EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

EU-regels betreffende onderling afgestemde feitelijke gedragingen en overeenkomsten tussen ondernemingen

 

SAMENVATTING VAN:

Verordening nr. 19/65/EEG betreffende de toepassing van de EU-verdragen op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen ondernemingen

Artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) – mededingingsregels die gelden voor ondernemingen

WAT IS HET DOEL VAN ARTIKEL 101 VWEU EN VAN DE VERORDENING?

Artikel 101, lid 1, VWEU1 bevat een verbod op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen* tussen ondernemingen en groepen ondernemingen welke de handel tussen EU-landen ongunstig kunnen beïnvloeden en die als doel hebben de mededinging binnen de interne markt van de EU te verhinderden, beperken of vervalsen.

In artikel 101, lid 2, staat dat alle overeenkomsten die onder artikel 101, lid 1, vallen, nietig zijn, tenzij ze krachtens artikel 101, lid 3, worden vrijgesteld.

Uit hoofde van artikel 101, lid 3, kunnen echter uitzonderingen op deze regel worden gemaakt wanneer deze overeenkomsten of gedragingen:

  • bijdragen tot een verbetering van de productie of van de verdeling van goederen; of
  • bijdragen tot verbetering van de economische of technische vooruitgang; en
  • ertoe bijdragen dat een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen aan de consumenten ten goede komt.

Op grond van de verordening wordt artikel 101, lid 3, VWEU toegepast op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen ondernemingen indien de concurrentiebevorderende voordelen ervan groter zijn dan de concurrentiebeperkende gevolgen.

1 Opmerking: artikel 101 was voorheen artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam. Daarvoor was het artikel 85 van het Verdrag van Rome.

KERNPUNTEN

Op grond van de verordening is de Europese Commissie bevoegd artikel 101, lid 3, VWEU bij verordening toe te passen op bepaalde groepen verticale overeenkomsten* en soortgelijke onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die onder artikel 101, lid 1, VWEU vallen.

Bij die verordening wordt bepaald onder welke voorwaarden de Commissie, na raadpleging van belanghebbende partijen en het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities, een verordening kan vaststellen waarin wordt verklaard dat artikel 101, lid 1, niet van toepassing is op een afzonderlijk geval of op groepen overeenkomsten:

  • tussen twee of meer ondernemingen die elk in een verschillend stadium van de productie- of distributieketen werkzaam zijn, en die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen en diensten kunnen kopen, verkopen of wederverkopen.
  • waaraan slechts twee ondernemingen deelnemen en die beperkingen meebrengen in verband met de verkrijging of het gebruik van rechten van industriële eigendom, zoals van octrooien, gebruiksmodellen, tekeningen of merken, of in verband met de rechten die voortvloeien uit overeenkomsten houdende overdracht of het in gebruik geven van productiemethoden of van kennis met betrekking tot het gebruik of de toepassing van bedrijfstechnische vaardigheden.

De verordening van de Commissie bevat een definitie van de groepen overeenkomsten waarop zij van toepassing is en er wordt in bepaald welke beperkingen of clausules niet in de overeenkomsten mogen worden opgenomen. Dezelfde voorschriften gelden voor groepen onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

In de verordening kunnen ook de voorwaarden worden bepaald die kunnen leiden tot uitsluiting van de toepassing van die verordening van bepaalde parallelle netwerken van gelijksoortige overeenkomsten of van gelijksoortige onderling afgestemde feitelijke gedragingen die op een bepaalde markt gelden.

Dergelijke verordeningen:

  • worden voor een bepaalde periode vastgesteld;
  • kunnen worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden waarop ze zijn gebaseerd, zijn veranderd;
  • mogen met terugwerkende kracht worden toegepast.

Naar aanleiding van een groenboek van de Commissie van 1997 betreffende verticale afspraken in het concurrentiebeleid van de Europese Unie is Verordening 19/65 gewijzigd, samen met Verordening nr. 17/62 (de eerste verordening inzake het concurrentiebeleid van de EU die is vastgesteld met het oog op de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag van Rome), om de weg vrij te maken voor één groepsvrijstellingsverordening voor verticale leverings- en distributieovereenkomsten (Verordening (EU) nr. 330/2010).

De Commissie heeft ook richtsnoeren inzake verticale beperkingen vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de toepassing van de groepsvrijstellingsverordening worden verduidelijkt.

VANAF WANNEER IS DE VERORDENING VAN TOEPASSING?

De verordening is sinds 6 maart 1965 van toepassing.

ACHTERGROND

Kijk voor meer informatie op:

KERNBEGRIPPEN

Onderling afgestemde feitelijke gedragingen: gedragingen die, ongeacht of de partijen een formele overeenkomst hebben gesloten, concurrentiebeperkend zijn. Ze kunnen voortvloeien uit direct of indirect contact tussen ondernemingen die van plan zijn het marktgedrag te beïnvloeden of concurrenten inzage te verlenen in voorgenomen toekomstig gedrag.
Verticale overeenkomsten: overeenkomsten tussen bedrijven die op verschillende niveaus van de toeleveringsketen actief zijn, bijvoorbeeld wanneer de ene onderneming de productiematerialen van de andere onderneming levert.

BELANGRIJKSTE DOCUMENTEN

Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie — Derde Deel: Het beleid en intern optreden van de Unie — Titel VII — Gemeenschappelijke regels betreffende de mededinging, de belastingen en de onderlinge aanpassing van de wetgeving – Hoofdstuk 1: Regels betreffende de mededinging — Eerste afdeling: Regels voor de ondernemingen — Artikel 101 (oud artikel 81 VEG) (PB C 202 van 7.6.2016, blz. 88-89)

Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassingen van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk1965-1966, blz. 35-37)

Achtereenvolgende wijzigingen van Verordening nr. 19/65/EEG zijn in de basistekst opgenomen. Deze geconsolideerde versie is enkel van documentaire waarde.

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Richtsnoeren inzake verticale beperkingen (PB C 130 van 19.5.2010, blz. 1-46)

Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1-7)

Zie de geconsolideerde versie.

Groenboek betreffende verticale afspraken in het concurrentiebeleid van de Europese Unie (COM(96) 721 def. van 20 januari 1997)

EEG Raad: Verordening nr. 17: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1959-1962 blz. 87-93)

Zie de geconsolideerde versie.

Laatste bijwerking 08.01.2019

Top