnen.

1.2. Het EESC, het Europees Parlement en het Comité van de Regio's hebben al herhaaldelijk blijk gegeven van het belang dat zij aan berggebieden hechten: zij hebben al vaker een beroep op de EU gedaan om de specifieke kenmerken van berggebieden te erkennen en voor die gebieden een aangepast transversaal beleid te voeren. Adviezen en verslagen waarin dat het geval was, zijn:

- het ESC-advies van 28 april 1988 inzake het bergstrekenbeleid;

- het ESC-advies van 25 april 1996 over "Het Alpengebied: een kans voor ontwikkeling en integratie";

- het CvdR-advies van 21 april 1995 over het Europees Handvest van berggebieden;

- het CvdR-advies van 18 september 1997 over "Een beleid voor de landbouw in de bergstreken van Europa";

- het Verslag van de EP-commissie voor landbouw en plattelandsontwikkeling van 16 oktober 1998 over een nieuwe strategie voor bergstreken, waarvoor is uitgegaan van het daarvoor al door het directoraat-generaal voor studies van het EP (AGRI 111) verrichte onderzoek naar een Europees bergbeleid;

- de EP-resolutie van 6 september 2001 over vijfentwintig jaar toepassing van EU-regelgeving ten gunste van de landbouw in bergstreken.

1.3. Het Comité stelt met tevredenheid vast dat de Commissie, uitgaande van het na het tweede forum over de sociaal-economische samenhang opgestelde eerste voortgangsverslag, over de toekomst van de structuurfondsen is gaan nadenken. Daarbij is nagegaan of er nieuwe criteria voor steunverlening kunnen worden vastgelegd waarbij rekening wordt gehouden met territoriale uitdagingen voor en handicaps van met name berggebieden. De door de Commissie op 27 en 28 mei 2002 georganiseerde conferentie over "Prioriteiten van de Unie voor de regio's - de communautaire meerwaarde" lijkt een bemoedigend teken dat de Commissie inderdaad bezig is het structuurfondsenbeleid in die richting bij te sturen.

2. De specifieke kenmerken van berggebieden in Europa

2.1. Berggebieden hebben om te beginnen een ernstige handicap van geofysische aard, als gevolg van helling, hoogte en klimaat. Daarnaast hebben zij het nadeel dat zij meestal een enclave vormen, en over een natuurlijk erfgoed en natuurlijke hulpbronnen beschikken die weliswaar uitzonderlijk, maar tegelijk ook kwetsbaar zijn. Berggebieden zijn daarom van onvervangbare waarde en moeten van hogerhand tegen overmatige speculatie worden beschermd.

2.2. Berggebieden bestrijken 30 % van het EU-grondgebied en worden door 30 miljoen Europese burgers bewoond. Na de uitbreiding zullen die cijfers nog hoger worden.

2.3. Over het algemeen, maar met soms grote verschillen tussen bergketens onderling, houden de specifieke kenmerken van berggebieden waarvoor steun- of beleidsmaatregelen nodig zijn, verband met de hierna volgende problemen, die alle een uitgesproken transnationaal karakter hebben.

2.4. Demografie

Afgezien van enkele zeer dynamische berggebieden met een grote aantrekkingskracht, hebben berggebieden - vooral in de kandidaatlanden - meestal een wankele demografische structuur (geringe bevolkingsdichtheid en vergrijzing door de uittocht van jongeren en/of de komst van gepensioneerden).

2.5. Openbare dienstverlening

Vanwege de sociale impact ervan is openbare dienstverlening (waarbij vooral moet worden gedacht aan postkantoren, scholen en medische diensten) doorslaggevend voor de vitaliteit van berggebieden. Die voorzieningen moeten dus dicht bij de burgers beschikbaar zijn en aan de situatie zijn aangepast (polyvalentie van personeel en/of aard van de diensten), waarop een rechtstreekse aanslag wordt gepleegd door de door het EU-mededingingsrecht voorgeschreven liberalisering van de openbare dienstverlening. Daadkrachtige ruimtelijke-ordeningsmaatregelen via de openbare dienstverlening zijn alleen denkbaar als de taakomschrijving van overheidsinstanties voldoende armslag laat voor verrichtingen waarvoor moet worden betaald. Met het geld dat daardoor binnenkomt, kunnen de onvermijdelijke extra kosten die aan een dergelijke aanpak zijn verbonden, althans voor een deel worden gecompenseerd.

2.6. Communicatienetwerken

Infrastructuurvoorzieningen en communicatienetwerken zijn in berggebieden van doorslaggevend belang, omdat hun geïsoleerde ligging concurrentie sterk bemoeilijkt en het toenemende intra-communautaire vrachtvervoer voor berggebieden en -bewoners een zware belasting met zich meebrengt waar paal en perk aan moeten worden gesteld.

2.6.1. Daarom is het de hoogste tijd om verder te werken aan gecombineerd (vooral spoor/weg-) vervoer. Die ontwikkeling is alleen mogelijk in EU-verband, omdat deze problematiek dan op het meest geschikte niveau (met name in het kader van EROP(1) kan worden aangepakt, en de noodzakelijke infrastructuurvoorzieningen op die manier door de EU kunnen worden gecofinancierd.

2.6.2. De introductie van NTIC (nieuwe informatie- en communicatietechnologieën) waarvan de toegankelijkheid in berggebieden van het allergrootste belang is, stuit in die gebieden, als gevolg van het bergreliëf, op technische moeilijkheden (onderbroken golfbereik en grote afstanden over de bodem), waardoor daaraan hogere kosten verbonden zijn dan elders. Daardoor ontstaat het reële gevaar dat er een breuklijn gaat lopen tussen berggebieden en alle andere gebieden.

2.7. Toerisme

Berggebieden zijn bij uitstek geschikt voor toerisme, maar de ontwikkeling daarvan moet wel zó worden gestuurd dat het in het teken van duurzame ontwikkeling komt te staan. Dat geldt vooral voor de kandidaat-landen in Midden- en Oost-Europa waar bergtoerisme nog in de kinderschoenen staat. Verder mag toerisme, net zo min als landbouw, niet de enige bron van inkomsten zijn: ook in berggebieden dient voor een gediversifieerde en gevarieerde economie te worden gezorgd.

2.7.1. In het licht daarvan en binnen de grenzen van het beginsel van duurzame ontwikkeling, moet ook het aanbod aan toeristische voorzieningen in berggebieden gediversifieerd zijn, zodat de toestroom van toeristen - zowel in de tijd (minder seizoengebonden) als in de ruimte (minder plaatsgebonden) - beter kan worden gespreid.

2.8. Exploitatie van de grond

Landbouw in berggebieden verdient een aparte benadering in het GLB om ervoor te zorgen dat landbouw in die gebieden verankerd blijft. Dat is nodig omdat landbouw nu eenmaal een van de pijlers is waarop de economie in berggebieden berust, een voor het onderhoud van gebergten onmisbare en ongeëvenaarde activiteit vormt en o.m. voor de agro-voedselindustrie kwaliteitsproducten levert.

2.8.1. Zodra de mens land voor materiële doeleinden gaat aanwenden, staat vooral bij bergen veel op het spel, omdat berglandschap door verstedelijking kan worden aangetast (hoogbouw) en daaraan een risico op natuurrampen verbonden is.

2.9. Natuurlijk erfgoed

Het Europese gebergte wordt gekenmerkt door een bijzonder rijke en waardevolle flora en fauna: een belangrijk gevolg daarvan is dat de grondmarkt onder druk komt te staan.

2.10. Bodem

De toestand van de bodem is vooral in berggebieden erg belangrijk, omdat de alomtegenwoordigheid van hellingen erosie in de hand kan werken. Door erosie kan het gebergte zelf worden aangetast (bodemverarming), maar ontstaat ook een risico op natuurrampen in aan de voet van bergen gelegen gebieden.

2.11. Water

Bergen hebben als - zowel kwantitatief als kwalitatief - belangrijke waterleverancier een cruciale territoriale functie: de aan het verlenen van die openbare dienst verbonden dienstverrichtingen moeten worden vergoed.

2.12. Energie

Aan de bijdrage van bergen aan de productie van niet-fossiele energie (vooral waterkracht, maar ook wind- en zonne-energie) moet volledig recht worden gedaan, omdat daarmee voor een deel wordt voldaan aan de met het protocol van Kyoto aangegane verplichting tot terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen. Daarom moet een lans worden gebroken voor een beleid van stimulansen in de vorm van voorkeurstarieven ten gunste van duurzame energie, en voor een compensatiepremie ten gunste van regio's die dat soort energie produceren.

2.12.1. De ontwikkeling van het aanzienlijke potentieel van bergen voor de productie van windenergie moet overigens aan regels worden gebonden, zodat wordt voorkomen dat de kwaliteit van het berglandschap daaronder te lijden krijgt. Daarom moeten lokale overheden rechtsregels worden opgelegd waardoor deze aan de ene kant worden gedwongen om een collectieve strategie voor de benodigde uitrusting te ontwikkelen en hun aan de andere kant, als tegenprestatie, via belastingmaatregelen een billijke vergoeding wordt geboden.

2.13. Woongebied en huizenbouw

Urbanisme in berggebieden heeft zeer specifieke kenmerken, omdat er weliswaar bouwmogelijkheden moeten worden geboden, maar zonder dat dit tot gevolg heeft dat de woningen die er al zijn, leeg komen te staan. Het beheer van het erfgoed moet gericht zijn op landschapsbehoud, bescherming van het opmerkelijke natuurschoon van berggebieden en de noodzaak te voorkomen dat het hele jaar door bewoonde dorpen door de aanleg van wijken met vakantiewoningen "ontzield" raken. Er moeten speciale maatregelen worden genomen waardoor eigenaren van vakantiewoningen voldoende bij het dorpsleven worden betrokken.

2.14. Natuurrampen

Veel natuurrampen zijn kenmerkend voor berggebieden (lawines, overstromingen, steenval). Bergen zijn daardoor erg kwetsbaar en potentieel gevaarlijk, en vergen voortdurend inspanningen om kennis te vergaren, prognoses te stellen en preventieve maatregelen te nemen.

2.15. Economie

De economie van berggebieden beschikt weliswaar over troeven, maar kent ook zwakke punten die een speciale behandeling vereisen: de belangrijkste activiteiten in berggebieden (zoals landbouw en toerisme) zijn sterk seizoengebonden, waardoor bedrijven geneigd zijn om tegelijkertijd tal van andere activiteiten te ontwikkelen, te innoveren en soms zelfs - bv. in de micro-mechanica - speerpuntactiviteiten te ontwikkelen; de economie van berggebieden is overwegend in handen van kleine ondernemingen die in een ongunstig ondernemingsklimaat werken vanwege hun betrekkelijk geïsoleerde positie t.o.v. adviesstructuren en leveranciers.

3. Stand van zaken van het EU-optreden ten gunste van berggebieden

3.1. Berg-identiteit: een flexibele benadering vanwege de grote verschillen

3.1.1. Berggebieden hebben in het EU-beleid niet altijd een even grote rol gespeeld en niet altijd op evenveel aandacht kunnen rekenen. Zo kan niet worden gezegd dat berggebieden momenteel, gezien de huidige stand van het EU-recht en het uitblijven van de erkenning van de specifieke kenmerken van berggebieden, een duidelijk omschreven betekenis hebben in de EU-terminologie. Het begrip "berggebied" komt vooralsnog alleen voor in Richtlijn 75/268/EEG betreffende compensatiesteun voor blijvende natuurlijke handicaps, en dient daarin ter afbakening van het grondgebied waarop de desbetreffende regeling van toepassing is, zodat kan worden uitgemaakt welke landbouwbedrijven voor die steun in aanmerking komen. Met de goedkeuring van deze richtlijn - een historische gebeurtenis - zijn de fundamenten gelegd voor de uitkering van compenserende bedragen aan gebieden met natuurlijke handicaps, waarmee een langetermijnregeling, gekoppeld aan concrete toepassings- en ontwikkelingsmaatregelen in het leven is geroepen. De lidstaten maken echter op zeer ongelijke wijze van de mogelijkheden van deze richtlijn gebruik - vooral vanwege de vrijheid die hun is gelaten om zelf de voor de huidige EU-definitie van een berggebied geldende criteria "hoogte", "helling" en "klimaat" in te vullen, zodat er tot op heden kwantitatieve en kwalitatieve verschillen zijn.

3.1.2. Zo zijn er grote verschillen van lidstaat tot lidstaat (waarvoor een objectieve verklaring is: de situatie in twee verschillende berggebieden kan op dezelfde hoogte qua klimaatomstandigheden en plantengroei heel anders zijn). De vereiste hoogte om van een berggebied te kunnen spreken, is echter in Duitsland, Frankrijk en Italië 700 meter, maar in Spanje 1000 meter; in Frankrijk en Spanje wordt ook naar de helling gekeken, die daar groter moet zijn dan 20 %, terwijl daar in Italië geen percentage aan wordt verbonden en de helling in Duitsland helemaal niet meetelt; eigenaardig is ook dat er in het Verenigd Koninkrijk geen enkel berggebied in de zin van Richtlijn 75/268/EEG voorkomt, terwijl de Schotse Highlands er toch echt als bergen uitzien. In de toetredingsverdragen zijn de gebieden van Zweden en Finland ten noorden van de 62e breedtegraad als bergstreken ingedeeld, omdat de problemen en de omstandigheden er hetzelfde zijn als in bergstreken.

3.1.3. In vergelijking met andere probleemgebieden kenschetsen berggebieden zich vooral door zeer ongunstige klimaatomstandigheden en een moeilijkere topografie. Daarom blijven de criteria "hoogte", "helling" en "klimaat" relevant als omschrijving van een berggebied: uiteenlopende berggebieden worden daarmee onder een gemeenschappelijk noemer gebracht. Voorgaande paragraaf maakt echter wel duidelijk dat het wenselijk noch consequent is zich erbij neer te leggen dat wat in één lidstaat een berg wordt genoemd in een andere lidstaat geen berg zou zijn. Afgezien van een zekere mate van subsidiariteit waarmee bij de uiteindelijke aanduiding van "berggebieden" rekening moet worden gehouden, komt het er dus op aan een gemeenschappelijk oplossing te vinden voor wat in Europa onder een berg moet worden verstaan: de huidige EU-definitie zou moeten worden aangepast door in ieder geval voor "hoogte" en "helling", en wellicht ook voor "klimaat", een boven- en een benedengrens vast te leggen.

3.1.4. Zowel "klimaat" als "topografie" zijn van blijvende invloed op de economie van berggebieden met een achterstand. Instandhouding van het multifunctionele karakter van berggebieden vergt maatregelen om die handicaps te compenseren. Aan de voor berggebieden geldende gemeenschappelijke criteria zouden dan ook de klimaat- en topografische omstandigheden moeten worden toegevoegd die alle Europese berggebieden gemeen hebben. Daardoor worden de gemeenschappelijke kenmerken van berggebieden in de EU beter voor het voetlicht gebracht en komt er meer samenhang in de indeling in categorieën van de verschillende probleemgebieden, zonder dat aan het subsidiariteitsbeginsel wordt voorbijgegaan.

3.1.5. Dat neemt niet weg dat bergen, afgezien van die criteria, zeer uiteenlopende eigenschappen kunnen hebben, gaande van bergen met grasland en glooiende heuvels tot drooggebergte en hooggebergte, en wat dies meer zij. Om een zo gevarieerd mogelijke benutting van berggebieden mogelijk te maken, zou het daarom aanbeveling verdienen bergen nog verder onder te verdelen in bijvoorbeeld middel- en hooggebergte, "droog" en besneeuwd gebergte. Dergelijke scheidslijnen zijn in een aantal lidstaten al aangebracht (bv. in het Oostenrijkse kadaster). Hierover zou in EU-verband meer bekend moeten zijn, zodat daarvan optimaal voordeel kan worden getrokken bij de totstandbrenging van een geharmoniseerde EU-regelgeving.

3.2. Uiteenlopende maatregelen zonder onderlinge samenhang

3.2.1. De EU heeft formeel geen beleid voor berggebieden: wat daarvoor zou kunnen doorgaan, komt neer op een groot aantal, rechtstreeks of indirect met bergen verband houdende maatregelen en/of EU-voorschriften.

3.2.2. Om te beginnen is met de goedkeuring van Richtlijn 75/268, waarin berggebieden uitdrukkelijk worden genoemd, een regeling voor compensatiesteun ten gunste van gebieden met blijvende natuurlijke handicaps ingevoerd die nog steeds wordt gezien als de maatregel bij uitstek voor berggebieden in Europa. Deze regeling blijft in het GLB-keurslijf steken, in weerwil van de onmiskenbare band ervan met ruimtelijke ordening.

3.2.3. Daarop zijn drie soorten EU-acties gevolgd, die met name voor bergen van groot belang zijn en waarbij bergen in grote mate betrokken zijn zonder daarin als zodanig te worden genoemd: de structuurfondsen, het Interreg-programma (als onderdeel van de structuurfondsen) en de vogel- en habitatrichtlijnen.

3.2.3.1. De structuurfondsen

De structuurfondsen, die in het leven zijn geroepen om de economie van gebieden met een (structurele) achterstand dichter bij het EU-gemiddelde te brengen, waren (dankzij de voormalige doelstelling 5b)) van groot belang voor talloze berggebieden en zullen dat (met de nieuwe doelstelling 2) ook blijven: momenteel valt 95 % van de berggebieden onder de doelstellingen 1 of 2. Daarmee ontvangen deze gebieden echter nog steeds geen steun uit hoofde van het typerende bergkarakter van hun handicap. Daaruit blijkt dat er wellicht geen overeenstemming bestaat tussen de programma's die daadwerkelijk worden gefinancierd en de problemen die om een oplossing vragen.

3.2.3.2. Interreg

De meeste bergketens van de EU, die per definitie natuurlijke grenzen vormen, vallen onder de programma's van onderdeel A van Interreg; om dezelfde reden vallen meerdere regio's aan de buitengrenzen van de EU onder de Phare- en Tacis- programma's voor vervoer, toerisme, verandering van bodembenutting en behoud van het natuurlijke erfgoed; daarnaast komen berggebieden weliswaar in aanmerking voor bepaalde Interreg-programma's voor transnationale samenwerking van onderdeel B (met name zuidwest-Europa en het Alpengebied), maar dan meer om indirecte redenen: berggebieden in die grotere territoria moeten vaak alles op alles zetten om als berggebied erkenning te krijgen; het veel minder strak afgebakende toepassingsgebied van onderdeel C (Interregionale samenwerking) lijkt op zich geschikt voor de totstandbrenging van netwerken voor technische samenwerking tussen berggebieden, maar die moeten dan nog wel van voren af aan worden opgebouwd(2).

3.2.3.3. De vogel- en habitatrichtlijnen

Het Natura 2000-netwerk waarvan het Comité het belang heeft onderstreept(3), heeft wortel geschoten in berggebieden, hetgeen in het licht van de onschatbare, maar ook kwetsbare biodiversiteit van die gebieden niet verwonderlijk is. Opmerkelijk is dat er, naast het bio-geografische domein van de Alpen, ook veel voorstellen voor een Natura-2000 berglocatie tot het "continentale" (bv. het Massif Central in Frankrijk), het "mediterrane" (bv. de Pinde in Griekenland of de Apennijnen in Italië), het "Marokkaanse" (Gibraltar) of het "Atlantische" bio-geografische domein moeten worden gerekend. Hieruit blijken opnieuw de hoge kwaliteit en rijke verscheidenheid van het natuurlijk erfgoed van de Europese berggebieden.

3.2.4. Twee andere beleidsvormen hebben eveneens gevolgen voor de Europese berggebieden: het beleid inzake waterbeheer en het GLB.

3.2.4.1. Bergen vormen de voornaamste bevoorradingsbron voor waterreserves en komen daarom in aanmerking voor maatregelen om die waterproductie - zowel kwantitatief als kwalitatief - in stand te houden; er valt dus wat voor te zeggen om de daaraan verbonden, door lokale gemeenschappen te vervullen taken te vergoeden of te compenseren.

3.2.4.2. Ten slotte kunnen veel GLB-maatregelen (naast de hierboven al genoemde compensatiesteun voor blijvende natuurlijke handicaps) gevolgen hebben voor berggebieden en geschikte instrumenten zijn om de landbouw in berggebieden te versterken: milieumaatregelen voor de landbouw, bosbouwmaatregelen, plattelandsontwikkeling, regelgeving voor landbouwkeurmerken, biologische landbouw, modernisering van productietakken, Leader-programma enz.

3.2.5. Uit dit beknopt overzicht blijkt dat er in de EU - ondanks een hele reeks maatregelen voor bergen, of, beter gezegd, maatregelen waarbij bergen betrokken (kunnen) zijn - nog steeds geen specifiek beleid voor bergen worden gevoerd, d.w.z. een op de erkenning van de specifieke kenmerken van bergen gebaseerd beleid waarvoor van een weloverwogen, overkoepelende en samenhangende strategie wordt uitgegaan. Daarom is de bezinning op dit territoriale vraagstuk waarmee de Commissie momenteel een aanvang heeft gemaakt, van doorslaggevend belang. Bovendien wordt het door de Commissie voor 17 oktober a.s. georganiseerde Europese seminar over berggebieden een belangrijke mijlpaal voor de toekomst van die gebieden.

3.3. Internationale context

3.3.1. Bergen worden steeds belangrijker in het internationaal recht, vooral vanuit de invalshoek van milieubehoud.

3.3.2. Het in 1989 te Berchtesgaden gesloten en in 1998 in werking getreden, en door de EU als belangrijk ervaren Alpenverdrag ging gepaard met moeizame onderhandelingen en problemen bij de praktische tenuitvoerlegging van de bijgevoegde protocollen, omdat de opzet ervan te technocratisch en weinig transparant is.

3.3.3. Hoofdstuk 13 van de tijdens de in 1992 te Rio de Janeiro gehouden conferentie over de toekomst van de aarde goedgekeurde Agenda 21 verbindt de ondertekenende landen ertoe om betere instrumenten voor kennisvergaring over en observatie van bergen te creëren en een voor bergwaterbekkens geschikt grondbeheer te garanderen. Tijdens de in augustus 2002 gehouden conferentie van Johannesburg is de balans van de met Agenda 21 geboekte vooruitgang opgemaakt. Die gelegenheid is aangegrepen om de internationale verplichtingen van Rio opnieuw te bevestigen. De EU heeft zich daarbij uitgesproken voor de duurzame ontwikkeling van berggebieden, met als voornaamste uitgangspunt de slotverklaring van het in juni 2000 in het Franse Chambéry gehouden eerste wereldforum van bergbewoners. Het tweede wereldforum van bergbewoners wordt van 17 t/m 22 september 2002 te Quito (Ecuador) gehouden.

3.3.4. Vermeldenswaard is ook het VN-besluit om 2002 tot het internationaal jaar van de bergen uit te roepen.

3.3.5. Ook worden stappen ondernomen om te bewerkstelligen dat in het internationaal recht ontwikkeling en bescherming van bergen hand in hand gaan. Dat geldt bijvoorbeeld voor het door de Raad van Europa uitgewerkte ontwerp voor een Europees verdrag voor berggebieden, dat het EESC, net als het Comité van de Regio's, bij de EU heeft aanbevolen als inspiratiebron bij de uitstippeling van een Europees bergbeleid.

3.4. De uitbreiding

3.4.1. Na de uitbreiding komt er t.a.v. berggebieden veel op het spel te staan, omdat

- sommige kandidaat-landen (Bulgarije, Polen, Tsjechië, Roemenië, Slowakije en Slovenië) veel berggebied en een grote bergbevolking hebben;

- de begrotingsrichtsnoeren van de EU vanaf 2007 wellicht een drastische inkrimping tot gevolg zullen hebben voor communautaire financieringsmaatregelen die de berggebieden van de huidige EU-lidstaten ten goede kunnen komen.

3.4.2. In het besef van alle aan de hierboven beschreven situatie verbonden verplichtingen, vooral ook van de zeer aanzienlijke steun die de nieuwe lidstaten voor hun lokale en regionale economische ontwikkeling nodig zullen hebben, ziet het Comité toch ook in dat

- tal van territoria die momenteel, krachtens de doelstellingen 1 of 2, steun uit de structuurfondsen ontvangen, in 2006 nog steeds niet het niveau van het EU-gemiddelde zullen hebben gehaald;

- er in het structuurfondsenbeleid dus een koerswijziging nodig is om ervoor te zorgen dat sommige daarvan hun aanspraken op steun kunnen handhaven, uiteraard op grond van een selectie waarbij wordt gekeken naar territoria met bijzonder hardnekkige structurele problemen die onverenigbaar zijn met de grondbeginselen van het Verdrag.

4. Bergen in het toekomstige structuurfondsenbeleid

4.1. De ontwikkeling van de structuurfondsen in de hand houden zonder breuken te veroorzaken

4.1.1. De begrotingskrapte mag niet tot gevolg hebben dat het beschikbare geld volgens het nieuwe structuurfondsenbeleid vooral in de nieuwe lidstaten wordt besteed, met het argument dat de steun naar bevolkingen met het laagste BIP moet gaan. De grote uitdagingen waarvoor de uitbreiding de EU stelt, mogen er niet toe leiden dat de EU het ontwikkelingsmodel waarvoor is gekozen, op een zijspoor zet, omdat er urgente noden zijn waarvoor hoe dan ook uitzonderlijke middelen en herstelmaatregelen geboden zijn; de uitbreiding vergt daarom vóór alles een extra begrotingsinspanning van de lidstaten, waarbij voorrang moet worden gegeven aan het - voor deze problematiek meest aangewezen - cohesiefonds (met de daarvoor benodigde bijsturing van de toepassingsvoorwaarden daarvan), zodat de druk op de structuurfondsen minder groot wordt.

4.1.2. Alhoewel een systeem waarbij begunstigde territoria geleidelijk van de lijst worden afgevoerd ("phasing out"), niet wordt overwogen, mag de hoogte van het BBP als maatstaf voor het al dan niet in aanmerking komen voor steun uit de structuurfondsen, niet worden gebruikt om regio's van lidstaten van de huidige EU-15 met een boven het gemiddelde liggend BBP kunstmatig uit te sluiten, alleen maar omdat er nieuwe EU-lidstaten zijn bijgekomen. Zo kan worden vermeden dat fors moet worden ingeleverd op de oorspronkelijk met het structuurfondsenbeleid gewekte verwachtingen.

4.2. Een echt ruimtelijke-ordeningsbeleid voor de EU

4.2.1. Aangezien voortaan in het tot dusverre sociaal-economisch gerichte regionaal beleid selectiever te werk zal moeten worden gegaan, zou dat beleid kunnen worden opgenomen in een algemeen concept van ruimtelijke ordening met het oog op een harmonische en evenwichtige spreiding van bevolking en activiteiten over het gehele EU-grondgebied. Overigens ligt dat in de lijn van de in artikel 158 van de Verdragen (Titel XVII - "Economische en Sociale samenhang") met de uitdrukking "harmonische ontwikkeling"(4) aangeduide doelstelling.

4.2.2. Het wordt steeds belangrijker dat er in EU-verband beginselen en doelstellingen voor ruimtelijke ordening worden vastgelegd, zodat de EU op dit gebied een echte voortrekkers-, en niet langer slechts een coördinerende rol kan gaan spelen. Tot de beginselen voor de ruimtelijke ordening van het EU-grondgebied (of van de "communautaire ruimte") die verenigbaar zijn met de hiervoor aangehaalde doelstelling van een "harmonische ontwikkeling", zouden met name moeten behoren:

4.2.2.1. het beginsel van een evenwichtige spreiding van mensen en activiteiten over het hele EU-grondgebied, implicerende dat:

- overmatige verstedelijkingsconcentratie onder controle wordt gehouden, omdat hierdoor werkgelegenheid, veiligheid, milieu en bestaanskwaliteit in gevaar kunnen worden gebracht. Dat laat onverlet dat steden uiterst belangrijk zijn voor de economie van een land. Het gaat er hier dan ook om, met behulp van geschikte beleidsinstrumenten, de "leegloop" van berggebieden als gevolg van de magneetwerking van steden tegen te gaan, als de oorzaak daarvan alléén is dat berggebieden gespeend zijn van de nodige infrastructuur en dienstenverlening voor ondernemingen en gezinnen. De toepassing van dit beginsel moet dus vooral leiden tot een positieve actie ten gunste van berggebieden, in plaats van tot actie tegen verstedelijking;

- woestijnvorming wordt tegengegaan, en dat, in lijn daarmee, wordt afgezien van het systeem waarbij naar Amerikaans voorbeeld de natuur tot een sanctuarium wordt verheven. Zulks past niet in de geschiedenis van het Europese continent, omdat het gehele EU-territorium, op enkele zeldzame uitzonderingen na, een ruimte is waaraan is vormgegeven door de mens;

- wordt uitgegaan van een positieve wisselwerking tussen menselijke activiteiten en het grondgebied, met dien verstande dat het grondgebied baat heeft bij menselijke activiteiten, omdat daardoor het onderhoud en de bereikbaarheid ervan worden gegarandeerd, en zijn biodiversiteit in stand wordt gehouden.

4.2.3. Daarom moet handhaving van de band tussen bevolking en grondgebied, als waarborg voor een goed beheer van de ruimte, één van de voornaamste doelstellingen van het nieuwe beleid worden. Anders gezegd moet in het kader daarvan worden ingegrepen in gebieden waar die band niet erg hecht is of dreigt te verdwijnen.

4.2.4. In de aldus afgebakende ruimtes spelen vaak territoriale problemen en/of belangrijke, objectieve handicaps een rol, die met dit optreden opgelost of verholpen kunnen worden.

4.2.5. Bedoelde ruimtes hebben vaak de voordelen van hun zwakke kanten: zo is het milieu van berggebieden van uitzonderlijk grote waarde - door de productie van kwaliteitsgoederen en de voorhanden zijnde kennis en bekwaamheden -, waardoor berggebieden elite-territoria zijn, maar kunnen die voordelen slechts volledig worden uitgebuit als tegelijkertijd het nodige wordt gedaan aan de bijbehorende natuurlijke handicaps.

4.3. Beleid voor gebieden met ernstige natuurlijke handicaps

4.3.1. De criteria aan de hand waarvan wordt uitgemaakt of een gebied voor steun uit de structuurfondsen in aanmerking komt (waarbij die steun als ruimtelijke-ordeningsinstrument moet worden gezien, en niet langer alleen als middel om de plaatselijke ontwikkeling te bevorderen), moeten dan ook zijn:

4.3.1.1. het collectieve belang van gebieden: dat belang wordt niet alleen gemeten aan de kwaliteit van het natuurlijk erfgoed en de bevolkingsstructuur, maar ook aan de daarmee aan de samenleving verleende diensten of voorzieningen, gaande van de productie van (uitrustings-) goederen tot het bieden van recreatiegebieden of van reserves aan natuurlijke hulpbronnen. Hierbij moet in ieder geval niet alleen worden uitgegaan van de natuurlijke rijkdommen van gebieden, maar ook van de voordelen die toetreding in de ogen van de burgers oplevert en van de mening van betrokken lokale bevolking;

4.3.1.2. bedreiging van de bestaansmogelijkheden, nu en in de toekomst, die op zich al overheidsoptreden rechtvaardigen: de bestaansmogelijkheden kunnen op allerlei manieren onder druk komen te staan, bv. door een te grote drukte (toestroom van toeristen of goederenhandel), woestijnvorming als gevolg van de ontvolking van het platteland, een te ver doorgevoerde braaklegging of herbebossing van landschappen, of een ongebreidelde economische ontwikkeling;

4.3.1.3. de specifieke aard van de verwachte maatregelen: te financieren of op te zetten regelingen die nauw verband houden met de identiteit van bepaalde gebieden en dus niet op andere gebieden kunnen worden overgeheveld (bv. preventieve maatregelen tegen natuurrampen in bergen), moeten onderdeel zijn van een specifiek beleid of een specifieke strategie.

4.3.2. Naast berggebieden, beantwoorden nog tal van andere categorieën gebieden aan deze analyse-resultaten: ultraperifere gebieden, eilanden, kustgebieden, de noordelijke gebieden, en afgelegen plattelandsgebieden. Hierover heeft het Comité meerdere adviezen uitgebracht(5).

4.3.3. De toepassing van deze al in bepaalde lidstaten gehanteerde methode (bv. in Frankrijk waar met schema's voor collectieve dienstverlening wordt gewerkt) zou in EU-verband moeten worden geharmoniseerd. Ook zou de EU erop moeten toezien dat die aanpak samenhang vertoont met de van het EROP verwachte resultaten.

4.4. Een andere benadering van rijkdom van de bevolking

4.4.1. Of gebieden al dan niet op steun uit de structuurfondsen aanspraak kunnen maken, hangt in de eerste plaats af van de objectieve beoordeling van hun handicaps en collectief belang; daarbij mag echter niet worden voorbijgegaan aan de welvaart van de bevolking van een gebied, omdat vooral daaraan de resultaten van dit beleid kunnen worden getoetst. In het nieuwe structuurfondsenbeleid moeten dus niet alleen territoriale, maar ook sociaal-economische criteria worden gehanteerd.

4.4.2. Bovendien mag het criterium van de lokale welvaart niet worden gebruikt om gebieden de steun te onthouden van maatregelen die bedoeld zijn als compensatie voor objectief waarneembare en blijvende handicaps die voortdurend extra kosten opleveren (bv. de compensatiesteun voor blijvende natuurlijke handicaps van berggebieden).

4.4.3. De welvaart in een gebied zou op het meest verfijnde niveau, namelijk op dat van NUTS V (gemeenten), moeten kunnen worden beoordeeld, omdat alleen dan het beoordelingsresultaat nauwkeurig genoeg is om een efficiënt optreden waar de nood het hoogst is, mogelijk te maken. Het nodige moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat de lidstaten over de nodige statistische instrumenten beschikken om daaraan te kunnen voldoen. Gezien het feit dat een dergelijk aanpak moeizaam is en het risico van onnauwkeurigheid in zich draagt, is het echter ook belangrijk te garanderen dat berggebieden zonder discriminatie steun krijgen, maar dan wel gekoppeld aan een bovengrens. Zo kan worden voorkomen dat die steun voor sommige gebieden een vaste toelage wordt die volstrekt niet in verhouding staat tot de handicaps die deze steun geacht wordt te compenseren.

4.4.4. Met het oog daarop kan, uitgaande van de indeling van de berggebieden waarover de Commissie beschikt, worden overwogen om een Europese waarnemingspost voor berggebieden in het leven te roepen.

4.5. Meer doen dan alleen maar natuurlijke handicaps compenseren

4.5.1. Continuïteit en beperkingen van het recht op compensatiesteun voor natuurlijke handicaps: Rechtstreekse inkomenssteun ter compensatie van een economisch nadeel dat rechtstreeks uit een natuurlijke handicap voortvloeit, blijft verantwoord zolang het gaat om een niet te verhelpen natuurlijke handicap (bv. een minder hoge landbouwopbrengst vanwege een slechte bodemkwaliteit en minder uitgesproken seizoenen). Diezelfde steun kan worden opgevat als een tijdelijke begeleidende maatregel in het geval van natuurlijke handicaps die weliswaar van structurele aard zijn, maar kunnen worden verholpen (bv. geënclaveerde gebieden die kunnen worden ontsloten met behulp van hoogwaardige vervoers- en NTIC-netwerken).

4.5.1.1. De natuurlijke handicaps van alle betrokken gebieden moeten dus worden doorgelicht om een onderscheid te maken tussen natuurlijke handicaps waarvoor permanente, en die waarvoor tijdelijke compensatiesteun moet worden verleend. In dat laatste geval gaat het dus om een handicap die mettertijd zal verdwijnen of in ieder geval minder ernstig zal worden.

4.5.2. Anders gezegd hebben berggebieden veel meer aan een beleid dat op het wegwerken van natuurlijke handicaps is gericht dan aan een beleid waarbij die handicaps slechts financieel worden gecompenseerd. Daarvoor zijn maatregelen nodig in de volgende richtingen:

4.5.2.1. de betrokken gebieden, die er immers voor moeten zorgen dat de vrijheid van goederenverkeer niet ten koste gaat van hun kwetsbare natuurlijk erfgoed en bevolkingsstructuur, dienen te worden uitgerust met de noodzakelijke structuurvoorzieningen om de op hen uitgeoefende druk (met name door het intracommunautair verkeer) het hoofd te kunnen bieden, maar ook om bergbewoners op voet van gelijkheid te brengen met de bevolking van andere delen van een gebied (bv. door lokale haltes voor aansluiting bij de grote verkeersaders of drukke vervoersnetwerken, of koppeling aan mobieletelefonienetwerken);

4.5.2.2. in de regelgeving moet er erkenning komen voor de specifieke kenmerken van berggebieden, zodat bepaalde (vooral technische) voorschriften kunnen worden bijgestuurd om niet langer een belemmering te vormen voor originele - dikwijls kleinschalige, maar op lokaal niveau zeer ingrijpende - maatregelen of oplossingen, zonder dat sprake is van een afwijking op de veiligheids- of kwaliteitsnormen waardoor die veiligheid en/of kwaliteit zouden kunnen worden aangetast. Bovendien kunnen berggebieden op die manier als proefgebieden worden gebruikt waarvan de ervaringen voor andere gebieden profijt kunnen opleveren;

4.5.2.3. óók in de regelgeving moeten specifiek op bedoelde gebieden gerichte maatregelen worden goedgekeurd, waardoor positieve discriminatie mogelijk wordt, met name door de identiteit van die gebieden te promoten (op grond van de kwaliteit van streekproducten en de voorhanden zijnde regionale kennis en vaardigheden).

4.5.3. Koppeling van de compensatie van natuurlijke handicaps aan een tegenprestatie. Geofysische handicaps moeten niet zozeer worden gecompenseerd omwille van de billijkheid als wel omdat daarmee het algemeen belang is gediend: gecompenseerde gebieden leveren aan de samenleving als geheel een materiële "tegenprestatie". Die tegenprestatie moet in haar algemeenheid worden bezien tegen de achtergrond van de voor een bepaald gebied vastgelegde ruimtelijke-ordeningsdoelstellingen.

4.5.3.1. In beginsel betekent dit vooral een pleidooi voor aanpassing van de aan compensatiesteun voor natuurlijke handicaps verbonden voorwaarde dat daarmee het milieu moet zijn gediend. De momenteel vereiste "goede praktijken" om voor een premie in aanmerking te komen, houden niet noodzakelijkerwijs rekening met de werkelijke omstandigheden in berggebieden en hebben meer weg van een landbouw-milieumaatregel dan van ruimtelijke-ordeningsaanpak.

4.5.3.2. Voor de beoordeling van die tegenprestatie moet dus worden gekeken naar de functionele waarde van een bepaald gebied, waardoor compensatie van natuurlijke handicaps een beloning voor de door dat gebied geboden voorzieningen wordt; die specifiek door berggebieden geboden voorzieningen, liggen voornamelijk op de volgende gebieden:

- land- en/of bosbouwproductie: in berggebieden nemen landbouw- en bosbouwproductie veel ruimte in beslag en hebben een cruciale functie, waarvan in ieder geval het economische doel behouden moet blijven, met dien verstande dat beide producties voor rechtstreekse inkomenssteun in aanmerking moeten komen als hun rentabiliteit in het geding komt. Op die manier kan worden gegarandeerd dat beide hun rol blijven vervullen, d.w.z. garant kunnen blijven staan voor de bezetting en het onderhoud van de ruimte en voor de preventie van grote natuurrampen;

- veiligheid: een gebied waarvan het onderhoud is verzekerd, blijft gevrijwaard van het verval dat uiteindelijk tot natuurrampen kan leiden, met alle schadelijke gevolgen vandien voor aangrenzende gebieden. Die constatering geldt met name voor berggebieden;

- landschappen: landschappen zijn het resultaat van een historische ontwikkeling en maken een belangrijk deel uit van het natuurlijk erfgoed van Europa: als zodanig hebben zij inmiddels erkenning gekregen als een volwaardige vorm van dienstverlening;

- recreatiegebieden: berggebieden ontlenen hun functie als ruimte voor vrijetijdsbesteding, waarvoor van buitenaf toeristen of recreanten worden aangetrokken, in de eerste plaats aan hun intrinsieke kwaliteiten. Om die functie te kunnen blijven vervullen, moeten berggebieden echter wel worden onderhouden en zijn begeleidende maatregelen nodig om op veranderingen van de vraag te kunnen inspelen;

- productie en opslag van natuurlijke rijkdommen: natuurlijke rijkdommen zijn noodzakelijkerwijs onlosmakelijk verbonden met een gebied, maar bepaalde milieus daarin produceren meer natuurlijke rijkdommen en fungeren als een soort opslagplaats daarvan. Zo vormen bossen en bergen reservoirs voor lucht en water, de twee belangrijkste natuurlijke rijkdommen: zowel lucht als water zijn bestemd voor onmiddellijke consumptie, waarbij ook de biodiversiteit niet over het hoofd mag worden gezien.

5. Een Europees bergbeleid met een voorbeeldfunctie

5.1. In het licht van deze analyse en de daaraan ontleende beginselen voor de ontwikkeling en afbakening van het toepassingsgebied van een specifiek EU-beleid voor berggebieden, moet worden aangegeven welke op grond van het vigerende EU-recht uit te voeren acties nodig zijn om dit doel dichterbij te brengen.

5.2. Een gemeenschappelijke visie op bergen

5.2.1. Om te beginnen moet beslist worden gezorgd voor een gemeenschappelijke visie op bergen door in de Verdragen erkenning te geven aan de specifieke kenmerken van berggebieden, zoals in artikel 158 al voor eilanden en perifere gebieden is gedaan (en in verklaring 30 van de conferentie van Amsterdam). Die erkenning, waarvan de noodzaak voortvloeit uit de handicaps van deze gebieden en de belangen die erbij op het spel staan, zou zo moeten worden geformuleerd dat aan berggebieden een recht op solidariteit wordt toegekend, alsook een recht om "anders" te zijn en om voor proefprojecten in aanmerking te komen.

5.2.2. Verder zou de EU, mede op suggestie van het Comité van de Regio's, het door de Raad van Europa uitgewerkte ontwerp voor een Europees Verdrag voor berggebieden naar geest en inhoud moeten overnemen. Ook zou de EU, met het oog op de uitbreiding, de huidige en toekomstige EU-lidstaten ertoe moeten aansporen om hetzelfde te doen, zodat het bergbeleid van die landen gelijk op gaat lopen.

5.3. Een strategie in drie actie-onderdelen

5.3.1. Compensatie van natuurlijke handicaps die niet verholpen kunnen worden

Uitgaande van de vaststelling dat sommige geofysische kenmerken van berggebieden blijvend en niet te verhelpen zijn, moet er beslist een steunregeling van kracht blijven om die handicaps te compenseren. Daarin ligt een argument om de compensatiesteun voor de natuurlijke handicaps van berggebieden ten gunste van berglandbouwers voorgoed in stand te houden. Daarbij moet erop worden toegezien dat, vooral met het oog op de WTO-onderhandelingen, productie en communautaire steun van elkaar losgekoppeld blijven, zodat de steun niet onder de beperkingsverbintenissen valt die tijdens de internationale handelsonderhandelingen zullen worden aangegaan.

5.3.1.1. Ervan uitgaande dat ook ándere activiteiten dan landbouw van de aan de hoogte, de helling en het klimaat van berggebieden klevende beperkingen en extra kosten schade kunnen ondervinden, zou moeten worden onderzocht of die regeling tot die activiteiten kan worden uitgebreid of dat hiervoor een soortgelijke regeling in het leven kan worden geroepen, aangezien die activiteiten ook van belang zijn voor de bewoonbaarheid en het onderhoud van de betrokken gebieden.

5.3.2. Actief ingrijpen tegen factoren die voor berggebieden een handicap vormen

Daarnaast is het even belangrijk om handicaps te bestrijden die wél aanzienlijk kunnen worden verminderd. Daarbij moet met name worden gedacht aan geënclaveerde berggebieden die kunnen worden ontsloten door het aanbrengen van specifieke structuurvoorzieningen. Ook is het hoog tijd om bepaalde berggebieden aan te sluiten op de NTIC-netwerken, waarvan nu al duidelijk is dat daarin de sleutel ligt voor toekomstig territoriaal concurrentievermogen.

5.3.2.1. In die context kan een beroep worden gedaan op voor regio's bestemde overheidssteun, vooral ten gunste van de - in berggebieden zeer talrijke en daarom voor de economie ervan doorslaggevende - kleine en middelgrote ondernemingen waarvan de milieu- en technische omstandigheden veel ongunstiger zijn dan die van bedrijven elders in een gebied. Daarom is het beslist noodzakelijk dat de specifieke kenmerken van berggebieden in EU-verband erkenning krijgen: dan alleen kan worden gegarandeerd dat deze vorm van overheidssteun niet in strijd is met het EU-mededingingsrecht.

5.3.2.2. Een andere belangrijke doelstelling is berggebieden veilig te maken door een aangepast beleid te voeren voor de opsporing en voorkóming van risico's op natuurrampen. Met een dergelijk beleid kan een in dit opzicht risicovrije lokale economie worden ontwikkeld.

5.3.3. Berg-identiteit en troeven van berggebieden tot hun recht laten komen

Hoe belangrijk compensatie en vermindering van natuurlijke handicaps ook zijn, even belangrijk is dat daarnaast vastberaden en positieve actie wordt ondernomen om de talrijke troeven van berggebieden verder te ontwikkelen. De positieve beeldvorming van berggebieden, evenals de kwaliteit en het specifieke karakter van de in berggebieden voortgebrachte producten en voorhanden zijnde kennis en vaardigheden, vormen immers een enorm potentieel, waarvoor een op ontwikkeling gerichte strategie zou moeten worden uitgewerkt. Een dergelijke strategie zou van meet af aan kunnen impliceren dat

- het begrip "berg" in de EU als een indicatie voor de productie in berggebieden van verkoopsklaar gemaakte goederen wordt opgevat. Door die begripsverduidelijking kan de positieve beeldvorming van berggebieden, bovenop de herkomstbenamingen in de vorm van een beschermde geografische of oorsprongsaanduiding (bv. van een berg of dal in een bepaald gebied), verder worden versterkt en verspreid;

- de samenhang tussen berggebieden wordt vergroot door hun onderlinge samenwerking en aansluiting op een netwerk te stimuleren, met name met behulp van deel C van de huidige Interreg-programma's;

- in beleid van de EU een specifieke aanpak van berggebieden wordt verwerkt door zonodig afwijkingen toe te staan of specifieke programma's op te zetten, met name in het kader van de doelstellingen van de structuurfondsen;

- de uitoefening van activiteiten in berggebieden wordt vergemakkelijkt, waarbij van de bijzondere trekjes van hun economie wordt uitgegaan, en wel met name door

- harmonisatie en vereenvoudiging van de voorwaarden voor de uitoefening van meerdere activiteiten tegelijkertijd;

- ontwikkeling van dienstverlening in de directe omgeving ten behoeve van ondernemingen;

- stimulering en ontwikkeling van het MKB en ambacht.

5.4. Bergbeleid: een model van duurzame en billijke ontwikkeling

5.4.1. De berggebieden van de EU hebben laten zien, hun troeven te kunnen uitspelen als de EU zich maar solidair toont door de natuurlijke handicaps waarmee zij te kampen hebben, af te zwakken. Berggebieden zijn thans uit op erkenning: dan kan hun grondbeginselen kracht worden bijgezet. Daarmee kunnen zij ten volle voor het voetlicht komen als geheel specifieke, gediversifieerde gebieden.

5.4.2. Er moet dus voor berggebieden een ware regelgevende en financiële EU-strategie worden ontwikkeld waardoor zij een relatieve economische autonomie kunnen genieten, omdat berggebieden nu eenmaal die autonomie nodig hebben om dynamisch te kunnen blijven en niet in verval te raken.

5.4.3. De belangrijkste doelgroep van een dergelijke strategie moet dan ook de bergbevolking zijn, omdat bergbewoners - werknemers net zo goed als specifieke sociale groepen zoals vrouwen, jongeren of ouderen - nu eenmaal onmisbare intermediairs zijn voor de toepassing daarvan. Bergbewoners moeten zo nauw mogelijk worden betrokken bij activiteiten in het kader van zo'n strategie, om te beginnen door een adequate voorlichting waardoor zij op de hoogte worden gebracht van de nagestreefde doelstellingen en vertrouwd worden gemaakt met de daarvoor genomen maatregelen.

5.4.4. Nu economische en milieuvraagstukken een steeds mondialer karakter krijgen, dienen berggebieden zich aan als modellen van duurzame en billijke ontwikkeling (d.w.z. van een groei waarbij grondgebied en natuurlijke rijkdommen op spaarzame wijze worden benut, zonder dat de belangen van de plaatselijke bevolkingen worden geschaad). Dat model moet in stand worden gehouden en worden gepromoot als referentie voor zowel de andere territoriale entiteiten als op wereldschaal.

Brussel, 18 september 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) EROP: Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief, EESC-advies van 28 december 1998.

(2) EESC-advies over de ontwerpmededeling van de Commissie aan de lidstaten tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief inzake de trans-Europese samenwerking met het oog op een harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van het Europese grondgebied, PB C 51 van 23.2.2000, blz. 92. EESC-advies over het Europees beleid inzake grensoverschrijdende samenwerking en de met het Interreg-programma opgedane ervaring, PB C 155 van 29.5.2001. EESC-advies over het MKB in de eilandregio's van de EU, PB C 149 van 21.6.2002.

(3) EESC-advies over "De toestand van de natuur en de natuurbescherming in Europa", PB C 221 van 7.8.2001.

(4) Artikel 158: "Teneinde de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Gemeenschap haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang. De Gemeenschap stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden, met inbegrip van de plattelandsgebieden, te verkleinen."

(5) EESC-advies over de "Toekomstige strategie voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie", PB C 221 van 17.9.2002. EESC-advies over "Het MKB in eilandgebieden van de Europese Unie", PB C 149 van 21.6.2002. EESC-advies over de "Uitbreiding van de trans-Europese netwerken tot de Europese eilanden", PB C 149 van 21.6.2002.

Top