EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002AE1017

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1258/1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid" (COM(2002) 293 def. — 2002/0125(CNS))

PB C 61 van 14.3.2003, p. 54–54 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002AE1017

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1258/1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid" (COM(2002) 293 def. — 2002/0125(CNS))

Publicatieblad Nr. C 061 van 14/03/2003 blz. 0054 - 0054


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1258/1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid"

(COM(2002) 293 def. - 2002/0125(CNS))

(2003/C 61/11)

De Raad heeft op 19 juli 2002 besloten, overeenkomstig artikel 152 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 29 augustus 2002 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Strasser.

Het Comité van de Regio's heeft tijdens zijn 393e zitting op 18 en 19 september 2002 (vergadering van 18 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 128 stemmen vóór, bij drie onthoudingen werd goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Kernpunt van het Commissievoorstel is de verlenging van de termijn waarbinnen financiering door het EOGFL-Garantie kan worden geweigerd. In artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is bepaald dat financiering niet kan worden geweigerd voor uitgaven die meer dan 24 maanden voordat de Commissie de resultaten van de verificaties schriftelijk aan de betrokken lidstaat meedeelt, zijn verricht.

1.2. De Commissie stelt voor, die referentieperiode te verlengen tot 36 maanden. Ter motivering van haar voorstel wijst zij erop dat:

- de beperking van de referentieperiode beter dient te worden afgestemd op de financiële belangen van de Europese Unie, en dat

- een verlenging van de referentieperiode tot een daling van de niet-conforme uitgaven zal leiden.

1.3. Een door de Commissie in 1993 ingestelde werkgroep voor de hervorming van de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL-Garantie heeft aanbevolen de maximumtermijn voor financiële correcties tot 36 maanden op te trekken. De Raad heeft deze aanbeveling toen niet overgenomen, maar voor een termijn van 24 maanden gekozen.

2. Opmerkingen

2.1. Het Comité stelt uitdrukkelijk dat de Commissie onrechtmatig betaalde bedragen moet kunnen terugvorderen, om financieel verlies voor de gemeenschapsbegroting te voorkomen. Het Comité wil evenwel erop wijzen dat de onrechtmatige aanvraag c.q. uitkering van betalingen verscheidene oorzaken kan hebben. Zo kunnen zich gelijk bij de invoering van een nieuwe regeling of een ingrijpende wijziging van een bestaande regeling tekortkomingen voordoen, hetgeen de Commissie zelf ook al in haar voorstel opmerkt. Verordeningen en richtlijnen worden de laatste jaren ook steeds weer gewijzigd, hetgeen de zaak evenmin goed doet.

2.2. Het Comité zou daarom graag zien dat de Commissie de nodige middelen wordt toegekend om vooral de preventieve controle te versterken, zodat eventuele tekortkomingen tijdig kunnen worden verholpen en, waar nodig, voor een betere administratieve afwikkeling in de lidstaten kan worden gezorgd.

2.3. Het Comité betwijfelt echter of door een verlenging van de referentieperiode het aantal onrechtmatige betalingen sterk zal afnemen. Door een verlenging van de referentieperiode tot 36 maanden zullen immers niet meteen meer gevallen van onrechtmatige betaling aan het licht komen. Wel betekent het dat de lidstaten voor een beduidend langere termijn voor onrechtmatige betalingen op het matje geroepen kunnen worden. Anderzijds zal het waarschijnlijk moeilijker worden om bewijzen voor dergelijke gevallen aan te dragen.

Brussel, 18 september 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

Top