EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62010CJ0262

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 september 2012.
Döhler Neuenkirchen GmbH tegen Hauptzollamt Oldenburg.
Verzoek van Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing.
Communautair douanewetboek – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Artikel 204, lid 1, sub a – Regeling actieve veredeling – Schorsingssysteem – Ontstaan van douaneschuld – Niet-nakoming van verplichting om aanzuiveringsafrekening binnen voorgeschreven termijn in te dienen.
Zaak C-262/10.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2012:559

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

6 september 2012 ( *1 )

„Communautair douanewetboek — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Artikel 204, lid 1, sub a — Regeling actieve veredeling — Schorsingssysteem — Ontstaan van douaneschuld — Niet-nakoming van verplichting om aanzuiveringsafrekening binnen voorgeschreven termijn in te dienen”

In zaak C-262/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissing van 30 maart 2010, ingekomen bij het Hof op 27 mei 2010, in de procedure

Döhler Neuenkirchen GmbH

tegen

Hauptzollamt Oldenburg,

wijst HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Malenovský, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis (rapporteur) en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: B. Fülöp, administrateur, vervolgens A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 april 2011,

gezien de beschikking van 25 oktober 2011 tot heropening van de mondelinge behandeling en na de terechtzitting van 1 december 2011,

gelet op de opmerkingen van:

Döhler Neuenkirchen GmbH, vertegenwoordigd door H. Bleier, Rechtsanwalt,

Hauptzollamt Oldenburg, vertegenwoordigd door A. Gessler, Oberregierungsrätin,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en V. Štencel als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Bouyon en B.-R. Killmann als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 maart 2012,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 204, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB L 117, blz. 13; hierna: „douanewetboek”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Döhler Neuenkirchen GmbH (hierna: „Döhler”) en het Hauptzollamt Oldenburg (hierna: „Hauptzollamt”) over een van Döhler gevorderde douaneschuld bij invoer wegens het buiten de daarvoor gestelde termijn indienen bij het douanecontrolekantoor van een aanzuiveringsafrekening betreffende goederen die onder de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem waren geplaatst.

Toepasselijke bepalingen

Douanewetboek

3

De regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem is vastgesteld in artikel 144, lid 1, sub a, van het douanewetboek. Op grond van deze regeling kunnen op het douanegebied van de Europese Unie niet-communautaire goederen die bestemd zijn om in de vorm van veredelingsproducten uit dit gebied te worden wederuitgevoerd, een of meer veredelingshandelingen ondergaan zonder dat deze goederen aan rechten bij invoer of aan handelspolitieke maatregelen zijn onderworpen. Overeenkomstig lid 2, sub c en d, van dit artikel zijn veredelingsproducten alle producten die het resultaat zijn van veredelingshandelingen en met name de verwerking van goederen.

4

Artikel 89, lid 1, van het douanewetboek luidt als volgt:

„Een economische schorsingsregeling wordt beëindigd wanneer de onder deze regeling geplaatste goederen of, in voorkomend geval, de onder deze regeling verkregen veredelings- of behandelde producten een nieuwe toegestane douanebestemming krijgen.”

5

Artikel 118, leden 1 en 2, van het douanewetboek bepaalt:

„1.   De douaneautoriteiten stellen de termijn vast waarbinnen de veredelingsprodukten uitgevoerd of wederuitgevoerd moeten zijn of een andere douanebestemming moeten hebben gekregen. [...]

2.   De termijn gaat in op de datum waarop de niet-communautaire goederen onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst. De douaneautoriteiten kunnen deze termijn verlengen op met redenen omkleed verzoek van de vergunninghouder.

Ter vereenvoudiging kan worden besloten dat termijnen die ingaan in de loop van een kalendermaand of kwartaal, verstrijken op de laatste dag van een latere kalendermaand, respectievelijk van een later kwartaal.”

6

Titel VII van het douanewetboek, met als opschrift: „Douaneschuld”, bevat in zijn tweede hoofdstuk bepalingen betreffende het ontstaan van de douaneschuld. Dit hoofdstuk bevat met name de artikelen 201 tot en met 205 die voorzien in de belastbare feiten die een douaneschuld bij invoer doen ontstaan.

7

Artikel 204, leden 1 en 2, van het douanewetboek bepaalt:

„1.   Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

a)

indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst,

of

[...]

in andere gevallen dan die [betreffende het onttrekken aan het douanetoezicht van aan rechten bij invoer onderworpen goederen], tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling.

2.   De douaneschuld ontstaat, [...] op het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de verplichting waarvan de niet-nakoming de douaneschuld doet ontstaan, [...]”.

Uitvoeringsverordening

8

Op 2 juli 1993 heeft de Europese Commissie verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), vastgesteld, later gewijzigd bij verordening (EG) nr. 214/2007 van de Commissie van 28 februari 2007 (PB L 62, blz. 6) (hierna: „uitvoeringsverordening”).

9

Volgens artikel 496, sub m, van de uitvoeringsverordening is de „aanzuiveringstermijn”„de termijn waarbinnen de goederen of producten een nieuwe douanebestemming moeten hebben gekregen”.

10

Artikel 521 van diezelfde uitvoeringsverordening bepaalt:

„1.   Uiterlijk bij afloop van de aanzuiveringstermijn, ook indien globalisatie overeenkomstig artikel 118, lid 2, tweede alinea, van het [douane]wetboek wordt toegepast,

wordt, bij actieve veredeling (schorsingssysteem) [...] de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen bij het controlekantoor ingediend;

[...]

Indien dit in bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd is, kunnen de douaneautoriteiten de termijn verlengen, zelfs wanneer deze reeds is verstreken.

2.   De afrekening of het verzoek bevat de volgende gegevens, tenzij het controlekantoor anders bepaalt:

a)

een verwijzing naar de vergunning;

[...]

e)

verwijzingen naar de aangiften waarmee de invoergoederen onder de regeling zijn geplaatst;

f)

de soort en de hoeveelheid veredelingsproducten, behandelde goederen of goederen in ongewijzigde staat en de douanebestemming die zij hebben gekregen, onder verwijzing naar de desbetreffende aangiften, andere douanedocumenten of enig ander document betreffende de aanzuivering en aanzuiveringstermijnen;

[...]

i)

het te betalen, terug te betalen of kwijt te schelden bedrag aan rechten bij invoer en compenserende rente. Wanneer artikel 546 toepassing vindt, dient dit te worden vermeld;

[...]

3.   Het controlekantoor kan de aanzuiveringsafrekening opstellen.”

11

Artikel 546, eerste en tweede alinea, van de uitvoeringsverordening bepaalt:

„[In het besluit van de douaneautoriteiten waarbij het gebruik van een regeling wordt toegestaan] wordt vermeld of de veredelingsproducten of de goederen in ongewijzigde staat zonder douaneaangifte in het vrije verkeer mogen worden gebracht, onverminderd de toepassing van eventuele verboden of beperkingen. Wanneer dit het geval is worden zij geacht in het vrije verkeer te zijn gebracht indien zij bij het verstrijken van de aanzuiveringstermijn geen douanebestemming hebben gekregen.

Voor de toepassing van artikel 218, lid 1, eerste alinea, van het [douane]wetboek wordt de aangifte voor het vrije verkeer geacht te zijn ingediend en aanvaard en de goederen in het vrije verkeer gebracht op het tijdstip dat de aanzuiveringsafrekening wordt ingediend.”

12

Artikel 859 van de uitvoeringsverordening, in deel IV ervan dat de douaneschuld betreft, en meer in het bijzonder onder titel II van dat deel met als opschrift „Ontstaan van de schuld”, bepaalt:

„De volgende vormen van verzuim worden beschouwd als zijnde zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of van de betrokken douaneregeling in de zin van artikel 204, lid 1, van het [douane]wetboek, voor zover:

zij geen poging tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht inhouden,

zij geen duidelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, en

alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog worden vervuld:

[...]

9)

in het kader van de regeling actieve veredeling en behandeling onder douanetoezicht, de overschrijding van de termijn waarbinnen de aanzuiveringsafrekening moest worden ingediend, mits deze termijn zou zijn verlengd indien hiervoor tijdig een aanvraag was ingediend;

[...]”

13

Volgens artikel 860 van het uitvoeringsbesluit „[achten] de douaneautoriteiten [...] een douaneschuld als te zijn ontstaan in de zin van artikel 204, lid 1, van het [douane]wetboek, tenzij de persoon die mogelijkerwijze de schuldenaar is, aantoont dat de in artikel 859 bedoelde voorwaarden zijn vervuld”.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

14

In de loop van het eerste kwartaal van 2006 heeft Döhler geconcentreerd vruchtensap ingevoerd dat zij in het kader van de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem heeft verwerkt, waartoe zij volgens de haar daartoe verleende vergunning gerechtigd was. Volgens deze vergunning verliep de aanzuiveringstermijn van deze regeling aan het einde van het vierde kwartaal volgend op de plaatsing van de niet-communautaire goederen onder de voornoemde regeling, derhalve op 31 maart 2007. Uit het dossier blijkt eveneens dat Döhler op grond van de voornoemde vergunning veredelingsproducten of goederen in ongewijzigde staat zonder douaneaangifte in het vrije verkeer mocht brengen.

15

Ofschoon de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na de beëindiging van de betrokken douaneregeling moest zijn ingediend, in casu dus ten laatste op 30 april 2007, heeft Döhler dit verzuimd en de aanmaning van het Hauptzollamt genegeerd waarin haar was verzocht deze afrekening uiterlijk op 20 juni 2007 in te dienen.

16

Omdat de voornoemde aanzuiveringsafrekening ontbrak, heeft het Hauptzollamt op 4 juli 2007 op basis van de totale waarde van alle invoergoederen waarvoor de aanzuiveringstermijn op 31 maart 2007 was verlopen voor 1403188,49 EUR aan invoerrechten voor die goederen vastgesteld.

17

Op 10 juli 2007 heeft Döhler uiteindelijk haar aanzuiveringsafrekening voor de betrokken goederen in het hoofdgeding ingediend. Op die aanzuiveringsafrekening stond een bedrag van 217338,39 EUR aan invoerrechten, wat overeenstemt met een kleinere hoeveelheid invoergoederen die niet binnen de gestelde termijn, namelijk vóór 31 maart 2007, was uitgevoerd dan de door het Hauptzollamt vastgestelde hoeveelheid.

18

Döhler heeft het verschil tussen het door het Hauptzollamt vastgestelde en het uit haar aanzuiveringsafrekening voortvloeiende bedrag aan invoerrechten betwist en, na verwerping van haar bezwaar, beroep ingesteld bij het Finanzgericht Hamburg teneinde vrijgesteld te worden van de invoerrechten die zij naar haar mening niet was verschuldigd.

19

Het Finanzgericht Hamburg heeft het bij hem ingestelde beroep verworpen op grond dat Döhler, door de gestelde termijn voor de indiening van de aanzuiveringsafrekening niet te eerbiedigen, niet aan haar verplichtingen had voldaan, waardoor overeenkomstig artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek een douaneschuld was ontstaan. Het Finanzgericht heeft eveneens geoordeeld dat de te late indiening van de aanzuiveringsafrekening niet kon worden beschouwd als een verzuim zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling in de zin van artikel 204, lid 1, in fine van het douanewetboek, zoals uitgevoerd bij artikel 859, punt 9, van de uitvoeringsverordening.

20

Het Finanzgericht Hamburg heeft wat dat betreft enerzijds geoordeeld dat de termijn voor de indiening van de aanzuiveringsafrekening zelfs in geval van een tijdig verzoek niet had kunnen worden verlengd aangezien er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een dergelijke verlenging konden rechtvaardigen, en anderzijds dat Döhler kennelijk nalatig was geweest aangezien zij als marktdeelnemer met ervaring met de regeling actieve veredeling op de hoogte was van de verplichting om op bepaalde data aanzuiveringsafrekeningen in te dienen en bovendien door het Hauptzollamt op dat vereiste attent was gemaakt.

21

Döhler is tegen de verwerping van haar beroep door het Finanzgericht Hamburg opgekomen met een beroep in „Revision” bij het Bundesfinanzhof. Zij heeft aangevoerd dat de douaneregeling op 31 maart 2007 was aangezuiverd en dat elke niet-nakoming van een verplichting na deze datum, zoals de indiening van de aanzuiveringsafrekening na het verstrijken van de termijn, geen gevolgen kon hebben voor de regeling en a fortiori geen douaneschuld kon doen ontstaan.

22

De verwijzende rechter heeft na een onderzoek van de door Döhler verdedigde uitlegging van het douanewetboek vragen over het ontstaan van een douaneschuld in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak. Overigens benadrukt hij het risico op het ontstaan van een dubbele douaneschuld voor het gedeelte van de goederen dat niet is wederuitgevoerd, namelijk een eerste keer bij afloop van de aanzuiveringstermijn en een tweede keer bij afloop van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening.

23

Daarop heeft het Bundesfinanzhof, van oordeel dat de oplossing van het bij hem aanhangige geding de uitlegging van het douanewetboek vereist, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vraag:

„Moet artikel 204, lid 1, sub a, van [het douanewetboek] aldus worden uitgelegd dat dit ook betrekking heeft op het niet voldoen aan verplichtingen waaraan pas na de beëindiging van de betrokken toegepaste douaneregeling moeten worden voldaan, zodat, wanneer invoergoederen die gedeeltelijk zijn wederuitgevoerd binnen de termijn die is voorgeschreven in het kader van een actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem, niet-nakoming van de verplichting om de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn bij het controlekantoor in te dienen, een douaneschuld voor de volledige hoeveelheid aan te zuiveren invoergoederen doet ontstaan tenzij is voldaan aan de voorwaarden van artikel 859, punt 9, van [de uitvoeringsverordening]?”

Procesverloop voor het Hof

Heropening van de mondelinge behandeling

24

Bij beschikking van 1 maart 2011 heeft het Hof de onderhavige zaak aan de Zevende kamer toegewezen en de partijen opgeroepen voor een terechtzitting die heeft plaatsgevonden op 13 april 2011. Het Hof heeft bovendien beslist dat de zaak zonder conclusie van de advocaat-generaal zou worden afgedaan.

25

Op grond van artikel 44, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof heeft de Zevende kamer op 22 september 2011 besloten om de zaak naar het Hof te verwijzen om deze opnieuw toe te wijzen aan een grotere rechtsprekende formatie. Vervolgens heeft het Hof beslist om de zaak toe te wijzen aan de Derde kamer en uitspraak te doen na het horen van de conclusie van de advocaat-generaal.

26

Bij beschikking van 25 oktober 2011 heeft het Hof overeenkomstig artikel 61 van het Reglement voor de procesvoering de heropening van de mondelinge behandeling gelast en de partijen opgeroepen voor een nieuwe terechtzitting op 1 december 2011.

27

Ter terechtzitting van 8 maart 2012 heeft de advocaat-generaal zijn conclusie genomen, waarna de mondelinge behandeling is gesloten.

Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling na conclusie

28

Bij brief van 9 maart 2012 heeft Döhler verzocht om schriftelijk te mogen reageren op de conclusie van de advocaat-generaal of om heropening van de mondelinge behandeling. Ter ondersteuning van haar verzoek wijst Döhler erop dat zij het niet eens is met de zienswijze van de advocaat-generaal en stelt zij dat de conclusie is genomen na de mondelinge behandeling die op 1 december 2011 was gesloten.

29

In de allereerste plaats moet worden vastgesteld dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering niet voorziet in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (beschikking van 4 februari 2000, Emesa Sugar, C-17/98, Jurispr. blz. I-665, punt 2).

30

Wat de heropening van de mondelinge behandeling betreft, moet in herinnering worden gebracht dat het Hof ambtshalve, op voorstel van de advocaat-generaal dan wel op verzoek van partijen, krachtens artikel 61 van zijn Reglement voor de procesvoering de heropening van de mondelinge behandeling kan bevelen indien het van oordeel is dat het onvoldoende is ingelicht of dat de zaak moet worden beslecht op basis van een argument waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden (zie arrest van 3 maart 2009, Commissie/Oostenrijk, C-205/06, Jurispr. blz. I-1301, punt 13).

31

Aangezien het Hof zich in de onderhavige zaak voldoende ingelicht acht om de zaak te beslechten en hiervoor niet beslissend zijn argumenten waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden, dient het verzoek om heropening van de mondelinge behandeling te worden afgewezen.

32

Wat het argument van Döhler betreft dat de conclusie is genomen na de mondelinge behandeling, moet in herinnering worden gebracht dat artikel 59 van het Reglement voor de procesvoering enerzijds bepaalt dat de advocaat-generaal zijn mondelinge met redenen omklede conclusie vóór de sluiting van de mondelinge behandeling neemt en anderzijds dat de president van het Hof de mondelinge behandeling gesloten verklaart na het nemen van de conclusie. In casu staat vast dat de mondelinge behandeling niet is gesloten voordat de advocaat-generaal zijn conclusie op de terechtzitting van 8 maart 2012 had genomen. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de wijze waarop de conclusie in de onderhavige zaak is genomen de voor het Hof toepasselijke regels geenszins heeft geschonden.

33

Bijgevolg is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat de verzoeken van verzoekster in het hoofdgeding om bijkomende schriftelijke opmerkingen neer te leggen of om de mondelinge behandeling te heropenen, moeten worden afgewezen.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

34

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat de niet-nakoming van de verplichting van artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening om de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn bij het controlekantoor in te dienen, tot gevolg heeft dat een douaneschuld voor de volledige hoeveelheid aan te zuiveren invoergoederen ontstaat, met inbegrip van die welke buiten het grondgebied van de Europese Unie zijn wederuitgevoerd, indien de voorwaarden van artikel 859, punt 9, van de uitvoeringsverordening niet als vervuld worden beschouwd.

35

Overeenkomstig artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek ontstaat een douaneschuld bij invoer indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van deze regeling. Opgemerkt zij dat, zoals de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusie heeft uiteengezet, elk geval dat niet onder deze uitzondering valt, binnen de werkingssfeer van artikel 204 van het douanewetboek valt.

36

Döhler voert aan dat in het hoofdgeding de regeling actieve veredeling overeenkomstig artikel 89, lid 1, van het douanewetboek is beëindigd door de wederuitvoer van de goederen op de voorgeschreven wijzen en binnen de gestelde termijnen, en dat het voordeel van deze regeling niet met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken door het ontstaan van een douaneschuld wegens het niet binnen de voorgeschreven termijn indienen van de aanzuiveringsafrekening. Aldus kan volgens Döhler de schending van de verplichting van artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening om de aanzuiveringsafrekening in te dienen, niet een douaneschuld doen ontstaan aangezien aan deze verplichting slechts moet worden voldaan na beëindiging van de betrokken douaneregeling.

37

Deze zienswijze kan niet worden aanvaard.

38

Geen enkele bepaling van het douanewetboek en zijn uitvoeringsverordening, in hun op het hoofdgeding toepasselijke versies, levert namelijk grond op om te stellen dat wat het effect van een verzuim op het ontstaan van een douaneschuld in toepassing van artikel 204 van het douanewetboek betreft, een onderscheid moet worden gemaakt tussen een verplichting waaraan voor dan wel na de beëindiging van de betrokken douaneregeling moet worden voldaan of tussen een „hoofdverplichting” en een andere „bijkomende verplichting”.

39

Overigens bepaalt artikel 204 van het douanewetboek in zijn eerste lid dat een douaneschuld ontstaat „indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke [...] voortvloeien [...] uit het gebruik van de douaneregeling”, waarmee dus alle verplichtingen worden bedoeld die voortvloeien uit de betrokken douaneregeling. Bovendien moet worden benadrukt dat punt 9 van artikel 859 van de uitvoeringsverordening uitdrukkelijk bepaalt dat de overschrijding van de termijn waarbinnen de aanzuiveringsafrekening moet worden ingediend, niet behoort tot de verzuimen die een douaneschuld doen ontstaan voor zover bepaalde voorwaarden, die in dat artikel zijn vermeld, zijn vervuld.

40

In herinnering moet worden gebracht dat de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem een uitzonderlijke maatregel vormt die ertoe strekt de afwikkeling van bepaalde economische activiteiten vlotter te laten verlopen. Deze regeling veronderstelt de aanwezigheid, op het douanegebied van de Unie, van niet-communautaire goederen waarvoor een risico bestaat dat zij in het economische circuit van de lidstaten terechtkomen zonder te zijn ingeklaard (zie arrest van 15 juli 2010, DSV Road, C-234/09, Jurispr. blz. I-7333, punt 31).

41

Aangezien deze regeling voor de hand liggende risico’s inhoudt voor de juiste toepassing van de douanevoorschriften van de Unie en voor de inning van de douanerechten, moeten de begunstigden ervan de daaruit voortvloeiende verplichtingen strikt nakomen. De gevolgen die zij ondergaan bij niet-nakoming van hun verplichtingen moeten dus eveneens strikt worden uitgelegd (zie arrest van 14 januari 2010, Terex Equipment e.a., C-430/08 en C-431/08, Jurispr. blz. I-321, punt 42).

42

Zoals de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie heeft benadrukt, is het dus door de beëindiging van de regeling actieve veredeling op basis van de daarbij behorende aanzuiveringsafrekening dat, in afwijking van de algemene regeling, het uiteindelijke lot van de ingevoerde goederen wordt bepaald. De afrekening vormt dus een kerndocument voor de werking van de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem, dat van bijzonder belang is voor het douanetoezicht in het kader van deze douaneregeling, wat ook blijkt uit de gedetailleerde gegevens die deze afrekening volgens artikel 521, lid 2, van de uitvoeringsverordening moet bevatten en de verplichting om ze binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn in te dienen, zoals bepaald in artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening.

43

Bijgevolg vormt in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding, het ontstaan van een douaneschuld geen strafmaatregel, maar moet het worden beschouwd als het gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarden voor de verkrijging van het voordeel dat voortvloeit uit de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem. Deze regeling houdt immers de toekenning in van een voorwaardelijk voordeel waarop geen aanspraak bestaat indien niet is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden, in welk geval de schorsing niet meer geldt en de heffing van douanerechten bijgevolg gerechtvaardigd is.

44

Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat artikel 859 van de uitvoeringsverordening een regelmatig tot stand gekomen uitputtende regeling van de verzuimen in de zin van artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek behelst, die „zonder werkelijke gevolgen zijn gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling” (arrest van 11 november 1999, Söhl & Söhlke, C-48/98, Jurispr. blz. I-7877, punt 43). In het hoofdgeding heeft de verwijzende rechter zijn prejudiciële vraag geformuleerd op basis van de veronderstelling dat niet is voldaan aan de voorwaarden van voornoemd artikel 859.

45

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de schending van een met de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem verbonden verplichting, waaraan na de beëindiging van de betrokken douaneregeling moet worden voldaan, in casu de verplichting om de aanzuiveringsafrekening binnen de door artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening voorgeschreven termijn van 30 dagen in te dienen, voor alle aan te zuiveren goederen een douaneschuld doet ontstaan met toepassing van artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek tenzij is voldaan aan de voorwaarden van artikel 859, punt 9, van de uitvoeringsverordening.

46

Wat het door de verwijzende rechter en Döhler genoemde risico op het ontstaan van een dubbele douaneschuld betreft voor de goederen uit het hoofdgeding die niet zijn wederuitgevoerd, moet in herinnering worden gebracht dat de douane-unie zich verzet tegen een dubbele belasting van eenzelfde goed (arrest van 20 september 1988, Kiwall, 252/87, Jurispr. blz. 4753, punt 11).

47

Het staat dus aan de verwijzende rechter om te verzekeren dat de douaneautoriteiten geen tweede douaneschuld doen ontstaan voor de goederen waarvoor reeds een douaneschuld is ontstaan op basis van een eerder belastbaar feit.

48

Gelet op een en ander, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd, dat de schending van de verplichting van artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening om binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn de aanzuiveringsafrekening bij het controlekantoor in te dienen, een douaneschuld doet ontstaan voor het geheel van de aan te zuiveren invoergoederen, met inbegrip van die welke buiten het grondgebied van de Europese Unie zijn wederuitgevoerd, voor zover de voorwaarden van artikel 859, punt 9, van de uitvoeringsverordening worden geacht niet te zijn vervuld.

Kosten

49

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 204, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, moet aldus worden uitgelegd, dat de schending van de verplichting van artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 214/2007 van de Commissie van 28 februari 2007, om binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn de aanzuiveringsafrekening bij het controlekantoor in te dienen, een douaneschuld doet ontstaan voor het geheel van de aan te zuiveren invoergoederen, met inbegrip van die welke buiten het grondgebied van de Europese Unie zijn wederuitgevoerd, voor zover de voorwaarden van artikel 859, punt 9, van voornoemde verordening nr. 2454/93 worden geacht niet te zijn vervuld.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Naar boven