EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51994PC0559

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door dieselmotoren bestemd voor het aandrijven van voertuigen

/* COM/94/559 def. - COD 94/0312 */

PB C 389 van 31.12.1994, p. 22–29 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

51994PC0559

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door dieselmotoren bestemd voor het aandrijven van voertuigen /* COM/94/559DEF - COD 94/0312 */

Publicatieblad Nr. C 389 van 31/12/1994 blz. 0022


Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door dieselmotoren bestemd voor het aandrijven van voertuigen (94/C 389/18) (Voor de EER relevante tekst) COM(94) 559 def. - 94/312(COD)

(Door de Commissie ingediend op 19 december 1994)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

Overwegende dat in het kader van de interne markt maatregelen moeten worden vastgesteld; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat het op 22 november 1973 door de Raad goedgekeurde eerste actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu (3) ertoe maande rekening te houden met de laatste vorderingen op wetenschappelijk gebied in de strijd tegen de luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motorvoertuigen en de reeds vastgestelde richtlijnen in die zin aan te passen; dat overeenkomstig het vijfde actieprogramma, waarvan de algemene benadering door de Raad bij zijn resolutie van 1 februari 1993 (4) is goedgekeurd, extra inspanningen moeten worden geleverd met het oog op een aanzienlijke verlaging van het huidige niveau van verontreiniging door uitlaatgassen van motorvoertuigen;

Overwegende dat de beoogde doelstellingen, namelijk vermindering van verontreinigende emissies door motorvoertuigen en de totstandbrenging en werking van de interne markt voor motorvoertuigen, niet op afdoende wijze door de Lid-Staten afzonderlijk kunnen worden verwezenlijkt; dat deze derhalve beter kunnen worden verwezenlijkt door de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door motorvoertuigen;

Overwegende dat erkend wordt dat de ontwikkeling van het vervoer in de Gemeenschap gepaard gaat met een toenemende belasting van het milieu; dat een aantal officiële prognoses over de stijging van het verkeersaanbod lager zijn gebleken dan de actuele cijfers; dat daarom strenge emissienormen voor alle motorvoertuigen moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat bij Richtlijn 88/77/EEG van de Raad (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/542/EEG (6), grenswaarden zijn vastgesteld voor de emissie van koolmonoxyde, onverbrande koolwaterstoffen en stikstofoxyden door voor het aandrijven van voertuigen bestemde dieselmotoren op basis van een beproevingsprocedure die representatief is voor de rijomstandigheden van de betrokken voertuigen in Europa; dat Richtlijn 91/542/EEG in twee fasen voorziet, waarvan de eerste (1992/1993) samenvalt met de data voor de inwerkingtreding van de nieuwe Europese emissienormen voor personenauto's; dat met de tweede fase (1995/1996) een oriëntatie voor de langere termijn ten behoeve van de Europese motorfabrikanten is aangegeven door grenswaarden vast te stellen die op de verwachte resultaten van nog in ontwikkeling verkerende technologieën zijn gebaseerd, terwijl de industrie een aanlooptijd wordt gegeven om deze technologieën te verbeteren;

Overwegende dat in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 91/542/EEG de Commissie werd verzocht vóór eind 1993 bij de Raad verslag uit te brengen over de vooruitgang met betrekking tot de beschikbaarheid van technieken voor beheersing van de luchtverontreinigende emissies van dieselmotoren, in het bijzonder motoren van minder dan 85 kW; dat dit verslag tevens een nieuwe statistische methode voor controle op de overeenstemming van de produktie van deze voertuigen diende te omvatten; dat de Commissie werd verzocht in het licht van dit verslag, zo nodig, een voorstel in te dienen om de grenswaarden voor deeltjesemissies te verhogen;

Overwegende dat uit het overleg met deskundigen de haalbaarheid is gebleken van de invoering van een nieuwe methode voor controle op de overeenstemming van de produktie;

Overwegende dat daarentegen met de thans beschikbare technologie de meeste kleine dieselmotoren van minder dan 85 kW in 1995 niet aan de hooggegrepen grenswaarde voor deeltjesemissies die in Richtlijn 91/542/EEG voor de tweede fase is vastgesteld, zullen kunnen voldoen; dat voor deze voertuigen evenwel vanaf oktober 1995 een significante vermindering van de deeltjesemissies kan worden bewerkstelligd; dat in plaats daarvan voor kleine dieselmotoren met een slagvolume van minder dan 0,7 dm³ en een nominaal toerental van meer dan 3 000 min-1 de in Richtlijn 91/542/EEG vastgestelde grenswaarde voor deeltjesemissies vanaf 1999 dient te worden ingevoerd; dat deze extra termijn de industrie in staat zal stellen de nodige wijzigingen aan te brengen om te waarborgen dat aan de uitgestelde grenswaarde wordt voldaan;

Overwegende dat, ter bespoediging van de toepassing van de lagere deeltjesemissienormen voor dieselmotoren van minder dan 85 kW, de Lid-Staten de mogelijkheid dient te worden geboden om door middel van fiscale stimuleringsmaatregelen het in de handel brengen van voertuigen die aan de communautaire voorschriften voldoen, aan te moedigen; dat daze fiscale stimuleringsmaatregelen in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van het Verdrag en aan een aantal voorwaarden moeten voldoen om verstoring van de interne markt te voorkomen; dat de bepalingen van deze richtlijn het recht van de Lid-Staten om emissies van verontreinigende en andere stoffen bij de berekening van de motorrijtuigenbelasting in aanmerking te nemen, onverlet laten;

Overwegende dat de krachtens deze richtlijn opgelegde verplichting tot voorafgaande kennisgeving geen afbreuk doet aan kennisgevingsverplichtingen die krachtens andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht, met name artikel 93, lid 3, van het Verdrag, gelden,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van Richtlijn 88/77/EEG kunnen de Lid-Staten fiscale stimuleringsmaatregelen treffen die betrekking hebben op de deeltjesemissies van kleine dieselmotoren bestemd voor het aandrijven van voertuigen, zoals omschreven in de bijlage bij de onderhavige richtlijn. Deze stimuleringsmaatregelen moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Verdrag en aan de volgende voorwaarden voldoen:

- zij gelden voor alle nieuwe motoren bestemd voor het aandrijven van voertuigen die in een Lid-Staat in de handel worden gebracht en die vervroegd aan de grenswaarde van 0,15 g/kWh voldoen;

- zij vervallen op 30 september 2000, wanneer de in de bijlage bij de onderhavige richtlijn vastgestelde deeltjesgrenswaarden voor deze motoren van kracht worden;

- zij vertegenwoordigen voor elk type voertuig een bedrag dat lager ligt dan de bijkomende kosten van de technische oplossingen die toepassing hebben gevonden om aan de gestelde waarden te voldoen, en van de installatie ervan op het voertuig.

De Commissie wordt tijdig in kennis gesteld van het voornemen om de in de eerste alinea bedoelde fiscale stimuleringsmaatregelen in te voeren of te wijzigen, zodat zij haar opmerkingen kan maken.

Artikel 3

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 oktober 1995 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

(1) PB nr. C 56 van 26. 2. 1993, blz. 34.

(2) PB nr. C 201 van 26. 7. 1993, blz. 9.

(3) PB nr. C 112 van 20. 12. 1973, blz. 1.

(4) PB nr. C 138 van 17. 5. 1993, blz. 1.

(5) PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 33.

(6) PB nr. L 295 van 25. 10. 1991, blz. 1.

BIJLAGE

Wijzigingen in bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

In punt 6.2.1 wordt de volgende voetnoot (**) toegevoegd aan het cijfer "0,15" op de laatste regel van de tabel: "B (1 oktober 1995)", in de kolom "Massa deeltjes (PT) g/kWh":

"(**) Tot 30 september 1999 geldt voor de deeltjesemissies van motoren met een slagvolume van minder dan 0,7 dm³ en een nominaal toerental van meer dan 3 000 min-1 de waarde 0,25 g/kWh.".

In punt 8.3.1.1 wordt de volgende voetnoot (**) toegevoegd aan het cijfer "0,15" op de laatste regel van de tabel: "B (1 oktober 1995)" in de kolom "Massa deeltjes (PT) g/kWh":

"(**) Tot en met 30 september 2000 geldt voor de deeltjesemissies van motoren met een slagvolume van minder dan 0,7 dm³ en een nominaal toerental van meer dan 3 000 min-1 de waarde 0,25 g/kWh.".

Punt 8 komt te luiden:

"8. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE

8.1. De maatregelen die worden getroffen om de overeenstemming van de produktie te garanderen, moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG. De overeenstemming van de produktie wordt gecontroleerd op basis van de gegevens van het goedkeuringsformulier van bijlage VIII bij deze richtlijn.

Indien de bevoegde instantie de controleprocedure van de fabrikant onvoldoende acht, worden de punten 2.4.2 en 2.4.3 van bijlage X bij Richtlijn 70/156/EEG toegepast.

8.1.1. Indien emissies van verontreinigingen moeten worden gemeten en een goedkeuring van een motortype een of meer uitbreidingen heeft ondergaan, worden de proeven verricht op de motor(en) die beschikbaar is (zijn) op het ogenblik van de proef (motor(en) zoals omschreven in het informatiepakket over de betreffende uitbreiding).

8.1.1.1. Overeenstemming van de motor bij een proef ter bepaling van de emissie van verontreinigingen

De fabrikant mag geen afstellingen meer verrichten in de geselecteerde motoren nadat zij aan de bevoegde instantie zijn voorgelegd voor selectie.

8.1.1.1.1. Drie motoren worden aselect uit de serie genomen en aan de in punt 6.2 bedoelde proef onderworpen. De grenswaarden zijn in punt 6.2.1 vermeld.

8.1.1.1.2. Indien de standaarddeviatie van de produktie welke de fabrikant heeft opgegeven overeenkomstig bijlage X bij Richtlijn 70/156/EEG, als gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG, voor zover deze op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan van toepassing is, voor de bevoegde instantie bevredigend is, worden de proeven overeenkomstig aanhangsel 1 uitgevoerd.

Indien de standaarddeviatie van de produktie welke de fabrikant heeft opgegeven overeenkomstig bijlage X bij Richtlijn 70/156/EEG, als gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG, voor zover deze op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan van toepassing is, voor de bevoegde instantie niet bevredigend is, worden de proeven overeenkomstig aanhangsel 2 uitgevoerd.

Op verzoek van de fabrikant kan de proef worden uitgevoerd overeenkomstig aanhangsel 3.

8.1.1.1.3. De produktie van een serie wordt op basis van een steekproef van motoren als conform dan wel niet conform beschouwd, zodra voor alle verontreinigingen acceptatie dan wel voor één van de verontreinigingen verwerping plaatsvindt op basis van de proefcriteria van het betreffende aanhangsel.

Wanneer voor een van de verontreinigingen acceptatie plaatsvindt, wordt de beslissing hiertoe niet gewijzigd door eventuele aanvullende proeven die worden verricht om tot een beslissing inzake de overige verontreinigingen te komen.

Indien niet voor alle verontreinigingen acceptatie plaatsvindt en indien voor één verontreiniging geen verwerping plaatsvindt, wordt de proef met een andere motor herhaald (zie figuur I.7).

Op elk ogenblik kan de fabrikant de proeven laten staken indien het niet tot een beslissing komt; dit wordt als een verwerping geregistreerd.

Figuur I.7

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

8.1.1.2. De proeven worden verricht met nieuwe motoren.

8.1.1.2.1. Op verzoek van de fabrikant worden de proeven evenwel verricht op motoren die reeds gedurende maximaal 100 uur zijn ingereden.

In dit geval wordt het inrijden verzorgd door de fabrikant die zich ertoe verbindt geen afstellingen in de motor te verrichten.

8.1.1.2.2. Indien de fabrikant de motoren wenst in te rijden (gedurende x uur waarbij x ≤ 100 uur), kan de inrijprocedure worden toegepast op:

- alle motoren die aan de proef worden onderworpen, of

- de eerste beproefde motor, waarbij op de hieronder aangegeven wijze een verloopcoëfficiënt wordt bepaald:

- de verontreinigende emissies worden bij het eerste beproefde voertuig gemeten na 0 uur en na 'x` uur,

- voor elke verontreiniging wordt de verloopcoëfficiënt van de emissies tussen 0 uur en 'x` uur berekend:

>NUM>Emissies na 'x` uur,

>DEN>Emissies na 0 uur Deze coëfficiënt kan kleiner zijn dan 1.

De volgende motoren worden niet ingereden, doch in plaats daarvan wordt de waarde van de emissie na 0 uur met behulp van de verloopcoëfficiënt gecorrigeerd.

In dit geval worden de volgende waarden genomen:

- de waarden na 'x` uur voor de eerste motor,

- de waarden na 0 uur vermenigvuldigd met de verloopcoëfficiënt voor de volgende motoren.

8.1.1.2.3. Al deze proeven mogen worden uitgevoerd met brandstof van handelskwaliteit. Op verzoek van de fabrikant mogen echter de in bijlage IV beschreven referentiebrandstoffen worden gebruikt.

Aanhangsel 1

1. Dit aanhangsel geeft een beschrijving van de procedure die moet worden gevolgd om na te gaan of bij de proef inzake de emissie van verontreinigingen aan de eisen betreffende de overeenstemming van de produktie is voldaan wanneer de door de fabrikant opgegeven standaarddeviatie van de produktie bevredigend is.

2. Bij een minimum-steekproefomvang van 3 wordt de steekproef zo uitgevoerd dat een partij met 30 % uitval de proef met een kans van 0,90 doorstaat (risico fabrikant = 10 %), terwijl een partij met 65 % uitval de proef met een kans van 0,1 doorstaat (risico consument = 10 %).

3. Voor elk van de in punt 6.2.1 genoemde verontreinigingen wordt de volgende procedure gevolgd (zie figuur I.7):

Bij L: = de natuurlijke logaritme van de voor de verontreiniging geldende grenswaarde;

bij Xi: = de natuurlijke logaritme van de meetwaarde voor de i-de motor van de steekproef;

bij s: = een schatting van de standaarddeviatie voor de produktie (nadat de natuurlijke logaritme van de meetwaarden is bepaald);

bij n: = de momentele steekproefomvang.

4. Berekening voor de steekproef van de toetser, die de som is van de genormaliseerde afwijkingen van de grenswaarde en als volgt is gedefinieerd:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

5. Dan:

- vindt voor de verontreiniging acceptatie plaats indien de toetser groter is dan de in tabel I.1.5 vermelde acceptatiegrens;

- vindt voor de verontreiniging verwerping plaats indien de toetser kleiner is dan de in tabel I.1.5 vermelde verwerpingsgrens;

- wordt in de overige gevallen een extra motor beproefd overeenkomstig punt 8.1.1.1 en wordt de berekening voor de met één exemplaar uitgebreide steekproef opnieuw uitgevoerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aanhangsel 2

1. Dit aanhangsel geeft een beschrijving van de procedure die moet worden gevolgd om na te gaan of bij de proef van type 1 aan de eisen betreffende de overeenstemming van de produktie is voldaan wanneer de fabrikant geen of onvoldoende bewijzen levert van de standaarddeviatie van de produktie.

2. Bij een minimum-steekproefomvang van 3 wordt de steekproef zo uitgevoerd dat een partij met 30 % uitval de proef met een kans van 0,90 doorstaat (risico fabrikant = 10 %), terwijl een partij met 65 % uitval de proef met een kans van 0,1 doorstaat (risico consument = 10 %).

3. De metingen van de in punt 6.2.1 bedoelde verontreinigingen worden geacht een lognormale verdeling te hebben en moeten eerst in hun natuurlijke logaritme worden omgezet. Laat m0 en m respectievelijk de minimum- en maximum-steekproefomvang zijn (m0 = 3 en m = 32); en n de omvang van de momentele steekproef.

4. Als x1, x2, . . ., xj de natuurlijke logaritmen zijn van de reeks meetwaarden van de verontreiniging en L de natuurlijke logaritme van de grenswaarde voor de verontreiniging, dan wordt gedefinieerd:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

5. In tabel I.2.5 staan de waarden van de acceptatiegrens (An) en de verwerpingsgrens (Bn) als functie van de waarden van de momentele steekproef. De statistieke test is de verhouding van dn/Vn en moet gebruikt worden om als volgt vast te stellen of de serie goedgekeurd of afgekeurd is:

Voor m0 ≤ n ≤ m:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

6. Opmerkingen

Onderstaande recursieve formules zijn nuttig voor de berekening van de opeenvolgende waarden van de toetser:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aanhangsel 3

1. Dit aanhangsel geeft een beschrijving van de procedure die moet worden gevolgd om, op verzoek van de fabrikant, na te gaan of bij de proef inzake de emissie van verontreinigingen aan de eisen betreffende de overeenstemming van de produktie is voldaan.

2. Bij een minimum-steekproefomvang van 3 wordt de steekproef zo uitgevoerd dat een partij met 30 % uitval de proef met een kans van 0,90 doorstaat (risico fabrikant = 10 %), terwijl een partij met 65 % uitval de proef met een kans van 0,1 doorstaat (risico consument = 10 %).

3. Voor elk van de in punt 6.2.1 genoemde verontreinigingen wordt de volgende procedure gevolgd (zie figuur I.7):

Bij L: = de voor de verontreiniging geldende grenswaarde;

bij xi: = de meetwaarde voor de i-de motor van de steekproef;

bij n: = de momentele steekproefomvang.

4. Berekening voor de steekproef van de toetser, die het aantal motoren aangeeft dat niet in overeenstemming is, bij voorbeeld xi > L.

5. Dan:

- vindt voor de verontreiniging acceptatie plaats indien de toetser kleiner is dan of gelijk is aan de in tabel I.3.5 vermelde acceptatiegrens;

- vindt voor de verontreiniging verwerping plaats indien de toetser groter is dan of gelijk is aan de in tabel I.3.5 vermelde verwerpingsgrens;

- wordt in de overige gevallen een extra motor beproefd overeenkomstig punt 8.1.1.1 en wordt de berekening voor de met één exemplaar uitgebreide steekproef opnieuw uitgevoerd.

In tabel I.3.5 zijn de acceptatie- en verwerpingsgrenzen berekend met behulp van de internationale norm ISO 8422 van 1991.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

"

Top