EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005PC0490

Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van informatie volgens het beschikbaarheidsbeginsel {SEC(2005) 1270}

/* COM/2005/0490 def. - CNS 2005/0207 */

52005PC0490

Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van informatie volgens het beschikbaarheidsbeginsel {SEC(2005) 1270} /* COM/2005/0490 def. - CNS 2005/0207 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 12.10.2005

COM(2005) 490 definitief

2005/0207 (CNS)

Voorstel voor een

KADERBESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de uitwisseling van informatie volgens het beschikbaarheidsbeginsel

(door de Commissie ingediend) {SEC(2005) 1270}

TOELICHTING

1. Achtergrond van het voorstel

- Motivering en doel van het voorstel

Gezien het niveau van samenwerking op het gebied van wetshandhaving dat vereist is voor de totstandbrenging van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (cf. artikel 29 VEU), moet een nieuw beginsel voor de uitwisseling van wetshandhavingsinformatie worden vastgesteld, op grond waarvan de voor de bestrijding van criminaliteit noodzakelijke informatie zonder belemmeringen de interne grenzen van de EU kan overgaan. Daarom wordt de Commissie in hoofdstuk III.2.1 van het Haags programma verzocht uiterlijk eind 2005 wetgevingsvoorstellen inzake de toepassing van het “beginsel van beschikbaarheid” in te dienen, die op 1 januari 2008 in werking moeten treden[1]. In hoofdstuk 3.1 van het Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma, dat door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 2 en 3 juni 2005 werd aangenomen[2], werd bevestigd dat in 2005 een dergelijk wetgevingsvoorstel zou worden ingediend samen met een voorstel betreffende passende waarborgen en doeltreffende rechtsmiddelen voor de overdracht van persoonsgegevens ten behoeve van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Na de terroristische aanslagen van 7 juli 2005 in Londen heeft de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 13 juli 2005, in buitengewone zitting bijeen, de Commissie verzocht de indiening van het voorstel betreffende het beschikbaarheidsbeginsel te vervroegen tot oktober 2005 en de Unie de samenwerkingsinstrumenten te verschaffen die zij nodig heeft om terrorisme doeltreffender te voorkomen en te bestrijden.

Overeenkomstig het beschikbaarheidsbeginsel is de uitwisseling van wetshandhavingsinformatie in de gehele Unie aan uniforme voorwaarden onderworpen. Indien een wetshandhavingsfunctionaris of Europol informatie nodig heeft om zijn wettelijke taken te vervullen, kan hij deze informatie verkrijgen en de lidstaat die deze informatie beheert, moet die voor het aangegeven doel beschikbaar stellen.

- Algemene context

Na de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen ingevolge de overeenkomst van 1990 ter uitvoering van het Schengenakkoord (hierna de “Schengenuitvoeringsovereenkomst” genoemd) werd het duidelijk dat informatie-uitwisseling van cruciaal belang is voor de veiligheidsstrategie van de Unie. Op basis van de Schengenuitvoeringsovereenkomst kon gemakkelijker informatie worden uitgewisseld door middel van de beantwoording van verzoeken van wetshandhavingsinstanties van een andere lidstaat en door middel van de elektronische uitwisseling van signaleringen van personen en voorwerpen. Sinds de inwerkingtreding van de Schengenuitvoeringsovereenkomst in 1995 zijn de mogelijkheden ervan ruimschoots benut. Daardoor ontstond de behoefte aan geavanceerdere voorschriften, zoals blijkt uit het grote aantal bilaterale samenwerkingsovereenkomsten dat sindsdien is gesloten.

Met dit kaderbesluit krijgen de wetshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol-functionarissen directe online toegang tot beschikbare informatie en, voor informatie die niet online toegankelijk is, tot registergegevens (‘index data’). Dat gaat verder dan de uitwisseling van informatie als bedoeld in de Schengenuitvoeringsovereenkomst en is in die zin een nieuwe vorm van samenwerking die voorheen niet bestond en derhalve geen deel uitmaakt van het Schengenacquis, dat bij het aan het Verdrag van Amsterdam (1997) gehechte Schengenprotocol werd opgenomen in het kader van de Europese Unie. Bijgevolg houdt dit kaderbesluit geen ontwikkeling in van het Schengenacquis.

Op grond van dit kaderbesluit kan Europol zijn taken in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst)[3] beter vervullen en informatiestrategieën ontwikkelen op basis van een ruimere beschikbaarheid van relevante informatie, zulks om de georganiseerde criminaliteit, waaronder terrorisme, te voorkomen en te bestrijden door zoveel mogelijk gebruik te maken van beschikbare informatiekanalen.

Recentelijk zijn binnen de EU nieuwe benaderingswijzen ontwikkeld. Vermeldenswaard zijn vooral het initiatief van het Koninkrijk Zweden inzake een ontwerp-kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen en het door zeven lidstaten op 27 mei 2005 te Prüm ondertekende Verdrag inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie.

Uit analyse blijkt dat er zeven hoofdredenen zijn waarom informatie die relevant is om het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten mogelijk te maken, te vergemakkelijken of te versnellen, niet algemeen beschikbaar is binnen de gehele EU:

- bilaterale en multilaterale overeenkomsten tussen lidstaten hebben een beperkte geografische werkingssfeer of verplichten de lidstaten niet informatie te verstrekken, waardoor gegevensuitwisseling onder de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten valt;

- voor de huidige vormen van samenwerking op het gebied van wetshandhaving is in de regel de medewerking van nationale eenheden of centrale contactpunten vereist. Directe informatie-uitwisseling tussen instanties is nog steeds eerder uitzondering dan regel;

- op EU-niveau bestaat er nog geen gestandaardiseerde procedure om informatie aan te vragen of te verkrijgen, maar het initiatief van het Koninkrijk Zweden is in dit verband een stap in de goede richting (zie hieronder);

- op EU-niveau bestaat er geen doeltreffend mechanisme om vast te stellen of en waar informatie beschikbaar is;

- verschillen in de voorwaarden voor toegang tot en uitwisseling van informatie en verschillen in de wijze waarop politie, douane en justitie samenwerken, vormen een hindernis voor een doeltreffende uitwisseling van informatie;

- verschillen in de beschermingsnormen belemmeren de uitwisseling van vertrouwelijke informatie, en

- het ontbreken van een gemeenschappelijke regeling om te controleren of de van een andere lidstaat verkregen informatie rechtmatig wordt gebruikt, en weinig mogelijkheden om de bron en het oorspronkelijke doel van de informatie te traceren.

Dit kaderbesluit en het kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens hebben ten doel deze belemmeringen uit de weg te ruimen.

- Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

- Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990. Overeenkomstig artikel 39 kan tussen politiediensten op verzoek informatie worden uitgewisseld, de lidstaten zijn echter niet verplicht een dergelijk verzoek te beantwoorden. Bijgevolg is de uitkomst van deze overigens langdurige procedure onzeker. Verzoeken en antwoorden worden bovendien via centrale instanties toegezonden en kunnen slechts bij wijze van uitzondering direct aan de betrokken functionarissen worden doorgestuurd. In dit voorstel ligt de nadruk op directe kanalen voor informatie-uitwisseling en wordt een algemene verplichting opgelegd om te antwoorden, onverminderd een beperkt aantal geharmoniseerde weigeringsgronden. Dat versnelt de procedure, waarvan de uitkomst bovendien voorspelbaarder wordt.

- De Europol-overeenkomst van 1995 en de protocollen daarbij. Overeenkomstig artikel 2 heeft Europol ten doel het optreden van en de samenwerking tussen de bevoegde instanties van de lidstaten met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van terrorisme en andere ernstige vormen van internationale en georganiseerde criminaliteit doeltreffender te maken. Momenteel wordt binnen de grenzen van het mandaat van Europol een nieuw systeem voor informatie-uitwisseling opgezet. Het belangrijkste structurele probleem van Europol is het gebrek aan informatie. Indien Europol binnen de grenzen van zijn mandaat informatie kan verkrijgen op basis van het beschikbaarheidsbeginsel, zal dat zijn doeltreffendheid verbeteren.

- Het initiatief van het Koninkrijk Zweden inzake een ontwerp-kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen heeft ten doel het bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst ingestelde mechanisme (zie hierboven) verder te verbeteren. Het juridische kader voor de uitwisseling van gegevens wordt verder geharmoniseerd en de antwoordtermijnen worden verkort. Aan de andere kant bevat het onderhavige voorstel een regeling voor online toegang tot beschikbare informatie en, voor informatie die niet online toegankelijk is, tot registergegevens, nadat de lidstaten hebben meegedeeld welke informatie in hun rechtsgebied beschikbaar is. Aldus wordt voorkomen dat in het wilde weg gegevens worden opgevraagd, aangezien vóór het opstellen van een informatieaanvraag kan worden nagegaan of de informatie beschikbaar is; dat maakt het ook mogelijk doelmatige en gerichte aanvragen in te dienen. In het voorstel worden voorts de weigeringsgronden geharmoniseerd, die ook bindend zijn voor de instanties die krachtens het nationale recht gemachtigd zijn om toegang te verlenen tot informatie of om informatieoverdracht toe te staan. De met informatieaanvragen samenhangende onzekerheid wordt bijgevolg tot een minimum beperkt.

- Het op 27 mei 2005 te Prüm ondertekende Verdrag inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie. In dit (nog niet bekrachtigde) instrument worden onder meer verregaande maatregelen vastgesteld ter verbetering van de informatie-uitwisseling. Dit voorstel komt op aantal punten overeen met dat verdrag, bv. wat betreft het systeem van registers en de directe toegang tot nationale gegevensbestanden, maar het verdrag heeft een beperktere werkingssfeer en heeft momenteel slechts betrekking op zeven lidstaten.

- Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU

Dit kaderbesluit is gericht op de volledige eerbiediging van het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens en van het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen (de artikelen 6, 7, 8, 48 en 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

Met het oog daarop kunnen enkel nationale instanties die belast zijn met het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten informatie verkrijgen en zijn de betrokken instanties verplicht na te gaan of het noodzakelijk is informatie uit te wisselen en wat de kwaliteit van deze informatie is. Voorts zal een comité er vooraf voor zorgen dat informatie enkel beschikbaar is voor gelijkwaardige bevoegde instanties.

De verwerking van persoonsgegevens krachtens dit kaderbesluit zal geschieden conform Kaderbesluit 2006/XX/JBZ van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de Europol-overeenkomst.

2. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

- Raadpleging van belanghebbende partijen

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten

De Commissie heeft twee overlegrondes georganiseerd met belanghebbenden op het gebied van gegevensuitwisseling die ten doel heeft het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten mogelijk te maken, te vergemakkelijken of te versnellen. In het kader van het overleg werd het begrip ‘beschikbaarheidsbeginsel’ nader bekeken en werd feedback gegeven over tenuitvoerleggingsstrategieën en over doeltreffender middelen ter bescherming van de grondrechten. Ook werd nagegaan in hoeverre de verschillende in het kader van de effectbeoordeling voorgestelde opties haalbaar waren. Tijdens de eerste overlegronde werd op basis van een vragenlijst geanalyseerd wat de huidige stand van zaken is. De tweede overlegronde bouwde voort op de resultaten van deze analyse en was meer oplossingsgericht.

Op 9 en 10 november 2004 en 2 maart 2005 werden er vergaderingen belegd met vertegenwoordigers van de nationale ministeries die verantwoordelijk zijn voor de met wetshandhaving belaste instanties, alsmede met Europol en Eurojust.

Op 23 november 2004 en 8 maart 2005 werd overleg gevoerd met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties en van de Commissie openbare vrijheden van het Europees Parlement, om feedback te krijgen over de punten van zorg van het maatschappelijk middenveld.

Op 22 november 2004 en 11 januari 2005 werd overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het secretariaat van de gemeenschappelijke controleautoriteit.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden

Uit het overleg met belanghebbenden op het gebied van wetshandhaving bleek nogmaals dat een innoverende benadering moet worden gevolgd om de mogelijkheden voor uitwisseling van informatie verder te ontwikkelen. Bovendien beklemtoonden deze belanghebbenden dat het nodig is pragmatisch te werk te gaan, zich te richten op specifieke soorten informatie en een gemeenschappelijk kader voor de uitwisseling van informatie tot stand te brengen. Dit overleg had tot gevolg dat elementen van wederzijdse erkenning werden ingevoerd naast elementen die uit het beginsel van gelijkwaardige toegang voortvloeien, d.w.z. behandeling van het informatieverzoek op basis van de in de aangezochte lidstaat geldende voorwaarden. Dit overleg leidde er voorts toe dat een comitologieprocedure werd ingesteld om de technische bijzonderheden voor de uitwisseling van informatie nader te bepalen.

Bij het overleg met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties en van het Europees Parlement lag de nadruk vooral op de traceerbaarheid van elke schakel in de keten van informatie-uitwisseling. Dat is nodig om op zinvolle wijze rechtsmiddelen te kunnen instellen.

Het overleg met de vertegenwoordigers van de gegevensbeschermingsautoriteiten had tot gevolg dat er een onderscheid werd gemaakt tussen algemene beginselen die op alle sectoren van toepassing zijn en specifieke beginselen die op bepaalde soorten informatie van toepassing zijn. Het leidde bovendien tot de invoering van bepalingen betreffende de traceerbaarheid van op basis van het beschikbaarheidsbeginsel verwerkte informatie en de opneming van het recht op raadpleging van de gevraagde en verkregen informatie.

- Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden

De Commissie heeft een aanbesteding uitgeschreven voor het verrichten van een studie waarin, onder meer op basis van een vergelijking van bestaande nationale situaties, moet worden onderzocht wat de werkingssfeer moet zijn van wetgeving betreffende informatie die op basis van het beschikbaarheidsbeginsel wordt uitgewisseld in het kader van samenwerking op het gebied van wetshandhaving en welke optimale strategieën er zijn voor de bescherming van de grondrechten wanneer in deze context persoonsgegevens worden verwerkt.

Gebruikte methode

De beperkte aanbesteding had betrekking op een vergelijkende studie betreffende bestaande systemen voor de uitwisseling van informatie tussen wetshandhavingsinstanties met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. In de studie werden de belemmeringen voor de uitwisseling van informatie geanalyseerd en strategieën geformuleerd om deze belemmeringen uit de weg te ruimen. Wetenschappelijke literatuur werd geanalyseerd en er werd onderzocht welke methoden voor informatie-uitwisseling er bestaan in de nationale rechtsstelsels en in de belangrijkste Europese instrumenten. Op basis van antwoorden van de lidstaten op een vragenlijst werd nagegaan in hoeverre wetshandhavingsinstanties autonoom toegang hebben tot gegevens. In een tweede fase werden de onderzoekshypothesen in samenspraak met Europol-verbindingsofficieren en personeelsleden van Europol getoetst op een rondetafelconferentie bij Europol op 11 mei 2005. De studie bevatte een analyse van de leemten, die de basis vormde voor de daaropvolgende toetsing van de onderzoekshypothesen.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen

Nationale ministeries verantwoordelijk voor de met wetshandhaving belaste instanties, vertegenwoordigers van gegevensbeschermingsautoriteiten, waaronder de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, Europol, waaronder Europol-verbindingsofficieren, mensenrechtenorganisaties en de Commissie openbare vrijheden van het Europees Parlement.

Samenvatting van ontvangen en gebruikte adviezen

Er is geen melding gemaakt van potentieel ernstige risico’s met onomkeerbare gevolgen.

In het voorstel wordt het advies gevolgd om de bevoegdheid tot het verkrijgen van beschikbare informatie te beperken tot de informatie waartoe bevoegde instanties autonoom toegang hebben, zo nodig na de toestemming te hebben verkregen van een andere instantie dan de aangewezen instantie. Voorts wordt de aanbeveling om een ‘informatieaanvraag’ in te voeren overgenomen teneinde de verwerking van informatie die niet online beschikbaar is - ingeval een bevraging van de registergegevens die de lidstaten ter beschikking moeten stellen voor alle relevante informatie die niet online beschikbaar is, een positief resultaat ('hit') geeft - te vergemakkelijken en te traceren.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek

De conclusies waren gebaseerd op een vergelijkende studie, die werd opgesteld in het kader van een beperkte aanbesteding.

- Effectbeoordeling

De volgende vier wetgevingsmogelijkheden werden beoordeeld in het licht van de verbetering van de informatie-uitwisseling tussen wetshandhavingsinstanties in de aan het proces voorafgaande fase:

- geen nieuwe of aanvullende wetgeving:

Niet-handelen zou leiden tot de bestendiging van de bestaande situatie, die geen afdoende antwoord biedt op de huidige problemen op het gebied van veiligheid. Geen van de bestaande instrumenten of projecten leidt tot de verbeteringen die dit kaderbesluit beoogt te bewerkstelligen.

- toepassing van het beginsel van gelijkwaardige toegang:

Informatie-uitwisseling op basis van het beginsel van gelijkwaardige toegang houdt in dat bij de behandeling op nationaal niveau van informatieverzoeken geen striktere voorwaarden worden toegepast dan de in de aangezochte lidstaat geldende voorwaarden. Hoewel bij deze optie, anders dan bij de vorige optie, de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor veiligheid wordt erkend, heeft ook dit systeem fundamentele gebreken: lange antwoordtermijnen, de onvoorspelbare uitkomst van verzoeken om informatie, geen verplichting om te antwoorden, en problemen bij het beheer van de verzoeken daar de in acht te nemen voorwaarden niet uniform zijn.

- beginsel van wederzijdse erkenning afgezwakt door een voorwaarde inzake gelijkwaardige toegang, samen met een mechanisme voor de evaluatie van de gelijkwaardigheid van de instanties die bevoegd zijn om informatie te verkrijgen:

Evenals de vorige optie, behelst deze optie een behandeling op nationaal niveau van verzoeken uit andere lidstaten, met dien verstande dat een aantal beheersproblemen uit de weg wordt geruimd door de uitvoering van verzoeken verplicht te stellen op voorwaarde dat formeel is vastgesteld dat de instantie die de informatie kan verkrijgen in de lidstaat die deze informatie beheert, gelijkwaardig is aan de instantie in de andere lidstaat die deze informatie nodig heeft met het oog op de vervulling van haar wettelijke taken. Doch ook bij deze optie blijft het probleem bestaan dat er geen betrouwbaar middel is om na te gaan of informatie daadwerkelijk beschikbaar is. Daardoor wordt het praktische effect van een recht op toegang tot informatie afgezwakt.

- beginsel van wederzijdse erkenning afgezwakt door een voorwaarde inzake gelijkwaardige toegang, samen met een mechanisme voor de evaluatie van de gelijkwaardigheid van de instanties die bevoegd zijn om informatie te verkrijgen en een systeem van registers om vast te stellen welke informatie niet online beschikbaar is:

Deze optie gaat verder dan de vorige optie en ruimt de belemmeringen voor de toegang tot beschikbare informatie uit de weg door de lidstaten te verplichten overeengekomen soorten informatie toegankelijk te maken voor gelijkwaardige bevoegde instanties van andere lidstaten, zulks onder dezelfde voorwaarden als voor hun nationale instanties. Dat houdt in dat online toegang wordt verschaft tot nationale gegevensbestanden waartoe nationale bevoegde instanties online toegang hebben en dat wordt gewezen op het bestaan van informatie die niet online beschikbaar is. Om te weten welke bestaande informatie niet online beschikbaar is, wordt in het voorstel bepaald dat de lidstaten elkaar online raadpleegbare registergegevens verstrekken. Op basis van deze registergegevens kan worden nagegaan of al dan niet informatie beschikbaar is en welke instantie deze informatie beheert of bewerkt. In het kader van deze optie wordt bovendien een 'informatieaanvraag' ingevoerd, met behulp waarvan de informatie waarop registergegevens betrekking hebben, kan worden verkregen. Deze ‘aanvraag’ wordt opgesteld door de verzoekende bevoegde instantie. Aldus wordt voorkomen dat in het wilde weg gegevens worden opgevraagd, aangezien vóór het opstellen van de aanvraag kan worden nagegaan of de informatie beschikbaar is; dat maakt het ook mogelijk doelmatige en gerichte aanvragen in te dienen. Door de vastlegging van aanvragen en informatie-uitwisselingen kan de verwerking van informatie worden getraceerd en kunnen personen wier gegevens zijn verwerkt op zinvolle wijze rechtsmiddelen instellen.

Wat het effect op de grondrechten betreft, moet worden beklemtoond dat dit kaderbesluit bijdraagt tot de tenuitvoerlegging van de artikelen 2 en 3 van het Handvest van de grondrechten, waarin wordt bepaald dat eenieder recht heeft op leven en lichamelijke integriteit. Het kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken biedt verdergaande bescherming van de persoonlijke levenssfeer van personen wier gegevens overeenkomstig dit kaderbesluit worden verwerkt.

Het kaderbesluit strookt voorts met artikel 6 VEU, dat de eerbiediging van de mensenrechten en van de fundamentele vrijheden centraal stelt bij de werkzaamheden van de Unie. Dat gebeurt door in het kaderbesluit de hierboven geanalyseerde vierde optie uit te voeren, die ervoor zorgt dat de gestelde doelstelling wordt bereikt.

De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd (die niet is opgenomen in het werkprogramma), waarvan het verslag beschikbaar is op het volgende internetadres: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/impact/index_en.htm.

3. Juridische elementen van het voorstel

- Samenvatting van de voorgestelde maatregel

Het kaderbesluit verplicht de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat voor de wetshandhaving relevante informatie - d.w.z. informatie die het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten mogelijk maakt, vergemakkelijkt of versnelt en die wordt beheerd door autoriteiten of daartoe aangewezen particuliere instanties - wordt gedeeld met gelijkwaardige bevoegde instanties van andere lidstaten indien deze de informatie nodig hebben om hun wettelijke taken te vervullen, alsmede met Europol, voorzover de toegang van Europol tot de informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn wettelijke taken en in overeenstemming is met de Europol-overeenkomst en de protocollen daarbij. Beschikbare informatie wordt gedeeld door daartoe online toegang te verschaffen of door ze over te dragen naar aanleiding van een ‘informatieaanvraag’ wanneer de gezochte informatie overeenkomt met registergegevens die de lidstaten verstrekken voor informatie die niet online toegankelijk is.

Er bestaat geen verplichting om door middel van dwangmaatregelen informatie te verzamelen.

Wanneer het nationale recht voorschrijft dat voor de overdracht van informatie de toestemming vereist is van een andere instantie dan die welke de informatie beheert, dan moet de instantie die deze informatie beheert of bewerkt (de “aangewezen instantie”) deze toestemming verkrijgen namens de wetshandhavingsinstantie van de andere lidstaat die de informatie nodig heeft.

Informatieoverdracht naar aanleiding van een informatieaanvraag kan alleen worden geweigerd op basis van de in het kaderbesluit opgesomde gronden, die bovendien alleen van toepassing zijn wanneer er geen minder verregaande maatregel kan worden toegepast. Het kaderbesluit is van toepassing op informatie-uitwisseling in de fase voorafgaand aan het instellen van een vervolging en doet geen afbreuk aan regelingen inzake wederzijdse rechtsbijstand.

- Rechtsgrondslag

Artikel 30, lid 1, onder b), en artikel 34, lid 2, onder b), VEU.

- Subsidiariteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing omdat het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt:

Tot nu toe zijn de resultaten van de maatregelen die op dit gebied in de lidstaten zijn genomen onbevredigend. Er zijn nog te veel juridische en administratieve belemmeringen voor de beschikbaarheid van informatie, die onder andere het gevolg zijn van wedijver tussen nationale diensten die leidt tot het achterhouden van informatie; ook de verschillen in nationale rechtskaders vertragen de uitwisseling van gegevens; en omdat er soms geen duidelijk rechtskader is, zijn de betrokken instanties voor de verkrijging van informatie dan afhankelijk van de goodwill van andere nationale instanties.

Ernstige en georganiseerde criminaliteit, waaronder terrorisme, is een internationaal verschijnsel, dat door de lidstaten afzonderlijk niet doeltreffend kan worden bestreden. Voor een doeltreffend optreden zijn gemeenschappelijke voorschriften en mechanismen vereist ter vergemakkelijking van de informatie-uitwisseling op EU-niveau.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden beter door de Unie worden verwezenlijkt:

Door op EU-niveau voorschriften vast te stellen, zullen minder middelen nodig zijn voor informatie-uitwisseling aangezien het niet langer nodig zal zijn talrijke bilaterale contacten en multilaterale netwerken te onderhouden. De kosten voor ad-hoc intergouvernementele samenwerking, waarbij 25 verschillende regelingen voor informatieverstrekking worden toegepast, zijn hoger. De Unie is ook het geschikte niveau omdat de informatiebehoefte van wetshandhavingsinstanties grotendeels wordt bepaald door de mate van integratie tussen de landen. Aangezien de integratie in de EU vergevorderd is, is de voor een lidstaat relevante informatie meestal in het bezit van andere lidstaten. |

Door een enkele regeling vast te stellen, hoeven niet 25 sterk verschillende regelingen voor informatieverstrekking te worden toegepast. |

De verwerking van relevante informatie in de gehele Unie door bevoegde instanties betekent een ondersteuning van de maatregelen van de lidstaten en van de Unie ter verbetering van de capaciteit van de EU op het gebied van de voorkoming en bestrijding van terrorisme. Het voorstel heeft ten doel nationale wetshandhavingsinstanties en Europol in staat te stellen de voor wetshandhaving noodzakelijke en relevante informatie te verkrijgen, voorzover die in een andere lidstaat toegankelijk is. Indien op EU-niveau geen maatregelen worden genomen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld of er in een andere lidstaat dan die van de verzoekende instantie informatie beschikbaar is en kunnen er geen uniforme en samenhangende mechanismen ter verkrijging van informatie worden ingevoerd.

Het voorstel is dus in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en laat artikel 33 van het EU-Verdrag onverlet.

- Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

Het voorstel stelt minimumnormen vast en staat niet in de weg aan de ontwikkeling van bilaterale of multilaterale regelingen voor informatie-uitwisseling die verder gaan dan dit kaderbesluit. Er wordt nog naar het nationale recht verwezen voorzover dat geen afbreuk doet aan de doeltreffendheid en de voorspelbaarheid van de mechanismen ter verkrijging van beschikbare informatie en omdat dat procedurele waarborgen biedt.

- Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: een kaderbesluit op basis van artikel 34, lid 2, onder b), VEU.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn:

Er had ook een voorstel voor een besluit van de Raad op basis van artikel 34, lid 2, onder c), VEU kunnen worden ingediend. Dan zou echter niet kunnen worden overgegaan tot harmonisatie van de voorwaarden voor het opstellen en beantwoorden van informatieaanvragen of van de voorwaarden om via de bevoegde instanties van de aangezochte/verzoekende lidstaat toestemming te verkrijgen voor toegang tot of overdracht van informatie.

4. Gevolgen voor de begroting

Uit de toepassing van het voorgestelde kaderbesluit vloeien administratieve uitgaven ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen voort voor vergaderingen van en secretariële diensten voor het bij de artikelen 5 en 19 opgerichte comité.

5. Aanvullende informatie

- Transponeringstabel

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van het kaderbesluit mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en dit kaderbesluit.

- Nadere uitleg van het voorstel

Geen.

2005/0207 (CNS)

Voorstel voor een

KADERBESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de uitwisseling van informatie volgens het beschikbaarheidsbeginsel

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder b), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie[4],

Gezien het advies van het Europees Parlement[5],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen door de ontwikkeling van een gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

(2) In de conclusies van de Europese Raad van Tampere (15 en 16 oktober 1999) wordt bevestigd dat het met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten noodzakelijk is te komen tot betere informatie-uitwisseling tussen de bevoegde instanties van de lidstaten.

(3) In het Haags programma betreffende de versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, dat de Europese Raad op 4 november 2004 heeft aangenomen, wordt erop gewezen dat een innoverende benadering van de grensoverschrijdende uitwisseling van wetshandhavingsinformatie op basis van het beschikbaarheidsbeginsel nodig is en wordt de Commissie verzocht uiterlijk eind 2005 voorstellen op dit gebied in te dienen. Overeenkomstig dit beginsel moet een bevoegde instantie van een lidstaat die informatie nodig heeft voor de vervulling van haar wettelijke taken, deze kunnen verkrijgen van de lidstaat die deze informatie beheert en die deze voor het aangegeven doel beschikbaar moet stellen.

(4) Bovendien moet Europol toegang hebben tot beschikbare informatie in het kader van zijn taken en in overeenstemming met de Overeenkomst van 26 juli 1995 tot oprichting van een Europese politiedienst[6] (hierna de “Europol-overeenkomst” genoemd).

(5) Als tegenwicht voor ruimere mogelijkheden voor informatie-uitwisseling zijn mechanismen nodig ter bescherming van de grondrechten van personen wier persoonsgegevens op grond van dit kaderbesluit worden verwerkt. Kaderbesluit 2006/XX/JBZ van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken[7] (hierna “Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens” genoemd) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten overeenkomstig het onderhavige kaderbesluit. De gegevensbeschermingsvoorschriften van de Europol-overeenkomst zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door Europol, waaronder de voorschriften inzake de bevoegdheden van het bij artikel 24 van de Europol-overeenkomst opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan, dat toezicht houdt op de werkzaamheden van Europol. Europol is aansprakelijk voor de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.

(6) Dit kaderbesluit moet de lidstaten verplichten om bepaalde soorten informatie waarover hun instanties beschikken, toegankelijk te maken voor of ter beschikking te stellen van gelijkwaardige instanties van andere lidstaten, voorzover laatstbedoelde instanties deze informatie nodig hebben om hun wettelijke taken op het gebied van het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten te vervullen in de fase voorafgaand aan het instellen van een vervolging.

(7) Deze verplichting geldt slechts voor de in bijlage II vermelde soorten informatie.

(8) De lidstaten moeten de Commissie meedelen welke instanties betrokken zijn bij de toepassing van dit kaderbesluit, welke informatie in hun rechtsgebied beschikbaar is, en onder welke voorwaarden en voor welke doelen deze informatie mag worden gebruikt.

(9) Op basis van de aan de Commissie meegedeelde gegevens moet worden vastgesteld in hoeverre de instanties die toegang hebben tot de verschillende soorten informatie gelijkwaardig zijn, en welke de voorwaarden zijn voor de toegang tot en het gebruik van informatie.

(10) De gelijkwaardige bevoegde instantie die overeenkomstig dit kaderbesluit informatie verkrijgt, mag deze alleen gebruiken voor het doel waarvoor zij werd verstrekt. Zonder voorafgaande toestemming van een justitiële autoriteit van de informatieverstrekkende lidstaat, mag de informatie niet worden gebruikt als bewijs van een strafbaar feit.

(11) De aangewezen instanties en partijen die informatie beheren die onder het toepassingsgebied van dit kaderbesluit valt, moeten overeenkomstig Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens de kwaliteit van de informatie vóór en na de verstrekking ervan controleren.

(12) Elektronische gegevensbanken die onder dit kaderbesluit vallende soorten informatie bevatten en die online toegankelijk zijn voor bevoegde instanties van een lidstaat, moeten ook online toegankelijk zijn voor gelijkwaardige bevoegde instanties van de andere lidstaten.

(13) Indien geen online toegang tot deze informatie mogelijk is, moeten de gelijkwaardige bevoegde instanties online toegang hebben tot registergegevens aan de hand waarvan onder dit kaderbesluit vallende informatie gericht kan worden geïdentificeerd en welke via een zoekroutine kunnen worden bevraagd om na te gaan of informatie waartoe zij overeenkomstig dit kaderbesluit toegang hebben, al dan niet beschikbaar is in een andere lidstaat. De registergegevens moeten een verwijzing bevatten naar de aangewezen instantie die deze informatie beheert of bewerkt.

(14) Wanneer bevraging van de registergegevens een positief resultaat geeft, moet een informatieaanvraag worden ingediend bij de aangewezen instantie, met gebruikmaking van het formulier in bijlage I. De aangewezen instantie moet binnen een beperkte tijdspanne reageren door de gelijkwaardige bevoegde instantie de informatie te verstrekken of door aan te geven waarom zij deze informatie niet of niet onmiddellijk kan verstrekken.

(15) De aangewezen instantie die naar aanleiding van een informatieaanvraag informatie verstrekt, moet de mogelijkheid worden geboden aanwijzingen te geven voor het gebruik ervan, welke bindend moeten zijn voor de bevoegde instantie die de aanvraag heeft opgesteld.

(16) Indien krachtens het nationale recht voorafgaande toestemming vereist is, moet de aangewezen instantie die de informatie beheert om deze toestemming verzoeken. De voor het verlenen van de toestemming bevoegde instantie moet binnen een beperkte tijdspanne na de ontvangst van het verzoek reageren. Indien de informatieaanvraag betrekking heeft op informatie die moet dienen als bewijs van een strafbaar feit, moet de toestemming worden verleend door een justitiële autoriteit van de lidstaat waaronder de instantie die de informatie beheert, ressorteert.

(17) De aangewezen instantie die de informatie beheert, moet het recht hebben de verstrekking ervan te weigeren op basis van de in dit kaderbesluit vastgestelde gronden.

(18) Indien de noodzakelijke technische infrastructuur tijdelijk buiten werking is, moeten de op de aangewezen instanties rustende verplichtingen betreffende de verstrekking van informatie in de mate van het mogelijke door nationale contactpunten worden uitgevoerd.

(19) De gelijkwaardige bevoegde instantie registreert de overeenkomstig dit kaderbesluit verkregen informatie, onder de voorwaarden als vermeld in Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens. De verkregen informatie die moet dienen als bewijs van een strafbaar feit moet in het betrokken strafdossier worden bewaard.

(20) Het recht van toegang van de betrokkene tot de informatieaanvraag die op hem betrekking heeft en tot het antwoord daarop, moet worden uitgeoefend onder de voorwaarden als vermeld in Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens.

(21) Het moet mogelijk zijn dat er over onder dit kaderbesluit vallende kwesties bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen inzake samenwerking tussen de instanties van de lidstaten worden gesloten, zulks om de voorwaarden voor informatieverstrekking in de zin van dit kaderbesluit verder te vereenvoudigen of te versoepelen.

(22) In dit kaderbesluit moet worden beschreven welke procedure moet worden gevolgd voor de vaststelling van: de gelijkwaardigheid van de instanties die toegang hebben tot de verschillende soorten informatie, de voorwaarden voor de toegang tot en het gebruik van de informatie, het elektronische formaat voor de toezending van de informatie of van de registergegevens, de technische voorschriften voor de informatieaanvraag en voor de beantwoording ervan en de middelen voor de informatieverstrekking.

(23) De doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de verbetering van de uitwisseling van informatie die beschikbaar is binnen de Europese Unie, kunnen, gezien het grensoverschrijdende karakter van veiligheidskwesties, niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Zij kunnen derhalve wegens de onderlinge afhankelijkheid van de lidstaten beter door de Europese Unie worden verwezenlijkt. De Raad kan overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, waarnaar in artikel 2 van het EU-Verdrag wordt verwezen, maatregelen treffen. Overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(24) Dit kaderbesluit doet geen afbreuk aan de krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie ingestelde specifieke regelingen inzake samenwerking tussen bevoegde instanties. Overeenkomstig artikel 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie doet dit kaderbesluit voorts geen afbreuk aan de bescherming van persoonsgegevens uit hoofde van het Gemeenschapsrecht, zoals met name bedoeld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[8].

(25) Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1. In dit kaderbesluit wordt vastgesteld onder welke voorwaarden en op welke wijze de in bijlage II vermelde soorten informatie die beschikbaar zijn voor bevoegde instanties van een lidstaat, worden verstrekt aan gelijkwaardige bevoegde instanties van andere lidstaten en aan Europol, teneinde deze bij te staan bij de uitvoering van hun wettelijke taken op het gebied van het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

2. De uitlegging van de bepalingen van dit kaderbesluit heeft niet tot gevolg dat afbreuk wordt gedaan aan de eerbiediging van de procedurele waarborgen voor de bescherming van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals neergelegd in artikel 6 van het EU-Verdrag.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Dit kaderbesluit is van toepassing op de verwerking van informatie in de fase voorafgaand aan het instellen van een vervolging.

2. Dit kaderbesluit houdt geen verplichting in om al dan niet met behulp van dwangmaatregelen informatie te verzamelen en op te slaan met als enig doel deze ter beschikking te stellen van de bevoegde instanties van andere lidstaten en Europol. Informatie die rechtmatig is verzameld door middel van dwangmaatregelen wordt behandeld als beschikbare informatie die kan worden verkregen onder de in dit kaderbesluit vastgestelde voorwaarden.

3. Dit kaderbesluit is niet van toepassing wanneer overeenkomstig titel VI van het EU-Verdrag een specifieke regeling inzake samenwerking tussen bevoegde instanties is ingevoerd.

4. Geen enkele bepaling van dit kaderbesluit doet afbreuk aan toepasselijke instrumenten betreffende wederzijdse rechtsbijstand of wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken.

Artikel 3

Definities

In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

a) “informatie”: bestaande informatie als vermeld in bijlage II;

b) “bevoegde instantie": elke volgens de procedure van artikel 4 aangemelde nationale instantie in de zin van artikel 29, eerste streepje, van het EU-Verdrag, alsmede Europol binnen de in de Europol-overeenkomst en de protocollen daarbij vastgestelde grenzen van zijn bevoegdheid;

c) "gelijkwaardige bevoegde instantie": elke bevoegde instantie waarvan volgens de procedure van artikel 5 is vastgesteld dat zij voor de toepassing van dit kaderbesluit gelijkwaardig is aan een instantie van een andere lidstaat;

d) “aangewezen instanties” en “aangewezen partijen”: de volgens de procedure van artikel 4 aangemelde instanties en partijen die de informatie of de registergegevens beheren;

e) “nationaal contactpunt”: elke volgens de procedure van artikel 4 aangemelde bevoegde instantie die, wanneer de ingevolge dit kaderbesluit ingestelde technische middelen buiten werking zijn, de informatie verstrekt of daartoe toegang verleent;

f) “online toegang”: geautomatiseerde toegang tot een elektronische gegevensbank met het oog op de raadpleging van en de toegang tot de inhoud ervan, zulks vanuit een andere plaats dan die waar de gegevensbank zich bevindt en zonder tussenkomst van een andere instantie of partij;

g) “registergegevens”: gegevens aan de hand waarvan gericht informatie kan worden geïdentificeerd en welke via een zoekroutine kunnen worden bevraagd om na te gaan of informatie al dan niet beschikbaar is.

Artikel 4

Kennisgeving

1. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit in kennis van:

a) de bevoegde instanties in de zin van dit kaderbesluit, met vermelding van hun specifieke bevoegdheden krachtens het nationale recht;

b) de nationale contactpunten voor elk soort informatie;

c) de aangewezen instanties en, in voorkomend geval, de aangewezen partijen voor elk soort informatie of voor de daaraan gerelateerde registergegevens, alsmede voor elke aangewezen partij de overeenkomstige aangewezen instantie die belast is met de uitvoering van de informatieaanvraag die betrekking heeft op door die aangewezen partij beheerde informatie;

d) de bewaarder van elk soort informatie en van de daaraan gerelateerde registergegevens, alsmede de wijze waarop daartoe toegang mogelijk is, waarbij met name wordt vermeld of de informatie al dan niet online toegankelijk is;

e) het doel waarvoor elk soort informatie mag worden verwerkt en de bevoegdheden van de instanties van de lidstaat die krachtens het nationale recht de informatie kunnen verkrijgen;

f) de gevallen waarin voor de verstrekking van informatie voorafgaande toestemming van een instantie vereist is, de betrokken instantie en de toepasselijke procedure;

g) in voorkomend geval, het kanaal voor de overdracht van elk soort informatie waarnaar de registergegevens verwijzen.

2. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van wijzigingen van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde gegevens, waarbij de nieuwe gegevens in de plaats komen van de overeenkomstige oude gegevens.

Artikel 5

Gelijkwaardigheid van bevoegde instanties

1. Om te kunnen bepalen welke bevoegde instanties krachtens dit kaderbesluit toegang krijgen tot beschikbare informatie, wordt, uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding ervan, op basis van de in bijlage III opgenomen criteria en de overeenkomstig artikel 4 ontvangen kennisgevingen beoordeeld in hoeverre de bevoegde instanties van de lidstaten gelijkwaardig zijn.

2. Maatregelen tot bepaling van de gelijkwaardigheid van bevoegde instanties worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19. Deze maatregelen preciseren:

a) voor elk soort informatie waartoe nationale bevoegde instanties van een lidstaat online toegang hebben, welke bevoegde instanties van andere lidstaten met gelijkwaardige bevoegdheden daartoe online toegang krijgen, waarbij het doel waarvoor die informatie in de eerstbedoelde lidstaat is verwerkt ten volle wordt geëerbiedigd;

b) voor elk soort registergegevens betreffende informatie waartoe nationale bevoegde instanties van een lidstaat toegang hebben, welke bevoegde instanties van andere lidstaten met gelijkwaardige bevoegdheden deze gegevens mogen raadplegen, waarbij het doel waarvoor die informatie in de eerstbedoelde lidstaat is verwerkt ten volle wordt geëerbiedigd.

3. De overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen worden gerubriceerd als rubriek “EU Confidential”.

4. De overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen worden binnen zes maanden na de ontvangst van een kennisgeving in de zin van artikel 4, lid 2, aangepast.

Artikel 6

Verplichting informatie te verstrekken

De lidstaten zorgen ervoor dat aan gelijkwaardige bevoegde instanties van andere lidstaten en aan Europol informatie wordt verstrekt onder de in dit kaderbesluit vastgestelde voorwaarden, voorzover die instanties deze informatie nodig hebben voor de vervulling van hun wettelijke taken op het gebied van het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

Artikel 7

Beperking van het doel

De informatie in de zin van dit kaderbesluit wordt alleen gebruikt voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van het strafbare feit waarvoor zij is verstrekt.

Artikel 8

Verplichtingen van aangewezen instanties en aangewezen partijen

1. De aangewezen instantie of de aangewezen partij controleert de kwaliteit van de informatie vóór en na de verstrekking ervan en brengt de gelijkwaardige bevoegde instantie onverwijld op de hoogte van elementen die afbreuk doen aan de kwaliteit van de informatie, overeenkomstig Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens.

2. De informatie wordt verstrekt in de taal waarin zij beschikbaar is.

3. Indien informatie wordt verstrekt naar aanleiding van een informatieaanvraag in de zin van artikel 11 worden, naast de overeenkomstig artikel 10 van Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens vast te leggen gegevens, ook de volgende gegevens geregistreerd:

a) het kenmerk van de informatieaanvraag;

b) de naam van de ambtenaar die heeft toegestemd in het verstrekken van de informatie.

4. Het register met de documentatie en/of de vastgelegde gegevens wordt aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit verstrekt overeenkomstig Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens.

5. De technische voorschriften voor de vastlegging en de registratie van gegevens worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

Artikel 9

Online toegang tot informatie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat gelijkwaardige bevoegde instanties van andere lidstaten en Europol online toegang hebben tot de in elektronische gegevensbanken opgeslagen informatie waartoe hun overeenkomstige bevoegde instanties online toegang hebben.

2. Indien online toegang overeenkomstig lid 1 niet mogelijk is, is artikel 10 van toepassing.

3. De technische maatregelen om online toegang tot informatie mogelijk te maken, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

Artikel 10

Online raadpleging van registergegevens

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de registergegevens betreffende informatie die niet online toegankelijk is, online kunnen worden geraadpleegd door gelijkwaardige bevoegde instanties van andere lidstaten en door Europol, en zetten daartoe de nodige technische infrastructuur op.

2. De registergegevens bevatten ten minste een verwijzing naar het soort informatie waarop zij betrekking hebben en naar de aangewezen instantie die deze informatie beheert of bewerkt en die de registergegevens beheert met het oog op de toepassing van dit kaderbesluit.

3. De voorschriften voor het creëren van registergegevens en voor het elektronische formaat ervan worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

Artikel 11

Informatieaanvraag

1. Wanneer bevraging van de registergegevens door een gelijkwaardige bevoegde instantie een positief resultaat geeft, kan deze instantie een informatieaanvraag overeenkomstig bijlage I opstellen en toezenden aan de aangewezen instantie teneinde de aan de hand van de registergegevens geïdentificeerde informatie te verkrijgen.

2. De aangewezen instantie antwoordt binnen twaalf uur na de ontvangst van de informatieaanvraag, eventueel nadat zij de in artikel 13 bedoelde toestemming heeft verkregen.

3. Wanneer de aangewezen instantie de gevraagde informatie niet of niet onmiddellijk kan verstrekken, deelt zij in haar antwoord aan de gelijkwaardige bevoegde instantie de redenen hiervoor mee. In voorkomend geval wordt tevens aangegeven volgens welke procedure de beschikbare informatie (sneller) kan worden verkregen.

4. Indien de aangewezen instantie niet bevoegd is om de informatieaanvraag te behandelen, deelt zij de gelijkwaardige bevoegde instantie onverwijld mee welke aangewezen instantie de gevraagde informatie beheert of bewerkt. De verwijzing naar de aangewezen instantie in de betrokken registergegevens wordt zo nodig gecorrigeerd.

5. Een aangewezen instantie die een informatieaanvraag ontvangt, kan overeenkomstig artikel 12 aanwijzingen geven voor het gebruik van de informatie die zij ter beschikking stelt.

6. Het toezenden van de informatieaanvragen en van de antwoorden daarop geschiedt met middelen die de integriteit en de authenticiteit ervan waarborgen.

7. De technische voorschriften betreffende het elektronische formaat van de informatieaanvraag en van het antwoord daarop en betreffende de middelen voor het toezenden ervan worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

Artikel 12

Gebruiksaanwijzingen

1. Een aangewezen instantie kan in haar antwoord aanwijzingen geven voor het gebruik van de informatie, voorzover deze nodig zijn om:

a) te voorkomen dat het welslagen van een lopend onderzoek in gevaar wordt gebracht;

b) een informatiebron of de lichamelijke integriteit van een natuurlijke persoon te beschermen;

c) de vertrouwelijkheid van de informatie in elke fase van de verwerking te beschermen.

2. De gebruiksaanwijzingen zijn bindend voor de bevoegde instantie die de informatieaanvraag heeft opgesteld.

3. Volgens de procedure van artikel 19 wordt een standaardformaat vastgesteld voor de mededeling van gebruiksaanwijzingen.

Artikel 13

Voorafgaande toestemming

1. Indien het nationale recht dit voorschrijft, is voor de verstrekking van informatie voorafgaande toestemming vereist, tenzij een van de weigeringsgronden van artikel 14 van toepassing is. Om deze toestemming wordt verzocht door de aangewezen instantie, waarna de voor het verlenen van toestemming bevoegde instantie binnen twaalf uur na de ontvangst van het verzoek antwoordt.

2. Wanneer de informatie dient als bewijs van een strafbaar feit, is de voorafgaande toestemming van een justitiële autoriteit van de lidstaat van de aangewezen instantie vereist.

Artikel 14

Weigeringsgronden

1. De aangewezen instantie kan de verstrekking van informatie op de volgende gronden weigeren:

a) voorkomen dat het welslagen van een lopend onderzoek in gevaar wordt gebracht;

b) een informatiebron of de lichamelijke integriteit van een natuurlijke persoon beschermen;

c) de vertrouwelijkheid van de informatie in elke fase van de verwerking beschermen;

d) de fundamentele rechten en vrijheden van personen wier gegevens in het raam van dit kaderbesluit worden verwerkt, beschermen.

2. Volgens de procedure van artikel 19 wordt een standaardformaat vastgesteld voor de mededeling van de redenen voor de weigering.

Artikel 15

Tijdelijke en noodregelingen

Wanneer de technische infrastructuur voor de verstrekking van informatie tijdelijk buiten werking is, wordt de informatie voorzover mogelijk via de nationale contactpunten verstrekt.

Artikel 16

Traceerbaarheid

De gelijkwaardige bevoegde instanties:

a) registreren alle gegevens als bedoeld in artikel 8;

b) nemen, wanneer toestemming voor gebruik als bewijs werd verkregen, alle informatie die overeenkomstig dit kaderbesluit is verkregen op in het betrokken strafdossier, samen met een kopie van de overeenkomstig artikel 11 opgestelde informatieaanvraag.

Artikel 17

Recht van toegang

Onder de voorwaarden als bedoeld in Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens heeft de betrokkene toegang tot de op hem betrekking hebbende informatieaanvraag in de zin van artikel 11 en tot het antwoord daarop, met inbegrip van de krachtens artikel 12 opgelegde gebruiksaanwijzingen.

Artikel 18

Bilaterale overeenkomsten inzake samenwerking tussen de onder dit kaderbesluit vallende instanties

1. De lidstaten kunnen bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten over onder dit kaderbesluit vallende kwesties om de voorwaarden voor informatieverstrekking in de zin van dit kaderbesluit verder te vereenvoudigen of te versoepelen, voorzover deze verenigbaar zijn met dit kaderbesluit en met Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens.

2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke overeenkomsten of regelingen.

Artikel 19

Comité

1. Ingeval naar dit artikel wordt verwezen, wordt de Commissie bijgestaan door een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Het comité stelt op voorstel van zijn voorzitter zijn reglement van orde vast op basis van het standaardreglement van orde dat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

4. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen en stelt zij het Europees Parlement daarvan in kennis.

5. De Raad kan binnen twee maanden na de datum van verwijzing naar de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over het voorstel nemen.

Wanneer de Raad binnen die termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen geeft dat hij zich tegen het voorstel verzet, neemt de Commissie het voorstel opnieuw in behandeling. Zij kan bij de Raad een gewijzigd voorstel indienen, haar voorstel opnieuw indienen of een wetgevingsvoorstel indienen.

Wanneer de Raad na het verstrijken van die termijn het voorgestelde uitvoeringsbesluit niet heeft aangenomen of niet te kennen heeft gegeven dat hij zich tegen het voorstel voor uitvoeringsmaatregelen verzet, wordt het voorgestelde uitvoeringsbesluit door de Commissie vastgesteld.

6. De vertegenwoordigers van de lidstaten worden gekozen uit de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging van dit kaderbesluit. Elke lidstaat wijst één vertegenwoordiger aan.

Artikel 20

Tenuitvoerlegging en toepassing

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnen de in dit kaderbesluit vastgestelde termijnen en in elk geval uiterlijk op 30 juni 2007 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2. De lidstaten delen de Raad en de Commissie vóór diezelfde datum de tekst mee van de bepalingen waarmee zij dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en dit kaderbesluit.

3. De Raad evalueert uiterlijk in december 2008 en vervolgens om de twee jaar de tenuitvoerlegging van dit kaderbesluit en neemt de nodige maatregelen om de volledige nakoming ervan te waarborgen, op basis van een verslag dat de Commissie opstelt aan de hand van de overeenkomstig lid 2 ontvangen gegevens en andere door de lidstaten verstrekte informatie en na raadpleging van de werkgroep die werd ingesteld overeenkomstig artikel 31 van Kaderbesluit 2006/XX/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Gedaan te Brussel, […]

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE I

Informatieaanvraag

[AANVRAAG]

Onder verwijzing naar [kenmerk van de ‘hit’] dient ondergetekende [naam van de bevoegde instantie] hierbij deze informatieaanvraag in bij [naam van de aangewezen instantie die de gevraagde informatie beheert of bewerkt] teneinde de hieronder beschreven gegevens te verkrijgen.

1) Soort(en) gevraagde informatie

2) Aanvragende bevoegde instantie:

Naam:Adres:Lidstaat:Telefoon:Fax:E-mail:

3) Aangewezen instantie:

Naam:Adres:Lidstaat:Telefoon:Fax:E-mail:

4) Betrokken soort strafba(a)r(e) feit(en) of criminele activiteit(en)

5) Doel waarvoor de informatie wordt gevraagd:

6) Identiteit(en) van de perso(o)n(en) op wie de maatregel betrekking heeft en over wie informatie wordt gevraagd (voorzover bekend):

7) Wordt de informatie gebruikt als bewijs van een strafbaar feit?

[ Opgesteld te], [datum] <HANDTEKENING>

[ANTWOORD]

Gelet op de informatieaanvraag van [naam instantie], legt ondergetekende [naam instantie] de volgende aanwijzingen voor het gebruik van de hierbij verstrekte informatie op aan [naam instantie]:

Gebruiksaanwijzingen

1. De informatie die in het raam van dit kaderbesluit is verkregen wordt alleen gebruikt om het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten mogelijk te maken, te vergemakkelijken of te versnellen.

2. [Andere]

[Opgesteld te], [datum] <HANDTEKENING>

BIJLAGE II

Soorten informatie die op grond van dit kaderbesluit kunnen worden verkregen om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken

Onder de voorwaarden van dit kaderbesluit kunnen de volgende soorten informatie worden verkregen:

- DNA-profielen, d.w.z. een alfanumerieke code op basis van de zeven DNA-merkers van de Europese standaardset zoals beschreven in Resolutie 2001/C 187/01 van de Raad van 25 juni 2001 inzake de uitwisseling van DNA-analyseresultaten[9]. Deze merkers bevatten geen informatie over specifieke erfelijke eigenschappen.

- Vingerafdrukken.

- Ballistische informatie.

- Informatie over voertuigregistratie.

- Telefoonnummers en andere communicatiegegevens, met uitsluiting van inhoudelijke gegevens en verkeersgegevens, tenzij laatstbedoelde gegevens door een aangewezen instantie worden beheerd.

- Minimumgegevens ter identificatie van personen (in registers van de burgerlijke stand).

BIJLAGE III

Criteria voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van bevoegde instanties overeenkomstig artikel 5

Het in artikel 19 bedoelde comité beoordeelt voor elk soort informatie als vermeld in bijlage II in hoeverre bevoegde instanties gelijkwaardig zijn en baseert zich daarvoor op de volgende criteria:

I Naam van de instantie(s) van de informatiebeherende lidstaat die toegang heeft/hebben tot een of meer soorten informatie als vermeld in bijlage II

I.1 Bevoegdheid van de instantie(s) met betrekking tot

I.1.a het verzamelen of het creëren van

I.1.b de toegang tot

I.1.c het gebruik van

I.1.d andere vormen van verwerking vanelk soort informatie als vermeld in bijlage II

I.2 Doel waarvoor de instantie(s) de informatie mag/mogen verwerken overeenkomstig het recht van de informatiebeherende lidstaat

I.2.a het voorkomen

I.2.b het opsporen

I.2.c het onderzoeken, voor elk soort informatie als vermeld in bijlage II

II Voor elke lidstaat de naam van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), aangemelde instantie(s)

II.1 Bevoegdheid van de instantie(s) met betrekking tot

II.1.a het verzamelen of het creëren van

II.1.b de toegang tot

II.1.c het gebruik van

II.1.d andere vormen van verwerking vanelk soort informatie als vermeld in bijlage II

II.2 Doel waarvoor de informatie overeenkomstig het nationale recht mag worden verwerkt

II.2.a het voorkomen

II.2.b het opsporen

II.2.c het onderzoeken, voor elk soort informatie als vermeld in bijlage II.

ANNEX IV

LEGISLATIVE FINANCIAL STATEMENT

Policy area(s): Justice and Home Affairs Activit(y/ies): 1806 – Establishing a genuine area in criminal and civil matters |

TITLE OF ACTION: PROPOSAL FOR A COUNCIL FRAMEWORK DECISION ON THE EXCHANGE OF INFORMATION UNDER THE PRINCIPLE OF AVAILABILITY |

1. BUDGET LINE(S) + HEADING(S)

NA

2. OVERALL FIGURES

2.1. Total allocation for action (Part B): € million for commitment

NA

2.2. Period of application:

Starting 2006.

2.3. Overall multi-annual estimate of expenditure:

(a) Schedule of commitment appropriations/payment appropriations (financial intervention) (see point 6.1.1)

€ million ( to three decimal places)

[2006] | [2007] | [2008] | [2009] | [2010] | [2011] | Total |

Commitments |

Payments |

(b) Technical and administrative assistance and support expenditure (see point 6.1.2)

Commitments |

Payments |

Subtotal a+b |

Commitments |

Payments |

(c) Overall financial impact of human resources and other administrative expenditure (see points 7.2 and 7.3)

Commitments/ payments | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 2,172 |

TOTAL a+b+c |

Commitments | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 2,172 |

Payments | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 0.362 | 2,172 |

2.4. Compatibility with financial programming and financial perspective

NA

2.5. Financial impact on revenue:

Proposal has no financial implications

3. BUDGET CHARACTERISTICS

Type of expenditure | New | EFTA contribution | Contributions form applicant countries | Heading in financial perspective |

Non-comp | Non-diff | NA | NA | NA | No NA |

4. LEGAL BASIS

Article 30, and 34 (2)(b)TEU

5. DESCRIPTION AND GROUNDS

5.1. Need for Community intervention

5.1.1. Objectives pursued

The Framework Decision establishes an obligation for Member States to make existing information that is accessible to their competent authorities, also accessible to the competent authorities of other Member States and to Europol. It lays down the obligation to make information contained in electronic databases, and directly accessible to competent authorities via online access also accessible via the same means to the competent authorities of other Member States and to Europol. Where this information is indirectly accessible based on an authorisation of an authority other than the one that controls the data, the authorisation shall be given promptly unless a ground for refusal foreseen by this Framework Decision exists. It also lays down the obligation to provide online access to index data of information that is not accessible online, and to transfer that information further to a formal information demand. It furthermore lays down the limits to these obligations.

Furthermore, according to the Articles 5 and 19 of the Framework Decision a committee, composed of the representatives of the Member States and chaired by a representative of the Commission, shall assist the Commission in order to determine the equivalence between competent authorities of the Member States and to develop, where necessary, technical details of the exchange of information.

5.1.2. Measures taken in connection with ex ante evaluation

Representatives of the Governments and of the independent supervisory authorities of the Member States as well as of the European Data Protection Supervisor, Europol and Eurojust were consulted. In particular, taking into account different views the Commission proposes to establish the information exchange on the basis of the principle of availability. In order to estimate the possible cost caused by this measure, the Commission verified the cost (travel expenses, secretarial support for the preparation and organisation of meetings) estimated for the Committee proposed in Article 3(3) of the Proposal for a Council Decision on the improvement of police cooperation between the Member States of the European Union, especially at the internal borders and amending the Convention implementing the Schengen Agreement - COM (2005) 317, 18 July 2005 -, and those currently incurred by the Working Party established according Article 29 of Directive 95/46/EC.

5.2. Action envisaged and budget intervention arrangements

The above mentioned Committee will probably meet regularly, estimated three times a year, whenever necessary. One participant per Member State will have to be reimbursed.

5.3. Methods of implementation

All meetings will have to be organised and hosted by the Commission. The Commission will have to provide secretarial services for the above mentioned committee and to prepare/organise their meetings.

6. FINANCIAL IMPACT

6.1. Total financial impact on Part B - (over the entire programming period)

6.1.1. Financial intervention

NA

6.1.2. Technical and administrative assistance, support expenditure and IT expenditure (commitment appropriations)

NA

6.2. Calculation of costs by measure envisaged in Part B (over the entire programming period)

NA

7. IMPACT ON STAFF AND ADMINISTRATIVE EXPENDITURE

The impact on staff and administrative expenditure will be covered in the context of allocation of resources of the lead DG in the context of the annual allocation procedure.

The allocation of posts also depends on the attribution of functions and resources in the context of the financial perspectives 2007-2013.

7.1. Impact on human resources

Types of post | Staff to be assigned to management of the action using existing and/or additional resources | Total | Description of tasks deriving from the action |

Number of permanent posts | Number of temporary posts |

Officials or temporary staff | A B C | 0.25 A 0,50 B 1,00 C | 0,25A0,50B 1,00C | Providing secretarial support, preparing the meetings of the working party and the committee |

Other human resources |

Total |

7.2. Overall financial impact of human resources

Type of human resources | Amount (€) | Method of calculation * |

Officials Temporary staff | 1rst year: 189. 000 | 1 X 108 000 0.5 X 108 000 0,25 X 108.000 = 189 .000 |

Other human resources (specify budget line) |

Total | 189.000 |

The amounts are total expenditure for twelve months.

7.3. Other administrative expenditure deriving from the action

Budget line (number and heading) | Amount € | Method of calculation |

Overall allocation (Title A7) A0701 – Missions A07030 – Meetings A07031 – Compulsory committees A07032 – Non-compulsory committees A07040 – Conferences A0705 – Studies and consultations Other expenditure (specify) | 55.000 | 3 meetings * (25 * 740€) per annum |

Information systems (A-5001/A-4300) |

Other expenditure - Part A (specify) |

Total | 55.000 |

The amounts are total expenditure for twelve months.

Specify the type of committee and the group to which it belongs.

I. Annual total (7.2 + 7.3) II. Duration of action III. Total cost of action (I x II) | € 244.000 |

8. FOLLOW-UP AND EVALUATION

8.1. Follow-up arrangements

The working party and the committee will lay down their rules of procedure, including rules on confidentiality. The European Parliament will be informed analogous to Article 7 of Council Decision 99/468/EC of 28 June 1999 laying down the procedures for the exercise of implementing powers conferred on the Commission - OJ L 184, 17.7.1999, p. 23.

8.2. Arrangements and schedule for the planned evaluation

NA

9. ANTI-FRAUD MEASURES

NA[pic][pic][pic]

[1] PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

[2] PB C 198 van 12.8.2005, blz. 1.

[3][4]9\]mnŒ?Ž? ( ; < i ? ° Ñ }§©º.

/

?

Ž

ì

í

,

.

Þ

ú

¡´Ä‚—¤¾É+,=u?˜8óìèÝÖèÖèÝÖÝÒÝèÖèÖìÈìÁìºì³ì¦ìŸì¦ìÁì³ìŽìÁìÁìÁìÁìŽÈì‡ìÁì

h[pic]i?hy*G h[pic]i?hã0~CJOJQJ^JaJ

h[pic]i?h4qLjh[pic]i?hã0~0JmU[pic]

h[pic]i?hóhm

h[pic]i?h»!f

h[pic]i?h?$Ôh[pic]i?hã0~5?\?h | PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2.

[5] PB C […] van […], blz. […].

[6] PB C […] van […], blz. […].

[7] PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij het protocol opgesteld op basis van artikel 43, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese politiedienst (Europol-overeenkomst), tot wijziging van die overeenkomst (PB C 2 van 6.1.2004, blz. 3).

[8] PB L […] van […], blz. […].

[9] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

[10] PB C 187 van 3.7.2001, blz. 1.

Top