«Vrij verkeer van goederen – Belemmeringen ten gevolge van handelingen van particulieren – Verplichtingen van lidstaten – Besluit om milieudemonstratie niet te verbieden waardoor verkeer op Brenner-autoweg gedurende bijna 30 uur volledig heeft stilgelegen – Rechtvaardiging – Grondrechten – Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering – Evenredigheidsbeginsel»
|
I - 0000 | |||
|
I - 0000 | |||
[EG-Verdrag, art. 5 (thans art. 10 EG) en art. 30 en 34 (thans, na wijziging, art. 28 EG en 29 EG]
[EG-Verdrag, art. 5 (thans art. 10 EG) en art. 30, 34 en 36 (thans, na wijziging, art. 28 EG, 29 EG en 30 EG)]
ARREST VAN HET HOF
12 juni 2003 (1)
„Vrij verkeer van goederen – Belemmeringen ten gevolge van handelingen van particulieren – Verplichtingen van lidstaten – Besluit om milieudemonstratie die het verkeer op de Brenner-autoweg gedurende bijna 30 uur volledig heeft stilgelegd, niet te verbieden – Rechtvaardiging – Grondrechten – Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering – Evenredigheidsbeginsel”
In zaak C-112/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen Eugen Schmidberger, Internationale Transporte und Planzüge,en
Republik Österreich, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30, 34 en 36 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 28 EG, 29 EG en 30 EG), juncto artikel 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG), alsmede over de voorwaarden waaronder een lidstaat aansprakelijk is voor schade die particulieren hebben geleden door schendingen van het gemeenschapsrecht,wijstHET HOF VAN JUSTITIE,,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Eugen Schmidberger, Internationale Transporte und Planzüge, vertegenwoordigd door R. Schneider; de Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door A. Riccabona; de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde; de Griekse regering, vertegenwoordigd door N. Dafniou en G. Karipsiadis; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door O. Fiumara; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster als gemachtigde; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd J. C. Schieferer en door J. Grunwald als gemachtigde, ter terechtzitting van 12 maart 2002,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juli 2002,
het navolgende
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het Oberlandesgericht Innsbruck bij beschikking van 1 februari 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Rodríguez Iglesias |
Puissochet |
Wathelet |
Schintgen |
Gulmann |
Edward |
Jann |
Skouris |
Macken |
Colneric |
von Bahr |
Cunha Rodrigues |
Rosas |
De griffier |
De president |
R. Grass |
G. C. Rodríguez Iglesias |