EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002AE1020

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties" (COM(2002) 119 def. — 2002/0061 (COD))

PB C 61 van 14.3.2003, p. 67–76 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002AE1020

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties" (COM(2002) 119 def. — 2002/0061 (COD))

Publicatieblad Nr. C 061 van 14/03/2003 blz. 0067 - 0076


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties"

(COM(2002) 119 def. - 2002/0061 (COD))

(2003/C 61/14)

De Raad heeft op 22 maart 2002 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 september 2002 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Ehnmark.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 393e zitting van 18 en 19 september 2002 (vergadering van 18 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 135 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij geen onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Samenvatting van het advies

1.1. Tijdens de Europese Raad van Lissabon in 2000 werd een erg ambitieuze doelstelling voor de ontwikkeling van de Unie vastgelegd, die belangrijke implicaties inhoudt op economisch, sociaal en milieugebied: in het jaar 2010 moet de Unie de meest concurrerende en dynamische kennismaatschappij ter wereld zijn. Latere Europese Raden hebben deze doelstelling bevestigd.

1.2. Onderwijs en opleiding, en meer in het algemeen de ontwikkeling van arbeidskrachten, vormen één van de belangrijkste actieterreinen om de doelstelling van Lissabon te halen. Een ander essentieel actieterrein is de ontwikkeling van de arbeidsmarkten en de manier waarop deze functioneren. Daarom moet worden gezorgd voor onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit en de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties over de grenzen heen. Alleen op die manier kunnen de arbeidsmarkt en de onderwijssystemen de Lissabon-doelstelling ten volle helpen verwezenlijken.

1.3. Het EESC is ingenomen met het nieuwe voorstel van de Europese Commissie ter consolidering en vereenvoudiging van het wettelijke kader voor de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties. Dit voorstel komt op het juiste moment en heeft een grote reikwijdte. Hoewel de nadruk op gereglementeerde beroepen ligt, zal het de facto zowel de gereglementeerde als niet-gereglementeerde beroepen en opleidingen van zowel korte als langere duur omvatten, vooral omdat veel beroepen in sommige lidstaten wel en in andere niet gereglementeerd zijn. In dit opzicht zou het ook een positief effect kunnen hebben op de mobiliteit binnen niet-gereglementeerde beroepen, al staat dit niet expliciet in het voorstel. De voorgestelde nieuwe richtlijn betekent een aanzienlijke vereenvoudiging van de nu geldende wettelijke structuren. Het EESC staat achter deze voornemens.

1.4. Een systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties moet stoelen op de actieve ondersteuning en betrokkenheid van de relevante beroepsorganisaties en de sociale partners. Dit wordt door het huidige systeem tot op zekere hoogte gewaarborgd, maar niet door het voorgestelde nieuwe systeem. Het EESC stelt voor de ontwerprichtlijn zo te wijzigen dat deze betrokkenheid gegarandeerd is.

1.5. Voor de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties dient men ervan uit te kunnen gaan dat deze van een vergelijkbare hoge kwaliteit zijn. Consumenten en burgers in het algemeen moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit van diensten die zowel door buitenlandse als beroepskrachten van eigen bodem worden aangeboden. Het EESC is van oordeel dat de ontwerprichtlijn in onvoldoende mate een oplossing biedt voor de problemen die eigen zijn aan het opzetten van een goede klantenservice. Dit vraagstuk dient niet alleen door de autoriteiten, maar ook door de beroepsorganisaties en de sociale partners nader te worden bekeken. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bescherming van consumenten vooropstaat.

1.6. Het nieuwe systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties dient zowel eenvoudig als soepel te zijn; het moet zichzelf kunnen aanpassen aan veranderingen op de arbeidsmarkt of in opleidingssystemen. Uit de voorgestelde richtlijn blijkt niet duidelijk in welke mate deze kan worden herzien naar aanleiding van eventuele veranderingen van het onderwijsbeleid. Verder dient de Commissie te zorgen voor een goede onderlinge afstemming van het onderwijsbeleid, het arbeidsmarktbeleid en het beleid voor de interne markt.

1.7. Het nieuwe systeem geeft beroepsorganisaties de kans om voor heel Europa gemeenschappelijke platformen voor de erkenning van beroepskwalificaties voor te stellen. Het is een goede zaak dat deze mogelijkheid in de ontwerprichtlijn is opgenomen. Wel zouden de criteria voor het indienen van dergelijke voorstellen beter moeten worden uitgewerkt. Het EESC stelt een samenhangend pakket van criteria voor.

1.8. Uit de voorgestelde richtlijn vloeit voor nationale overheden en beroepsorganisaties een groot aantal taken op het gebied van informatievoorziening en communicatie voort. De bevolking dient absoluut goed geïnformeerd te worden over de erkenning van dienstverrichters.

1.9. Het EESC vertegenwoordigt het maatschappelijk middenveld, waartoe de sociale partners en dus ook beroepskrachten en consumenten behoren. In het kader van zijn werkzaamheden betreffende de interne markt en de ontwikkeling van onderwijsstelsels is het van plan de toepassing van de richtlijn op de voet te volgen.

2. De noodzaak de mobiliteit op de arbeidsmarkt te verhogen: erkenning van diploma's in het licht van de Lissabon-strategie

2.1. De geografische mobiliteit tussen lidstaten van de EU blijft tamelijk laag, met 225000 mensen - of 0,1 % van de totale bevolking van de EU - die in 2000 officieel van woonplaats wisselden tussen twee lidstaten. Het patroon van de mobiliteit is veranderd. Toen 40 jaar geleden het EU-stelsel voor de erkenning van beroepen werd uitgewerkt, was geografische mobiliteit vooral een zaak van ongeschoolde arbeiders. Vandaag de dag vormen geschoolde arbeidskrachten de groep die het meest beweegt op de interne arbeidsmarkt.

2.2. Mobiliteit, zowel in geografische als beroepsmatige zin, wordt beschouwd als één van de belangrijkste middelen om de werkgelegenheid te bevorderen en het concurrentievermogen van de EU te versterken. Het wegwerken van mobiliteitsbelemmerende hindernissen is een belangrijk beleidsonderwerp geworden. Door de veranderende trends in de arbeidsmarktmobiliteit is het erg belangrijk geworden om het werknemers gemakkelijker te maken binnen de Unie te verhuizen, in plaats van uit de Unie te emigreren.

2.3. Volgens de Lissabon-strategie is het gebrek aan mobiliteit op de arbeidsmarkt een belangrijke hindernis voor economische en industriële groei, en moet er steeds worden gezorgd voor een hoge kwaliteit van de aangeboden diensten. Het kwaliteitsaspect zal hoogstwaarschijnlijk één van de kernonderwerpen uitmaken van het debat dat nu wordt gevoerd over de ontwikkeling van de onderwijsstelsels.

2.4. Zowel in het hoger onderwijs als in het beroepsonderwijs wordt momenteel geprobeerd om een zekere graad van convergentie te bereiken wat curricula en normen betreft. Hoewel het nog wat vroeg is om van harmonisering te spreken, beseft men duidelijk dat de onderwijssystemen tot op zekere hoogte op elkaar afgestemd moeten worden. Dit zal ongetwijfeld resulteren in betere mobiliteitsmogelijkheden.

2.5. Het wettelijk kader voor de erkenning van beroepskwalificaties vormt een middel om tot een open en flexibele interne markt te komen. De organisatie van dezelfde beroepsgroep verschilt vaak sterk van lidstaat tot lidstaat. Het recht om zich ergens in overeenstemming met de nationale bepalingen te vestigen moet voorop blijven staan. Bij niet volledige mogelijkheden tot beroepsuitoefening in een andere lidstaat zou er slechts sprake zijn van een beperkte of alleen voor bepaalde gevallen geldende liberalisering. Dit blijkt niet duidelijk uit de ontwerprichtlijn. De Commissie zou dit moeten rechttrekken.

2.6. Er zal nu nog beter gelet moeten worden op, en opgetreden moeten worden tegen, "diplomafabrieken" en organisaties die nepdiploma's verstrekken.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het EESC juicht het voorstel voor een nieuwe richtlijn voor de erkenning van beroepskwalificaties toe. De bedoeling ervan is een meer gecoördineerd, transparant en soepel stelsel te creëren voor de wederzijdse erkenning van kwalificaties voor gereglementeerde beroepen, dat gebaseerd wordt op het bestaande "algemeen stelsel" en de sectorale richtlijnen betreffende erkenning. Het Comité stelt vast dat het voorstel de eerste modernisering van het EU-stelsel voor de erkenning van beroepen inhoudt sedert het ontwerp ervan veertig jaar geleden.

3.2. Door een algemene consolidatie van de systemen voor de erkenning van kwalificaties voor gereglementeerde beroepen moet het makkelijker worden om deze te hanteren en zullen zij duidelijker, sneller en gebruikersvriendelijker worden en zo het vrije verkeer van geschoolde personen tussen de lidstaten vergemakkelijken, dit vooral met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie.

3.3. Met behulp van een aantal onderling samenhangende beginselen voor wederzijdse erkenning probeert de Commissie conflicten met betrekking tot nationale systemen te voorkomen. Deze liggen vooral op de loer in landen met publiekrechtelijke beroepsorganisaties die pensioen- en ander socialezekerheidsfondsen beheren. In de preambule van de voorgestelde richtlijn zou duidelijk moeten komen te staan dat de bepalingen geen fundamentele wijzigingen in de structuur van nationale beroepsorganisaties met zich mee zullen brengen. De richtlijn is uitsluitend bedoeld om de mobiliteit te vergemakkelijken, niet om structuren in de lidstaten te veranderen.

3.4. Er moet meer informatie worden verstrekt over de erkenning van diploma's en kwalificaties, zowel wat de gereglementeerde beroepen als initiatieven voor niet-gereglementeerde beroepen betreft. Hierbij moet worden uitgegaan van beschikbare informatie- en communicatienetwerken en van lopende activiteiten om de transparantie van kwalificaties te verbeteren. De bedoeling hiervan is ervoor te zorgen dat de bevolking kan vertrouwen op een meer algemene dienst die haar specifiek op haar individuele belangen en rechten gerichte informatie en adviezen verstrekt. Het EESC had graag gezien dat er een uitgebreide analyse was gemaakt van de manier waarop een goede informatiedienst voor het publiek moet worden opgezet.

3.5. De richtlijn zal vijftien bestaande richtlijnen vervangen op het vlak van erkenning van beroepskwalificaties, dit wil zeggen twaalf richtlijnen betreffende de zeven beroepen van arts(1), verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger(2), beoefenaar der tandheelkunde(3), dierenarts(4), verloskundige(5), apotheker(6) en architect(7), die over een periode van twintig jaar, in de jaren 1970 en 1980, werden goedgekeurd, alsook de drie richtlijnen betreffende het algemeen stelsel(8), die allemaal door de SLIM-Richtlijn 1999 en de SLIM-Richtlijn 2001 werden bijgewerkt. Het stelsel zal dus alle beroepen omvatten, van hogere opleidingen tot vaklui en commerciële beroepen.

3.6. Het EESC staat volledig achter de manier waarop de Commissie de zaken benadert. Het is van wezenlijk belang dat er inspanningen worden geleverd om het wettelijke kader voor de erkenning van kwalificaties te vereenvoudigen. Vooral met het oog op de uitbreiding van de EU is het allereerst zaak om een nieuw stelsel op te zetten dat rekening houdt met de behoefte aan vereenvoudiging alsook met de hoge kwaliteit van de aangeboden diensten.

3.7. Krachtens de voorgestelde richtlijn dienen aanbieders van diensten hun klanten en de contactpunten in de lidstaten van specifieke informatie te voorzien. De lidstaten dienen zich wat informatievoorziening betreft te houden aan algemenere regels. Het EESC dringt aan op specifiekere voorstellen voor de verplichtingen van lidstaten om bestaande nationale systemen te integreren.

4. Specifieke opmerkingen

De titel van de voorgestelde richtlijn moet duidelijker weergeven dat deze alleen betrekking heeft op gereglementeerde beroepen.

4.1. Titel I - Algemene bepalingen

4.1.1. De reikwijdte van de voorgestelde richtlijn

4.1.1.1. Het EESC heeft vastgesteld dat de voorgestelde richtlijn geen betrekking heeft op onderdanen van derde landen die een opleiding hebben genoten in een lidstaat van de EU. Het is van oordeel dat deze onderdanen uit derde landen die over een verblijfsvergunning beschikken hetzelfde recht op erkenning van hun beroepskwalificaties moeten krijgen als EU-burgers(9).

4.1.1.2. Ter handhaving van een hoog niveau van consumentendiensten zou een lidstaat de mogelijkheid moeten krijgen om een vaardigheidstest te laten afleggen door sollicitanten uit een andere lidstaat die beschikken over officiële, in een derde land behaalde diploma's en drie jaar beroepservaring hebben. Ervaring en diploma's moeten overeenkomstig artikel 2(2) gecertificeerd zijn door de lidstaat van herkomst.

4.1.2. Gevolgen van erkenning

4.1.2.1. Het EESC vindt dat lid 1 en lid 2 van artikel 4 duidelijk en concreet geformuleerd zijn.

4.1.2.2. Het zet echter vraagtekens bij de toepassing van artikel 4(3), waarin staat dat wanneer het beroep van de aanvrager een autonome werkzaamheid is van een beroep waaronder in de ontvangende lidstaat een groter aantal werkzaamheden valt, en dit verschil niet door een compenserende maatregel kan worden overbrugd, hij of zij in de ontvangende lidstaat alleen toegang tot deze werkzaamheid heeft. Het gevaar ligt namelijk op de loer dat de consument niet weet waar hij aan toe is wat de competentie betreft van degene die het beroep in kwestie uitoefent. Deze zou daarom verplicht moeten worden om de consument duidelijke, exacte informatie te geven over de reikwijdte van zijn of haar activiteiten.

In paragraaf 2.5 wees het EESC er al op dat in de richtlijn duidelijk moet komen te staan dat beperkte toegang tot een beroep uitzondering en geen regel dient te zijn.

4.1.2.3. In dit verband heeft het EESC kennis genomen van de bezorgdheid onder nationale beroepsorganisaties, die vrezen dat de tekst van - onder meer - artikel 4, lid 3, zou kunnen worden opgevat als een aansporing tot meer uniforme structuren voor nationale beroepsorganisaties. In de preambule van de richtlijn zou daarom moeten komen te staan dat deze bedoeld is om de mobiliteit te vereenvoudigen en bevorderen, niet om enigerlei veranderingen aan te brengen in de structuur van de nationale beroepsorganisaties.

4.2. Titel II - Vrij verkeer van diensten

4.2.1. Artikel 5: Het beginsel van het vrij verrichten van diensten

4.2.1.1. De bedoeling van vrije dienstverlening moet zijn dat er diensten van hoge kwaliteit voor Europese burgers komen en dat de veiligheid en gezondheid van de Europese consument gegarandeerd zijn, zowel in de overheids- als in de particuliere sector. De consument dient in zijn moedertaal correct te worden geïnformeerd over de verlener van de dienst en de voorwaarden waaronder deze dienst wordt verleend.

4.2.1.2. Degene die van een dienst gebruik maakt, kan meestal niet vaststellen in welke staat de dienstverlener is gevestigd. Hij moet er dus op kunnen vertrouwen dat de hem aangeboden dienst beantwoordt aan de normen van het land van waaruit deze dienst wordt aangeboden. Het Comité meent derhalve dat de beroepsgebonden regelingen in de ontvangende lidstaat ook bindend dienen te zijn voor dienstverleners uit andere lidstaten.

4.2.1.3. De voorgestelde richtlijn beoogt een lichter regime voor grensoverschrijdende dienstverlening dan voor vestiging, zij het met een vrijwaringclausule. De dienstverleners zullen zich gemakkelijker kunnen verplaatsen binnen de lidstaten daar zij de mogelijkheid krijgen om tijdelijk, maximaal 16 weken lang, in het gastland te werken onder de door hun land van herkomst afgeleverde titel. Het EESC benadrukt dat hieruit niet mag worden opgemaakt dat er wat de aangeboden diensten betreft sprake zou zijn van kwaliteitsverschil; een en ander zou een manier kunnen zijn om een einde te maken aan administratieve rompslomp. In dit verband verwijst het EESC naar artikel 7 betreffende de verplichting van de dienstverlener om het contactpunt van de lidstaat vooraf op de hoogte te brengen van de vestiging. Deze verplichting geldt eveneens voor het verlenen van tijdelijke diensten.

4.2.1.4. Artikel 7 van de voorgestelde richtlijn bepaalt dat, indien de dienstverlener verhuist met het oog op het verlenen van diensten, hij het contactpunt van de lidstaat van vestiging hiervan vooraf dient te informeren. Deze bepaling zal ongetwijfeld leiden tot administratieve problemen maar zou kunnen functioneren als een mechanisme voor kwaliteitscontrole.

4.2.1.5. Artikel 9 van de voorgestelde richtlijn legt aan de lidstaten de verplichting op erop toe te zien dat dienstverleners hun informatieplicht nakomen. Om deze verplichting na te kunnen komen, dient de overheid van de ontvangende staat op de hoogte te worden gesteld van deze dienstverlening. Ook het in artikel 8 vastgelegde recht van de overheid van de ontvangende lidstaat om informatie in te winnen bij de overheid van de staat van vestiging, heeft geen enkele zin indien de overheid van de ontvangende staat niet op de hoogte wordt gesteld van deze dienstverlening. Het EESC meent derhalve dat het contactpunt in de ontvangende staat eveneens op de hoogte dient te worden gebracht van bedoelde dienstverlening.

4.2.1.6. Met betrekking tot artikel 8 is het EESC van mening dat er een deadline moet worden vastgesteld voor antwoorden van de bevoegde autoriteiten.

4.2.1.7. Naast de al in artikel 9 genoemde, aan de afnemer van de dienst te verstrekken informatie zou de dienstverrichter de afnemer van de dienst ook op de hoogte moeten brengen van eventuele verzekeringen die hij of zij heeft gesloten om de mogelijk uit zijn/haar beroepsaansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico's te dekken.

Consumenten zouden ook moeten worden geïnformeerd over hoe lang de dienstverrichter in hun land zal blijven. Zij moeten immers weten of deze hun behandeling of zaak kan voortzetten. Bovendien moeten zij op de hoogte worden gebracht van hun mogelijkheden om beroep aan te tekenen indien zich problemen voordoen.

4.2.1.8. Om verwarring en problemen te voorkomen zou duidelijk moeten worden gemaakt of de periode van zestien weken betrekking heeft op kalender- of werkdagen. Het EESC geeft de voorkeur aan kalenderdagen, aangezien sommige dienstverrichters ervoor zouden kunnen kiezen om in het weekend te werken.

4.3. Titel III - Vrijheid van vestiging

4.3.1. Hoofdstuk I: Algemeen systeem voor de erkenning van een bewijs van opleiding

4.3.1.1. In dit deel worden hoofdzakelijk principes overgenomen zoals uiteengezet in de Richtlijnen 89/48/EEC en 92/51/EEG. Het algemeen stelsel is gebaseerd op het principe van de onderlinge erkenning, volgens hetwelk de houder van een diploma na een werkverblijf in een lidstaat recht heeft op erkenning van zijn/haar diploma zodat hij/zij voldoet aan de eisen die in de andere lidstaat aan hetzelfde beroep worden gesteld; deze persoon hoeft dus niet opnieuw van voren af aan te beginnen. Aangezien de minimumeisen voor een opleiding niet op elkaar afgestemd zijn, houdt het algemeen stelsel geen automatische erkenning in. De lidstaat die gastland is, kan compenserende maatregelen opleggen indien er wezenlijke verschillen bestaan tussen de opleiding die door de migrant is gevolgd en de opleidingseisen waaraan in de ontvangende lidstaat moet worden voldaan. Dit principe geldt ook in de ontwerprichtlijn.

4.3.1.2. De subsidiaire toepassing van het algemeen stelsel op sectoraal geregelde beroepen is echter onverenigbaar met de harmonisering van de minimumvereisten voor opleiding. Bovendien heeft het stelsel van sectorale regeling geen enkele zin indien bij niet-naleving van de daarin vastgelegde minimumvereisten automatisch het algemeen stelsel wordt toegepast.

4.3.1.3. Uiteindelijk zouden aldus binnen één en dezelfde beroepsklasse twee niveaus worden gecreëerd: een waarvan de opleiding aan de minimumvereisten van de sectorale richtlijn beantwoordt en een waarvan de opleiding niet aan die eisen voldoet. De consument merkt dit verschil niet en het is voor hem onmogelijk de gekwalificeerde en minder gekwalificeerde dienstverleners van elkaar te onderscheiden.

4.3.1.4. Volgens het EESC is de huidige praktijk in de lidstaten adequaat en consumentvriendelijk: de lidstaten beoordelen de kennis en de vaardigheden van de aanvrager individueel en schrijven dan op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie passende compenserende maatregelen voor. Hieraan hoeft dus niet getornd te worden.

4.3.2. Artikel 11: Kwalificatieniveaus

4.3.2.1. Vijf niveaus van beroepskwalificaties worden in theoretische termen uiteengezet. De niveaus I t/m III stemmen overeen met de drie niveaus van kwalificaties die door Richtlijn 92/51/EEG worden bestreken. Richtlijn 89/48/EEG is onderverdeeld in niveaus IV en V. Volgens de ontwerprichtlijn worden deze alleen erkend indien het niveau dat door de ontvangende lidstaat wordt vereist niet hoger is dan het niveau onmiddellijk boven het door de aanvrager overgelegd bewijs van opleiding. Het huidige systeem laat overbruggingsmechanismen tussen de algemene Richtlijnen 92/51/EEG en 89/48/EEG toe.

4.3.2.2. Het is een stap vooruit dat de ontwerprichtlijn rekening houdt met het onderscheid tussen verschillende niveaus van hogere opleiding. Het EESC merkt echter op dat de kwalificatieniveaus niet overeenstemmen met de algemene EU-politiek inzake onderwijs en de trend van het zogenoemde Bologna-proces inzake hoger onderwijs.

4.3.2.3. Het EESC stelt voor artikel 11 als volgt te wijzigen:

- Niveau 5 komt overeen met een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van minimaal vier jaar en minder dan vijf jaar;

- Niveau 6 komt overeen met een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een minimumduur van vijf jaar.

4.3.3. Artikel 13: Voorwaarden voor erkenning

4.3.3.1. De inhoud van dit artikel is voornamelijk overgenomen uit artikel 3 van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG.

4.3.3.2. Gecertificeerde gereglementeerde opleidingen maken het overbodig dat dienstverrichters uit een lidstaat waar het beroep in kwestie niet is gereglementeerd twee jaar beroepservaring aantonen.

4.3.4. Artikel 14: Compenserende maatregelen

4.3.4.1. Uit de statistieken blijkt dat ruim 80 % van de aanvragen zonder compenserende maatregelen wordt goedgekeurd. Het moet echter mogelijk zijn om compenserende maatregelen toe te passen, zoals bekwaamheidsproeven of aanpassingsstages, indien er wezenlijke verschillen bestaan tussen het opleidingsniveau van de aanvrager en het in de ontvangende staat voorgeschreven niveau. Het EESC meent dat de ontvangende lidstaat het recht zou moeten hebben om, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, te beslissen welke van de twee compenserende maatregelen aan een aanvrager kunnen worden opgelegd.

4.3.4.2. In de ontwerprichtlijn wordt gewezen op grote verschillen in termen van duur en inhoud van de opleiding die door de ontvangende lidstaat wordt voorgeschreven. De betrokken overheden zouden zich moeten concentreren op de huidige vaardigheden van de aanvrager en niet op diens oorspronkelijke opleiding. Er moeten gemeenschappelijke methodes komen om de beroepservaring en de bekwaamheden die door voortdurende nascholing zijn verworven op waarde te kunnen schatten.

4.3.4.3. In artikel 14 ontneemt de Commissie de lidstaten de mogelijkheid om geen compenserende maatregel op te leggen maar in plaats daarvan een zekere beroepservaring te eisen als er sprake is van grote verschillen qua duur, maar niet qua inhoud. Het draait hier duidelijk om de woorden "qua duur, maar niet qua inhoud". Een en ander betekent dat een aanvrager een korte opleiding niet kan compenseren met een substantiële beroepservaring. De Commissie had er goed aan gedaan de mogelijke gevolgen van dit voorstel te analyseren.

4.3.4.4. Volgens de ontwerprichtlijn dient een lidstaat die een aanvrager niet de keuze kan of wil laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid, de andere lidstaten en de Commissie hiervan vooraf op de hoogte te brengen en deze afwijking van de regels met redenen te omkleden. Het EESC ziet het nut van een dergelijke bepaling in omdat het aldus moeilijker zal worden om nieuwe hindernissen op te werpen voor de mobiliteit. De bepaling toont duidelijk aan dat het voor de implementatie van de richtlijn noodzakelijk is een uiterst doeltreffend netwerk van nationale contactpunten op te bouwen.

4.3.4.5. De naleving van de gedragscode die door de coördinatiegroep voor het algemeen stelsel voor erkenning van diploma's is goedgekeurd dient te worden gegarandeerd.

4.3.4.6. Door de onder meer dankzij stimuleringsmaatregelen toenemende mobiliteit nemen de verschillen tussen kwalificaties en opleidingen al af. Het is dan ook des te belangrijker dat de voorwaarden voor tijdelijke, incidentele grensoverschrijdende dienstverlening duidelijker en eenvoudiger worden.

4.3.5. Artikel 15: Gemeenschappelijke platformen

4.3.5.1. Het EESC staat volledig achter het plan om op voorstel van de relevante beroepsorganisaties gemeenschappelijke platformen in te voeren die na raadpleging van de lidstaten worden goedgekeurd. In de ontwerprichtlijn wordt een gemeenschappelijk platform als volgt gedefinieerd: een geheel van beroepskwalificatiecriteria die getuigen van een toereikend bekwaamheidsniveau voor de uitoefening van een bepaald beroep en op basis waarvan deze verenigingen de in de lidstaten verworven kwalificaties officieel erkennen. Wanneer op grond van bestaande of toekomstige gemeenschappelijke platformen op EU-niveau (het Comité voor de erkenning van beroepskwalificaties) kwalificatiecriteria zijn vastgelegd, zullen de lidstaten geen compenserende maatregelen meer opleggen. Deze link tussen de platformen en compenserende maatregelen is zeer interessant en verdient alle steun.

4.3.5.2. Het EESC is de mening toegedaan dat deze vorm van actieve betrokkenheid van de Europese beroepsorganisaties een goede manier zou kunnen zijn om de erkenning van beroepen eenvoudiger en automatischer, voor de hand liggend en transparant te maken. De methode dient echter de nodige waarborgen in te houden met betrekking tot het opleidingsniveau van de aanvrager.

4.3.5.3. Daarom eist het EESC duidelijke criteria voor de Europese beroepsorganisaties die als gemeenschappelijke platformen dienst willen doen. Een dergelijke Europese organisatie dient:

- voor zover mogelijk alle lidstaten te bestrijken;

- strenge normen voor de betrokken beroepen te hanteren en uit te dragen; hiertoe moet zij zorgen voor de convergentie van basisopleidingen en voor eisen aangaande permanente nascholing;

- erop aan te dringen dat het niveau van de diensten van haar leden in de lidstaten regelmatig extern wordt geëvalueerd;

- een attest van een zeker niveau van beroepskwalificaties af te leveren voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat valt;

- op toe te zien dat de leden van de aangesloten verenigingen zich aan haar regels op het gebied van beroepsethiek houden;

- op nationaal vlak (binnen de lidstaat) representatief te zijn voor de respectieve beroepsgroep.

4.3.5.4. De Commissie zou een Europees register van gemeenschappelijke platformen moeten opstellen. Dit register zou moeten worden opgenomen in de One-Stop Mobility informatiesite met links naar de organisaties die de platformen opzetten.

4.3.5.5. Sommige Europese bonden van beroepsorganisaties (zoals de Europese Federatie van verenigingen van psychologen, de Europese Raad van landmeetkundigen en de EU-federatie van klinische chemie) hebben ingestemd met de ontwerprichtlijn en tegelijkertijd aangekondigd dat zij, overeenkomstig artikel 15, een voorstel voor een gemeenschappelijk platform zullen indienen. Het EESC juicht deze eerste mogelijkheid om de in de ontwerprichtlijn geplande procedures uit te testen toe.

4.3.6. Hoofdstuk II: Erkenning van beroepservaring

4.3.6.1. Het principe van het huidige systeem blijft overeind. De ontwerprichtlijn voorziet in een automatische erkenning op grond van de door de aanvrager geattesteerde beroepservaring in geval van een ambacht, industriële en commerciële activiteiten. Naar het onderscheid tussen "jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider" en "jaren als werknemer" moet nog eens goed worden gekeken.

4.3.7. Hoofdstuk III: Erkenning op grond van de coördinatie van de minimumopleidingsvoorwaarden

4.3.7.1. De opleiding voor beroepen (algemeen geneesheer en gespecialiseerde arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar van de tandheelkunde, dierenarts, apotheker en architect) die door de huidige sectorale richtlijnen worden bestreken, is enigszins geharmoniseerd op EU-niveau. Daarom zijn nationale kwalificaties in principe automatisch erkend. In dit gedeelte wordt het principe inzake de automatische erkenning van het bewijs van opleiding overgenomen. De reikwijdte van de nieuwe richtlijn kan echter een nieuw licht werpen op bestaande, meer algemene verschillen (zoals het vereiste aantal opleidingsjaren).

Het EESC stelt dat gestreefd moet blijven worden naar een hoge kwaliteit van onderwijs, opleiding en dienstverlening aan patiënten/klanten.

5. Opmerkingen over specifieke beroepen

5.1. De voorgestelde richtlijn betekent een belangrijke vermindering van het aantal medische specialisaties die zullen worden opgenomen in een bijlage bij de richtlijn. Van de 52 specialisaties die door de huidige sectorale richtlijn worden bestreken, zouden er in de toekomst nog maar 18 specialisaties worden opgenomen in de bijlage; de andere 37 zouden worden beschouwd als deel uitmakend van het algemeen stelsel. Aangezien er verwarring lijkt te bestaan over het aantal specialisaties, doet de Commissie er goed aan de bijlage in kwestie te actualiseren.

5.2. Een aantal beroepsorganisaties uit de medische sector hebben de aandacht gevestigd op het feit dat dit een opsplitsing van medische specialismen in twee groepen zou betekenen, één met duidelijke kwaliteitswaarborgen en één met meer algemene kwaliteitsstandaards. Het EESC begrijpt de noodzaak om in een bijlage alleen die specialismen op te nemen die in alle lidstaten duidelijk zijn vastgelegd. Anderzijds bestaat ongetwijfeld het risico dat het onderscheid in kwestie negatieve gevolgen heeft voor die specialismen die onder het algemeen stelsel vallen. Het EESC meent dat dit onderscheid geen goede zaak is en geeft als aanbeveling alle bestaande specialismen in de bijlage op te nemen.

5.3. Apothekers willen graag vasthouden aan de in artikel 2(2) van Richtlijn 85/433/EEG geregelde uitzondering, die luidt dat de lidstaten niet verplicht zijn aan de in lid 1 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels rechtsgevolgen te verbinden voor de vestiging van nieuwe voor het publiek toegankelijke apotheken. Apotheken die minder dan drie jaar in bedrijf zijn worden ook beschouwd als nieuw. Om ervoor te zorgen dat apothekers hoogwaardige diensten blijven verlenen en dat er sprake is van een goede spreiding van apotheken, zou deze uitzondering moeten worden overgenomen in artikel 41 van de voorgestelde richtlijn.

5.4. Architecten geven er de voorkeur aan om buiten de nieuwe richtlijn te blijven. Zij beschouwen kwaliteitsaspecten als uiterst belangrijk. In de inleiding van de ontwerprichtlijn wordt echter de nadruk gelegd op de kwaliteitsaspecten van het beroep van architect. Rekening houdend met de mate waarin de Commissie tegemoet wenst te komen aan de belangen van architecten, zou het EESC aanbevelen architecten toch op te nemen in de nieuwe richtlijn.

5.5. Een ander voorbeeld zijn vee- en dierenartsen: zij moeten consumenten een hoge mate van bescherming bieden, dierziekten voorkomen en bestrijden en het welzijn van dieren garanderen. Daarom zijn de kwaliteitsaspecten van de voorgestelde richtlijn van bijzonder belang.

6. Documentatie en procedures

6.1. Artikel 46

Het EESC heeft gemerkt dat de regels die in de lidstaten van toepassing zijn inzake administratieve formaliteiten erg uiteenlopen. Dankzij de gedragscode die door de coördinatiegroep voor het algemeen stelsel voor erkenning van diploma's is goedgekeurd, is het mogelijk om op grond van de door de Commissie en de lidstaten opgedane ervaring te bepalen welke praktijken verkieslijk zijn en welke al dan niet aanvaardbaar zijn. De gedragscode zou misschien moeten worden bijgewerkt in het kader van de nieuwe richtlijn.

6.2. Artikel 47

Bevoegde overheden moeten binnen drie maanden vanaf de datum waarop het volledige dossier door de aanvrager is ingediend een met redenen omklede beslissing nemen. Voor het algemeen stelsel betekent dit dat de op dit ogenblik geldende periode van vier maanden wordt ingekort, wat positief is voor de aanvrager.

6.3. Artikel 48: Gebruik van beroepstitels

Als er overeenkomstig artikel 4(3) sprake is van gedeeltelijke toegang tot een beroep in de ontvangende lidstaat, dan mag deze hieraan in de beroepskwalificatie refereren. Het is van essentieel belang dat deze referentie door de consument niet wordt opgevat als een aanwijzing voor een specialisme, maar juist als een aanwijzing voor het feit dat de dienstverrichter in kwestie slechts een beperkte beroepspraktijk mag voeren.

6.4. Artikel 49: Talenkennis

Het EESC is ervan overtuigd dat een zekere kennis van de taal/talen van het ontvangende land van wezenlijk belang is om een beroep te kunnen uitoefenen. Taaleisen mogen echter de vrijheid van verkeer voor werknemers, zoals in het Verdrag wordt gewaarborgd, niet in gevaar brengen. Taaleisen moeten aan een noodzaak beantwoorden, mogen niet buitenproportioneel zijn en moeten altijd worden geflankeerd door maatregelen voor extra taalcursussen.

6.5. Taalcursussen zijn belangrijk voor de mobiliteit. Het EESC steunt dan ook het voorstel van de Commissie in haar actieplan voor vaardigheden en mobiliteit: de lidstaten moeten ervoor zorgen dat leerlingen al voor en op de basisschool onderwijs in vreemde talen krijgen en dat dit onderwijs op de middelbare school en in speciale opleidingsinstituten wordt uitgebreid.

6.6. Hierbij moet rekening worden gehouden met de behoeften van de Europese arbeidsmarkt. De sociale partners moeten ervoor zorgen dat werknemers taalcursussen kunnen volgen als dit hun specifieke vaardigheden ten goede komt. Mobiliteitsverhogende taalcursussen dienen uiteraard toegankelijk te zijn voor alle groepen op de arbeidsmarkt. Na het Europese jaar van de talen zal de Commissie met voorstellen komen om het leren van vreemde talen te bevorderen. Te zijner tijd zal het EESC commentaar kunnen leveren op deze plannen.

7. Titel V - Administratieve samenwerking en uitvoeringsbevoegdheden

7.1. Bevoegde instanties en contactpunten

7.1.1. De Commissie wijst erop dat op nationaal niveau de informatievoorziening en het overleg aanzienlijk verbeterd moeten worden. Tijdens het "bouwen" aan de interne markt zijn diverse soorten contactpunten en informatiediensten opgezet. Tot nu toe is het aantal vragen en contacten van de kant van het bedrijfsleven en het publiek aan de lage kant gebleven. Als de nieuwe richtlijn in werking is getreden en er dus meer informatie beschikbaar is over dienstverrichters, zullen de informatienetwerken in kwestie naar verwachting met veel meer contacten te maken krijgen. Voor het (hoger) onderwijs is er al een aantal gevestigde informatiecentra: de NARIC's (National Academic Recognition Information Centres (nationale informatiecentra voor de erkenning van academische graden) die de contactpunten zijn voor hogere opleidingen van universitair niveau, de NRCVG's (National Resource Centres for Vocational Guidance (nationale centra voor beroepskeuzebegeleiding) en de nationale referentiepunten voor beroepsopleiding.

7.1.2. Het EESC merkt op dat dit voor de lidstaten wel aanmerkelijk meer administratief werk met zich mee zal brengen.

7.1.3. De voorgestelde nieuwe procedures zullen echter, vooral in het begin, ook grote administratieve inspanningen van de Europese Commissie vergen. Het EESC had graag een overzicht gekregen van de totale administratieve kosten van de nieuwe richtlijn.

7.1.4. Het EESC veronderstelt dat de bestaande initiatieven van het DG Markt, zoals de telefoondienst en wegwijzerdienst van "Europe Direct", (Europe Direct Call Centre-Signpost) en de dienst "Dialoog met de burgers", verbonden zullen worden met de One-Stop European Mobility Information Site (algemene Europese informatiesite over mobiliteit), zoals voorgesteld in het Actieplan voor mobiliteit en in de conclusies van Barcelona.

7.1.5. Rechtstreekse links naar Internetsites van Europese beroepsorganisaties en de sociale partners zouden duidelijke informatie inzake specifieke beroepen moeten opleveren. De aanvragers zouden moeten worden geholpen om te surfen naar andere Internetsites uit de privé-sector die te maken hebben met de erkenning van kwalificaties. Een aantal van zulke sites is beschikbaar en kan extra informatie bieden.

7.1.6. Het EESC steunt het voorstel in het actieplan voor vaardigheden en mobiliteit en in de conclusies van Barcelona dat de Commissie en de lidstaten in 2003 een informatiecampagne betreffende mobiliteit zouden moeten opzetten. Sociale partners en andere belanghebbende partijen worden verzocht om te starten met sectorale informatiecampagnes.

8. Artikel 54: Comité voor de erkenning van beroepskwalificaties

8.1. Er wordt voorgesteld één enkel comité te belasten met het beheer van de richtlijn en het bijwerken ervan. Alle comités die onder het huidige systeem zijn opgezet, zouden moeten verdwijnen.

8.2. De reikwijdte van dit comité dient erg ver te gaan: van dokters tot architecten, en van hogere opleidingen tot vakopleiding en handel zoals vervat in het algemeen stelsel. Het EESC is het ermee eens dat de comitologieprocedures geschikt zijn voor het bijwerken van technische vereisten, maar betwijfelt of zij geschikt zijn voor het vaststellen van betrouwbare waarborgen voor de kwaliteit van onderwijs en opleiding. Het gemeenschappelijk actieplan/stelsel op het vlak van de erkenning van beroepskwalificaties spitst zich toe op het vrije verkeer. De adviserende comités hebben hun werkzaamheden toegespitst op opleidingen. Het toekomstige regime moet een mechanisme omvatten dat ervoor garant staat dat de beroepssector in kwestie min of meer dezelfde bijdrage levert aan het actueel houden van onderwijs en opleiding als de adviescomités. Dit betreft niet alleen de beroepen die het principe van automatische erkenning huldigen, maar ook andere beroepssectoren. De beroepssectoren moeten de mogelijkheid krijgen om zowel pro-actief te zijn en voorstellen voor verandering in te dienen als reactief te zijn en gevolg te geven aan een verzoek van het comité.

8.3. Voor het EESC is het van wezenlijk belang dat elke regeling die voor een consultatiemechanisme wordt opgesteld in een geschikte wettelijke vorm wordt gegoten, waardoor deze regeling in de toekomst kan worden behouden. Het komt erop aan dat deze garantie een bindend karakter krijgt.

8.4. Het EESC stelt voor dat in artikel 54 een nieuw derde lid wordt ingelast dat als volgt luidt:

-

"Het comité zal op passende wijze beroepsorganisaties, de sociale partners en andere relevante partijen raadplegen betreffende problemen in verband met de implementatie en de ontwikkeling van de richtlijn. De beroepsorganisaties in kwestie kunnen eveneens initiatieven nemen voor een dergelijke raadpleging."

8.5. Toen 40 jaar geleden het gemeenschappelijk stelsel voor de erkenning van beroepen werd opgesteld was geografische mobiliteit vooral een zaak van ongeschoolde arbeiders. Vandaag de dag zijn geschoolde werknemers de meest mobiele groep op de interne arbeidsmarkt. Mobiliteit wordt gezien als een middel om de werkgelegenheid in en de concurrentiepositie van de EU te verbeteren. Om de banden met de arbeidsmarkt nauwer aan te halen, is het van wezenlijk belang de sociale partners actief bij het erkenningproces te betrekken.

9. Conclusies

9.1. Een globale strategie is noodzakelijk

9.1.1. Het EESC is zich er ten volle van bewust dat de formele bevoegdheid van het DG Interne Markt inzake de erkenning van beroepen binnen het kader van het EU-stelsel voor de erkenning van gereglementeerde beroepen valt. Het is zich er tegelijkertijd van bewust dat een steeds groter deel van het arbeidsmarktgebeuren zich afspeelt buiten het gereglementeerde gebied waar transparantie en wederzijds vertrouwen de sleutelelementen voor de erkenning van kwalificaties en competenties vormen.

9.1.2. Daarom heeft het EESC geopteerd voor een globale kijk op het vraagstuk van erkenning en steunt het de uitnodiging die de Raad voor Werkgelegenheid en Sociale Politiek op 3 juni 2002 aan de Commissie richtte om in nauwe samenwerking met de Raad en de lidstaten te komen tot een betere samenwerking wat onderwijs en opleiding betreft, op basis van transparantie en kwaliteitswaarborgen, teneinde een kader te ontwikkelen voor de erkenning van kwalificaties (ECTS, bijvoegsels bij diploma's en attesten, een Europees CV). Hierbij dienen de resultaten van het Bologna-proces als uitgangspunt. Op het vlak van de beroepsopleiding moeten ook dergelijke maatregelen worden genomen. Bij zo'n samenwerking zouden de sociale partners, instellingen voor beroepsopleidingen, vormingsinstituten en andere belanghebbenden actief betrokken moeten worden.

9.1.3. Het doet het EESC deugd dat maatregelen gericht op de erkenning van beroepskwalificaties sinds kort hoog op de EU-agenda staan. Er moet gezorgd worden voor de nodige synergie tussen de te nemen maatregelen op dit gebied, ten einde tot een algemene strategie te komen.

9.1.4. Veel erkenningsinitiatieven zijn tot nu toe los van elkaar ontwikkeld. Overeenkomstig artikel 15 van de geconsolideerde richtlijn waarop het DG Interne markt toezicht houdt, zullen gemeenschappelijke platformen worden ontwikkeld. Het DG Onderwijs zal het vraagstuk van vrijwillige minimumnormen voor onderwijs en opleiding volgen teneinde de erkenning van niet-gereglementeerde beroepen te vergemakkelijken. Zullen de niet-gereglementeerde beroepsgroepen eveneens hun eigen platformen creëren? Het forum over transparantie voor beroepsopleidingen zal het vraagstuk inzake de erkenning van informele en niet-formele studies coördineren. De sectorale comités die door middel van de Europese sociale dialoog zijn opgezet, kunnen worden gebruikt om zich met sectorale kwalificaties bezig te houden.

9.1.5. Een aantal industrieën, zoals ICT en de auto- en luchtvaartindustrie, zijn begonnen met het ontwikkelen van een eigen Europese of internationale benadering van de kwalificatiestandaards. Sommige sectoren streven ernaar dat Europese diploma's op een vrijwillige basis worden afgegeven. Een aantal Socrates- en Leonardo da Vinci-projecten houdt zich bezig met erkenningsvraagstukken. Het "Tuning-project" streeft naar convergentie binnen bepaalde vakken van het hoger onderwijs.

9.1.6. Door het Bologna-proces, dat een Europees gebied voor hogere opleiding beoogt tegen het jaar 2010, en het soortgelijke Brugge-proces voor beroepsopleiding zullen er twee parallelle convergentie- en harmoniseringprocessen aan de gang zijn op het gebied van Europees onderwijs en vorming. De sociale partners zullen bij het Brugge-proces worden betrokken, maar zij zijn tot dusver buiten het Bologna-proces gehouden. Het EESC meent dat de parallelle middelen en diensten voor beroepsopleiding en voor hogere opleidingen moeten worden gecoördineerd, aangezien de grenzen tussen beide gebieden erg vervaagd zijn, en de sociale partners zouden bij acties op beide gebieden moeten worden betrokken. De nationale referentiepunten voor vakkwalificaties moeten goed geïntegreerd worden in de parallelle NARIC-dienst voor hoger onderwijs.

9.1.7. Het EESC benadrukt dat er een grote behoefte aan synergie en politieke coherentie bestaat tussen het DG Interne Markt, dat zich bezighoudt met mobiliteitsvraagstukken, het DG Onderwijs en Cultuur, dat verantwoordelijk is voor Europese projecten betreffende de kwaliteit van onderwijs en opleiding, en het DG Werkgelegenheid, dat een aantal sociale-dialoog-comités telt.

9.1.8. Er moet een beleidskader komen voor het hele erkenningvraagstuk. De ontwerprichtlijn is slechts een stap in deze richting. Het EESC dringt daarom aan op de invoering van een gemeenschappelijk Europees platform of Europese ronde tafel dat/die als taak krijgt om richtsnoeren op te stellen ter coördinatie van de erkenning van gereglementeerde en niet-gereglementeerde hogere opleidingen en beroepsopleidingen, informeel en niet-formeel onderwijs. Het EESC gelooft dat een dergelijk gemeenschappelijke Europees platform/ronde tafel tussen de Commissie, andere EU-instellingen, de lidstaten en andere relevante partijen, zoals onderwijsinstellingen, sociale partners en beroepsorganisaties, een nieuwe impuls zou geven aan de pogingen om de mobiliteit in de EU te stimuleren. Met het oog op de uitbreiding worden deze pogingen alleen maar belangrijker, en hetzelfde geldt voor een goede beleidscoördinatie.

9.1.9. Het EESC zal aan deze vraagstukken de hoogste prioriteit verlenen in zijn toekomstige werkzaamheden betreffende onderwijs- en werkgelegenheidspolitiek.

Brussel, 18 september 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) PB L 165 van 7.7.1993, blz. 1, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn.

(2) PB L 176 van 15.7.1977, blz. 1 en blz. 8, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn.

(3) PB L 233 van 24.8.1978, blz. 1 en blz. 10, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn.

(4) PB L 362 van 23.12.1978, blz. 1 en blz. 7, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn.

(5) PB L 33 van 11.2.1980, blz. 1 en blz. 8, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn.

(6) PB L 253 van 24.9.1985, blz. 34 en blz. 37, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn.

(7) PB L 223 van 21.8.1985, blz. 15, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn.

(8) PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn. PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25, en laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-Richtlijn. PB L 201 van 31.7.1999, blz. 77.

(9) Vgl. het verslag van de Task Force op hoog niveau voor vaardigheden en mobiliteit van 14 december 2001 en het Actieplan van de Commissie voor vaardigheden en mobiliteit (COM(2002) 72 def.) en het ontwerp van richtlijn betreffende de voorwaarden inzake toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op loondienst en economische activiteiten als zelfstandige, COM(2001) 386 def.

Top