EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0060

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 oktober 2004.
Wolff & Müller GmbH & Co. KG tegen José Filipe Pereira Félix.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesarbeitsgericht - Duitsland.
Artikel 49 EG - Beperkingen van vrijheid van dienstverrichting - Ondernemingen in sector bouwnijverheid - Onderaanneming - Verplichting voor onderneming borg te staan voor minimumloon voor door onderaannemer tewerkgestelde werknemers.
Zaak C-60/03.

Jurisprudentie 2004 I-09553

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:610

Arrêt de la Cour

Zaak C‑60/03

Wolff & Müller GmbH & Co. KG

tegen

José Filipe Pereira Félix

(verzoek van het Bundesarbeitsgericht om een prejudiciële beslissing)

„Artikel 49 EG – Beperkingen van vrij verrichten van diensten – Ondernemingen in bouwsector – Onderaanneming – Verplichting voor onderneming om borg te staan voor minimumloon van door onderaannemer tewerkgestelde werknemers”

Samenvatting van het arrest

Vrij verrichten van diensten – Terbeschikkingstelling van werknemers met oog op verrichten van diensten – Richtlijn 96/71 – Nationale regeling volgens welke onderneming die in andere lidstaat gevestigde onderneming werkzaamheden laat verrichten, als borg aansprakelijk is voor betaling van minimumloon aan werknemers in dienst van andere onderneming – Beperking van vrij verrichten van diensten – Rechtvaardiging uit hoofde van algemeen belang – Sociale bescherming van werknemers

(Art. 49 EG; richtlijn 96/71 van Europees Parlement en Raad, art. 5)

Artikel 5 van richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, krachtens hetwelk de lidstaten adequate maatregelen nemen ingeval niet aan deze richtlijn wordt voldaan, en er met name zorg voor dragen dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over passende procedures beschikken om de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn af te dwingen, uitgelegd met inachtneming van artikel 49 EG, verzet zich in beginsel niet tegen een nationale regeling volgens welke een in de betrokken lidstaat gevestigde aannemer, die een in een andere lidstaat gevestigde aannemer bouwwerkzaamheden laat verrichten, als borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen van die aannemer of van een onderaannemer tot betaling van het minimumloon aan een werknemer in dienst van laatstgenoemden of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve overeenkomst, wanneer het minimumloon het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon), ook al is de bescherming van het loon niet het prioritaire of slechts een secundair doel van de bedoelde nationale regeling.

Indien het recht op minimumloon een bestanddeel van de bescherming van de werknemers vormt, die een van de dwingende redenen van openbaar belang is, waardoor eventuele beperkingen op de vrijheid van dienstverrichting gerechtvaardigd kunnen zijn, moeten de procedureregels waarmee de eerbiediging van dit recht kan worden afgedwongen, zoals de aansprakelijkheid als borg, namelijk ook worden geacht een dergelijke bescherming te kunnen bieden, voorzover deze regel ten goede komt aan de ter beschikking gestelde werknemers, omdat hij ten behoeve van hen aan de eerste schuldenaar van het minimumloon, namelijk de werkgever, een hoofdelijk met de eerste verbonden tweede schuldenaar toevoegt, die in het algemeen zelfs meer solvabel is dan de eerste.

(cf. punten 28, 34‑35, 37, 40, 45 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
12 oktober 2004(1)

„Artikel 49 EG – Beperkingen van vrijheid van dienstverrichting – Ondernemingen in sector bouwnijverheid – Onderaanneming – Verplichting voor onderneming borg te staan voor minimumloon voor door onderaannemer tewerkgestelde werknemers”

In zaak C-60/03,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland), bij beslissing van 6 november 2002, ingekomen bij het Hof op 14 februari 2003, in de procedure

Wolff & Müller GmbH & Co. KG tegenJosé Filipe Pereira Félix,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,



samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen, F. Macken en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen van:

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende



Arrest



1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 49 EG.

2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Wolff & Müller GmbH & Co. KG (hierna: „Wolff & Müller”), een bouwonderneming, en F. J. Pereira Félix over de aansprakelijkheid van deze onderneming als borg voor de betaling van het aan Pereira Félix door zijn werkgever verschuldigde minimumloon.


Rechtskader

Gemeenschapsregeling

3
De vijfde overweging van de considerans van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1) luidt:

„overwegende dat voor de bevordering van het grensoverschrijdend verrichten van diensten eerlijke mededinging alsook maatregelen die de eerbiediging van de rechten van werknemers garanderen noodzakelijk zijn”.

4
Artikel 1 van richtlijn 96/71, met het opschrift „Toepassingsgebied”, luidt:

„1.     Deze richtlijn is van toepassing op in een lidstaat gevestigde ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen, overeenkomstig lid 3, werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een lidstaat.

[…]

3.       Deze richtlijn is van toepassing voorzover de in lid 1 bedoelde ondernemingen een van de volgende transnationale maatregelen nemen:

a)
een werknemer voor hun rekening en onder hun leiding op het grondgebied van een lidstaat ter beschikking stellen, in het kader van een overeenkomst tussen de onderneming van herkomst en de ontvanger van de dienst die in deze lidstaat werkzaam is, voorzover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat,

[…]”

5
Artikel 3 van richtlijn 96/71, met het opschrift „Arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen – ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband – voor de op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers wat de hierna genoemde aangelegenheden betreft, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen die, in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd:

in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

en/of

in collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard in de zin van lid 8, voorzover deze betrekking hebben op de in de bijlage genoemde activiteiten:

[…]

c)
minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk; dit punt is niet van toepassing op de aanvullende bedrijfspensioenregelingen;

[…]”

6
Artikel 5 van richtlijn 96/71, met het opschrift „Maatregelen”, luidt:

„De lidstaten nemen adequate maatregelen ingeval niet aan de bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan.

Zij dragen er met name zorg voor dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over passende procedures beschikken om de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn af te dwingen.”

Nationale regeling

7
De Verordnung über zwingende Arbeitsbedingungen im Baugewerbe (verordening betreffende dwingende arbeidsvoorwaarden in de bouwnijverheid) van 25 augustus 1999 (BGBl. 1999 I, blz. 1894) bepaalt in § 1:

„De in bijlage 1 bij de onderhavige verordening genoemde bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 1999 tot vaststelling van een minimumloon in de sector bouwnijverheid op Duits grondgebied (CAO-minimumloon) […] zijn van toepassing op alle niet door deze overeenkomst gebonden werkgevers en werknemers die binnen haar op 1 september 1999 geldende werkingssfeer vallen, wanneer de betrokken onderneming hoofdzakelijk bouwwerkzaamheden in de zin van § 211, lid 1, van het Dritte Buch Sozialgesetzbuch [sociaal wetboek, derde deel; hierna: ‚SGB III’] verricht. De bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst gelden eveneens voor in het buitenland gevestigde werkgevers en hun binnen de werkingssfeer van de verordening tewerkgestelde werknemers.”

8
§ 1a van het Arbeitnehmer-Entsendegesetz (wet op de terbeschikkingstelling van werknemers; hierna: „AEntG”), zoals ingevoegd bij § 10 van het Gesetz zu Korrekturen der Sozialversicherung und zur Sicherung der Arbeitnehmerrechte (wet tot aanpassing van de sociale zekerheid en ter verzekering van de rechten van de werknemers) van 19 december 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 3843), die op 1 januari 1999 in werking is getreden, bepaalt:

„Een aannemer die een andere aannemer bouwwerkzaamheden in de zin van § 211, lid 1, SGB III laat uitvoeren, als een borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen van deze andere aannemer, een onderaannemer of een door die aannemer of onderaannemer gemachtigde verhuurder van werkkrachten, tot betaling van het minimumloon aan een werknemer of tot betaling van de bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in § 1, lid 1, tweede en derde volzin, lid 2 a, lid 3, tweede en derde volzin, of lid 3 a, vierde en vijfde volzin. Het minimumloon in de zin van de eerste volzin omvat het bedrag dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon).”


Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

9
Pereira Félix is een Portugees onderdaan die van 21 februari tot en met 15 mei 2000 als metselaar op een bouwplaats in Berlijn (Duitsland) heeft gewerkt als werknemer van een in Portugal gevestigde bouwonderneming. Deze heeft op deze bouwplaats voor Wolff & Müller beton- en gewapendbetonwerken uitgevoerd.

10
Bij een op 4 september 2000 bij het Arbeitsgericht Berlin (Duitsland) ingesteld beroep heeft Pereira Félix van zijn werkgever en van Wolff & Müller, als hoofdzakelijke schuldenaren, betaling gevorderd van achterstallig loon ten bedrage van 4 019,23 DEM. Volgens hem moest laatstgenoemde ingevolge § 1a AEntG instaan voor de betaling van bedragen aan loon die hij niet had ontvangen.

11
Wolff & Müller verzette zich tegen de vorderingen van Pereira Félix en stelde met name dat zij niet aansprakelijk was omdat § 1a AEntG een ongeoorloofde aantasting van haar beroepsvrijheid uit hoofde van artikel 12 van het Grundgesetz (Duitse grondwet) oplevert en in strijd is met de vrijheid van dienstverrichting van het EG-Verdrag.

12
Het Arbeitsgericht Berlin heeft het beroep van Pereira Félix toegewezen. Het Landesarbeitsgericht (Duitsland) waarbij Wolff & Müller hoger beroep had ingesteld, heeft dit beroep gedeeltelijk verworpen, waarop zij beroep in „Revision” bij het Bundesarbeitsgericht heeft ingesteld.

13
Volgens dit laatste is voldaan aan alle prealabele voorwaarden om Wolff & Müller krachtens § 1a AEntG als borg aan te spreken. Voorts acht het deze bepaling verenigbaar met artikel 12 van het Grundgesetz, daar deze beperking evenredig is. De bepaling van het AEntG lijkt hem evenwel de vrijheid van dienstverrichting in de zin van artikel 49 EG te kunnen belemmeren.

14
Dienaangaande, aldus de verwijzende rechter, kan de aansprakelijkheid als borg uit hoofde van § 1a AEntG (hierna: „aansprakelijkheid als borg”) intensieve controles noodzakelijk maken en bewijsverplichtingen voor vooral de buitenlandse onderaannemers vereisen. Daardoor zullen niet alleen voor de hoofdaannemer maar ook voor de onderaannemers extra administratieve kosten en lasten ontstaan. Deze lasten maken voor bouwondernemingen van de andere lidstaten de uitvoering van bouwwerkzaamheden in Duitsland minder aantrekkelijk en belemmeren deze.

15
Voorts vraagt de verwijzende rechter zich af, of de aantasting van de vrijheid van dienstverrichting, die voortvloeit uit § 1a AEntG, gerechtvaardigd is.

16
Enerzijds, aldus de verwijzende rechter, geeft de aansprakelijkheid als borg de werknemer weliswaar een reëel voordeel dat tot zijn bescherming bijdraagt. De werknemers krijgen naast hun werkgever nog een schuldenaar tegen wie zij hun recht op het nettoloon krachtens de nationale regeling geldend kunnen maken.

17
Volgens de verwijzende rechter heeft dit voordeel evenwel slechts een beperkte werking. In de praktijk kan de ter beschikking gestelde buitenlandse werknemer voor de Duitse rechter vaak moeilijk zijn recht op loon tegen de als borg aansprakelijke ondernemer geldend maken. Daar de werknemers meestal slechts enkele maanden voor een bepaald bouwproject ter beschikking worden gesteld, beheersen zij in het algemeen niet de Duitse taal en kennen zij het Duitse recht niet. Voor hen is het dus nogal moeilijk om voor een Duitse rechter hun rechten op basis van de aansprakelijkheid als borg uit te oefenen. Bovendien verliest deze bescherming haar economische waarde wanneer de feitelijke mogelijkheid om in Duitsland in loondienst te werken, sterk vermindert.

18
Anderzijds, aldus de verwijzende rechter, dient er rekening mee te worden gehouden dat de aansprakelijkheid als borg volgens de motivering van het AEntG tot doel heeft, het geven van opdrachten aan aannemers uit landen „met lage lonen” te bemoeilijken en dus de Duitse arbeidsmarkt te stimuleren, het economisch bestaan van het Duitse midden- en kleinbedrijf te beschermen alsook de werkloosheid in deze lidstaat te bestrijden. Deze overwegingen liggen niet alleen volgens de tekst van de motivering van deze wet aan deze regeling ten grondslag, maar ook bij een objectieve beschouwing daarvan. De aldus om sociale redenen aan buitenlandse werknemers verleende garantie van een dubbel of drievoudig loon bij arbeid op een bouwplaats in Duitsland is niet een van de doelstellingen die in § 1a AEntG uitdrukkelijk worden genoemd.

19
Van oordeel dat voor de oplossing van het voor hem aanhangige geding artikel 49 EG moet worden uitgelegd, heeft het Bundesarbeitsgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Verzet artikel 49 EG (ex artikel 59 EG-Verdrag) zich tegen een nationale regeling volgens welke een aannemer die een andere aannemer bouwwerkzaamheden laat verrichten, als een borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen van die andere aannemer of van een onderaannemer tot betaling van het minimumloon aan een werknemer of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve arbeidsovereenkomst, wanneer het minimumloon het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon), wanneer de bescherming van het loon niet het prioritaire doel van de regeling, of slechts een secundair doel daarvan is?”


De prejudiciële vraag

De ontvankelijkheid

20
Volgens de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreft het hoofdgeding niet het probleem van de aansprakelijkheid als borg voor bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst, zodat dit punt in het verzoek om een prejudiciële beslissing van de verwijzende rechter buiten beschouwing moet blijven.

21
Wat dit betreft, zij eraan herinnerd dat een prejudiciële vraag van een rechterlijke instantie enkel niet-ontvankelijk is wanneer duidelijk blijkt dat zij geen betrekking heeft op de uitlegging van het gemeenschapsrecht of hypothetisch is (arrest van 7 januari 2004, Wells, C-201/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 35 en aangehaalde rechtspraak). Dat is hier niet het geval.

22
Uit de redactie van de gestelde vraag, die een parafrase vormt op § 1a AEntG, de litigieuze bepaling in het hoofdgeding, blijkt namelijk, dat de vraag van de betaling van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst nauw verband houdt met die van de betaling van het minimumloon.

23
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is dus in zijn geheel ontvankelijk.

Ten gronde

24
Om de rechter die een prejudiciële vraag heeft voorgelegd, een bruikbaar antwoord te geven, kan het Hof bepalingen van gemeenschapsrecht in aanmerking nemen, die de nationale rechter niet in zijn vraag heeft vermeld (arrest van 22 januari 2004, COPPI, C‑271/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27 en aangehaalde rechtspraak).

25
Zoals de Oostenrijkse regering en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen terecht opmerken, moeten de feiten in het hoofdgeding, zoals beschreven in de verwijzingsbeschikking, worden geacht binnen de werkingssfeer van richtlijn 96/71 te vallen. Zij komen namelijk overeen met het geval van artikel 1, lid 3, sub a, ervan.

26
Voorts staat vast dat de feiten waarom het in het hoofdgeding gaat, hebben plaatsgevonden in 2000, dat wil zeggen nadat de termijn voor de omzetting van richtlijn 96/71 door de lidstaten op 16 december 1999 was verstreken.

27
Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag moet dus worden uitgegaan van de bepalingen van deze richtlijn.

28
Krachtens artikel 5 van richtlijn 96/71 nemen de lidstaten adequate maatregelen ingeval niet aan de bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan. Zij dragen er met name zorg voor dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over passende procedures beschikken om de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn af te dwingen. Blijkens artikel 3, lid 1, tweede streepje, sub c, van deze richtlijn is een van deze verplichtingen: ervoor te zorgen dat de ondernemingen de op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers een minimumloon garanderen.

29
De lidstaten moeten er dus met name voor zorgen dat de ter beschikking gestelde werknemers over passende procedures beschikken om af te dwingen dat zij hun minimumloon inderdaad ontvangen.

30
Uit de tekst van artikel 5 van richtlijn 96/71 vloeit voort dat de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken om de vorm en de regels van de passende procedures in de zin van de tweede alinea van deze bepaling vast te stellen. Bij de uitoefening van deze beoordelingsmarge dienen de lidstaten evenwel altijd de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden te eerbiedigen (zie in die zin arresten van 22 januari 2002, Canal Satélite Digital, C-390/99, Jurispr. blz. I‑607, punten 27 en 28, alsook 25 maart 2004, Karner, C-71/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 33 en 34) en dus in het hoofdgeding de vrijheid van dienstverrichting.

31
Wat dit aangaat verlangt artikel 49 EG volgens vaste rechtspraak niet alleen de afschaffing van elke discriminatie van de in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter op grond van diens nationaliteit, maar tevens de opheffing van elke beperking, ook al geldt deze zonder onderscheid voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten, die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig soortgelijke diensten verricht, verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt (arrest van 24 januari 2002, Portugaia Construções, C-164/99, Jurispr. blz. I‑787, punt 16 en aangehaalde rechtspraak).

32
Zoals het Hof reeds heeft verklaard, kan de toepassing van de nationale regelingen van de ontvangende lidstaat op dienstverrichters de verrichting van diensten door in andere lidstaten gevestigde personen of ondernemingen verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken, voorzover deze toepassing kosten en bijkomende administratieve en economische lasten meebrengt (arrest Portugaia Construções, reeds aangehaald, punt 18 en aangehaalde rechtspraak).

33
De verwijzende rechter dient na te gaan of dat in het hoofdgeding het geval is voor de aansprakelijkheid als borg. Dienaangaande moet rekening worden gehouden met het effect van deze maatregel op de diensten van niet alleen de in een andere lidstaat gevestigde onderaannemers, maar ook van eventuele hoofdaannemers uit een dergelijk land.

34
Verder volgt uit vaste rechtspraak dat een regeling zoals § 1a AEntG, wanneer zij, zo zij de vrijheid van dienstverrichting beperkt, geldt voor iedere persoon of onderneming die op het grondgebied van de ontvangende lidstaat werkzaam is, gerechtvaardigd kan zijn wanneer zij aan dwingende redenen van algemeen belang beantwoordt, voorzover dit belang niet wordt gewaarborgd door de regels die voor de dienstverrichter gelden in de lidstaat waar hij is gevestigd, en voorzover zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie in die zin arrest Portugaia Construções, reeds aangehaald, punt 19 en aangehaalde rechtspraak).

35
Een van de door het Hof reeds erkende dwingende redenen van openbaar belang is de bescherming van de werknemers (arrest Portugaia Construções, reeds aangehaald, punt 20 en aangehaalde rechtspraak).

36
Als kan worden aanvaard dat de ontvangende lidstaat met de toepassing van zijn voorschriften inzake het minimumloon op in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichters in beginsel een doel van algemeen belang nastreeft, namelijk de bescherming van de werknemers (arrest Portugaia Construções, reeds aangehaald, punt 22), geldt dat in beginsel ook voor de door de eerste lidstaat getroffen maatregelen ter versterking van de procedureregels op basis waarvan een ter beschikking gestelde werknemer zijn recht op minimumloon met succes geldend kan maken.

37
Indien het recht op minimumloon een bestanddeel van de bescherming van de werknemers vormt, moeten de procedureregels waarmee de eerbiediging van dit recht kan worden afgedwongen, zoals in het hoofdgeding de aansprakelijkheid als borg, namelijk ook worden geacht een dergelijke bescherming te kunnen verzekeren.

38
Wat de opmerking van de verwijzende rechter betreft dat de nationale wetgever bij de vaststelling van § 1a AEntG prioritair de nationale arbeidsmarkt en niet de bezoldiging van de werknemer beoogde te beschermen, dient eraan te worden herinnerd dat de verwijzende rechter moet nagaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling objectief beschouwd de bescherming van de ter beschikking gestelde werknemers waarborgt. Nagegaan moet worden of die regeling voor de betrokken werknemers een reëel voordeel inhoudt dat in aanzienlijke mate bijdraagt tot hun sociale bescherming. In dat verband kan de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever aanleiding zijn tot een meer omstandig onderzoek van de voordelen die door de door hem getroffen maatregelen aan de werknemers zouden zijn verleend (arrest Portugaia Construções, reeds aangehaald, punten 28 en 29 alsook de aangehaalde rechtspraak).

39
De verwijzende rechter uit een zekere twijfel aangaande het reële voordeel van de aansprakelijkheid als borg voor de ter beschikking gestelde werknemers wegens de praktische moeilijkheden voor hen om voor de Duitse rechter hun recht op loon tegen de hoofdaannemer uit te oefenen en wegens het feit dat deze bescherming haar economische waarde verliest wanneer de reële mogelijkheid om in Duitsland in loondienst te werken sterk vermindert.

40
Zoals Pereira Félix, de Duitse, de Oostenrijkse en de Franse regering alsook de Commissie evenwel opmerken, komt een regel zoals die van § 1a AEntG toch ten goede aan de ter beschikking gestelde werknemers, omdat hij ten behoeve van hen aan de eerste schuldenaar van het minimumloon, namelijk de werkgever, een hoofdelijk met de eerste verbonden tweede schuldenaar toevoegt, die in het algemeen zelfs meer solvabel is dan de eerste. Objectief beschouwd, waarborgt deze regel dus de bescherming van de ter beschikking gestelde werknemers. Het hoofdgeding zelf lijkt overigens te bevestigen, dat § 1a AEntG deze beschermende functie heeft.

41
Voorzover een van de door de nationale wetgever nagestreefde doelstellingen is om oneerlijke mededinging door ondernemingen die hun werknemers minder dan het minimumloon betalen tegen te gaan, hetgeen de verwijzende rechter moet onderzoeken, kan een dergelijke doelstelling als dwingend vereiste in aanmerking worden genomen, dat een beperking van de vrijheid van dienstverrichting kan rechtvaardigen, voorzover is voldaan aan de in punt 34 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden.

42
Overigens is, zoals de Oostenrijkse regering in haar schriftelijke opmerkingen terecht opmerkt, de doelstelling om de eerlijke mededinging te handhaven niet noodzakelijkerwijs in tegenspraak met de doelstelling om de bescherming van de werknemers te garanderen. Blijkens de vijfde overweging van de considerans van richtlijn 96/71 kunnen deze twee doelstellingen gelijktijdig worden nagestreefd.

43
Wat ten slotte de opmerking van Wolff & Müller betreft dat de aansprakelijkheid als borg onevenredig is aan het nagestreefde doel, blijkt inderdaad uit de in punt 34 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak dat een maatregel slechts gerechtvaardigd is indien hij geschikt is om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is.

44
De verwijzende rechter moet nagaan of aan deze voorwaarden is voldaan met betrekking tot het nagestreefde doel de bescherming van de betrokken werknemer te garanderen.

45
Bijgevolg moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 5 van richtlijn 96/71, uitgelegd met inachtneming van artikel 49 EG, zich in een zaak als in het hoofdgeding niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een aannemer die een andere aannemer bouwwerkzaamheden laat verrichten, als een borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen van die andere aannemer of van een onderaannemer tot betaling van het minimumloon aan een werknemer of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve overeenkomst, wanneer het minimumloon het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon), indien de bescherming van het loon niet het prioritaire doel van de regeling, of slechts een secondair doel daarvan is.


Kosten

46
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5 van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, uitgelegd met inachtneming van artikel 49 EG, verzet zich in een zaak als het hoofdgeding niet tegen een nationale regeling volgens welke een aannemer die een andere aannemer bouwwerkzaamheden laat verrichten, als een borg die afstand heeft gedaan van zijn voorrecht van uitwinning, aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen van die andere aannemer of van een onderaannemer tot betaling van het minimumloon aan een werknemer of van bijdragen aan een gemeenschappelijke instelling van de partijen bij een collectieve overeenkomst, wanneer het minimumloon het bedrag omvat dat, na aftrek van belastingen en socialezekerheidsbijdragen of bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid of voor overeenkomstige sociale doelstellingen, aan de werknemer moet worden uitbetaald (nettoloon), indien de bescherming van het loon niet het prioritaire doel van deze regeling, of slechts een secondair doel daarvan is.

ondertekeningen


1
Procestaal: Duits.

Top