ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 386

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
29 december 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1890/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven, wat betreft de financiële middelen voor de periode 2007-2009 en de maximale bijdrage van de Gemeenschap voor Bulgarije en Roemenië

12

 

*

Verordening (EG) nr. 1891/2006 van de Raad van 18 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 en Verordening (EG) nr. 40/94 in verband met de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid

14

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 27 maart 2006 inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

17

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

18

 

*

Besluit van de Raad van 18 december 2006 tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999

28

 

*

Besluit van de Raad van 18 december 2006 houdende wijziging van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik

44

 

*

Besluit van de Raad van 18 december 2006 houdende wijziging van het reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik

45

 

*

Besluit van de Raad van 18 december 2006 betreffende het vaststellen, namens de Europese Gemeenschap, van een wijziging van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

46

 

*

Besluit van de Raad van 19 december 2006 betreffende de sluiting van een Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de herziening van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

50

 

*

Besluit van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, van 4 december 2006 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds ( 1 )

55

Euro-Mediterrane luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds

57

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie

89

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/1


VERORDENING (EG) nr. 1889/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 december 2006

tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 179, lid 1, en 181A, lid 2,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er wordt een nieuw kader voorgesteld voor de planning en uitvoering van de buitenlandse hulp van de Gemeenschap om deze effectiever en transparanter te maken. Verordening (EG) nr. 1085/2006 van 17 juli 2006 (2) van de Raad heeft betrekking op de oprichting van het instrument voor communautaire pretoetredingssteun (IPA) voor (potentiële) kandidaat-lidstaten. Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 (3) heeft betrekking op de oprichting van het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) voor directe steun in het kader van nabuurschapsbeleid van de EU. Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 (4) heeft betrekking op de oprichting van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking. Verordening (EG) nr. 1889/2006 van de Raad (4) heeft betrekking op een financieringsinstrument voor samenwerking met de industrielanden en andere landen met hoog inkomen (ICI). Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 (5) heeft betrekking op de oprichting van het financieringsinstrument voor stabiliteit (IFS), waarmee steun wordt verleend in (dreigende) crisissituaties en specifieke mondiale en transregionale problemen. Bij deze verordening wordt een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld ingesteld (EIDHR), waarmee het mogelijk wordt steun te verlenen ongeacht de toestemming van de regeringen van derde landen of andere politieke autoriteiten.

(2)

Volgens artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, is de Unie gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben.

(3)

Het bevorderen, de uitbouw en versteviging van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden is een van de belangrijkste doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap en van de economische, financiële en technische samenwerking met derde landen (6). Een verbintenis tot het eerbiedigen, bevorderen en beschermen van de democratische beginselen en de mensenrechten is een essentieel element in de overeenkomsten die de Gemeenschap met derde landen sluit (7).

(4)

Het financieringsinstrument dient om de doelstellingen van de Europese consensus inzake ontwikkeling (beleidsverklaring ontwikkelingssamenwerking - DPS) te helpen verwezenlijken, die door de Raad en de vertegenwoordigers van de regering van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie op 20 december 2005 (8) gezamenlijk is vastgesteld. De beleidsverklaring benadrukt dat „vooruitgang bij de bescherming van de mensenrechten, goed bestuur en democratisering fundamenteel [is] voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling” en tegelijk de millennium-doelstellingen helpt bereiken.

(5)

De beleidsverklaring ontwikkelingsamenwerking (DPS) stelt dat de gelijkheid van man en vrouw en de verdediging van de rechten van de vrouw met fundamentele rechten van de mens te maken hebben en een kwestie van sociale rechtvaardigheid vertegenwoordigen, en van groot belang zijn om alle millennium-doelstellingen te bereiken en het actieprogramma van Caïro en het verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw uit te voeren; deze verordening vertoont daarom een aantal aspecten die sterk op de gelijkheid van man en vrouw gericht zijn.

(6)

Dit financieringsinstrument draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, als verwoord in artikel 11, lid 1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in concrete vorm gegoten in de richtlijnen van de Europese Unie met betrekking tot ontwikkeling en consolidering van de democratie en de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.

(7)

De bijdrage van de Gemeenschap tot ontwikkeling en consolidering van de democratie en de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden is verankerd in de algemene beginselen van het Internationaal Statuut van de Mensenrechten en alle daarmee samenhangende instrumenten van de Verenigde Naties en de overeenkomstige regionale hulpmiddelen voor de verdediging van de rechten van de mens.

(8)

Democratie en mensenrechten hangen nauw samen. De fundamentele vrijheden van meningsuiting en vereniging zijn de noodzakelijke voorwaarden voor politiek pluralisme en het democratisch proces. Daarnaast zijn democratische controle en scheiding der machten essentieel voor de instandhouding van een onafhankelijke rechterlijke macht en de rechtsstaat, die op hun beurt noodzakelijk zijn voor een doeltreffende bescherming van de mensenrechten.

(9)

Mensenrechten zijn als universeel aanvaarde internationale normen te beschouwen, maar democratie moet ook worden gezien als een proces dat zich van binnenuit ontwikkelt met deelname van alle geledingen van de samenleving en een reeks instellingen, meer in het bijzonder de democratische nationale parlementen, die moeten zorgen voor participatie, vertegenwoordiging, reactiebereidheid en verantwoordingsplicht. Het opbouwen en instandhouden van mensenrechten en ervoor zorgen dat de democratie goed functioneert ten dienste van de burgers is vooral in opkomende democratieën een moeilijke maar absoluut noodzakelijke taak en vormt een voortdurende uitdaging voor in de eerste plaats de bevolking van het betrokken land, wat niet betekent dat de internationale gemeenschap er zich minder bij betrokken moet voelen.

(10)

Om bovenstaande kwesties tijdig en op effectieve, doorzichtige en flexibele wijze te kunnen aanpakken na het verstrijken op 31 december 2006 van Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad van 29 april 1999tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden (9). en Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsbeleid een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen (10), die de juridische grondslag vormden voor het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten, zijn specifieke financiële middelen en een specifiek financieringsinstrument noodzakelijk, die op zichzelf staan en daarnaast een aanvulling en uitbreiding van de verwante instrumenten van de Gemeenschap voor buitenlandse hulpverlening vormen, de partnerschapsovereenkomst tussen de landen van de Afrikaanse en Caribische groep en de groep landen van de Stille oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (11), en de humanitaire hulp.

(11)

De communautaire steun in het kader van deze verordening dient ter aanvulling op de verschillende andere instrumenten voor de uitvoering van het EU-beleid inzake democratie en mensenrechten, die variëren van politieke dialoog en diplomatieke demarches tot diverse instrumenten voor financiële en technische samenwerking, die zowel geografische als thematische programma’s omvatten. Ook zal het instrument een aanvulling vormen op de meer crisisgerelateerde interventies in het kader van het stabiliteitsinstrument.

(12)

In aanvulling op de maatregelen die worden getroffen in samenwerking met partnerlanden in het kader van de samenwerking uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun, het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, het instrument voor economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking, de Overeenkomst van Cotonou met de ACS-landen, het samenwerkingsinstrument voor industrielanden en andere landen en gebieden met hoge inkomens, en het stabiliteitsinstrument, verleent de Gemeenschap in het kader van deze verordening steun voor mondiale, regionale, nationale en plaatselijke mensenrechten- en democratiseringsvraagstukken, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld, in de zin van alle vormen van sociale werkzaamheid van afzonderlijke personen of groepen die los van de staat staan en zich voor de verdediging van de rechten van de mens en de democratie inzetten.

(13)

Doelstellingen met betrekking tot democratie en mensenrechten moeten in toenemende mate geïntegreerd worden in alle financieringsinstrumenten voor buitenlandse hulp, maar de communautaire steun in het kader van deze verordening zal een specifieke aanvullende en bijkomende rol spelen vanwege zijn mondiale karakter en het feit dat de steun niet afhankelijk is van de toestemming van de regering en andere overheidsorganen van derde landen. Dit maakt samenwerking met het maatschappelijk middenveld mogelijk op het gebied van gevoelige thema’s met betrekking tot mensenrechten en democratie, waartoe ook behoren migranten en hun genot van de mensenrechten alsmede de rechten van asielzoekers en binnenlandse ontheemden, en biedt voldoende flexibiliteit om in te spelen op veranderende omstandigheden of om innovaties te ondersteunen. Het schept ook capaciteit op EU-niveau om specifieke internationale doelstellingen te formuleren en te ondersteunen die geen betrekking hebben op een bepaald geografisch gebied en geen verband houden met een crisis en waarvoor een internationale aanpak vereist is of waarbij sprake is van operaties zowel binnen de EU als in een aantal derde landen. Het biedt het noodzakelijke kader voor maatregelen zoals de financiering van onafhankelijke verkiezingswaarnemingsmissies van de EU waarvoor samenhang van het beleid, een uniform beheerssysteem en gezamenlijke actienormen vereist zijn.

(14)

Bij de ontwikkeling en consolidatie van democratie krachtens deze verordening dienen democratische parlementen en hun vermogen om democratische hervormingsprocessen te steunen en vooruit te brengen te worden betrokken. Nationale parlementen moeten derhalve worden opgenomen als instanties die krachtens deze verordening in aanmerking komen voor steun, wanneer zulks noodzakelijk is om haar doelstellingen te bereiken, tenzij de voorgestelde maatregel in het kader van een verwant communautair extern steuninstrument kan worden gefinancierd.

(15)

In de „Richtsnoeren voor de versterking van de operationele coördinatie tussen de Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, en de lidstaten op het gebied van externe hulp” van 21 januari 2001 wordt benadrukt dat de buitenlandse hulp van de EU ter ondersteuning van democratiseringsprocessen en de bevordering van de mensenrechten en fundamentele vrijheden in de wereld beter moet worden gecoördineerd. De Commissie en de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat hun steunmaatregelen op elkaar worden afgestemd, samenhangend zijn en dat overlappingen en doublures worden voorkomen. De Commissie en de lidstaten moeten streven naar nauwere coördinatie met andere donoren. Het communautair beleid op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking moet aanvullend zijn op het beleid van de lidstaten.

(16)

Vanwege het belang en het toepassingsgebied van de communautaire steun voor democratie en mensenrechten moet de Commissie regelmatig informatie uitwisselen met het Europees Parlement.

(17)

Zo vroeg mogelijk in het programmeringsproces moet de Commissie vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld raadplegen, evenals andere donors en betrokkenen, zodat zij gemakkelijker hieraan kunnen bijdragen en hun hulpactiviteiten zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden afgestemd.

(18)

De Gemeenschap moet snel in kunnen spelen op onvoorziene behoeften en buitengewone omstandigheden zodat haar verbintenis tot het bevorderen van democratie en mensenrechten in landen waar zich problemen op dit gebied voordoen geloofwaardig en doeltreffend is. Daarom moet de Commissie bijzondere maatregelen kunnen nemen buiten de strategiedocumenten om. Dit steunbeheersinstrument komt overeen met de andere instrumenten voor de financiering van buitenlandse hulp.

(19)

De Gemeenschap moet ook flexibel en in een vroeg stadium kunnen reageren op de specifieke behoeften van mensenrechtenactivisten door middel van ad-hocmaatregelen waarvoor geen verzoeken voor het indienen van voorstellen kunnen worden ingediend. Bovendien kunnen organisaties die geen rechtspersoon zijn krachtens de vigerende nationale wetgeving ook in aanmerking komen in het kader van de voorwaarden van het Financieel Reglement.

(20)

Bij deze verordening worden voor de periode 2007-2013 de financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 37 van het op 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord inzake de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (12).

(21)

De financiële steun voor het Europees Interuniversitair Centrum voor mensenrechten en democratisering, dat een Europese masteropleiding in mensenrechten en democratisering aanbiedt, en het EU-UN Fellowship Programme moet worden gewaarborgd na het verstrijken eind 2006 van Besluit nr. 791/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding (13), dat de juridische grondslag voor de financiering vormde.

(22)

Verkiezingswaarnemingsmissies van de Europese Unie dragen aanzienlijk en met succes bij tot democratische processen in derde landen (14). Bevordering van democratie omvat echter veel meer dan alleen het verkiezingsproces. De uitgaven voor verkiezingswaarnemingsmissies van de EU mogen derhalve geen onevenredig bedrag van de in het kader van deze verordening beschikbare steun in beslag nemen.

(23)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (15).

(24)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor de verwezenlijking van de hoofddoelstellingen van deze verordening noodzakelijk en passend om voorschriften vast te stellen voor het Europees instrument voor democratie en mensenrechten. Deze verordening gaat niet verder dan nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Doelstellingen

1.   Bij deze verordening wordt een Europees instrument voor democratie en mensenrechten ingesteld, op grond waarvan de Gemeenschap steun zal verlenen in het kader van het communautaire beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en economische, financiële en technische samenwerking met derde landen, in overeenstemming met het algehele buitenlands beleid van de Europese Unie, teneinde bij te dragen aan de ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden.

2.   Dergelijke steun zal met name gericht zijn op:

a)

versterking van de eerbiediging en naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals vastgelegd in de Universele verklaring van de rechten van de mens en andere internationale en regionale mensenrechteninstrumenten, en bevordering en consolidatie van de democratie en democratische hervormingen in derde landen, vooral door steun aan organisaties van het maatschappelijk middenveld, hulp aan en solidariteit met mensenrechtenactivisten en slachtoffers van onderdrukking of mishandeling, en versterking van het maatschappelijk middenveld dat actief is op het gebied van de bevordering van mensenrechten en democratie;

b)

ondersteuning en versterking van het internationale en het regionale kader voor de bescherming, de bevordering en de bewaking van de mensenrechten, de bevordering van de democratie en van de rechtsstaat, en de versterking van een actieve rol voor het maatschappelijk middenveld binnen deze kaders;

c)

opbouw van vertrouwen in en een grotere betrouwbaarheid van verkiezingsprocessen, met name door verkiezingswaarnemingsmissies, en door steun voor lokale organisaties van het maatschappelijk middenveld die bij deze processen betrokken zijn.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Gelet op de artikelen 1 en 3, heeft de communautaire steun betrekking op de volgende terreinen:

a)

bevordering en versterking van de participerende en vertegenwoordigende democratie, met inbegrip van de parlementaire democratie en de democratiseringsprocessen, voornamelijk via de organisaties van het maatschappelijk middenveld, o.a. bij:

i)

de bevordering van de vrijheid van vereniging en vergadering, onbelemmerd verkeer van personen, vrijheid van mening en van meningsuiting, met inbegrip van artistieke en culturele uitingen, onafhankelijke media, onbelemmerde toegang tot informatie, en maatregelen ter bestrijding van administratieve belemmeringen voor het uitoefenen van deze vrijheden, onder meer ter bestrijding van censuur;

ii)

de versterking van de rechtsstaat, de bevordering van de onafhankelijkheid van het justitiële apparaat, het aanmoedigen en evalueren van justitiële en institutionele hervormingen, en bevordering van toegang tot de rechter;

iii)

bevordering en versterking van het Internationale Strafhof, internationale gelegenheidstribunalen en de processen van overgangsjustitie en waarheids- en verzoeningsmechanismen;

iv)

de ondersteuning van hervormingen om effectieve en transparante democratische verantwoordingsplicht en effectief en transparant democratisch toezicht te bewerkstelligen, waaronder toezicht op de sectoren veiligheid en justitie, en het aanmoedigen van maatregelen tegen corruptie;

v)

de bevordering van politiek pluralisme en democratische politieke vertegenwoordiging, en stimulering van politieke participatie van de burgers, met name van gemarginaliseerde groepen, in democratische hervormingsprocessen op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

vi)

het stimuleren van gelijke participatie van mannen en vrouwen in de maatschappij, de economie en de politiek, en ondersteuning van gelijke kansen, participatie en politieke vertegenwoordiging van vrouwen;

vii)

steun voor maatregelen om een vreedzame verzoening van groepsbelangen te vergemakkelijken, waaronder steun voor vertrouwenwekkende maatregelen met betrekking tot mensenrechten en democratisering.

b)

bevordering en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere internationale instrumenten met betrekking tot burgerrechten en politieke, economische, sociale en culturele rechten, voornamelijk via organisaties van het maatschappelijk middenveld, o.a. op de volgende terreinen:

i)

de afschaffing van de doodstraf, het voorkomen van marteling, mishandeling en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing, en de rehabilitatie van de slachtoffers van marteling;

ii)

de ondersteuning en bescherming van en hulpverlening aan mensenrechtenactivisten, in de zin van artikel 1 van de VN-Verklaring inzake het recht en de verantwoordelijkheid van individuele personen, groepen en organen van de samenleving om algemeen erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden te bevorderen en te beschermen;

iii)

de strijd tegen racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid;

iv)

de rechten van inheemse volkeren en de rechten van personen die tot minderheden en etnische groepen behoren;

v)

vrouwenrechten zoals neergelegd in het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en de facultatieve protocollen daarbij, waaronder maatregelen ter bestrijding van genitale verminking van de vrouw, gedwongen huwelijken, eerwraak, vrouwenhandel en welke andere vorm van geweld tegen vrouwen dan ook;

vi)

de rechten van het kind, zoals neergelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind en de facultatieve protocollen daarbij, waaronder de strijd tegen kinderarbeid, kinderhandel en kinderprostitutie, en de rekrutering en het inzetten van kindsoldaten;

vii)

de rechten van personen met een handicap;

viii)

de bevordering van fundamentele arbeidsnormen en van maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen;

ix)

onderwijs, opleiding en toezicht op het gebied van mensenrechten en democratie, en op het gebied dat wordt geregeld door lid 1, letter a), punt vii);

x)

ondersteuning voor lokale, regionale, nationale of internationale organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor de bescherming, versterking en verdediging van de mensenrechten en voor de maatregelen zoals bedoeld in lid 1, letter a), punt vii);

c)

versterking van het internationaal kader voor de bescherming van de mensenrechten, justitie, de rechtsstaat en de bevordering van de democratie met name door middel van:

i)

steun voor internationale en regionale instrumenten op het gebied van mensenrechten, justitie, de rechtsstaat en democratie;

ii)

bevordering van de samenwerking van het maatschappelijk middenveld met internationale en regionale intergouvernementele organisaties en steun voor de werkzaamheden van het maatschappelijk middenveld voor het bevorderen en controleren van de tenuitvoerlegging van internationale en regionale instrumenten op het gebied van mensenrechten, justitie, de rechtsstaat en democratie;

iii)

bevordering van het naleven van internationaal humanitaire recht;

d)

opbouw van vertrouwen in en versterking van de betrouwbaarheid en de transparantie van democratische verkiezingsprocessen, met name door:

i)

de inzet van verkiezingswaarnemingsmissies van de Europese Unie;

ii)

andere maatregelen tot monitoring van verkiezingsprocessen;

iii)

bij te dragen aan de ontwikkeling van verkiezingswaarnemingscapaciteit van organisaties uit het maatschappelijk middenveld op regionaal en lokaal niveau en ondersteuning van hun initiatieven om de participatie in en de follow-up van het verkiezingsproces te vergroten;

iv)

ondersteuning van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van aanbevelingen van verkiezingswaarnemingsmissies van de Europese Unie, met name via organisaties van het maatschappelijk middenveld.

2.   Bij alle in deze verordening genoemde steunmaatregelen wordt, wanneer dat zinvol is, gestreefd naar gelijke kansen voor mannen en vrouwen, de rechten van het kind en inheemse bevolkingsgroepen, de rechten van gehandicapten en naar uitgangspunten als zelfredzaamheid, participatie, non-discriminatie van kwetsbare groepen en verantwoordelijkheidsbesef en naar instandhouding van deze beginselen.

3.   De in deze verordening bedoelde steunmaatregelen worden uitgevoerd op het grondgebied van derde landen. of moeten rechtstreeks verband houden met situaties in derde landen of met mondiale of regionale acties.

Artikel 3

Complementariteit en samenhang van de communautaire steun

1.   De communautaire steun in het kader van deze verordening dient in overeenstemming te zijn met het kader van het communautaire beleid voor ontwikkelingssamenwerking en met het externe beleid als geheel van de Europese Unie en ter aanvulling op de steun in het kader van de daaraan gerelateerde communautaire instrumenten voor externe steunverlening en de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds. Uit hoofde van deze verordening wordt aanvullende communautaire steun verleend ter versterking van acties uit hoofde van de daaraan gerelateerde externe-steunverleningsinstrumenten.

2.   De Commissie ziet erop toe dat de in het kader van deze verordening goedgekeurde maatregelen in overeenstemming zijn met het algemene beleidskader en met name met de doelstellingen van de genoemde instrumenten, evenals met andere relevante communautaire maatregelen.

3.   Om de doeltreffendheid en samenhang van de steunmaatregelen van de Gemeenschap en die van de lidstaten te vergroten, zorgt de Commissie ervoor haar eigen activiteiten en die van de lidstaten zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen, zowel op het niveau van de besluitvorming als op operationeel niveau. De coördinatie omvat veelvuldige en geregelde uitwisseling van relevante informatie, ook met andere donoren, tijdens de verschillende fasen van het steunverleningsproces, met name op operationeel niveau.

4.   De Commissie informeert en wisselt regelmatig van gedachten met het Europees Parlement.

5.   De Commissie streeft naar een regelmatige gedachtewisseling met het maatschappelijk middenveld, op alle niveaus, ook in derde landen.

TITEL II

UITVOERING

Artikel 4

Algemeen implementatiekader

De communautaire steun uit hoofde van deze verordening wordt ten uitvoer gelegd via de volgende instrumenten:

a)

strategiedocumenten en herzieningen daarvan wanneer nodig;

b)

jaarlijkse actieprogramma’s;

c)

bijzondere maatregelen;

d)

ad hoc maatregelen.

Artikel 5

Strategiedocumenten en herzieningen

1.   De communautaire strategie voor communautaire hulp uit hoofde van deze verordening wordt beschreven in strategiedocumenten, evenals de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de belangrijkste partners. Zij moeten aansluiten bij de doeleinden, werkingssfeer en beginselen van de onderhavige verordening.

2.   In de strategiedocumenten worden de gebieden vermeld die prioritair in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschap, de specifieke doelstellingen en de verwachte resultaten en de prestatie-indicatoren. Ook wordt een indicatieve financiële toewijzing vermeld, zowel totaal als per prioriteitsgebied; indien nodig kan hierbij een marge worden vermeld.

3.   Strategiedocumenten en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, beschreven procedure. De geldigheidsduur van de strategiedocumenten mag die van deze verordening niet overschrijden. Strategiedocumenten worden halverwege de looptijd herzien, of op enig ander moment indien noodzakelijk.

4.   De Commissie en de lidstaten zullen in een vroeg stadium van het programmeringsproces met elkaar overleggen en informatie uitwisselen, evenals met andere donors en betrokkenen, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, om ervoor te zorgen dat de samenwerkingsactiviteiten op elkaar worden afgestemd.

Artikel 6

Jaarlijkse actieprogramma’s

1.   Onverminderd artikel 7 stelt de Commissie jaarlijkse actieprogramma’s vast, op basis van de in artikel 5 bedoelde strategiedocumenten en de herzieningen daarvan.

2.   In de jaarlijkse actieprogramma’s worden de doelstellingen, de gebieden waarop maatregelen worden genomen, de verwachte resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de geplande financiering bepaald. Hierbij wordt rekening gehouden met de lessen die zijn getrokken uit de uitvoering van de communautaire hulp in het verleden. Zij bevatten een beschrijving van de te financieren acties, een indicatie van de voor elke actie toegewezen bedragen en een indicatief tijdschema voor de tenuitvoerlegging. De doelstellingen moeten meetbaar en tijdgebonden zijn.

3.   Jaarlijkse actieprogramma’s en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, beschreven procedure. Als de wijzigingen in een jaarlijks actieprogramma niet meer dan 20 % van het totale bedrag betreffen, worden deze door de Commissie goedgekeurd, die het in artikel 17, lid 1, bedoelde comité in kennis stelt.

4.   Als het jaarlijkse actieprogramma nog niet is goedgekeurd, kan de Commissie bij wijze van uitzondering maatregelen goedkeuren op basis van de in artikel 5 bedoelde strategiedocumenten volgens dezelfde voorschriften en procedures als voor de jaarlijkse actieprogramma’s.

Artikel 7

Bijzondere maatregelen

1.   Onverminderd artikel 5, kan de Commissie bij onvoorziene, naar behoren gemotiveerde behoeften of in buitengewone omstandigheden bijzondere maatregelen goedkeuren die niet onder de strategiedocumenten vallen.

2.   In de bijzondere maatregelen worden de doelstellingen, de gebieden waarop maatregelen worden genomen, de verwachte resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de financiering bepaald. Zij bevatten een beschrijving van de te financieren acties, een indicatie van de voor elke actie toegewezen bedragen en het indicatieve tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan. Zij bevatten een definitie van het type prestatie-indicatoren dat toegepast moet worden bij de tenuitvoerlegging van de bijzondere maatregelen.

3.   Wanneer de kosten van dergelijke maatregelen gelijk zijn aan of meer bedragen dan 3 000 000 EUR, worden de bijzondere maatregelen door de Commissie goedgekeurd volgens de in artikel 17, lid 2, beschreven procedure.

4.   Voor bijzondere maatregelen voor minder dan 3 000 000 EUR stuurt de Commissie binnen 10 werkdagen na goedkeuring een kennisgeving aan de lidstaten en het Europees Parlement.

Artikel 8

Ondersteunende maatregelen

1.   Uit hoofde van deze verordening kunnen uitgaven worden gefinancierd voor activiteiten met betrekking tot voorbereiding, follow-up, controle, audit en evaluatie die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening en de verwezenlijking van de hierin beschreven doelstellingen, zoals studies, vergaderingen, informatie, assertiviteitstraining, opleiding, publicaties, met inbegrip van scholing en onderwijs voor partners uit het maatschappelijk middenveld, computernetwerken voor informatie-uitwisseling en alle andere vormen van administratieve of technische bijstand en uitgaven die noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma. Ook kunnen indien nodig uitgaven worden gefinancierd voor acties die het communautaire karakter van de steunmaatregelen onderstrepen en voor activiteiten waarmee het publiek in de betrokken landen wordt voorgelicht over de doelstellingen en resultaten van de steunmaatregelen.

2.   De communautaire financiering omvat ook uitgaven voor administratieve ondersteuning door de delegaties van de Commissie die zich bezighouden met het beheer van de in het kader van deze verordening gefinancierde projecten.

3.   De Commissie keurt de ondersteunende maatregelen die buiten de in artikel 5 bedoelde strategiedocumenten vallen goed volgens de in artikel 7, lid 3 en 4, beschreven procedure.

Artikel 9

Ad hoc maatregelen

1.   Onverminderd artikel 5, kan de Commissie op ad hoc basis kleine subsidies toekennen aan verdedigers van de mensenrechten, bij dringende behoefte aan bescherming.

2.   De Commissie zal het Europees Parlement en de lidstaten regelmatig op de hoogte stellen van de uitgevoerde ad hoc maatregelen.

Artikel 10

Voorwaarden

1.   Onverminderd artikel 14 komen de volgende organen en personen, die onafhankelijk optreden en aansprakelijk zijn, in aanmerking voor financiering uit hoofde van deze verordening voor de uitvoering van de in de artikelen 6, 7 en 9 bedoelde steunmaatregelen:

a)

organisaties uit het maatschappelijke middenveld, zoals niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke politieke stichtingen zonder winstoogmerk, lokale organisaties en privaatrechtelijke organen, instituten en organisaties zonder winstoogmerk en netwerken daarvan op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau;

b)

publiekrechtelijke agentschappen, instellingen en organisaties zonder winstoogmerk en netwerken daarvan op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau;

c)

nationale, regionale en internationale parlementaire organen, wanneer dit nodig is om de doelstellingen van dit instrument te bereiken, tenzij de voorgestelde maatregel kan worden gefinancierd uit hoofde van een daaraan gerelateerd communautair instrument voor externe steunverlening;

d)

internationale en regionale intergouvernementele organisaties;

e)

natuurlijke personen, als dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

2.   Andere dan de in lid 1 genoemde organen en personen komen, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen in aanmerking voor financiering mits dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 11

Beheersprocedures

1.   De uit hoofde van deze verordening gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (16) en eventuele herzieningen daarvan, op basis van gecentraliseerd beheer of gezamenlijk beheer in samenwerking met internationale organisaties, overeenkomstig artikel 53, lid 1, van de genoemde verordening.

2.   In geval van cofinanciering en in andere naar behoren gerechtvaardigde gevallen, kan de Commissie overeenkomstig artikel 54 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad besluiten overheidstaken en met name taken tot uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan de in artikel 54, lid 2, onder c), van de genoemde verordening bedoelde organen.

Artikel 12

Vastleggingen

1.   Begrotingsvastleggingen geschieden op basis van besluiten die door de Commissie worden genomen overeenkomstig de artikelen 6, 7, 8 en 9.

2.   De communautaire financiering geschiedt onder meer in een van de volgende juridische vormen:

a)

subsidieovereenkomsten, subsidiebesluiten of bijdrageovereenkomsten;

b)

overeenkomsten op grond van artikel 54 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002;

c)

aanbestedingscontracten;

d)

arbeidsovereenkomsten.

Artikel 13

Vormen van financiering

1.   De communautaire financiering geschiedt in een van de volgende vormen:

a)

projecten en programma’s;

b)

subsidies voor de financiering van projecten die worden ingediend door internationale en regionale intergouvernementele organisaties zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, onder d);

c)

geringe subsidies aan mensenrechtenactivisten als bedoeld in artikel 2, lid 1, letter b), onder ii), ter financiering van dringende beschermende maatregelen uit hoofde van artikel 9, lid 1;

d)

subsidies voor de exploitatiekosten van het bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN;

e)

subsidies voor de exploitatiekosten van het Europees Interuniversitair Centrum voor mensenrechten en democratisering (EIUC), met name voor de Europese masteropleiding in mensenrechten en democratisering en het EU-UN Fellowship Programme, die ook volledig toegankelijk moeten zijn voor ingezetenen van derde landen, alsmede andere activiteiten op het gebied van onderwijs, opleiding en onderzoek ter bevordering van democratie en mensenrechten;

f)

bijdragen aan internationale fondsen, zoals de fondsen die worden beheerd door internationale of regionale organisaties;

g)

personele en materiële middelen voor de effectieve uitvoering van verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie;

h)

overheidsopdrachten zoals gedefinieerd in artikel 88 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

2.   Maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, kunnen worden medegefinancierd, met name door:

a)

de lidstaten en hun lokale overheden, met name hun overheids- of semi-overheidsinstanties;

b)

andere donorlanden, met name hun overheids- en semi-overheidsinstanties;

c)

internationale en regionale intergouvernementele organisaties;

d)

ondernemingen, bedrijven en andere particuliere organisaties en economische actoren, vakbonden, verenigingen van vakbonden en andere niet-overheidsactoren.

3.   In geval van parallelle cofinanciering wordt het project of programma in meerdere, duidelijk te onderscheiden componenten opgedeeld die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de cofinanciering verstrekken, en wel zo dat de bestemming van de financiering altijd traceerbaar is. In geval van gemeenschappelijke cofinanciering worden de totale kosten van het project of programma verdeeld over de partners die de cofinanciering verzorgen en worden de geldmiddelen gemeenschappelijk ingebracht, dusdanig dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van een project of programma na te gaan.

4.   In geval van gemeenschappelijke cofinanciering kan de Commissie voor de uitvoering van gezamenlijke acties middelen ontvangen en beheren namens de in lid 2, onder a), b) en c), bedoelde entiteiten. Dergelijke fondsen worden behandeld als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1605/2002.

5.   In geval van cofinanciering en in andere naar behoren gerechtvaardigde gevallen kan de Commissie overheidstaken en in het bijzonder taken tot uitvoering van de begroting toevertrouwen aan de in artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1605/2002 genoemde entiteiten.

6.   Communautaire steun mag niet worden aangewend voor het betalen van belastingen, heffingen en lasten in begunstigde landen.

Artikel 14

Regels voor deelname en oorsprongsregels

1.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van deze verordening staan open voor alle natuurlijke personen die onderdaan zijn van en alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Gemeenschap, een toetredingsland, een door de Europese Gemeenschap erkende kandidaat-lidstaat of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van deze verordening staan daarnaast ook open voor alle natuurlijke personen die onderdaan zijn van en alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, zoals gedefinieerd door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC), naast de natuurlijke en rechtspersonen die krachtens deze verordening in aanmerking komen. De Commissie publiceert en actualiseert de door de OESO/DAC vastgestelde lijst van ontwikkelingslanden naargelang van de regelmatige herzieningen van de lijst, en stelt de Raad daarvan op de hoogte.

2.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van deze verordening staan ook open voor natuurlijke personen die onderdaan zijn van en rechtspersonen die gevestigd zijn in een ander land dan bedoeld in lid 1, mits er sprake is van wederkerigheid bij de toegang tot externe bijstand. Wederkerigheid houdt in dat de lidstaten en het begunstigde land onder dezelfde voorwaarden toegang hebben.

Hiertoe wordt een specifiek besluit genomen ten aanzien van een bepaald land of een regionale groep van landen. Een dergelijk besluit wordt volgens de in artikel 17, lid 2, beschreven procedure goedgekeurd voor een periode van minimaal één jaar.

3.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van deze verordening staan open voor internationale organisaties.

4.   De leden 1 tot en met 3 doen geen afbreuk aan de deelname van bepaalde organisaties die op grond van hun aard of locatie in verband met de doelstellingen van de uit te voeren actie kunnen deelnemen aan de procedures voor aanbestedingen en subsidies.

5.   Voor deskundigen gelden geen nationaliteitsvereisten. Dit doet geen afbreuk aan de kwalitatieve en financiële verplichtingen zoals beschreven in de aanbestedingsregels van de Gemeenschap.

6.   Als de uit hoofde van deze verordening gefinancierde maatregelen op gedecentraliseerde basis worden uitgevoerd en worden overgedragen aan gespecialiseerde organen van de Gemeenschap, internationale of nationale overheidsorganen of privaatrechtelijke organen die openbare diensten verlenen, overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, staan de procedures voor aanbestedingen en subsidies van de beherende entiteit open voor natuurlijke personen die onderdaan zijn van de landen die toegang hebben tot de aanbestedingen en subsidies van de Gemeenschap, overeenkomstig de in lid 1 van dit artikel beschreven beginselen, en alle andere landen die volgens de regels en procedures van de beherende entiteit in aanmerking komen, en voor in die landen gevestigde rechtspersonen.

7.   Wanneer de communautaire financiering betrekking heeft op een activiteit die wordt uitgevoerd via een internationale organisatie staan de desbetreffende contractprocedures open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van dit artikel in aanmerking komen, alsmede voor alle natuurlijke en rechtspersonen die in aanmerking komen op grond van de regels van de desbetreffende organisatie, waarbij erop moet worden toegezien dat er sprake is van gelijke toegang voor alle donors. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

8.   Wanneer de communautaire financiering betrekking heeft op een activiteit die wordt gecofinancierd met een derde land, op basis van wederkerigheid, of met een regionale organisatie of met een lidstaat, staan de desbetreffende contractprocedures open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van dit artikel in aanmerking komen, alsmede voor alle natuurlijke en rechtspersonen die volgens de regels van het betrokken derde land, de regionale organisatie of de lidstaat in aanmerking komen. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

9.   Alle goederen en materialen die worden aangekocht in het kader van een contract dat uit hoofde van deze verordening wordt gefinancierd, moeten afkomstig zijn uit de Gemeenschap of een op grond van de leden 1 en 2 in aanmerking komend land. Voor de toepassing van deze verordening wordt de oorsprong vastgesteld op grond van de relevante communautaire wetgeving inzake oorsprongsregels op douanegebied.

10.   De Commissie kan in naar behoren gemotiveerde gevallen de deelname toestaan van natuurlijke en rechtspersonen uit landen met traditionele economische, handels- of geografische banden met buurlanden of uit andere derde landen, evenals het gebruik van goederen en materialen van afwijkende oorsprong.

11.   Hiervan kan worden afgeweken als bepaalde producten of diensten niet beschikbaar zijn op de markt van de betrokken landen, in uiterst spoedeisende gevallen of wanneer de uitvoering van een project, programma of maatregelen zeer moeilijk of onmogelijk zou blijken als gevolg van deze regels.

12.   Inschrijvers aan wie opdrachten worden gegund, moeten internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen en milieunormen eerbiedigen, zoals de fundamentele normen van de Internationale Arbeidsorganisatie, overeenkomsten inzake vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, uitschakeling van gedwongen en verplichte arbeid, uitschakeling van discriminatie bij arbeid en beroep en afschaffing van kinderarbeid.

Artikel 15

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, dienen bepalingen te bevatten ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, met name ten aanzien van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (17), Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (18) en Verordening (EG, Euratom) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (19).

2.   In overeenkomsten en contracten moet expliciet worden vermeld dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn om audits te verrichten, op basis van documenten en ter plaatse, met betrekking tot alle contractanten en subcontractanten die communautaire middelen ontvangen. Voorts moet de Commissie er uitdrukkelijk toe gemachtigd worden controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.

Artikel 16

Evaluatie

1.   De Commissie controleert en herziet regelmatig de programma’s en beoordeelt de effectiviteit, samenhang en consistentie van de programmering, zonodig met behulp van onafhankelijke externe evaluaties, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te formuleren zodat maatregelen in de toekomst kunnen worden verbeterd. Voorstellen van het Europees Parlement of de Raad tot onafhankelijke externe evaluaties worden naar behoren in aanmerking genomen.

2.   De Commissie zendt haar evaluatieverslagen ter informatie toe aan het in artikel 17, lid 1, bedoelde comité en aan het Europees Parlement. De lidstaten kunnen een verzoek indienen om bepaalde evaluaties te bespreken binnen het in artikel 17, lid 1, bedoelde comité. De resultaten daarvan worden gebruikt bij de opzet van programma’s en de toewijzing van middelen.

3.   De Commissie betrekt alle betrokkenen zoveel mogelijk bij de evaluatie van de communautaire hulp uit hoofde van deze verordening. Gezamenlijke evaluaties met de lidstaten, internationale organisaties of andere organen worden aangemoedigd.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor democratie en mensenrechten, hierna „het comité” genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode bedraagt 30 dagen.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 18

Jaarverslag

1.   De Commissie beoordeelt de resultaten die zijn bereikt met de uitvoering van de steunmaatregelen uit hoofde van deze verordening en brengt aan het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag uit over de uitvoering, de resultaten en waar mogelijk de belangrijkste conclusies en het effect van de hulp. Het verslag maakt integrerend deel uit van het jaarverslag over de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid en de buitenlandse hulp van de Europese Gemeenschap en van het jaarverslag van de EU over de mensenrechten.

2.   In het jaarverslag wordt informatie opgenomen over de in het afgelopen jaar gefinancierde maatregelen, de resultaten van de activiteiten op het gebied van toezicht en evaluatie, de betrokkenheid van de verschillende partners en de tenuitvoerlegging van begrotingsvastleggingen en betalingen, uitgesplitst naar mondiale, regionale en nationale maatregelen en per steungebied. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk aan de hand van specifieke en meetbare indicatoren, in hoeverre de doelstellingen van deze verordening zijn verwezenlijkt.

Artikel 19

Financiële middelen

De financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening tijdens de periode 2007-2013 bedragen 1 104 000 000 EUR. Door de begrotingsautoriteit worden binnen de grenzen van het financiële kader voor 2007-2013 jaarlijkse kredieten toegestaan.

Artikel 20

Herziening

Uiterlijk op 31 december 2010 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin de tenuitvoerlegging van deze verordening gedurende de eerste drie jaar wordt beoordeeld met, zonodig, een wetsvoorstel tot wijziging van deze verordening.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 December 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  Advies van het Europees Parlement van 12 december 2006 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 20 december 2006.

(2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(3)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

(4)  PB L 386 van 29 12 2006, blz. 1

(5)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.

(6)  Mededeling van 8 mei 2001 van de Commissie over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen.

(7)  Mededeling van de Commissie van 23 mei 1995 over de bepalingen inzake de eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens in de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen.

(8)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

(9)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1).

(10)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23).

(11)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3; PB L 385 van 29.12.2004, blz. 88.

(12)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(13)  PB C 138 van 30.4.2004, blz. 31.

(14)  Mededeling van de Commissie van 11 april 2000 over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU.

(15)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(16)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(17)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(18)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(19)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/12


VERORDENING (EG) Nr. 1890/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 december 2006

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven, wat betreft de financiële middelen voor de periode 2007-2009 en de maximale bijdrage van de Gemeenschap voor Bulgarije en Roemenië

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gelet op de Akte van Toetreding van Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 56,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 571/88 (2) van de Raad ontvangen de lidstaten als bijdrage in de gemaakte kosten een vergoeding tot een maximumbedrag per enquête.

(2)

Voor de uitvoering van de enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven moeten de lidstaten en de Gemeenschap aanzienlijke financiële middelen uittrekken om in de informatiebehoefte van de Gemeenschapsinstellingen te voorzien.

(3)

Door de toetreding van Bulgarije en Roemenië moet, met het oog op de uitvoering van de enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven in deze nieuwe lidstaten in 2007, in een maximale bijdrage van de Gemeenschap per enquête worden voorzien; deze aanpassing is noodzakelijk ten gevolge van de toetreding en is niet bij de Toetredingsakte geregeld.

(4)

Bij deze verordening worden voor de resterende looptijd van het programma financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 571/88 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 14, lid 1, worden aan de eerste alinea de volgende streepjes toegevoegd:

„—

2 000 000 EUR voor Bulgarije,

2 000 000 EUR voor Roemenië.”;

2)

artikel 14, lid 1, derde, vierde en vijfde alinea, worden vervangen door:

„De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma, met inbegrip van de nodige kredieten voor het beheer van het Eurofarm-project, worden vastgesteld op 20 400 000 EUR voor de periode 2007-2009.

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de het financieel kader.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, lid 1, is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  Advies van het Europees Parlement van 12 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 december 2006.

(2)  PB L 56 van 2.3.1988, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 204/2006 van de Commissie (PB L 34 van 7.2.2006, blz. 3).

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/14


VERORDENING (EG) nr. 1891/2006 VAN DE RAAD

van 18 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 en Verordening (EG) nr. 40/94 in verband met de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (1) is het stelsel van Gemeenschapsmodellen ingevoerd dat ondernemingen in staat stelt door middel van een enkele procedure Gemeenschapsmodellen te verkrijgen waaraan overal op het grondgebied van de Gemeenschap dezelfde bescherming met dezelfde rechtsgevolgen wordt verleend.

(2)

Na de voorbereidingen die zijn begonnen en uitgevoerd door de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO), met de deelname van de lidstaten die lid zijn van de Unie van 's-Gravenhage, de lidstaten die geen lid zijn van de Unie van 's-Gravenhage en de Europese Gemeenschap, heeft de Diplomatieke Conferentie, hiertoe bijeengekomen te Genève, de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid (hierna de „Akte van Genève” te noemen) op 2 juli 1999 goedgekeurd.

(3)

Bij Besluit van de Raad heeft de Raad de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid (2) goedgekeurd en de voorzitter van de Raad gemachtigd de akte van toetreding bij de directeur-generaal van de WIPO neer te leggen zodra de Raad de nodige maatregelen heeft getroffen om uitwerking te geven aan de toetreding van de Gemeenschap tot de Akte van Genève. Deze maatregelen worden bij deze verordening vastgesteld.

(4)

De passende maatregelen moeten door invoeging van een nieuwe titel betreffende de „Internationale inschrijving van modellen” in Verordening (EG) nr. 6/2002 worden opgenomen.

(5)

De regels en procedures betreffende internationale inschrijvingen waarin de Gemeenschap wordt aangewezen, moeten in beginsel dezelfde zijn als de regels en procedures die op aanvragen om Gemeenschapsmodellen van toepassing zijn. Overeenkomstig dit beginsel worden internationale inschrijvingen waarin de Gemeenschap wordt aangewezen, onderworpen aan een onderzoek met betrekking tot de gronden voor niet-inschrijving voordat zij dezelfde rechtsgevolgen hebben als een ingeschreven Gemeenschapsmodel. Evenzo moeten internationale inschrijvingen die dezelfde rechtsgevolgen hebben als een ingeschreven Gemeenschapsmodel, aan dezelfde regels inzake nietigverklaring onderworpen zijn als een ingeschreven Gemeenschapsmodel.

(6)

Verordening (EG) nr. 6/2002 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De toetreding van de Gemeenschap tot de Akte van Genève zal een nieuwe bron van inkomsten voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) scheppen. Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (3) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 134, lid 3, van Verordening (EG) nr. 40/94 wordt vervangen door:

„3.   De begrotingsontvangsten omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de inkomsten aan taksen die op grond van het reglement inzake de taksen moeten worden betaald, de inkomsten aan taksen die op grond van het in artikel 140 van deze verordening genoemde Protocol van Madrid moeten worden betaald voor een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen alsmede andere betalingen aan de overeenkomstsluitende partijen bij het Protocol van Madrid, de inkomsten aan de in artikel 106 quater van Verordening (EG) nr. 6/2002 bedoelde taksen die op grond van de Akte van Genève moeten worden betaald voor een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen en, voor zover noodzakelijk, een subsidie die in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, afdeling Commissie, in een specifiek begrotingsonderdeel wordt opgenomen.”.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 6/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 25, lid 1, onder d), wordt vervangen door:

„d)

het Gemeenschapsmodel is strijdig met een ouder model dat na de datum van indiening van de aanvraag of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, na de datum van voorrang voor het publiek beschikbaar is gesteld, en dat vanaf een aan deze datum voorafgaand tijdstip wordt beschermd

i)

als ingeschreven Gemeenschapsmodel dan wel door een aanvraag om inschrijving als Gemeenschapsmodel,

of

ii)

door een ingeschreven modelrecht van een lidstaat, dan wel door een aanvraag om een zodanig recht,

of

iii)

door een modelrecht dat is ingeschreven overeenkomstig de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid, vastgesteld in Genève op 2 juli 1999 (hierna de „Akte van Genève” te noemen), goedgekeurd bij Besluit van de Raad en dat rechtsgevolgen heeft in de Gemeenschap, of door een aanvraag om een zodanig recht;”;

2)

na titel XI wordt de volgende titel ingevoegd:

„TITEL XI BIS:

INTERNATIONALE INSCHRIJVING VAN MODELLEN

Afdeling 1

Algemene Bepalingen

Artikel 106 bis

Toepassing van de bepalingen

1.   Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn deze verordening en de overeenkomstig artikel 109 vastgestelde verordeningen ter uitvoering van deze verordening van overeenkomstige toepassing op inschrijvingen van tekeningen en modellen van nijverheid waarin de Gemeenschap wordt aangewezen en die overeenkomstig de Akte van Genève worden gedaan in het internationaal register dat door het Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom wordt bijgehouden (hierna respectievelijk „internationale inschrijvingen” en „het Internationaal Bureau” te noemen).

2.   De opname van een internationale inschrijving waarin de Gemeenschap wordt aangewezen in het internationaal register, heeft dezelfde rechtsgevolgen als wanneer zulks in het register van Gemeenschapsmodellen van het Bureau was gebeurd, en elke publicatie van een internationale inschrijving waarin de Gemeenschap wordt aangewezen in het publicatieblad van het Internationaal Bureau heeft dezelfde rechtsgevolgen als wanneer zulks in het Gemeenschapsmodellenblad was gebeurd.

Afdeling 2

Internationale inschrijvingen waarin de gemeenschap wordt aangewezen

Artikel 106 ter

Procedure voor indiening van de internationale aanvraag

Internationale aanvragen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de Akte van Genève worden rechtstreeks bij het Internationaal Bureau ingediend.

Artikel 106 quater

Aanwijzingstaksen

De in artikel 7, lid 1, van de Akte van Genève voorgeschreven aanwijzingstaksen worden vervangen door een individuele aanwijzingstaks.

Artikel 106 quinquies

Rechtsgevolgen van internationale inschrijvingen waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen

1.   Een internationale inschrijving waarin de Gemeenschap wordt aangewezen, heeft vanaf de datum van de inschrijving bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Akte van Genève, dezelfde rechtsgevolgen als een aanvraag om een ingeschreven Gemeenschapsmodel.

2.   Indien er geen kennisgeving van weigering heeft plaatsgevonden of indien een dergelijke weigering is ingetrokken, heeft de internationale inschrijving van een model waarin de Gemeenschap wordt aangewezen, vanaf de in lid 1 genoemde datum dezelfde rechtsgevolgen als de inschrijving van een model als ingeschreven Gemeenschapsmodel.

3.   Het Bureau verschaft informatie over internationale inschrijvingen als bedoeld in lid 2, overeenkomstig de in de uitvoeringsverordening vastgelegde voorwaarden.

Artikel 106 sexies

Weigering

1.   Het Bureau doet het Internationaal Bureau binnen zes maanden na de dag van publicatie van de internationale inschrijving een kennisgeving van weigering toekomen indien het Bureau bij het verrichten van een onderzoek van een internationale inschrijving constateert dat het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd, niet overeenstemt met de omschrijving in artikel 3, onder a), of strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

De kennisgeving vermeldt op welke gronden de weigering gebaseerd is.

2.   De rechtsgevolgen van een internationale inschrijving in de Gemeenschap worden pas geweigerd nadat de houder in de gelegenheid is gesteld om ten aanzien van de Gemeenschap afstand te doen van de internationale inschrijving of zijn opmerkingen kenbaar te maken.

3.   De voorwaarden voor het onderzoek naar de weigeringsgronden worden bij de uitvoeringsverordening vastgelegd.

Artikel 106 septies

Nietigverklaring van de rechtsgevolgen van een internationale inschrijving

1.   De rechtsgevolgen van een internationale inschrijving in de Gemeenschap kunnen geheel of gedeeltelijk nietig worden verklaard overeenkomstig de procedure van de titels VI en VII of door een rechtbank voor het Gemeenschapsmodel op reconventionele vordering in een inbreukprocedure.

2.   Wanneer het Bureau kennis krijgt van de nietigverklaring, meldt het dit aan het Internationaal Bureau.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de datum waarop de Akte van Genève ten aanzien van de Europese Gemeenschap in werking treedt.

De datum van inwerkingtreding van deze verordening wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


(1)  PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2005.

(2)  Zie blz. 18 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2005.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/17


BESLUIT VAN DE RAAD

van 27 maart 2006

inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

(2006/953/EC)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 5 juni 2003 gemachtigd met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst.

(2)

Overeenkomstig de mechanismen en richtsnoeren in de bijlage bij het besluit van de Raad waarbij de Commissie werd gemachtigd om met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst, heeft de Commissie, namens de Gemeenschap, met het Koninkrijk Marokko onderhandeld over een overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten.

(3)

Onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst waarover de Commissie heeft onderhandeld, te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten wordt namens de Gemeenschap ondertekend, onder voorbehoud van het besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

Artikel 3

In afwachting van de inwerkingtreding, wordt de overeenkomst voorlopig toegepast met ingang van de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop de Partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de in artikel 8, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten.

Gedaan te Brussel, op 27 maart 2006

Voor de Raad

De voorzitter

M. GORBACH


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

DE EUROPESE GEMEENSCHAP

enerzijds, en

HET KONINKRIJK MAROKKO

anderzijds

(hierna „de partijen” genoemd)

VASTSTELLEND dat verscheidene lidstaten van de Europese Gemeenschap met het Koninkrijk Marokko bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten hebben gesloten die bepalingen bevatten welke in strijd zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap exclusief bevoegd is voor diverse aspecten die kunnen worden opgenomen in bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,

VASTSTELLEND dat in een lidstaat gevestigde communautaire luchtvervoerders overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap het recht hebben op niet-discriminerende toegang tot luchtroutes tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,

GELET OP de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en bepaalde derde landen waarin onderdanen van deze derde landen de mogelijkheid wordt geboden eigendom te verwerven in luchtvervoerders die een vergunning hebben gekregen overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap,

ERKENNENDE dat de bepalingen van de tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko gesloten bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten die in strijd zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap met deze wetgeving in overeenstemming moeten worden gebracht om een degelijke rechtsgrond voor luchtdiensten tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko tot stand te brengen, en om de continuïteit van dergelijke luchtdiensten te garanderen,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap er in het kader van deze onderhandelingen niet naar streeft het totale volume aan luchtverkeer tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko te doen toenemen, noch om het evenwicht tussen communautaire luchtvervoerders en luchtvervoerders uit het Koninkrijk Marokko te wijzigen, noch om te onderhandelen over wijzigingen van de bepalingen van bestaande bilaterale overeenkomsten inzake vervoersrechten.

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   In deze overeenkomst worden onder „lidstaten” lidstaten van de Europese Gemeenschap verstaan.

2.   Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar onderdanen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap.

3.   Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar de door die lidstaat aangewezen luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 2

Aanwijzing door een lidstaat

1.   De bepalingen van de leden 2 en 3 hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van een luchtvervoerder door de desbetreffende lidstaat, de vergunningen en machtigingen die door het Koninkrijk Marokko aan deze luchtvervoerder zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen en machtigingen van de luchtvervoerder.

2.   Wanneer het Koninkrijk Marokko een aanwijzing van een lidstaat ontvangt, verleent het zo spoedig mogelijk de passende vergunningen en machtigingen mits:

(i)

de luchtvervoerder, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd en beschikt over een geldige exploitatievergunning overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap;

(ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operator's Certificate (bewijs luchtvaartexploitant) op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk in de aanwijzing is vermeld;

en

(iii)

de luchtvervoerder rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is en blijft van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder.

3.   Het Koninkrijk Marokko mag de vergunningen of machtigingen van een door een lidstaat aangewezen luchtvervoerder weigeren, intrekken, opschorten of beperken indien:

(i)

de luchtvervoerder niet overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd of niet overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap over een geldige exploitatievergunning beschikt;

(ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operator's Certificate niet op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft, of de relevante luchtvaartautoriteit niet duidelijk in de aanwijzing is vermeld;

of

(iii)

de luchtvervoerder niet rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, of deze landen en/of onderdanen niet daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder.

Bij de uitoefening van de rechten die het krachtens dit lid zijn verleend, maakt het Koninkrijk Marokko geen onderscheid tussen communautaire luchtvervoerders op grond van nationaliteit.

4.   De bepalingen van de leden 5 en 6 hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, punten a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van een luchtvervoerder door het Koninkrijk Marokko, de vergunningen en machtigingen die door de betrokken lidstaat aan deze luchtvervoerder zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen en machtigingen van de luchtvervoerder.

5.   Wanneer een lidstaat een aanwijzing van het Koninkrijk Marokko ontvangt, verleent de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk de passende vergunningen en machtigingen, mits:

(i)

de luchtvervoerder overeenkomstig het Marokkaanse recht op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko is gevestigd en overeenkomstig het Marokkaanse recht beschikt over een exploitatievergunning of een ander gelijkwaardig geldig document;

(ii)

het Koninkrijk Marokko op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft;

en

(iii)

de luchtvervoerder rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is en blijft van het Koninkrijk Marokko en/of onderdanen van het Koninkrijk Marokko, of van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en het Koninkrijk Marokko en/of onderdanen van het Koninkrijk Marokko of lidstaten en/of onderdanen van lidstaten daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder, tenzij de in bijlage I vermelde overeenkomst terzake gunstiger bepalingen bevat.

6.   De betrokken lidstaat mag de vergunningen of machtigingen van een door het Koninkrijk Marokko aangewezen luchtvervoerder weigeren, intrekken, opschorten of beperken indien:

(i)

de luchtvervoerder niet overeenkomstig het Marokkaanse recht op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko is gevestigd of niet overeenkomstig het Marokkaanse recht over een geldige exploitatievergunning beschikt;

(ii)

het Koninkrijk Marokko niet op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft;

of

(iii)

de luchtvervoerder niet rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van het Koninkrijk Marokko en/of van onderdanen van het Koninkrijk Marokko of van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, of deze landen en/of onderdanen niet daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder tenzij de in bijlage I vermelde overeenkomst terzake gunstiger bepalingen bevat.

Artikel 3

Rechten met betrekking tot wettelijk toezicht

1.   De bepalingen van lid 2 vormen een aanvulling op de in bijlage II, punt c), vermelde artikelen.

2.   Wanneer een lidstaat een luchtvervoerder heeft aangewezen die onder het wettelijk toezicht van een andere lidstaat staat, zijn de rechten van het Koninkrijk Marokko uit hoofde van de veiligheidsvoorschriften van de overeenkomst tussen de lidstaat die de luchtvervoerder heeft aangewezen en het Koninkrijk Marokko zowel van toepassing op de vaststelling, naleving of handhaving van veiligheidsnormen door die andere lidstaat als op de exploitatievergunning van die luchtvervoerder.

Artikel 4

Belasting op vliegtuigbrandstof

1.   De bepalingen van lid 2 vormen een aanvulling op de in bijlage II, punt d), vermelde artikelen.

2.   Niettegenstaande eventuele andersluidende bepalingen, beletten de in bijlage II, punt d), vermelde overeenkomsten op generlei wijze dat de lidstaten belastingen, heffingen, accijnzen, vergoedingen of kosten in rekening brengen voor de brandstof die op hun grondgebied wordt geleverd voor gebruik in een vliegtuig van een aangewezen luchtvervoerder van het Koninkrijk Marokko dat een plaats op het grondgebied van die lidstaat verbindt met een andere plaats op het grondgebied van die lidstaat of op het grondgebied van een andere lidstaat.

Artikel 5

Tarieven

1.   De bepalingen van lid 2 vormen een aanvulling op de in bijlage II, punt e), vermelde artikelen.

2.   De tarieven die de luchtvervoerder(s) welke door het Koninkrijk Marokko is/zijn aangewezen krachtens een in bijlage I vermelde overeenkomst die een in bijlage II, onder e), vermelde bepaling bevat, in rekening brengt/brengen voor vervoer dat volledig binnen de Europese Gemeenschap plaatsvindt, vallen onder de wetgeving van de Europese Gemeenschap.

3.   De tarieven die de luchtvervoerder(s) welke door de lidstaten is (zijn) aangewezen krachtens een in bijlage 1 vermelde overeenkomst die een in bijlage 2, onder e), vermelde bepaling bevat, in rekening brengen voor vervoer dat volledig binnen Marokko plaatsvindt, vallen onder de Marokkaanse wetgeving.

Artikel 6

Bijlagen bij de overeenkomst

De bijlagen bij deze overeenkomst maken een integrerend deel uit van deze overeenkomst.

Artikel 7

Herziening of wijziging

De overeenkomstsluitende partijen kunnen deze overeenkomst op elk ogenblik met wederzijdse instemming wijzigen.

Artikel 8

Inwerkingtreding en voorlopige toepassing

1.   Deze overeenkomst treedt in werking wanneer de partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat zij hun interne procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst hebben voltooid.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 stemmen de partijen ermee in deze overeenkomst voorlopig toe te passen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de vereiste procedures.

3.   De overeenkomsten en andere regelingen tussen lidstaten en het Koninkrijk Marokko die, op de datum van de ondertekening van deze overeenkomst, nog niet in werking zijn getreden en niet voorlopig worden toegepast, zijn vermeld in bijlage I, punt b). Zodra deze overeenkomsten en regelingen in werking treden of voorlopig worden toegepast, vallen ze onder de onderhavige overeenkomst.

Artikel 9

Beëindiging

1.   Wanneer een in bijlage I vermelde overeenkomst wordt beëindigd, komen tegelijkertijd alle bepalingen van de onderhavige overeenkomst die betrekking hebben op de desbetreffende in bijlage I vermelde overeenkomst te vervallen.

2.   Wanneer alle in bijlage I vermelde overeenkomsten worden beëindigd, wordt de onderhavige overeenkomst tegelijkertijd beëindigd.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te in tweevoud, op in de Duitse, Engelse, Deense, Spaanse, Estse, Finse, Franse, Griekse, Hongaarse, Italiaanse, Letse, Litouwse, Maltese, Nederlandse, Poolse, Portugese, Slowaakse, Sloveense, Zweedse, Tsjechische en Arabische taal.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

För Europeiska gemenskapens vägnar

Image 1

Image 2

Image 3

Por el Reino de Marruecos

Za Marocké království

For Kongeriget Marokko

Für das Königreich Marokko

Maroko Kuningriigi nimel

Για το Βασίλειο του Μαρόκου

For the Kingdom of Morocco

Pour le Royaume du Maroc

Per il Regno del Marocco

Marokas Karalistes vārdā

Maroko Karalystès vardu

A Marokkói Királyság részéről

Għar-Renju tal-Marokk

Voor het Koninkrijk Marokko

W imieniu Królestwa Marokańskiego

Pelo Reino de Marrocos

Za Marocké kráľovstvo

Za Kraljevino Maroko

Marokon kuningaskunnan puolesta

För Konungariket Marocko

Image 4

Image 5

BIJLAGE I

Lijst van de overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in artikel 1 van deze overeenkomst

a)

Bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen het Koninkrijk Marokko en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, zijn gesloten, ondertekend en/of voorlopig worden toegepast.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, opgesteld te Rabat op 20 januari 1958, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en België”.

Aangevuld door de notawisseling van 20 januari 1958.

Laatstelijk gewijzigd bij de intentieverklaring die op 11 juni 2002 te Rabat is opgesteld.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Socialistische Republiek Tsjechoslowakije en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, opgesteld te Rabat op 8 mei 1961, later overgenomen door de Tsjechische Republiek, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Tsjechië”.

Overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk Denemarken en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Rabat op 14 november 1977, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Denemarken”.

Aangevuld bij de notawisseling van 14 november 1977;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Bonn op 12 oktober 1961, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Duitsland”.

Gewijzigd bij de intentieverklaring die op 12 december 1991 te Bonn is opgesteld.

Gewijzigd bij de notawisseling van 9 april 1997 en 16 februari 1998.

Laatstelijk gewijzigd bij de intentieverklaring die op 15 juli 1998 te Rabat is opgesteld.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Helleense Republiek en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Athene op 6 oktober 1998, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Griekenland”.

Te lezen in samenhang met de intentieverklaring die op 6 oktober 1998 te Athene is opgesteld.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van Spanje en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Madrid op 7 juli 1970, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Spanje”.

Laatstelijk aangevuld bij de briefwisseling van 12 augustus 2003 en 25 augustus 2003.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Franse Republiek en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, opgesteld te Rabat op 25 oktober 1957, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Frankrijk”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Italiaanse Republiek en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, opgesteld te Rome op 8 juli 1967, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Italië”.

Gewijzigd bij de intentieverklaring die op 13 juli 2000 te Rome is opgesteld.

Laatstelijk gewijzigd bij de notawisseling van 17 oktober 2001 en 3 januari 2002.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Republiek Letland en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Warschau op 19 mei 1999, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Letland”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van het Groothertogdom Luxemburg en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, opgesteld te Bonn op 5 juli 1961, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Luxemburg”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Volksrepubliek Hongarije en het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Rabat op 21 maart 1967, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Hongarije”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Republiek Malta en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, opgesteld te Rabat op 26 mei 1983, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Malta”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, opgesteld te Rabat op 20 mei 1959, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Nederland”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de federale regering van Oostenrijk en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Rabat op 27 februari 2002, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Oostenrijk”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Volksrepubliek Polen en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Rabat op 29 november 1969, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Polen”.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen Portugal en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Rabat op 3 april 1958, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Portugal”.

Aangevuld bij het proces-verbaal dat op 19 december 1975 te Lissabon is opgesteld;

Laatstelijk aangevuld bij het proces-verbaal dat op 17 november 2003 te Lissabon is opgesteld.

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van het Koninkrijk Zweden en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Rabat op 14 november 1977, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en Zweden”.

Aangevuld bij de notawisseling van 14 november 1977.

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van het Koninkrijk Marokko, opgesteld te Londen op 22 oktober 1965, hierna de „Overeenkomst tussen Marokko en het Verenigd Koninkrijk”.

Gewijzigd bij de notawisseling van 10 en 14 oktober 1968.

Gewijzigd bij het proces-verbaal dat op 14 maart 1997 te Londen is opgesteld.

Laatstelijk gewijzigd bij het proces-verbaal dat op 17 oktober 1997 te Rabat is opgesteld.

b)

Geparafeerde of ondertekende overeenkomsten voor luchtdiensten en andere regelingen tussen het Koninkrijk Marokko en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, nog niet van kracht zijn geworden en niet voorlopig worden toegepast

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk Marokko, als bijlage 1 gehecht aan de intentieverklaring die op 20 juni 2001 in Den Haag is opgesteld, hierna „de geparafeerde overeenkomst tussen Marokko en Nederland”.

BIJLAGE II

Lijst van de artikelen van de in bijlage I vermelde overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in de artikelen 2 tot en met 5 van onderhavige overeenkomst

a)

Aanwijzing door een lidstaat

artikel 18 van de overeenkomst tussen Marokko en België;

artikel 13 van de overeenkomst tussen Marokko en Tsjechië;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Denemarken;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Duitsland;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Griekenland;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Spanje;

artikel 12 van de overeenkomst tussen Marokko en Frankrijk;

artikel 14 van de overeenkomst tussen Marokko en Italië;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Letland;

artikel 14 van de overeenkomst tussen Marokko en Luxemburg;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Hongarije;

artikel 16 van de overeenkomst tussen Marokko en Malta;

artikel 17 van de overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 3 van de geparafeerde overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Oostenrijk;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Marokko en Polen;

artikel 13 van de overeenkomst tussen Marokko en Portugal;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Zweden;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en het Verenigd Koninkrijk.

b)

Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen en machtigingen

artikel 5 van de overeenkomst tussen Marokko en België;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Marokko en Tsjechië;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Denemarken;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Duitsland;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Griekenland;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Spanje;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Marokko en Frankrijk;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Marokko en Italië;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Letland;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Marokko en Luxemburg;

artikel 8 van de overeenkomst tussen Marokko en Hongarije;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Marokko en Malta;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 4 van de geparafeerde overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Oostenrijk;

artikel 8 van de overeenkomst tussen Marokko en Polen;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Marokko en Portugal;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Zweden;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en het Verenigd Koninkrijk.

c)

Wettelijk toezicht

artikel 9bis van de overeenkomst tussen Marokko en Duitsland;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Marokko en Griekenland;

artikel 5bis van de overeenkomst tussen Marokko en Italië;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Marokko en Luxemburg;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Marokko en Hongarije;

artikel 17 van de geparafeerde overeenkomst tussen Marokko en Nederland.

d)

Belasting op vliegtuigbrandstof

artikel 7 van de overeenkomst tussen Marokko en België;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Tsjechië;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Marokko en Denemarken;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Marokko en Duitsland;

artikel 10 van de overeenkomst tussen Marokko en Griekenland;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Marokko en Spanje;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Frankrijk;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Italië;

artikel 14 van de overeenkomst tussen Marokko en Letland;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Luxemburg;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Marokko en Hongarije;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Malta;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 10 van de geparafeerde overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Marokko en Oostenrijk;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Polen;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Marokko en Portugal;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Marokko en Zweden;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Marokko en het Verenigd Koninkrijk.

e)

Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap

artikel 19 van de overeenkomst tussen Marokko en België;

artikel 19 van de overeenkomst tussen Marokko en Tsjechië;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Marokko en Denemarken;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Marokko en Duitsland;

artikel 13 van de overeenkomst tussen Marokko en Griekenland;

artikel 11 van de overeenkomst tussen Marokko en Spanje;

artikel 17 van de overeenkomst tussen Marokko en Frankrijk;

artikel 20 van de overeenkomst tussen Marokko en Italië;

artikel 10 van de overeenkomst tussen Marokko en Letland;

artikel 20 van de overeenkomst tussen Marokko en Luxemburg;

artikel 17 van de overeenkomst tussen Marokko en Hongarije;

artikel 19 van de overeenkomst tussen Marokko en Malta;

artikel 18 van de overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 6 van de geparafeerde overeenkomst tussen Marokko en Nederland;

artikel 13 van de overeenkomst tussen Marokko en Oostenrijk;

artikel 19 van de overeenkomst tussen Marokko en Polen;

artikel 18 van de overeenkomst tussen Marokko en Portugal;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Marokko en Zweden;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Marokko en het Verenigd Koninkrijk.

BIJLAGE III

Lijst van andere landen, bedoeld in artikel 2 van deze overeenkomst

a)

De Republiek IJsland (in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte);

b)

Het Vorstendom Liechtenstein (in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte);

c)

Het Koninkrijk Noorwegen (in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte);

d)

De Zwitserse Bondsstaat (in het kader van de overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat).


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/28


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 december 2006

tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999

(2006/954/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede volzin, en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (1), die artikel 308 van het Verdrag als grondslag heeft, is bedoeld om een markt tot stand te brengen die goed functioneert en die soortgelijke voorwaarden biedt als op een nationale markt bestaan. Die verordening heeft, met het oog op de verwezenlijking van een dergelijke markt en ter versterking van het eenheidskarakter ervan, het stelsel van het Gemeenschapsmodel in het leven geroepen, dat ondernemingen de mogelijkheid biedt volgens één enkele procedure Gemeenschapsmodellen te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en die rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Gemeenschap.

(2)

Na voorbereidend werk dat is opgezet en uitgevoerd door de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), met de medewerking van de lidstaten die lid zijn van de Unie van 's-Gravenhage, de lidstaten die geen lid zijn van de Unie van 's-Gravenhage en de Europese Gemeenschap, heeft de Diplomatieke Conferentie, daartoe bijeengekomen te Genève, op 2 juli 1999 de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid (hierna „de Akte van Genève” genoemd) aangenomen.

(3)

De Akte van Genève is aangenomen om bepaalde vernieuwingen aan te brengen in het stelsel voor het internationaal depot van tekeningen of modellen van nijverheid zoals vastgelegd in de Akte van Londen, aangenomen op 2 juni 1934, en de Akte van 's-Gravenhage, aangenomen op 28 november 1960.

(4)

De Akte van Genève heeft tot doel het internationale registratiestelsel van 's-Gravenhage tot nieuwe leden uit te breiden en voor aanvragers aantrekkelijker te maken. Een van de belangrijkste noviteiten ten opzichte van de Akten van Londen en 's-Gravenhage is dat een intergouvernementele organisatie die een Bureau beheert waarbij de bescherming van tekeningen of modellen met rechtsgevolgen op het grondgebied van de organisatie kan worden verkregen, partij kan worden bij de Akte van Genève.

(5)

De mogelijkheid voor een intergouvernementele organisatie die een regionaal Bureau voor de registratie van tekeningen en modellen heeft, om partij te worden bij de Akte van Genève, is in die akte opgenomen om met name de Gemeenschap in staat te stellen tot de akte, en aldus tot de Unie van 's-Gravenhage, toe te treden.

(6)

De Akte van Genève is op 23 december 2003 in werking getreden en is sinds 1 april 2004 van kracht. Op 1 januari 2003 heeft het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) de mogelijkheid gecreëerd om vanaf 1 april 2003 aanvragen in te dienen om een ingeschreven Gemeenschapsmodel te verkrijgen.

(7)

Het stelsel van het Gemeenschapsmodel en het stelsel van de internationale registratie, zoals geregeld in de Akte van Genève, zijn complementair. Het stelsel van de Gemeenschap biedt een volledig, uniform regionaal registratiesysteem voor modellen voor het hele grondgebied van de Gemeenschap. De Overeenkomst van 's-Gravenhage is een verdrag voor het centraliseren van de procedures ter verkrijging van modelbescherming op het grondgebied van de aangewezen Verdragsluitende Partijen.

(8)

Door deze twee stelsels met elkaar te verbinden kunnen ontwerpers met één internationale aanvraag in de Gemeenschap bescherming voor hun modellen uit hoofde van het stelsel van het Gemeenschapsmodel verkrijgen en tevens op het grondgebied in en buiten de Gemeenschap waar de Akte van Genève geldt.

(9)

Het met elkaar verbinden van het stelsel van het Gemeenschapsmodel en het stelsel van de internationale registratie, zoals geregeld in de Akte van Genève, zal bovendien een harmonische ontwikkeling van de economische activiteit bevorderen, verstoringen van de mededinging opheffen, kostenbesparend zijn en de integratie en werking van de interne markt verbeteren. De Gemeenschap moet daarom tot de Akte van Genève toetreden om het stelsel van het Gemeenschapsmodel aantrekkelijker te maken.

(10)

De Commissie moet worden gemachtigd om de Gemeenschap na haar toetreding tot de Akte van Genève te vertegenwoordigen in de Algemene Vergadering van de Unie van 's-Gravenhage.

(11)

Dit besluit laat het recht van de lidstaten om met betrekking tot hun nationale tekeningen en modellen aan de Algemene Vergadering van de Unie van 's-Gravenhage deel te nemen, onverlet,

BESLUIT:

Artikel 1

De Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999 (hierna „de Akte van Genève” genoemd), wordt goedgekeurd namens de Gemeenschap ten aanzien van aangelegenheden die onder haar bevoegdheid vallen.

De tekst van de Akte van Genève is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

1.   De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de akte van toetreding neder te leggen bij de Directeur-Generaal van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, zodra de Raad en de Commissie de maatregelen hebben genomen die noodzakelijk zijn om het Gemeenschapsmodellenrecht en de Akte van Genève met elkaar te verbinden.

2.   In de akte van toetreding worden de verklaringen gedaan die aan dit besluit zijn gehecht.

Artikel 3

1.   De Commissie wordt gemachtigd de Europese Gemeenschap te vertegenwoordigen in de zittingen van de Algemene Vergadering van de Unie van 's-Gravenhage die worden gehouden in het kader van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom.

2.   Over alle vraagstukken die uit hoofde van het Gemeenschapsmodel onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, onderhandelt de Commissie in de Algemene Vergadering van de Unie van 's-Gravenhage namens de Gemeenschap overeenkomstig de volgende regels:

a)

het standpunt dat de Gemeenschap in de vergadering zal innemen, wordt voorbereid door de bevoegde groep van de Raad of, indien zulks niet mogelijk is, in ad-hocvergaderingen die in de loop van de werkzaamheden in het kader van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom worden belegd;

b)

wat besluiten betreft die wijzigingen behelzen van Verordening (EG) nr. 6/2002 of enig ander besluit van de Raad waarvoor unanimiteit noodzakelijk is, wordt het standpunt van de Gemeenschap op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen door de Raad vastgesteld;

c)

wat betreft de overige besluiten die gevolgen voor het Gemeenschapsmodellenrecht hebben, wordt het standpunt van de Gemeenschap op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


(1)  PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


BIJLAGE

Akte van Genève van 2 juli 1999

INHOUD

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1:

Afgekorte uitdrukkingen

Artikel 2:

Andere bescherming toegekend door de wetten van de Verdragsluitende Partijen en door sommige internationale verdragen

HOOFDSTUK I

INTERNATIONALE AANVRAAG EN INTERNATIONALE REGISTRATIE

Artikel 3:

Het recht een internationale aanvraag in te dienen

Artikel 4:

Procedure voor indiening van de internationale aanvraag

Artikel 5:

Inhoud van de internationale aanvraag

Artikel 6:

Voorrang

Artikel 7:

Aanwijzingsheffingen

Artikel 8:

Correctie van onregelmatigheden

Artikel 9:

Datum van indiening van de internationale aanvraag

Artikel 10:

Internationale registratie, datum van internationale registratie, openbaarmaking en vertrouwelijke afschriften van de internationale registratie

Artikel 11:

Opschorting van de openbaarmaking

Artikel 12:

Weigering

Artikel 13:

Bijzondere vereisten ten aanzien van de eenheid van de tekening of het model

Artikel 14:

Rechtsgevolgen van de internationale registratie

Artikel 15:

Ongeldigverklaring

Artikel 16:

Inschrijving van wijzigingen en andere aangelegenheden betreffende internationale registratie

Artikel 17:

Initieel tijdvak en vernieuwing van de internationale registratie en tijdsduur van de bescherming

Artikel 18:

Informatie met betrekking tot de openbaar gemaakte internationale registraties

HOOFDSTUK II

ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 19:

Gemeenschappelijk Bureau van meerdere Staten

Artikel 20:

Lidmaatschap van de Unie van 's-Gravenhage

Artikel 21:

Algemene Vergadering

Artikel 22:

Internationaal Bureau

Artikel 23:

Financiën

Artikel 24:

Reglement van uitvoering

HOOFDSTUK III

HERZIENING EN WIJZIGING

Artikel 25:

Herziening van deze Akte

Artikel 26:

Wijziging van sommige artikelen door de Algemene Vergadering

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 27:

Partij worden bij deze Akte

Artikel 28:

Datum waarop de bekrachtigingen en toetredingen van kracht worden

Artikel 29:

Verbod van voorbehoud

Artikel 30:

Door de Verdragsluitende Partijen gedane verklaringen

Artikel 31:

Toepasselijkheid van de Akten van 1934 en 1960

Artikel 32:

Opzegging van deze Akte

Artikel 33:

Talen van deze Akte; Ondertekening

Artikel 34:

Depositaris

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Afgekorte uitdrukkingen

In deze Akte wordt verstaan onder:

i)

„Overeenkomst van 's-Gravenhage”: de Schikking van 's-Gravenhage betreffende het internationaal depot van tekeningen of modellen van nijverheid, voortaan luidend Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid;

ii)

„deze Akte”: de Overeenkomst van 's-Gravenhage die bij deze Akte wordt ingesteld;

iii)

„Reglement van uitvoering”: het Reglement van uitvoering van deze Akte;

iv)

„voorgeschreven” en „voorschriften”: respectievelijk voorgeschreven door het Reglement van uitvoering en voorschriften van het Reglement van uitvoering;

v)

„Verdrag van Parijs”: het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, ondertekend te Parijs op 20 maart 1 883, zoals herzien en gewijzigd;

vi)

„internationale registratie”: de internationale registratie van een tekening of model ingevolge deze Akte;

vii)

„internationale aanvraag”: een aanvraag tot internationale registratie;

viii)

„internationaal register”: de officiële, door het Internationaal Bureau bijgehouden verzameling van gegevens betreffende internationale registraties waarvan de inschrijving door deze Akte of het Reglement van uitvoering wordt verlangd of toegestaan, ongeacht de drager waarop deze gegevens worden bewaard;

ix)

„persoon”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

x)

„aanvrager”: de persoon namens wie een internationale aanvraag wordt ingediend;

xi)

„houder”: de persoon namens wie een internationale registratie wordt ingeschreven in het internationale register;

xii)

„intergouvernementele organisatie”: een intergouvernementele organisatie die de ingevolge artikel 27, eerste lid, onder ii), bedoelde voorwaarden vervult om Partij te worden bij deze Akte;

xiii)

„Verdragsluitende Partij”: een Staat of een intergouvernementele organisatie die Partij is bij deze Akte;

xiv)

„Verdragsluitende Partij van de aanvrager”: de Verdragsluitende Partij of een van de Verdragsluitende Partijen waaraan de aanvrager zijn bevoegdheid tot het indienen van een internationale aanvraag ontleent op grond van het feit dat hij, ten aanzien van de genoemde Verdragsluitende Partij, ten minste aan een van de in artikel 3 bedoelde voorwaarden voldoet; indien de aanvrager, ingevolge artikel 3, zijn bevoegdheid tot het indienen van een internationale aanvraag kan ontlenen aan verscheidene Verdragsluitende Partijen, dient onder „Verdragsluitende Partij van de aanvrager” te worden verstaan die, welke onder die Verdragsluitende Partijen als zodanig in de internationale aanvraag wordt aangeduid;

xv)

„grondgebied van een Verdragsluitende Partij”: wanneer de Verdragsluitende Partij een Staat is, het grondgebied van die Staat en, wanneer de Verdragsluitende Partij een intergouvernementele organisatie is, het grondgebied waarop het oprichtingsverdrag van die intergouvernementele organisatie van toepassing is;

xvi)

„Bureau”: de instantie die door een Verdragsluitende Partij belast is met het toekennen van de bescherming aan tekeningen en modellen van nijverheid op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij;

xvii)

„Bureau dat overgaat tot een onderzoek”: een Bureau dat ambtshalve de aanvragen tot bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid die bij het Bureau worden ingediend, onderzoekt teneinde ten minste vast te stellen of deze tekeningen of modellen voldoen aan de nieuwheidsvoorwaarde;

xviii)

„aanwijzing”: een verzoek dat ertoe strekt dat een internationale registratie rechtsgevolg heeft in de Verdragsluitende Partij; deze term is eveneens van toepassing op de inschrijving van deze aanvraag in het internationale register;

xix)

„aangewezen Verdragsluitende Partij” en „aangewezen Bureau”: respectievelijk de Verdragsluitende Partij en het Bureau van de Verdragsluitende Partij waarop een aanwijzing van toepassing is;

xx)

„Akte van 1934”: de op 2 juni 1934 te Londen ondertekende Akte bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage;

xxi)

„Akte van 1960”: de op 28 november 1960 te 's-Gravenhage ondertekende Akte bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage;

xxii)

„Aanvullende Akte van 1961”: de op 18 november 1961 te Monaco ondertekende Akte ter aanvulling van de Akte van 1934;

xxiii)

„Aanvullende Akte van 1967”: de op 14 juli 1967 te Stockholm ondertekende Aanvullende Akte, zoals gewijzigd, bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage;

xxiv)

„Unie”: de Unie van 's-Gravenhage in het leven geroepen door de Overeenkomst van 's-Gravenhage van 6 november 1925 en in stand gehouden door de Akten van 1934 en 1960, de Aanvullende Akte van 1961, de Aanvullende Akte van 1967 alsmede door deze Akte;

xxv)

„Algemene Vergadering”: de in artikel 21, eerste lid, onder a), bedoelde Algemene Vergadering of elke instantie die deze Algemene Vergadering vervangt;

xxvi)

„Organisatie”: de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom;

xxvii)

„Directeur-Generaal”: de Directeur-Generaal van de Organisatie;

xxviii)

„Internationaal Bureau”: het Internationaal Bureau van de Organisatie;

xxix)

„akte van bekrachtiging”: wordt geacht tevens de akten van aanvaarding of goedkeuring te omvatten.

Artikel 2

Andere bescherming toegekend door de wetten van de Verdragsluitende Partijen en door bepaalde internationale verdragen

1.   [Wetten van de Verdragsluitende Partijen en bepaalde internationale verdragen] De bepalingen van deze Akte laten onverlet de toepassing van een ruimere bescherming die kan worden toegekend door de wetgeving van een Verdragsluitende Partij en doen op geen enkele wijze afbreuk aan de bescherming die door internationale verdragen en overeenkomsten inzake auteursrecht wordt verleend aan werken van kunst en werken van kunstnijverheid, noch aan de bescherming die aan tekeningen en modellen van nijverheid wordt verleend krachtens de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, bijlage bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie.

2.   [Verplichting tot naleving van het Verdrag van Parijs] Elke Verdragsluitende Partij leeft de bepalingen van het Verdrag van Parijs na ten aanzien van tekeningen en modellen van nijverheid.

HOOFDSTUK I

INTERNATIONALE AANVRAAG EN INTERNATIONALE REGISTRATIE

Artikel 3

Bevoegdheid tot indiening van een internationale aanvraag

Elke onderdaan van een Staat die een Verdragsluitende Partij is of van een Staat die lid is van een intergouvernementele organisatie die een Verdragsluitende Partij is, of elke persoon die zijn woonplaats, gewone verblijfplaats of een daadwerkelijke en wezenlijke inrichting van nijverheid of handel op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij heeft, is bevoegd een internationale aanvraag in te dienen.

Artikel 4

Procedure voor indiening van de internationale aanvraag

1.   [Rechtstreekse of indirecte aanvraag]

a)

De internationale aanvraag kan, naar keuze van de aanvrager, hetzij rechtstreeks bij het Internationaal Bureau, hetzij door tussenkomst van het Bureau van de Verdragsluitende Partij van de aanvrager worden ingediend.

b)

Onverminderd het bepaalde onder a) kan elke Verdragsluitende Partij, in een verklaring, de Directeur-Generaal kennisgeving doen van het feit dat door tussenkomst van haar Bureau geen internationale aanvragen kunnen worden ingediend.

2.   [Heffingen voor doorzending in geval van een indirecte aanvraag] Het Bureau van elke Verdragsluitende Partij kan verlangen dat de aanvrager hem, voor eigen rekening, een heffing voor doorzending betaalt voor elke internationale aanvraag die door zijn tussenkomst wordt ingediend.

Artikel 5

Inhoud van de internationale aanvraag

1.   [Verplichte inhoud van de internationale aanvraag] De internationale aanvraag wordt opgesteld in de voorgeschreven taal of in een van de voorgeschreven talen; de aanvraag dient te bevatten of vergezeld te gaan van:

i)

een verzoek om internationale registratie ingevolge deze Akte;

ii)

de voorgeschreven gegevens met betrekking tot de aanvrager;

iii)

het voorgeschreven aantal exemplaren van een reproductie of, naar keuze van de aanvrager, van meerdere verschillende reproducties van de tekening of het model van nijverheid waarop de internationale aanvraag betrekking heeft, die op de voorgeschreven wijze worden gepresenteerd; indien het evenwel een tweedimensionale tekening of tweedimensionaal model van nijverheid betreft en een verzoek tot opschorting van de openbaarmaking wordt gedaan ingevolge het vijfde lid, mag de internationale aanvraag vergezeld gaan van het voorgeschreven aantal specimens van de tekening of het model in plaats van reproducties;

iv)

een aanduiding van het product of de producten die de tekening of het model van nijverheid vormen of in samenhang waarmee de tekening of het model moet worden gebruikt, op de voorgeschreven wijze;

v)

de vermelding van de aangewezen Verdragsluitende Partijen;

vi)

de voorgeschreven heffingen;

vii)

alle overige voorgeschreven bijzonderheden.

2.   [Verplichte aanvullende inhoud van de internationale aanvraag]

a)

Elke Verdragsluitende Partij waarvan het Bureau een Bureau is dat overgaat tot een onderzoek en waarvan de wetgeving, op het moment dat zij partij wordt bij deze Akte, verlangt dat een aanvraag tot bescherming van de tekening of het model van nijverheid een of meerdere van de onder b) bedoelde kenmerken bevat voor de toekenning, ingevolge die wetgeving, van een datum van indiening voor die aanvraag, kan in een verklaring van deze kenmerken kennisgeving doen aan de Directeur-Generaal.

b)

De kenmerken waarvan ingevolge het bepaalde onder a) een kennisgeving kan worden gedaan, zijn de volgende:

i)

vermeldingen betreffende de identiteit van de ontwerper van de tekening die of het model van nijverheid dat het onderwerp is van de aanvraag;

ii)

een korte beschrijving van de reproductie of van de wezenlijke kenmerken van de tekening die of het model van nijverheid dat het onderwerp is van de aanvraag;

iii)

een aanspraak.

c)

Wanneer de internationale aanvraag de aanwijzing van een Verdragsluitende Partij bevat die een kennisgeving heeft gedaan ingevolge het bepaalde onder a), dienen in deze aanvraag eveneens, op de voorgeschreven wijze, alle kenmerken te worden vermeld die het onderwerp zijn van die kennisgeving.

3.   [Overige mogelijke inhoud van de internationale aanvraag] De internationale aanvraag kan alle overige in het Reglement van uitvoering bedoelde kenmerken bevatten of hiervan vergezeld gaan.

4.   [Verscheidene tekeningen of modellen van nijverheid in dezelfde internationale aanvraag] Onverminderd de voorgeschreven voorwaarden kan een internationale aanvraag verscheidene tekeningen of modellen van nijverheid bevatten.

5.   [Verzoek tot opschorting van de openbaarmaking] De internationale aanvraag kan een verzoek tot opschorting van openbaarmaking bevatten.

Artikel 6

Voorrang

1.   [Aanspraak op voorrang]

a)

De internationale aanvraag kan een verklaring bevatten waarin, ingevolge artikel 4 van het Verdrag van Parijs, aanspraak wordt gemaakt op voorrang van een of meerdere voorgaande aanvragen die zijn ingediend in of voor een land dat Partij is bij dat Verdrag of in of voor een Lid van de Wereldhandelsorganisatie.

b)

In het Reglement van uitvoering kan worden bepaald dat de onder a) bedoelde verklaring kan worden gedaan na de indiening van de internationale aanvraag. In dat geval schrijft het Reglement van uitvoering voor op welk moment deze verklaring uiterlijk kan worden gedaan.

2.   [Internationale aanvraag die als basis dient voor een aanspraak op voorrang] Te rekenen vanaf de datum van indiening is de internationale aanvraag gelijkwaardig aan een regelmatig depot in de betekenis van artikel 4 van het Verdrag van Parijs, ongeacht het latere lot daarvan.

Artikel 7

Aanwijzingsheffingen

1.   [Voorgeschreven aanwijzingsheffing] De voorgeschreven heffingen omvatten, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, een aanwijzingsheffing voor elke aangewezen Verdragsluitende Partij.

2.   [Individuele aanwijzingsheffing] Elke Verdragsluitende Partij waarvan het Bureau een Bureau is dat overgaat tot een onderzoek en elke Verdragsluitende Partij die een intergouvernementele organisatie is, kan, in een verklaring, aan de Directeur-Generaal kennisgeving doen dat ten aanzien van elke internationale aanvraag waarbij zij wordt aangewezen, alsook voor elke vernieuwing van elke internationale registratie die voortvloeit uit een dergelijke internationale aanvraag, de in het eerste lid bedoelde voorgeschreven aanwijzingsheffing wordt vervangen door een individuele aanwijzingsheffing waarvan het bedrag wordt aangegeven in de verklaring en kan worden gewijzigd in latere verklaringen. Dit bedrag kan worden vastgesteld door de genoemde Verdragsluitende Partij voor het eerste tijdvak van bescherming en voor elk tijdvak van vernieuwing of voor de door de Verdragsluitende Partij toegestane maximumduur van de bescherming. Dit bedrag kan evenwel niet groter zijn dan het bedrag dat het Bureau van de genoemde Verdragsluitende Partij van een aanvrager zou mogen ontvangen voor een toegekende bescherming, voor hetzelfde tijdvak, ten aanzien van eenzelfde aantal tekeningen en modellen van nijverheid, met dien verstande dat dit bedrag wordt verminderd met de besparingen die voortvloeien uit de internationale procedure.

3.   [Overmaking van aanwijzingsheffingen] De in het eerste en tweede lid bedoelde aanwijzingsheffingen worden door het Internationaal Bureau overgemaakt aan de Verdragsluitende Partijen ten aanzien van welke deze heffingen zijn betaald.

Artikel 8

Correctie van onregelmatigheden

1.   [Onderzoek van de internationale aanvraag] Indien het Internationaal Bureau constateert dat de internationale aanvraag, ten tijde van de ontvangst hiervan door het Internationaal Bureau, niet voldoet aan de voorwaarden van deze Akte en van het Reglement van uitvoering, verzoekt het de aanvrager deze binnen de voorgeschreven termijn te corrigeren.

2.   [Geen correctie van onregelmatigheden]

a)

Indien de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn geen gevolg geeft aan het verzoek, wordt de internationale aanvraag, onverminderd het bepaalde onder b), geacht te zijn geannuleerd.

b)

In het geval van een onregelmatigheid met betrekking tot artikel 5, tweede lid, of een bijzondere eis waarvan aan de Directeur-Generaal kennisgeving is gedaan door een Verdragsluitende Partij overeenkomstig het Reglement van uitvoering, wordt, wanneer de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn geen gevolg geeft aan het verzoek, de internationale aanvraag geacht de aanwijzing van die Verdragsluitende Partij niet te bevatten.

Artikel 9

Datum van indiening van de internationale aanvraag

1.   [Rechtstreeks ingediende internationale aanvraag] Wanneer de internationale aanvraag rechtstreeks wordt ingediend bij het Internationaal Bureau, is de datum van indiening, onverminderd het bepaalde in het derde lid, de datum waarop het Internationaal Bureau de internationale aanvraag ontvangt.

2.   [Indirect ingediende internationale aanvraag] Wanneer de internationale aanvraag wordt ingediend door tussenkomst van het Bureau van de Verdragsluitende Partij van de aanvrager, wordt de datum van indiening vastgesteld op de voorgeschreven wijze.

3.   [Internationale aanvraag die bepaalde onregelmatigheden bevat] Wanneer de internationale aanvraag op de datum waarop deze door het Internationaal Bureau wordt ontvangen een onregelmatigheid bevat die is voorgeschreven als een onregelmatigheid die leidt tot uitstel van de indiening van de internationale aanvraag, is de datum van indiening de datum waarop de correctie van deze onregelmatigheid door het Internationaal Bureau wordt ontvangen.

Artikel 10 (1)

Internationale registratie, datum van internationale registratie, openbaarmaking en vertrouwelijke afschriften van de internationale registratie

1.   [Internationale registratie] Het Internationaal Bureau registreert elke tekening of elk model van nijverheid waarop een internationale aanvraag betrekking heeft zodra het deze ontvangt of, wanneer de aanvrager wordt verzocht de aanvraag ingevolge artikel 8 te corrigeren, zodra de voor de correctie benodigde elementen zijn ontvangen. De registratie wordt verricht, ongeacht het feit of de openbaarmaking al dan niet ingevolge artikel 11 wordt opgeschort.

2.   [Datum van internationale registratie]

a)

Onverminderd het bepaalde onder b) is de datum van internationale registratie de datum van indiening van de internationale aanvraag.

b)

Wanneer, op de datum waarop de internationale aanvraag door het Internationaal Bureau wordt ontvangen, deze aanvraag een onregelmatigheid met betrekking tot artikel 5, tweede lid, bevat, is de datum van internationale registratie de datum waarop de correctie van deze onregelmatigheid door het Internationaal Bureau wordt ontvangen of de datum van indiening van de internationale aanvraag, naar gelang welke het laatst is.

3.   [Openbaarmaking]

a)

De internationale registratie wordt door het Internationaal Bureau openbaar gemaakt. Deze openbaarmaking wordt in alle Verdragsluitende Partijen beschouwd als een toereikende openbaarmaking, en geen enkele andere openbaarmaking kan van de houder worden verlangd.

b)

Het Internationaal Bureau zendt een exemplaar van de openbaarmaking van de internationale registratie aan elk aangewezen Bureau.

4.   [Geheimhouding voor openbaarmaking] Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid en in artikel 11, vierde lid, onder b), houdt het Internationaal Bureau elke internationale aanvraag en elke internationale registratie geheim tot aan de openbaarmaking.

5.   [Vertrouwelijke afschriften]

a)

Onmiddellijk nadat de registratie is verricht, zendt het Internationaal Bureau een afschrift van de internationale registratie, alsmede elke relevante verklaring, elk relevant document of elk relevant specimen die respectievelijk dat de internationale aanvraag vergezelt, aan elk Bureau dat aan het Internationaal Bureau kennisgeving heeft gedaan van zijn wens een dergelijk afschrift te ontvangen en dat is aangewezen in de internationale aanvraag.

b)

Tot aan de openbaarmaking van de internationale registratie door het Internationaal Bureau houdt het Bureau elke internationale registratie waarvan hem door het Internationaal Bureau een afschrift is gezonden geheim en kan het dit afschrift uitsluitend gebruiken ten behoeve van het onderzoek van de internationale registratie en van aanvragen tot bescherming van tekeningen of modellen van nijverheid die zijn ingediend in of voor de Verdragsluitende Partij voor welke het Bureau bevoegd is. In het bijzonder mag het Bureau de inhoud van een dergelijke internationale registratie aan geen enkele persoon buiten het Bureau bekendmaken anders dan aan de houder van deze internationale registratie, behoudens ten behoeve van een administratieve of gerechtelijke procedure inzake een conflict met betrekking tot de bevoegdheid tot het indienen van de internationale aanvraag waarop de internationale registratie is gebaseerd. In het geval van een dergelijke administratieve of gerechtelijke procedure kan de inhoud van de internationale registratie uitsluitend op vertrouwelijke basis worden bekendgemaakt aan de bij de procedure betrokken partijen, die gehouden zijn de vertrouwelijke aard van de bekendmaking te eerbiedigen.

Artikel 11

Opschorting van de openbaarmaking

1.   [Wettelijke bepalingen van de Verdragsluitende Partijen met betrekking tot de opschorting van de openbaarmaking]

a)

Wanneer de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voorziet in de opschorting van de openbaarmaking van een tekening of model van nijverheid voor een tijdvak dat korter is dan het voorgeschreven tijdvak, doet die Verdragsluitende Partij in een verklaring kennisgeving aan de Directeur-Generaal van het toegestane tijdvak van opschorting.

b)

Wanneer de wetgeving van een Verdragsluitende Partij niet voorziet in de opschorting van de openbaarmaking van een tekening of model van nijverheid, doet die Partij hiervan in een verklaring kennisgeving aan de Directeur-Generaal.

2.   [Opschorting van de openbaarmaking] Wanneer de internationale aanvraag een verzoek om opschorting van de openbaarmaking bevat, vindt de openbaarmaking plaats:

i)

indien geen van de in de internationale aanvraag aangewezen Verdragsluitende Partijen een verklaring ingevolge het eerste lid heeft gedaan, na verloop van het voorgeschreven tijdvak;

of

ii)

indien een van de in de internationale aanvraag aangewezen Verdragsluitende Partijen een verklaring ingevolge het eerste lid, onder a), heeft gedaan, na verloop van het tijdvak waarvan in die verklaring kennisgeving is gedaan of, indien verscheidene aangewezen Verdragsluitende Partijen dergelijke verklaringen hebben gedaan, na afloop van het kortste tijdvak waarvan in hun verklaringen kennisgeving is gedaan.

3.   [Behandeling van aanvragen tot opschorting wanneer opschorting niet mogelijk is krachtens de toepasselijke wetgeving] Wanneer om opschorting van de openbaarmaking is verzocht en een van de aangewezen Verdragsluitende Partijen in het internationale verzoek, ingevolge het eerste lid, onder b), een verklaring heeft gedaan dat de opschorting van de openbaarmaking krachtens haar wetgeving niet mogelijk is:

i)

doet het Internationaal Bureau hiervan, behoudens het bepaalde onder ii), kennisgeving aan de aanvrager; indien de aanvrager niet schriftelijk binnen de voorgeschreven termijn het Internationaal Bureau mededeling doet van de intrekking van de aanwijzing van de genoemde Verdragsluitende Partij, houdt het Internationaal Bureau geen rekening met de aanvraag tot opschorting van de openbaarmaking;

ii)

houdt het Internationaal Bureau, wanneer de internationale aanvraag in plaats van reproducties van de tekening of het model van nijverheid te bevatten, vergezeld gaat van specimens van de tekening of het model van nijverheid, geen rekening met de aanwijzing van de genoemde Verdragsluitende Partij en doet het hiervan kennisgeving aan de aanvrager.

4.   [Verzoek om vervroegde openbaarmaking van of bijzondere toegang tot de internationale registratie]

a)

Gedurende het ingevolge het tweede lid toepasselijke tijdvak van opschorting kan de houder te allen tijde verzoeken om de openbaarmaking van een, meerdere of alle tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie; in een dergelijk geval wordt het tijdvak van opschorting voor deze tekening of dit model of deze tekeningen of deze modellen geacht te zijn verstreken op de datum van ontvangst van dat verzoek door het Internationaal Bureau.

b)

Te allen tijde gedurende het ingevolge het tweede lid toepasselijke tijdvak van opschorting kan de houder het Internationaal Bureau eveneens verzoeken een door de houder aangewezen derde een uittreksel te verstrekken van een, meerdere of alle tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie, of deze derde toegang te verlenen tot deze tekening of dit model of deze tekeningen of deze modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie.

5.   [Afstand en beperking]

a)

Indien de houder, op enig moment gedurende het ingevolge het tweede lid toepasselijke tijdvak van opschorting, afziet van de internationale registratie ten aanzien van alle aangewezen Verdragsluitende Partijen, wordt de tekening of het model van nijverheid of worden de tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie, niet openbaar gemaakt.

b)

Indien de houder, op enig moment gedurende het ingevolge het tweede lid toepasselijke tijdvak van opschorting, de internationale registratie ten aanzien van alle aangewezen Verdragsluitende Partijen beperkt tot een of meerdere tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie, wordt de andere tekening of het andere model of worden de andere tekeningen of andere modellen die het onderwerp zijn van de internationale registratie, niet openbaar gemaakt.

6.   [Openbaarmaking en verstrekking van reproducties]

a)

Bij het verstrijken van elk tijdvak van opschorting dat krachtens de bepalingen van dit artikel toepasselijk is, maakt het Internationaal Bureau de internationale registratie openbaar, onder voorbehoud van betaling van de voorgeschreven heffingen. Indien deze heffingen niet op de voorgeschreven wijze worden betaald, wordt de internationale registratie doorgehaald en wordt niet overgegaan tot openbaarmaking.

b)

Wanneer de internationale aanvraag overeenkomstig artikel 5, eerste lid, onder iii), vergezeld is gegaan van een of meerdere specimens van de tekening of het model van nijverheid, overlegt de houder het Internationaal Bureau binnen de voorgeschreven termijn het voorgeschreven aantal exemplaren van een reproductie van elke tekening die of elk model van nijverheid dat het onderwerp is van deze aanvraag. Voor zover de houder zulks niet doet, wordt de internationale registratie doorgehaald en wordt niet overgegaan tot openbaarmaking.

Artikel 12

Weigering

1.   [Recht van weigering] Het Bureau van een aangewezen Verdragsluitende Partij kan, wanneer ten aanzien van een, meerdere of alle tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van een internationale registratie, niet wordt voldaan aan de voorwaarden ingevolge de wetgeving van die Verdragsluitende Partij voor de toekenning van bescherming, de rechtsgevolgen van de internationale registratie geheel of ten dele weigeren op het grondgebied van de genoemde Verdragsluitende Partij, met dien verstande dat geen enkel Bureau evenwel de rechtsgevolgen van een internationale registratie geheel of ten dele kan weigeren op grond van het feit dat ingevolge de wetgeving van de betrokken Verdragsluitende Partij niet wordt voldaan aan eisen ten aanzien van de vorm of inhoud van de internationale aanvraag als voorzien in, aanvullend op of afwijkend van in deze Akte of in het Reglement van uitvoering vervatte eisen.

2.   [Kennisgeving van weigering]

a)

De weigering van de rechtsgevolgen van een internationale registratie wordt binnen de voorgeschreven termijn door het Bureau aan het Internationaal Bureau medegedeeld in de vorm van een kennisgeving van weigering.

b)

Elke kennisgeving van weigering bevat alle gronden waarop de weigering is gebaseerd.

3.   [Verzending van de kennisgeving van weigering; rechtsmiddelen]

a)

Het Internationaal Bureau zendt de houder onverwijld een afschrift van de kennisgeving van weigering.

b)

De houder heeft dezelfde rechtsmiddelen als wanneer een tekening die of model van nijverheid dat het onderwerp is van de internationale registratie, het onderwerp zou zijn geweest van de aanvraag tot bescherming krachtens de wetgeving die van toepassing is op het Bureau dat de weigering heeft medegedeeld. Deze rechtsmiddelen omvatten ten minste de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek of een herziening van de weigering of van een beroep tegen de weigering.

4.    (2).[Intrekking van weigering] Elke weigering kan te allen tijde geheel of ten dele worden ingetrokken door het Bureau dat de weigering heeft medegedeeld.

Artikel 13

Bijzondere vereisten ten aanzien van de eenheid van de tekening of het model

1.   [Kennisgeving van bijzondere vereisten] Elke Verdragsluitende Partij waarvan de wetgeving, op het tijdstip waarop zij partij wordt bij deze Akte, verlangt dat de tekeningen of modellen die het onderwerp zijn van een en dezelfde aanvraag voldoen aan een vereiste van eenheid van ontwerp, eenheid van vervaardiging of eenheid van gebruik of toebehoren aan een en dezelfde verzameling of samenstelling van artikelen, of dat aanspraak gemaakt kan worden op een enkele onafhankelijke en onderscheiden tekening of een enkel onafhankelijk of onderscheiden model kan worden geclaimd in dezelfde aanvraag, kan van dit vereiste in een verklaring kennisgeving doen aan de Directeur-Generaal. Een dergelijke verklaring laat het recht van de indiener van een internationale aanvraag evenwel onverlet, overeenkomstig artikel 5, vierde lid, meerdere tekeningen of modellen van nijverheid in die aanvraag te vermelden, zelfs indien de Verdragsluitende Partij die de verklaring heeft gedaan, in de aanvraag wordt aangewezen.

2.   [Rechtsgevolgen van de verklaring] Deze verklaring stelt het Bureau van de Verdragsluitende Partij dat deze verklaring heeft gedaan in staat de rechtsgevolgen van de internationale registratie overeenkomstig artikel 12, eerste lid, te weigeren, totdat is voldaan aan het vereiste waarvan door die Verdragsluitende Partij kennisgeving is gedaan.

3.   [Aanvullende heffingen verschuldigd in geval van splitsing van een registratie] Indien een internationale registratie, na een kennisgeving van weigering krachtens het tweede lid, bij het betrokken Bureau wordt gesplitst om een in de kennisgeving vermelde weigeringsgrond te ondervangen, is dat Bureau bevoegd een belasting te heffen voor elke aanvullende internationale aanvraag die nodig zou zijn geweest om die weigeringsgrond te vermijden.

Artikel 14

Rechtsgevolgen van de internationale registratie

1.   [Dezelfde rechtsgevolgen als die van een aanvraag ingevolge de toepasselijke wetgeving] Te rekenen vanaf de datum van internationale registratie heeft de internationale registratie in elke aangewezen Verdragsluitende Partij ten minste dezelfde rechtsgevolgen als een regelmatig ingediende aanvraag ter verkrijging van de bescherming van de tekening of het model van nijverheid ingevolge de wetgeving van die Verdragsluitende Partij.

2.   [Dezelfde rechtsgevolgen als die van de toekenning van de bescherming ingevolge de toepasselijke wetgeving]

a)

In elke aangewezen Verdragsluitende Partij waarvan het Bureau geen weigering overeenkomstig artikel 12 heeft medegedeeld, heeft de internationale registratie dezelfde rechtsgevolgen als de toekenning van de bescherming van de tekening of het model van nijverheid ingevolge de wetgeving van die Verdragsluitende Partij, uiterlijk te rekenen vanaf de datum van het verstrijken van de termijn gedurende welke zij een weigering kan mededelen of, wanneer een Verdragsluitende Partij daartoe een verklaring heeft gedaan ingevolge het Reglement van uitvoering, uiterlijk op het in die verklaring vermelde tijdstip.

b) (3)

Wanneer het Bureau van een aangewezen Verdragsluitende Partij een weigering heeft medegedeeld en deze weigering nadien geheel of ten dele heeft ingetrokken, heeft de internationale registratie in die Verdragsluitende Partij, voor zover de weigering is ingetrokken, dezelfde rechtsgevolgen als een toekenning van de bescherming van de tekening of het model van nijverheid ingevolge de wetgeving van genoemde Verdragsluitende Partij, uiterlijk te rekenen vanaf de datum waarop de weigering is ingetrokken.

c)

De ingevolge dit lid aan de internationale registratie toegekende rechtsgevolgen zijn van toepassing op tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van die registratie zoals zij door het aangewezen Bureau van het Internationaal Bureau zijn ontvangen of, in voorkomend geval, zoals zij zijn gewijzigd gedurende de procedure bij dat Bureau.

3.   [Verklaring betreffende de rechtsgevolgen van de aanwijzing van de Verdragsluitende Partij van de aanvrager]

a)

Elke Verdragsluitende Partij waarvan het Bureau een Bureau is dat overgaat tot een onderzoek, kan in een verklaring de Directeur-Generaal kennisgeving doen dat, wanneer deze Verdragsluitende Partij de Partij is van de aanvrager, de aanwijzing van die Verdragsluitende Partij in een internationale registratie geen rechtsgevolg heeft.

b)

Wanneer een Verdragsluitende Partij die de onder a) bedoelde verklaring heeft gedaan, wordt genoemd in een internationale aanvraag zijnde tegelijkertijd de Verdragsluitende Partij van de aanvrager en een aangewezen Verdragsluitende Partij, neemt het Internationaal Bureau de aanwijzing van die Verdragsluitende Partij niet in acht.

Artikel 15

Ongeldigverklaring

1.   [Mogelijkheid van de houder om zijn rechten te doen gelden] De gedeeltelijke of volledige ongeldigverklaring door de bevoegde autoriteiten van een aangewezen Verdragsluitende Partij van de rechtsgevolgen van de internationale registratie op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij kan niet worden uitgesproken zonder dat de houder in staat is gesteld tijdig zijn rechten te doen gelden.

2.   [Kennisgeving van de ongeldigverklaring] Het Bureau van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de rechtsgevolgen van de internationale registratie ongeldig zijn verklaard, doet, wanneer het van de ongeldigverklaring op de hoogte is, hiervan kennisgeving aan het Internationaal Bureau.

Artikel 16

Inschrijving van wijzigingen en andere aangelegenheden betreffende internationale registratie

1.   [Inschrijving van wijzigingen en andere aangelegenheden] Het Internationaal Bureau schrijft op de voorgeschreven wijze in het internationale register in:

i)

elke wijziging in de eigendom van de internationale registratie ten aanzien van een, meerdere of alle aangewezen Verdragsluitende Partijen en ten aanzien van een, meerdere of alle tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie, mits de nieuwe eigenaar bevoegd is een internationale aanvraag in te dienen krachtens artikel 3;

ii)

elke wijziging van de naam of van het adres van de houder;

iii)

het benoemen van een gemachtigde van de aanvrager of van de houder en alle overige relevante gegevens met betrekking tot deze gemachtigde;

iv)

elke afstand door de houder van de internationale registratie ten aanzien van een, meerdere of alle aangewezen Verdragsluitende Partijen;

v)

elke beperking van de internationale registratie ten aanzien van een of meerdere tekeningen of modellen van nijverheid die hiervan het onderwerp zijn, gedaan door de houder ten aanzien van een, meerdere of alle aangewezen Verdragsluitende Partijen;

vi)

elke ongeldigverklaring door de bevoegde autoriteiten van een aangewezen Verdragsluitende Partij, op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij, van de rechtsgevolgen van de internationale registratie ten aanzien van een, meerdere of alle tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van deze registratie;

vii)

alle overige relevante gegevens, genoemd in het Reglement van uitvoering, betreffende de rechten van een, meerdere of alle tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie.

2.   [Rechtsgevolgen van de inschrijving in het internationale register] Elke in het eerste lid, onder i), ii), iv), v), vi) en vii), bedoelde inschrijving heeft dezelfde rechtsgevolgen als wanneer deze zou zijn gedaan in het register van het Bureau van elk van de desbetreffende Verdragsluitende Partijen, behoudens dat een Verdragsluitende Partij de Directeur-Generaal in een verklaring ervan kennisgeving kan doen dat een in het eerste lid, onder i), bedoelde inschrijving niet de genoemde rechtsgevolgen heeft in die Verdragsluitende Partij zolang het Bureau van die Verdragsluitende Partij de in bovengenoemde verklaring uiteengezette verklaringen of documenten niet heeft ontvangen.

3.   [Heffingen] Elke ingevolge het eerste lid gedane inschrijving kan onderworpen zijn aan betaling van een heffing.

4.   [Openbaarmaking] Het Internationaal Bureau maakt een mededeling openbaar betreffende elke ingevolge het eerste lid gedane inschrijving. Het zendt een exemplaar van de openbaarmaking van de mededeling aan het Bureau van elk van de betrokken Verdragsluitende Partijen.

Artikel 17

Initieel tijdvak en vernieuwing van de internationale registratie en tijdsduur van de bescherming

1.   [Initieel tijdvak van de internationale registratie] De internationale registratie wordt verricht voor een initieel tijdvak van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de internationale registratie.

2.   [Vernieuwing van de internationale registratie] De internationale registratie kan voor aanvullende tijdvakken van vijf jaar worden vernieuwd, overeenkomstig de voorgeschreven procedure en tegen betaling van de voorgeschreven heffingen.

3.   [Tijdsduur van de bescherming in de aangewezen Verdragsluitende Partijen]

a)

Op voorwaarde dat de internationale registratie wordt vernieuwd en onverminderd het bepaalde onder b), bedraagt de tijdsduur van de bescherming, in elke aangewezen Verdragsluitende Partij, vijftien jaar te rekenen vanaf de datum van de internationale registratie.

b)

Wanneer de wetgeving van een aangewezen Verdragsluitende Partij voorziet in een tijdsduur van bescherming van meer dan vijftien jaar voor een tekening of model van nijverheid waaraan de bescherming is toegekend krachtens die wetgeving, is de tijdsduur van de bescherming, mits de internationale registratie wordt vernieuwd, dezelfde als die waarin wordt voorzien in de wetgeving van die Verdragsluitende Partij.

c)

Elke Verdragsluitende Partij doet de Directeur-Generaal in een verklaring kennisgeving van de in haar wetgeving voorziene maximum tijdsduur van bescherming.

4.   [Mogelijkheid van beperkte vernieuwing] De vernieuwing van de internationale registratie kan worden verricht voor een, meerdere of alle aangewezen Verdragsluitende Partijen en voor een, meerdere of alle tekeningen of modellen van nijverheid die het onderwerp zijn van de internationale registratie.

5.   [Inschrijving en openbaarmaking van de vernieuwing] Het Internationaal Bureau schrijft de vernieuwingen in het internationale register in en maakt hiervan een mededeling openbaar. Het zendt een exemplaar van de openbaarmaking van de mededeling aan het Bureau van elk van de betrokken Verdragsluitende Partijen.

Artikel 18

Informatie met betrekking tot de openbaar gemaakte internationale registraties

1.   [Toegang tot de informatie] Het Internationaal Bureau verstrekt aan elke persoon die daarom verzoekt, tegen betaling van de voorgeschreven heffing, uittreksels uit het internationale register, of informatie over de inhoud van het internationale register, met betrekking tot elke openbaar gemaakte internationale registratie.

2.   [Vrijstelling van legalisatie] De door het Internationaal Bureau verstrekte uittreksels uit het internationale register zijn in elke Verdragsluitende Partij vrijgesteld van alle legalisatievereisten.

HOOFDSTUK II

ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 19

Gemeenschappelijk Bureau van verscheidene Staten

1.   [Kennisgeving inzake een gemeenschappelijk Bureau] Indien verscheidene Staten die van plan zijn partij te worden bij deze Akte de unificatie van hun nationale wetten inzake tekeningen en modellen van nijverheid hebben gerealiseerd, of indien verscheidene staten die Partij zijn bij deze Akte zulks overeenkomen, kunnen zij de Directeur-Generaal ervan kennisgeving doen:

i)

dat het nationale Bureau van elk van hen wordt vervangen door een gemeenschappelijk Bureau,

en

ii)

dat het geheel van hun respectieve grondgebieden waarop de geünificeerde wet van toepassing is, voor de toepassing van de artikelen 1, 3 tot en met 18 en 31 van deze Akte moet worden beschouwd als een enkele Verdragsluitende Partij.

2.   [Tijdstip waarop de kennisgeving moet worden gedaan] De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt gedaan:

i)

in het geval van Staten die van plan zijn partij te worden bij deze Akte, op het tijdstip van nederlegging van de in artikel 27, tweede lid, bedoelde akten;

ii)

in het geval van Staten die Partij zijn bij deze Akte, op elk tijdstip na de unificatie van hun nationale wetten.

3.   [Datum waarop de kennisgeving van kracht wordt] De in het eerste en tweede lid bedoelde kennisgeving wordt van kracht:

i)

in het geval van Staten die van plan zijn partij te worden bij deze Akte, op het tijdstip dat deze Staten worden gebonden door deze Akte;

ii)

in het geval van Staten die partij zijn bij deze Akte, drie maanden na de datum van de mededeling die hiervan wordt gedaan door de Directeur-Generaal aan de andere Verdragsluitende Partijen of op enige in de kennisgeving vermelde latere datum.

Artikel 20

Lidmaatschap van de Unie van 's-Gravenhage

De Verdragsluitende Partijen zijn leden van dezelfde Unie als de Staten die Partij zijn bij de Akte van 1934 of bij de Akte van 1960.

Artikel 21

Algemene Vergadering

1.   [Samenstelling]

a)

De Verdragsluitende Partijen zijn lid van dezelfde Algemene Vergadering als de Staten die zijn gebonden door artikel 2 van de Aanvullende Akte van 1967.

b)

Elk lid van de Algemene Vergadering wordt hierin vertegenwoordigd door een afgevaardigde, die zich kan laten bijstaan door plaatsvervangers, adviseurs en deskundigen, en elke afgevaardigde kan slechts een enkele Verdragsluitende Partij vertegenwoordigen.

c)

De leden van de Unie die geen lid zijn van de Algemene Vergadering, kunnen de bijeenkomsten van de Algemene Vergadering als waarnemer bijwonen.

2.   [Taken]

a)

De Algemene Vergadering:

i)

neemt alle vraagstukken in behandeling betreffende de instandhouding en de ontwikkeling van de Unie en de toepassing van deze Akte;

ii)

oefent de rechten uit die haar in het bijzonder zijn toegekend en kwijt zich van de taken die haar in het bijzonder zijn opgedragen op grond van deze Akte of van de Aanvullende Akte van 1967;

iii)

verstrekt aan de Directeur-Generaal richtlijnen betreffende de voorbereiding van herzieningsconferenties en neemt besluiten over de bijeenroeping van deze conferenties;

iv)

brengt wijzigingen aan in het Reglement van uitvoering;

v)

bestudeert en hecht haar goedkeuring aan de rapporten en de werkzaamheden van de Directeur-Generaal met betrekking tot de Unie en verstrekt hem alle van belang zijnde instructies met betrekking tot de vraagstukken vallend onder de competentie van de Unie;

vi)

stelt het programma en de tweejaarlijkse begroting van de Unie vast en keurt haar jaarrekeningen goed;

vii)

stelt het financieel reglement van de Unie vast;

viii)

roept de commissies en werkgroepen in het leven die zij van belang acht voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie;

ix)

beslist, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder c), welke Staten, intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties als waarnemer tot haar vergaderingen zullen worden toegelaten;

x)

verricht iedere andere handeling die dienstig is ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie en kwijt zich van alle overige nuttige taken in het kader van deze Akte;

b)

Aangaande de vraagstukken die eveneens andere door de Organisatie beheerde Unies raken, doet de Algemene Vergadering uitspraak na het advies van de Coördinatiecommissie van de Organisatie te hebben ingewonnen.

3.   [Quorum]

a)

De helft van de leden van de Algemene Vergadering die Staat zijn en die stemrecht hebben ter zake van een gegeven vraagstuk, vormt het quorum ten behoeve van de stemming over dat vraagstuk.

b)

Niettegenstaande het bepaalde onder a) kunnen, indien gedurende een zitting het aantal leden van de Algemene Vergadering die Staat zijn, die stemrecht hebben ter zake van een gegeven vraagstuk en die vertegenwoordigd zijn, kleiner is dan de helft, maar gelijk aan of groter dan het derde deel van de leden van de Algemene Vergadering die Staat zijn en die stemrecht hebben ter zake van dat vraagstuk, door die Vergadering besluiten worden genomen; evenwel worden de besluiten van de Algemene Vergadering, met uitzondering van die welke haar eigen procedure betreffen, eerst rechtens uitvoerbaar, nadat aan de hierna vermelde voorwaarden is voldaan. Het Internationaal Bureau brengt de genoemde besluiten ter kennis van de leden van de Algemene Vergadering die Staat zijn, die stemrecht hebben ter zake van het genoemde vraagstuk en die niet vertegenwoordigd waren en verzoekt hun binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum van de bedoelde kennisgeving, schriftelijk hun stem uit te brengen of hun onthouding kenbaar te maken. Indien na afloop van deze termijn het aantal leden dat op deze wijze zijn stem heeft uitgebracht of zijn onthouding heeft kenbaar gemaakt, ten minste gelijk is aan het aantal leden dat in de vergadering aan het quorum ontbrak, worden bedoelde besluiten rechtens uitvoerbaar, mits tezelfdertijd de vereiste meerderheid nog steeds wordt bereikt.

4.   [Besluitneming binnen de Algemene Vergadering]

a)

De Algemene Vergadering streeft ernaar haar besluiten bij consensus te nemen.

b)

Wanneer het niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt over het besluit ter zake van de desbetreffende aangelegenheid gestemd. In een dergelijk geval:

i)

beschikt elke Verdragsluitende Partij die een Staat is over één stem en stemt uitsluitend in eigen naam;

en

ii)

kan elke Verdragsluitende Partij die een intergouvernementele organisatie is deelnemen aan de stemming in plaats van haar lidstaten, met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten die Partij zijn bij deze Akte; geen enkele intergouvernementele organisatie neemt deel aan de stemming indien een van haar lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.

c)

Ten aanzien van aangelegenheden die uitsluitend de Staten aangaan die gebonden zijn door artikel 2 van de Aanvullende Akte van 1967, hebben de Verdragsluitende Partijen die niet gebonden zijn door dat artikel, geen stemrecht, terwijl ten aanzien van aangelegenheden die uitsluitend de Verdragsluitende Partijen aangaan, alleen deze laatste stemrecht hebben.

5.   [Meerderheid]

a)

Onverminderd het bepaalde in artikel 24, tweede lid, en artikel 26, tweede lid, worden de besluiten van de Algemene Vergadering genomen met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen.

b)

Onthouding geldt niet als stem.

6.   [Zittingen]

a)

De Algemene Vergadering komt eenmaal in de twee jaar in gewone zitting bijeen op uitnodiging van de Directeur-Generaal en, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, gedurende dezelfde periode en te zelfder plaatse als de Algemene Vergadering van de Organisatie.

b)

De Algemene Vergadering komt in buitengewone zitting bijeen op uitnodiging van de Directeur-Generaal hetzij ingevolge een verzoek van een vierde van de leden van de Algemene Vergadering, hetzij op het eigen initiatief van de Directeur-Generaal.

c)

De agenda voor elke zitting wordt opgesteld door de Directeur-Generaal.

7.   [Reglement van orde] De Algemene Vergadering stelt haar reglement van orde vast.

Artikel 22

Internationaal Bureau

1.   [Administratieve taken]

a)

De internationale registratie en de bijbehorende taken, alsmede de andere administratieve taken betreffende de Unie, worden verricht door het Internationaal Bureau.

b)

Het Internationaal Bureau bereidt in het bijzonder de bijeenkomsten voor en voorziet in het secretariaat van de Algemene Vergadering en van de door haar in het leven te roepen commissies van deskundigen en werkgroepen.

2.   [Directeur-Generaal] De Directeur-Generaal is de hoogste functionaris van de Unie en tevens haar vertegenwoordiger.

3.   [Vergaderingen anders dan zittingen van de Algemene Vergadering] De Directeur-Generaal roept de door de Algemene Vergadering ingestelde commissies en werkgroepen bijeen alsmede alle andere vergaderingen aangaande aangelegenheden die van belang zijn voor de Unie.

4.   [Rol van het Internationaal Bureau bij de Algemene Vergadering en bij andere vergaderingen]

a)

De Directeur-Generaal en de door de Directeur-Generaal aangewezen personen nemen zonder stemrecht deel aan alle bijeenkomsten van de Algemene Vergadering en van de door de Algemene Vergadering ingestelde commissies en werkgroepen, alsmede aan elke andere door de Directeur-Generaal onder auspiciën van de Unie bijeengeroepen vergadering.

b)

De Directeur-Generaal of een door de Directeur-Generaal aangewezen lid van het personeel is ambtshalve secretaris van de Algemene Vergadering en van de onder a) bedoelde commissies, werkgroepen en andere vergaderingen.

5.   [Conferenties]

a)

Het Internationaal Bureau bereidt volgens de aanwijzingen van de Algemene Vergadering de herzieningsconferenties voor.

b)

Het Internationaal Bureau kan bij de voorbereiding van deze conferenties het advies inwinnen van intergouvernementele organisaties en internationale en nationale niet-gouvernementele organisaties.

c)

De Directeur-Generaal en de door de Directeur-Generaal aangewezen personen nemen zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen van de herzieningsconferenties.

6.   [Overige taken] Het Internationaal Bureau voert alle overige aan hem met betrekking tot deze Akte opgedragen taken uit.

Artikel 23

Financiën

1.   [Begroting]

a)

De Unie heeft een begroting.

b)

De begroting van de Unie omvat de eigen inkomsten en uitgaven van de Unie en haar bijdrage aan de begroting van de gemeenschappelijke uitgaven van de Unies die door de Organisatie worden beheerd.

c)

Als gemeenschappelijke uitgaven van de unies worden beschouwd de uitgaven die niet uitsluitend ten laste van de Unie komen, maar tevens van een of meer andere Unies die door de Organisatie worden beheerd. Het aandeel van de Unie in deze gemeenschappelijke uitgaven is evenredig aan het belang dat deze uitgaven voor haar vertegenwoordigen.

2.   [Coördinatie met de begrotingen van andere Unies] De begroting van de Unie wordt vastgesteld met inachtneming van de vereisten tot coördinatie met de begrotingen van de andere door de Organisatie beheerde Unies.

3.   [Bronnen van financiering van de begroting] De begroting van de Unie wordt gefinancierd uit de volgende inkomstenbronnen:

i)

de heffingen voor internationale registraties;

ii)

de gelden verschuldigd voor de overige diensten welke door het Internationaal Bureau worden verleend namens de Unie;

iii)

de opbrengst van de verkoop van de publicaties van het Internationaal Bureau betreffende de Unie en de rechten welke op deze publicaties betrekking hebben;

iv)

giften, legaten en subsidies;

v)

huuropbrengsten, renten en overige inkomsten.

4.   [Vaststelling van de heffingen en verschuldigde gelden; omvang van de begroting]

a)

Het bedrag van de heffingen, bedoeld in het derde lid, onder i), wordt vastgesteld door de Algemene Vergadering op voorstel van de Directeur-Generaal. De verschuldigde bedragen, bedoeld in het derde lid, onder ii), worden vastgesteld door de Directeur-Generaal en zijn voorlopig van toepassing totdat de Algemene Vergadering bij haar volgende zitting hierover een besluit neemt.

b)

Het bedrag van de in het derde lid, onder i), bedoelde heffingen wordt zo vastgesteld, dat de ontvangsten van de Unie, afkomstig uit heffingen en andere inkomstenbronnen, ten minste voldoende zijn om de uitgaven van het Internationaal Bureau ten behoeve van de Unie te dekken.

c)

Ingeval de begroting niet is vastgesteld voor de aanvang van het nieuwe begrotingsjaar, wordt de begroting van het voorafgaande jaar aangehouden volgens de werkwijze voorzien in het financieel reglement.

5.   [Operationeel fonds] De Unie bezit een operationeel fonds, gevormd door de overschotten van de ontvangsten en ingeval deze overschotten niet voldoende zijn, door een eenmalige storting van elk lid van de Unie. Indien het fonds ontoereikend wordt, beslist de Algemene Vergadering over bijstorting. Het aandeel en de wijze van storting worden vastgesteld door de Algemene Vergadering op voorstel van de Directeur-Generaal.

6.   [Door de Gastheerstaat verstrekte voorschotten]

a)

De zetelovereenkomst, gesloten met de Staat op het grondgebied waarvan de Organisatie haar zetel heeft, bepaalt dat, indien het operationeel fonds niet toereikend is, die Staat voorschotten verstrekt. Het bedrag van deze voorschotten en de voorwaarden waaronder zij worden verstrekt, vormen telkenmale het onderwerp van afzonderlijke overeenkomsten tussen de betrokken Staat en de Organisatie.

b)

De Staat, bedoeld onder a), en de Organisatie hebben elk het recht de overeenkomst tot het verstrekken van voorschotten op te zeggen bij schriftelijke kennisgeving. De opzegging wordt van kracht drie jaar na afloop van het jaar waarin de kennisgeving is gedaan.

7.   [Nazien van rekeningen] Het nazien van de rekeningen wordt verricht op de wijze voorzien in het financieel reglement, door een of meer Staten die lid zijn van de Unie of door onafhankelijke controleurs, die met hun instemming zijn aangewezen door de Algemene Vergadering.

Artikel 24

Reglement van uitvoering

1.   [Onderwerp] Het Reglement van uitvoering regelt de wijze van toepassing van deze Akte. Het omvat in het bijzonder bepalingen met betrekking tot:

i)

aangelegenheden die, ingevolge deze Akte, het onderwerp moeten zijn van voorschriften;

ii)

nadere details betreffende bepalingen van deze Akte of tot alle details die van nut zijn voor de uitvoering daarvan;

iii)

alle vereisten, vraagstukken of procedures van administratieve aard.

2.   [Wijziging van sommige bepalingen van het Reglement van Uitvoering]

a)

In het Reglement van Uitvoering kan worden bepaald dat sommige bepalingen van het Reglement van Uitvoering uitsluitend bij unanimiteit of uitsluitend met een meerderheid van vier vijfde kunnen worden gewijzigd.

b)

Om het vereiste van unanimiteit of van een meerderheid van vier vijfde in de toekomst niet langer van toepassing te laten zijn op de wijziging van een bepaling van het Reglement van Uitvoering, is unanimiteit vereist.

c)

Om het vereiste van unanimiteit of van een meerderheid van vier vijfde in de toekomst van toepassing te laten zijn op de wijziging van een bepaling van het Reglement van Uitvoering, is een meerderheid van vier vijfde vereist.

3.   [Strijdigheid tussen deze Akte en het Reglement van Uitvoering] In geval van strijdigheid tussen de bepalingen van deze Akte en die van het Reglement van Uitvoering, zijn de eerste doorslaggevend.

HOOFDSTUK III

HERZIENING EN WIJZIGING

Artikel 25

Herziening van deze Akte

1.   [Herzieningsconferenties] Deze Akte kan worden herzien door een conferentie van de Verdragsluitende Partijen.

2.   [Herziening of wijziging van bepaalde artikelen] De artikelen 21, 22, 23 en 26 kunnen worden gewijzigd hetzij door een herzieningsconferentie, hetzij door de Algemene Vergadering overeenkomstig de bepalingen van artikel 26.

Artikel 26

Wijziging van bepaalde artikelen door de Algemene Vergadering

1.   [Voorstellen tot wijziging]

a)

Voorstellen tot wijziging van de artikelen 21, 22, 23 en van dit artikel door de Algemene Vergadering kunnen door elke Verdragsluitende Partij of door de Directeur-Generaal worden gedaan.

b)

Deze voorstellen worden ten minste zes maanden voordat zij aan de Algemene Vergadering ter overweging worden voorgelegd, door de Directeur-Generaal aan de Verdragsluitende Partijen medegedeeld.

2.   [Meerderheid] Voor de aanneming van elke wijziging van de in het eerste lid bedoelde artikelen is een meerderheid van drie vierde vereist; voor de aanneming van elke wijziging van artikel 21 of van het onderhavige lid is evenwel een meerderheid van vier vijfde vereist.

3.   [Inwerkingtreding]

a)

Behoudens wanneer het bepaalde onder b) van toepassing is, treedt elke wijziging van de in lid 1 bedoelde artikelen in werking een maand nadat de Directeur-Generaal van drie vierde van de Verdragsluitende Partijen die op het tijdstip dat de wijziging werd aangenomen, lid van de Algemene Vergadering waren en stemrecht hadden ten aanzien van die wijziging, schriftelijke kennisgevingen heeft ontvangen van de aanvaarding van deze wijzigingen overeenkomstig hun onderscheiden constitutionele regels.

b)

Een wijziging van artikel 21, derde of vierde lid, of van deze alinea treedt niet in werking indien, binnen zes maanden volgend op de aanneming hiervan door de Algemene Vergadering, een Verdragsluitende Partij de Directeur-Generaal kennisgeving doet van het feit dat zij deze wijziging niet aanvaardt.

c)

Elke wijziging die overeenkomstig de bepalingen van dit lid in werking treedt, bindt alle Staten en intergouvernementele organisaties die Verdragsluitende Partij zijn op het tijdstip dat de wijziging in werking treedt of die op een later tijdstip Verdragsluitende Partij worden.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

Partij worden bij deze Akte

1.   [Te vervullen voorwaarden] Onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid en artikel 28,

i)

kan elke Staat die lid is van de Organisatie, deze Akte ondertekenen en hierbij Partij worden;

ii)

kan elke intergouvernementele organisatie die een Bureau beheert waarbij de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid kan worden verkregen met rechtsgevolg op het grondgebied waarop het oprichtingsverdrag van de intergouvernementele organisatie van toepassing is, deze Akte ondertekenen en hierbij Partij worden, mits ten minste een van de lidstaten van de intergouvernementele organisatie lid is van de Organisatie en mits dit Bureau niet het onderwerp is van een kennisgeving ingevolge artikel 19.

2.   [Bekrachtiging of toetreding] Elke in het eerste lid bedoelde Staat of intergouvernementele organisatie kan:

i)

een akte van bekrachtiging nederleggen indien hij of zij deze Akte heeft ondertekend,

of

ii)

een akte van toetreding nederleggen indien hij of zij deze Akte niet heeft ondertekend.

3.   [Datum waarop de nederlegging van kracht wordt]

a)

Onverminderd het bepaalde onder b) tot en met d) is de datum waarop de nederlegging van een akte van bekrachtiging of toetreding van kracht wordt, de datum waarop deze akte wordt nedergelegd.

b)

De datum waarop de nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding van elke Staat voor welke de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid uitsluitend kan worden verkregen door tussenkomst van het Bureau dat wordt beheerd door een intergouvernementele organisatie waarvan die Staat lid is, van kracht wordt, is de datum waarop de akte van die intergouvernementele organisatie wordt nedergelegd, indien deze datum valt na de datum waarop de akte van de genoemde Staat is nedergelegd.

c)

De datum waarop de nederlegging van elke akte van bekrachtiging of toetreding die de in artikel 19 bedoelde kennisgeving bevat of hiervan vergezeld gaat, van kracht wordt, is de datum waarop de laatste akte van de Staten die lid zijn van de groep van Staten die genoemde kennisgeving hebben gedaan, is nedergelegd.

d)

Elke akte van bekrachtiging of toetreding van een Staat kan een verklaring bevatten, of van een verklaring vergezeld gaan, waarin wordt bepaald dat deze akte slechts als nedergelegd mag worden beschouwd indien de akte respectievelijk akten van een andere Staat of van een intergouvernementele organisatie, of die van twee andere Staten, of die van een andere Staat en van een intergouvernementele organisatie, waarvan de namen zijn aangegeven en die de noodzakelijke voorwaarden vervullen om partij te worden bij deze Akte, eveneens is respectievelijk zijn nedergelegd. De akte die een dergelijke verklaring bevat of van een dergelijke verklaring vergezeld gaat, wordt geacht te zijn nedergelegd op de dag waarop de in de verklaring aangegeven voorwaarde is vervuld. Indien evenwel een in de verklaring aangegeven akte zelf een verklaring van hetzelfde type bevat of zelf vergezeld gaat van een verklaring van hetzelfde type, wordt deze akte geacht te zijn nedergelegd op de dag waarop de in deze laatste verklaring aangegeven voorwaarde is vervuld.

e)

Elke verklaring gedaan ingevolge het bepaalde onder d) kan, te allen tijde, geheel of ten dele worden ingetrokken. De intrekking wordt van kracht op de datum waarop de kennisgeving van intrekking door de Directeur-Generaal wordt ontvangen.

Artikel 28

Datum waarop de bekrachtigingen en toetredingen van kracht worden

1.   [Akten die in overweging worden genomen] Voor de toepassing van dit artikel worden uitsluitend in overweging genomen de akten van bekrachtiging of toetreding die door de in artikel 27, eerste lid, bedoelde Staten of intergouvernementele organisaties zijn nedergelegd en voor welke de voorwaarden van artikel 27, derde lid, ten aanzien van de datum waarop zij van kracht zijn geworden, zijn vervuld.

2.   [Inwerkingtreding van deze Akte] Deze Akte treedt in werking drie maanden nadat zes Staten hun akte van bekrachtiging of toetreding hebben nedergelegd, mits, volgens de door het Internationaal Bureau verzamelde meest recente jaarlijkse statistieken, ten minste drie van deze Staten ten minste een van de volgende voorwaarden vervullen:

i)

ten minste 3 000 aanvragen voor de bescherming van tekeningen of modellen van nijverheid zijn ingediend in of voor de desbetreffende Staat,

of

ii)

ten minste 1 000 aanvragen voor de bescherming van tekeningen of modellen van nijverheid zijn ingediend in de desbetreffende Staat door ingezetenen van Staten anders dan die Staat.

3.   [Inwerkingtreding van de bekrachtigingen en toetredingen]

a)

Elke Staat of elke intergouvernementele organisatie die zijn of haar akte van bekrachtiging of toetreding ten minste drie maanden voor de inwerkingtreding van deze Akte heeft nedergelegd, wordt door deze Akte gebonden op de datum van inwerkingtreding van deze Akte.

b)

Elke andere Staat of intergouvernementele organisatie wordt gebonden door deze Akte drie maanden na de datum waarop hij of zij zijn of haar akte van bekrachtiging of toetreding heeft nedergelegd of op enige in die akte aangegeven latere datum.

Artikel 29

Verbod op voorbehouden

Ten aanzien van deze Akte kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 30

Door de Verdragsluitende Partijen gedane verklaringen

1.   [Tijdstip waarop de verklaringen kunnen worden gedaan] Elke verklaring ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b), artikel 5, tweede lid, onder a), artikel 7, tweede lid, artikel 11, eerste lid, artikel 13, eerste lid, artikel 14, derde lid, artikel 16, tweede lid, of artikel 17, derde lid, onder c), kan worden gedaan:

i)

op het tijdstip van de nederlegging van een in artikel 27, tweede lid, bedoelde akte, in welk geval de verklaring van kracht wordt op de datum waarop de Staat of intergouvernementele organisatie die de verklaring heeft gedaan, gebonden wordt door deze Akte,

of

ii)

na de nederlegging van een in artikel 27, tweede lid, bedoelde akte, in welk geval de verklaring van kracht wordt drie maanden na de datum van ontvangst hiervan door de Directeur-Generaal of op een daarin aangegeven latere datum, maar slechts van toepassing is op internationale registraties waarvan de datum identiek is aan of later valt dan de datum waarop de verklaring van kracht is geworden.

2.   [Verklaringen van Staten die een gemeenschappelijk Bureau hebben] Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt elke in dat lid bedoelde verklaring die is gedaan door een Staat die tegelijkertijd met een of meerdere andere Staten aan de Directeur-Generaal krachtens artikel 19, eerste lid, kennisgeving heeft gedaan van de vervanging van hun nationale Bureaus door een gemeenschappelijk Bureau, slechts van kracht indien die andere Staat of die andere Staten een overeenkomstige verklaring doet respectievelijk doen.

3.   [Intrekking van verklaringen] Elke in het eerste lid bedoelde verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken door middel van een aan de Directeur-Generaal gerichte kennisgeving. Een dergelijke intrekking wordt van kracht drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Directeur-Generaal of op een in de kennisgeving aangegeven latere datum. In het geval van een verklaring ingevolge artikel 7, tweede lid, heeft de intrekking geen gevolgen voor internationale aanvragen die zijn ingediend voorafgaand aan de datum waarop de genoemde intrekking van kracht wordt.

Artikel 31

Toepasselijkheid van de Akten van 1934 en 1960

1.   [Betrekkingen tussen de Staten die Partij zijn bij zowel deze Akte als de Akte van 1934 of bij die van 1960] De Staten die Partij zijn bij zowel deze Akte als de Akte van 1934 of bij de Akte van 1960, worden in hun wederzijdse betrekkingen alleen door deze Akte gebonden. Deze Staten zijn echter gehouden in hun wederzijdse betrekkingen de bepalingen van de Akte van 1934 of die van de Akte van 1960 toe te passen, al naargelang het geval, op de tekeningen of modellen van nijverheid die bij het Internationaal Bureau zijn gedeponeerd vóór de datum waarop deze Akte hen in hun wederzijdse betrekkingen bindt.

2.   [Betrekkingen tussen de Staten die Partij zijn bij zowel deze Akte als de Akte van 1934 of bij die van 1960 en de Staten die Partij zijn bij de Akte van 1934 of bij die van 1960 en geen Partij zijn bij deze Akte]

a)

Elke Staat die Partij is bij zowel deze Akte als bij de Akte van 1934 is gehouden de bepalingen van de Akte van 1934 toe te passen in zijn betrekkingen tot de Staten die Partij zijn bij de Akte van 1934 zonder tegelijkertijd Partij te zijn bij de Akte van 1960 of bij deze Akte.

b)

Elke Staat die Partij is bij zowel deze Akte als bij de Akte van 1960, is gehouden de bepalingen van de Akte van 1960 toe te passen in zijn betrekkingen tot de Staten die Partij zijn bij de Akte van 1960 zonder tegelijkertijd Partij te zijn bij deze Akte.

Artikel 32

Opzegging van deze Akte

1.   [Kennisgeving] Elke Verdragsluitende Partij kan deze Akte opzeggen door een aan de Directeur-Generaal te richten kennisgeving.

2.   [Vankrachtwording] De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum waarop de Directeur-Generaal de kennisgeving heeft ontvangen of op enige in de kennisgeving aangegeven latere datum. De opzegging heeft, ten aanzien van de betrokken Verdragsluitende Partij, geen enkel gevolg voor de toepassing van deze Akte op internationale aanvragen die aanhangig zijn en op internationale registraties die van kracht zijn op het moment dat de opzegging van kracht wordt.

Artikel 33

Talen van deze Akte; Ondertekening

1.   [Oorspronkelijke teksten; officiële teksten]

a)

Deze Akte wordt ondertekend in een enkel exemplaar in de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

b)

Officiële teksten worden vastgesteld door de Directeur-Generaal, na raadpleging van de betrokken Regeringen, in andere door de Algemene Vergadering aan te wijzen talen.

2.   [Termijn voor de ondertekening] Deze Akte staat open voor ondertekening op de zetel van de Organisatie gedurende een jaar na de aanneming daarvan.

Artikel 34

Depositaris

De Directeur-Generaal is de depositaris van deze Akte.

VERKLARING

betreffende rechtstreekse indiening

De voorzitter van de Raad voegt bij de nederlegging van de akte van toetreding bij de Directeur-Generaal van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom de volgende verklaring toe aan deze akte van toetreding:

„De Europese Gemeenschap verklaart dat internationale aanvragen niet bij haar Bureau kunnen worden ingediend.”

VERKLARING

betreffende het stelsel van individuele heffingen

De voorzitter van de Raad voegt bij de nederlegging van de akte van toetreding bij de Directeur-Generaal van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom de volgende verklaring toe aan deze akte van toetreding:

„De Europese Gemeenschap verklaart dat de voorgeschreven aanwijzingsheffing als bedoeld in artikel 7, lid 1, van de Akte van Genève in verband met elke internationale aanvraag waarin zij is aangewezen en met de vernieuwing van elke internationale registratie die voortvloeit uit een dergelijke internationale aanvraag, wordt vervangen door een individuele aanwijzingsheffing ten bedrage van:

€ 62 per tekening of model in het stadium van de internationale aanvraag;

€ 31 per tekening of model in het stadium van de vernieuwing daarvan.”

VERKLARING

betreffende de tijdsduur van bescherming in de Europese Gemeenschap

De voorzitter van de Raad voegt bij de nederlegging van de akte van toetreding bij de Directeur-Generaal van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom de volgende verklaring toe aan deze akte van toetreding:

„De Europese Gemeenschap verklaart dat de maximale tijdsduur van bescherming overeenkomstig haar wetgeving 25 jaar bedraagt.”


(1)  Bij de aanneming van artikel 10 heeft de diplomatieke conferentie afgesproken dat niets in dit artikel de toegang belet tot een internationale aanvraag of een internationale registratie door de aanvrager of de houder of elke door de aanvrager of houder daartoe gemachtigde persoon.

(2)  Bij de aanneming van artikel 12, vierde lid, artikel 14, tweede lid, onder b), en regel 18, vierde lid, heeft de diplomatieke conferentie afgesproken dat de intrekking van een weigering door een Bureau dat een kennisgeving van weigering heeft medegedeeld, de vorm kan aannemen van een verklaring luidende dat het betrokken Bureau heeft besloten de rechtsgevolgen van de internationale registratie te aanvaarden voor alle of een gedeelte van de tekeningen of modellen van nijverheid waarop de kennisgeving van weigering van toepassing is. Er werd eveneens afgesproken dat een Bureau binnen de voor de mededeling van een kennisgeving van weigering voorgeschreven termijn een verklaring kan verzenden luidende dat het heeft besloten de rechtsgevolgen van de internationale registratie te aanvaarden, zelfs wanneer het een dergelijke kennisgeving van weigering niet heeft medegedeeld.

(3)  Zie voetnoot bij artikel 12, vierde lid.


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/44


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 december 2006

houdende wijziging van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik

(2006/955/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op artikel 64 van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie,

Volgens de procedure van artikel 245, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 160, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien het verzoek van het Hof van Justitie,

Gezien het advies van de Commissie van 12 december 2006,

Gezien het advies van het Europees Parlement van 13 december 2006,

Overwegende dat met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië het Bulgaars en het Roemeens officiële talen van de Europese Unie worden en deze talen dienen te worden opgenomen onder de in het reglement voor de procesvoering bepaalde procestalen,

BESLUIT:

Artikel 1

Het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 1991 (PB L 176 van 4.7.1991, blz. 7, gerectificeerd in PB L 383 van 29.12.1992, blz. 117), zoals gewijzigd op 21 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 61), 11 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 1, gerectificeerd in PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72), 16 mei 2000 (PB L 122 van 24.5.2000, blz. 43), 28 november 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 1), 3 april 2001 (PB L 119 van 27.4.2001, blz. 1), 17 september 2002 (PB L 272 van 10.10.2002, blz. 24, gerectificeerd in PB L 281 van 19.10.2002, blz. 24), 8 april 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 17), 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 2), 20 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 107), 12 juli 2005 (PB L 203 van 4.8.2005, blz. 19) en 18 oktober 2005 (PB L 288 van 29.10.2005, blz. 51), wordt als volgt gewijzigd:

artikel 29, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De procestalen zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op het tijdstip van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.

De teksten van het reglement voor de procesvoering van het Hof in de Bulgaarse en de Roemeense taal zullen na de inwerkingtreding van het in de voorgaande alinea bedoelde Verdrag worden vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/45


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 december 2006

houdende wijziging van het reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik

(2006/956/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op artikel 64 van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie,

Overeenkomstig de procedure van artikel 245, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 160, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien het verzoek van het Hof van Justitie,

Gezien het advies van het Europees Parlement van 13 december 2006,

Gezien het advies van de Commissie van 12 december 2006,

Overwegende dat met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië het Bulgaars en het Roemeens officiële talen van de Europese Unie worden en deze talen dienen te worden opgenomen onder de in het reglement voor de procesvoering bepaalde procestalen,

BESLUIT:

Artikel 1

Het reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 2 mei 1991 (PB L 136 van 30.5.1991, blz. 1, gerectificeerd in PB L 317 van 19.11.1991, blz. 34), gewijzigd op 15 september 1994 (PB L 249 van 24.9.1994, blz. 17), 17 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 64), 6 juli 1995 (PB L 172 van 22.7.1995, blz. 3), 12 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 6, gerectificeerd in PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72), 17 mei 1999 (PB L 135 van 29.5.1999, blz. 92), 6 december 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 4), 21 mei 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 22), 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 3), 21 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 108) en 12 oktober 2005 (PB L 298 van 15.11.2005, blz. 1), wordt gewijzigd als volgt:

artikel 35, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De procestalen zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht met de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.

De teksten van het reglement voor de procesvoering van het Gerecht in de Bulgaarse en de Roemeense taal zullen worden vastgesteld na de inwerkingtreding van het in de voorgaande alinea bedoelde Verdrag.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/46


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 december 2006

betreffende het vaststellen, namens de Europese Gemeenschap, van een wijziging van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

(2006/957/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VN/ECE (Verdrag van Aarhus) beoogt aan het publiek rechten te verlenen en legt aan de Partijen en overheidsinstanties verplichtingen op betreffende toegang tot informatie en inspraak en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

(2)

Overeenkomstig het Verdrag, en met name artikel 175, lid 1, is de Europese Gemeenschap, samen met de lidstaten, bevoegd om toe te treden tot internationale overeenkomsten die bijdragen tot het nastreven van de in artikel 174, lid 1, van het Verdrag genoemde doelstellingen, en om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen.

(3)

De Gemeenschap heeft het Verdrag van Aarhus op 25 juni 1998 ondertekend. Het Verdrag is op 30 oktober 2001 in werking getreden. De Gemeenschap heeft het Verdrag op 17 februari 2005 goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG (1) van de Raad.

(4)

Tijdens de tweede bijeenkomst van de Partijen op 25-27 mei 2005 is een wijziging van het Verdrag van Aarhus overeengekomen die de verplichtingen van de Partijen betreffende inspraak bij de besluitvorming over genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) nader specificeert. De communautaire wetgeving inzake GGO's, met name Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (2) en Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (3), omvat bepalingen inzake inspraak bij de besluitvorming over GGO's die sporen met de wijziging van het Verdrag van Aarhus.

(5)

De wijziging van het Verdrag van Aarhus staat sinds 27 september 2005 open voor bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door de Partijen. De Europese Gemeenschap en de lidstaten dienen de nodige stappen te ondernemen opdat hun akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring zoveel mogelijk gelijktijdig kunnen worden nedergelegd.

(6)

De Gemeenschap dient deze wijziging op het Verdrag van Aarhus goed te keuren,

BESLUIT:

Artikel 1

De wijziging van het Verdrag van Aarhus die betrekking heeft op inspraak bij de besluitvorming over genetisch gemodificeerde organismen wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de wijziging van het Verdrag van Aarhus is in de bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 2

1.   De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd zijn om, overeenkomstig artikel 14 van het Verdrag van Aarhus, de akte van goedkeuring neder te leggen bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

2.   De Europese Gemeenschap en de lidstaten die Partij zijn bij het Verdrag van Aarhus streven ernaar hun akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijziging zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 februari 2008 neder te leggen.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


(1)  PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1.

(2)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1830/2003 (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).

(3)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.


BIJLAGE

Wijziging van het verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

Artikel 6, lid 11

De huidige tekst wordt vervangen door:

11.   Onverminderd artikel 3, lid 5, zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing op besluiten over het al dan niet toestaan van de doelbewuste introductie in het milieu en het op de markt brengen van genetisch gemodificeerde organismen.

Artikel 6 bis

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

„Artikel 6 bis

Inspraak bij besluiten over de doelbewuste introductie in het milieu en het op de markt brengen van genetisch gemodificeerde organismen

1.   Overeenkomstig de voorschriften van bijlage I bis zorgt elke Partij in een vroeg stadium voor doeltreffende informatieverstrekking en inspraak voordat zij besluiten neemt over het al dan niet toestaan van de doelbewuste introductie in het milieu en het op de markt brengen van genetisch gemodificeerde organismen.

2.   De overeenkomstig lid 1 van dit artikel door de Partijen vastgestelde eisen en de bepalingen van hun nationaal kader inzake bioveiligheid moeten elkaar aanvullen en ondersteunen, met inachtneming van de doelstellingen van het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid.”.

Bijlage I bis

Na bijlage I wordt een nieuwe bijlage ingevoegd die als volgt luidt:

„Bijlage I bis

In artikel 6 bis bedoelde voorschriften

1.

Elke Partij neemt in haar regelgevingskader maatregelen op voor doeltreffende informatieverstrekking en inspraak bij het nemen van onder artikel 6 bis vallende besluiten waarin tevens wordt voorzien in een redelijke termijn, teneinde het publiek op passende wijze de gelegenheid te bieden zijn mening te geven over de voorgestelde besluiten.

2.

In haar regelgevingskader kan een Partij, indien passend, voorzien in uitzonderingen op de in deze bijlage vastgestelde inspraakprocedure:

a)

in geval van de doelbewuste introductie van een genetisch gemodificeerd organisme (GGO) in het milieu voor enig ander doel dan het op de markt brengen daarvan, indien:

i)

een dergelijke introductie onder vergelijkbare biogeografische voorwaarden reeds is goedgekeurd binnen het regelgevingskader van de betrokken Partij;

en

ii)

eerder reeds voldoende ervaring is opgedaan met de introductie van het betrokken GGO in vergelijkbare ecosystemen;

b)

in geval van het op de markt brengen van een GGO, indien:

i)

dit reeds is goedgekeurd binnen het regelgevingskader van de betrokken Partij;

of

ii)

dit is bestemd voor onderzoek of voor cultuurcollecties.

3.

Onverminderd de geldende wetgeving inzake vertrouwelijkheid overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, stelt elke Partij tijdig en op passende en effectieve wijze een samenvatting van de kennisgeving die is ingediend voor het verkrijgen van een vergunning voor de doelbewuste introductie in het milieu of het op de markt brengen van een GGO op haar grondgebied, alsook het beoordelingsrapport wanneer dit voorhanden is, beschikbaar aan het publiek, een en ander overeenkomstig haar nationaal kader inzake bioveiligheid.

4.

In geen geval beschouwen de Partijen de volgende informatie als vertrouwelijk:

a)

een algemene beschrijving van het/de betrokken genetisch gemodificeerde organisme(n), naam en adres van de aanvrager van de vergunning voor de doelbewuste introductie, het voorgenomen gebruik en, in voorkomend geval, de introductielocatie;

b)

de methodes en plannen voor bewaking van het/de betrokken genetisch gemodificeerde organisme(n) en voor optreden in noodgevallen;

c)

de milieurisicobeoordeling.

5.

Elke Partij waarborgt een transparante besluitvorming en verschaft het publiek toegang tot de desbetreffende procedurele informatie. Deze informatie betreft bijvoorbeeld:

i)

de aard van de eventuele besluiten;

ii)

de voor de besluitvorming verantwoordelijke overheidsinstantie;

iii)

overeenkomstig punt 1 vastgestelde inspraakregelingen;

iv)

de overheidsinstantie waarvan relevante informatie kan worden verkregen;

v)

de overheidsinstantie waarbij opmerkingen kunnen worden ingediend, en van het tijdschema voor het doorgeven van opmerkingen.

6.

De krachtens lid 1 genomen maatregelen moeten het publiek de mogelijkheid bieden om op elke passende wijze alle opmerkingen, informatie, analyses of meningen naar voren te brengen die het relevant acht voor de voorgestelde doelbewuste introductie, inclusief het op de markt brengen.

7.

Elke Partij streeft ernaar te waarborgen dat bij de besluitvorming over het al dan niet toestaan van de doelbewuste introductie in het milieu van GGO's, inclusief het op de markt brengen daarvan, naar behoren rekening wordt gehouden met het resultaat van de in punt 1 bedoelde inspraakprocedure.

8.

De Partijen bepalen dat wanneer een overheidsinstantie een onder deze bijlage vallend besluit heeft genomen, de tekst van dat besluit openbaar wordt gemaakt, tezamen met de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd.”.


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/50


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 december 2006

betreffende de sluiting van een Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de herziening van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

(2006/958/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft namens de Gemeenschap met de Zwitserse Bondsstaat onderhandeld over een Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de herziening van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat.

(2)

De overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de herziening van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de persoon aan te wijzen die gemachtigd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde de Gemeenschap te binden.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de persoon aan te wijzen die bevoegd is namens de Gemeenschap de diplomatieke akte, bedoeld in artikel 21 van de overeenkomst, neder te leggen.

Gedaan te Brussel, 19 December 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de herziening van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT,

hierna „de partijen” genoemd,

Gelet op de Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling,

(hierna „de overeenkomst” genoemd),

OVERWEGENDE dat de overeenkomst op 1 juni 2002 in werking is getreden,

OVERWEGENDE dat de werking van de overeenkomst vereenvoudigd moet worden,

OVERWEGENDE dat in de artikelen 1, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 van de overeenkomst wordt verwezen naar de overeenstemmingsbeoordelingsorganen in bijlage 1,

OVERWEGENDE dat in artikel 2 van de overeenkomst wordt verwezen naar de definities in de ISO/CEI guide 2 van 1996 en de Europese norm 45020 van 1993,

OVERWEGENDE dat artikel 4 van de overeenkomst de toepassing van de overeenkomst beperkt tot producten die volgens de niet-preferentiële oorsprongsregels van oorsprong zijn uit de partijen,

OVERWEGENDE dat in artikel 6 van de overeenkomst wordt verwezen naar de procedures van artikel 11,

OVERWEGENDE dat in artikel 8 van de overeenkomst wordt verwezen naar de voorzitter van het comité,

OVERWEGENDE dat in artikel 9 van de overeenkomst wordt verwezen naar de coördinatie- en vergelijkingswerkzaamheden van de bij de overeenkomst erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen,

OVERWEGENDE dat bij artikel 10 van de overeenkomst een comité wordt ingesteld dat besluit over de opname en schrapping van overeenstemmingsbeoordelingsorganen in bijlage 1,

OVERWEGENDE dat in artikel 11 van de overeenkomst een procedure wordt uiteengezet voor de opname en schrapping van overeenstemmingsbeoordelingsorganen in bijlage 1,

OVERWEGENDE dat artikel 12 van de overeenkomst de uitwisseling van informatie verplicht stelt,

OVERWEGENDE dat, gezien de wijzigingen in artikel 11 van de overeenkomst, de term „de in bijlage I vermelde overeenstemmingsbeoordelingsorganen” moet worden geschrapt en vervangen door „erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen” in de artikelen 1, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11,

OVERWEGENDE dat de verwijzing naar een bepaalde versie van de ISO/IEC guides in artikel 2 moet worden geschrapt en vervangen door een algemene verwijzing naar de ISO- en CEI-definities om te voorkomen dat de overeenkomst bij elke wijziging van de definities in deze guides moet worden gewijzigd,

OVERWEGENDE dat de verwijzing in artikel 2 naar de definities in de Europese norm 45020 (versie 1993) niet langer geldig is en daarom moet worden geschrapt,

OVERWEGENDE dat, teneinde de handel tussen de partijen te vergemakkelijken en de werking van de overeenkomst te vereenvoudigen, de beperking op de toepassing van de overeenkomst tot producten van oorsprong uit de partijen moet worden geschrapt in artikel 4,

OVERWEGENDE dat, teneinde de overeenkomst te vereenvoudigen, enkele bepalingen in artikel 6 moeten worden geschrapt omdat deze nu in artikel 11 zijn opgenomen,

OVERWEGENDE dat de verwijzing naar de voorzitter van het comité in artikel 8 moet worden geschrapt daar het comité een gedeeld voorzitterschap door beide partijen kent,

OVERWEGENDE dat, om de handel tussen de partijen te vergemakkelijken en de werking van de overeenkomst transparanter te maken, in artikel 8 moet worden bepaald dat schorsingen van erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen moeten worden aangegeven in de lijst van erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen,

OVERWEGENDE dat in artikel 9 de bepaling moet worden opgenomen dat de aanwijzende autoriteiten alles in het werk moeten stellen om ervoor te zorgen dat de overeenstemmingsbeoordelingsorganen op passende wijze samenwerken teneinde de werking van de overeenkomst te vergemakkelijken,

OVERWEGENDE dat, teneinde de werking van de overeenkomst te vereenvoudigen, in artikel 10 de bepaling moet worden opgenomen dat het comité alleen besluiten moet nemen over de erkenning of de intrekking van de erkenning van overeenstemmingsbeoordelingsorganen indien de erkenning of intrekking door de andere partij wordt betwist,

OVERWEGENDE dat, teneinde de werking van de overeenkomst te vereenvoudigen, artikel 11 in een eenvoudiger procedure moet voorzien voor de erkenning, de intrekking van de erkenning, de wijziging van het werkingsgebied en de schorsing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen,

OVERWEGENDE dat, ter bevordering van de transparantie, in artikel 12 de bepaling moet worden opgenomen dat wijzigingen van de betrokken wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en van de aanwijzende en bevoegde autoriteiten schriftelijk moeten worden aangemeld,

ZIJN OVEREENGEKOMEN DE OVEREENKOMST ALS VOLGT TE HERZIEN:

Artikel 1

Wijzigingen op de overeenkomst

1.   Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

In lid 1 wordt „de in bijlage 1 vermelde organen” vervangen door „volgens de procedures in deze overeenkomst erkende organen (hierna de „erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen” genoemd)”;

ii)

in lid 2 wordt „de in bijlage 1 vermelde organen” vervangen door „erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen.”.

2.   Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:

„De ISO-CEI-definities kunnen worden gebruikt om de betekenis vast te stellen van de algemene termen in deze overeenkomst die verband houden met overeenstemmingsbeoordeling.”.

3.   Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Oorsprong

De bepalingen van deze overeenkomst hebben betrekking op de producten waarop deze overeenkomst van toepassing is, ongeacht hun oorsprong.”.

4.   Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen

De partijen erkennen dat de overeenstemmingsbeoordelingsorganen die erkend zijn overeenkomstig de procedure van artikel 11, aan de voorwaarden voldoen om de overeenstemmingsbeoordeling te verrichten.”.

5.   Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Aanwijzende autoriteiten

1.   De partijen dragen zorg dat hun aanwijzende autoriteiten over de nodige bevoegdheden en deskundigheid beschikken om de onder hen ressorterende overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan te wijzen, dergelijke aanwijzingen in te trekken of te schorsen of deze schorsingen ongedaan te maken.

2.   Bij de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen passen de aanwijzende autoriteiten de in bijlage 2 neergelegde algemene regels voor de aanwijzing toe, onder voorbehoud van het bepaalde in afdeling IV van bijlage 1. Deze aanwijzende autoriteiten passen deze regels eveneens toe bij de intrekking en schorsing van aanwijzingen en bij het ongedaan maken van schorsingen.”.

6.   Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

In lid 1 wordt „onder hen ressorterende, in bijlage 1 genoemde overeenstemmingsbeoordelingsorganen” vervangen door „erkende, onder hen ressorterende overeenstemmingsbeoordelingsorganen”.

7.   Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in lid 1, eerste zin, wordt „in bijlage 1 vermelde overeenstemmingsbeoordelingsorganen” vervangen door „van erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen”;

ii)

in lid 1, tweede zin, wordt „en aan de voorzitter van het comité” geschrapt;

iii)

in lid 4 wordt na de eerste zin een nieuwe zin ingevoegd: „Een dergelijke schorsing wordt aangegeven in de lijst van erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen waarnaar in bijlage 1 wordt verwezen.”.

8.   Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in lid 2 wordt „in bijlage 1 genoemde, onder hun bevoegdheid vallende overeenstemmingsbeoordelingsorganen” vervangen door „erkende, onder hen ressorterende overeenstemmingsbeoordelingsorganen”;

ii)

in lid 3 wordt „De in bijlage 1 vermelde overeenstemmingsbeoordelingsorganen” vervangen door „De erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen” en na de eerste zin wordt de volgende zin ingevoegd: „De aanwijzende autoriteiten stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen op passende wijze samenwerken.”.

9.   Artikel 10, lid 4, wordt vervangen door de volgende tekst:

9.„4.   Het comité kan alle kwesties onderzoeken die verband houden met deze overeenkomst. Het is in het bijzonder bevoegd voor:

a)

het vaststellen van de procedure voor de in artikel 7 bedoelde verificaties,

b)

het vaststellen van de procedure voor de in artikel 8 bedoelde verificaties,

c)

het nemen van besluiten wanneer de erkenning van overeenstemmingsbeoordelingsorganen op grond van artikel 8 wordt betwist,

d)

het nemen van besluiten wanneer de intrekking van de erkenning van overeenstemmingsbeoordelingsorganen op grond van artikel 8 wordt betwist,

e)

het onderzoek van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarvan de partijen elkaar overeenkomstig artikel 12 in kennis hebben gesteld, teneinde de gevolgen daarvan voor de overeenkomst te beoordelen en de desbetreffende afdelingen van bijlage 1 te wijzigen.”.

10.   Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Erkenning, intrekking van de erkenning, wijziging van het werkingsgebied en schorsing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen

10.1.   De erkenning van overeenstemmingsbeoordelingsorganen overeenkomstig de eisen in de relevante hoofdstukken van bijlage 1 geschiedt volgens de volgende procedure:

a)

een partij die een overeenstemmingsbeoordelingsorgaan wenst te erkennen stelt de andere partij schriftelijk in kennis van haar daartoe strekkende voorstel dat van de nodige informatie vergezeld gaat;

b)

indien de andere partij het voorstel aanvaardt of niet binnen 60 na kennisgeving van het voorstel bezwaar aantekent, wordt het overeenstemmingsbeoordelingsorgaan als erkend beschouwd in de zin van artikel 5;

c)

indien de andere partij bezwaar aantekent binnen deze termijn van 60 dagen, is artikel 8 van toepassing.

2.   Een partij kan de erkenning intrekken of schorsen of de schorsing van de erkenning van een onder haar ressorterend overeenstemmingsbeoordelingsorgaan intrekken. De betrokken partij stelt de andere partij onverwijld schriftelijk in kennis van haar besluit en deelt teven de datum van dit besluit mee. De intrekking of schorsing van de erkenning of de intrekking van de schorsing treedt op die datum in werking. Een dergelijke intrekking of schorsing wordt aangegeven in de gemeenschappelijke lijst van erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen waarnaar in bijlage 1 wordt verwezen.

3.   Een partij kan voorstellen dat het werkingsgebied van een erkend, onder haar ressorterend overeenstemmingsbeoordelingsorgaan wordt gewijzigd. Voor de uitbreiding en inkrimping van het werkingsgebied zijn de in artikel 11, leden 1 en 2, beschreven procedures van toepassing.

4.   Een partij kan in uitzonderlijke omstandigheden de technische deskundigheid betwisten van een erkend overeenstemmingsbeoordelingsorgaan dat onder de andere partij ressorteert. In dit geval is artikel 8 van toepassing.

5.   De partijen behoeven de door een overeenstemmingsbeoordelingsorgaan na de intrekking of schorsing van de erkenning afgegeven rapporten, certificaten, vergunningen en overeenstemmingsmerken niet te erkennen. De door een overeenstemmingsbeoordelingsorgaan voor de intrekking van zijn erkenning afgegeven rapporten, certificaten, vergunningen en overeenstemmingsmerken worden door de partijen erkend, tenzij de verantwoordelijke aanwijzende autoriteit hun geldigheid heeft beperkt of herroepen. De partij onder wie deze verantwoordelijke aanwijzende autoriteit ressorteert, stelt de andere partij schriftelijk in kennis van alle wijzigingen die verband houden met de beperking of herroeping van de geldigheid.”.

11.   Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in lid 2 wordt vóór „kennis van de wijzigingen” het woord „schriftelijk” ingevoegd;

ii)

na lid 2 wordt een punt a) ingevoegd: „Elke partij geeft de andere partij schriftelijk kennis van alle wijzigingen van haar aanwijzende en bevoegde autoriteiten.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures geratificeerd of goedgekeurd. Zij treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op die waarin de partijen diplomatieke nota's hebben uitgewisseld ter bevestiging van de voltooiing van hun procedures voor de goedkeuring van deze overeenkomst.

Artikel 3

Talen

1.   Deze overeenkomst wordt gesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle talen gelijkelijk authentiek.

2.   Deze overeenkomst en de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat zullen zo spoedig mogelijk worden vertaald naar het Ests, Hongaars, Lets, Litouws, Maltees, Pools, Sloveens, Slowaaks en Tsjechisch. Het comité is gemachtigd deze taalversies goed te keuren. Zodra zij zijn goedgekeurd, zijn deze taalversies eveneens gelijkelijk authentiek, zoals de in lid 1 genoemde talen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, hun handtekening onder deze overeenkomst hebben geplaatst.


29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/55


BESLUIT VAN DE RAAD EN VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

van 4 december 2006

betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/959/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 80, lid 2, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 4, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie gemachtigd met het Koninkrijk Marokko onderhandelingen te openen over de totstandbrenging van een Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst.

(2)

De Commissie heeft namens de Gemeenschap en de lidstaten onderhandeld over een Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst met het Koninkrijk Marokko (hierna „de overeenkomst” genoemd), zulks conform het Besluit van de Raad waarbij de Commissie werd gemachtigd onderhandelingen te openen.

(3)

De overeenkomst is op 14 december 2005 geparafeerd te Marrakech.

(4)

Onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst waarover de Commissie heeft onderhandeld te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast door de Gemeenschap en de lidstaten.

(5)

De procedures voor de deelname van de Gemeenschap en de lidstaten aan het bij artikel 22 van de overeenkomst opgerichte gemengd comité en aan de in artikel 23 van de overeenkomst vastgestelde arbitrageprocedures, alsook de procedures voor de tenuitvoerlegging van sommige bepalingen van de overeenkomst, zoals de bepalingen inzake de goedkeuring van vrijwaringsmaatregelen, de toekenning en intrekking van verkeersrechten en bepaalde veiligheids- en beveiligingskwesties, dienen te worden vastgesteld,

BESLUITEN:

Artikel 1

Ondertekening en voorlopige toepassing

1.   De ondertekening van de Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en het Koninkrijk Marokko anderzijds, hierna „de overeenkomst” genoemd, wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd, onder voorbehoud van sluiting van de overeenkomst.

2.   De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

3.   In afwachting van de inwerkingtreding wordt de overeenkomst toegepast overeenkomstig artikel 30, lid 1, van de overeenkomst.

4.   De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Gemengd comité

1.   De Gemeenschap en de lidstaten worden in het bij artikel 22 van de overeenkomst opgericht gemengd comité vertegenwoordigd door vertegenwoordigers van de Commissie en van de lidstaten.

2.   Het standpunt dat de Gemeenschap en de lidstaten in het gemengd comité moeten innemen met betrekking tot het wijzigen van de bijlagen bij de overeenkomst, met uitzondering van bijlage I (Overeengekomen diensten en gespecificeerde routes) en bijlage IV (Overgangsbepalingen), en kwesties die onder artikel 7 of 8 van de overeenkomst vallen, wordt vastgesteld door de Commissie, na raadpleging van een Speciaal Comité van de vertegenwoordigers van de lidstaten, benoemd door de Raad.

3.   Het standpunt van de Gemeenschap en haar lidstaten ten aanzien van andere besluiten van het gemengd comité die betrekking hebben op aangelegenheden die onder communautaire bevoegdheid vallen, wordt, op basis van een voorstel van de Commissie, door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld.

4.   Het standpunt ten aanzien van besluiten van het gemengd comité die betrekking hebben op aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, wordt, op basis van een voorstel van de Commissie of van de lidstaten, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

5.   Het standpunt van de Gemeenschap en de lidstaten in het gemengd comité wordt gepresenteerd door de Commissie, behalve op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten vallen; in dat geval wordt het standpunt gepresenteerd door het voorzitterschap van de Raad of door de Commissie, indien de Raad hiertoe besluit.

Artikel 3

Arbitrage

1.   De Commissie vertegenwoordigt de Gemeenschap en de lidstaten in arbitrageprocedures overeenkomstig artikel 23 van de overeenkomst.

2.   De beslissing om, overeenkomstig artikel 23, lid 6, van de overeenkomst, de rechten of privileges te beperken, op te schorten of in te trekken, wordt door de Raad genomen op basis van een voorstel van de Commissie. De Raad neemt die beslissing met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

3.   Beslissingen over andere passende acties die uit hoofde van artikel 23 van de overeenkomst moeten worden genomen met betrekking tot zaken die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, worden door de Commissie genomen, bijgestaan door een speciaal comité van door de Raad aangewezen vertegenwoordigers van de lidstaten.

Artikel 4

Vrijwaringsmaatregelen

1.   Beslissingen om vrijwaringsmaatregelen te nemen overeenkomstig artikel 24 van de overeenkomst worden, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, door de Commissie genomen, bijgestaan door een speciaal comité van door de Raad aangewezen vertegenwoordigers van de lidstaten.

2.   Als een lidstaat de Commissie verzoekt vrijwaringsmaatregelen te nemen, moet zij de Commissie de nodige informatie verstrekken om dit verzoek te motiveren. Binnen een maand na het verzoek, of in dringende gevallen binnen de tien werkdagen, neemt de Commissie een beslissing over het verzoek en stelt zij de Raad en de lidstaten daarvan in kennis. Een lidstaat kan het besluit van de Commissie binnen tien werkdagen nadat het is medegedeeld aan de Raad voorleggen. De Raad kan een andersluidende beslissing nemen binnen een maand na de doorverwijzing. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Artikel 5

Kennisgeving aan de Commissie

1.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van een beslissing tot weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen van een Marokkaanse luchtvaartmaatschappij die zij overeenkomstig artikel 3 of 4 van de overeenkomst hebben genomen.

2.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van verzoeken of aanmeldingen die zij uit hoofde van artikel 14 van de overeenkomst hebben gedaan of ontvangen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van verzoeken of aanmeldingen die zij uit hoofde van artikel 15 van de overeenkomst hebben gedaan of ontvangen.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

M. PEKKARINEN


EURO-MEDITERRANE LUCHTVAARTOVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds

HET KONINKRIJK BELGIË,

DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK DENEMARKEN,

DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE REPUBLIEK ESTLAND,

DE HELLEENSE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK SPANJE,

DE FRANSE REPUBLIEK,

IERLAND,

DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK CYPRUS,

DE REPUBLIEK LETLAND,

DE REPUBLIEK LITOUWEN,

HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,

DE REPUBLIEK HONGARIJE,

MALTA,

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,

DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE REPUBLIEK POLEN,

DE PORTUGESE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK SLOVENIË,

DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK FINLAND,

HET KONINKRIJK ZWEDEN,

HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

de partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hierna „de lidstaten” genoemd, en

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd,

enerzijds, en

HET KONINKRIJK MAROKKO, hierna „Marokko” genoemd,

anderzijds,

DE WENS UITDRUKKEND een internationaal luchtvaartsysteem te bevorderen dat gebaseerd is op eerlijke mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen op de markt, met zo weinig mogelijk overheidsinmenging en regelgeving;

DE WENS UITDRUKKEND de uitbreiding van de internationale luchtvervoersmogelijkheden te vergemakkelijken, onder meer via de ontwikkeling van luchtvervoersnetwerken, teneinde tegemoet te komen aan de behoefte van passagiers en expediteurs aan passende luchtvervoersdiensten;

DE WENS UITDRUKKEND dat luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid krijgen om passagiers en expediteurs concurrerende prijzen en diensten aan te bieden in open markten;

DE WENS UITDRUKKEND dat alle sectoren van de luchtvervoersindustrie, inclusief het personeel van luchtvaartmaatschappijen, profijt kunnen trekken van een geliberaliseerde overeenkomst;

DE WENS UITDRUKKEND het hoogst mogelijke niveau van veiligheid en beveiliging van het internationale luchtvervoer te garanderen en nogmaals bevestigend dat zij zich grote zorgen maken over daden of bedreigingen gericht tegen de beveiliging van luchtvaartuigen die de veiligheid van personen of goederen in gevaar brengen, de exploitatie van het luchtvervoer nadelig beïnvloeden en het vertrouwen van het publiek in de veiligheid van de burgerluchtvaart ondermijnen;

REKENING HOUDEND MET het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart dat op 7 december 1944 te Chicago voor ondertekening is opengesteld;

DE WENS UITDRUKKEND gelijke kansen voor luchtvaartmaatschappijen te scheppen;

ERKENNEND DAT overheidssubsidies een negatief effect kunnen hebben op de mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen en de basisdoelstellingen van deze overeenkomst in het gedrang kunnen brengen;

HET BELANG BEVESTIGEND van milieubescherming bij het ontwikkelen en toepassen van het internationale luchtvaartbeleid en erkennend dat soevereine staten het recht hebben passende milieubeschermingsmaatregelen te nemen;

WIJZEND OP HET BELANG van consumentenbescherming, inclusief de bescherming die wordt geboden door het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Montreal, 28 mei 1999), voor zover beide partijen partij zijn bij dat verdrag;

VOORNEMENS voort te bouwen op het kader van de bestaande luchtvervoersovereenkomsten, teneinde aan beide zijden open markttoegang en zo veel mogelijk voordelen voor consumenten, luchtvaartmaatschappijen, personeel en de maatschappij in het algemeen tot stand te brengen;

OVERWEGEND dat een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Marokko, anderzijds, een referentie kan vormen in de Euro-mediterrane luchtvaartbetrekkingen en de voordelen van liberalisering in deze cruciale sector van de economie kan promoten;

EROP WIJZEND dat een dergelijke overeenkomst tot doel heeft op progressieve maar integrale wijze te worden toegepast en dat een geschikt mechanisme tot steeds grotere harmonisering met de Gemeenschapswetgeving kan leiden,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Definities

Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze overeenkomst verstaan onder:

1)

„overeengekomen dienst” en „gespecificeerde route”: internationaal luchtvervoer overeenkomstig artikel 2 en bijlage I bij deze overeenkomst;

2)

„overeenkomst”: de onderhavige overeenkomst, de bijlagen daarbij en de eventuele wijzigingen daarvan;

3)

„luchtvervoer”: het afzonderlijke of gecombineerde vervoer per luchtvaartuig van passagiers, bagage, vracht en post, tegen vergoeding of betaling van huur; om twijfel te vermijden: dit omvat geregeld en niet-geregeld (charter) luchtvervoer en uitsluitend voor vrachtvervoer bestemde diensten;

4)

„Associatieovereenkomst”: de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en het Koninkrijk Marokko anderzijds, tot stand wordt gebracht, gedaan te Brussel op 26 februari 1996;

5)

„communautaire exploitatievergunning”: een exploitatievergunning voor in de Europese Gemeenschap gevestigde luchtvaartmaatschappijen, die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen wordt verleend en verlengd;

6)

„Verdrag”: het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor ondertekening opengesteld te Chicago op 7 december 1944; dit omvat:

a)

alle wijzigingen die krachtens artikel 94 bis van de overeenkomst van kracht zijn geworden en zijn geratificeerd door zowel Marokko als de voor de desbetreffende kwestie relevante lidstaat of lidstaten van de Europese Gemeenschap,

en

b)

alle bijlagen of wijzigingen van bijlagen die krachtens artikel 90 van de overeenkomst zijn goedgekeurd, voor zover die bijlage of wijziging op een gegeven ogenblik geldt voor zowel Marokko als de voor de desbetreffende kwestie relevante lidstaat of lidstaten van de Europese Gemeenschap;

7)

„totale kostprijs”: de kosten van de dienstverlening plus een redelijke toeslag voor administratieve overheadkosten en, voor zover van toepassing, alle toepasselijke toeslagen die de milieukosten weergeven en die zonder onderscheid naar nationaliteit worden toegepast;

8)

„partijen”: enerzijds de Gemeenschap of de lidstaten, of de Gemeenschap en de lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en anderzijds Marokko;

9)

„ingezetenen”: personen of entiteiten met de Marokkaanse nationaliteit, wat de Marokkaanse partij betreft, of met de nationaliteit van een lidstaat, wat de Europese partij betreft; in het geval van een juridische entiteit moet deze permanent en daadwerkelijk worden gecontroleerd, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, door personen of entiteiten met de Marokkaanse nationaliteit, wat de Marokkaanse partij betreft, of door personen of entiteiten met de nationaliteit van een lidstaat of van een van de in bijlage V vermelde derde landen, wat de Europese partij betreft;

10)

„subsidies”: alle door de overheid of door een regionale organisatie of andere publiekrechtelijke organisatie verleende financiële bijdragen waarbij:

a)

de praktijk van de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie rechtstreekse overdracht omvat van middelen zoals schenkingen, leningen, kapitaalinbreng, mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen aan de onderneming of het overnemen van passiva van de onderneming, zoals leninggaranties;

b)

de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen, of deze niet int;

c)

de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie goederen levert of diensten aanbiedt, behalve algemene infrastructuur, of goederen of diensten aankoopt;

d)

de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie betalingen aan een financieringsmechanisme verricht of een particulier orgaan een of meer van de onder a), b) en c) genoemde soorten functies toevertrouwt of dat orgaan daarmee belast, welke functies zij normaal zelf zou vervullen en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen;

en waarbij een voordeel wordt verleend;

11)

„internationaal luchtvervoer”: luchtvervoer dat plaatsvindt in het luchtruim boven het grondgebied van meer dan een staat;

12)

„prijs”: de tarieven die door luchtvaartmaatschappijen of hun agenten worden toegepast voor het luchtvervoer van personen, bagage en/of vracht (behalve post), voor zover van toepassing inclusief het grondvervoer in verband met het internationale luchtvervoer, alsook de voorwaarden voor de toepassing van deze tarieven;

13)

„gebruiksrecht”: een aan luchtvaartmaatschappijen opgelegde heffing voor het verstrekken van luchthaven-, luchtvaartnavigatie- of luchtvaartbeveiligingsfaciliteiten of -diensten, inclusief bijbehorende diensten en faciliteiten;

14)

„SESAR”: de technische tenuitvoerlegging van het Europees gemeenschappelijk luchtruim waarbij de nieuwe generaties luchtverkeersleidingssystemen op gecoördineerde en gesynchroniseerde wijze worden onderzocht, ontwikkeld en ingezet;

15)

„grondgebied”: wat het Koninkrijk Marokko betreft, het landoppervlak (vasteland en eilanden), de binnenwateren en de territoriale zeewateren die onder de soevereiniteit of rechtsbevoegdheid van Marokko vallen en, wat de Europese Gemeenschap betreft, het landoppervlak (vasteland en eilanden), de binnenwateren en de territoriale zeewateren die onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vallen en onderhevig zijn aan de in dat Verdrag en eventuele opvolgingsinstrumenten vastgestelde voorwaarden; de toepassing van deze overeenkomst op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen, onverlet, alsmede het handhaven van de opschorting van de toepassing op de luchthaven van Gibraltar van de maatregelen tot liberalisering van de luchtvaart, die op 18 september 2006 tussen de lidstaten van kracht zijn, overeenkomstig de ministeriële verklaring betreffende de luchthaven van Gibraltar, aangenomen te Cordoba op 18 september 2006;

en

16)

„bevoegde autoriteiten”: de agentschappen of publieke organisaties bedoeld in bijlage III. Elke wijziging van de nationale wetgeving betreffende het statuut van de bevoegde autoriteiten moet door de overeenkomstsluitende partij worden bekendgemaakt aan de andere overeenkomstsluitende partij.

TITEL I

ECONOMISCHE BEPALINGEN

Artikel 2

Verkeersrechten

1.   Tenzij anders bepaald in bijlage I verleent elke partij de andere partij de volgende rechten met betrekking tot de exploitatie van het internationale luchtvervoer door luchtvaartmaatschappijen van de andere partij:

a)

het recht het grondgebied te overvliegen zonder te landen;

b)

het recht op het grondgebied te landen voor andere doeleinden dan het in- of ontschepen van passagiers, bagage, vracht en/of luchtpost (niet-verkeersgebonden doeleinden);

c)

bij de exploitatie van een overeengekomen dienst op een specifieke route: het recht op het grondgebied te landen voor het, afzonderlijk of in combinatie, in- en ontschepen van passagiers, vracht en/of post in het internationale luchtverkeer;

en

d)

de overige in deze overeenkomst gespecificeerde rechten.

2.   Niets in deze overeenkomst verleent de luchtvaartmaatschappijen van:

a)

Marokko het recht om op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Gemeenschap tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht en/of post aan boord te nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van die lidstaat van de Europese Gemeenschap;

b)

de Europese Gemeenschap het recht om op het grondgebied van Marokko tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht en/of post aan boord te nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van Marokko.

Artikel 3

Vergunningen

Wanneer de bevoegde instanties van de ene partij een aanvraag voor een exploitatievergunning ontvangen van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, verlenen zij zo spoedig mogelijk de passende vergunningen, voor zover:

a)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit Marokko:

de luchtvaartmaatschappij haar hoofdkantoor en, eventueel, maatschappelijke zetel in Marokko heeft, en haar vergunning en alle bijbehorende documenten overeenkomstig de wetgeving van het Koninkrijk Marokko heeft verkregen;

Marokko er daadwerkelijk op toeziet en afdwingt dat de luchtvaartmaatschappij de regelgeving naleeft;

en

de luchtvaartmaatschappij, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, eigendom is en blijft van Marokko en/of ingezetenen van Marokko, en Marokko en/of ingezetenen van Marokko daadwerkelijk toezicht uitoefenen op de luchtvaartmaatschappij, of de luchtvaartmaatschappij, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, eigendom is en blijft van de lidstaten en/of ingezetenen van lidstaten, en de lidstaten en/of ingezetenen van lidstaten daadwerkelijk toezicht uitoefenen op de luchtvaartmaatschappij;

b)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Europese Gemeenschap:

de luchtvaartmaatschappij, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, haar hoofdkantoor en, eventueel, maatschappelijke zetel op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Gemeenschap heeft, en een communautaire exploitatievergunning heeft verkregen;

en

de lidstaat van de Europese Gemeenschap die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate daadwerkelijk regelgevend toezicht uitoefent op de luchtvaartmaatschappij, en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk is geïdentificeerd;

de luchtvaartmaatschappij, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, eigendom is en blijft van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten of andere in bijlage V vermelde landen en/of onderdanen van die landen;

c)

de luchtvaartmaatschappij in staat is te voldoen aan de wet- en regelgevende voorwaarden die door de partij die de aanvraag of aanvragen behandelt normaal worden toegepast op de exploitatie van internationaal luchtvervoer;

en

d)

de voorschriften van artikel 14 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 15 (Beveiliging van de luchtvaart) worden gehandhaafd en opgelegd.

Artikel 4

Intrekking van vergunningen

1.   De bevoegde instanties van elke partij kunnen de exploitatievergunningen intrekken, opschorten en beperken of de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij op een andere wijze opschorten of beperken wanneer:

a)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit Marokko:

de luchtvaartmaatschappij haar hoofdkantoor en, eventueel, maatschappelijke zetel niet in Marokko heeft, en haar licentie en alle bijbehorende documenten niet overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van het Koninkrijk Marokko heeft verkregen;

Marokko er niet daadwerkelijk op toeziet en niet afdwingt dat de luchtvaartmaatschappij de regelgeving naleeft;

of

de luchtvaartmaatschappij niet rechtstreeks of via een meerderheidsbelang eigendom is van en daadwerkelijk wordt gecontroleerd door Marokko en/of ingezetenen van Marokko of door lidstaten en/of ingezetenen van lidstaten;

b)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Europese Gemeenschap:

de luchtvaartmaatschappij, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, haar hoofdkantoor en, eventueel, maatschappelijke zetel niet op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Gemeenschap heeft, of geen communautaire exploitatievergunning heeft gekregen;

de lidstaat van de Europese Gemeenschap die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate niet daadwerkelijk regelgevend toezicht uitoefent op de luchtvaartmaatschappij, en de bevoegde luchtvaartautoriteit niet duidelijk is geïdentificeerd;

of

de luchtvaartmaatschappij geen eigendom is van en niet, rechtstreeks of door een meerderheidsbelang, daadwerkelijk wordt gecontroleerd door lidstaten en/of onderdanen van lidstaten of andere in bijlage V vermelde landen en/of onderdanen van die landen;

c)

de luchtvaartmaatschappij niet voldoet aan de in artikel 5 (Toepasselijke wetgeving) van deze overeenkomst vermelde wetten en regels;

of

d)

de voorschriften van artikel 14 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 15 (Beveiliging van de luchtvaart) niet worden gehandhaafd en opgelegd.

2.   Tenzij onmiddellijke maatregelen noodzakelijk zijn om verdere niet-naleving van lid 1, onder c), of onder d), te voorkomen, worden de in dit artikel vastgestelde rechten pas uitgeoefend na overleg met de bevoegde instanties van de andere partij.

Artikel 5

Investering

Wanneer een lidstaat of een ingezetene van een lidstaat meerderheidseigenaar wil worden van of daadwerkelijk controle wil uitoefenen over een luchtvaartmaatschappij van Marokko, of wanneer Marokko of een ingezetene van Marokko meerderheidseigenaar wil worden van of daadwerkelijk controle wil uitoefenen over een luchtvaartmaatschappij van de Europese Gemeenschap, moet het bij deze overeenkomst opgerichte gemengd comité daarvoor eerst toestemming verlenen.

In die beslissing worden de voorwaarden gespecificeerd voor de exploitatie van de in deze overeenkomst overeengekomen diensten en van de diensten tussen derde landen en de partijen. De bepalingen van artikel 22, alinea 9, van deze overeenkomst zijn niet van toepassing op dit type beslissingen.

Artikel 6

Toepassing van de wetgevingen

1.   Als luchtvaartmaatschappijen van de ene partij het grondgebied van de andere partij binnenkomen of verlaten, moeten zij de op dat grondgebied toepasselijke wetten en regels inzake het binnenkomen of verlaten van het grondgebied door luchtvaartuigen die internationaal luchtvervoer uitvoeren, of inzake de exploitatie en navigatie van luchtvaartuigen naleven.

2.   Als luchtvaartmaatschappijen van de ene partij het grondgebied van de andere partij binnenkomen of verlaten, moeten de op dat grondgebied toepasselijke wetten en regels inzake het binnenkomen of verlaten van het grondgebied door de passagiers, bemanningsleden en vracht aan boord van een luchtvaartuig (inclusief de regels inzake binnenkomst, verkeersklaring, immigratie, paspoorten, douane en quarantaine of, in het geval van post, de postregelgeving) worden nageleefd door of met betrekking tot die passagiers, bemanningsleden of vracht.

Artikel 7

Mededinging

Binnen de werkingssfeer van deze overeenkomst zijn de bepalingen van Hoofdstuk II („Mededinging en andere economische bepalingen”) van Titel IV van de Associatieovereenkomst van toepassing, behalve als deze overeenkomst specifiekere regels bevat.

Artikel 8

Subsidies

1.   De partijen erkennen dat overheidssubsidies aan luchtvaartmaatschappijen de mededinging verstoren of dreigen te verstoren doordat bepaalde ondernemingen bevoordeeld worden bij het verlenen van luchtvervoersdiensten, dat dergelijke subsidies de basisdoelstellingen van de overeenkomst in het gedrang brengen en dat ze onverenigbaar zijn met het beginsel van een open luchtvaartruimte.

2.   Wanneer het noodzakelijk wordt geacht overheidssubsidies te verlenen aan een luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen die vluchten exploiteren in het kader van deze overeenkomst teneinde een rechtmatig doel te bereiken, moeten dergelijke subsidies in verhouding staan tot het nagestreefde doel, transparant zijn en van een zodanige opzet zijn dat de negatieve impact op de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij zoveel mogelijk wordt beperkt. De subsidiërende partij stelt de andere partij onmiddellijk in kennis van zijn voornemen dergelijke subsidies te verlenen en toont aan dat de subsidies voldoen aan de in deze overeenkomst vastgestelde criteria.

3.   Als een partij van mening is dat een subsidie die verleend is door de andere partij of door een overheidsorgaan van een land dat geen partij is bij de overeenkomst, niet voldoet aan de in punt 2 vastgestelde criteria, kan zij het bij artikel 22 opgerichte gemengd comité verzoeken deze kwestie te bestuderen en, indien de bezorgdheid gegrond blijkt te zijn, passende maatregelen te ontwikkelen.

4.   Als een geschil niet door het gemengd comité kan worden opgelost, kunnen de partijen nog steeds gebruik maken van de mogelijkheid hun respectievelijke anti-subsidiemaatregelen toe te passen.

5.   De bepalingen van dit artikel laten de wetten en regels van de partijen met betrekking tot essentiële luchtdiensten en verplichtingen van openbare dienstverlening op het grondgebied van de partijen onverlet.

Artikel 9

Commerciële bepalingen

1.   De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen hebben het recht kantoren te vestigen op het grondgebied van de andere partij met het oog op de promotie en verkoop van luchtvervoer en aanverwante activiteiten.

2.   De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen hebben het recht leidinggevend, verkoops-, technisch, operationeel en ander gespecialiseerd personeel dat nodig is om de luchtvervoersactiviteiten te ondersteunen, op het grondgebied van de andere partij binnen te brengen en er te handhaven, overeenkomstig de wetten en regels van de andere partij met betrekking tot toegang, verblijf en werk.

3.

a)

Onverminderd punt b) hieronder heeft elke luchtvaartmaatschappij met betrekking tot grondafhandeling op het grondgebied van de andere partij:

i)

het recht haar eigen grondafhandeling te verzorgen („zelfafhandeling”) of, indien zij dit verkiest,

ii)

het recht een selectie te maken tussen concurrerende leveranciers van volledige of gedeeltelijke grondafhandelingsdiensten, voor zover deze leveranciers op basis van de wetten en regels van elke partij toegang hebben tot de markt en voor zover dergelijke leveranciers aanwezig zijn op de markt.

b)

Voor bepaalde categorieën grondafhandelingsdiensten, namelijk bagageafhandeling, platformafhandeling, brandstof- en olieafhandeling, vracht- en postafhandeling, wat de fysieke afhandeling van vracht en post tussen de luchthaventerminal en het luchtvaartuig betreft, mogen de in punt a), onder i) en ii), vermelde rechten alleen worden beperkt overeenkomstig de op het grondgebied van de andere partij toepasselijke wet- en regelgeving. Indien dit tot gevolg heeft dat zelfafhandeling onmogelijk is en indien er geen daadwerkelijke mededinging tussen leveranciers van grondafhandelingsdiensten bestaat, moeten al deze diensten op gelijke en adequate basis ter beschikking worden gesteld van alle luchtvaartmaatschappijen; in dat geval mag de prijs van deze diensten niet hoger liggen dan hun totale kostprijs, inclusief een redelijk rendement van de activa, na afschrijvingen.

4.   Elke luchtvaartmaatschappij van elke partij mag luchtvervoersdiensten verkopen op het grondgebied van de andere partij, hetzij rechtstreeks, hetzij, naar keuze van de luchtvaartmaatschappij, via verkoopagenten of andere tussenpersonen die door de luchtvaartmaatschappij zijn aangesteld. Elke luchtvaartmaatschappij heeft het recht dergelijk vervoer te verkopen en het staat iedereen vrij dergelijk vervoer te kopen, in de munteenheid van dat grondgebied of in vrij converteerbare valuta.

5.   Elke luchtvaartmaatschappij heeft het recht om, op verzoek, lokale inkomsten om te wisselen en van het grondgebied van de andere partij over te maken naar zijn eigen grondgebied en, voor zover dit niet in strijd is met de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving, naar het land of de landen van haar keuze. De omzetting en overmaking worden onmiddellijk en zonder beperkingen of belastingen toegestaan tegen de wisselkoers die, op de datum waarop de luchtvaartmaatschappij het eerste overmakingsverzoek indient, van toepassing is op de lopende transacties en overmakingen.

6.   De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen mogen de lokale uitgaven op het grondgebied van de andere partij, inclusief de aankoop van brandstof, in lokale munt betalen. Het staat de luchtvaartmaatschappijen ook vrij dergelijke uitgaven op het grondgebied van de andere partij te betalen in vrij converteerbare valuta, overeenkomstig de lokale valutawetgeving.

7.   Bij het exploiteren of aanbieden van diensten in het kader van de overeenkomst, mag een luchtvaartmaatschappij van een partij op het gebied van marketing (bijv. overeenkomsten inzake voorbehouden capaciteit, afspraken voor codesharing) samenwerken met:

a)

alle luchtvaartmaatschappijen van de partijen;

en

b)

alle luchtvaartmaatschappijen van een derde land;

en

c)

alle exploitanten van vervoer over land en maritiem vervoer;

voor zover i) alle deelnemers aan dergelijke samenwerkingsvormen over de passende bevoegdheid beschikken en ii) de samenwerking voldoet aan de normaal voor dergelijke vormen van samenwerking geldende voorschriften inzake veiligheid en mededinging. Wanneer passagiersvervoer met codesharing wordt verkocht, moet op het verkooppunt of in elk geval alvorens aan boord te gaan aan de koper worden meegedeeld door welke vervoerder elk deel van de dienst zal worden uitgevoerd.

8.

a)

Wanneer luchtvaartmaatschappijen in eigen naam diensten voor passagiersvervoer over land aanbieden, zijn deze diensten niet onderworpen aan de wetten en regels inzake luchtvervoer. De aanbieders van diensten voor vervoer over land mogen zelf beslissen of ze toetreden tot samenwerkingsvormen. Bij het overwegen van samenwerkingsvormen kunnen aanbieders van vervoer over land onder meer rekening houden met de consumentenbelangen en met technische, economische, ruimtelijke en capaciteitsbeperkingen.

b)

Onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst mogen luchtvaartmaatschappijen en indirecte aanbieders van vrachtvervoer van de partijen, in het kader van internationaal luchtvervoer bovendien zonder beperking gebruik maken van vrachtvervoer over land van en naar alle punten op het grondgebied van Marokko en de Europese Gemeenschap of van derde landen, inclusief vervoer van en naar alle luchthavens met douanefaciliteiten en, voor zover van toepassing, vracht onder contract vervoeren overeenkomstig de toepasselijke wetten en regels. Of dergelijke vracht nu over land of door de lucht wordt vervoerd, hij moet steeds toegang hebben tot de douanebehandeling en –faciliteiten. Luchtvaartmaatschappijen kunnen verkiezen hun vervoer over land zelf te verzorgen of hiervoor regelingen te treffen met andere aanbieders van vervoer over land; ze mogen bijvoorbeeld een beroep doen op andere luchtvaartmaatschappijen die vervoer over land aanbieden en op indirecte aanbieders van luchtvrachtvervoer. Dergelijke intermodale diensten voor vrachtvervoer kunnen worden aangeboden tegen een prijs waarin zowel het luchtvervoer als het vervoer over land is inbegrepen, op voorwaarde dat de expediteurs juiste feitelijke informatie krijgen met betrekking tot dergelijk vervoer.

Artikel 10

Douanerechten en -heffingen

1.   Bij aankomst op het grondgebied van de ene partij worden luchtvaartuigen die door luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden ingezet voor internationaal luchtvervoer, hun gebruikelijke apparatuur, brandstof, smeermiddelen, technische verbruiksgoederen, grondapparatuur, reserveonderdelen (inclusief motoren), boordproviand (inclusief, maar niet beperkt tot, voedsel, drank en alcoholhoudende dranken, tabak en andere producten die bestemd zijn om tijdens de vlucht in beperkte hoeveelheden aan passagiers te worden verkocht of door passagiers te worden verbruikt) en andere voorwerpen die bestemd zijn voor of uitsluitend worden gebruikt in verband met de exploitatie of het onderhoud van voor internationaal luchtvervoer ingezette luchtvaartuigen, op basis van wederkerigheid vrijgesteld van alle invoerbeperkingen, eigendomstaksen en heffingen op activa, douanerechten, accijnzen en soortgelijke vergoedingen en rechten die a) worden opgelegd door de nationale of lokale overheden of de Europese Gemeenschap en b) niet gebaseerd zijn op de kostprijs van de verleende diensten, voor zover die apparatuur en goederen aan boord van het luchtvaartuig blijven.

2.   Eveneens worden vrijgesteld van de in punt 1 van dit artikel bedoelde taksen, heffingen, belastingen, vergoedingen en rechten, met uitzondering van rechten die gebaseerd zijn op de kostprijs van de verleende dienst:

a)

boordproviand die, binnen redelijke grenzen, op het grondgebied van een partij wordt binnengebracht of wordt geleverd en aan boord genomen voor gebruik op een voor internationaal luchtvervoer ingezet vertrekkend luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs als deze boordproviand wordt gebruikt tijdens het gedeelte van de reis dat plaatsvindt boven het grondgebied van de partij waar de proviand aan boord is genomen;

b)

grondapparatuur en reserveonderdelen (inclusief motoren) die op het grondgebied van een partij worden binnengebracht met het oog op onderhoud of herstelling van een voor internationaal luchtvervoer ingezet luchtvaartuig van de andere partij;

c)

smeermiddelen en technische verbruiksgoederen die op het grondgebied van een partij worden binnengebracht of worden geleverd voor gebruik op een voor internationaal luchtvervoer ingezet luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs als deze artikelen wordt gebruikt tijdens het gedeelte van de reis dat plaatsvindt boven het grondgebied van de partij waar ze aan boord zijn genomen;

en

d)

drukwerk, zoals gedefinieerd in de douanewetgeving van elke partij, dat op het grondgebied van een partij wordt binnengebracht of wordt geleverd en aan boord genomen voor gebruik op een voor internationaal luchtvervoer ingezet vertrekkend luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs als dit drukwerk wordt gebruikt tijdens het gedeelte van de reis dat plaatsvindt boven het grondgebied van de partij waar het aan boord is genomen;

e)

veiligheids- en beveiligingsapparatuur voor gebruik in luchthavens of goederenterminals.

3.   In het kader van deze overeenkomst wordt voor brandstof die door een partij op haar grondgebied aan luchtvaartmaatschappijen wordt geleverd, geen vrijstelling verleend van taksen, heffingen, belastingen, vergoedingen en rechten die vergelijkbaar zijn met die welke in lid 1 zijn vermeld. Bij het binnenkomen en verlaten van het grondgebied van een partij en tijdens het verblijf op dat grondgebied moeten de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij voldoen aan de op dat grondgebied geldende wetten en regels inzake verkoop, levering en gebruik van luchtvaartbrandstof.

4.   Het is mogelijk dat van de in de leden 1 en 2 van dit artikel vermelde apparatuur en goederen vereist wordt dat ze onder toezicht of controle van de bevoegde autoriteiten blijven.

5.   De in dit artikel vermelde vrijstellingen gelden eveneens wanneer de luchtvaartmaatschappijen van de ene partij met een andere luchtvaartmaatschappij, die ook dergelijke vrijstellingen geniet van de andere partij, is overeengekomen de in de leden 1 en 2 van dit artikel gespecificeerde artikelen te lenen of over te dragen naar het grondgebied van de andere partij.

6.   Niets in deze overeenkomst belet een partij om taksen, heffingen, rechten, vergoedingen of belastingen te heffen op goederen die worden verkocht voor andere doelen dan consumptie door passagiers tijdens een gedeelte van een luchtdienst tussen twee punten op zijn grondgebied, voor zover het toegestaan is op deze punten in- of uit te stappen.

Artikel 11

Gebruikersheffingen

1.   Een partij legt de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij geen gebruikersheffingen op die hoger zijn dan die welke worden opgelegd aan de eigen luchtvaartmaatschappijen die vergelijkbare internationale luchtdiensten exploiteren, en staat niet toe dat dergelijke heffingen worden opgelegd.

2.   Nieuwe heffingen kunnen alleen worden opgelegd en bestaande heffingen alleen verhoogd wanneer voldoende overleg heeft plaatsgevonden tussen de bevoegde heffingsinstanties en de luchtvaartmaatschappijen van elke partij. Plannen voor wijzigingen van de gebruikersheffingen moeten voldoende van tevoren worden meegedeeld, zodat de gebruikers hun standpunt kunnen uiteenzetten vóór de wijzigingen plaatsvinden. De partijen stimuleren ook de uitwisseling van de informatie die nodig is om de redelijkheid, rechtvaardiging en motivering van de heffingen accuraat te kunnen beoordelen overeenkomstig de beginselen van dit artikel.

Artikel 12

Prijsbepaling

De prijzen voor luchtvervoersdiensten die overeenkomstig deze overeenkomst worden geëxploiteerd, worden vrij vastgesteld en hoeven niet te worden goedgekeurd; er kan wel gevraagd worden deze prijzen over te leggen, maar alleen ter informatie. Op prijzen voor vervoer dat volledig binnen de Europese Gemeenschap plaatsvindt, is de Europese Gemeenschapswetgeving van toepassing.

Artikel 13

Statistieken

De bevoegde autoriteiten van de ene partij verstrekken de bevoegde autoriteiten van de andere partij op verzoek de informatie en statistieken met betrekking tot het verkeersvolume dat door de luchtvaartmaatschappijen die van de ene partij een vergunning hebben gekregen via de overeengekomen diensten is vervoerd van of naar het grondgebied van de andere partij; deze informatie wordt verstrekt in de vorm waarin ze door de luchtvaartmaatschappijen is opgesteld en aan hun nationale bevoegde autoriteiten is verstrekt. Op verzoek van een van beide partijen wordt in het gemengd comité overleg gepleegd over aanvullende statistische verkeersgegevens die de bevoegde autoriteiten van de ene partij vragen aan de bevoegde autoriteiten van de andere partij.

TITEL II

SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN REGELGEVING

Artikel 14

Veiligheid van de luchtvaart

1.   De partijen handelen overeenkomstig de bepalingen van de in bijlage VI A gespecificeerde Europese Gemeenschapswetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart, waarbij zij de onderstaande voorwaarden naleven.

2.   De partijen zien erop toe dat in de ene partij geregistreerde luchtvaartuigen die worden verdacht van het niet naleven van de bij deze overeenkomst vastgestelde internationale veiligheidsnormen bij landing op luchthavens op het grondgebied van de andere partij die openstaan voor internationaal luchtverkeer, door de bevoegde autoriteiten van die andere partij worden onderworpen aan platforminspecties, zowel aan boord als rond het luchtvaartuig, teneinde de geldigheid van de documenten van het luchtvaartuig en van de bemanning en de kennelijke staat van het luchtvaartuig en de apparatuur te controleren.

3.   Een partij kan op elk ogenblik vragen de door de andere partij gehanteerde veiligheidsnormen in te zien.

4.   Deze overeenkomst beperkt op geen enkele wijze de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van een partij om alle passende en dringende maatregelen te nemen wanneer zij vaststellen dat een luchtvaartuig, product of werkwijze mogelijkerwijs:

a)

niet voldoet aan de overeenkomstig de overeenkomst of de in bijlage VI. A gespecificeerde wetgeving,

of

b)

na een in lid 2 bedoelde inspectie aanleiding geeft tot ernstige vermoedens dat een luchtvaartuig of de exploitatie ervan niet voldoet aan de overeenkomstig de overeenkomst of de in bijlage VI A gespecificeerde wetgeving vastgestelde minimumnormen,

of

c)

aanleiding geeft tot ernstige vermoedens dat de overeenkomstig de overeenkomst of de in bijlage VI A gespecificeerde wetgeving vastgestelde minimumnormen niet daadwerkelijk worden toegepast en gehandhaafd.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van de ene partij maatregelen nemen overeenkomstig lid 4 stellen zij de bevoegde autoriteiten van de andere partij daar onmiddellijk van in kennis, met opgave van de redenen van die maatregelen.

6.   Wanneer uit hoofde van lid 4 genomen maatregelen niet worden beëindigd, ook al zijn er geen redenen meer om dergelijke maatregelen te nemen, kan elke partij de zaak doorverwijzen naar het gemengd comité.

Artikel 15

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Aangezien de veiligheid van burgerluchtvaartuigen, hun passagiers en hun bemanning een fundamentele voorwaarde is voor het exploiteren van internationale luchtdiensten, bevestigen beide partijen hun wederzijdse verplichtingen met betrekking tot de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden (met name hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen, ondertekend in Tokio op 14 september 1963, het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen, ondertekend in Den Haag op 16 december 1970, het Verdrag ter bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart, ondertekend in Montreal op 23 september 1971 en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Montreal op 24 februari 1988, en het Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan, ondertekend te Montreal op 1 maart 1991, voor zover beide overeenkomstsluitende partijen ook partij zijn bij deze verdragen, en alle andere verdragen en protocollen inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart waartoe beide partijen zijn toegetreden).

2.   Op verzoek verlenen de partijen elkaar alle nodige bijstand om het wederrechtelijk in zijn macht brengen van burgerluchtvaartuigen en andere wederrechtelijke daden tegen de veiligheid van dergelijke luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatiefaciliteiten, en alle andere bedreigingen van de veiligheid van de burgerluchtvaart te voorkomen.

3.   In hun onderlinge betrekkingen handelen de partijen overeenkomstig de normen voor luchtvaartbeveiliging en, voor zover ze die toepassen, de door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie opgestelde aanbevolen werkwijzen, die als bijlage bij het Verdrag van Chicago zijn gevoegd, in de mate dat dergelijke beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op de partijen. Beide partijen eisen dat exploitanten van luchtvaartuigen die in hun register zijn opgenomen, exploitanten die hun hoofdkantoor of permanente verblijfplaats op hun grondgebied hebben gevestigd en exploitanten van luchthavens op hun grondgebied handelen overeenkomstig deze normen voor de beveiliging van de luchtvaart.

4.   Elke partij ziet erop toe dat op haar grondgebied doeltreffende maatregelen worden genomen om luchtvaartuigen te beschermen, passagiers en hun handbagage aan een beveiligingsonderzoek te onderwerpen en passende controles van de bemanning, vracht (inclusief ruimbagage) en boordproviand uit te voeren vóór en tijdens het aan boord gaan of het laden van het luchtvaartuig en dat die maatregelen worden aangepast aan een toename van de dreiging. Elke partij stemt ermee in dat haar luchtvaartmaatschappijen door de andere partij kunnen worden verplicht de in lid 3 vermelde voorschriften inzake beveiliging van de luchtvaart in acht te nemen voor de toegang tot, het vertrek uit of het verblijf op het grondgebied van die andere partij. Elke partij zal ook ingaan op alle redelijke verzoeken van de andere partij om, naar aanleiding van een specifieke dreiging, bijzondere beveiligingsmaatregelen te nemen.

5.   Wanneer een geval van wederrechtelijk in zijn macht brengen van burgerluchtvaartuigen of een andere wederrechtelijke daad tegen de veiligheid van dergelijke luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatiefaciliteiten zich voordoet of dreigt voor te doen, staan de partijen elkaar wederzijds bij door de communicatie te vergemakkelijken en andere passende maatregelen te nemen om snel en veilig een eind te maken aan het incident of de dreiging.

6.   Wanneer een partij aannemelijke redenen heeft om te geloven dat de andere partij afwijkt van de in dit artikel vastgestelde voorschriften inzake luchtvaartbeveiliging, kan de partij onmiddellijk om overleg met de andere partij verzoeken.

7.   Onverminderd artikel 4 (Intrekking van vergunningen) van deze overeenkomst wordt de exploitatievergunning of de technische vergunning van de luchtvaartmaatschappijen van beide partijen ingehouden, ingetrokken, beperkt of afhankelijk gesteld van voorwaarden wanneer niet binnen vijftien (15) dagen na dit verzoek een bevredigende oplossing wordt bereikt.

8.   Wanneer een onmiddellijke en buitengewone dreiging dit vereist, mag een partij voorlopige maatregelen treffen vóór het verstrijken van de vijftien (15) dagen.

9.   De overeenkomstig lid 7 genomen maatregelen worden beëindigd stopgezet zodra de andere partij de bepalingen van dit artikel naleeft.

Artikel 16

Luchtverkeersbeheer

1.   De partijen handelen overeenkomstig de bepalingen van de in bijlage VI B gespecificeerde wetgeving, waarbij zij de onderstaande voorwaarden dienen na te leven.

2.   De partijen verbinden zich ertoe de hoogst mogelijke graad van samenwerking tot stand te brengen op het gebied van luchtverkeersbeheer, teneinde het Europees gemeenschappelijk luchtruim uit te breiden tot Marokko, de huidige veiligheidsnormen en de algemene doeltreffendheid van de luchtverkeersnormen in Europa te verbeteren, de capaciteit optimaal te benutten en vertragingen tot een minimum te beperken.

3.   Teneinde de toepassing van de wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim op hun respectievelijke grondgebied te vergemakkelijken:

a)

zal Marokko de nodige maatregelen nemen om zijn institutionele structuren voor luchtverkeersbeheer aan te passen aan het gemeenschappelijk Europees luchtruim, met name door gepaste nationale toezichtsorganen op te richten waarvan de werkzaamheden onafhankelijk zijn van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten;

en

b)

zal de Europese Gemeenschap Marokko betrekken bij relevante en uit het gemeenschappelijk Europees luchtruim voortvloeiende operationele initiatieven op het gebied van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruim en interoperabiliteit, met name door Marokko in een vroeg stadium te betrekken bij de inspanningen om functionele luchtruimblokken vast te stellen en door passende coördinatie inzake SESAR.

Artikel 17

Milieu

1.   De partijen handelen overeenkomstig de in bijlage VI C gespecificeerde Gemeenschapswetgeving inzake luchtvervoer.

2.   Deze overeenkomst beperkt op geen enkele wijze de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van een partij alle passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat het krachtens deze overeenkomst uitgevoerde internationale luchtvervoer een effect heeft op het milieu of om het eventuele milieueffect te beperken, voor zover dergelijke maatregelen zonder onderscheid naar nationaliteit worden toegepast.

Artikel 18

Consumentenbescherming

De partijen handelen overeenkomstig de in bijlage VI D gespecificeerde Gemeenschapswetgeving inzake luchtvervoer.

Artikel 19

Geautomatiseerde boekingssystemen

De partijen handelen overeenkomstig de in bijlage VI E gespecificeerde Gemeenschapswetgeving inzake luchtvervoer.

Artikel 20

Sociale aspecten

De partijen handelen overeenkomstig de in bijlage VI F gespecificeerde Gemeenschapswetgeving inzake luchtvervoer.

TITEL III

INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 21

Uitlegging en handhaving

1.   De partijen treffen alle passende algemene of specifieke maatregelen om de naleving van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te garanderen en onthouden zich van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst in gevaar kunnen brengen.

2.   Elke partij is op haar eigen grondgebied verantwoordelijk voor de handhaving van deze overeenkomst en met name van de in bijlage VI opgesomde verordeningen en richtlijnen inzake luchtvervoer.

3.   Elke partij verstrekt de andere partij alle nodige informatie en bijstand in het geval van onderzoeken naar mogelijke inbreuken die door de andere partij worden verricht in het kader van haar in deze overeenkomst vastgestelde bevoegdheden.

4.   Als de partijen, overeenkomstig de bevoegdheden die hen krachtens deze overeenkomst zijn verleend, actie ondernemen met betrekking tot kwesties die van belang zijn voor de andere partij en de autoriteiten of ondernemingen van de andere partij, worden de bevoegde autoriteiten van de andere partij daarvan volledig in kennis gesteld en krijgen zij de gelegenheid opmerkingen te maken alvorens een definitieve beslissing wordt genomen.

Artikel 22

Het gemengd comité

1.   Hierbij wordt een comité van vertegenwoordigers van de partijen (hierna het "gemengd comité" genoemd) ingesteld, dat verantwoordelijk is voor het beheer van deze overeenkomst en toeziet op de correcte uitvoering ervan. Hiertoe doet het aanbevelingen en neemt het besluiten in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet.

2.   Alle beslissingen van het gemengd comité worden samen genomen en zijn bindend voor de partijen. Deze beslissingen worden door de partijen overeenkomstig hun eigen regels ten uitvoer gelegd.

3.   Het gemengd comité komt bijeen voor zover dit nodig is, doch ten minste eenmaal per jaar. Elke partij kan een verzoek indienen om een vergadering te beleggen.

4.   Een partij kan ook om een vergadering van het gemengd comité verzoeken om een probleem met betrekking tot de uitlegging of toepassing van deze overeenkomst op te lossen. Een dergelijke vergadering wordt zo snel mogelijk belegd, uiterlijk twee maanden na de datum waarop het verzoek is ontvangen, tenzij anders is overeengekomen.

5.   Met het oog op de correcte uitvoering van deze overeenkomst wisselen de partijen informatie uit en plegen zij op verzoek van een hunner overleg in het gemengd comité.

6.   Het gemengd comité stelt bij besluit zijn reglement van orde vast.

7.   Als een van de partijen van mening is dat een besluit van het gemengd comité niet goed is toegepast door de andere partij, kan de eerste partij vragen dat de kwestie in het gemengd comité wordt besproken. Als het gemengd comité de kwestie niet binnen twee maanden na de doorverwijzing kan oplossen, kan de vragende partij passende vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 24 nemen.

8.   In de besluiten van het gemengd comité moet melding worden gemaakt van de datum van tenuitvoerlegging door de partijen en van alle andere informatie die de economische exploitanten kan aanbelangen.

9.   Onverminderd lid 2 kunnen de partijen passende en tijdelijke vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 24 nemen als het gemengd comité binnen zes maanden na doorverwijzing van een kwestie nog geen beslissing over die kwestie heeft genomen.

10.   Het gemengd comité onderzoekt vraagstukken met betrekking tot bilaterale investeringen of meerderheidsbelangen of wijzigingen in de daadwerkelijke controle van luchtvaartmaatschappijen van de partijen.

11.   Het gemengd comité brengt ook samenwerking tot stand door:

a)

de uitwisseling op deskundigenniveau van nieuwe wet- of regelgevende initiatieven en ontwikkelingen aan te moedigen, onder meer op het vlak van beveiliging, veiligheid, milieu, luchtvaartinfrastructuur (inclusief slots) en consumentenbescherming;

b)

regelmatig de sociale gevolgen van de toepassing van de overeenkomst te bestuderen, met name wat de werkgelegenheid betreft, en door passende antwoorden op legitieme vragen te formuleren;

c)

na te gaan op welke gebieden de overeenkomst verder kan worden ontwikkeld, inclusief aanbevelingen voor wijzigingen van de overeenkomst.

Artikel 23

Geschillenbeslechting en arbitrage

1.   Elke partij kan geschillen met betrekking tot de toepassing of uitlegging van deze overeenkomst die niet overeenkomstig artikel 22 zijn opgelost, voorleggen aan het gemengd comité. Met het oog op de toepassing van dit artikel treedt de bij de associatieovereenkomst opgerichte associatieraad op als gemengd comité.

2.   Het gemengd comité kan het geschil middels een besluit beslechten.

3.   De partijen stellen de maatregelen vast die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van het in lid 2 bedoelde besluit.

4.   Als het geschil niet overeenkomstig lid 2 kan worden beslecht, wordt het, op verzoek van een van de partijen, voorgelegd aan een arbitragecommissie van drie arbiters, overeenkomstig de hierna vastgestelde procedure:

a)

uiterlijk zestig (60) dagen nadat het arbitragehof het door de andere partij via diplomatieke kanalen verzonden verzoek om arbitrage heeft ontvangen, stelt elke partij een arbiter aan; de derde arbiter wordt door de twee voornoemde arbiters aangesteld binnen een aanvullende termijn van zestig (60) dagen. Als een van de partijen niet binnen de overeengekomen termijn een arbiter heeft aangesteld, of als de derde arbiter niet binnen de overeengekomen termijn wordt aangesteld, kan elke partij de voorzitter van de raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie verzoeken een arbiter of arbiters aan te stellen;

b)

de derde arbiter die overeenkomstig de voorschriften onder a) wordt aangesteld, moet een onderdaan van een derde land zijn en vervult de functie van voorzitter van het arbitragehof;

c)

het arbitragehof stelt zijn reglement van orde vast;

en

d)

behoudens de definitieve beslissing van het arbitragehof, worden de oorspronkelijke arbitrage-uitgaven evenredig gedeeld door de partijen.

5.   De voorlopige of definitieve beslissing van het arbitragehof is bindend voor de partijen.

6.   Als een van de partijen niet binnen dertig (30) dagen na de bekendmaking van de beslissing van het arbitragehof aan deze beslissing voldoet, kan de andere partij de rechten of privileges die overeenkomstig deze overeenkomst zijn toegekend aan de in gebreke blijvende partij beperken, opschorten of intrekken tot de partij aan de beslissing voldoet.

Artikel 24

Vrijwaringsmaatregelen

1.   De partijen treffen alle algemene of specifieke maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens de overeenkomst te voldoen. Zij zullen erop toezien dat de in de overeenkomst aangegeven doelstellingen worden verwezenlijkt.

2.   Indien een van beide partijen van mening is dat de andere partij een verplichting krachtens de overeenkomst niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen. De werkingssfeer en de duur van de vrijwaringsmaatregelen wordt beperkt tot wat strikt noodzakelijk is om het probleem te verhelpen of om het evenwicht in het kader van deze overeenkomst te bewaren. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren.

3.   Als een partij overweegt vrijwaringsmaatregelen te nemen, stelt zij de andere partijen daar onmiddellijk van in kennis via het gemengd comité en verstrekt zij alle relevante informatie.

4.   De partijen plegen onmiddellijk overleg in het gemengd comité om een voor elke partij aanvaardbare oplossing te vinden.

5.   Behoudens artikel 3, onder d), artikel 4, onder d), en de artikelen 14 en 15, mag de betrokken overeenkomstsluitende partij geen vrijwaringsmaatregelen nemen binnen een maand na de datum van kennisgeving overeenkomstig lid 3, tenzij de overlegprocedure overeenkomstig lid 4 vóór het verstrijken van de gestelde termijn is beëindigd.

6.   De betrokken partij stelt het gemengd comité onverwijld in kennis van de getroffen maatregelen en verstrekt alle relevante inlichtingen.

7.   De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen worden opgeschort zodra de in gebreke blijvende partij voldoet aan de bepalingen van deze overeenkomst.

Artikel 25

Geografische uitbreiding van de overeenkomst

Ondanks het bilaterale karakter van deze overeenkomst wijzen de partijen erop dat ze binnen de werkingssfeer valt van het in de verklaring van Barcelona van 28 november 1995 geplande Euro-mediterrane partnerschap. De partijen verbinden zich ertoe een permanente dialoog te voeren om de samenhang van deze overeenkomst met het proces van Barcelona te garanderen, met name wat betreft de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken over wijzigingen die nodig zijn om rekening te houden met soortgelijke luchtvervoersovereenkomsten.

Artikel 26

Verhouding ten opzichte van andere overeenkomsten

1.   De bepalingen van deze overeenkomst vervangen de relevante bepalingen van de bestaande bilaterale overeenkomsten tussen Marokko en de lidstaten. Het is echter toegestaan bestaande verkeersrechten die voortvloeien uit deze bilaterale overeenkomsten en die niet onder de onderhavige overeenkomst vallen, te blijven uitoefenen voor zover dit niet leidt tot discriminatie tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en hun ingezetenen.

2.   Als de partijen toetreden tot een multilaterale overeenkomst of een besluit bekrachtigen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie of een andere internationale organisatie waarin kwesties aan bod komen die onder deze overeenkomst vallen, plegen zij in het gemengd comité overleg om te bepalen of deze overeenkomst moet worden herzien teneinde rekening te houden met deze ontwikkelingen.

3.   Deze overeenkomst laat de beslissingen van beide partijen om eventuele toekomstige aanbevelingen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie toe te passen, onverlet. De partijen mogen zich niet op deze overeenkomst of een deel ervan beroepen om zich in de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie te verzetten tegen alternatieve beleidsmaatregelen met betrekking tot kwesties die onder deze overeenkomst vallen.

Artikel 27

Wijzigingen

1.   Als een van de partijen de bepalingen van deze overeenkomst wenst te herzien, moet ze het gemengd comité daarvan in kennis stellen. Overeengekomen wijzigingen van deze overeenkomst worden van kracht na voltooiing van de respectieve interne procedures.

2.   Het gemengd comité kan, op voorstel van een partij en overeenkomstig dit artikel, beslissen de bijlagen bij deze overeenkomst te wijzigen.

3.   Deze overeenkomst laat het recht van de partijen onverlet om unilateraal nieuwe wetgeving op het vlak van luchtvervoer of een verwant, in bijlage VI vermeld gebied aan te nemen of bestaande wetgeving te wijzigen, mits zij het niet-discriminatiebeginsel en de bepalingen van deze overeenkomst in acht nemen.

4.   Als een van de partijen nieuwe wetgeving opstelt, stelt zij de andere partij daarvan zo snel mogelijk in kennis en pleegt zij overleg met de andere partij. Op verzoek van een van de partijen kan er in het gemengd comité een inleidende gedachtewisseling plaatsvinden.

5.   Als een partij nieuwe wetgeving op het vlak van luchtvervoer of een verwant, in bijlage VI vermeld gebied heeft aangenomen of bestaande wetgeving heeft gewijzigd, stelt zij de andere partij daar uiterlijk dertig dagen na de goedkeuring of wijziging van in kennis. Op verzoek van een partij organiseert het gemengd comité binnen zestig dagen na deze kennisgeving een gedachtewisseling over de gevolgen van de nieuwe wetgeving of de wijziging voor de goede werking van deze overeenkomst.

6.   Het gemengd comité:

a)

neemt een besluit tot herziening van bijlage VI van deze overeenkomst, teneinde daarin, zo nodig op basis van wederkerigheid, de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie op te nemen;

b)

neemt een besluit waarbij wordt vastgesteld dat de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met deze overeenkomst;

of

c)

beslist over andere maatregelen, die binnen een redelijke termijn moeten worden vastgesteld, om de goede werking van deze overeenkomst te waarborgen.

Artikel 28

Beëindiging

1.   De overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

2.   Elke partij kan, op om het even welk ogenblik, de andere partij schriftelijk via de diplomatieke kanalen in kennis stellen van haar beslissing deze overeenkomst te beëindigen. Deze kennisgeving moet tegelijk ook naar de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie worden verzonden. Deze overeenkomst eindigt twaalf maanden na de datum waarop de andere partij de kennisgeving heeft ontvangen, tenzij de kennisgeving van de beëindiging vóór het verstrijken van deze termijn wordt ingetrokken.

3.   De overeenkomst vervalt of wordt opgeschort als de Associatieovereenkomst vervalt of wordt opgeschort.

Artikel 29

Registratie bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO)en het Secretariaat van de Verenigde Naties

Deze overeenkomst en de wijzigingen daarop worden geregistreerd bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en het Secretariaat van de Verenigde Naties.

Artikel 30

Inwerkingtreding

1.   Deze overeenkomst wordt vanaf de datum van ondertekening voorlopig toegepast overeenkomstig de interne wetgeving van de partijen.

2.   Deze overeenkomst treedt in werking een maand na de laatste nota in het kader van een uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de partijen waarin wordt bevestigd dat alle noodzakelijke procedures voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn afgerond. Ten behoeve van deze uitwisseling bezorgt het Koninkrijk Marokko zijn diplomatieke nota aan het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en haar lidstaten, en bezorgt het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie de diplomatieke nota of nota's van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten aan het Koninkrijk Marokko. De diplomatieke nota of nota's van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten bevatten mededelingen van elke lidstaat waarin wordt bevestigd dat alle noodzakelijke procedures voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst in die lidstaat zijn afgerond.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Brussel, de twaalfde december tweeduizend zes, in tweevoud, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Arabische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Pour le Royaume de Belgique

Voor het Koninkrijk België

Für das Königreich Belgien

Image 6

Za Českou republiku

Image 7

På Kongeriget Danmarks vegne

Image 8

Für die Bundesrepublik Deutschland

Image 9

Eesti Vabariigi nimel

Image 10

Για την Ελληνική Δημοκρατία

Image 11

Por el Reino de España

Image 12

Pour la République française

Image 13

Thar cheann Na hÉireann

For Ireland

Image 14

Per la Repubblica italiana

Image 15

Για την Κυπριακή Δημοκρατία

Image 16

Latvijas Republikas vārdā

Image 17

Lietuvos Respublikos vardu

Image 18

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

Image 19

A Magyar Köztársaság részéről

Image 20

Għar-Repubblika ta' Malta

Image 21

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

Image 22

Für die Republik Österreich

Image 23

W imieniu Rzeczypospolitej Polskiej

Image 24

Pela República Portuguesa

Image 25

Za Republiko Slovenijo

Image 26

Za Slovenskú republiku

Image 27

Suomen tasavallan puolesta

För Republiken Finland

Image 28

För Konungariket Sverige

Image 29

For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland

Image 30

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image 31

Image 32

Por el Reino de Marruecos

Za Marocké království

For Kongeriget Marokko

Für das Königreich Marokko

Maroko Kuningriigi nimel

Για το Βασίλειο του Μαρόκου

For the Kingdom of Morocco

Pour le Royaume du Maroc

Per il Regno del Marocco

Marokas Karalistes vārdā

Maroko Karalystès vardu

A Marokkói Királyság részéről

Għar-Renju tal-Marokk

Voor het Koninkrijk Marokko

W imieniu Królestwa Marokańskiego

Pelo Reino de Marrocos

Za Marocké kráľovstvo

Za Kraljevino Maroko

Marokon kuningaskunnan puolesta

För Konungariket Marocko

Image 33

Image 34

BIJLAGE I

OVEREENGEKOMEN DIENSTEN EN GESPECIFICEERDE ROUTES

1.

De overgangsbepalingen van bijlage IV bij deze overeenkomst zijn van toepassing op deze bijlage.

2.

Elke partij verleent de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij het recht luchtdiensten te exploiteren op de hierna gespecificeerde routes:

a)

in het geval van luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Gemeenschap:

Punten in de Europese Gemeenschap - een of meer punten in Marokko - verder gelegen punten,

b)

in het geval van luchtvaartmaatschappijen uit Marokko:

Punten in Marokko - een of meer punten in de Europese Gemeenschap.

3.

Luchtvaartmaatschappijen uit Marokko hebben het recht de in artikel 2 van deze overeenkomst vermelde verkeersrechten uit te oefenen met betrekking tot vluchten tussen verschillende punten op het grondgebied van de Gemeenschap, mits het vertrek- of eindpunt van deze vluchten op het grondgebied van Marokko ligt.

Luchtvaartmaatschappijen uit de Gemeenschap hebben het recht de in artikel 2 van deze overeenkomst vermelde verkeersrechten uit te oefenen met betrekking tot vluchten vanuit Marokko, mits het vertrek- of eindpunt van deze vluchten op het grondgebied van de Gemeenschap ligt en voor zover, wat passagiersvluchten betreft, deze punten zich in landen bevinden die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.

Luchtvaartmaatschappijen van de Europese Gemeenschap hebben het recht om tijdens vluchten naar/vanuit Marokko meer dan een punt te bedienen („co-terminalisation”) en tussenlandingen uit te voeren tussen deze punten.

De volgende landen vallen onder het Europees nabuurschapsbeleid: Algerije, Armenië, de Palestijnse Autoriteit, Azerbeidzjan, Belarus, Egypte, Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Moldavië, Marokko, Syrië, Tunesië en Oekraïne. De punten in de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, mogen ook als tussenliggende punten worden gebruikt.

4.

De gespecificeerde routes mogen in de twee richtingen worden geëxploiteerd. Een exploitant mag tussenliggende of verder gelegen punten op de gespecificeerde routes overslaan voor sommige of alle vluchten, mits de vluchten vertrekken of eindigen op het grondgebied van Marokko voor Marokkaanse luchtvaartmaatschappijen of op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Gemeenschap voor luchtvaartmaatschappijen van de Europese Gemeenschap.

5.

Elke partij verleent elke luchtvaartmaatschappij het recht de frequentie en capaciteit van het door haar aangeboden internationale luchtvervoer te baseren op commerciële marktgerelateerde overwegingen. Overeenkomstig dit recht mag geen van beide partijen unilateraal beperkingen opleggen met betrekking tot het verkeersvolume, de frequentie of de regelmaat van de vluchten of de door luchtvaartmaatschappijen van de andere partij gebruikte typen luchtvaartuigen, behalve om technische, operationele, douane-, milieu- of gezondheidsredenen.

6.

De luchtvaartmaatschappijen mogen het type luchtvaartuig dat ze gebruiken voor de exploitatie van internationaal vervoer onbeperkt wijzigen op alle punten van de gespecificeerde routes.

7.

Alleen in uitzonderlijke gevallen of om te voldoen aan tijdelijke behoeften is het toegestaan dat een Marokkaanse luchtvaartmaatschappij een luchtvaartuig met bemanning least („wet-leasing”) van een luchtvaartmaatschappij van een derde land, of dat een luchtvaartmaatschappij van de Europese Gemeenschap een luchtvaartuig met bemanning least van een luchtvaartmaatschappij van een derde land dat niet in bijlage V is vermeld. Dergelijke „wet-leasing” moet vooraf worden goedgekeurd door de autoriteit die de licentie heeft afgegeven aan de leasende luchtvaartmaatschappij en door de bevoegde autoriteit van de andere partij.

BIJLAGE II

BILATERALE OVEREENKOMSTEN TUSSEN MAROKKO EN LIDSTATEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP

Zoals bepaald in artikel 26 van deze overeenkomst worden de relevante bepalingen van de volgende bilaterale overeenkomsten voor luchtvervoer tussen Marokko en lidstaten vervangen door deze overeenkomst:

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, gedaan te Rabat op 20 januari 1958;

aangevuld door de uitwisseling van nota's van 20 januari 1958;

laatstelijk gewijzigd bij de gemeenschappelijke intentieverklaring, gedaan te Rabat op 11 juni 2002;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Socialistische Republiek Tsjecho-Slowakije en Marokko, gedaan te Rabat op 8 mei 1961, later overgenomen door de Tsjechische Republiek;

Overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk Denemarken en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Rabat op 14 november 1977;

aangevuld door de uitwisseling van nota's van 14 november 1977;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk Marokko, gedaan te Bonn op 12 oktober 1961;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Helleense Republiek en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Rabat op 10 mei 1999;

te lezen in samenhang met de gemeenschappelijke intentieverklaring, gedaan te Athene op 6 oktober 1998;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van Spanje en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Madrid op 7 juli 1970;

laatstelijk aangevuld door de briefwisseling van 12 augustus 2003 en 25 augustus 2003;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Franse Republiek en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, gedaan te Rabat op 25 oktober 1957;

gewijzigd bij de briefwisseling van 22 maart 1961;

gewijzigd bij de overeengekomen notulen van 2 en 5 december 1968;

gewijzigd bij het Memorandum van overleg van 17-18 mei 1976;

gewijzigd bij het Memorandum van overleg van 15 maart 1977;

laatstelijk gewijzigd bij het Memorandum van overleg van 22-23 maart 1984 en de briefwisseling van 14 maart 1984;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Republiek Italië en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, gedaan te Rome op 8 juli 1967;

gewijzigd bij de gemeenschappelijke intentieverklaring, gedaan te Rome op 13 juli 2000;

laatstelijk gewijzigd bij de uitwisseling van nota's van 17 oktober 2001 en 3 januari 2002;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Republiek Letland en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Warschau op 19 mei 1999;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van het Groothertogdom Luxemburg en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, gedaan te Bonn op 5 juli 1961;

Overeenkomst voor luchtvervoer tussen de Volksrepubliek Hongarije en het Koninkrijk Marokko, gedaan te Rabat op 21 maart 1967;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Republiek Malta en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, gedaan te Rabat op 26 mei 1983;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en de regering van Zijne Majesteit de Koning van Marokko, gedaan te Rabat op 20 mei 1959;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Bondsrepubliek Oostenrijk en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Rabat op 27 februari 2002;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van de Volksrepubliek Polen en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Rabat op 29 november 1969;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen Portugal en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Rabat op 3 april 1958;

aangevuld door de notulen, gedaan te Lissabon op 19 december 1975;

laatstelijk aangevuld door de notulen, gedaan te Lissabon op 17 november 2003;

Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de regering van het Koninkrijk Zweden en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Rabat op 14 november 1977;

aangevuld door de uitwisseling van nota's van 14 november 1977;

Overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van het Koninkrijk Marokko, gedaan te Londen op 22 oktober 1965;

gewijzigd bij de uitwisseling van nota's van 10 en 14 oktober 1968;

gewijzigd bij de notulen, gedaan te Londen op 14 maart 1997;

laatstelijk gewijzigd bij de notulen, gedaan te Rabat op 17 oktober 1997;

Geparafeerde of ondertekende overeenkomsten inzake luchtdiensten en andere regelingen tussen het Koninkrijk Marokko en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, nog niet van kracht zijn en niet voorlopig worden toegepast;

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk Marokko, bijgevoegd als bijlage I bij de gemeenschappelijke intentieverklaring die op 20 juni 2001 te Den Haag is opgesteld.

BIJLAGE III

PROCEDURES VOOR EXPLOITATIEVERGUNNINGEN EN TECHNISCHE VERGUNNINGEN: BEVOEGDE AUTORITEITEN

1.

De Europese Gemeenschap

Duitsland:

Federale Dienst Burgerluchtvaart (LBA)

Ministerie van Verkeer, Bouwbeleid en Stedelijke Ontwikkeling

Oostenrijk:

Burgerluchtvaartautoriteit

Ministerie van verkeer, Innovatie en Technologie

België:

Directoraat-generaal luchtvervoer

Federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer

Cyprus:

Departement burgerluchtvaart

Ministerie van Communicatie en Openbare Werken

Denemarken:

Burgerluchtvaartadministratie

Spanje:

Directoraat-generaal burgerluchtvaart

Ministerie van Infrastructuur en Vervoer

Estland:

Burgerluchtvaartadministratie

Finland:

Burgerluchtvaartautoriteit

Frankrijk:

Directoraat-generaal voor de burgerluchtvaart (DGAC)

Griekenland:

Griekse burgerluchtvaartautoriteit

Ministerie van Verkeer

Hongarije:

Directoraat-generaal voor burgerluchtvaart

Ministerie van Economische Zaken en Verkeer

Ierland:

Directoraat-generaal voor de burgerluchtvaart

Departement verkeer

Italië:

Nationaal agentschap voor de burgerluchtvaart (ENAC)

Letland:

Burgerluchtvaartadministratie

Ministerie van Verkeer

Litouwen:

Burgerluchtvaartadministratie

Luxemburg:

Directoraat voor de burgerluchtvaart

Malta:

Departement burgerluchtvaart

Nederland:

Ministerie van Verkeer en Waterstaat: het directoraat-generaal Transport en Luchtvaart

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Polen:

Burgerluchtvaartadministratie

Portugal:

Nationaal instituut van de burgerluchtvaart (INAC)

Ministerie van Infrastructuur, Planning en Landsbestuur

Tsjechië:

Departement burgerluchtvaart

Ministerie van Verkeer

Burgerluchtvaartautoriteit

Verenigd Koninkrijk:

Directoraat luchtvaart

Departement verkeer (Dft)

De Slowaakse Republiek:

Departement burgerluchtvaart

Ministerie van Vervoer, Post en Telecommunicatie

Slovenië:

Directoraat burgerluchtvaart

Ministerie van Vervoer

Zweden:

Burgerluchtvaartautoriteit

2.

Koninkrijk Marokko

Burgerluchtvaartadministratie

Ministerie van Infrastructuur en Verkeer

BIJLAGE IV

OVERGANGSBEPALINGEN

1.

De tenuitvoerlegging en toepassing door Marokko van alle in bijlage 6 vermelde bepalingen van de Gemeenschapswetgeving in verband met luchtvervoer wordt geëvalueerd onder de verantwoordelijkheid van de Europese Gemeenschap en dient te worden gevalideerd door het gemengd comité. Het besluit van het gemengd comité moet uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst worden aangenomen.

2.

Zolang het besluit niet is goedgekeurd, hebben luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Gemeenschap uit hoofde van de in bijlage I overeengekomen diensten en gespecificeerde routes niet het recht om verkeer in te schepen in Marokko en te ontschepen op verder gelegen punten en vice versa, en hebben Marokkaanse luchtvaartmaatschappijen niet het recht om verkeer in te schepen op een punt in de Europese Gemeenschap en te ontschepen op een ander punt in de Europese Gemeenschap en vice versa. Alle verkeersrechten van de vijfde vrijheid die uit hoofde van de in bijlage II vermelde bilaterale overeenkomsten tussen Marokko en de lidstaten van de Europese Gemeenschappen zijn verleend, mogen verder worden uitgeoefend zolang geen onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit.

BIJLAGE V

LIJST VAN ANDERE LANDEN WAARNAAR WORDT VERWEZEN IN DE ARTIKELEN 3 EN 4 VAN DEZE OVEREENKOMST

1.

De Republiek IJsland (in het kader van de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte)

2.

Het Vorstendom Liechtenstein (in het kader van de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte)

3.

Het Koninkrijk Noorwegen (in het kader van de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte)

4.

De Zwitserse Bondsstaat (in het kader van de overeenkomst voor luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat)

BIJLAGE VI

OP DE BURGERLUCHTVAART TOEPASSELIJKE REGELS

De „toepasselijke bepalingen” van de volgende wetsbesluiten zijn van toepassing overeenkomstig de overeenkomst, tenzij anders gespecificeerd in deze bijlage of in bijlage IV inzake overgangsbepalingen. Zo nodig worden specifieke aanpassingen voor elk afzonderlijk besluit hieronder vermeld:

A.   VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

Opmerking: De precieze voorwaarden waaronder Marokko als waarnemer mag deelnemen aan EASA zullen in een latere fase moeten worden besproken.

Nr. 3922/91

Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 2176/96 van de Commissie van 13 november 1996 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang

Verordening (EG) nr. 1069/1999 van de Commissie van 25 mei 1999 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang

Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie van 28 december 2000 houdende aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad

Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 10, 12 en 13, behalve artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 2, tweede zin, bijlagen I, II en III.

Voor de toepassing van artikel 12 wordt „lidstaten” gelezen als „EG-lidstaten”.

Nr. 94/56/EG

Richtlijn 94/56 van de Raad van 21 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 12

Nr. 1592/2002

Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1643/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1592/2002

Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot aanpassing van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1592/2002

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 57, bijlagen I en II

Nr. 2003/42

Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 11, bijlagen I en II

Nr. 1702/2003

Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 4, bijlage

Nr. 2042/2003

Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 6, bijlagen I tot en met IV

Nr. 104/2004

Verordening (EG) nr. 104/2004 van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van regels voor de organisatie en de samenstelling van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 7 en bijlage

B.   LUCHTVERKEERSBEHEER

Nr. 93/65

Richtlijn 93/65/EEG van de Raad van 19 juli 1993 betreffende de vaststelling en het gebruik van compatibele technische normen en specificaties voor de aanschaf van apparatuur en van systemen voor luchtverkeersafhandeling

als gewijzigd bij:

Richtlijn 97/15/EG van de Commissie van 25 maart 1997 tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen en tot wijziging van Richtlijn 93/65/EEG van de Raad betreffende de vaststelling en het gebruik van compatibele technische normen en specificaties voor de aanschaf van apparatuur en van systemen voor luchtverkeersafhandeling, als gewijzigd bij Verordening (EG) Nr. 2082/2000 van de Commissie van 6 september 2000 tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen en tot wijziging van Richtlijn 97/15/EG tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen en tot wijziging van Richtlijn 93/65/EEG van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 980/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2082/2000 tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 9, bijlagen I en II

De verwijzing naar Richtlijn 93/65/EEG van de Raad is geschrapt sinds 20 oktober 2005.

Nr. 2082/2000

Verordening (EG) Nr. 2082/2000 van de Commissie van 6 september 2000 tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen en tot wijziging van Richtlijn 97/15/EG tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen en tot wijziging van Richtlijn 93/65/EEG van de Raad

als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 980/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2082/2000 tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 3, bijlagen I tot en met III

Nr. 549/2004

Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”)

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 4, artikel 6 en artikelen 9 tot en met 14

Nr. 550/2004

Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”)

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 19

Nr. 551/2004

Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”)

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 11

Nr. 552/2004

Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”)

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 12

C.   MILIEUBESCHERMING

Nr. 89/629

Richtlijn 89/629/EEG van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 8

Nr. 92/14

Richtlijn 92/14/EEG van de Raad van 2 maart 1992 betreffende de beperking van de exploitatie van de luchtvaartuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)

zoals gewijzigd bij:

Richtlijn 98/20/EG van de Raad van 30 maart 1998 tot wijziging van Richtlijn 92/14/EEG

Richtlijn 1999/28/EG van de Commissie van 21 april 1999 tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/14/EEG van de Raad

Verordening (EG) nr. 991/2001 van de Commissie van 21 mei 2001 houdende wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/14/EEG van de Raad

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 11 en bijlage

Nr. 2002/30

Richtlijn 2002/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels van procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 15, bijlagen I en II

Nr. 2002/49

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 16, bijlagen I tot en met IV

D.   CONSUMENTENBESCHERMING

Nr. 90/314

Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 10

Nr. 92/59

Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 19

Nr. 93/13

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 10 en bijlage

Nr. 95/46

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 34

Nr. 2027/97

Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappijen bij ongevallen

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 8

Nr. 261/2004

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 17

E.   GEAUTOMATISEERDE BOEKINGSSYSTEMEN

Nr. 2299/1989

Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EEG) nr. 3089/93 van de Raad van 29 oktober 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2299/89

Verordening (EG) nr. 323/1999 van de Raad van 8 februari 1999 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2299/89

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 22 en bijlage

F.   SOCIALE ASPECTEN

Nr. 1989/391

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 16 en artikelen 18 en 19

Nr. 2003/88

Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 19, 21 tot en met 24 en 26 tot en met 29

Nr. 2000/79

Richtlijn 2000/79/EG van de Raad van 27 november 2000 inzake de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (AICA)

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 5

G.   OVERIGE WETGEVING

Nr. 91/670

Richtlijn 91/670/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel

Toepasselijke bepalingen: de artikelen 1 tot en met 8 en bijlage


Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/89


KADERBESLUIT 2006/960/JBZ VAN DE RAAD

van 18 december 2006

betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk Zweden,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie is haar burgers een hoog niveau van veiligheid te bieden in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

(2)

Deze doelstelling moet worden bereikt door criminaliteit te voorkomen en te bestrijden via nauwere samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten in de lidstaten, met eerbiediging van de beginselen en regels op het gebied van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat waarop de Unie is gebaseerd en welke de lidstaten gemeen hebben.

(3)

De uitwisseling van informatie en inlichtingen over criminaliteit en strafbare activiteiten vormt de grondslag voor samenwerking inzake rechtshandhaving in de Unie ten behoeve van de algemene doelstelling de veiligheid van de burgers van de Unie te vergroten.

(4)

De tijdige toegang tot correcte, actuele informatie en inlichtingen is van doorslaggevend belang om de rechtshandhavingsautoriteiten in staat te stellen met succes strafbare feiten en activiteiten op te sporen, te voorkomen en te onderzoeken, vooral in een ruimte waar de controles aan de binnengrenzen zijn afgeschaft. Aangezien misdadigers clandestien opereren, moeten zij onder controle worden gehouden en moet de desbetreffende informatie extra snel worden uitgewisseld.

(5)

Het is belangrijk de mogelijkheden van de rechtshandhavingsautoriteiten om van de andere lidstaten informatie en inlichtingen over zware criminaliteit en terroristische daden te verkrijgen, horizontaal te bezien, zonder onderscheid naar het soort strafbaar feit of de bevoegdheidsverdeling tussen rechtshandhavingsautoriteiten en rechterlijke instanties.

(6)

Op dit ogenblik wordt een doeltreffende, snelle uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten ernstig belemmerd door formele procedures, administratieve structuren en juridische hinderpalen in het nationale recht van de lidstaten. Deze toestand is onaanvaardbaar voor de burgers van de Europese Unie en dringt daarom aan op grotere veiligheid en een meer doeltreffende rechtshandhaving, waarbij tevens de mensenrechten worden beschermd.

(7)

De rechtshandhavingsautoriteiten moeten in de verschillende fasen van het onderzoek, vanaf het vergaren van criminele inlichtingen tot het strafrechtelijk onderzoek, informatie en inlichtingen uit de andere lidstaten kunnen opvragen en verkrijgen. De systemen van de lidstaten lopen in dit opzicht uiteen, maar dit kaderbesluit beoogt niet deze systemen te wijzigen. Wat sommige soorten informatie en inlichtingen betreft, is het echter de bedoeling ervoor te zorgen dat bepaalde voor de rechtshandhavingsautoriteiten essentiële informatie binnen de Unie snel wordt uitgewisseld.

(8)

Het ontbreken van een gemeenschappelijk juridisch kader voor een doeltreffende, snelle uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten is een leemte die moet worden opgevuld. De Raad van de Europese Unie acht het daarom noodzakelijk een juridisch bindend instrument betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen aan te nemen. Bestaande of toekomstige instrumenten die een uitbreiding of een verruiming van de doelstellingen van dit kaderbesluit of een vergemakkelijking van de procedures voor de uitwisseling van informatie en inlichtingen mogelijk maken, zoals de Overeenkomst van 18 december 1997, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (1), worden door dit kaderbesluit onverlet gelaten.

(9)

Wat betreft de effectieve uitwisseling van informatie laat dit kaderbesluit de essentiële belangen van nationale veiligheid onverlet en brengt het het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van personen niet in gevaar, noch vormt het een belemmering voor specifieke inlichtingenactiviteiten op het gebied van de staatsveiligheid.

(10)

Het is van belang de uitwisseling van informatie zoveel mogelijk te bevorderen, met name wat betreft delicten die direct of indirect verband houden met georganiseerde criminaliteit en terrorisme, en op een wijze die geen afbreuk doet aan het vereiste niveau van samenwerking tussen de lidstaten krachtens bestaande regelingen.

(11)

Het gemeenschappelijk belang van de lidstaten bij het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit vergt dat een passend evenwicht wordt gevonden tussen snelle en doelmatige samenwerking inzake rechtshandhaving en de algemeen aanvaarde beginselen en regels op het vlak van gegevensbescherming, fundamentele vrijheden, mensenrechten en individuele vrijheden.

(12)

In de verklaring betreffende de bestrijding van terrorisme die de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van 25 maart 2004 heeft aangenomen, draagt hij de Raad op maatregelen te bestuderen betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten.

(13)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit kaderbesluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, die vallen binnen het gebied waaraan wordt gerefereerd in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (2). Voor het onderhavige kaderbesluit zijn de bij die overeenkomst voorgeschreven procedures gevolgd.

(14)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit kaderbesluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis; het gaat hierbij om de bepalingen die vallen binnen het gebied waaraan wordt gerefereerd in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst (3), en in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/849/EG van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst (4),

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Doelstellingen en toepassingsgebied

1.   Met dit kaderbesluit wordt beoogd de regels vast te stellen volgens welke de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten snel en doeltreffend bestaande informatie en inlichtingen kunnen uitwisselen teneinde een strafrechtelijk onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie uit te voeren.

2.   De bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen tussen lidstaten en derde landen of instrumenten van de Europese Unie betreffende wederzijdse rechtshulp of wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken, met inbegrip van door derde landen gestelde voorwaarden betreffende het gebruik van informatie nadat deze verstrekt is, worden door dit kaderbesluit onverlet gelaten.

3.   Dit kaderbesluit heeft betrekking op alle informatie en/of inlichtingen, omschreven in artikel 2, onder d). Het houdt voor de lidstaten geen verplichting in om informatie en inlichtingen te vergaren en op te slaan met als doel deze te kunnen verstrekken aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van andere lidstaten.

4.   Dit kaderbesluit houdt voor de lidstaten geen verplichting in om informatie en inlichtingen te verstrekken die voor een rechterlijke instantie als bewijs zullen worden gebruikt en verleent evenmin het recht om deze informatie of inlichtingen daartoe te gebruiken. Een lidstaat die overeenkomstig dit kaderbesluit informatie of inlichtingen heeft verkregen en deze voor een rechterlijke instantie als bewijsmateriaal wil gebruiken, moet daarvoor de toestemming van de aangezochte lidstaat verkrijgen met gebruikmaking van de geldende instrumenten voor justitiële samenwerking tussen de lidstaten, indien dit krachtens het nationale recht van de aangezochte lidstaat nodig is. Deze toestemming is niet vereist indien de aangezochte lidstaat reeds in het gebruik van informatie als bewijsmateriaal heeft toegestemd op het tijdstip van de toezending van de informatie of inlichtingen.

5.   Dit kaderbesluit houdt geen verplichting in om in de aangezochte lidstaat of het aangezochte derde land informatie of inlichtingen door middel van overeenkomstig het nationale recht omschreven dwangmaatregelen te verkrijgen.

6.   Informatie en inlichtingen die op een vroeger tijdstip door middel van dwangmaatregelen zijn verkregen, worden door de lidstaten verstrekt voor zover toegestaan door, en in overeenstemming met, het nationale recht.

7.   Dit kaderbesluit geldt onverminderd de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en het laat alle verplichtingen waartoe de rechtshandhavingsautoriteiten in dit opzicht gehouden zijn, onverlet.

Artikel 2

Definities

In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

a)

„bevoegde rechtshandhavingsautoriteit”: een nationale politie-, douane- of andere autoriteit die krachtens het nationale recht is gemachtigd om strafbare feiten of criminele activiteiten op te sporen, te voorkomen en te onderzoeken, en in het kader hiervan gezag uit te oefenen en dwangmaatregelen toe te passen. Bureaus of eenheden die zich specifiek bezighouden met aangelegenheden van nationale veiligheid, vallen niet onder het begrip bevoegde rechtshandhavingsautoriteit. Elke lidstaat deelt uiterlijk 18 december 2006 in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neer te leggen verklaring mee welke autoriteiten door het begrip „bevoegde rechtshandhavingsautoriteit” worden bestreken. Deze verklaring kan te allen tijde worden gewijzigd;

b)

„strafrechtelijk onderzoek”: een procedurele fase waarin maatregelen worden toegepast door bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten of gerechtelijke autoriteiten, waaronder het openbaar ministerie, teneinde de toedracht, de verdachten en de omstandigheden van een of meer concrete strafbare gedragingen op te sporen en vast te stellen;

c)

„criminele-inlichtingenoperatie”: een procedurele fase die nog niet het stadium van een strafrechtelijk onderzoek heeft bereikt en waarin een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit krachtens het nationale recht gemachtigd is om informatie over criminaliteit of strafbare activiteiten te verzamelen, te verwerken en te analyseren teneinde vast te stellen of concrete strafbare handelingen gepleegd zijn of in de toekomst gepleegd zouden kunnen worden;

d)

„informatie en/of inlichtingen”:

i)

elke soort van informatie of gegevens waarover rechtshandhavingsautoriteiten beschikken;

en

ii)

elke soort van informatie of gegevens die berusten bij openbare autoriteiten of particuliere lichamen en die overeenkomstig artikel 1, lid 5, zonder de toepassing van dwangmaatregelen beschikbaar zijn voor rechtshandhavingsautoriteiten;

e)

„de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel (5) omschreven strafbare feiten” (hierna „de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten” te noemen): strafbare feiten overeenkomstig het nationale recht, die overeenkomen met of gelijkwaardig zijn aan die welke in die bepaling zijn opgenomen.

TITEL II

UITWISSELING VAN INFORMATIE EN INLICHTINGEN

Artikel 3

Verstrekking van informatie en inlichtingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat informatie en inlichtingen overeenkomstig dit kaderbesluit aan een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit van een andere lidstaat kunnen worden verstrekt.

2.   Informatie en inlichtingen worden verstrekt op verzoek van een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit die, binnen de haar bij het nationale recht verleende bevoegdheden handelend, een strafrechtelijk onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie uitvoert.

3.   De lidstaten zien erop toe dat voor het verstrekken van informatie en inlichtingen aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van een andere lidstaat geen striktere voorwaarden worden toegepast dan de op nationaal niveau toepasselijke voorwaarden voor het verstrekken van en het verzoeken om informatie en inlichtingen. Meer bepaald verlangen de lidstaten geen rechterlijke instemming met of toestemming voor de uitwisseling, door hun bevoegde rechtshandhavingsautoriteit met een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit van een andere lidstaat, van informatie en inlichtingen die in een interne procedure voor de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit zonder rechterlijke instemming of toestemming toegankelijk zijn.

4.   Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit krachtens het nationale recht van de aangezochte lidstaat uitsluitend toegang tot de gevraagde informatie of inlichtingen kan krijgen op grond van een rechterlijke instemming met of toestemming, is de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit gehouden de bevoegde rechterlijke instantie te verzoeken in te stemmen met of toestemming te verlenen voor de toegang tot de gevraagde informatie en de uitwisseling ervan. De bevoegde rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat beslist, onverminderd het bepaalde in artikel 10, leden 1 en 2, volgens dezelfde regels als in een louter binnenlandse zaak.

5.   Indien de gevraagde informatie of inlichtingen die van een andere lidstaat of van een derde land zijn verkregen, onder het specialiteitsbeginsel vallen, kunnen deze alleen met de toestemming van de lidstaat die of het derde land dat de informatie of inlichtingen heeft verstrekt, aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteit van een andere lidstaat worden toegezonden.

Artikel 4

Termijnen voor het verstrekken van informatie en inlichtingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures waarmee zij uiterlijk binnen acht uur kunnen antwoorden op spoedeisende verzoeken om informatie of inlichtingen betreffende de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten indien de gevraagde informatie of inlichtingen zijn opgeslagen in een voor een rechtshandhavingsautoriteit rechtstreeks toegankelijke gegevensbank.

2.   Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit niet in staat is binnen acht uur te antwoorden, geeft zij de redenen hiervoor op middels het formulier in bijlage A. Zou het verstrekken van de informatie of inlichtingen binnen de bepaalde termijn van acht uur de aangezochte rechtshandhavingsautoriteit onevenredig zwaar belasten, dan mag deze het verstrekken van informatie of inlichtingen uitstellen. In dat geval stelt de aangezochte rechtshandhavingsautoriteit de verzoekende rechtshandhavingsautoriteit onmiddellijk in kennis van dit uitstel en verstrekt zij de informatie en inlichtingen waarom is verzocht zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen drie dagen. Het gebruik van de bepalingen van dit lid wordt uiterlijk 19 december 2009 herzien.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat niet-spoedeisende verzoeken om informatie of inlichtingen betreffende de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten binnen een week worden beantwoord, indien de gevraagde informatie of inlichtingen zijn opgeslagen in een voor een rechtshandhavingsautoriteit rechtstreeks toegankelijke gegevensbank. Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit niet in staat is binnen een week te antwoorden, geeft zij de redenen hiervoor op middels het formulier in bijlage A.

4.   In alle andere gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de gevraagde informatie binnen veertien dagen aan de verzoekende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit wordt meegedeeld. Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit niet in staat is binnen veertien dagen te antwoorden, geeft zij de redenen hiervoor op middels het formulier in bijlage A.

Artikel 5

Verzoeken om informatie en inlichtingen

1.   Om informatie en inlichtingen ten behoeve van het opsporen, voorkomen of onderzoeken van een misdrijf kan worden verzocht indien er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat in andere lidstaten relevante informatie en inlichtingen beschikbaar zijn. In het verzoek wordt opgave gedaan van deze feitelijke redenen, van het doel waarvoor om de informatie of inlichtingen wordt verzocht en van het verband tussen het doel en de persoon op wie de informatie of inlichtingen betrekking hebben.

2.   De verzoekende rechtshandhavingsautoriteit verzoekt niet om meer informatie of inlichtingen en bepaalt geen kortere termijnen dan nodig is voor het doel van het verzoek.

3.   De verzoeken om informatie of inlichtingen bevatten ten minste de in bijlage B genoemde informatie.

Artikel 6

Communicatiekanalen en taal

1.   Informatie en inlichtingen kunnen op grond van dit kaderbesluit worden uitgewisseld langs alle bestaande kanalen voor internationale samenwerking bij de rechtshandhaving. Voor het verzoek om en de uitwisseling van informatie wordt de taal gebruikt die voor het gekozen kanaal gebruikelijk is. Wanneer de lidstaten hun verklaringen in de zin van artikel 2, punt a), afleggen, verstrekken zij het secretariaat-generaal van de Raad ook nadere gegevens omtrent de contactpunten waaraan de verzoeken in spoedeisende gevallen kunnen worden toegezonden. Deze nadere gegevens kunnen te allen tijde worden gewijzigd. Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de lidstaten en de Commissie in kennis van de ontvangen verklaringen.

2.   Informatie en inlichtingen worden tevens uitgewisseld met Europol en overeenkomstig de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst) (6) en met Eurojust overeenkomstig Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (7), voor zover de uitwisseling verband houdt met een strafbaar feit of strafbare activiteit die onder het mandaat van Europol of Eurojust valt.

Artikel 7

Spontane uitwisseling van informatie en inlichtingen

1.   Onverminderd artikel 10 verstrekken de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten zonder voorafgaand verzoek informatie en inlichtingen aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van andere betrokken lidstaten in gevallen waarin er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat deze informatie en inlichtingen dienstig kunnen zijn bij het opsporen, voorkomen of onderzoeken van in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten. De nadere procedures voor deze spontane informatie-uitwisseling worden bepaald bij het nationale recht van de lidstaten die de informatie verstrekken.

2.   De verstrekking van informatie en inlichtingen wordt beperkt tot hetgeen als relevant en noodzakelijk wordt beschouwd voor het succesvol opsporen, voorkomen of onderzoeken van het strafbare feit of de strafbare activiteit.

Artikel 8

Gegevensbescherming

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de regels inzake gegevensbescherming waarin is voorzien met betrekking tot het gebruik van de in artikel 6, lid 1, bedoelde communicatiekanalen, eveneens worden toegepast bij de procedure inzake de uitwisseling van informatie en inlichtingen waarin dit kaderbesluit voorziet.

2.   Voor het gebruik van rechtstreeks of op bilaterale basis overeenkomstig dit kaderbesluit uitgewisselde informatie en inlichtingen gelden de nationale bepalingen inzake gegevensbescherming van de ontvangende lidstaat en daarop zijn daar dezelfde regels inzake gegevensbescherming van toepassing als op in de ontvangende lidstaat zelf verzamelde informatie en inlichtingen. De persoonsgegevens die worden verwerkt bij de toepassing van dit kaderbesluit worden beschermd overeenkomstig het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en, voor de lidstaten die het hebben bekrachtigd, het Protocol van 8 november 2001 bij dat Verdrag, wat de toezichthoudende autoriteiten en de grensoverschrijdende gegevensstromen betreft. Ook moet, wanneer rechtshandhavingsautoriteiten persoonsgegevens verwerken die op grond van dit kaderbesluit zijn verkregen, rekening worden gehouden met de beginselen van aanbeveling nr. R (87) 15 van de Raad van Europa tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied.

3.   De informatie en inlichtingen die krachtens dit kaderbesluit worden verstrekt, mogen door de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van de ontvangende lidstaat alleen worden gebruikt ten behoeve van de doeleinden waarvoor zij overeenkomstig dit kaderbesluit zijn verstrekt of ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid; verwerking voor andere doeleinden is alleen toegestaan na voorafgaande toestemming van de verstrekkende lidstaat en wordt beheerst door het nationale recht van de ontvangende lidstaat. De toestemming kan worden verleend voor zover het nationale recht van de verstrekkende lidstaat daarin voorziet.

4.   Bij het verstrekken van informatie en inlichtingen overeenkomstig dit kaderbesluit kan de verstrekkende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit op grond van het nationale recht voorwaarden opleggen betreffende het gebruik van de informatie en inlichtingen door de ontvangende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit. Tevens kunnen voorwaarden worden opgelegd betreffende de rapportage over het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek of de criminele-inlichtingenoperatie in het kader waarvan de uitwisseling van informatie en inlichtingen heeft plaatsgevonden. Deze voorwaarden zijn bindend voor de ontvangende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit, behalve in het specifieke geval waarin het nationale recht bepaalt dat de beperkingen van het gebruik worden opgeheven voor rechterlijke instanties, wetgevende organen of andere uit hoofde van de wet opgerichte onafhankelijke lichamen waaraan een bevoegdheid tot toezicht op de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten is verleend. In dat geval mogen de informatie en inlichtingen slechts worden gebruikt na voorafgaande raadpleging van de verstrekkende lidstaat, waarvan de belangen en standpunten zoveel mogelijk in aanmerking moeten worden genomen. In specifieke gevallen kan de verstrekkende lidstaat de ontvangende lidstaat verzoeken informatie te verstrekken over het gebruik en de verdere verwerking van de verstrekte informatie en inlichtingen.

Artikel 9

Geheimhouding

De bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten houden in elk afzonderlijk geval van uitwisseling van informatie of inlichtingen rekening met de vereisten inzake het geheim van het onderzoek. Te dien einde waarborgen de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten overeenkomstig het nationale recht de geheimhouding van alle verstrekte informatie en inlichtingen die als geheim zijn aangemerkt.

Artikel 10

Redenen om informatie of inlichtingen te weigeren

1.   Onverminderd artikel 3, lid 3, mag een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit slechts weigeren informatie of inlichtingen te verstrekken indien er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van de informatie of inlichtingen:

a)

de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen van de aangezochte lidstaat zou schaden,

of

b)

het welslagen van een lopend onderzoek of een lopende criminele-inlichtingenoperatie, dan wel de veiligheid van personen in gevaar zou brengen,

of

c)

duidelijk niet in verhouding staat tot noch relevant is voor de doeleinden waarvoor de betrokken informatie of inlichtingen zijn gevraagd.

2.   Indien het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit dat naar het recht van de aangezochte lidstaat strafbaar is gesteld met een gevangenisstraf van maximaal een jaar, kan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteit weigeren de gevraagde informatie of inlichtingen te verstrekken.

3.   De bevoegde rechtshandhavingsautoriteit weigert informatie of inlichtingen te verstrekken indien de bevoegde rechterlijke instantie niet overeenkomstig artikel 3, lid 4, toestemming heeft gegeven voor de toegang tot en de uitwisseling van de gevraagde informatie.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Uitvoering

1.   De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk 19 december 2006 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2.   De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de voorschriften waarmee zij de verplichtingen die krachtens dit kaderbesluit op hen rusten, in nationaal recht omzetten. Op basis hiervan en van andere informatie die op verzoek door de lidstaten wordt verstrekt, legt de Commissie uiterlijk 19 December 2006 een verslag over de werking van dit kaderbesluit voor aan de Raad. De Raad gaat uiterlijk 19 december 2006 na in hoeverre de lidstaten aan dit kaderbesluit hebben voldaan.

Artikel 12

Verhouding tot andere instrumenten

1.   Het bepaalde in artikel 39, leden 1, 2 en 3, en in artikel 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (8) wordt, voor zover het betrekking heeft op de uitwisseling van informatie en inlichtingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie in de zin van dit kaderbesluit, vervangen door het bepaalde in dit kaderbesluit.

2.   Het besluit van het Uitvoerend Comité Schengen van 16 december 1998 betreffende de grensoverschrijdende politiële samenwerking op verzoek ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten (SCH/Com-ex (98) 51 3e herz.) (9) en het besluit van het Uitvoerend Comité Schengen van 28 april 1999 betreffende de verbetering van de politiële samenwerking bij de voorkoming en opsporing van strafbare feiten (SH/Com-ex (99) 18) (10) worden hierbij ingetrokken.

3.   De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het tijdstip van vaststelling van dit kaderbesluit van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze een uitbreiding of verruiming van de doelstellingen van dit kaderbesluit inhouden en ertoe bijdragen de procedures voor het uitwisselen van informatie en inlichtingen die binnen de werkingssfeer van dit kaderbesluit vallen, verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

4.   De lidstaten kunnen na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten of in werking doen treden voor zover deze een uitbreiding of verruiming van de doelstellingen van dit kaderbesluit inhouden en ertoe bijdragen de procedures voor het uitwisselen van informatie en inlichtingen die binnen de werkingssfeer van dit kaderbesluit vallen, verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde overeenkomsten en regelingen laten in ieder geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn, onverlet.

6.   De lidstaten geven de Raad en de Commissie uiterlijk 19 december 2006 kennis van de in lid 3 bedoelde bestaande overeenkomsten of regelingen die zij willen blijven toepassen.

7.   De lidstaten geven de Raad en de Commissie ook kennis van iedere nieuwe overeenkomst of regeling in de zin van lid 4, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan of, voor de instrumenten die reeds vóór de aanneming van dit kaderbesluit waren ondertekend, binnen drie maanden na de inwerkingtreding daarvan.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


(1)  PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2.

(2)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(3)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.

(4)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.

(5)  PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

(6)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij het Protocol opgesteld op basis van artikel 43, lid 1, van de Europol-overeenkomst (PB C 2 van 6.1.2004, blz. 3).

(7)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2003/659/JBZ (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 44).

(8)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1160/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 18).

(9)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 407.

(10)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 421.


BIJLAGE A

UITWISSELING VAN INFORMATIE IN HET KADER VAN KADERBESLUIT 2006/960/JBZ VAN DE RAAD DOOR DE AANGEZOCHTE LIDSTAAT TE GEBRUIKEN FORMULIER IN GEVAL VAN VERSTREKKING/VERTRAGING OF WEIGERING VAN INFORMATIE

Dit formulier dient gebruikt te worden om de gevraagde informatie en/of inlichtingen te verstrekken, de verzoekende autoriteit mede te delen dat de normale termijn niet kan worden gehaald, dat voor het verzoek de toestemming van een rechterlijke instantie nodig is, of dat de informatie waarom verzocht was, moet worden geweigerd.

Dit formulier kan tijdens een procedure meer dan eenmaal worden gebruikt (bijvoorbeeld indien het verzoek eerst aan een rechterlijke instantie moet worden voorgelegd, en later blijkt dat de uitvoering van het verzoek moet worden geweigerd).

Image 35

Tekst van het beeld

Image 36

Tekst van het beeld

BIJLAGE B

UITWISSELING VAN INFORMATIE IN HET KADER VAN KADERBESLUIT 2006/960/JBZ VAN DE RAAD DOOR DE VERZOEKENDE LIDSTAAT TE GEBRUIKEN FORMULIER VOOR HET AANVRAGEN VAN INFORMATIE EN INLICHTINGEN

Dit formulier wordt gebruikt wanneer krachtens Kaderbesluit 2006/960/JBZ om informatie of inlichtingen wordt verzocht

Image 37

Tekst van het beeld

Image 38

Tekst van het beeld

Image 39

Tekst van het beeld