EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0271(01)

Gewijzigd voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling, in het raam van verrichting van grensoverschrijdende diensten, van werknemers die onderdaan van een derde land zijn

/* COM/2000/0271 def. - COD 1999/0012 */

PB C 311E van 31.10.2000, p. 187–196 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000PC0271(01)

Gewijzigd voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling, in het raam van verrichting van grensoverschrijdende diensten, van werknemers die onderdaan van een derde land zijn /* COM/2000/0271 def. - COD 1999/0012 */

Publicatieblad Nr. C 311 E van 31/10/2000 blz. 0187 - 0196


Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling, in het raam van verrichting van grensoverschrijdende diensten, van werknemers die onderdaan van een derde land zijn

(door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

TOELICHTING

1. Verloop van de procedure

Op 27 januari 1999 heeft de Commissie twee voorstellen voor een richtlijn [1] goedgekeurd, namelijk

[1] COM (1999) 3 def. van 27.1.1999.

* het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling, in het raam van verrichting van grensoverschrijdende diensten, van werknemers die onderdaan van een derde land zijn (hierna: het eerste voorstel) [2],

[2] PB C 67 van 10.3.1999, blz.12.

* het voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot uitbreiding van het vrij verrichten van grensoverschrijdende diensten tot in de Gemeenschap gevestigde onderdanen van een derde land (hierna: het tweede voorstel) [3].

[3] PB C 67 van 10.3.1999, blz. 17.

De voorstellen zijn op 12 februari 1999 aan het Parlement en de Raad toegezonden. Op 26 mei 1999 heeft het Economisch en Sociaal Comité een advies over deze voorstellen uitgebracht. [4] Over het eerste voorstel is het Europese Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure geraadpleegd. Over het tweede voorstel is het Parlement op 25 januari 2000 door de Raad geraadpleegd.

[4] PB C 209 van 22.7.1999, blz. 5.

Het Parlement heeft de twee voorstellen laten onderzoeken door de Commissie juridische zaken en interne markt (die voor het verslag verantwoordelijk is), de Commissie voor werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie vrijheden en rechten van de burger en de Begrotingscommissie (de laatste drie zijn geraadpleegd ter fine van advies). De Commissie juridische zaken en interne markt heeft, na onderzoek van de verslagen van de andere drie commissies (goedgekeurd op respectievelijk 23 november 1999, 29 november 1999 en 31 maart 1999) haar eigen rapport [5] op 11 januari 2000 goedgekeurd. In de voltallige zitting van 3 februari 2000 heeft het Parlement zijn advies tot goedkeuring van het voorstel van de Commissie, onder voorbehoud van de wijzigingen die het heeft aangebracht, goedgekeurd en de Commissie verzocht haar voorstellen dienovereenkomstig te wijzigen in overeenstemming met artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag.

[5] Verslagen van het Europees Parlement van 2 februari 2000 (A5-0007/2000 en A5-0012/2000).

2. Het gewijzigde voorstel

Het Europees Parlement is het eens met de hoofddoelstellingen van de voorstellen van de Commissie, met inbegrip van de noodzaak om een EG-dienstverrichtingskaart in te voeren. Zijn steun geldt ook voor de door de Commissie aangevoerde juridische grondslagen, aangezien de voorstellen op het vrij verkeer van diensten zijn gestoeld.

De door het Parlement voorgestelde wijzigingen zijn enerzijds technisch van aard en zijn anderzijds bedoeld als aanvulling op het mechanisme voor afgifte van de "EG-dienstverrichtingskaart". De Commissie heeft de helft van de amendementen overgenomen, waarvan sommige onder voorbehoud van wijziging van de structuur en de formulering maar met behoud van de door het Parlement gewenste strekking en de noodzakelijke samenhang tussen de wijzigingen in beide voorstellen.

3. Het eerste voorstel

3.1. Geheel of gedeeltelijk door de Commissie aanvaarde amendementen

3.1.1. Overwegingen

In de zesde overweging is amendement 2 verwerkt, waardoor wordt benadrukt dat alle elementen van het voorstel uit het vrije verkeer van diensten voortvloeien. Om redactionele redenen is de oorspronkelijke zesde overweging in twee overwegingen gesplitst (6 en 6bis). De wijzigingen in de andere overwegingen hangen samen met de wijzigingen van de desbetreffende artikelen (zie hieronder).

3.1.2. Het dispositief

Artikel 2, lid 1

In de nieuwe versie wordt rekening gehouden met de amendementen 7, 9 en 10. Het Parlement vraagt om voor de definitie van "terbeschikkingstelling van de werknemer" niet naar Richtlijn 96/71/EG te verwijzen. Bovendien is de regeling voor de dienstverrichtingskaart versoepeld: de dienstverrichter kan niet alleen een kaart voor de hele Gemeenschap aanvragen, maar ook voor een of enkele lidstaten.

Artikel 2, lid 1bis

In de eerste plaats wordt expliciet aangegeven in welke situaties een dienstverrichter een werknemer ter beschikking kan stellen; de lidstaat waar de dienstverrichter gevestigd is, controleert zo bij de afgifte van de kaart of het geen uitzendorganisatie betreft die de werknemer aan een andere onderneming ter beschikking stelt. De amendementen 7 en 8 zijn dus verwerkt in die zin dat de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd, ervoor zorgt dat de kaart op de juiste manier wordt gebruikt en dat er duidelijke regels op de erkenning van de kaart door de andere lidstaten van toepassing blijven.

Bovendien heeft de Commissie elementen uit amendement 10 overgenomen, zoals:

* de voorwaarde van een "gebruikelijke verblijfplaats" in de vorm van een toegestaan verblijf voor de duur van minstens twaalf maanden, waarbij onderdanen van derde landen waarvan het verblijf niet is toegestaan, maar slechts wordt getolereerd, expliciet worden uitgesloten;

* redactionele wijzigingen betreffende de verzekering tegen de risico's van ziekte en arbeidsongevallen.

Artikel 2, leden 2 en 3

In deze bepalingen wordt rekening gehouden met amendement 11, waarin wordt voorgesteld een nauwer verband te leggen tussen de duur van het regelmatige werk voorafgaand aan de afgifte van de kaart en de geldigheidsduur van de kaart.

Bovendien is de definitie van "regelmatig werk" verduidelijkt. De Commissie kan echter niet akkoord gaan met een minimumperiode van drie maanden voordat de kaart kan worden afgegeven (amendement 11). Deze tijdsduur zou het mogelijk maken om onderdanen van derde landen in hun land van oorsprong te werven om ze vrijwel onmiddellijk in andere lidstaten ter beschikking te stellen. Daarom is het voorstel van een minimumperiode van zes maanden gehandhaafd.

Artikel 2, lid 3bis

Overeenkomstig amendement 10 worden verduidelijkt wat de gevolgen zijn indien ineens niet meer aan de voorwaarden voor afgifte van de kaart wordt voldaan, bijvoorbeeld bij opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen de dienstverrichter en de ter beschikking gestelde werknemer. Amendement 10 is dus in het artikel verwerkt.

Artikel 2, lid 4

Overeenkomstig amendement 10 heeft de Commissie besloten de verplichtingen van de dienstverrichter bij het ongeldig worden van de kaart vast te stellen. In dit verband is een oplossing voor alle mogelijke gevallen voorgesteld, met inbegrip van de normale beëindiging van de geldigheidsduur van de kaart.

Artikel 2, lid 5 (en overweging 8)

In de wijzigingen wordt het eerste deel van amendement 15 overgenomen; dit betreft de verhouding tussen de lidstaat die de kaart heeft afgegeven, de dienstverrichter en de ter beschikking gestelde werknemer wanneer de arbeidsovereenkomst tussen de dienstverrichter en de werknemer wordt beëindigd. Het tweede deel van amendement 15 betreft de verhouding tussen de betrokken particulieren en de lidstaat waar een dienst wordt verricht. Daarom is dit deel verwerkt in artikel 3, lid 3, van het gewijzigde voorstel (zie hieronder).

Artikel 3, lid 1

Hierin is amendement 16 opgenomen. Het wordt echter noodzakelijk geacht om de eis om een eenvoudige kopie van de opdracht van de dienstverrichter aan de autoriteiten van de ontvangende lidstaat te overhandigen, te vervangen door de eis van een authentieke verklaring.

Artikel 3, lid 3 (en overweging 9)

De toevoeging betreft de verplichtingen van de dienstverrichter ten opzichte van de ontvangende lidstaat wanneer de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd (zie hierboven, artikel 2, lid 5).

Artikel 5bis (en overweging 13bis)

In amendement 14 wenst het Parlement dat een nieuw raadgevend comité wordt voorgesteld dat de Commissie moet bijstaat bij de vaststelling van het uitvoeringsverordening, alsmede dat er rekening wordt gehouden met de nieuwe rechten van het Parlement ingevolge Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

Het eerste punt is niet overgenomen. Het voorstel voorziet in de aanname van één uitvoeringsmaatregel. De oprichting van een nieuw comité zou daarom overdreven zijn.

Het nieuwe artikel 5bis verzekert echter wel de naleving van de nieuwe rechten van het Parlement in het kader van de medezeggenschap op grond van het nieuwe besluit 1999/468/EG, met name artikel 8.

3.2. Door de Commissie verworpen amendementen

3.2.1. Benaming van de kaart

Volgens amendement 1 zou de naam "EU-dienstverrichtingkaart" moeten zijn. Aangezien het echter een document op basis van het Gemeenschapsrecht betreft dat bindende gevolgen voor particulieren en de autoriteiten in de lidstaten heeft, laat het EG-Verdrag dit niet toe.

3.2.2. De overwegingen

In amendement 4 wordt voorgesteld de motivering voor een tijdelijke verblijfstitel in de ontvangende lidstaat in overweging 10 te schrappen, terwijl de desbetreffende bepaling wordt gehandhaafd. Amendement 6 betreffende overweging 15 beoogt een verduidelijking ten aanzien van de mogelijke controles achteraf in de ontvangende lidstaat. Dit is overbodig en dus onaanvaardbaar.

3.2.3. Het dispositief

Artikel 2, lid 1, tweede alinea

Sommige delen van amendement 10 zijn door de Commissie overgenomen (zie hierboven). In dit amendement worden voor de afgifte van de kaart ook de volgende voorwaarden voorgesteld:

* de legale status van de ter beschikking te stellen werknemer in de lidstaat van vestiging van de dienstverrichter moet de geldigheidsduur van de kaart met drie maanden overschrijden;

* de lidstaat van vestiging van de dienstverrichter controleert ambtshalve op eventuele problemen op het gebied van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid als bedoeld in Richtlijn 64/221/EEG in de andere betrokken lidstaten;

* de andere lidstaten mogen zich tevens tegen iedere voorwaarde voor afgifte van de kaart (met inbegrip van de bovengenoemde) verzetten. Aangezien dit recht niet beperkt is in de tijd, zou dit zowel voor als na de afgifte van de kaart kunnen worden uitgeoefend.

De Commissie stelt echter het volgende voor:

* de duur van de legale status van de onderdaan van het derde land in de lidstaat van vestiging van de dienstverrichter hoeft de geldigheidsduur van de kaart niet te overschrijden;

* de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd en waar de ter beschikking te stellen werknemer verblijft, verklaart dat de situatie op zijn grondgebied aan de voorschriften voldoet; op grond van dit gewijzigde voorstel zou dit onderzoek nog preciezere voorwaarden moeten voldoen;

* de lidstaat waar een dienstverrichting plaatsvindt, erkent de kaart, maar mag de dienstverrichter verplichten om voorafgaand aan een terbeschikkingstelling de autoriteiten van die lidstaat gegevens over de dienstverrichting en de ter beschikking te stellen persoon te verstrekken. Hierdoor kan deze staat in grote lijnen het personenverkeer op zijn grondgebied controleren, ongeacht de situatie met betrekking tot de binnengrenzen van de Gemeenschap, en zo nodig van de richtlijn afwijken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid als bedoeld in Richtlijn 64/221/EEG.

Deze onderdelen van amendement 10 worden niet om inhoudelijke redenen afgewezen, maar in verband met de voorgestelde instrumenten. De Commissie stemt ermee in dat de lidstaten een rol moeten spelen, met name in het licht van overwegingen van openbare orde. De voorstellen van het Parlement zijn voor de bevoegde autoriteiten en de betrokken particulieren echter onuitvoerbaar.

Uit het feit dat het Parlement het met de Commissie over de toepasselijkheid van Richtlijn 64/221/EEG eens is, blijkt wel dat er inhoudelijk geen verschil van mening is. Overigens zou de bovengenoemde extra periode van drie maanden ertoe leiden dat onderdanen van derde landen in feite drie maanden de tijd zouden hebben om naar de lidstaat van vestiging van de dienstverrichter terug te keren, terwijl hij onmiddellijk na afloop van een dienstverrichting in een andere lidstaat moet terugkeren. Zijn terugkeer wordt met name gegarandeerd door de verplichting op grond van artikel 2, lid 5, van het voorstel om de werknemer opnieuw toe te laten.

Artikel 2, lid 4, eerste alinea

Amendement 13 moet worden verworpen voor zover het de toevoeging van de "aard van de dienstverrichting" betreft. Noch uit de tekst van het amendement, noch uit de motivatie van het Parlement blijkt of deze informatie de activiteit van de dienstverrichter of die van de ter beschikking gestelde werknemer betreft.

Artikel 3, lid 3 (en overweging 9)

De amendementen 3 en 17 beperken de mogelijkheden voor een ontvangende lidstaat om de dienstverrichter te verplichten de terbeschikkingstelling van een werknemer die onderdaan van een derde land is voorafgaand aan diens binnenkomst te melden indien de werknemer geen geldige kaart bezit.

Deze amendementen zijn onaanvaardbaar omdat ze terbeschikkingstelling zonder kaart zouden vergemakkelijken en de ontvangende lidstaat geen enkele controle meer zou hebben over de legale status in de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd. Bovendien is de voorgestelde richtlijn bedoeld om een coördinatie in de regeling betreffende de dienstverrichtingskaart tussen de lidstaten tot stand te brengen en niet om voorzieningen te treffen voor gevallen waarin een dienstverrichter geen gebruik van de kaart wenst te maken.

Artikel 4

In een nieuw artikel 4, lid 2bis, wordt voorgesteld Richtlijn 96/71/EG van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, geheel van toepassing te verklaren. Zoals de Commissie reeds in haar oorspronkelijke voorstel heeft verklaard, is deze richtlijn al van toepassing op onderdanen van derde landen die in het kader van een dienstverrichting ter beschikking zijn gesteld. Amendement 18 is dus niet nodig.

Artikel 5, leden 1 tot en met 3

Amendement 19 beoogt maatregelen voor samenwerking tussen de lidstaten die voornamelijk berusten op het beginsel dat het niet noodzakelijk is de bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar men een dienst kan verrichten te kennen, aangezien die lidstaat ook voor de toepassing van deze richtlijn verantwoordelijk is. Dit is al aan de orde geweest bij de amendementen 10 en 17 (zie hierboven). Amendement 19 is om bovengenoemde redenen dan ook niet aanvaardbaar. De rol van genoemde autoriteiten blijft voor een goede toepassing van de richtlijn van fundamenteel belang.

4. Het tweede voorstel

4.1. Geheel of gedeeltelijk door de Commissie aanvaarde amendementen

4.1.1. Artikel 1, lid 3,onder a), artikel 2, lid 2, en overweging 5bis

Het Parlement wilde "schijnzelfstandigen" uitsluiten. Dit zijn zelfstandigen die volgens een specifieke traditie of wetgeving in veel lidstaten slechts formeel een status van zelfstandige hebben, maar die in werkelijkheid moeten worden beschouwd als werknemers die, gezien de omstandigheden waarin zij hun activiteiten uitoefenen, in een afhankelijke en ondergeschikte relatie tot een onderneming staan.

De Commissie acht de behoefte aan verduidelijking aanvaardbaar om eventueel misbruik betreffende de "echte begunstigden" van deze richtlijn te voorkomen. Zij is echter geen voorstander van de in de amendementen 9 en 15 voorgestelde oplossingen. Hierdoor zouden de lidstaten waar de dienst wordt verricht het recht krijgen bezwaar aan te tekenen; hierdoor zouden zij de mogelijkheid hebben van de richtlijn af te wijken "in bijzondere gevallen, wanneer de activiteiten van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in de nationale voorschriften vastgelegde voorwaarden voor zelfstandige arbeid".

De door het Parlement voorgestelde oplossing biedt te weinig duidelijkheid en juridische zekerheid, zowel voor de begunstigden van de richtlijn, die geen zekerheid zouden hebben over de concrete waarde van een afgegeven kaart, als voor de autoriteiten van de lidstaten die de kaart moeten erkennen. Het verdient daarom de voorkeur de definitie van de dienstverrichter in artikel 1 te verduidelijken. Hierbij wordt verondersteld dat vrijwel alle lidstaten ervan uitgaan dat een werknemer een band heeft met slechts met één onderneming; de mate van afhankelijkheid en ondergeschiktheid bepaalt of er sprake is van een activiteit als werknemer. Indien een zelfstandige in de loop van de tijd relaties met meer dan een onderneming onderhoudt, zijn eventuele twijfels over zijn status als zelfstandige ongerechtvaardigd.

De Commissie stelt dan ook voor dat het voor het hebben van een hoofdvestiging noodzakelijk is om de laatste twaalf maanden met minstens twee afnemers een contractuele band te hebben gehad. (zie artikel 1, lid 3, onder a) en dat een onderdaan van een derde land geen dienstverrichtingskaart kan krijgen als hij niet voordurend actief is in de lidstaat waar hij zijn hoofdvestiging heeft (zie artikel 2, lid 2). In de nieuwe overweging 5bis worden de onderliggende redenen gegeven.

4.1.2. Punten die met de eerste richtlijn overeenkomen

Om dezelfde redenen als in de eerste richtlijn zijn de volgende artikelen gewijzigd:

- Artikel 1, lid 3, onder b), over het verblijf (amendement 7);

- Artikel 2, lid 1, tweede alinea, lid 1bis, lid 2bis en lid 2ter (deel van amendement 9);

- Artikel 2, lid 3, eerste alinea (deel van amendement 9, en amendement 10), met inbegrip van de aard van de activiteiten van de dienstverrichter, toegevoegd als verplichte vermelding op de dienstverrichtingskaart;

- Artikel 3, lid 1, voor een oplossing die coherent is met de eerste richtlijn (amendement 12).

- Artikel 5bis, voor zover het het informatierecht van het Parlement betreft (deel van amendement 11);

4.2. Door de Commissie verworpen amendementen

4.2.1. Amendementen die wel voor de eerste, maar niet voor de tweede richtlijn aanvaardbaar zijn.

Het Parlement heeft identieke amendementen voor de eerste en de tweede richtlijn voorgesteld, hoewel er geen redenen zijn om ze in de tweede richtlijn op te nemen:

Overweging 7 (amendement 2): Het wegnemen van juridische onzekerheden is ook als doelstelling van de tweede richtlijn voorgesteld, hoewel deze maatregel geen betrekking heeft op de bestaande situatie, maar bedoeld is om nieuwe rechten voor een bepaalde categorie onderdanen van derde landen te creëren.

Artikel 5bis, lid 2:

De amendementen 4 en 11 betreffen een aannameprocedure voor de uitvoeringsmaatregel, die identiek aan die in de eerste richtlijn zou zijn. Aangezien alleen de Raad voor het goedkeuren van de tweede richtlijn bevoegd is, kan een uitvoeringsmaatregel geen invloed hebben op de medebeslissingsprocedure als bedoeld in artikel 251 van het Verdrag. De rechten van het Parlement in verband met het medebeslissingsrecht zijn hiermee dus niet gemoeid, omdat artikel 8 van Besluit 1999/468/EG niet van toepassing is.

4.2.2. Amendementen die zijn verworpen om dezelfde redenen als die welke in het kader van de eerste richtlijn zijn aangegeven.

Voor zover de Commissie voorgestelde amendementen voor de eerste richtlijn niet kon aanvaarden, gold dit ook voor de vrijwel identieke amendementen voor de tweede richtlijn. Daarom zij verwezen naar de redenen die in het kader van de eerste richtlijn zijn aangegeven. Het betreft de benaming van de kaart (amendement 1), artikel 2, lid 1, tweede alinea (het onaanvaardbare gedeelte van amendement 9), artikel 3, lid 3 en overweging 10 (amendementen 3 en 14), en artikel 5 (amendement 16).

4.2.3. Overige verworpen amendementen

De amendementen 5, 6 en 7 betreffen zuiver redactionele wijzigingen van artikel 1. Aangezien de strekking van het oorspronkelijke voorstel duidelijk is, ziet de Commissie geen redenen om haar voorstel te wijzigen.

1999/0012 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling, in het raam van verrichting van grensoverschrijdende diensten, van werknemers die onderdaan van een derde land zijn

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 47, lid 2, en op artikel 55,Gezien het voorstel van de Commissie [6],

[6] PB C 67 van 10.3.1999, blz. 12.

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [7],

[7] PB C 209 van 22.7.1999, blz. 5.

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 3, lid 1, punt c), van het Verdrag is de afschaffing tussen de lidstaten van hinderpalen voor het vrije verkeer van diensten een van de doelstellingen van de Gemeenschap .

(2) Het vrije verkeer van diensten houdt voor een dienstverrichter het recht in zijn personeel ter beschikking te stellen, ook al gaat het om personen die geen burger van de Unie zijn, maar om onderdanen van een derde land die legaal in de Gemeenschap verkeren. Ook bestuurders van vennootschappen zijn onder het personeel begrepen.

(3) Voor de betrokken werknemers doet het vrije verkeer van diensten niet rechtstreeks rechten ontstaan, maar het doet evenmin afbreuk aan op communautair of op nationaal niveau dan wel ingevolge internationale verdragen reeds erkende rechten, met inbegrip van die welke door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens worden gewaarborgd, met name wat het gezinsleven betreft.

(4) Dienstverrichters die een werknemer die onderdaan van een derde land is, ter beschikking moeten stellen, stuiten op zodanige moeilijkheden dat zij dikwijls ertoe worden genoopt van de voorgenomen dienstverrichting af te zien of met nadelig uitwerkende vertragingen te kampen krijgen. De preventieve controles die de lidstaten waar de verrichtingen geschieden, voorafgaande aan elke terbeschikkingstelling verrichten, overlappen hun eigen controles achteraf en de controles in het land van vestiging .

(5) De autoriteiten van een lidstaat waar een dienst wordt verricht, beschikken niet over garanties dat de situatie van de dienstverrichter en van de ter beschikking te stellen werknemer in de lidstaat waar de dienstverrichter gevestigd is, volgens de voorschriften is. De lidstaten beschikken evenmin over garanties dat de ter beschikking gestelde werknemers na beëindiging van de verrichting terugkeren naar de lidstaat waar zij voornamelijk werken.

(6) Een door de lidstaat waar de dienstverrichter gevestigd is, af te geven document, "EG-dienstverrichtingskaart" geheten, moet juridische onzekerheden in het kader van terbeschikkingstellingen wegnemen en aldus het vrij verrichten van diensten vergemakkelijken. De dienstverrichter moet in de lidstaat waar hij gevestigd is een kaart kunnen aanvragen met het oog op een of meer dienstverrichtingen in andere lidstaten. De kaart moet, afhankelijk van de aanvraag, in een, meer of alle andere lidstaten geldig zijn.

(6bis) Deze richtlijn doet evenmin afbreuk aan de verplichtingen die de Gemeenschap en haar lidstaten in het raam van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) [8] op zich hebben genomen. De EG-dienstverrichtingskaart mag slechts de gegevens bevatten die voor de naleving van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens [9] nodig zijn.

[8] PB L 336 van 23.12.1994, blz. 190.

[9] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(7) De lidstaat van afgifte van de EG-dienstverrichtingskaart dient rekening te houden met overwegingen van openbare orde die bestrijding van de illegale immigratie beogen, door te attesteren dat de situatie in de lidstaat waar de dienstverrichter de onderdaan van een derde land in dienst heeft, overeenkomstig de voorschriften is. Dit document moet de verklaring bevatten dat de ter beschikking gestelde werknemer zijn hoofdactiviteit heeft in de lidstaat waar de dienstverrichter gevestigd is. Derhalve moet zorg worden gedragen voor een beveiliging van dat document om vervalsing te beletten. Het is dientengevolge niet meer nodig een visum voor binnenkomst te verlangen.

(8) Aldus dient de door een lidstaat afgegeven EG-dienstverrichtingskaart de nodige garantie te bieden dat iedere andere lidstaat waar een dienstverrichting zal geschieden, de betrokkene voor een of meer dienstverrichtingen binnenkomst en verblijf, dat wil zeggen het verblijf gedurende en wegens de vervulling van de dienstverrichting, toestaat. Deze garantie dient de verplichting in te houden dat de terbeschikkingstelling niet als onderbreking van het verblijf en van de toegestane activiteit wordt beschouwd, en in het bijzonder de verplichting om de ter beschikking gestelde onder alle omstandigheden opnieuw toe te laten, bijvoorbeeld bij beëindiging van het arbeidscontract met de dienstverrichter. De lidstaat waar de dienstverrichting geschiedt, moet dan ook niet meer zijn eigen eisen ten aanzien van de binnenkomst, het verblijf en de toegang tot een tijdelijke activiteit kunnen stellen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de dwingende voorschriften ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten [10], zijn vervat.

[10] PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.

(9) Iedere lidstaat waar een dienstverrichting geschiedt, moet de verplichting kunnen opleggen dat vóór de binnenkomst op zijn grondgebied van de ter beschikking gestelde werknemer, diens aanwezigheid en de dienstverrichting(en) waarvoor die werknemer ter beschikking wordt gesteld, worden gemeld. Deze lidstaat moet dankzij deze verplichte melding vooraf in een gegeven geval om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid binnen de door deze richtlijn gestelde grenzen de nodige maatregelen kunnen nemen. Dit geldt ook voor de gevallen waarin de arbeidsovereenkomst plotseling wordt beëindigd en het verblijf van de ter beschikking gestelde werknemer op het grondgebied van die staat daarom niet meer door een dienstverrichting wordt gerechtvaardigd. Iedere lidstaat waar een dienst wordt verricht, moet ook de verplichting kunnen opleggen om zich na binnenkomst een tijdelijke verblijfstitel te verschaffen wanneer, gerekend over een periode van twaalf maanden, met de dienstverrichting(en) waarvoor de werknemer in het land verblijft, zes maanden worden overschreden.

(10) Derhalve dient iedere lidstaat in staat te zijn om, met name bij de afgifte van een tijdelijke verblijfstitel, te controleren of het verblijf van de ter beschikking gestelde werknemer in het gegeven geval voor een verrichting van diensten in die lidstaat dient. Het vrije verkeer van diensten heeft steeds een tijdelijk karakter , dat moet worden vastgesteld naar gelang van de continuïteit, de frequentie en de duur van de dienstverrichting. De geldigheidsduur van de tijdelijke verblijfstitel moet tot die van de EG-dienstverrichtingskaart kunnen worden beperkt wanneer die lidstaat, in overeenstemming met het vrij verrichten van diensten, voornemens is voor terbeschikkingstellingen waarbij zes, respectievelijk twaalf maanden worden overschreden, een verblijfstitel volgens zijn nationale bepalingen af te geven.

(11) Het nuttig effect van deze richtlijn vergt ook op het stuk van de erkenning van in de Gemeenschap verkregen diploma's, getuigschriften en andere titels gelijke behandeling van ter beschikking gestelde werknemers die onderdaan van een derde land zijn en burgers van de Unie Deze gelijke behandeling moet op grond van deze richtlijn slechts kunnen worden ingeroepen door de dienstverrichter die werkgever is van de werknemer die onderdaan van het derde land is. Zij dient niet voor in een derde land verkregen en slechts in één lidstaat erkende diploma's, getuigschriften en andere titels te gelden.

(12) De lidstaten buiten de Gemeenschap mogen gevestigde dienstverrichters geen gunstiger behandeling geven dan diegenen genieten die in de Gemeenschap gevestigd zijn. De lidstaten moeten om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid van deze richtlijn kunnen afwijken. De grenzen van deze afwijking jegens de dienstverrichters in hun hoedanigheid van werkgever en jegens de werknemers die onderdaan van een derde land zijn, moeten worden vastgesteld op basis van de in Richtlijn 64/221/EEG van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid [11], laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 75/35/EEG [12], bedoelde coördinatie, ten einde voor de dienstverrichter, ongeacht de nationaliteit van zijn personeel, een uniform kader vast te stellen.

[11] PB 56 van 4.4.1964, blz. 850.

[12] PB L 14 van 20.1.1975, blz. 14.

(13) Voor de uitvoering van deze richtlijn is een nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten onontbeerlijk . Het is voor de autoriteiten van de lidstaten nuttig een uniform model van de EG-dienstverrichtingskaart vast te stellen. Het is dienstig de Commissie de bevoegdheid te verlenen om dit model en de andere bijzonderheden van de EG-dienstverrichtingskaart vast te stellen volgens de procedure die is voorzien in Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel [13].

[13] PB L164 van 14.07.1995, blz.1.

(13bis) De voor de uitvoering van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen zijn maatregelen van algemene strekking in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [14]. Daarom moeten deze maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 5 van genoemd besluit voorgeschreven regelgevingsprocedure.

[14] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(14) deze richtlijn geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten om vast te stellen welke onderdanen van derde landen voor een activiteit in loondienst worden toegelaten, onder welke voorwaarden deze toelating dient te worden verlengd en welke beroepsactiviteit op het nationale grondgebied al dan niet wordt gereglementeerd;

(15) Deze richtlijn gaat overeenkomstig het in artikel 5, derde alinea, van het EG-Verdrag bedoelde proportionaliteitsbeginsel niet verder dan nodig is om de doelstelling van het vrij verkeer van diensten te verwezenlijken. Zij betreft slechts de controles die aan een grensoverschrijdende dienstverrichting voorafgaan, doch niet de controles achteraf in de lidstaat waar de dienstverrichting geschiedt. Deze richtlijn is beperkt tot terbeschikkingstellingen waarvan de duur hoe dan ook twaalf maanden niet overschrijdt en tot de erkenning van in de Gemeenschap verkregen diploma's, getuigschriften en andere titels.

(16) De lidstaten dienen voor de toepassing van deze richtlijn een regime van passende sancties vast te stellen.

(17) De Commissie dient uiterlijk vier jaar na de datum waarop deze richtlijn in de nationale wetgeving moet zijn omgezet, de toepassing van deze richtlijn te onderzoeken teneinde in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor te stellen.

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn is van toepassing op de in een lidstaat gevestigde dienstverrichters die in het kader van de verrichting van grensoverschrijdende diensten, werknemers die onderdaan van een derde land zijn op het grondgebied van een andere lidstaat ter beschikking stellen.

Artikel 2

1. Wanneer een dienstverrichter voornemens is om in het kader van zijn normale activiteiten een werknemer die onderdaan van een derde land is voor een of meer dienstverrichtingen in een, meer of alle andere lidstaten ter beschikking te stellen , is de lidstaat waar die dienstverrichter gevestigd is, gehouden die dienstverrichter op diens verzoek een document, "EG-dienstverrichtingskaart" geheten, af te geven.

1bis Een werknemer wordt geacht ter beschikking gesteld te zijn indien de dienstverrichter voornemens is de werknemer voor zijn rekening en onder zijn leiding ter beschikking te stellen, hetzij met het oog op een of meer contracten met een of meer afnemers van de diensten die in een andere lidstaat actief zijn, hetzij in een vestiging of onderneming die tot dezelfde groep behoort, maar in een andere lidstaat gevestigd is. De kaart kan alleen worden afgegeven indien de dienstverrichter aantoont dat :

a) hij geen uitzendorganisatie is die de werknemer aan een andere onderneming voor gebruik door deze onderneming ter beschikking stelt;

b) dat de werknemer rechtmatig voor de duur van twaalf maanden of meer in die staat verblijft overeenkomstig de nationale wetgeving, met uitsluiting van degenen die alleen documenten hebben waaruit blijkt dat hun aanwezigheid in afwachting van hun verwijdering wordt gedoogd.

c) . de werknemer gedurende de terbeschikkingstelling in de betreffende andere lidstaat of lidstaten tegen de risico's van ziekte en arbeidsongevallen is verzekerd bij de socialezekerheidsinstelling van de lidstaat waar de dienstverrichter gevestigd is of bij een particuliere verzekering.

2. De EG-dienstverrichtingskaart wordt afgegeven voor een geldigheidsduur die overeenkomt met de tijd dat de werknemer regelmatig werk heeft. De geldigheidsduur mag niet meer bedragen dan de duur van het regelmatige werk voorafgaand aan de afgifte van de kaart, en in geen geval meer dan twaalf maanden. De duur van het eerdere regelmatige werk mag niet minder dan zes maanden bedragen.

Onder regelmatig werk wordt verstaan, een activiteit in loondienst die in het kader van een Gemeenschapsrechtelijke bepaling of van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat waar de dienstverrichter gevestigd is, kan worden verricht door een werknemer die in die staat verblijft en met uitsluiting van degenen die alleen documenten hebben waaruit blijkt dat hun aanwezigheid in afwachting van hun verwijdering wordt gedoogd.

3. De EG-dienstverrichtingskaart is slechts verlengbaar indien opnieuw aan de in de leden 1, 1bis en 2 gestelde afgiftevoorwaarden wordt voldaan.

3bis De EG-dienstverrichtingskaart verliest haar geldigheid zodra niet meer aan een van de in de leden 1, 1bis en 2 gestelde voorwaarden wordt voldaan als gevolg van gebeurtenissen na de afgifte van de kaart.

4. De EG-dienstverrichtingskaart vormt een afzonderlijk document waarvan de dienstverrichter houder is en die door de dienstverrichter wordt verstrekt aan de ter beschikking gestelde werknemer die erop wordt vermeld. De lidstaat waar de dienstverrichter gevestigd is, verplicht hem de kaart onmiddellijk bij de bevoegde autoriteiten in te leveren zodra deze niet meer geldig is. De kaart bevat de volgende gegevens:

a) de gegevens over de dienstverrichter en over de ter beschikking gestelde werknemer,

b) de geldigheidsduur van de EG-dienstverrichtingskaart,

c) de autoriteit die de kaart heeft afgegeven en de lidstaat van afgifte,

d) de lidstaat of lidstaten waarvoor de kaart geldig is.

4bis De precieze regels betreffende de gegevens, een uniform model voor het af te geven document en de technische specificaties ter vermijding van vervalsing van het document worden volgens de procedure van artikel 5bis, lid 2, bij uitvoeringsverordening vastgesteld.

5. Het is de lidstaat die de EG-dienstverrichtingskaart afgeeft, niet toegestaan de terbeschikkingstelling met het oog op een dienstverrichting in een andere lidstaat als onderbreking van het verblijf of van de activiteit in loondienst van de ter beschikking gestelde werknemer te beschouwen.

De lidstaat van afgifte mag de wedertoelating van de ter beschikking gestelde werknemer op zijn grondgebied niet met een beroep op zijn nationale wetgeving weigeren, ongeacht de redenen hiervoor, met inbegrip van beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de dienstverrichter en genoemde werknemer.

Artikel 3

1. Iedere lidstaat waar een dienstverrichting geschiedt, staat de binnenkomst en het verblijf op zijn grondgebied van een werknemer die onderdaan van een derde land is toe voor een of meer dienstverrichtingen indien de betrokkene in het bezit is van de voor de duur van de dienstverrichting geldige EG-dienstverrichtingskaart, van een voor die duur geldige identiteitskaart of geldig paspoort en van een verklaring van de dienstverrichter dat deze hem met het verrichten van een bepaalde dienst belast, onder vermelding van de verwachte verblijfsduur.

2. Elke lidstaat waar een dienstverrichting geschiedt, mag noch van een ter beschikking gestelde werknemer, noch van een dienstverrichter in zijn hoedanigheid van werkgever verlangen:

a) een visum voor binnenkomst of voor vertrek;

b) een verblijfstitel of -vergunning, behalve die welke in, lid 3 is bedoeld;

c) een werkvergunning voor de toegang tot de arbeidsmarkt;

d) enige andere voorwaarde die gelijkwaardig is aan die bedoeld in de punten a), b) en c).

3. Iedere lidstaat waar een dienstverrichting geschiedt, kan de dienstverrichter ertoe verplichten de aanwezigheid van de ter beschikking gestelde werknemer, de voorziene duur van diens verblijf en de dienstverrichting(en) waarvoor hij ter beschikking is gesteld, alvorens laatstgenoemde het grondgebied binnenkomt, te melden. Deze staat kan de dienstverrichter ook ertoe verplichten de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te melden.

Indien de totale duur van de dienstverrichting(en) in de loop van een periode van twaalf maanden meer dan zes maanden bedraagt, geeft de lidstaat na de binnenkomst van de ter beschikking gestelde werknemer een tijdelijke verblijfstitel af om de toelating tot verblijf vast te stellen.

4. Om de uitvoering van een dienstverrichting te vergemakkelijken waarborgt iedere lidstaat waar een dienstverrichting geschiedt, gelijke behandeling van onderdanen van derde landen en burgers van de Unie die voor een dienstverrichting als werknemer ter beschikking zijn gesteld, op het stuk van de erkenning van diploma's, getuigschriften en andere titels die de betrokkene in de Gemeenschap heeft verworven om de betrokken activiteit uit te oefenen, en die door een bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn afgegeven. De lidstaat draagt ervoor zorg dat de dienstverrichter in zijn hoedanigheid van werkgever bij een nationale rechterlijke instantie beroep kan instellen tegen besluiten waarbij dit recht op gelijke behandeling niet wordt geëerbiedigd.

Artikel 4

1. De lidstaten geven buiten de Gemeenschap gevestigde dienstverrichters geen gunstiger behandeling dan diegenen genieten die in de Gemeenschap zijn gevestigd.

2. De lidstaten mogen van deze richtlijn slechts afwijken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid; in dat geval is Richtlijn 64/221/EEG van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

1. De lidstaten stellen vast welke autoriteiten voor de afgifte van de EG-dienstverrichtingskaart, voor de afgifte van de tijdelijke verblijfstitel en voor de inontvangstneming van de in artikel 3, lid 3, bedoelde informatie bevoegd zijn en delen deze gegevens mee aan de Commissie en aan de andere lidstaten. Zij nemen de nodige maatregelen voor een zo sterk mogelijke vereenvoudiging van de formaliteiten, termijnen en procedures voor de afgifte van de genoemde titels die gratis worden afgegeven dan wel tegen betaling van een bedrag dat de rechten en heffingen die voor de afgifte van identiteitskaarten aan eigen onderdanen worden verlangd, niet te boven gaat.

2. De lidstaten zorgen voor samenwerking tussen de overheidsinstanties die volgens de nationale wetgeving bevoegd zijn voor aangelegenheden die op de uitvoering van deze richtlijn betrekking hebben.

De samenwerking bestaat met name in de beantwoording van ieder met redenen omkleed verzoek om informatie. Zij wordt gratis en zo spoedig mogelijk geboden.

Artikel 5bis

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 opgerichte comité.

2. Indien naar dit lid wordt verwezen, is de in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG genoemde regelgevingsprocedure van toepassing, met inachtneming van de bepalingen in artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 6

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn bij schending van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen de nodige maatregelen voor de uitvoering ervan. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 8 genoemde datum van die bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen ervan zo spoedig mogelijk mede.

Artikel 7

Uiterlijk vier jaar na de in artikel 8 genoemde datum legt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten voor, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor de nodige wijzigingen.

Artikel 8

De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen worden uiterlijk op 30 juni 2002 door de lidstaten vastgesteld en bekendgemaakt. De lidstaten stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 9

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 10

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitster De Voorzitter

Top