EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02022R2560-20221223

Consolidated text: Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2022/2560/2022-12-23

02022R2560 — NL — 23.12.2022 — 000.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) 2022/2560 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2022

betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren

(PB L 330 van 23.12.2022, blz. 1)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 030, 2.2.2023, blz.  37 (2022/2560)




▼B

VERORDENING (EU) 2022/2560 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2022

betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren



HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  
De verordening heeft tot doel bij te dragen tot de goede werking van de interne markt door middel van geharmoniseerde regels om verstoringen te adresseren die direct of indirect worden veroorzaakt door buitenlandse subsidies; hierdoor moet een gelijk speelveld worden gegarandeerd. In de verordening worden voorschriften en procedures vastgelegd voor het onderzoek naar buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, en voor het herstel van deze verstoringen. De verstoringen kunnen zich voordoen bij iedere economische activiteit, en met name bij concentraties en bij aanbestedingsprocedures.
2.  
De verordening heeft betrekking op buitenlandse subsidies aan ondernemingen, inclusief aan openbare ondernemingen waarover de staat direct of indirect zeggenschap uitoefent en die een economische activiteit in de interne markt uitoefenen. Onder meer een onderneming die zeggenschap verkrijgt over een onderneming in de Unie of die daarmee fuseert, of een onderneming die deelneemt aan een openbare aanbestedingsprocedure in de Unie, wordt geacht een economische activiteit in de interne markt uit te oefenen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1) 

onder “onderneming” wordt bij aanbestedingsprocedures verstaan een ondernemer als gedefinieerd in artikel 1, punt 14), van Richtlijn 2009/81/EG, artikel 5, punt 2), van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, lid 1, punt 10), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 2, punt 6), van Richtlijn 2014/25/EU;

2) 

onder “opdracht” wordt bij aanbestedingsprocedures en tenzij anders vermeld, verstaan een overheidsopdracht als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 5), van Richtlijn 2014/24/EU, een opdracht als gedefinieerd in artikel 1, punt 2), van Richtlijn 2009/81/EG, opdrachten voor werken, leveringen en diensten als gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Richtlijn 2014/25/EU, en concessies als gedefinieerd in artikel 5, punt 1), van Richtlijn 2014/23/EU;

3) 

onder “aanbestedingsprocedures” wordt verstaan:

a) 

alle soorten gunningsprocedures die vallen onder Richtlijn 2014/24/EU wat betreft het sluiten van een overheidsopdracht, of onder Richtlijn 2014/25/EU wat betreft het sluiten van een opdracht voor werken, leveringen en diensten;

b) 

een procedure voor de gunning van een concessie voor werken of diensten die valt onder Richtlijn 2014/23/EU;

c) 

procedures voor het gunnen van opdrachten die vallen onder Richtlijn 2009/81/EG, tenzij die door lidstaten zijn vrijgesteld op grond van artikel 346 VWEU;

d) 

procedures voor de gunning van opdrachten bedoeld in artikel 10, lid 4, punt a), van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 20, lid 1, punt a), van Richtlijn 2014/25/EU;

4) 

onder “aanbestedende dienst” wordt in het kader van aanbestedingsprocedures verstaan een aanbestedende dienst als gedefinieerd in artikel 1, punt 17, van Richtlijn 2009/81/EG, artikel 6 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 3 van Richtlijn 2014/25/EU;

5) 

onder “aanbestedende instantie” wordt in het kader van aanbestedingsprocedures verstaan een aanbestedende instantie als gedefinieerd in artikel 1, punt 17, van Richtlijn 2009/81/EG, artikel 7 van Richtlijn 2014/23/EU en artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU;

6) 

onder een “meerfasige procedure” wordt verstaan een aanbestedingsprocedure overeenkomstig de artikelen 28 tot en met 32 van Richtlijn 2014/24/EU en de artikelen 46 tot en met 52 van Richtlijn 2014/25/EU, te weten een niet-openbare procedure, een mededingingsprocedure met onderhandeling, een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking, een concurrentiegerichte dialoog of een innovatiepartnerschap, of een soortgelijke procedure overeenkomstig Richtlijn 2014/23/EU.

Artikel 3

Het bestaan van een buitenlandse subsidie

1.  
Voor de toepassing van deze verordening wordt een buitenlandse subsidie geacht te bestaan indien een derde land direct of indirect een financiële bijdrage verstrekt waarmee een voordeel wordt verleend aan een onderneming die in de interne markt een economische activiteit uitoefent, en deze bijdrage rechtens of feitelijk is beperkt tot één of meerdere ondernemingen of bedrijfstakken.
2.  

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder andere het volgende verstaan onder een financiële bijdrage:

a) 

een overdracht van financiële middelen of verplichtingen, zoals kapitaalinjecties, subsidies, leningen, leninggaranties, fiscale stimuleringsmaatregelen, compensaties voor exploitatietekorten, compensaties voor financiële lasten opgelegd van overheidswege, kwijtschelding van schulden, schuldconversies (debt-to-equity-swaps) en schuldherschikkingen;

b) 

het niet-innen van inkomsten die normaliter verschuldigd zijn, zoals belastingvrijstellingen en het verlenen van bijzondere of exclusieve rechten zonder passende vergoeding;

c) 

de levering of aankoop van goederen of diensten.

Onder een financiële bijdrage van een derde land wordt verstaan een financiële bijdrage van:

a) 

een centrale overheid en van overheidsinstanties op alle overige niveaus;

b) 

een buitenlandse overheidsentiteit waarvan het doen en laten aan een derde land kan worden toegerekend, gelet op elementen zoals de kenmerken van de entiteit en de juridische en economische omgeving in de staat waarin de entiteit actief is, waaronder ook de rol van de overheid in de betrokken economie valt, of

c) 

een private entiteit waarvan het doen en laten aan een derde land kan worden toegerekend, gelet op alle relevante omstandigheden.

Artikel 4

Verstoringen in de interne markt

1.  

Een verstoring in de interne markt wordt geacht te bestaan indien een buitenlandse subsidie de concurrentiepositie van een onderneming in de interne markt kan verbeteren, en die buitenlandse subsidie daardoor de concurrentie in de interne markt daadwerkelijk of potentieel ongunstig beïnvloedt. Of sprake is van verstoring in de interne markt of niet, wordt bepaald aan de hand van indicatoren, waarvan in het bijzonder de volgende deel kunnen uitmaken:

a) 

het bedrag van de buitenlandse subsidie;

b) 

de aard van de buitenlandse subsidie;

c) 

de situatie van de onderneming, met inbegrip van de omvang ervan en de betrokken markten of sectoren;

d) 

het niveau en de ontwikkeling van de economische activiteiten van de onderneming in de interne markt;

e) 

het doel van en de voorwaarden verbonden aan de buitenlandse subsidie, alsook het gebruik ervan in de interne markt.

2.  
Wanneer het totale bedrag van een buitenlandse subsidie aan een onderneming in een periode van drie opeenvolgende jaren 4 miljoen EUR niet overschrijdt, wordt het weinig waarschijnlijk geacht dat die subsidie de interne markt zal verstoren.
3.  
Wanneer het totale bedrag van een buitenlandse subsidie aan een onderneming het bedrag van de-minimissteun in de zin van artikel 3, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1407/2013 per derde land in een periode van drie opeenvolgende jaren niet overschrijdt, zal die buitenlandse subsidie niet worden geacht de interne markt te verstoren.
4.  
Een buitenlandse subsidie kan worden geacht de interne markt niet te verstoren voor zover deze bedoeld is om de schade van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen te herstellen.

Artikel 5

Categorieën buitenlandse subsidies die de interne markt zeer waarschijnlijk zullen verstoren

1.  

Buitenlandse subsidies zullen de interne markt zeer waarschijnlijk verstoren wanneer zij tot een van de volgende categorieën behoren:

a) 

een buitenlandse subsidie die is verstrekt aan een noodlijdende onderneming, te weten een onderneming die bij gebrek aan subsidie waarschijnlijk failliet zal gaan op korte of middellange termijn; een uitzondering kan worden gemaakt indien er een herstructureringsplan is dat geschikt is om te zorgen voor de levensvatbaarheid van die onderneming op lange termijn en die onderneming daaraan zelf een aanzienlijke eigen bijdrage levert;

b) 

een buitenlandse subsidie in de vorm van een onbeperkte garantie voor de schulden of verplichtingen van de onderneming, te weten zonder enige beperking van het bedrag of de duur van de garantie;

c) 

een exportkrediet dat niet conform de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten is;

d) 

een buitenlandse subsidie die rechtstreeks een concentratie vergemakkelijkt;

e) 

een buitenlandse subsidie die een onderneming in staat stelt een onrechtmatig voordelige inschrijving in te dienen, op basis waarvan aan de onderneming de betrokken opdracht zou kunnen worden gegund.

2.  
Een onderzochte onderneming krijgt de mogelijkheid informatie te verstrekken waaruit zou kunnen blijken dat een buitenlandse subsidie die onder een van de in lid 1 bedoelde categorieën valt, de interne markt in de omstandigheden van het geval niet verstoort.

Artikel 6

Afwegingstoets

1.  
De Commissie kan op basis van de informatie die zij ontvangt, de negatieve effecten van een buitenlandse subsidie in de zin van een verstoring in de interne markt als bedoeld in de artikelen 4 en 5 afwegen tegen de positieve effecten op de ontwikkeling van de relevante economische activiteit in de interne markt die wordt gesubsidieerd. Ook kan de Commissie andere positieve effecten van de buitenlandse subsidie in aanmerking nemen, zoals effecten die zich uitstrekken tot relevante beleidsdoelstellingen, met name die van de Unie.
2.  
De Commissie neemt de in lid 1 bedoelde beoordeling in aanmerking wanneer zij besluit over het al dan niet opleggen van herstelmaatregelen of het accepteren van verbintenissen, alsook over de aard en omvang van de herstelmaatregelen of verbintenissen.

Artikel 7

Verbintenissen en herstelmaatregelen

1.  
De Commissie kan herstelmaatregelen opleggen om de verstoring in de interne markt te verhelpen die daadwerkelijk door een buitenlandse subsidie is veroorzaakt of mogelijk zal worden veroorzaakt, tenzij zij de verbintenissen als bedoeld in lid 2 die de onderzochte onderneming heeft aangeboden, heeft geaccepteerd.
2.  
De Commissie kan de verbintenissen van de onderzochte onderneming accepteren indien deze de verstoring in de interne markt volledig en daadwerkelijk verhelpen. Indien de Commissie de verbintenissen accepteert, zijn deze bindend voor de onderzochte onderneming; hiertoe neemt de Commissie een besluit met verbintenissen conform artikel 11, lid 3. De naleving van de overeengekomen verbintenissen door de onderneming wordt, indien passend, gecontroleerd.
3.  
Verbintenissen of herstelmaatregelen zijn evenredig en verhelpen volledig en effectief de daadwerkelijke verstoring die door de buitenlandse subsidie in de interne markt is veroorzaakt dan wel de potentiële verstoring die kán zijn veroorzaakt.
4.  

Verbintenissen of herstelmaatregelen kunnen onder meer bestaan uit het volgende:

a) 

het bieden van toegang op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden tot infrastructuur – waaronder onderzoeksfaciliteiten, productielocaties of essentiële faciliteiten – die is verworven met of is gesteund door de buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, tenzij door Uniewetgeving reeds in een dergelijke toegang is voorzien;

b) 

het verminderen van de capaciteit of de marktaanwezigheid, onder andere door de economische activiteit tijdelijk te beperken;

c) 

het afzien van bepaalde investeringen;

d) 

het op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden verlenen van licenties voor activa die zijn verworven of ontwikkeld met behulp van een buitenlandse subsidie;

e) 

het bekendmaken van de resultaten van onderzoek en ontwikkeling;

f) 

het afstoten van bepaalde activa;

g) 

gelasten dat de ondernemingen de betrokken concentratie ontbinden;

h) 

het terugbetalen van de buitenlandse subsidie, met inbegrip van een passende rentevoet, te berekenen in overeenstemming met de methode van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie ( 1 );

i) 

de betrokken ondernemingen gelasten hun bestuursstructuur aan te passen.

5.  
De Commissie legt in voorkomend geval rapportage- en transparantievereisten op, met inbegrip van periodieke rapportage over de uitvoering van de verbintenissen en herstelmaatregelen als bedoeld in lid 4.
6.  
Indien de onderzochte onderneming voorstelt de buitenlandse subsidie vermeerderd met een passende rente terug te betalen, accepteert de Commissie de terugbetaling uitsluitend als verbintenis indien de Commissie zich ervan kan vergewissen dat de terugbetaling transparant is, geverifieerd kan worden, en daadwerkelijk plaatsvindt. De Commissie let op het risico op omzeiling van de verbintenis tot terugbetaling.

Artikel 8

Informatie over toekomstige concentraties en aanbestedingsprocedures

Bij besluiten die ingevolge de artikelen 11, 25 en 31 worden genomen, en dit evenredig en noodzakelijk is, kan de onderzochte onderneming worden verplicht de Commissie gedurende een beperkte periode in kennis te stellen van haar deelname aan concentraties of aanbestedingsprocedures. Die verplichting laat kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 21 en 29 onverlet.



HOOFDSTUK 2

AMBTSHALVE TOETSING EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE TOETSING VAN BUITENLANDSE SUBSIDIES

Artikel 9

Ambtshalve toetsing van buitenlandse subsidies

1.  
De Commissie kan op eigen initiatief informatie onderzoeken uit iedere bron, waaronder de lidstaten, een natuurlijke of rechtspersoon of een vereniging, over vermoedelijke buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren.
2.  
Ambtshalve toetsing van aanbestedingsprocedures blijft beperkt tot opdrachten die reeds gegund zijn.

Dergelijke toetsingen leiden niet tot intrekking van het besluit tot gunning van een opdracht of tot beëindiging van een opdracht.

Artikel 10

Voorlopige toetsing

1.  

Wanneer de Commissie oordeelt dat de in artikel 9 bedoelde informatie erop wijst dat er sprake zou kunnen zijn van een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort, vergaart zij alle informatie die zij nodig acht om zich een voorlopig oordeel te vormen over de vraag of de financiële bijdrage een buitenlandse subsidie vormt en of deze de interne markt verstoort. Daartoe kan de Commissie in het bijzonder:

a) 

om informatie verzoeken overeenkomstig artikel 13, en

b) 

inspecties verrichten binnen en buiten de Unie overeenkomstig de artikelen 14 en 15.

2.  
Wanneer een lidstaat de Commissie ervan op de hoogte heeft gebracht dat een nationale procedure wordt overwogen of reeds is ingeleid, stelt de Commissie die lidstaat in kennis van de start van de voorlopige toetsing. De Commissie brengt met name de lidstaten die haar krachtens Verordening (EU) 2019/452 in kennis hebben gesteld van een nationale procedure, op de hoogte van de start van de voorlopige toetsing. Wanneer de voorlopige toetsing betrekking heeft op een aanbestedingsprocedure, stelt de Commissie ook de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie hiervan in kennis.
3.  

Indien de Commissie op basis van een voorlopige toetsing voldoende aanwijzingen heeft dat aan een onderneming een buitenlandse subsidie is verstrekt die de interne markt verstoort, handelt zij als volgt:

a) 

zij besluit tot de inleiding van een diepgaand onderzoek (een zogenoemd besluit tot de inleiding van een diepgaande onderzoek); dit besluit noemt de feitelijke en juridische aspecten en bevat een voorlopige beoordeling van de vraag of een buitenlandse subsidie bestaat en van daadwerkelijke of potentiële verstoring in de interne markt;

b) 

zij stelt de onderzochte onderneming, hiervan in kennis;

c) 

zij stelt de lidstaten en, wanneer een diepgaand onderzoek naar een aanbestedingsprocedure wordt ingeleid, de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie hiervan in kennis stellen, en

d) 

zij maakt een bericht bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie waarin wordt gevraagd om binnen een door de Commissie voorgeschreven termijn schriftelijk een standpunt kenbaar te maken.

4.  
Indien de Commissie na een voorlopige beoordeling tot de conclusie komt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om een diepgaand onderzoek in te leiden – ofwel omdat er geen buitenlandse subsidie is verstrekt, ofwel omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een daadwerkelijke of potentiële verstoring in de interne markt – sluit zij de voorlopige toetsing af; zij doet hiervan kennis aan de onderzochte onderneming en aan de lidstaten die conform lid 2 in kennis zijn gesteld van de voorlopige toetsing, alsook aan de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie wanneer de voorlopige toetsing betrekking had op een aanbestedingsprocedure.

Artikel 11

Het diepgaand onderzoek

1.  
In het diepgaande onderzoek neemt de Commissie de buitenlandse subsidie die in het besluit tot een diepgaand onderzoek wordt genoemd, onder de loep en vergaart zij alle nodige informatie overeenkomstig de artikelen 13, 14 en 15.
2.  
Indien de Commissie op grond van de artikelen 4 tot en met 6 tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort, kan zij een besluit tot oplegging van herstelmaatregelen nemen in de vorm van een uitvoeringshandeling (een “besluit met herstelmaatregelen”). Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
3.  
Indien de Commissie op grond van de artikelen 4 tot en met 6 tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort en de onderzochte onderneming verbintenissen aanbiedt die de Commissie passend en voldoende acht om de verstoring volledig en daadwerkelijk te verhelpen, kan de Commissie besluiten die verbintenissen bij uitvoeringshandeling bindend te maken voor de onderneming (een “besluit met verbintenissen”). Een besluit waarin de terugbetaling van een buitenlandse subsidie conform artikel 7, lid 6, wordt geaccepteerd, wordt beschouwd als een besluit met verbintenissen. Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
4.  

De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit om geen bezwaar aan te tekenen (“besluit van geen bezwaar”) vast indien zij bevindt dat:

a) 

de voorlopige beoordeling die in haar besluit tot inleiding van een diepgaand onderzoek wordt genoemd, niet bevestigd is geworden, of

b) 

de verstoring in de interne markt minder erg is dan de positieve effecten in de zin van artikel 6.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

5.  
De Commissie neemt, indien mogelijk, binnen 18 maanden na de inleiding van een diepgaand onderzoek een besluit over het vervolg van het onderzoek.

Artikel 12

Voorlopige maatregelen

1.  

Om de mededinging op de interne markt in stand te houden en onherstelbare schade te voorkomen, kan de Commissie een uitvoeringshandeling vaststellen in de vorm van een besluit tot oplegging van voorlopige maatregelen, wanneer:

a) 

er voldoende aanwijzingen zijn dat een financiële bijdrage een buitenlandse subsidie vormt en de interne markt verstoort, en

b) 

er een risico bestaat op ernstige en onherstelbare schade voor de mededinging op de interne markt.

Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.  
De voorlopige maatregelen kunnen met name, maar niet uitsluitend, bestaan uit de in artikel 7, lid 4, punten a), c), en d), genoemde maatregelen. Er worden geen voorlopige maatregelen genomen ten aanzien van aanbestedingsprocedures.
3.  
De voorlopige maatregelen gelden ofwel voor een specifieke termijn, die kan worden verlengd voor zover dat nodig en wenselijk is, ofwel totdat een definitief besluit is genomen.

Artikel 13

Verzoeken om informatie

1.  
Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie overeenkomstig dit artikel informatie opvragen.
2.  
De Commissie kan een onderzochte onderneming verplichten alle noodzakelijke informatie te verstrekken, met inbegrip van informatie over haar inschrijving voor een aanbestedingsprocedure.
3.  
De Commissie kan die informatie ook opvragen bij andere ondernemingen of ondernemingsverenigingen, met inbegrip van informatie over hun inschrijvingen voor aanbestedingsprocedures, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
4.  

Een informatieverzoek op grond van lid 2 of 3:

a) 

vermeldt de rechtsgrondslag en het doel ervan, geeft aan welke informatie vereist is en stelt een passende termijn vast waarbinnen de informatie moet worden verstrekt;

b) 

bevat een verklaring dat, indien de verstrekte informatie onjuist, onvolledig of misleidend is, de in artikel 17 bepaalde geldboeten of dwangsommen kunnen worden opgelegd;

c) 

bevat een verklaring dat, overeenkomstig artikel 16, bij gebreke van medewerking de Commissie een besluit kan nemen op grond van de beschikbare feiten.

5.  
Op verzoek van de Commissie verstrekken lidstaten haar alle informatie die zij nodig heeft om de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen. Lid 4, punt a), is van overeenkomstige toepassing.
6.  
De Commissie kan ook van een derde land verlangen dat het alle noodzakelijke informatie verstrekt. Lid 4, punten a) en c), is van overeenkomstige toepassing.
7.  

De Commissie kan met een natuurlijke of rechtspersoon een onderhoud hebben om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen, mits de betrokkene daarmee instemt. Indien het onderhoud niet in de gebouwen van de Commissie, telefonisch of via een ander elektronisch communicatiemiddel, zal de Commissie vóór het onderhoud plaatsvindt:

a) 

de lidstaat op het grondgebied waarvan het onderhoud zal plaatsvinden, hiervan in kennis stellen, of

b) 

de instemming verkrijgen van het derde land op het grondgebied waarvan het onderhoud zal plaatsvinden.

Artikel 14

Inspecties binnen de Unie

1.  
Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie bij ondernemingen en ondernemingsverenigingen de noodzakelijke inspecties verrichten.
2.  

Indien de Commissie een dergelijke inspectie uitvoert, beschikken de door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen over de bevoegdheid om:

a) 

alle lokalen, terreinen en vervoersmiddelen van de onderneming of ondernemingsvereniging te betreden;

b) 

de boeken en andere zakelijke bescheiden te onderzoeken, ongeacht de drager waarop zij zijn opgeslagen, zich toegang te verschaffen tot alle informatie die toegankelijk is voor de entiteit waarop de inspectie betrekking heeft, en kopieën of uittreksels van die boeken of zakelijke bescheiden te maken of erom te verzoeken;

c) 

om het even welke vertegenwoordiger en om het even welk personeelslid van de onderneming of ondernemingsvereniging te verzoeken om toelichting bij feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en doel van de inspectie, en hun antwoorden op te tekenen;

d) 

bedrijfslokalen en boeken of bescheiden te verzegelen gedurende de periode van, en voor zover nodig voor, de inspectie.

3.  

De betrokken onderneming of ondernemingsvereniging onderwerpt zich aan bij besluit van de Commissie gelaste inspecties. De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een besluit van de Commissie dat:

a) 

het voorwerp en het doel van de inspectie vermeldt;

b) 

een verklaring bevat dat, overeenkomstig artikel 16, bij gebreke van medewerking de Commissie een besluit kan nemen op grond van de beschikbare feiten;

c) 

de mogelijkheid vermeldt dat de in artikel 17 bepaalde geldboeten of dwangsommen worden opgelegd, en

d) 

melding maakt van het recht om beroep in te stellen tegen het besluit bij het Hof van Justitie, overeenkomstig artikel 263 VWEU.

4.  
De Commissie stelt de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, geruime tijd vóór de inspectie hiervan in kennis, alsook van de begindatum ervan.
5.  
De functionarissen en andere personen die zijn gemachtigd of aangewezen door de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, verlenen, op verzoek van de lidstaat of van de Commissie, de door de Commissie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 genoemde bevoegdheden.
6.  
Indien door de Commissie gemachtigde functionarissen of andere begeleidende personen vaststellen dat een onderneming of ondernemingsvereniging zich tegen een inspectie in de zin van dit artikel verzet, verleent de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie wordt verricht hun de nodige bijstand en verzoekt hij zo nodig de politie of een gelijkwaardige wetshandhavingsautoriteit om bijstand zodat zij in staat zijn hun inspectie te verrichten. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in dit lid bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, dient die toestemming te worden gevraagd. Die toestemming kan ook bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.
7.  
Op verzoek van de Commissie voert een lidstaat op zijn grondgebied overeenkomstig zijn nationale recht een inspectie of ander feitenonderzoek uit, om uit te maken of er sprake is van een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort.

Artikel 15

Inspecties buiten de Unie

Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie inspecties verrichten op het grondgebied van een derde land, mits de regering van dat derde land officieel in kennis is gesteld van en geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inspectie. De Commissie kan ook de onderneming of ondernemingsvereniging verzoeken in te stemmen met de inspectie. Artikel 14, leden 1 en 2, en lid 3, punten a) en b), zijn mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 16

Niet-medewerking

1.  

De Commissie kan op grond van de beschikbare feiten een besluit krachtens artikel 10, artikel 11, artikel 25, lid 3, punt c), of artikel 31, lid 2, nemen wanneer een onderzochte onderneming of een derde land dat de buitenlandse subsidie toekende:

a) 

onvolledige, onjuiste of misleidende informatie verstrekt in antwoord op een verzoek om informatie op grond van artikel 13;

b) 

de gevraagde informatie niet binnen de door de Commissie gestelde termijn verstrekt;

c) 

weigert zich te onderwerpen aan een op grond van artikel 14 of artikel 15 gelaste inspectie door de Commissie binnen of buiten de Unie, of

d) 

de voorlopige toetsing of het diepgaande onderzoek anderszins belemmert.

2.  
Indien een onderneming of ondernemingsvereniging, een lidstaat of het derde land onjuiste of misleidende informatie aan de Commissie heeft verstrekt, wordt die informatie buiten beschouwing gelaten.
3.  
Indien een onderneming, met inbegrip van een openbare onderneming waarover de staat direct of indirect zeggenschap uitoefent, niet de informatie verstrekt die noodzakelijk is om te bepalen of haar met een financiële bijdrage een voordeel wordt verleend, kan die onderneming geacht worden dat voordeel te hebben ontvangen.
4.  
Indien moet worden besloten op grond van de beschikbare feiten, kan de uitkomst van de procedure voor de onderneming minder gunstig uitvallen dan wanneer zij medewerking had verleend.

Artikel 17

Geldboeten en dwangsommen

1.  

De Commissie kan bij besluit geldboeten of dwangsommen opleggen indien een onderneming of ondernemingsvereniging opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) 

in antwoord op een verzoek om informatie uit hoofde van artikel 13 onvolledige, onjuiste of misleidende informatie verstrekt, dan wel de informatie niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt;

b) 

tijdens een inspectie overeenkomstig artikel 14 geen volledige inzage geeft in de daartoe gevraagde boeken of andere bescheiden in verband met de onderneming;

c) 

in antwoord op een overeenkomstig artikel 14, lid 2, punt c), gestelde vraag:

i) 

een onjuist of misleidend antwoord geeft;

ii) 

nalaat binnen de door de Commissie vastgestelde termijn een door een personeelslid gegeven onjuist, onvolledig of misleidend antwoord te corrigeren, of

iii) 

nalaat of weigert een volledig antwoord te geven met betrekking tot feiten in verband met het voorwerp en het doel van een inspectie die is gelast bij wege van een besluit krachtens artikel 14, lid 3;

d) 

weigert zich aan op grond van artikel 14 gelaste inspecties te onderwerpen of zegels heeft verbroken die overeenkomstig artikel 14, lid 2, punt d), zijn aangebracht, of

e) 

nalaat te voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het dossier of de voorwaarden voor openbaarmaking die door de Commissie overeenkomstig artikel 42, lid 4, zijn opgelegd.

2.  
Uit hoofde van lid 1 opgelegde geldboeten bedragen ten hoogste 1 % van de totale omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging in het voorafgaande boekjaar.
3.  
Uit hoofde van lid 1 opgelegde dwangsommen bedragen ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse totale omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging in het voorafgaande boekjaar voor elke werkdag waarmee de in haar besluit vastgestelde termijn wordt overschreden, berekend vanaf de in het besluit vastgestelde datum, totdat zij de door de Commissie verlangde informatie volledig en correct verstrekt, of totdat zij zich onderwerpt aan een inspectie.
4.  
Voordat de Commissie een besluit overeenkomstig lid 1, punt a), vaststelt, stelt zij een laatste termijn van twee weken vast om van de onderneming of ondernemingsvereniging de ontbrekende informatie te ontvangen.
5.  

Indien een onderneming een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3, een besluit tot oplegging van voorlopige maatregelen krachtens artikel 12 of een besluit met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, niet nakomt, kan de Commissie bij besluit:

a) 

geldboeten opleggen van ten hoogste 10 % van de totale omzet van de betrokken onderneming in het voorafgaande boekjaar, of

b) 

dwangsommen opleggen van ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse totale omzet van de betrokken onderneming in het voorafgaande boekjaar voor elke dag dat het besluit niet in acht wordt genomen, vanaf de dag van het besluit van de Commissie waarbij die dwangsommen worden opgelegd, totdat de Commissie vindt dat de betrokken onderneming het besluit naleeft.

De Commissie kan dergelijke geldboeten of dwangsommen ook opleggen indien een onderneming een besluit krachtens artikel 11, 25 of 31 dat de onderneming op grond van artikel 8 verplicht de Commissie in kennis te stellen van haar toekomstige deelnames aan concentraties of aanbestedingsprocedures, niet nakomt.

6.  
Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom houdt de Commissie rekening met de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en redelijkheid.
7.  
Wanneer de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging de verplichting ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, is nagekomen, kan de Commissie de uiteindelijk verschuldigde dwangsom verminderen ten opzichte van het bedrag dat bij het oorspronkelijke besluit tot oplegging van dwangsommen is vastgesteld.

Artikel 18

Herroeping

1.  

De Commissie kan een krachtens artikel 11, lid 2, 3 of 4, artikel 25, lid 3, of artikel 31, lid 1, 2 of 3, genomen besluit herroepen en een nieuwe uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit vaststellen wanneer:

a) 

de onderneming waaraan het aanvankelijke besluit was gericht in strijd met haar verbintenissen of de opgelegde herstelmaatregelen handelt;

b) 

het aanvankelijke besluit op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie berust;

c) 

verbintenissen of herstelmaatregelen niet doeltreffend zijn.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.  
De herroeping van een besluit en de vaststelling van een nieuw besluit door de Commissie overeenkomstig lid 1 doet geen afbreuk aan het besluit van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie tot gunning van een opdracht. Het doet evenmin afbreuk aan een opdracht die na een dergelijk gunningsbesluit werd gesloten.



HOOFDSTUK 3

CONCENTRATIES

Artikel 19

Verstoringen op de interne markt als gevolg van buitenlandse subsidies bij concentraties

Bij de beoordeling of een buitenlandse subsidie bij een concentratie de interne markt verstoort in de zin van artikel 4 of artikel 5, blijft die beoordeling beperkt tot de betrokken concentratie. Alleen buitenlandse subsidies die zijn toegekend in de drie jaren voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang worden in de beschouwing betrokken.

Artikel 20

Concentraties en aanmeldingsdrempels

1.  

Voor de toepassing van deze verordening wordt een concentratie geacht tot stand te komen indien er een duurzame wijziging van zeggenschap voortvloeit uit:

a) 

de fusie van twee of meer voorheen onafhankelijke ondernemingen of delen van ondernemingen, of

b) 

de verwerving door één of meer personen die reeds zeggenschap over ten minste één onderneming bezitten, of door één of meer ondernemingen, van rechtstreekse of onrechtstreekse zeggenschap — door de aankoop van effecten of activa, bij overeenkomst of op enige andere wijze — over één of meer andere ondernemingen of delen daarvan.

2.  
De oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, vormt een concentratie in de zin van lid 1.
3.  

Voor de toepassing van deze verordening wordt er geacht van een “aan te melden concentratie” sprake te zijn indien bij een concentratie:

a) 

ten minste één van de bij de concentratie betrokken ondernemingen, de verworven onderneming of de gemeenschappelijke onderneming in de Unie is gevestigd en in de Unie een totale omzet van ten minste 500 miljoen EUR behaalt, en

b) 

de onderstaande ondernemingen in totaal meer dan 50 miljoen EUR aan financiële bijdragen uit derde landen hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang:

i) 

in het geval van een overname: de verwerver of verwervers en de verworven onderneming;

ii) 

in geval van een fusie: de fuserende ondernemingen;

iii) 

in het geval van een gemeenschappelijke onderneming: de ondernemingen die een gemeenschappelijke onderneming oprichten en de gemeenschappelijke onderneming.

4.  

Er wordt geacht geen sprake te zijn van een concentratie indien:

a) 

kredietinstellingen of andere financiële instellingen of verzekeringsmaatschappijen tot de normale werkzaamheden waarvan de verhandeling van effecten voor eigen rekening of voor rekening van derden behoort, tijdelijke deelnemingen houden die zij in een onderneming hebben verworven teneinde deze weer te verkopen, mits zij de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet uitoefenen om het concurrentiegedrag van deze onderneming te bepalen of mits zij deze stemrechten slechts uitoefenen om de verkoop van deze onderneming of van haar activa, geheel of gedeeltelijk, of de verkoop van deze effecten voor te bereiden en deze verkoop plaatsvindt binnen een jaar na de verwerving;

b) 

de zeggenschap door een lasthebber van de overheid is verkregen krachtens de wetgeving van een lidstaat inzake liquidatie, faillissement, insolventie, staking van betalingen, akkoord of soortgelijke procedures;

c) 

de in lid 1, punt b), bedoelde handelingen worden uitgevoerd door de participatieondernemingen als gedefinieerd in artikel 2, punt 15), van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ), mits de stemrechten die aan de in bezit zijnde deelnemingen zijn verbonden slechts worden uitgeoefend om, met name door de benoeming van de leden van de raden van bestuur en van toezicht van de ondernemingen waarin zij deelnemingen houden, de volledige waarde van die investeringen veilig te stellen en niet om direct of indirect het concurrentiegedrag van die ondernemingen te bepalen.

De in de eerste alinea, punt a), bedoelde termijn van één jaar kan op verzoek worden verlengd door de Commissie, wanneer de betrokken instellingen of ondernemingen kunnen aantonen dat de verkoop binnen de gestelde termijn redelijkerwijs niet mogelijk was.

5.  

Zeggenschap berust op rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of gezamenlijk, met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandigheden, het mogelijk maken een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming, en met name door:

a) 

eigendoms- of gebruiksrechten op alle activa van een onderneming of delen daarvan;

b) 

rechten of overeenkomsten die een beslissende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de ondernemingsorganen.

6.  

Zeggenschap wordt verkregen door personen of ondernemingen die:

a) 

zelf rechthebbenden zijn of aan de betrokken overeenkomsten rechten ontlenen, of

b) 

de bevoegdheid hebben, hoewel zij zelf geen rechthebbenden zijn, noch aan deze overeenkomsten rechten ontlenen, de daaruit voortvloeiende rechten uit te oefenen.

Artikel 21

Voorafgaande aanmelding van concentraties

1.  
Aan te melden concentraties worden bij de Commissie aangemeld vóór de totstandbrenging ervan en na de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang.
2.  
De betrokken ondernemingen kunnen de voorgenomen concentratie ook aanmelden indien zij aan de Commissie aantonen dat zij te goeder trouw voornemens zijn een overeenkomst te sluiten of, in het geval van een openbaar overnamebod, indien zij publiekelijk hun voornemen tot het doen van een dergelijk bod hebben aangekondigd, voor zover de voorgenomen overeenkomst of het voorgenomen bod zou leiden tot een op grond van lid 1 aan te melden concentratie.
3.  
Concentraties door fusie in de zin van artikel 20, lid 1, punt a), of door verwerving van gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 20, lid 1, punt b), worden gezamenlijk aangemeld door de partijen bij de fusie of door de partijen die de gezamenlijke zeggenschap verwerven. In alle overige gevallen vindt de aanmelding plaats door de persoon of de onderneming die de zeggenschap over één of meer ondernemingen of een gedeelte daarvan verwerft.
4.  
Indien de betrokken ondernemingen hun aanmeldingsplicht niet nakomen, kan de Commissie een aan te melden concentratie overeenkomstig deze verordening toetsen, door de aanmelding ervan te verlangen. In dat geval is de Commissie niet aan de in artikel 24, leden 1 en 4, genoemde termijnen gebonden.
5.  
De Commissie kan de voorafgaande aanmelding van een concentratie die geen aan te melden concentratie in de zin van artikel 20 is, verlangen op enig tijdstip vóór de totstandbrenging ervan indien zij vermoedt dat er in de drie jaar vóór de concentratie mogelijk buitenlandse subsidies zijn toegekend aan de betrokken ondernemingen. Een dergelijke concentratie wordt geacht een voor de toepassing van deze verordening aan te melden concentratie te zijn.

Artikel 22

Berekening van de omzet

1.  
De totale omzet omvat de bedragen met betrekking tot de verkoop van producten en het leveren van diensten door de betrokken ondernemingen tijdens het voorafgaande boekjaar in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, onder aftrek van kortingen, van belasting over de toegevoegde waarde en van andere rechtstreeks met de omzet samenhangende belastingen Bij de totale omzet van een betrokken onderneming wordt geen rekening gehouden met transacties tussen de in lid 4 bedoelde ondernemingen.

De in de Unie behaalde omzet omvat de in de Unie aan ondernemingen of consumenten verkochte producten en verleende diensten.

2.  
Vindt de concentratie plaats via de verwerving van delen van één of meer ondernemingen, welke delen al dan niet een eigen rechtspersoonlijkheid bezitten, dan wordt, in afwijking van lid 1, ten aanzien van de vervreemder of vervreemders alleen rekening gehouden met de omzet van de delen die het voorwerp van de concentratie zijn.

Indien echter twee of meer transacties als bedoeld in de eerste alinea van dit lid binnen een periode van twee jaar plaatsvinden tussen dezelfde personen of ondernemingen, dan worden deze aangemerkt als één en dezelfde concentratie die op de dag van de laatste transactie heeft plaatsgevonden.

3.  

Het volgende wordt gebruikt in plaats van de omzet:

a) 

bij kredietinstellingen en andere financiële instellingen: de som van de onderstaande batenposten zoals omschreven in Richtlijn 86/635/EEG van de Raad ( 3 ), in voorkomend geval na aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde en van andere rechtstreeks met de betrokken baten samenhangende belastingen:

i) 

rente en soortgelijke baten;

ii) 

opbrengsten uit effecten:

— 
opbrengsten uit aandelen en andere niet-vastrentende effecten;
— 
opbrengsten uit deelnemingen;
— 
opbrengsten uit aandelen in verbonden ondernemingen;
iii) 

ontvangen provisie;

iv) 

nettobaten uit financiële transacties;

v) 

overige bedrijfsopbrengsten;

b) 

bij verzekeringsmaatschappijen: de waarde van de bruto geboekte premies, die alle uit hoofde van de door of namens de verzekeringsonderneming gesloten verzekeringsovereenkomsten ontvangen en te ontvangen bedragen omvatten, met inbegrip van de aan herverzekering afgestane premies en na aftrek van belastingen en parafiscale bijdragen of heffingen over het bedrag van de afzonderlijke premies of het totale premievolume.

Voor de toepassing van punt a) omvat de omzet van een kredietinstelling of een financiële instelling in de Unie de batenposten, zoals omschreven in dat punt, van het bijkantoor dat of de afdeling van die instelling die in de Unie is gevestigd.

Voor de toepassing van punt b) omvat de omzet van een verzekeringsonderneming in de Unie de brutopremies die van ingezetenen van de Unie worden ontvangen.

4.  

Onverminderd lid 2, worden voor de berekening van de totale omzet van een betrokken onderneming de omzetten van de volgende ondernemingen opgeteld:

a) 

de betrokken onderneming;

b) 

de ondernemingen waarin de betrokken onderneming, direct of indirect:

i) 

hetzij meer dan de helft van het kapitaal of de bedrijfsactiva bezit,

ii) 

hetzij de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen,

iii) 

hetzij de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, de raad van bestuur of de krachtens de wet tot vertegenwoordiging van die ondernemingen bevoegde organen te benoemen, of

iv) 

hetzij het recht heeft de zaken van die ondernemingen te leiden;

c) 

de ondernemingen die in de betrokken onderneming over de in punt b) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

d) 

de ondernemingen waarin een in punt c) bedoelde onderneming over de in punt b) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

e) 

de ondernemingen waarin twee of meer in de punten a) tot en met d) bedoelde ondernemingen gezamenlijk over de in punt b) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken.

5.  

Indien de betrokken ondernemingen gezamenlijk beschikken over de in lid 4, punt b), genoemde rechten of bevoegdheden, wordt bij de berekening van de totale omzet van de betrokken ondernemingen:

a) 

rekening gehouden met de omzet die is behaald met de verkoop van producten en het verlenen van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en derde ondernemingen, en wordt deze omzet in gelijke delen aan de betrokken ondernemingen toegerekend;

b) 

geen rekening gehouden met de omzet die is behaald met de verkoop van producten en het verlenen van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en elk van de betrokken ondernemingen of enige andere met een van die ondernemingen verbonden onderneming in de zin van lid 4, punten b) tot en met e).

Artikel 23

Optelling van financiële bijdragen

De totale financiële bijdrage aan een betrokken onderneming wordt berekend door optelling van de respectieve financiële bijdragen die zijn toegekend door derde landen aan alle in artikel 22, lid 2, en artikel 22, lid 4, punten a) tot en met e), bedoelde ondernemingen.

Artikel 24

Opschorting van concentraties en termijnen

1.  
Een aan te melden concentratie wordt niet tot stand gebracht zolang deze niet is aangemeld.

Bovendien geldt het volgende:

a) 

indien de Commissie een volledige aanmelding heeft ontvangen, wordt de concentratie niet tot stand gebracht voor een periode van 25 werkdagen na ontvangst van die aanmelding.

b) 

indien de Commissie uiterlijk 25 werkdagen na ontvangst van de volledige aanmelding een diepgaand onderzoek inleidt, wordt de concentratie niet tot stand gebracht voor een periode van 90 werkdagen na de inleiding van het diepgaande onderzoek. Die periode wordt met 15 werkdagen verlengd indien de betrokken ondernemingen op grond van artikel 7 verbintenissen aanbieden om de verstoring in de interne markt te verhelpen;

c) 

indien de Commissie een besluit heeft vastgesteld krachtens artikel 25, lid 3, punt a) of b), mag de concentratie vervolgens tot stand worden gebracht.

De in de punten a) en b) bedoelde termijn vangt aan op de eerste werkdag na de ontvangst van de volledige aanmelding of de vaststelling van het desbetreffende besluit van de Commissie.

2.  

Lid 1 staat niet in de weg aan de tenuitvoerlegging van een openbaar overnamebod of van een reeks transacties met effecten, met inbegrip van effecten converteerbaar in andere effecten, die ter verhandeling worden toegelaten tot een markt, zoals een effectenbeurs, waardoor zeggenschap wordt verkregen van meerdere verkopers, mits:

a) 

de concentratie overeenkomstig artikel 21 onverwijld bij de Commissie wordt aangemeld, en

b) 

de verkrijger de aan de betrokken effecten verbonden stemrechten niet uitoefent dan wel slechts uitoefent om de volle waarde van zijn belegging te handhaven op basis van een door de Commissie overeenkomstig lid 3 van dit artikel verleende ontheffing.

3.  
De Commissie kan op verzoek ontheffing verlenen van de in lid 1 of 2 vastgestelde verplichtingen. Een verzoek om een ontheffing dient te zijn gemotiveerd. Bij haar beslissing over het verzoek houdt de Commissie met name rekening met de gevolgen van de opschorting voor één of meer bij de concentratie betrokken ondernemingen of voor derden, alsmede met het risico op een verstoring in de interne markt dat de concentratie kan inhouden. Aan een dergelijke ontheffing kunnen voorwaarden en verplichtingen worden verbonden om te waarborgen dat er geen verstoring in de interne markt is. Een ontheffing kan te allen tijde, ofwel vóór de aanmelding ofwel na de transactie, worden aangevraagd en verleend.
4.  
De in lid 1, punt b), van dit artikel gestelde termijnen worden verlengd indien de betrokken ondernemingen uiterlijk binnen 15 werkdagen na de inleiding van het diepgaande onderzoek krachtens artikel 10 een verzoek daartoe indienen. De betrokken ondernemingen kunnen slechts één dergelijk verzoek indienen.

De in lid 1, punt b), van dit artikel gestelde termijnen kunnen op elk ogenblik na de inleiding van het diepgaande onderzoek door de Commissie worden verlengd met instemming van de betrokken ondernemingen.

De totale duur van de verlenging of verlengingen die krachtens dit lid worden toegestaan, bedraagt niet meer dan 20 werkdagen.

5.  
De Commissie kan, bij wijze van uitzondering, de in lid 1 gestelde termijnen schorsen indien de ondernemingen niet de volledige informatie hebben verstrekt die zij op grond van artikel 13 heeft opgevraagd, of geweigerd hebben zich aan een bij een besluit krachtens artikel 14 gelaste inspectie te onderwerpen.
6.  

De Commissie kan krachtens artikel 25, lid 3, een besluit vaststellen zonder dat zij gebonden is aan de in de leden 1 en 4 van dit artikel genoemde termijnen, indien:

a) 

zij vaststelt dat een concentratie tot stand is gebracht in strijd met de verbintenissen verbonden aan een besluit op grond van artikel 25, lid 3, punt a), of

b) 

een besluit krachtens artikel 25, lid 1, is herroepen.

7.  
Transacties die in strijd met lid 1 tot stand worden gebracht, worden alleen als geldig beschouwd nadat een besluit krachtens artikel 25, lid 3, is vastgesteld.
8.  
Dit artikel tast niet de geldigheid aan van transacties met effecten, met inbegrip van effecten converteerbaar in andere effecten, die ter verhandeling worden toegelaten tot een markt, zoals een effectenbeurs, tenzij de kopers en de verkopers wisten of dienden te weten dat de transactie in strijd met lid 1 tot stand is gebracht.

Artikel 25

Procedurevoorschriften voor de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek van aangemelde concentraties

1.  
Artikel 10, artikel 11, leden 1, 3 en 4, en de artikelen 12 tot en met 16 en 18 zijn op aangemelde concentraties van toepassing.
2.  
De Commissie kan tot uiterlijk 25 werkdagen na ontvangst van de volledige aanmelding een diepgaand onderzoek krachtens artikel 10, lid 3, inleiden.
3.  

Na het diepgaande onderzoek stelt de Commissie een uitvoeringshandeling in de vorm van een van de volgende besluiten vast:

a) 

een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3;

b) 

een besluit van geen bezwaar krachtens artikel 11, lid 4, of

c) 

een besluit dat een concentratie verbiedt, indien de Commissie tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort in de zin van de artikelen 4 tot en met 6.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

4.  
Besluiten krachtens lid 3 worden binnen 90 werkdagen na het inleiden van het diepgaande onderzoek vastgesteld, eventueel te verlengen overeenkomstig artikel 24, lid 1, punt b), en leden 4 en 5. Indien de Commissie binnen die termijn geen besluit vaststelt, mogen de betrokken ondernemingen de concentratie tot stand brengen.
5.  
In informatieverzoeken aan een onderneming vermeldt de Commissie of termijnen op grond van artikel 24, lid 5, worden opgeschort indien de onderneming binnen de gestelde termijn geen volledige informatie verschaft.
6.  

De Commissie kan, indien zij tot de bevinding komt dat een op grond van artikel 21, lid 1, aan te melden concentratie of op grond van artikel 21, lid 5, op verzoek van de Commissie aangemelde concentratie, reeds tot stand is gebracht en dat buitenlandse subsidies in die concentratie de interne markt verstoren in de zin van de artikelen 4, 5 en 6, een van de volgende maatregelen vaststellen:

a) 

de betrokken ondernemingen verplichten de concentratie te ontbinden, met name door ontbinding van de fusie of door zich van alle verkregen aandelen of activa te ontdoen om zo de situatie te herstellen zoals die bestond vóór de totstandbrenging van de concentratie, of, indien dit herstel door middel van ontbinding van de concentratie niet mogelijk is, elke andere passende maatregel om, voor zover mogelijk, een dergelijk herstel te bereiken;

b) 

elke andere passende maatregel gelasten om te bereiken dat de betrokken ondernemingen de concentratie ontbinden of andere herstelmaatregelen nemen zoals opgelegd in haar besluit.

De Commissie kan de in de punten a) en b) van dit lid genoemde maatregelen opleggen bij een besluit krachtens lid 3, punt c), van dit artikel of bij een afzonderlijk besluit.

De Commissie kan door middel van een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit de in de punten a) en b) van dit lid genoemde maatregelen vaststellen indien zij tot de bevinding komt dat een concentratie tot stand is gebracht in strijd met een krachtens lid 3, punt a), van dit artikel genomen besluit waarbij is vastgesteld dat, zonder de verbintenissen, de concentratie aan het criterium van lid 3, punt c), van dit artikel zou voldoen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

7.  

De Commissie kan een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit tot oplegging van de in artikel 12 bedoelde voorlopige maatregelen ook vaststellen wanneer:

a) 

een concentratie in strijd met artikel 21 tot stand is gebracht;

b) 

een concentratie in strijd met een besluit met verbintenissen krachtens lid 3, punt a), van dit artikel tot stand is gebracht.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 26

Geldboeten en dwangsommen in concentratiezaken

1.  
De Commissie kan geldboeten of dwangsommen opleggen zoals vastgesteld in artikel 17.
2.  
De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemingen ook geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemingen, opzettelijk of uit onachtzaamheid, onjuiste of misleidende informatie verstrekken in een aanmelding overeenkomstig artikel 21 of in een aanvulling daarop.
3.  

De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemingen ook geldboeten van ten hoogste 10 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemingen opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) 

nalaten een aan te melden concentratie overeenkomstig artikel 21 vóór de totstandbrenging ervan aan te melden, tenzij zij daartoe uitdrukkelijk krachtens artikel 24 zijn gemachtigd;

b) 

een aangemelde concentratie tot stand brengen in strijd met artikel 24;

c) 

een aangemelde concentratie die overeenkomstig artikel 25, lid 3, punt c), is verboden, tot stand brengen;

d) 

de aanmeldingsvereisten hebben omzeild of getracht hebben deze te omzeilen, als bedoeld in artikel 39, lid 1.



HOOFDSTUK 4

AANBESTEDINGSPROCEDURES

Artikel 27

Buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren in het kader van aanbestedingsprocedures

Onder buitenlandse subsidies die een verstoring van een aanbestedingsprocedure veroorzaken of dreigen te veroorzaken, worden buitenlandse subsidies verstaan die een ondernemer in staat stellen om voor de betrokken werken, leveringen of diensten een inschrijving in te dienen die onrechtmatig voordelig is. De beoordeling, op grond van artikel 4, van de vraag of er sprake is van een verstoring in de interne markt en of er sprake is van een onrechtmatig voordelige inschrijving met betrekking tot de werken, leveringen of diensten in kwestie, blijft beperkt tot de betrokken aanbestedingsprocedure. Alleen buitenlandse subsidies die in de drie jaar vóór de aanmelding zijn toegekend, worden in de beoordeling betrokken.

Artikel 28

Aanmeldingsdrempel in aanbestedingsprocedures

1.  

Voor de toepassing van deze verordening wordt er geacht sprake te zijn van een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure indien:

a) 

de geraamde waarde van die overheidsopdracht of raamovereenkomst exclusief btw, berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 8 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 5 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 16 van Richtlijn 2014/25/EU, of een specifieke opdracht in het kader van het dynamische aankoopsysteem, gelijk is aan of groter is dan 250 miljoen EUR, en

b) 

de ondernemer, met inbegrip van zijn dochterondernemingen zonder commerciële autonomie, zijn participatieondernemingen en, in voorkomend geval, zijn hoofdonderaannemers en -leveranciers die betrokken zijn bij dezelfde inschrijving voor een aanbestedingsprocedure, in de drie jaren voorafgaand aan de aanmelding of, indien van toepassing, de bijgewerkte aanmelding, financiële bijdragen is toegekend waarvan de totale waarde gelijk is aan of groter is dan 4 miljoen EUR per derde land.

2.  
Wanneer de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie besluit de opdracht op te splitsen in percelen, wordt geacht sprake te zijn van een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure indien de geraamde waarde van de opdracht exclusief btw de in lid 1, punt a), vastgelegde drempel overschrijdt, de waarde van het perceel of de totale waarde van alle percelen waarvoor de inschrijver zich inschrijft gelijk is aan of groter is dan 125 miljoen EUR en de buitenlandse financiële bijdrage gelijk is aan of groter is dan de in lid 1, punt b), vastgelegde drempel.
3.  
Procedures voor de gunning van opdrachten die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/81/EG vallen, vallen niet onder dit hoofdstuk.
4.  
De in artikel 32, lid 2, punt c), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 50, punt d), van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde procedures voor de gunning van opdrachten vallen onder de bepalingen van hoofdstuk 2 van deze verordening en worden uitgesloten van de toepassing van hoofdstuk 4 van deze verordening.
5.  
In afwijking van artikel 29, lid 1, brengen ondernemers die een inschrijving of een verzoek tot deelname indienen, indien de werken, leveringen of diensten alleen door een bepaalde ondernemer kunnen worden verricht, overeenkomstig artikel 31, lid 4, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 32, lid 2, punt b), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 50, punt c), van Richtlijn 2014/25/EU en de geraamde waarde van de opdracht gelijk is aan of groter is dan de in lid 1, punt a), van dit artikel vastgelegde waarde, de Commissie op de hoogte van alle buitenlandse financiële bijdragen indien is voldaan aan de voorwaarde van lid 1, punt b, van dit artikel. Onverminderd de mogelijkheid om een onderzoek in te leiden overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze verordening wordt de indiening van dergelijke informatie niet beschouwd als een aanmelding en niet onderzocht op grond van dit hoofdstuk.
6.  
De aanbestedende dienst of aanbestedende instantie vermeldt in de aankondiging van een opdracht of, indien een procedure zonder voorafgaande bekendmaking, in de aanbestedingsstukken, dat de ondernemers onderworpen zijn aan de in artikel 29 bedoelde aanmeldingsverplichting. Het ontbreken van een dergelijke vermelding doet echter geen afbreuk aan de toepassing van deze verordening op opdrachten die onder haar toepassingsgebied vallen.

Artikel 29

Voorafgaande aanmelding of verklaring van buitenlandse financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures

1.  
Indien overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 2, sprake is van aan te melden financiële bijdragen melden ondernemers die deelnemen aan een aanbestedingsprocedure alle buitenlandse financiële bijdragen in de zin van artikel 28, lid 1, punt b), aan bij de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie. In alle andere gevallen sommen ondernemers alle ontvangen buitenlandse financiële bijdragen op in een verklaring en bevestigen zij dat deze ontvangen buitenlandse financiële bijdragen overeenkomstig artikel 28, lid 1, punt b), niet hoefden te worden aangemeld. Bij een openbare procedure worden de aanmelding of verklaring slechts eenmaal ingediend, samen met de inschrijving. Bij een meerfasige procedure bestaat wordt de aanmelding of verklaring tweemaal ingediend: eenmaal bij het indienen van het verzoek tot deelname en eenmaal als bijgewerkte aanmelding of bijgewerkte verklaring bij het indienen van de inschrijving of de definitieve inschrijving.
2.  
Zodra de aanmelding of verklaring is ingediend, geleidt de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie deze onverwijld door naar de Commissie.
3.  
Indien het verzoek tot deelname of de inschrijving geen aanmelding of verklaring bevat, kan de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie de betrokken ondernemers verzoeken deze alsnog binnen tien werkdagen in te dienen. Inschrijvingen of verzoeken tot deelname van ondernemers die onderworpen zijn aan de verplichtingen van dit artikel en die ondanks een verzoek van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie overeenkomstig dit lid uiteindelijk niet vergezeld gaan van de overeenkomstig lid 1 ingediende aanmelding of verklaring, worden door de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie onregelmatig verklaard en afgewezen. De aanbestedende dienst of aanbestedende instantie informeert de Commissie over die afwijzing.
4.  
De Commissie bekijkt onverwijld de inhoud van de ontvangen aanmelding. Wanneer de Commissie vaststelt dat de aanmelding onvolledig is, deelt zij dit mee aan de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie en de betrokken ondernemer, en verzoekt zij de ondernemer de inhoud ervan binnen tien werkdagen te vervolledigen. Wanneer een aanmelding bij een inschrijving of verzoek tot deelname ondanks een verzoek van de Commissie overeenkomstig dit lid onvolledig blijft, stelt de Commissie een besluit vast waarbij de inschrijving onregelmatig wordt verklaard. In dat besluit verzoekt de Commissie ook de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie een besluit vast te stellen tot afwijzing van een dergelijke onregelmatige inschrijving of een dergelijk onregelmatig verzoek tot deelname.
5.  
De verplichting uit hoofde van dit artikel om buitenlandse financiële bijdragen aan te melden, geldt voor ondernemers, voor in artikel 26, lid 2, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 37, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde combinaties van ondernemers, en voor hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers die op het moment van indiening van de volledige aanmelding of verklaring, of volledige bijgewerkte aanmelding of verklaring, bekend zijn. Voor de toepassing van deze verordening geldt een onderaannemer of leverancier als hoofdonderaannemer of hoofdleverancier indien zijn deelname de belangrijkste elementen van de uitvoering van de opdracht garandeert en hoe dan ook indien het economische aandeel van zijn bijdrage meer dan 20 % van de waarde van de ingediende inschrijving bedraagt.
6.  
Voor combinaties van ondernemers, hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers neemt de hoofdaannemer in de zin van Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU of de hoofdconcessiehouder in de zin van Richtlijn 2014/23/EU de indiening van de aanmelding of verklaring voor zijn rekening. Voor de toepassing van artikel 33 geldt dat de hoofdaannemer of hoofdconcessiehouder enkel verantwoordelijk is voor de waarheidsgetrouwheid van de gegevens inzake zijn eigen buitenlandse financiële bijdragen.
7.  
Wanneer de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie bij bestudering van de inschrijvingen vermoedt dat er sprake is van buitenlandse subsidies, hoewel er een verklaring is ingediend, brengt de dienst of instantie de Commissie onverwijld op de hoogte van die vermoedens. Onverminderd de bij Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU vastgestelde bevoegdheden van aanbestedende diensten of aanbestedende instanties om na te gaan of een inschrijving abnormaal laag is, beoordelen de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie niet of een inschrijving abnormaal laag is indien het vermoeden dat er mogelijk sprake is van buitenlandse subsidies de enige aanleiding voor die beoordeling zou zijn. Indien de Commissie concludeert dat er geen sprake is van een onrechtmatig voordelige inschrijving in de zin van deze verordening, brengt zij de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie daarvan op de hoogte. Andere natuurlijke of rechtspersonen kunnen de Commissie om het even welke informatie verstrekken met betrekking tot buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren en bij de Commissie melding maken van alle vermoedens van mogelijk valse verklaringen.
8.  
Onverminderd de mogelijkheid van de Commissie om een ambtshalve procedure in te leiden, kan de Commissie, indien zij vermoedt dat een ondernemer in de drie jaar vóór de inschrijving of vóór het verzoek tot deelname aan de aanbestedingsprocedure voordeel heeft gehaald uit buitenlandse subsidies, vóór de gunning van de opdracht de aanmelding eisen van de door derde landen aan die ondernemer toegekende buitenlandse financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures die niet krachtens artikel 28, lid 1, hoefden te worden aangemeld of die onder de toepassing van artikel 30, lid 4, vallen. Indien de Commissie de aanmelding van een dergelijke financiële bijdrage heeft verlangd, wordt de financiële bijdrage beschouwd als een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure en valt deze onder de bepalingen van hoofdstuk 4.

Artikel 30

Procedurevoorschriften voor de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek van aangemelde financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures

1.  
Artikel 10, artikel 11, leden 1, 3 en 4, en de artikelen 13, 14, 15, 16, 18 en 23 zijn van toepassing op aangemelde financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures.
2.  
De Commissie voert uiterlijk 20 werkdagen nadat zij een volledige aanmelding heeft ontvangen, een voorlopige toetsing uit. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie deze termijn één keer met tien werkdagen verlengen.
3.  
De Commissie beslist binnen de termijn voor het afronden van een voorlopige toetsing of zij een diepgaand onderzoek inleidt en stelt de betrokken ondernemer en de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie daarvan onverwijld in kennis.
4.  
Indien de Commissie een voorlopige toetsing heeft afgesloten zonder een besluit vast te stellen en nieuwe informatie haar vervolgens doet vermoeden dat een ingediende aanmelding of verklaring onvolledig was, of als die aanmelding of verklaring niet naar de Commissie wordt doorgeleid, kan de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 4, verdere informatie verlangen. De Commissie kan op basis van deze nieuwe informatie een voorlopige toetsing heropenen. Indien de voorlopige toetsing wordt opgestart op grond van dit hoofdstuk vormt het moment waarop de Commissie de nieuwe aanmelding of verklaring ontvangt het uitgangspunt om de duur van de voorlopige toetsing te bepalen, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om waar nodig op grond van hoofdstuk 2 een voorlopige toetsing op te starten.
5.  
De Commissie kan een besluit tot afsluiting van het diepgaande onderzoek vaststellen uiterlijk 110 werkdagen na ontvangst van de volledige aanmelding. Deze periode kan eenmalig met 20 werkdagen worden verlengd, na raadpleging van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie, in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen zoals de in lid 6 bedoelde onderzoeken of in de in artikel 16, lid 1, punten a) en b), bedoelde gevallen.
6.  
In afwijking van lid 2 onderzoekt de Commissie bij meerfasige aanbestedingsprocedures de met verzoek tot deelname ingediende volledige aanmelding binnen 20 werkdagen na ontvangst van de aanmelding, zonder de voorlopige toetsing af te sluiten of tot een besluit over het opstarten van een diepgaand onderzoek te komen. Nadat de termijn van 20 werkdagen verstrijkt, wordt de voorlopige toetsing opgeschort tot er een definitieve inschrijving of een inschrijving in het geval van een niet-openbare procedure is ingediend. Zodra de inschrijving of de definitieve inschrijving met een volledige en bijgewerkte aanmelding is ingediend, wordt de voorlopige toetsing hervat en beschikt de Commissie over 20 werkdagen om die na overweging van eventuele aanvullende informatie af te ronden. De Commissie stelt een besluit tot afsluiting van een volgend diepgaand onderzoek vast binnen 90 werkdagen nadat de volledige en bijgewerkte aanmelding is ingediend.

Artikel 31

Besluiten van de Commissie

1.  
Indien de Commissie na een diepgaand onderzoek tot de bevinding komt dat een ondernemer voordeel haalt uit een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort in de zin van de artikelen 4, 5 en 6, en indien de betrokken ondernemer verbintenissen aanbiedt die de verstoring in de interne markt volledig en effectief verhelpen, stelt zij krachtens artikel 11, lid 3, een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit met verbintenissen vast. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
2.  
Indien de betrokken ondernemer geen verbintenissen aanbiedt of indien de Commissie de in lid 1 bedoelde verbintenissen niet passend en afdoende acht om de verstoring volledig en effectief te verhelpen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit vast waarbij de gunning van de opdracht aan de betrokken ondernemer wordt verboden (“besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt”). Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Na dat besluit wijst de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de inschrijving af.
3.  
Wanneer de Commissie na een diepgaand onderzoek niet tot de bevinding komt dat een ondernemer voordeel haalt een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort, stelt zij een uitvoeringshandeling vast in de vorm van een besluit krachtens artikel 11, lid 4. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
4.  
De beoordeling op grond van artikel 6 mag niet resulteren in een met het Unierecht onverenigbare wijziging van de oorspronkelijk door de ondernemer ingediende inschrijving of definitieve inschrijving.

Artikel 32

Evaluaties in aanbestedingsprocedures met een aanmelding en opschorting van de gunning

1.  
Tijdens de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek kunnen alle procedurele stappen in de aanbestedingsprocedure doorlopen, behalve de gunning van de opdracht.
2.  
►C1  Indien de Commissie krachtens artikel 30, lid 3, een besluit tot inleiding van een diepgaand onderzoek neemt, wordt de opdracht aan een ondernemer die een aanmelding op grond van artikel 29 indient, pas gegund nadat de Commissie tot een besluit op grond van artikel 31, lid 3, is gekomen of nadat de in artikel 30, lid 5 of 6, gestelde termijnen zijn verstreken. ◄ Indien de Commissie binnen de toepasselijke termijn geen besluit heeft vastgesteld, mag de opdracht aan om het even welke ondernemer worden gegund, ook aan de ondernemer die de aanmelding heeft ingediend.
3.  
Wanneer de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie tot de bevinding komt dat de economisch meest voordelige inschrijving werd ingediend door een ondernemer die een verklaring in de zin van artikel 29 heeft ingediend en wanneer de Commissie geen onderzoek heeft opgestart overeenkomstig artikel 29, lid 8, of artikel 30, lid 3 of 4, dan mag de opdracht worden gegund aan de ondernemer die daartoe een inschrijving heeft ingediend voordat de Commissie een van de in artikel 31 genoemde besluiten vaststelt, voordat de in artikel 30, lid 2, 5 of 6, gestelde termijnen zijn verstreken of voordat de Commissie een van de in artikel 31 genoemde besluiten met betrekking tot andere in onderzoek zijnde inschrijvingen vaststelt.
4.  
Indien de Commissie met betrekking tot een inschrijving die volgens de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie de meest voordelige inschrijving is, een besluit overeenkomstig artikel 31, lid 2, vaststelt, kan de opdracht worden gegund aan de ondernemer waarvoor geen besluit krachtens artikel 31, lid 2, geldt en die de op één na meest voordelige inschrijving heeft ingediend.
5.  
Indien de Commissie krachtens artikel 31, lid 1 of 3, een besluit vaststelt, mag de opdracht worden gegund aan iedere ondernemer die de meest voordelige inschrijving heeft ingediend, met inbegrip van de ondernemer die op grond van artikel 29 de aanmelding heeft ingediend.
6.  
De aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie stelt de Commissie onverwijld in kennis van alle besluiten met betrekking tot het annuleren van de aanbestedingsprocedure, het afwijzen van een inschrijving of verzoek tot deelname door de betrokken ondernemer, het indienen van een nieuwe inschrijving door de betrokken ondernemer of het gunnen van de opdracht.
7.  
De beginselen inzake aanbestedingsprocedures — zoals de beginselen van evenredigheid, non-discriminatie, gelijke behandeling, transparantie en mededinging — worden in acht genomen ten aanzien van alle ondernemers die bij de aanbestedingsprocedure zijn betrokken. Het onderzoek van buitenlandse subsidies op grond van deze verordening leidt er niet toe dat de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de betrokken ondernemers behandelt op een wijze die met die beginselen strijdig is. De milieu-, sociale en arbeidsvoorschriften zijn van toepassing op ondernemers overeenkomstig Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU of andere Uniewetgeving.
8.  
De in dit hoofdstuk bedoelde termijnen vangen aan op de eerste werkdag na de ontvangst van de aanmelding of de vaststelling van het desbetreffende besluit van de Commissie.

Artikel 33

Geldboeten en dwangsommen voor financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures

1.  
De Commissie kan geldboeten of dwangsommen opleggen zoals vastgesteld in artikel 17.
2.  
De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemers ook geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemers opzettelijk of uit onachtzaamheid onjuiste of misleidende informatie verstrekken in een aanmelding of verklaring overeenkomstig artikel 29 of in een aanvulling daarop.
3.  

De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemers ook geldboeten van ten hoogste 10 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemers opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) 

tijdens de aanbestedingsprocedure buitenlandse financiële bijdragen niet overeenkomstig artikel 29 aanmelden;

b) 

de aanmeldingsvereisten omzeilen of trachten te omzeilen in de zin van artikel 39, lid 1.



HOOFDSTUK 5

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

Artikel 34

Verband tussen procedures

1.  
Een financiële bijdrage die op grond van artikel 21 in het kader van een concentratie of op grond van artikel 29 in het kader van een aanbestedingsprocedure is aangemeld, kan relevant zijn en krachtens deze verordening worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit.
2.  
Een financiële bijdrage die op grond van artikel 10 of artikel 11 in het kader van een ambtshalve procedure in verband met een specifieke economische activiteit is beoordeeld, kan relevant zijn en krachtens deze verordening worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit.

Artikel 35

Informatieverstrekking

1.  
Een lidstaat die oordeelt dat er mogelijk sprake is van een buitenlandse subsidie en dat die de interne markt zouden kunnen verstoren, geeft informatie daarover door aan de Commissie. De Commissie kan op basis van die informatie besluiten om op grond van artikel 10 een voorlopige toetsing op te starten of op grond van artikel 21, lid 5, of artikel 29, lid 8, een aanmelding te verlangen.
2.  
Natuurlijke of rechtspersonen of verenigingen kunnen de Commissie alle in hun bezit zijnde informatie meedelen in verband met buitenlandse subsidies die de interne markt kunnen verstoren. De Commissie kan op basis van die informatie besluiten om op grond van artikel 10 een voorlopige toetsing op te starten of op grond van artikel 21, lid 5, of artikel 29, lid 8, een aanmelding te verlangen.
3.  
De Commissie maakt niet-vertrouwelijke versies van alle op grond van deze verordening vastgestelde besluiten toegankelijk voor de lidstaten en de betrokken aanbestedende diensten of aanbestedende instanties via een speciale elektronische databank.

Artikel 36

Marktonderzoek

1.  
Indien de informatie waarover de Commissie beschikt een redelijk vermoeden staaft dat buitenlandse subsidies in een specifieke bedrijfstak, voor een specifiek type economische activiteit of op basis van een specifiek subsidie-instrument de interne markt kunnen verstoren, kan de Commissie een marktonderzoek voeren naar die specifieke bedrijfstak, dat specifieke type economische activiteit of het gebruik van het betrokken subsidie-instrument. Tijdens dat marktonderzoek kan de Commissie de betrokken ondernemingen of ondernemingsverenigingen verplichten de noodzakelijke informatie te verstrekken en kan zij de noodzakelijke inspecties verrichten. De Commissie kan ook de betrokken lidstaten of het betrokken derde land vragen informatie te verstrekken.
2.  
De Commissie maakt waar relevant een verslag bekend over de uitkomsten van haar marktonderzoek naar specifieke bedrijfstakken, specifieke types economische activiteit of specifieke subsidie-instrumenten en verzoekt om opmerkingen.
3.  
De Commissie kan de met dergelijke marktonderzoeken verkregen informatie gebruiken in het kader van procedures op grond van deze verordening.
4.  
De artikelen 13, 14, 15 en 17 zijn van toepassing op marktonderzoeken.

Artikel 37

Dialoog met derde landen

1.  
Wanneer de Commissie na een marktonderzoek op grond van artikel 36 vermoedt dat er herhaalde buitenlandse subsidies bestaan die de interne markt verstoren, of wanneer er door middel van verschillende handhavingsmaatregelen uit hoofde van deze verordening wordt vastgesteld dat hetzelfde derde land buitenlandse subsidies heeft verleend die de interne markt verstoren, kan de Commissie een dialoog aangaan met het betrokken derde land om te onderzoeken hoe die subsidies kunnen worden stopgezet of gewijzigd teneinde de verstorende gevolgen ervan voor de interne markt weg te nemen. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van relevante ontwikkelingen.
2.  
Die dialoog met derde landen belet de Commissie niet om uit hoofde van deze verordening maatregelen te nemen. Individuele maatregelen op grond van deze verordening worden niet binnen die dialoog behandeld.

Artikel 38

Verjaringstermijnen

1.  
Voor de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van de artikelen 10 en 11 geldt een verjaringstermijn van tien jaar, die ingaat op de dag waarop een buitenlandse subsidie aan een onderneming wordt toegekend. De verjaringstermijn wordt gestuit door elke door de Commissie op grond van artikel 10, 13, 14 of 15 ten aanzien van een buitenlandse subsidie gestelde handeling. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van tien jaar te lopen.
2.  
Voor de bevoegdheden van de Commissie om geldboeten of dwangsommen op grond van de artikelen 17, 26 en 33 op te leggen, geldt een verjaringstermijn van drie jaar, die ingaat op de dag waarop de in de artikelen 17, 26 of 33 bedoelde inbreuk is gemaakt. Bij voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de verjaringstermijn in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd. De verjaringstermijn voor het opleggen van geldboeten of dwangsommen wordt gestuit door elke handeling van de Commissie ten aanzien van een in artikel 17, 26 of 33 bedoelde inbreuk. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar te lopen.
3.  
Voor de bevoegdheden van de Commissie om besluiten af te dwingen waarbij geldboeten of dwangsommen op grond van de artikelen 17, 26 en 33 worden opgelegd, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, die ingaat op de dag waarop het besluit van de Commissie tot het opleggen van geldboeten of dwangsommen is genomen. Iedere handeling die door de Commissie, of door een op verzoek van de Commissie handelende lidstaat, wordt gesteld om de betaling van de geldboete of dwangsom af te dwingen, stuit die verjaringstermijn. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen.
4.  

De verjaringstermijn verstrijkt uiterlijk op de dag waarop tweemaal de verjaringstermijn is verstreken op voorwaarde dat de Commissie:

a) 

geen besluit heeft genomen op grond van artikel 10 of 11 in de gevallen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, of

b) 

geen boete of dwangsom heeft opgelegd in het geval zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.

5.  
De verjaring wordt geschorst zolang over het besluit van de Commissie een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 39

Bestrijding van ontduiking

1.  
Een onderneming mag geen financiële activiteiten of contracten organiseren om de aanmeldingsvereisten van artikel 21, leden 1 en 5, en artikel 29, leden 1, 5 en 8, te omzeilen.
2.  
Indien de Commissie vermoedt dat een onderneming zich heeft ingelaten of inlaat met een in lid 1 bedoelde praktijk, kan zij die onderneming verplichten alle inlichtingen te verstrekken die de Commissie nodig acht om te bepalen of de onderneming zich met de in lid 1 bedoelde praktijken heeft ingelaten of inlaat, en kan zij een nieuwe toetsing aanvangen overeenkomstig artikel 21, lid 4, of artikel 30, lid 4.

Artikel 40

Bekendmaking van besluiten

1.  
De Commissie maakt een samenvatting openbaar van de besluiten die krachtens artikel 10, lid 3, punt a), zijn vastgesteld zodat natuurlijke of rechtspersonen, de lidstaten of de derde landen die de buitenlandse subsidie hebben verleend, hun standpunt kenbaar kunnen maken.
2.  
De Commissie maakt de krachtens artikel 11, leden 2, 3 en 4, artikel 25, leden 3 en 6, en artikel 31, leden 1, 2 en 3, vastgestelde besluiten bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.
3.  
Bij de openbaarmaking van samenvattingen en besluiten houdt de Commissie terdege rekening met de rechtmatige belangen van ondernemingen dat hun bedrijfsgevoelige informatie en andere vertrouwelijke informatie wordt beschermd.

Artikel 41

Adressaten van besluiten

1.  
De Commissie brengt een besluit onverwijld ter kennis van een onderneming of ondernemingsvereniging waaraan het is gericht en geeft die onderneming of ondernemingsvereniging de gelegenheid om de Commissie aan te geven welke informatie in het besluit hij als vertrouwelijk beschouwt.
2.  
De Commissie stelt de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie in kennis van een op grond van artikel 31, leden 1 en 3, vastgesteld besluit dat is gericht tot een ondernemer die aan een aanbestedingsprocedure deelneemt.
3.  
Krachtens artikel 29, lid 4, en artikel 31, lid 2, vastgestelde besluiten worden gericht tot de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie. De Commissie verschaft de ondernemer waaraan de opdracht niet mag worden gegund, een afschrift van dat besluit.

Artikel 42

Openbaarmaking en recht van verweer

1.  
De Commissie geeft, voordat zij een besluit krachtens artikel 11, artikel 12, artikel 17, artikel 18, artikel 25, lid 3, artikel 26, artikel 31 of artikel 33 vaststelt, de onderzochte onderneming de gelegenheid opmerkingen te maken over de gronden waarop de Commissie voornemens is haar besluit vast te stellen.
2.  
In afwijking van lid 1 kan een besluit op grond van artikel 12 voorlopig worden genomen zonder dat de onderzochte onderneming de gelegenheid krijgt om vooraf opmerkingen te maken, op voorwaarde dat de Commissie na het nemen van haar besluit de onderzochte onderneming daar zo spoedig mogelijk de gelegenheid toe geeft.
3.  
De Commissie baseert haar besluiten uitsluitend op bezwaren ten aanzien waarvan de betrokken ondernemingen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen kenbaar te maken.
4.  
Om haar recht uit hoofde van lid 1 te kunnen uitoefenen, heeft de onderneming ten aanzien waarvan een onderzoek loopt recht het dossier van de Commissie in te kijken. Het recht tot inzage van het dossier geldt niet voor vertrouwelijke inlichtingen of interne documenten van de Commissie of de lidstaten, en met name niet voor correspondentie tussen de Commissie en de lidstaten.

Het recht tot inzage van het dossier vereist een rechtmatig belang van de ondernemingen of de ondernemingsverenigingen om hun bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie te beschermen. De Commissie kan de onderzochte onderneming en de ondernemingen of ondernemingsverenigingen die de Commissie informatie hebben verstrekt, verzoeken voorwaarden voor de openbaarmaking van die informatie overeen te komen. Indien de ondernemingen of de ondernemingsverenigingen geen overeenstemming bereiken over die voorwaarden, is de Commissie bevoegd om die voorwaarden voor de openbaarmaking van de informatie op te leggen.

Niets in dit lid belet de Commissie om voor zover nodig informatie te gebruiken en openbaar te maken waaruit blijkt dat een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort, bestaat.

Artikel 43

Beroepsgeheim en vertrouwelijkheid

1.  
De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij is verkregen tenzij met de informatieverstrekker anders wordt overeengekomen.
2.  
De lidstaten en de Commissie, hun functionarissen en andere onder hun toezicht werkende personen waarborgen de bescherming van bij de toepassing van deze verordening verkregen vertrouwelijke informatie die in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften. Daartoe mogen zij geen informatie bekendmaken die onder de geheimhoudingsplicht valt en die zij op grond van deze verordening hebben verkregen.
3.  
De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van statistische gegevens en verslagen die geen informatie bevatten waaruit de identiteit van specifieke ondernemingen of ondernemingsverenigingen blijkt.
4.  
De bekendmaking van uit hoofde van deze verordening verstrekte informatie doet geen afbreuk aan de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten.



HOOFDSTUK 6

VERHOUDING TOT ANDERE INSTRUMENTEN

Artikel 44

Verhouding tot andere instrumenten

1.  
Deze verordening laat de toepassing van de artikelen 101, 102, 106, 107 en 108 VWEU, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad ( 4 ) en van Verordening (EG) nr. 139/2004 onverlet.
2.  
Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ) onverlet.
3.  
Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2019/452 onverlet.
4.  
Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2022/1031 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) onverlet.
5.  
Deze verordening heeft voorrang op Verordening (EU) 2016/1035 totdat die verordening overeenkomstig artikel 18 ervan van toepassing wordt. Wanneer na die datum een buitenlandse subsidie binnen het toepassingsgebied van zowel Verordening (EU) 2016/1035 als deze verordening valt, heeft Verordening (EU) 2016/1035 voorrang. De bepalingen van deze verordening die op overheidsopdrachten en concentraties van toepassing zijn, hebben evenwel voorrang op Verordening (EU) 2016/1035.
6.  
Deze verordening heeft voorrang op Verordening (EEG) nr. 4057/86.
7.  
Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2019/712 onverlet. Concentraties in de zin van artikel 20 van deze verordening waarbij luchtvaartmaatschappijen betrokken zijn, vallen onder de bepalingen van hoofdstuk 3 van deze verordening. Aanbestedingsprocedures waarbij luchtvaartmaatschappijen betrokken zijn, vallen onder de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze verordening.
8.  
Deze verordening wordt geïnterpreteerd in overeenstemming met Richtlijnen 2009/81/EG, 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU, en Richtlijnen 89/665/EEG ( 7 ) en 92/13/EEG van de Raad ( 8 ).
9.  
Deze verordening staat er niet aan in de weg dat de Unie op grond van internationale overeenkomsten haar rechten uitoefent of haar verplichtingen nakomt. Een onderzoek op grond van deze verordening wordt niet uitgevoerd, noch worden maatregelen opgelegd of gehandhaafd indien dat onderzoek of die maatregelen strijdig zijn met de verplichtingen van de Unie uit hoofde van ter zake relevante internationale overeenkomsten die de Unie heeft gesloten. Met name worden krachtens deze verordening geen maatregelen getroffen die neerkomen op een bijzondere maatregel tegen een subsidie in de zin van artikel 32.1 van de overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen die is toegekend door een derde land dat lid is van de Wereldhandelsorganisatie.



HOOFDSTUK 7

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

Toetsing door het Hof van Justitie

Overeenkomstig artikel 261 VWEU heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten van de Commissie waarbij geldboeten of dwangsommen zijn opgelegd. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Artikel 46

Richtsnoeren

1.  

De Commissie maakt uiterlijk op 12 januari 2026 richtlijnen bekend, en werkt die daarna regelmatig bij, in verband met:

a) 

de toepassing van de criteria om te bepalen of een verstoring overeenkomstig artikel 4, lid 1, bestaat,

b) 

de toepassing van de afwegingstoets overeenkomstig artikel 6,

c) 

de toepassing van haar bevoegdheid om te verzoeken om de voorafgaande aanmelding van een concentratie overeenkomstig artikel 21, lid 5, of van buitenlandse financiële bijdragen die een ondernemer heeft ontvangen in het kader van een aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 29, lid 8, en

d) 

de beoordeling van een verstoring in een aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 27.

2.  
Voordat de Commissie de in lid 1 bedoelde richtsnoeren uitvaardigt, raadpleegt zij op geschikte wijze de belanghebbenden en de lidstaten. De richtsnoeren zijn gebaseerd op de ervaring die bij de uitvoering en handhaving van deze verordening is opgedaan.

Artikel 47

Uitvoeringshandelingen

1.  

De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot:

a) 

de vorm, inhoud en procedureregels voor de aanmelding van concentraties op grond van artikel 21, waaronder een mogelijke vereenvoudigde procedure, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de doelstelling om de administratieve lasten voor aanmeldende partijen te beperken overeenkomstig artikel 21 van deze verordening en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004;

b) 

de vorm, inhoud en procedureregels voor de aanmelding van buitenlandse financiële bijdragen en de melding van de afwezigheid van buitenlandse financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures op grond van artikel 29, waaronder een mogelijke vereenvoudigde procedure;

c) 

procedureregels voor mondelinge verklaringen overeenkomstig artikel 13, lid 7, artikel 14, lid 2, punt c), en artikel 15;

d) 

nadere gegevens over de openbaarmaking op grond van artikel 42 en het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 43;

e) 

de vorm, inhoud en procedureregels voor transparantievereisten;

f) 

nadere regels voor de berekening van termijnen;

g) 

de procedureregels en termijnen om verbintenissen voor te stellen op grond van de artikelen 25 en 31;

h) 

nadere regels over de in de artikelen 29 tot en met 32 bedoelde procedurele stappen met betrekking tot onderzoeken naar aanbestedingsprocedures.

2.  
De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
3.  
Voordat de Commissie maatregelen overeenkomstig lid 1 vaststelt, maakt zij een ontwerp ervan openbaar en wint zij binnen de vastgestelde termijn opmerkingen in. Die termijn wordt door de Commissie vastgesteld en bedraagt ten minste vier weken.
4.  
De eerste uitvoeringshandelingen zoals bedoeld in lid 1, worden uiterlijk op 12 juli 2023 vastgesteld.

Artikel 48

Comitéprocedure

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 49

Gedelegeerde handelingen

1.  

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 een gedelegeerde handeling vast te stellen teneinde, indien nodig, de in artikel 20, lid 3, punt a), bedoelde aanmeldingsdrempel voor concentraties te wijzigen door de drempel met maximaal 20 % te verhogen of te verlagen nadat zij:

a) 

die drempel heeft beoordeeld in het licht van haar ervaring met de uitvoering en handhaving van deze verordening en

b) 

de noodzaak om die drempel te wijzigen heeft vastgesteld teneinde:

i) 

te waarborgen dat de in hoofdstuk 3 vastgestelde aanmeldingsprocedures een nauwkeurig beeld geven van buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren;

ii) 

de administratieve last voor de Commissie en betrokken ondernemingen redelijk te houden, en

iii) 

de doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening te vergroten.

2.  

Om te beoordelen of de aanmeldingsgrens moet worden gewijzigd overeenkomstig lid 1, voert de Commissie een beoordeling, die een welbepaalde periode van ten minste twee jaar beslaat, uit op basis van met name de volgende objectieve criteria:

a) 

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 21, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie ofwel de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, ofwel een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 25, lid 3, punt b);

b) 

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 21, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie een besluit vaststelde waarbij een concentratie wordt verboden krachtens artikel 25, lid 3, punt c), of een besluit met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a);

c) 

het aandeel van de aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 5, dat tot gevolg had dat de Commissie ofwel een besluit vaststelde waarbij een concentratie wordt verboden krachtens artikel 25, lid 3, punt c), ofwel een besluit met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a);

d) 

het aandeel ambtshalve ingestelde toetsingen krachtens artikel 9 in het kader van concentraties die geen aan te melden concentraties waren in de zin van artikel 20 die hebben geleid tot ofwel een besluit met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, ofwel een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3;

e) 

de vergelijking tussen de drempel van artikel 20, lid 3, punt a), en de gemiddelde totale omzet boven die drempel, in de gevallen die hebben geleid tot hetzij een besluit waarbij een concentratie krachtens artikel 25, lid 3, punt c), werd verboden, hetzij een besluit met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a);

f) 

het aantal aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 1, en de ontwikkeling van dat aantal.

3.  

Een verhoging van de drempels in artikel 20, lid 3, punt a), vereist dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling aantoont dat:

a) 

een groot deel van de besluiten waarbij een concentratie krachtens artikel 25, lid 3, punt c), verboden wordt of besluiten met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a), gevallen betrof waar de in artikel 20, lid 3, punt a), bedoelde totale omzet boven die drempel aanzienlijk hoger lag dan die drempel, of

b) 

een groot deel van de aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 1, tot gevolg had dat de Commissie hetzij de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, hetzij een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 25, lid 3, punt b).

4.  

Een verlaging van de drempels in artikel 20, lid 3, punt a), vereist dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling aantoont dat:

a) 

een groot deel van de aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 5, tot gevolg had dat de Commissie hetzij een besluit vaststelde waarbij een concentratie wordt verboden krachtens artikel 25, lid 3, punt c), hetzij een besluit vaststelde met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a), of

b) 

een groot deel van de ambtshalve toetsingen van buitenlandse subsidies in het kader van concentraties die geen aan te melden concentraties waren in de zin van artikel 20, tot gevolg had dat de Commissie ofwel krachtens artikel 11, lid 2, een besluit met herstelmaatregelen, ofwel krachtens artikel 11, lid 3, een besluit met verbintenissen vaststelde.

5.  

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 een gedelegeerde handeling vast te stellen teneinde, indien nodig, de in artikel 28, lid 1, punt a), en artikel 28, lid 2, vastgestelde aanmeldingsdrempels voor overheidsopdrachten te wijzigen door die met maximaal 20 % te verhogen of te verlagen nadat zij:

a) 

die drempels heeft beoordeeld in het licht van haar ervaring met de uitvoering en handhaving van deze verordening en

b) 

de noodzaak om die drempels te wijzigen heeft vastgesteld teneinde:

i) 

te waarborgen dat de in hoofdstuk 4 vastgestelde aanmeldingsprocedures een nauwkeurig beeld geven van buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren;

ii) 

de administratieve last voor de Commissie en betrokken ondernemers redelijk te houden, en

iii) 

de doeltreffendheid van de toepassing van de verordening te vergroten.

6.  

Om te beoordelen of de aanmeldingsgrens moet worden gewijzigd overeenkomstig lid 5, voert de Commissie haar beoordeling met betrekking tot een welbepaalde periode van ten minste twee jaar, uit op basis van met name de volgende objectieve criteria:

a) 

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie hetzij de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, hetzij een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 31, lid 3;

b) 

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt vaststelde krachtens artikel 31, lid 2, dan wel een besluit met verbintenissen vaststelde krachtens artikel 31, lid 1;

c) 

het aandeel van de aanmeldingen krachtens artikel 29, lid 8, dat tot gevolg had dat de Commissie hetzij een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt vaststelde krachtens artikel 31, lid 2, hetzij een besluit met verbintenissen vaststelde krachtens artikel 31, lid 1;

d) 

het aantal besluiten met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, en het aantal besluiten met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3, na een ambtshalve toetsing krachtens artikel 9 in het kader van een buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure die niet hoefde te worden aangemeld in de zin van artikel 28, lid 1, of die onder het toepassingsgebied van artikel 30, lid 4, viel, in verhouding tot het totale aantal van dergelijke ambtshalve toetsingen;

e) 

de vergelijking tussen de respectieve drempels als bedoeld in artikel 28, lid 1, punt a), en artikel 28, lid 2, en de gemiddelde geraamde waarde van de opdrachten of de gemiddelde waarde van de percelen boven de respectieve drempel in de gevallen die hebben geleid tot een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt krachtens artikel 31, lid 2, of tot een besluit met verbintenissen krachtens artikel 31, lid 1;

f) 

het aantal aanmeldingen krachtens artikel 29, lid 1, en de ontwikkeling van dat aantal.

7.  

Een verhoging van de aanmeldingsdrempels vereist dat de in lid 6 bedoelde beoordeling aantoont dat:

a) 

een groot deel van de krachtens artikel 31, lid 2, vastgestelde verbodsbesluiten voor de gunning van de opdracht, en van de krachtens artikel 31, lid 1, vastgestelde besluiten met verbintenissen, gevallen betrof waarbij de geraamde waarde van de opdrachten boven de drempel bedoeld in artikel 28, lid 1, punt a), of de waarde van de percelen waarop is ingeschreven boven de in artikel 28, lid 2, bedoelde drempel aanzienlijk hoger lag dan de bijbehorende drempels in artikel 28, lid 1, punt a), en lid 2, of

b) 

een groot deel van het totale aantal aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 1, tot gevolg had dat de Commissie ofwel de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, ofwel een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 31, lid 3.

8.  

Een verlaging van de drempels vereist dat de in lid 6 bedoelde beoordeling aantoont dat:

a) 

een groot deel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 8, tot gevolg had dat de Commissie ofwel een besluit met verbintenissen vaststelde krachtens artikel 31, lid 1, ofwel een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt vaststelde krachtens artikel 31, lid 2, of

b) 

een groot deel van de ambtshalve toetsingen van buitenlandse subsidies in het kader van een buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure die krachtens artikel 28, lid 1, niet hoefden te worden aangemeld of onder artikel 30, lid 4, vielen, tot gevolg had dat de Commissie ofwel een besluit met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, ofwel een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3, vaststelde.

9.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 25, leden 2 en 4, voor aangemelde concentraties en in artikel 30, leden 2, 5 en 6, voor aangemelde financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures gestelde termijnen voor voorlopige toetsing en diepgaande onderzoeken te verkorten. De Commissie kan dergelijke gedelegeerde handelingen vaststellen om de termijnen in artikel 25, leden 2 en 4, en artikel 30, leden 2, 5 en 6, te verkorten wanneer haar praktijk bij de toepassing van deze verordening uitwijst dat de beoordeling van de Commissie binnen een kortere termijn kan worden uitgevoerd.

Artikel 50

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  
De in artikel 49, leden 1 en 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 12 januari 2025.
3.  
De in artikel 49, lid 9, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 12 januari 2025. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
4.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 49, leden 1, 5 en 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
5.  
Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
6.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
7.  
Een overeenkomstig artikel 49, leden 1, 5 en 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 51

Afzonderlijke gedelegeerde handelingen voor verschillende gedelegeerde bevoegdheden

De Commissie stelt met betrekking tot elke haar krachtens deze verordening gedelegeerde bevoegdheid een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast.

Artikel 52

Rapportage en evaluatie

1.  
De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad.
2.  
Uiterlijk op 13 juli 2026 en vervolgens om de drie jaar evalueert de Commissie haar praktijk inzake uitvoering en handhaving van deze verordening, met name met betrekking tot de toepassing van de artikelen 4, 5, 6 en 9, en de aanmeldingsdrempels in artikel 20, lid 3, en artikel 28, leden 1 en 2, en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, eventueel, indien zij dit wenselijk acht, vergezeld van relevante wetgevingsvoorstellen. De Commissie brengt in het kader van haar evaluatie verslag uit over de ontwikkelingen in de internationale betrekkingen wat betreft subsidiecontrolesystemen van derde landen.
3.  

Indien de Commissie dit wenselijk acht, kan zij het verslag combineren met relevante wetgevingsvoorstellen, waaronder voorstellen:

a) 

tot wijziging van de aanmeldingsdrempels zoals bepaald in de artikelen 20 en 28;

b) 

tot ontheffing van bepaalde categorieën betrokken ondernemingen van de aanmeldingsplicht uit hoofde van de artikelen 21 en 29, in het bijzonder indien de praktijk van de Commissie het mogelijk maakt economische activiteiten vast te stellen waarbij het weinig waarschijnlijk is dat buitenlandse subsidies de interne markt verstoren;

c) 

tot vaststelling van specifieke aanmeldingsdrempels voor bepaalde economische sectoren of verschillende drempels voor verschillende soorten overheidsopdrachten, in het bijzonder indien de praktijk van de Commissie het mogelijk maakt economische activiteiten vast te stellen waarbij het waarschijnlijker is dat buitenlandse subsidies de interne markt verstoren, onder meer met betrekking tot strategische sectoren en kritieke infrastructuur;

d) 

tot wijziging van de in de artikelen 25 en 30 voor voorlopige toetsingen en diepgaande onderzoeken gestelde termijnen;

e) 

tot intrekking van deze verordening, indien de Commissie van mening is dat multilaterale regels om buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren aan te pakken deze verordening volledig overbodig hebben gemaakt.

Artikel 53

Overgangsbepalingen

1.  
Deze verordening is van toepassing op buitenlandse subsidies die zijn toegekend in de vijf jaar vóór 12 juli 2023, indien die buitenlandse subsidies de interne markt verstoren na 12 juli 2023.
2.  
In afwijking van lid 1, is deze verordening van toepassing op buitenlandse financiële bijdragen die zijn toegekend in de drie jaar vóór 12 juli 2023, indien die buitenlandse financiële bijdragen zijn toegekend aan een onderneming die op grond van deze verordening een concentratie aanmeldt of die financiële bijdragen in het kader van een aanbestedingsprocedure aanmeldt.
3.  
Deze verordening is niet van toepassing op concentraties waarvoor de overeenkomst is gesloten, het openbaar overnamebod is aangekondigd of een zeggenschapsbelang is verworven vóór 12 juli 2023.
4.  
Deze verordening is niet van toepassing op overheidsopdrachten die zijn gegund of aanbestedingsprocedures die zijn ingeleid vóór 12 juli 2023.

Artikel 54

Inwerkingtreding en datum van toepassing

1.  
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.  
Zij is van toepassing met ingang van 12 juli 2023.
3.  
In afwijking van lid 2 van dit artikel, zijn de artikelen 47 en 48 van toepassing met ingang van 11 januari 2023 en is artikel 14, leden 5, 6 en 7, van toepassing met ingang van 12 januari 2024.
4.  
In afwijking van de lid 2 van dit artikel zijn de artikelen 21 en 29 van toepassing met ingang van 12 oktober 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

( 2 ) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

( 3 ) Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

( 4 ) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

( 5 ) Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 van betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55).

( 6 ) Verordening (EU) 2022/1031 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2022 over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedingen- en concessiemarkten van de Unie en procedures ter ondersteuning van onderhandelingen over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedingen- en concessiemarkten van derde landen (instrument voor internationale overheidsopdrachten — IIO) (PB L 173 van 30.6.2022, blz. 1).

( 7 ) Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33).

( 8 ) Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14).

Top