ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 149

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
11 juni 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Besluit nr. 854/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën ( 1 )

1

 

*

Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven ( 1 )

14

 

*

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Richtlijn oneerlijke handelspraktijken) ( 1 )

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

11.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/1


BESLUIT Nr. 854/2005/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 mei 2005

tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 153, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De internetpenetratiegraad en het gebruik van nieuwe technologieën, zoals mobiele telefoons, nemen in de Gemeenschap nog steeds hand over hand toe. Parallel aan deze ontwikkeling blijven de gevaren, vooral voor kinderen, en het aanhoudend misbruik van deze technologieën voortbestaan, terwijl nieuwe gevaren en misbruiken de kop beginnen op te steken. Om te bereiken dat de mensen meer gaan profiteren van de door het internet en de nieuwe on line-technologieën geboden mogelijkheden, zal men ook maatregelen moeten treffen om een veiliger gebruik hiervan te bevorderen en de eindgebruiker tegen ongevraagde inhoud te beschermen.

(2)

Het actieplan eEurope 2005, waarbij de strategie van Lissabon verder wordt uitgewerkt, is gericht op het bevorderen van veilige diensten, toepassingen en inhoud op basis van een algemeen toegankelijke breedbandinfrastructuur. Tot de doelstellingen van dit actieplan behoren een betrouwbare informatie-infrastructuur, ontwikkeling, analyse en verspreiding van de beste praktijken, benchmarking en een coördinatiemechanisme voor e-beleid.

(3)

Het wetgevingskader dat op communautair niveau wordt vastgesteld om de digitale inhoudsproblemen in de informatiemaatschappij het hoofd te kunnen bieden, omvat thans ook regels voor on line-diensten, en met name die betreffende ongevraagde commerciële e-mail in de richtlijn over privacy en elektronische communicatie (3) en betreffende belangrijke aspecten van de aansprakelijkheid van als tussenpersonen optredende dienstenleveranciers in de richtlijn inzake elektronische handel (4), alsook aanbevelingen voor de lidstaten, het bedrijfsleven en andere betrokken partijen en de Commissie, samen met de indicatieve richtsnoeren inzake de bescherming van minderjarigen in Aanbeveling 98/560/EG (5).

(4)

De noodzaak van maatregelen tegen voor kinderen potentieel schadelijke en door de eindgebruiker ongevraagde inhoud en tegen illegale inhoud, met name kinderpornografie en racistisch materiaal, blijft bestaan.

(5)

Het is wenselijk internationaal overeenstemming te bereiken over wettelijk bindende basisnormen op dit gebied, maar dit zal niet gemakkelijk zijn. Als een dergelijke overeenkomst dan al tot stand komt, zal deze op zich nog niet volstaan om de handhaving van de regels te verzekeren of de bescherming van de bedreigde groepen te waarborgen.

(6)

Het Actieplan voor een veiliger internet (1999-2004) vastgesteld bij Beschikking nr. 276/1999/EG (6) heeft geresulteerd in communautaire financiering waarmee men een verscheidenheid van initiatieven met Europese meerwaarde heeft kunnen aanmoedigen. Met verdere financiering kan worden bevorderd dat nieuwe initiatieven op het reeds verrichte werk kunnen voortbouwen.

(7)

Er blijven praktische maatregelen nodig om te bevorderen dat illegale inhoud wordt gerapporteerd aan instanties die hier iets aan kunnen doen, dat beoordeling van de werking en vergelijkend onderzoek van filtertechnologieën worden bevorderd, dat beste praktijken voor gedragscodes, waaronder algemeen aanvaarde gedragsregels, worden verspreid, en dat ouders en kinderen worden voorgelicht over de beste manieren om de mogelijkheden van de nieuwe on line-technologieën in alle veiligheid te kunnen benutten.

(8)

Een optreden op het niveau van de lidstaat met de betrokkenheid van vele partijen, zoals nationale, regionale en lokale overheden, netwerkexploitanten, ouders, leerkrachten en schoolbeheerders, is van essentieel belang. De Gemeenschap kan beste praktijken in de lidstaten stimuleren door, zowel binnen de Europese Unie als internationaal, een oriëntatierol te vervullen en steun te verschaffen ten behoeve van benchmarking op Europees niveau, networking en toegepast onderzoek.

(9)

Internationale samenwerking is eveneens van wezenlijk belang en kan via acties door middel van de communautaire netwerkstructuren worden gestimuleerd, gecoördineerd, gerelayeerd, en geïmplementeerd.

(10)

De maatregelen die de Commissie gemachtigd is te nemen bij de uitvoering van de haar door het onderhavige besluit toegekende bevoegdheden zijn hoofdzakelijk beheersmaatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van een programma met aanzienlijke gevolgen voor de begroting in de zin van artikel 2, onder a), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7). Deze maatregelen dienen derhalve te worden genomen in overeenstemming met de beheersprocedure vervat in artikel 4 van genoemd besluit.

(11)

De Commissie moet voor complementariteit en synergie met aanverwante communautaire initiatieven en programma's zorgen, hetgeen in ieder geval betekent dat rekening wordt gehouden met het werk van andere instanties.

(12)

Dit besluit stelt een financieel kader vast voor de gehele looptijd van het programma, dat voor de begrotingsautoriteit tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt vormt, in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (8).

(13)

Daar de doelstellingen van dit besluit, namelijk de bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën en de bestrijding van illegale inhoud en inhoud waar eindgebruikers niet om vragen, vanwege het grensoverschrijdende karakter van de vraagstukken in kwestie niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de Europese reikwijdte en effecten van de maatregelen beter door de Gemeenschap kunnen worden gerealiseerd, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14)

Dit besluit respecteert de grondrechten en de beginselen vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7 en 8,

BESLUITEN:

Artikel 1

Doelstelling van het programma

1.   Bij dit besluit wordt een communautair programma voor de periode 2005-2008 vastgesteld ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën, met name ten behoeve van kinderen, en ter bestrijding van illegale inhoud en inhoud waar eindgebruikers niet om vragen.

Het programma wordt het „Safer Internet plus”-programma genoemd (hierna „het programma”).

2.   Om de in lid 1 genoemde doelstellingen van het programma te kunnen bereiken, worden de volgende actielijnen gevolgd:

a)

bestrijding van illegale inhoud;

b)

aanpakken van ongevraagde en schadelijke inhoud;

c)

bevordering van een veiliger omgeving;

d)

bewustmaking.

De activiteiten die in het raam van die actielijnen worden uitgevoerd, worden omschreven in bijlage I.

Het programma wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage III.

Artikel 2

Deelname

1.   Het programma staat open voor in de lidstaten gevestigde rechtspersonen.

Het programma staat eveneens open voor in kandidaat-lidstaten gevestigde rechtspersonen, zulks in overeenstemming met de met deze landen gesloten of te sluiten bilaterale overeenkomsten.

2.   Deelname aan het programma is mogelijk voor in de EVA-landen gevestigde rechtspersonen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), zulks in overeenstemming met het bepaalde in Protocol 31 bij de EER-overeenkomst.

3.   Deelname aan het programma zonder financiële steun van de Gemeenschap onder het programma is mogelijk voor in derde landen gevestigde rechtspersonen en internationale organisaties, op voorwaarde dat deze deelname werkelijk bijdraagt tot de uitvoering van het programma. Een besluit daarover wordt genomen overeenkomstig de in artikel 4, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 3

Bevoegdheden van de Commissie

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma.

2.   De Commissie stelt op basis van dit besluit een werkprogramma op.

3.   Bij de uitvoering van het programma ziet de Commissie er, in nauwe samenwerking met de lidstaten, op toe dat het over het geheel genomen consistent is met en een aanvulling vormt op andere relevante communautaire beleidsterreinen, programma's en maatregelen, met name de communautaire programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling en de programma's Daphne II (9), Modinis (10) en e-Inhoud-plus (11).

4.   De Commissie handelt in overeenstemming met de procedure van artikel 4, lid 2, met het oog op het volgende:

a)

goedkeuring en wijziging van het werkprogramma;

b)

uitsplitsing van de begrotingsuitgaven;

c)

vaststelling van de criteria voor en inhoud van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, in overeenstemming met de in artikel 1 aangegeven doelstellingen;

d)

beoordeling van de voorgestelde projecten na oproepen om voorstellen voor communautaire subsidie waarbij de geschatte communautaire bijdrage gelijk is aan, of meer bedraagt dan 500 000 EUR;

e)

elke afwijking van de in bijlage III aangegeven regels;

f)

uitvoering van maatregelen ter evaluatie van het programma.

5.   De Commissie houdt het in artikel 4 bedoelde comité op de hoogte van de door de uitvoering van het programma gemaakte vorderingen.

Artikel 4

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

Het in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG genoemde tijdvak wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 5

Monitoring en evaluatie

1.   Om te verzekeren dat de communautaire hulp doelmatig wordt gebruikt, zorgt de Commissie voor een doeltreffende voorafgaande beoordeling, follow-up en latere evaluatie van de onder dit besluit vallende acties.

2.   De Commissie ziet toe op de uitvoering van de in het raam van het programma opgezette projecten. De Commissie evalueert de wijze waarop de projecten zijn uitgevoerd en het door de uitvoering ervan gesorteerde effect om te kunnen nagaan of de oorspronkelijke doelstellingen zijn verwezenlijkt.

3.   Uiterlijk medio 2006 brengt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's verslag uit over de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, genoemde actielijnen. In dit verband brengt de Commissie verslag uit over de verenigbaarheid van het bedrag voor 2007-2008 met de financiële vooruitzichten. Waar dat van toepassing is, neemt de Commissie de nodige stappen in het kader van de begrotingsprocedures voor 2007-2008 om te zorgen dat de jaarlijkse kredieten verenigbaar zijn met de financiële vooruitzichten.

Aan het einde van het programma dient de Commissie een eindevaluatieverslag in.

4.   De Commissie doet de resultaten van haar kwantitatieve en kwalitatieve evaluaties toekomen aan het Europees Parlement en de Raad tezamen met eventuele relevante voorstellen tot wijziging van dit besluit. Deze resultaten worden toegezonden vóór de indiening van het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor respectievelijk de jaren 2007 en 2009.

Artikel 6

Financiële bepalingen

1.   Voor de uitvoering van de communautaire maatregelen ingevolge dit besluit gedurende het tijdvak van 1 januari 2005 tot 31 december 2008 wordt het financieel kader bij dezen vastgesteld op 45 miljoen EUR, waarvan 20,050 miljoen EUR voor de periode tot 31 december 2006.

Het bedrag voor de periode na 31 december 2006 wordt geacht te zijn bevestigd als het voor deze fase verenigbaar is met de geldende financiële vooruitzichten voor de periode die in 2007 begint.

De jaarlijkse kredieten voor de periode van 2005 tot 2008 worden, binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten, goedgekeurd door de begrotingsautoriteit.

2.   Een indicatieve uitsplitsing van de uitgaven wordt gegeven in bijlage II.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 11 mei 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. P. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  Advies uitgebracht op 16 december 2004 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 2 december 2004 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 april 2005.

(3)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(4)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(5)  Aanbeveling 98/560/EG van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (PB L 270 van 7.10.1998, blz. 48).

(6)  Beschikking nr. 276/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een communautair meerjarenactieplan ter bevordering van een veiliger gebruik van internet door het bestrijden van illegale en schadelijke inhoud op mondiale netwerken (PB L 33 van 6.2.1999, blz. 1). Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(9)  Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma) (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1).

(10)  Beschikking nr. 2256/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 tot vaststelling van een meerjarenprogramma (2003-2005) voor de monitoring van het eEuropa actieplan 2005, verspreiding van goede praktijken en de verbetering van de netwerk- en informatiebeveiliging (Modinis) (PB L 336 van 23.12.2003, blz. 1). Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG.

(11)  Besluit nr. 456/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2005 tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Gemeenschap ter verbetering van de toegankelijkheid, het nut en de exploiteerbaarheid van digitale inhoud in Europa (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 1).


BIJLAGE I

ACTIES

1.   ACTIELIJN 1: BESTRIJDING VAN ILLEGALE INHOUD

Via meldpunten kunnen internetgebruikers aangifte doen van illegale inhoud. Deze aangiften worden dan aan de bevoegde instantie (aanbieder van internetdiensten (Internet Service Provider — ISP), politie of overeenkomend meldpunt) doorgegeven. Door burgers bemande meldpunten zijn een aanvulling van de meldpunten van de politie, waar die bestaan. Hun rol is verschillend van die van de wetshandhavers, aangezien zij delicten niet onderzoeken, noch de daders aanhouden of vervolgen. Zij kunnen echter centra van deskundigheid zijn, die de ISP's helpen bepalen welke inhoud illegaal is.

Het bestaande netwerk van meldpunten is een unieke organisatie die onmogelijk had kunnen worden opgezet zonder de financiële steun van de EU. Zoals aangestipt in het evaluatierapport 2002 van het Actieplan voor een veiliger internet, is het netwerk met veel succes uitgebreid geworden en heeft het nu een internationaal bereik. Willen de meldpunten hun potentieel ten volle kunnen waarmaken, dan is het noodzakelijk dat geheel Europa door het systeem wordt bestreken en samenwerkt en dat er met het oog op een grotere doeltreffendheid informatie, beste praktijken en ervaringen worden uitgewisseld. Communautaire gelden moeten ook worden aangewend om het publiek meer bewust te maken van meldpunten om ze zo doeltreffender te maken.

Bepaalde via een uitnodiging tot het indienen van voorstellen geselecteerde meldpunten, kunnen rekenen op financiering om te fungeren als knooppunten van het netwerk en om met andere knooppunten samen te werken in het Europees netwerk van meldpunten.

Indien nodig, kan steun worden gegeven voor telefoonlijnen waar kinderen terecht kunnen met zorgen over illegale en schadelijke inhoud op het internet.

Bij de evaluatie van de doeltreffendheid van meldpunten moet met een aantal indicatoren rekening worden gehouden. Kwalitatieve en kwantitatieve gegevens moeten worden verzameld over de inrichting en werking van meldpunten, het aantal nationale knooppunten, de geografische dekking in de lidstaten, het aantal ontvangen rapporten, de omvang en het niveau van de ervaring van personeel van de meldpunten, de meldingen die met het oog op maatregelen aan de bevoegde autoriteiten en de ISP’s zijn toegezonden en, voorzover beschikbaar, de dientengevolge getroffen maatregelen en met name het aantal en het soort webpagina's dat door ISP's ingevolge door de meldpunten verstrekte informatie is verwijderd. Deze gegevens moeten zo mogelijk openbaar worden gemaakt en moeten aan de bevoegde autoriteiten worden toegezonden.

Wil het programma doeltreffend zijn dan moeten er meldpunten worden aangelegd in alle lidstaten en kandidaat-lidstaten waar deze nog ontbreken. Deze nieuwe meldpunten moeten snel en doeltreffend in het bestaande netwerk van meldpunten worden ingepast. Er moeten stimulerende maatregelen worden getroffen om de inrichting van meldpunten te bespoedigen. Verbindingen tussen dit netwerk en meldpunten in derde landen (met name in andere Europese landen waar illegale inhoud wordt gehost en geproduceerd) zouden moeten worden aangemoedigd, zodat de ontwikkeling van gemeenschappelijke benaderingen en de overdracht van expertise en beste praktijken mogelijk wordt gemaakt. Overeenkomstig de nationale wetgeving en voorzover passend en nodig moeten de mechanismen voor samenwerking tussen de civiele meldpunten en rechtshandhavingsinstanties verder worden verbeterd, waaronder bijvoorbeeld de opstelling van gedragscodes voor dergelijke meldpunten. Zo nodig kan worden gezorgd voor de juridische en technische opleiding van de meldpuntmedewerkers. Actieve participatie van meldpunten in networking en grensoverschrijdende activiteiten zal verplicht worden gesteld.

Meldpunten zouden moeten worden gekoppeld aan initiatieven van de lidstaten, zouden op nationaal niveau moeten worden gesteund en zouden financieel duurzaam moeten zijn, zodat hun voortbestaan ook na afloop van dit programma verzekerd is. Cofinanciering is bedoeld voor civiele meldpunten en wordt derhalve niet verleend voor door de politie gerunde meldpunten. De meldpunten moeten het hun gebruikers duidelijk maken dat hun activiteit onderscheiden is van die van de overheid. Zij moeten hen informeren over het bestaan van andere kanalen voor het melden van illegale inhoud.

Om de beschikbare financiële middelen met het grootst mogelijke effect te kunnen aanwenden moet het netwerk van meldpunten zo efficiënt mogelijk functioneren. Dit kan het beste worden bereikt door een coördinatieknooppunt in het netwerk op te nemen, wat de overeenstemming tussen de meldpunten zal bevorderen zodat op Europees niveau richtsnoeren, werkmethoden en praktijken kunnen worden ontwikkeld zonder afbreuk te doen aan de nationale wetten die voor de afzonderlijke meldpunten gelden.

Het coördinatieknooppunt zal:

het netwerk als geheel bevorderen om zo te zorgen dat het op Europees niveau zichtbaar wordt en het publiek in de gehele Europese Unie zich hiervan meer bewust wordt, bijvoorbeeld door een eigen identiteit en een duidelijk ingangspunt te verschaffen waarlangs men het gewenste nationale contactadres gemakkelijk kan bereiken;

contacten verzorgen met de juiste instanties met het oog op het vervolmaken van het bereik van het netwerk in de lidstaten en kandidaat-lidstaten;

de operationele doeltreffendheid van het netwerk verbeteren;

richtsnoeren voor beste praktijken voor meldpunten opstellen en deze aan nieuwe technologieën aanpassen;

geregelde uitwisselingen van informatie en ervaringen tussen meldpunten organiseren;

een pool van expertise voor advieswerkzaamheden en een coachingproces voor startende meldpunten opzetten, met name in kandidaat-lidstaten;

voor de nodige contacten met meldpunten in derde landen zorgen;

een nauw samenwerkingsverband met het bewustmakingsknooppunt onderhouden (zie punt 4 verderop) met het oog op de samenhang en doeltreffendheid van de globale programma-activiteiten en om te bereiken dat de meldpunten meer bekendheid bij het publiek krijgen;

deelnemen aan het Forum voor een veiliger internet en andere relevante evenementen, en daarbij zorgen voor een coördinatie van input/feedback van meldpunten.

Het coördinatieknooppunt zal toezien op de doeltreffendheid van meldpunten en nauwkeurige en zinvolle statistieken verzamelen over de wijze waarop deze functioneren (aantal en type van de ontvangen aangiften, getroffen maatregelen en resultaten, enz.). Deze statistieken van de lidstaten moeten onderling vergelijkbaar zijn.

Het netwerk van meldpunten zou zich moeten bezighouden met aangiften van de voornaamste typen zorgwekkende illegale inhoud en de uitwisseling daarvan — waarbij het dus om meer dan kinderpornografie alleen gaat. Er kunnen verschillende mechanismen en een ander soort kennis vereist zijn voor het aanpakken van andere problemen als racistisch materiaal, waartoe het nodig zou kunnen zijn andere soorten knooppunten die zich met deze zaken bezighouden in te schakelen. Aangezien de financiële en administratieve middelen van het programma beperkt zijn, zouden niet al deze knooppunten noodzakelijkerwijs financiering ontvangen, en zou deze wellicht moeten worden geconcentreerd op een intensievere inzet van het coördinatieknooppunt op deze terreinen.

2.   ACTIELIJN 2: AANPAKKEN VAN ONGEVRAAGDE EN SCHADELIJKE INHOUD

Naast maatregelen ter bestrijding van illegale inhoud aan de bron, kunnen de gebruikers — in het geval van minderjarigen verantwoordelijke volwassenen — technische instrumenten nodig hebben. Toegang tot deze instrumenten kan worden bevorderd om gebruikers in staat te stellen zelf te beslissen hoe zij ongevraagde en schadelijke inhoud aanpakken („user empowerment” — overdracht van beslissingsbevoegdheid aan de gebruiker).

Er zouden meer middelen moeten worden uitgetrokken om de informatie over presteren en doeltreffendheid van filtersoftware en -diensten te verbeteren, zodat de gebruiker deze keuze met kennis van zaken kan maken. Gebruikersorganisaties en wetenschappelijke onderzoeksinstituten kunnen hierbij waardevolle partners zijn.

Beoordelingssystemen en kwaliteitskeuren kunnen helpen, in combinatie met filtertechnologieën, gebruikers in staat te stellen om zelf de door hen gewenste inhoud oordeelkundig te selecteren en Europese ouders en opvoeders de nodige informatie verschaffen om beslissingen te nemen in overeenstemming met hun culturele en linguïstische waarden. Er zouden, rekening houdend met de resultaten van eerdere projecten, financiële middelen kunnen worden toegewezen aan projecten die gericht zijn op de aanpassing van beoordelingssystemen en kwaliteitskeuren zodat hierbij rekening wordt gehouden met de convergentie van telecommunicatie, audiovisuele media en informatietechnologie en aan zelfreguleringsinitiatieven als ruggesteun voor de betrouwbaarheid van self-labelling (zelfkeuring) en diensten ter beoordeling van de nauwkeurigheid van self-rating labels (zelfbeoordelingskeurmerken). Er moet misschien ook nog meer worden gedaan om de acceptatie van beoordelingssystemen en kwaliteitskeurmerken door inhoudleveranciers aan te moedigen.

Men zou eigenlijk moeten proberen met het mogelijke effect van nieuwe technologieën op een veilig gebruik door kinderen rekening te houden wanneer deze nog in het ontwikkelingsstadium verkeren, in plaats van achteraf te proberen de eventuele gevolgen van deze nieuwe technologieën te verzachten. De veiligheid van de eindgebruiker is een criterium dat tezamen met technische en commerciële overwegingen in aanmerking moet worden genomen. Dit kan onder andere worden gedaan door gedachtewisselingen tussen deskundigen op het gebied van kinderwelzijnszorg en technische specialisten te stimuleren. Er dient echter rekening mee te worden gehouden dat niet elk product dat voor de on line-wereld is ontwikkeld, ook bedoeld is om door kinderen te worden gebruikt.

Het programma zal daarom voorzien in financiering voor technologische maatregelen die voldoen aan de behoeften van de gebruiker en waardoor hij de middelen in handen krijgt om de hoeveelheid door hem ontvangen ongevraagde en schadelijke inhoud te beperken en spam die hij toch ontvangt te beheersen, onder meer:

de beoordeling van de doeltreffendheid van de beschikbare filtertechnologie en voorlichting van het publiek daarover op een duidelijke en eenvoudige wijze die vergelijking vergemakkelijkt;

de vergemakkelijking en coördinatie van de uitwisseling van informatie en beste praktijken over effectieve strategieën om ongevraagde en schadelijke inhoud aan te pakken;

de maatregelen die worden genomen om inhoudbeoordeling en site-keurmerken meer ingang te doen vinden bij inhoudleveranciers en om inhoudbeoordeling en keurmerken zo aan te passen dat hierbij rekening wordt gehouden met het feit dat dezelfde inhoud via verschillende afleveringmechanismen wordt aangeboden (convergentie);

zo nodig bijdragen aan de toegankelijkheid van filtertechnologie met name in talen waarvoor op de markt onvoldoende aanbod is. Zo nodig moet de gebruikte technologie het recht op privacy van gebruikers waarborgen, overeenkomstig de Richtlijnen 95/46/EG (1) en 2002/58/EG.

Het gebruik van privacy-versterkende technologische maatregelen zal worden aangemoedigd. Bij de in het kader van deze actielijn opgezette activiteiten zal ten volle rekening worden gehouden met de bepalingen van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 over aanvallen op informatiesystemen (2).

De implementatie van deze actielijn zal strak worden gecoördineerd met de actielijnen ter bevordering van een veiliger omgeving (zelfreguleringsactie) en bewustmaking (voorlichting van het publiek over middelen om ongevraagde en schadelijke inhoud aan te pakken).

3.   ACTIELIJN 3: BEVORDERING VAN EEN VEILIGER OMGEVING

Een volledig functioneel zelfreguleringssysteem is essentieel, wil men de stroom van ongevraagde, schadelijke en illegale inhoud kunnen indijken. Het zelfreguleringsproces omvat de volgende componenten: raadpleging en passende vertegenwoordiging van de betrokken partijen; gedragscodes; nationale instanties die de samenwerking op communautair niveau vergemakkelijken; nationale evaluatie van zelfreguleringsstructuren (3). Er blijft op dit gebied behoefte bestaan aan communautaire inspanningen ter aanmoediging van het aanhouden van gedragscodes door Europese bedrijven die actief zijn op het gebied van internet of nieuwe on line-technologieën ontwikkelen.

Het Forum voor een veiliger internet, dat in 2004 wordt opgericht in het kader van het lopende Actieplan voor een veiliger internet, zal een gespreksforum bieden voor vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, wethandhavingsautoriteiten, beleidsmakers, gebruikersorganisaties (bv. verenigingen van ouders en leerkrachten, kinderbeschermingsgroepen, consumentenorganisaties en organisaties op het gebied van burger- en digitale rechten). Het zal een platform verschaffen waar nationale coregulerings- of zelfreguleringsinstanties hun ervaringen kunnen uitwisselen. Ook wordt hier gelegenheid gegeven tot het bespreken van manieren waarop het bedrijfsleven aan de strijd tegen illegale inhoud kan bijdragen.

Het Forum voor een veiliger internet zal een brandpunt vormen voor besprekingen op het niveau van deskundigen en een platform vanaf waar consensuele standpunten, conclusies, aanbevelingen, richtsnoeren, enz., hun weg naar de diverse relevante nationale en Europese kanalen kunnen vinden.

Het Forum voor een veiliger internet zal alle actielijnen omspannen, discussies tussen deelnemers vergemakkelijken en maatregelen tegen illegale, ongevraagde en schadelijke inhoud stimuleren. Met zijn voltallige vergaderingen en, waar nodig voor specifieke kwesties, werkgroepen met duidelijke doelstellingen en uiterste termijnen zal het een trefpunt vormen voor actoren uit alle sectoren van de samenleving — met inbegrip van overheidsagentschappen en -programma's, normalisatie-instanties, het bedrijfsleven, diensten binnen de Commissie en gebruikersorganisaties (bv. verenigingen van ouders en leerkrachten, kinderbeschermingsgroepen, consumentenbeschermingsorganisaties en organisaties op het gebied van burger- en digitale rechten). Binnen het Forum zullen op nationaal en Europees niveau werkzame mensen, en met name die welke bij programma's en initiatieven van de lidstaten betrokken zijn, de gelegenheid krijgen gezichtspunten, informatie en ervaringen uit te wisselen. Waar nodig zal het Forum voor een veiliger internet informatie uitwisselen en samenwerken met de betrokken organisaties die werkzaam zijn op verwante terreinen, zoals netwerk- en informatiebeveiliging.

Het Forum voor een veiliger internet zal specifiek tot doel hebben:

1.

de netwerkvorming van passende structuren binnen de lidstaten te stimuleren en relaties met zelfreguleringsorganen buiten Europa te ontwikkelen;

2.

consensus en zelfregulering te stimuleren met betrekking tot zaken als de kwaliteitsbeoordeling van websites, crossmedia inhoudbeoordeling, beoordeling en filtertechnieken en uit te breiden tot nieuwe vormen van inhoud, zoals on line-spelletjes en nieuwe vormen van toegang zoals mobiele telefoons;

3.

het aanmoedigen van dienstenaanbieders om gedragscodes op te stellen voor kwesties zoals de behandeling van procedures voor kennisgeving en verwijdering op een transparante en gewetensvolle manier, en het voorlichten van de gebruikers over een veiliger gebruik van het internet en het bestaan van meldpunten voor het aangeven van illegale inhoud;

4.

het bevorderen van onderzoek naar de doelmatigheid van beoordelingsprojecten en filtertechnieken. Gebruikersorganisaties en wetenschappelijke onderzoeksinstellingen kunnen hierbij waardevolle partners zijn.

De resultaten en bevindingen van door het programma gefinancierde nog lopende en afgewerkte projecten zullen dan weer als input in het proces worden gebracht. Doordat het Forum een open platform vormt, zal het bevorderlijk zijn voor een betere bewustmaking, en de kandidaat-lidstaten en andere derde landen bij het proces betrekken, waardoor een internationale arena ontstaat waarin een probleem van wereldwijde dimensies kan worden aangepakt. Het Forum zal er aldus voor zorgen dat belangrijke verenigingen, zoals gebruikersorganisaties (bv. verenigingen van ouders en leerkrachten, kinderbeschermingsgroepen, consumentenorganisaties en organisaties op het gebied van burger- en digitale rechten), bedrijven en overheidslichamen zich bewust zijn van, worden geraadpleegd over en bijdragen tot binnen de Gemeenschap en in internationaal verband ontplooide initiatieven voor een veiliger gebruik van het internet.

Het Forum voor een veiliger internet zal openstaan voor deelneming van geïnteresseerden van buiten de Gemeenschap en uit de kandidaat-lidstaten. Ter bevordering van de internationale samenwerking wordt er een ronde-tafel aan het Forum gekoppeld om te verzekeren dat het tot een regelmatige dialoog over beste praktijken, gedragscodes, zelfregulering en kwaliteitsbeoordelingen komt. De Commissie zal erop toezien dat synergieën met aanverwante fora en soortgelijke initiatieven ten volle worden benut.

Er kan een aanbesteding worden gehouden met het oog op de vorming van een secretariaat ter ondersteuning van het Forum voor een veiliger internet, met inbegrip van deskundigen op dat kennisgebied, die dan studiethema's kunnen suggereren, werkdocumenten kunnen voorbereiden, discussies kunnen leiden en conclusies kunnen optekenen.

Nog een type activiteit waarmee financiële steun van de Gemeenschap kan worden aangetrokken zou bijvoorbeeld een zelfreguleringsproject kunnen zijn voor de uitwerking van grensoverschrijdende gedragscodes. Advies en assistentie kunnen worden verleend om te verzekeren dat het tot een samenwerking op communautair niveau komt via de netwerkvorming van de bevoegde instanties binnen de lidstaten en kandidaat-lidstaten en via een systematische en regelmatige evaluatie van en rapportage inzake de betreffende wetgevings- en reguleringsvraagstukken, met het doel methoden voor de beoordeling en certificatie van zelfregulering te helpen uitwerken, praktische bijstand te verlenen aan landen die zelfreguleringsinstanties wensen op te zetten en de relaties met zelfreguleringsinstanties buiten Europa uit te breiden.

4.   ACTIELIJN 4: BEWUSTMAKING

De bewustmakingsacties zouden betrekking moeten hebben op een aantal categorieën illegale, ongevraagde en schadelijke inhoud (waaronder bijvoorbeeld voor kinderen ongeschikt geachte inhoud, en racistische en van vreemdelingenhaat getuigende inhoud) en zo nodig rekening houden met vraagstukken die verband houden met consumentenbescherming, gegevensbescherming, informatie- en netwerkbeveiliging (virussen/spam). Bij deze acties zou de aandacht uitgaan naar over het gehele internet verspreide inhoud, alsook naar nieuwe vormen van interactieve informatie en communicatie, die zijn voorgekomen uit de snelle verspreiding van het internet en de mobiele telefonie (bv. peer-to-peer-diensten, breedbandvideo, instant-berichten, chatrooms, enz.).

De Commissie zal zich blijven inspannen om de inzet van middelen voor een kosteneffectieve verspreiding van informatie onder grote aantallen gebruikers aan te moedigen, in het bijzonder door gebruikmaking van multiplicatororganisaties en elektronische verspreidingskanalen, om zo de beoogde doelgroepen te kunnen bereiken. De Commissie kan met name het gebruik van de massamedia en de verspreiding van voorlichtingsmateriaal op scholen en in internetcafés overwegen.

Via een open uitnodiging tot het indienen van voorstellen zullen geschikte organisaties worden geselecteerd die als bewustmakingsknooppunten zullen fungeren in elke lidstaat en kandidaat-lidstaat en die bewustmakingsacties en -programma's zullen uitvoeren in nauwe samenwerking met alle relevante actoren op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De Europese toegevoegde waarde wordt gewaarborgd door een coördinatiepunt. Dit zal nauw in contact staan met de andere meldpunten zodat er een goede uitwisseling komt van beste praktijken.

Instanties die als bewustmakingsknooppunten wensen op te treden dienen aan te tonen dat zij op de krachtige steun van de nationale autoriteiten kunnen rekenen. Zij moeten over een duidelijk mandaat beschikken om het publiek in een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën of in media- en informatievaardigheden te onderrichten, en moeten tevens de nodige financiële middelen hebben om dat mandaat te kunnen implementeren.

Van bewustmakingsknooppunten zal worden verwacht dat zij:

met gebruikmaking van de meest geschikte media, en rekening houdend met de beste praktijken en ervaringen in andere landen, een consistente, hard inslaande en doelgerichte bewustmakingscampagne opzetten;

(formele of informele) partnerschappen met de belangrijkste actoren (overheidsagentschappen, pers- en mediagroepen, verenigingen van internettoegangsleveranciers), gebruikersorganisaties, onderwijsbelanghebbenden en acties in eigen land betreffende een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën opzetten en onderhouden;

de dialoog en de uitwisseling van informatie bevorderen met name tussen de belanghebbenden bij onderwijs en technologie;

zo nodig samenwerken met andere acties op terreinen in verband met dit programma zoals in de ruimere context van media- en informatievaardigheden of consumentenbescherming;

de gebruiker voorlichten over Europese filtersoftware en -diensten en over meldpunten alsmede stelsels voor zelfregulering;

actief samenwerken met andere nationale knooppunten van het Europese netwerk door informatie over beste praktijken uit te wisselen, aan vergaderingen deel te nemen en een Europese benadering, met de nodige aanpassingen in verband met nationale linguïstische en culturele voorkeuren, uit te werken en te implementeren;

een pool van expertise en technische bijstand verschaffen voor startende bewustmakingsknooppunten (waarbij meer ervaren knooppunten nieuwe knooppunten onder hun hoede zouden kunnen nemen).

Om de samenwerking zo goed en doeltreffend mogelijk te doen verlopen, zal het coördinatieknooppunt worden gefinancierd met het oog op de logistieke en infrastructurele ondersteuning van knooppunten in alle lidstaten, zulks ter waarborging van Europese zichtbaarheid, goede communicatie en een uitwisseling van ervaringen, zodat de getrokken lering voortdurend ten nutte kan worden gemaakt (bijvoorbeeld door het aanpassen van bewustmakingsmateriaal).

Het coördinatieknooppunt moet:

zorgen voor doeltreffende communicatie en een uitwisseling van informatie en beste praktijken binnen het netwerk;

voorzien in opleidingsmogelijkheden ten behoeve van het personeel van de bewustmakingsknooppunten (opleiding voor opleiders) voor een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën;

technische bijstand verschaffen aan kandidaat-lidstaten die bewustmakingsacties wensen te organiseren;

de door de bewustmakingsknooppunten ter beschikking gestelde expertise en verleende technische bijstand voor startende bewustmakingsknooppunten coördineren;

indicatoren voorstellen en leiding geven bij het verzamelen, analyseren en uitwisselen van statistische gegevens over nationale bewustmakingsactiviteiten ter beoordeling van het effect hiervan;

een infrastructuur verschaffen voor één enkel uitgebreid transnationaal depot (webportaal) voor relevant voorlichtings-, bewustmakings- en onderzoeksmateriaal met inhoud die aangepast is aan de lokale omstandigheden (of, naar gelang van het geval, met lokale subsites), mogelijk met inbegrip van krantenknipsels, artikelen en maandelijkse nieuwsbrieven in verscheidene talen, en ook de nodige zichtbaarheid aan de activiteiten van het Forum voor een veiliger internet geven;

de contacten met bewustmakingsactiviteiten buiten Europa uitbreiden;

deelnemen aan het Forum voor een veiliger internet en andere relevante evenementen, waarbij de input/feedback vanuit het bewustmakingsnetwerk wordt gecoördineerd.

Er zal tevens onderzoek op een vergelijkbare basis worden verricht naar de manier waarop mensen en in het bijzonder kinderen, van nieuwe on line-technologieën gebruikmaken. Verdere maatregelen op EU-niveau zouden bijvoorbeeld kunnen bestaan in de ondersteuning van specifieke kindervriendelijke internetdiensten of de invoering van een prijs voor de beste bewustmakingsactiviteit van het jaar.


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31). Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 69 van 16.3.2005, blz. 67.

(3)  Zie de indicatieve richtsnoeren voor de uitvoering, op nationaal niveau, van een zelfreguleringskader voor de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid in on line audiovisuele en informatiediensten in Aanbeveling 98/560/EG.


BIJLAGE II

INDICATIEVE SPECIFICATIE VAN DE UITGAVEN

1.

Bestrijding van illegale inhoud

25-30 %

2.

Aanpakken van ongevraagde en schadelijke inhoud

10-17 %

3.

Bevordering van een veiliger omgeving

8-12 %

4.

Bewustmaking

47-51 %


BIJLAGE III

DE MIDDELEN WAARMEE HET PROGRAMMA ZAL WORDEN UITGEVOERD

1.

De Commissie zal het programma uitvoeren in overeenstemming met de in bijlage I vermelde technische inhoud.

2.

Het programma zal worden uitgevoerd door middel van indirecte acties, meer bepaald:

a)

acties met kostendeling

i)

proefprojecten en acties met betrekking tot beste praktijken. Ad hoc-projecten op voor het programma relevante gebieden, inclusief projecten voor het demonstreren van beste praktijken of projecten die innoverende toepassingen van bestaande technologie betreffen;

ii)

netwerken die uiteenlopende belanghebbenden bijeenbrengen om een optreden in de gehele Europese Unie te verzekeren en om coördinatieactiviteiten en de overdracht van kennis te vergemakkelijken. Deze kunnen aan acties op het vlak van beste praktijken gekoppeld zijn;

iii)

toegepast geheel Europa bestrijkend onderzoek op een vergelijkbare basis naar de manieren waarop mensen, en vooral kinderen, met nieuwe on line-technologieën omgaan.

De financiering door de Gemeenschap zal normaliter niet meer dan 50 % van de projectkosten bedragen. De kosten van overheidslichamen kunnen worden terugbetaald op basis van 100 % van de bijkomende kosten;

b)

begeleidende maatregelen

Met de volgende begeleidende maatregelen zal aan de uitvoering van het programma of aan de voorbereiding van komende activiteiten worden bijgedragen.

i)

benchmarking en opinieonderzoeken gebruikmakend van een vergelijkbare methodologie om aan betrouwbare gegevens te komen over een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën voor alle lidstaten;

ii)

technische beoordeling van technologieën, zoals filterstechnologie, die ontworpen zijn met het oog op een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën. Bij de beoordeling zal ook worden nagegaan of deze nieuwe technologieën al dan niet privacy-versterkend zijn;

iii)

studies ter ondersteuning van het programma en de programma-activiteiten, met inbegrip van zelfregulering en de werkzaamheden van het Forum voor een veiliger internet, of de voorbereiding van komende activiteiten;

iv)

prijsvragen rond beste praktijken;

v)

uitwisseling van informatie, conferenties, seminars, workshops of andere bijeenkomsten en het beheer van gebundelde activiteiten (clustered activities);

vi)

verspreidings-, informatie- en communicatieactiviteiten.

Maatregelen bedoeld voor het op de markt brengen van producten, procédés of diensten, marketingactiviteiten en verkoopreclame zijn uitgesloten.

3.

De selectie van acties met kostendeling zal gebeuren aan de hand van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen die de Commissie, in overeenstemming met de geldende financiële bepalingen, op haar website publiceert.

4.

Aanvragen voor communautaire steun moeten, waar zulks van toepassing is, vergezeld gaan van een financieel plan met een opsomming van alle componenten van de projectfinanciering, inclusief het van de Gemeenschap gevraagde steunbedrag, en eventuele andere verzoeken om subsidiëring of toegekende subsidies uit andere bronnen.

5.

De begeleidende maatregelen zullen via aanbestedingen worden uitgevoerd, zulks in overeenstemming met de geldende financiële bepalingen.


11.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/14


RICHTLIJN 2005/14/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 mei 2005

houdende wijziging van de Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, eerste en derde zin, artikel 55 en artikel 95, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (motorrijtuigenverzekering) is van bijzonder groot belang voor Europese burgers, of zij verzekeringnemers zijn of slachtoffers van een ongeval. Zij is tevens van grote betekenis voor verzekeringsondernemingen omdat de motorrijtuigenverzekering een aanzienlijk deel van het schadeverzekeringsbedrijf in de Gemeenschap vormt. Daarnaast heeft de motorrijtuigenverzekering gevolgen voor het vrije verkeer van personen en voertuigen. Een van de hoofddoelstellingen van het communautaire optreden op het gebied van financiële diensten dient derhalve een versterking en consolidering van de interne markt op het gebied van motorrijtuigenverzekering te zijn.

(2)

Een zeer aanzienlijke vooruitgang in deze richting is reeds gemaakt door Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (4), de Tweede Richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (5), de Derde Richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (6) en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (7).

(3)

De gemeenschapsregeling inzake de motorrijtuigenverzekering moet worden geactualiseerd en verbeterd. Deze noodzaak is bevestigd door een raadpleging van de sector en van consumenten- en slachtofferorganisaties.

(4)

Om een mogelijke verkeerde uitlegging van Richtlijn 72/166/EEG uit te sluiten en om het verkrijgen van verzekeringsdekking voor voertuigen met tijdelijke kentekenplaten te vergemakkelijken dient de definitie van het grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald te verwijzen naar de lidstaat waarvan het voertuig de kentekenplaat draagt, ongeacht of het een permanente of een tijdelijke kentekenplaat betreft.

(5)

Overeenkomstig Richtlijn 72/166/EEG worden voertuigen met valse of ongeldige kentekenplaten geacht gewoonlijk gestald te zijn op het grondgebied van de lidstaat die de oorspronkelijke platen heeft afgegeven. Het gevolg hiervan is dat nationale bureaus van verzekeraars dikwijls verplicht zijn de financiële gevolgen van ongevallen die op generlei wijze gerelateerd zijn aan de lidstaat waar zij gevestigd zijn, op zich te nemen. Zonder verandering te brengen in het algemene criterium dat het grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald, wordt bepaald door de kentekenplaat, dient een bijzondere regeling te worden vastgesteld voor ongevallen die worden veroorzaakt door een voertuig zonder kentekenplaat of met een kentekenplaat die niet overeenkomt of niet langer overeenkomt met het betrokken voertuig. In dit geval, en uitsluitend met het oog op het afwikkelen van de vordering, dient het grondgebied waar het ongeval heeft plaatsgevonden te worden beschouwd als het grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald.

(6)

Ter vergemakkelijking van de uitlegging en de toepassing van de term „controle door middel van steekproeven” in Richtlijn 72/166/EEG moet de desbetreffende bepaling worden verduidelijkt. Het verbod op systematische controles inzake de motorrijtuigenverzekering moet van toepassing zijn op voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gestald, evenals op voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een derde land zijn gestald, maar die vanuit het grondgebied van een andere lidstaat binnenkomen. Alleen niet-systematische controles, die niet discriminerend zijn en die als onderdeel van een controle worden uitgevoerd welke niet uitsluitend gericht is op verzekeringscontrole, kunnen worden toegestaan.

(7)

Volgens artikel 4, onder a), van Richtlijn 72/166/EEG kunnen de lidstaten afwijken van de algemene verplichting tot het afsluiten van een verzekering ten aanzien van voertuigen van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen. In geval van ongelukken, veroorzaakt door deze voertuigen, moet de lidstaat die deze afwijking voorziet een instantie of lichaam aanwijzen die of dat de schade aan de slachtoffers van in een andere lidstaat veroorzaakte ongevallen vergoedt. Om ervoor te zorgen dat niet alleen slachtoffers van door deze voertuigen in het buitenland veroorzaakte ongevallen schadeloos worden gesteld, maar ook de slachtoffers van ongevallen in dezelfde lidstaat als waar het voertuig gewoonlijk is gestald, ongeacht of zij wel of niet op het grondgebied van die lidstaat verblijven, dient eerder genoemd artikel dienovereenkomstig te worden gewijzigd. Voorts dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de lijst met van verplichte verzekering vrijgestelde personen en van de instanties of lichamen die verantwoordelijk zijn voor de schadevergoeding aan de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen ter publicatie aan de Commissie wordt toegestuurd.

(8)

Volgens artikel 4, onder b), van Richtlijn 72/166/EEG kunnen de lidstaten afwijken van de algemene verplichting tot het afsluiten van een verzekering ten aanzien van bepaalde typen voertuigen of bepaalde voertuigen met een speciale kentekenplaat. In dat geval mogen de andere lidstaten bij binnenkomst op hun grondgebied een geldige groene kaart of een grensverzekeringsovereenkomst eisen, zodat schadeloosstelling van slachtoffers van eventueel door deze voertuigen op hun grondgebied veroorzaakte ongevallen, is gewaarborgd. Sedert de afschaffing van de grenscontroles in de Gemeenschap is het echter niet mogelijk zich ervan te vergewissen of voertuigen die de grens oversteken, verzekerd zijn en kan schadevergoeding voor de slachtoffers van ongevallen die in het buitenland zijn veroorzaakt, niet meer gewaarborgd worden. Voorts moet ook worden gewaarborgd dat niet alleen de slachtoffers van door deze voertuigen in het buitenland veroorzaakte ongevallen, maar ook van ongevallen in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, naar behoren schadeloos worden gesteld. Daarom moeten de lidstaten de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen net zo behandelen als slachtoffers van door onverzekerde voertuigen veroorzaakte ongevallen. In Richtlijn 84/5/EEG is vastgelegd dat het met de vergoeding belaste orgaan van de lidstaat waar het ongeval is gebeurd, de slachtoffers van onverzekerde voertuigen moet vergoeden. In het geval van betaling aan slachtoffers van voertuigen waarvoor de afwijking geldt, moet het vergoedingsorgaan een vordering hebben tegen de instantie van de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald. Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn moet de Commissie, indien nodig, gelet op de ervaring met de uitvoering en toepassing van deze afwijking, voorstellen indienen tot vervanging of schrapping daarvan. De dienovereenkomstige bepaling in Richtlijn 2000/26/EG moet eveneens worden geschrapt.

(9)

Ter verduidelijking van de reikwijdte van de toepassing van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering overeenkomstig artikel 299 van het Verdrag, moet de verwijzing naar het niet-Europese grondgebied van de lidstaten in de artikelen 6 en 7, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG worden geschrapt.

(10)

De verplichting van de lidstaten om de verzekeringsdekking voor ten minste een bepaald minimumbedrag te waarborgen, vormt een belangrijk element ter bescherming van de slachtoffers. De in Richtlijn 84/5/EEG vastgestelde minimumbedragen moeten niet alleen worden aangepast om rekening te houden met de inflatie, maar moeten ook reëel worden verhoogd om slachtoffers een betere bescherming te bieden. De minimumbedragen voor lichamelijk letsel dienen zodanig te worden berekend dat alle slachtoffers met zeer ernstige verwondingen een volledige, eerlijke vergoeding ontvangen, rekening houdend met de lage frequentie van ongevallen met meerdere slachtoffers en het kleine aantal ongevallen waarbij meerdere slachtoffers bij één en hetzelfde ongeval zeer ernstige verwondingen oplopen. Een minimumbedrag van EUR 1 000 000 per slachtoffer of van EUR 5 000 000 per ongeval, ongeacht het aantal slachtoffers, is redelijk en adequaat. Teneinde de invoering van deze minimumbedragen te vergemakkelijken, dient er een overgangsperiode van vijf jaar te worden ingesteld die begint vanaf de datum van omzetting van deze richtlijn. De lidstaten moeten de bedragen binnen dertig maanden na de datum van omzetting verhogen tot ten minste de helft van de niveaus.

(11)

Om te voorkomen dat het minimum-dekkingsbedrag in de loop van de tijd wordt uitgehold, dient een periodieke herzieningsclausule te worden opgenomen waarbij het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen (EICP) dat door Eurostat wordt gepubliceerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (8), als referentie dient. De procedureregels inzake deze herziening moeten worden vastgelegd.

(12)

De bepaling in Richtlijn 84/5/EEG op grond waarvan de lidstaten ter voorkoming van fraude de tussenkomst van het vergoedingsorgaan in geval van door een niet-geïdentificeerd voertuig veroorzaakte materiële schade kunnen beperken of uitsluiten, kan de rechtmatige schadeloosstelling van slachtoffers in sommige gevallen verhinderen. Deze mogelijkheid tot beperking of uitsluiting van schadevergoeding op basis van het feit dat het voertuig niet is geïdentificeerd, dient niet van toepassing te zijn wanneer de instantie een vergoeding heeft betaald voor aanzienlijk lichamelijk letsel aan een slachtoffer van hetzelfde ongeval waarbij materiële schade is veroorzaakt. De lidstaten mogen voorzien in een franchise tot de in genoemde richtlijn gestelde limiet, die aan het slachtoffer van dergelijke materiële schade kan worden opgelegd. De voorwaarden waaronder lichamelijk letsel als aanzienlijk wordt beschouwd dienen in de nationale wetgeving of in de bestuurlijke bepalingen van de lidstaat waar het ongeval gebeurt, te worden omschreven. Bij het bepalen van deze voorwaarden mogen de lidstaten onder meer rekening houden met de vraag of het letsel in het ziekenhuis moest worden behandeld.

(13)

Op grond van een thans in Richtlijn 84/5/EEG neergelegde keuzemogelijkheid kunnen de lidstaten, tot een bepaald maximumbedrag, een franchise toestaan, waarvoor de slachtoffers aansprakelijk zouden zijn in het geval van door niet-verzekerde voertuigen veroorzaakte materiële schade. Deze keuzemogelijkheid tast zonder enige rechtvaardiging de bescherming van de slachtoffers aan en leidt tot discriminatie ten opzichte van de slachtoffers van andere ongevallen. Zij dient daarom niet langer te worden toegestaan.

(14)

De Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten (9) moet aldus worden gewijzigd dat bijkantoren van verzekeringsondernemingen wordt toegestaan vertegenwoordiger te worden voor activiteiten op het gebied van motorrijtuigenverzekering, zoals reeds gebeurt ten aanzien van andere verzekeringsdiensten dan motorrijtuigenverzekering.

(15)

De opneming van inzittenden van een voertuig in de verzekeringsdekking is een belangrijke verworvenheid van de bestaande wetgeving. Deze doelstelling zou in gevaar komen indien de wetgeving van een lidstaat of een contractuele bepaling in een verzekeringsovereenkomst inzittenden van verzekeringsdekking zou uitsluiten, omdat deze wisten of hadden moeten weten dat de bestuurder van het voertuig ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol of van enige andere bedwelmende stof verkeerde. De inzittenden zijn gewoonlijk niet in staat het bedwelmingsniveau van de bestuurder naar behoren te beoordelen. De doelstelling het rijden onder invloed van bedwelmende stoffen tegen te gaan, wordt niet bereikt door de verzekeringsdekking voor inzittenden die slachtoffer zijn van ongevallen met motorrijtuigen te verminderen. De dekking van deze inzittenden uit hoofde van de verplichte motorrijtuigenverzekering van het voertuig staat evenwel los van hun aansprakelijkheid ingevolge de toepasselijke nationale wetgeving evenals van het niveau van de eventuele schadevergoeding in een specifiek ongeval.

(16)

Lichamelijk letstel en materiële schade die worden geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers, die gewoonlijk de zwakste partij zijn bij een ongeval, moeten door de verplichte verzekering van het bij het ongeval betrokken voertuig worden gedekt wanneer zij krachtens het nationale burgerlijk recht gerechtigd zijn tot schadeloosstelling. Deze bepaling laat de wettelijke aansprakelijkheid of het niveau van schadevergoeding naar aanleiding van een specifiek ongeval op grond van de nationale wetgeving onverlet.

(17)

Sommige verzekeringsondernemingen nemen in hun verzekeringspolissen bepalingen op inhoudende dat de overeenkomst vervalt indien het voertuig zich langer dan een bepaalde periode buiten de lidstaat van registratie bevindt. Deze praktijk is in strijd met het in Richtlijn 90/232/EEG vervatte beginsel, volgens hetwelk de verplichte motorrijtuigenverzekering tegen betaling van een enkele premie dekking moet verschaffen voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap. Er dient derhalve te worden bepaald dat de verzekeringsdekking gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst geldt, ongeacht of het voertuig zich gedurende een bepaalde periode in een andere lidstaat bevindt, zulks onverminderd de verplichtingen uit hoofde van de nationale wetgeving van de lidstaten inzake de registratie van voertuigen.

(18)

Er moeten maatregelen worden genomen die het gemakkelijker maken verzekeringsdekking te verkrijgen voor voertuigen die uit een lidstaat in een andere lidstaat worden ingevoerd, zelfs als het voertuig nog niet is geregistreerd in de lidstaat van bestemming. Er dient een tijdelijke afwijking mogelijk te worden gemaakt van de algemene regel voor het bepalen van de lidstaat waar het risico is gelegen. Gedurende een periode van dertig dagen vanaf de datum waarop het voertuig is geleverd, beschikbaar gesteld of verzonden naar de koper, dient de lidstaat van bestemming te worden beschouwd als de lidstaat waar het risico is gelegen.

(19)

Iemand die een nieuwe verzekeringsovereenkomst wil sluiten met een andere verzekeraar moet zijn schadeverleden onder de oude overeenkomst kunnen staven. De polishouder moet het recht hebben om op ieder moment een verklaring te vragen over het schadeverloop ten aanzien van het/de door de verzekeringsovereenkomst gedekte voertuig(en) gedurende tenminste de voorafgaande vijf jaar van de looptijd van de overeenkomst. De verzekeringsonderneming of een orgaan dat door een lidstaat is aangewezen om een verplichte verzekering aan te bieden of om dergelijke verklaringen af te geven, moet deze verklaring binnen 15 dagen na het verzoek afgeven.

(20)

Om een behoorlijke bescherming van slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen te waarborgen, mogen de lidstaten niet toestaan dat door verzekeringsondernemingen tegenover de slachtoffers van een ongeval een franchise wordt ingeroepen.

(21)

Het recht zich op de verzekeringsovereenkomst te beroepen en rechtstreeks een vordering bij de verzekeringsonderneming in te dienen is voor de bescherming van de slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen van groot belang. Richtlijn 2000/26/EG geeft slachtoffers van ongevallen die zich hebben voorgedaan in een andere lidstaat dan de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde en veroorzaakt zijn door de deelneming aan het verkeer door voertuigen die gewoonlijk in een lidstaat zijn gestald en verzekerd, reeds het recht een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij. Ter vergemakkelijking van een doelmatige en snelle afdoening van de vorderingen en om kostbare juridische procedures zo veel mogelijk te vermijden moet dit recht tot de slachtoffers van alle ongevallen met motorrijtuigen worden uitgebreid.

(22)

Ter verhoging van de bescherming van alle slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen moet de procedure inzake het met redenen omkleed voorstel van Richtlijn 2000/26/EG worden uitgebreid tot alle ongevallen met motorrijtuigen. Deze zelfde procedure moet ook mutatis mutandis gelden wanneer het ongeval wordt afgewikkeld door middel van het systeem van nationale bureaus van verzekeraars waarin in Richtlijn 72/166/EEG wordt voorzien.

(23)

Om ervoor te zorgen dat benadeelden gemakkelijker schadevergoeding kunnen krijgen, dienen de werkzaamheden van de overeenkomstig Richtlijn 2000/26/EG opgerichte informatiecentra niet beperkt te blijven tot het verschaffen van informatie met betrekking tot onder die richtlijn vallende ongevallen, maar moeten zij soortgelijke informatie inzake alle ongevallen met motorrijtuigen kunnen verstrekken.

(24)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, juncto artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (10) kan de benadeelde een rechtsvordering instellen tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft.

(25)

Aangezien Richtlijn 2000/26/EG is aangenomen vóór Verordening (EG) nr. 44/2001 die voor een aantal lidstaten in de plaats kwam van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 over hetzelfde onderwerp, moet de verwijzing naar dit verdrag in de richtlijn waar nodig worden aangepast.

(26)

Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Richtlijn 72/166/EEG

Richtlijn 72/166/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1, punt 4, wordt als volgt gewijzigd:

a)

het eerste streepje wordt vervangen door:

„—

het grondgebied van de staat waarvan het voertuig een kentekenplaat draagt, ongeacht of het een permanente of een tijdelijke kentekenplaat betreft, of”

,

b)

het volgende streepje wordt toegevoegd:

„—

in gevallen waarin voertuigen die geen kentekenplaat dragen of een kentekenplaat dragen die niet overeenkomt of niet langer overeenkomt met het voertuig, bij een ongeval betrokken zijn geweest, het grondgebied van de staat waar het ongeval heeft plaatsgevonden, met het oog op de afwikkeling van de vordering overeenkomstig artikel 2, lid 2, eerste streepje, van de onderhavige richtlijn of artikel 1, lid 4, van de Tweede Richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (11).

2.

Artikel 2, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten zien ervan af controle uit te oefenen op de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid bij voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gestald en bij voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een derde land zijn gestald wanneer deze hun grondgebied binnenkomen vanuit het grondgebied van een andere lidstaat. Zij kunnen evenwel niet-systematische controles op de verzekering uitvoeren mits deze niet-discriminerend zijn en als onderdeel van een controle worden uitgevoerd die niet uitsluitend op de controle van de verzekering is gericht.”

.

3.

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a), tweede alinea, wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste zin wordt vervangen door:

„De lidstaat die aldus van artikel 3 afwijkt, neemt de nodige maatregelen ter verzekering van de schadeloosstelling van de schade veroorzaakt op zijn eigen grondgebied en op het grondgebied van de andere lidstaten door aan deze personen toebehorende voertuigen.”

;

ii)

de laatste zin wordt vervangen door:

„Hij zendt de Commissie de lijst van personen die zijn vrijgesteld van een verplichte verzekering, alsook van de autoriteiten of organen die verantwoordelijk zijn voor de schadeloosstelling. De Commissie publiceert de lijst.”

;

b)

punt b), tweede alinea, wordt vervangen door:

„In dat geval dragen de lidstaten er zorg voor dat voertuigen als bedoeld in de eerste alinea van dit punt op dezelfde wijze worden behandeld als voertuigen die niet voldoen aan de verzekeringsverplichting als bedoeld in artikel 3, lid 1. Het vergoedingsorgaan van de lidstaat waar het ongeval heeft plaatsgevonden, heeft dan een vordering op het orgaan als bedoeld in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald.

Vijf jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelnming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (12) brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over de uitvoering en de praktische toepassing van het onderhavige punt. Nadat de Commissie deze verslagen heeft bestudeerd dient zij, indien nodig, voorstellen in ter vervanging of tot schrapping van deze afwijking.

4.

In de artikelen 6 en 7, lid 1, worden de woorden „of op het niet-Europese grondgebied van een lidstaat” geschrapt.

Artikel 2

Wijzigingen in Richtlijn 84/5/EEG

Artikel 1 van Richtlijn 84/5/EEG wordt vervangen door:

„Artikel 1

1.   De verzekering bedoeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG dekt zowel materiële schade als lichamelijk letsel.

2.   Onverminderd door de lidstaten voorgeschreven hogere dekkingen, eist iedere lidstaat dat deze verzekering verplicht is voor ten minste de volgende bedragen:

a)

voor lichamelijk letsel, een minimumbedrag van EUR 1 000 000 per slachtoffer of van EUR 5 000 000 per ongeval, ongeacht het aantal slachtoffers;

b)

voor materiële schade, EUR 1 000 000 per ongeval, ongeacht het aantal slachtoffers.

Zo nodig, kunnen de lidstaten een overgangsperiode van maximaal vijf jaar vaststellen te rekenen vanaf het tijdstip van omzetting van Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (13) om hun minimumdekkingsbedragen aan te passen aan de in dit lid voorgeschreven bedragen.

De lidstaten die een dergelijke overgangsperiode vaststellen, stellen de Commissie daarvan in kennis met opgave van de duur van de overgangsperiode.

Binnen 30 maanden na de datum van omzetting van Richtlijn 2005/14/EG dienen de lidstaten de dekkingen te verhogen tot ten minste de helft van de in dit lid voorgeschreven bedragen.

3.   Na de inwerkingtreding van Richtlijn 2005/14/EG of na afloop van een eventuele overgangsperiode als bedoeld in lid 2, worden de in dat lid genoemde bedragen elke vijf jaar herzien in het licht van het Europese indexcijfer van de consumentenprijzen (EICP) zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (14).

De bedragen worden automatisch aangepast. Zij worden verhoogd met de procentuele wijziging van de EICP gedurende de betrokken periode, dat wil zeggen de vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan de herziening, en worden afgerond op een veelvoud van EUR 10 000.

De Commissie deelt het Europees Parlement en de Raad de herziene bedragen mee en draagt zorg voor de bekendmaking van de bedragen in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig of een voertuig waarvoor niet aan de in lid 1 bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering te vergoeden.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om aan de vergoeding door dit orgaan al dan niet een subsidiair karakter te geven, noch aan het recht van de lidstaten om het verhaal te regelen tussen dit orgaan en degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval en andere verzekeraars of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn het slachtoffer terzake van hetzelfde ongeval te vergoeden. De lidstaten mogen het orgaan evenwel niet toestaan aan de uitkering van de schadevergoeding de voorwaarde te verbinden dat het slachtoffer op enigerlei wijze aantoont dat de aansprakelijke persoon niet kan of niet wil betalen.

5.   Het slachtoffer kan zich in ieder geval rechtstreeks tot dit orgaan wenden; het orgaan is verplicht aan de hand van de inlichtingen die het op zijn verzoek van het slachtoffer heeft gekregen, een met redenen omkleed antwoord met betrekking tot de betaling van een vergoeding te geven.

De lidstaten kunnen evenwel van vergoeding door dit orgaan uitsluiten degenen die geheel vrijwillig plaats hebben genomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer het orgaan kan bewijzen dat zij wisten dat het voertuig niet verzekerd was.

6.   De lidstaten kunnen in geval van materiële schade die door een niet-geïdentificeerd voertuig is veroorzaakt, de vergoeding door dit orgaan beperken of uitsluiten.

Wanneer het orgaan echter een vergoeding heeft betaald voor aanzienlijk lichamelijk letsel aan een slachtoffer van hetzelfde ongeval waarbij materiële schade is veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig, kunnen de lidstaten de vergoeding voor materiële schade niet uitsluiten vanwege het feit dat het voertuig niet is geïdentificeerd. De lidstaten kunnen niettemin voorzien in een franchise van ten hoogste EUR 500 die aan het slachtoffer van dergelijke materiële schade kan worden opgelegd.

De voorwaarden waaronder lichamelijk letsel als aanzienlijk wordt beschouwd, worden vastgesteld overeenkomstig de wetgeving of de bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat waar het ongeval plaatsvindt. In dit verband kunnen de lidstaten rekening houden met, onder andere, de vraag of het letsel in het ziekenhuis moest worden behandeld.

7.   Iedere lidstaat past op de vergoeding door het orgaan zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe, onverminderd elke andere regeling die voor het slachtoffer voordeliger is.

Artikel 3

Wijziging in Richtlijn 88/357/EEG

In artikel 12 bis, lid 4, vierde alinea, van Richtlijn 88/357/EEG wordt de tweede zin geschrapt.

Artikel 4

Wijzigingen in Richtlijn 90/232/EEG

Richtlijn 90/232/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1 wordt tussen de eerste en de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis op grond waarvan een inzittende wordt uitgesloten van een dergelijke dekking omdat hij wist of had moeten weten dat de bestuurder ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol of van enige andere bedwelmende stof verkeerde, geacht worden niet te gelden inzake vorderingen van deze inzittende.”

.

2.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

De in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG bedoelde verzekering dekt lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers die, als gevolg van een ongeval waarbij een motorvoertuig is betrokken, recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de wettelijke aansprakelijkheid, noch aan het bedrag van de schade.”

.

3.

In artikel 2 wordt het eerste streepje vervangen door:

„—

tegen betaling van één enkele premie en gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst dekking verschaffen voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap, met inbegrip van de perioden waarin het voertuig zich, gedurende de looptijd van de overeenkomst, in een andere lidstaat bevindt, en”

.

4.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 4 bis

1.   In afwijking van artikel 2, punt d), tweede streepje, van Richtlijn 88/357/EEG (15) wordt, wanneer een voertuig vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat wordt verzonden, de lidstaat van bestemming, vanaf de aanvaarding van de levering door de koper, gedurende een periode van dertig dagen beschouwd als de lidstaat waar het risico is gelegen, zelfs indien het voertuig in de lidstaat van bestemming niet officieel is geregistreerd.

2.   Wanneer het voertuig gedurende de in lid 1 van dit artikel genoemde periode bij een ongeval betrokken raakt zonder dat het verzekerd is, is het in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG bedoelde orgaan in de lidstaat van bestemming gehouden tot de in artikel 1 van genoemde richtlijn bepaalde schadevergoeding.

Artikel 4 ter

De lidstaten dragen er zorg voor dat de verzekeringnemer te allen tijde het recht heeft een verklaring te vragen betreffende de schadevorderingen die derden gedurende ten minste de laatste vijf jaar van de looptijd van de overeenkomst ten aanzien van het of de door de verzekeringsovereenkomst gedekte voertuig of voertuigen hebben ingediend, of een verklaring betreffende het ontbreken van dergelijke vorderingen. De verzekeringsonderneming dan wel een instantie die door een lidstaat is aangewezen om verplichte verzekeringen aan te bieden of dergelijke verklaringen te verstrekken, verstrekt de verzekeringnemer deze verklaring binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de indiening van het verzoek.

Artikel 4 quater

Verzekeringsondernemingen mogen met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG bedoelde verzekering tegenover de benadeelde van een ongeval geen franchise inroepen.

Artikel 4 quinquies

De lidstaten dragen er zorg voor dat personen die materiële schade of lichamelijk letsel hebben geleden welke is veroorzaakt door een voertuig dat door een in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG bedoelde verzekering is gedekt, tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij een rechtstreekse vordering kunnen instellen.

Artikel 4 sexies

De lidstaten stellen de in artikel 4, lid 6, van Richtlijn 2000/26/EG (16) omschreven procedure vast voor de afdoening van vorderingen als gevolg van een ongeval, veroorzaakt door een voertuig dat door de in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG bedoelde verzekering is gedekt.

Ten aanzien van ongevallen die aan de hand van het in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 72/166/EEG bedoelde systeem van nationale bureaus van verzekeraars kunnen worden afgewikkeld, stellen de lidstaten eveneens de in artikel 4, lid 6, van Richtlijn 2000/26/EG omschreven procedure vast. Voor de toepassing van die procedure worden onder verzekeringsondernemingen verstaan, de nationale bureaus van verzekeraars in de zin van artikel 1, punt 3, van Richtlijn 72/166/EEG.

5.

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/26/EG opgerichte of erkende informatiecentra, onverminderd hun verplichtingen ingevolge genoemde richtlijn, de in dat artikel bedoelde informatie verstrekken aan alle personen die zijn betrokken bij een verkeersongeval veroorzaakt door een voertuig dat door een in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG bedoelde verzekering is gedekt.”

.

Artikel 5

Wijzigingen in Richtlijn 2000/26/EG

Richtlijn 2000/26/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

De volgende overweging 16 bis wordt ingevoegd:

„(16 bis)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2 juncto artikel 9, lid 1, onder b) van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (17) kan de benadeelde een rechtsvordering instellen tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat waar hij zijn verblijfplaats heeft.

2.

Artikel 4, lid 8, wordt vervangen door:

„8.   De aanwijzing van een schaderegelaar wordt op zich niet beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 1, onder b), van Richtlijn 92/49/EEG en de schaderegelaar wordt niet beschouwd als een vestiging in de zin van artikel 2, onder c), van Richtlijn 88/357/EEG noch

als een vestiging in de zin van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (18) — wat Denemarken betreft, noch

als een vestiging in de zin van Verordening (EG) nr. 44/2001 — wat de overige lidstaten betreft.

3.

In artikel 5, lid 1, onder a), wordt punt 2, ii) geschrapt.

4.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

Centrale instantie

De lidstaten nemen alle passende maatregelen om te bevorderen dat de slachtoffers, hun verzekeraars of hun wettelijke vertegenwoordigers tijdig kunnen beschikken over de basisgegevens die nodig zijn voor de afwikkeling van rechtsvorderingen.

Deze basisgegevens worden, waar van toepassing, in elektronische vorm opgeslagen in een centrale databank in elke lidstaat en zijn op hun uitdrukkelijk verzoek toegankelijk voor de bij de zaak betrokken partijen.”

.

Artikel 6

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 11 juni 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen.

De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten kunnen in overeenstemming met het Verdrag bepalingen handhaven of invoeren die voor de benadeelde gunstiger zijn dan de bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 mei 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. P. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 227 E van 24.9.2002, blz. 387.

(2)  PB C 95 van 23.4.2003, blz. 45.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 22 oktober 2003 (PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 297), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 26 april 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van 12 januari 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad 18 april 2005.

(4)  PB L 103 van 2.5.1972, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 84/5/EEG (PB L 8 van 11.1.1984, blz. 17).

(5)  PB L 8 van 11.1.1984, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/232/EEG (PB L 129 van 19.5.1990, blz. 33).

(6)  PB L 129 van 19.5.1990, blz. 33.

(7)  PB L 181 van 20.7.2000, blz. 65.

(8)  PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/26/EG.

(10)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2245/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 10).

(11)  PB L 8 van 11.1.1984, blz. 17.”.

(12)  PB L 149 van 2005.06.11, blz.14.

(13)  PB L 149 van 2005.06.11, blz.14.

(14)  PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).”

(15)  Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten (PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 20.7.2000, blz. 65).

(16)  Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 181 van 20.7.2000, blz. 65).”.

(17)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2245/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 10).”.

(18)  PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1 (geconsolideerde versie).”.


11.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/22


RICHTLIJN 2005/29/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 mei 2005

betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad

(„Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 153, lid 1 en lid 3, onder a), van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap dient bij te dragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van maatregelen die zij op grond van artikel 95 van het Verdrag neemt.

(2)

De interne markt omvat volgens artikel 14, lid 2, van het Verdrag een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging zijn gewaarborgd. De ontwikkeling van eerlijke handelspraktijken binnen die ruimte is van wezenlijk belang om grensoverschrijdende activiteiten te bevorderen.

(3)

De wetten van de lidstaten betreffende oneerlijke handelspraktijken vertonen duidelijke verschillen, die aanzienlijke concurrentieverstoringen en belemmeringen voor een goede werking van de interne markt kunnen veroorzaken. Wat reclame betreft, worden bij Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame (3), minimumcriteria ter harmonisatie van wetgeving op het gebied van misleidende reclame vastgesteld, hetgeen de lidstaten echter niet belet voorschriften te handhaven of aan te nemen die consumenten een verdergaande bescherming bieden. Daardoor lopen de bepalingen van de lidstaten inzake misleidende reclame sterk uiteen.

(4)

Deze verschillen scheppen onduidelijkheid over de vraag welke nationale regels van toepassing zijn op oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden en werpen een groot aantal belemmeringen op voor ondernemingen en consumenten. Deze barrières verhogen de kosten voor ondernemingen die de vrijheden van de interne markt willen gebruiken, met name wanneer zij over de grenzen heen willen verkopen, reclamecampagnes willen voeren of aan verkoopbevordering willen doen. Daarnaast maken deze verschillen consumenten onzeker over hun rechten en wordt hun vertrouwen in de interne markt ondermijnd.

(5)

Bij gebreke van uniforme regels op communautair niveau, kunnen belemmeringen voor het grensoverschrijdend verrichten van diensten, het vrije verkeer van goederen en de vrijheid van vestiging volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gerechtvaardigd zijn, indien zij tot doel hebben erkende doelstellingen van algemeen belang te beschermen en indien zij met deze doelstellingen evenredig zijn. In het licht van de communautaire doelstellingen zoals neergelegd in de Verdragsbepalingen en het afgeleide communautaire recht inzake het vrije verkeer, en in overeenstemming met het beleid van de Commissie inzake commerciële communicatie zoals vermeld in haar mededeling „De follow-up van het groenboek inzake commerciële communicatie in de interne markt”, moeten deze belemmeringen worden weggenomen. Dat kan alleen door op communautair niveau uniforme regels vast te stellen die een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen en door bepaalde rechtsbegrippen op communautair niveau te verduidelijken tot het niveau dat noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt en de rechtszekerheid te verzekeren.

(6)

Daarom wordt de wetgeving van de lidstaten betreffende oneerlijke handelspraktijken, waaronder oneerlijke reclame, die de economische belangen van de consumenten rechtstreeks en aldus de economische belangen van legitieme concurrenten onrechtstreeks schaden, bij deze richtlijn geharmoniseerd. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel beschermt deze richtlijn de consumenten tegen de gevolgen van oneerlijke handelspraktijken indien deze gevolgen substantieel zijn, maar erkent de richtlijn ook dat de gevolgen voor de consumenten in sommige gevallen verwaarloosbaar kunnen zijn. Deze richtlijn is niet van toepassing of van invloed op de nationale wetten betreffende oneerlijke handelspraktijken die alleen de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaren; met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel behouden de lidstaten de mogelijkheid dergelijke praktijken aan banden te leggen, overeenkomstig de communautaire wetgeving, indien zij zulks wensen. Deze richtlijn is evenmin van toepassing of van invloed op de bepalingen van Richtlijn 84/450/EEG aangaande reclame die misleidend is voor ondernemingen, maar niet voor consumenten, en aangaande vergelijkende reclame. Deze richtlijn is evenmin van invloed op algemeen aanvaarde reclame- en marketingpraktijken zoals het op legitieme wijze in de markt zetten van een product („product placement”), merkdifferentiatie en het aanbieden van premies, die het beeld dat de consument van het product heeft en zijn gedrag op wettige wijze kunnen beïnvloeden zonder daarom het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, te beperken.

(7)

Deze richtlijn betreft handelspraktijken die rechtstreeks verband houden met het beïnvloeden van beslissingen van de consument over transacties met betrekking tot producten. Deze richtlijn is niet van toepassing op handelspraktijken die hoofdzakelijk voor andere doeleinden bedoeld zijn, bijvoorbeeld commerciële communicatie gericht op beleggers, zoals jaarverslagen en promotiemateriaal over bedrijven. Deze richtlijn is niet van toepassing op wettelijke voorschriften in verband met smaak en fatsoen, die van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen. Handelspraktijken zoals het op straat aanklampen van personen voor commerciële doeleinden kunnen in sommige lidstaten om culturele redenen niet gewenst zijn. De lidstaten moeten dan ook, overeenkomstig de communautaire regelgeving, handelspraktijken op hun grondgebied aan banden kunnen blijven leggen om redenen van smaak en fatsoen, ook indien die praktijken de keuzevrijheid van de consument niet beperken. Bij de toepassing van de richtlijn, met name van de algemene clausules, moet terdege rekening worden gehouden met de situatie per geval.

(8)

Deze richtlijn beschermt de economische belangen van de consument op rechtstreekse wijze tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten. Daarnaast beschermt zij indirect legitieme ondernemingen tegen concurrenten die de regels in de richtlijn niet in acht nemen; hierdoor is binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn een eerlijke concurrentie gewaarborgd. Uiteraard zijn er andere handelspraktijken waardoor weliswaar niet de consumenten maar wel concurrenten en zakelijke klanten worden benadeeld. De Commissie dient zorgvuldig na te gaan in hoeverre buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn communautair optreden op het gebied van oneerlijke concurrentie noodzakelijk is en in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel betreffende die andere aspecten van oneerlijke concurrentie op te stellen.

(9)

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor het instellen van individuele vorderingen door degenen die schade hebben geleden ten gevolge van oneerlijke handelspraktijken. Deze richtlijn doet evenmin afbreuk aan de communautaire en nationale regels inzake verbintenissenrecht, intellectuele-eigendomsrechten, gezondheids- en veiligheidsaspecten van producten, voorwaarden inzake vestiging en vergunning, met inbegrip van die regels die, conform het Gemeenschapsrecht, betrekking hebben op gokactiviteiten of aan de communautaire regels inzake concurrentie en de desbetreffende nationale omzettingsbepalingen. De lidstaten behouden derhalve de mogelijkheid beperkingen en verbodsbepalingen inzake handelspraktijken te handhaven om redenen van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de consumenten op hun grondgebied, bijvoorbeeld met betrekking tot alcohol, tabak of farmaceutische producten, zulks ongeacht de plaats waar de handelaar is gevestigd. Met betrekking tot financiële diensten en onroerend goed moeten, gezien de complexiteit en de eraan verbonden ernstige risico's, uitgebreide eisen worden gesteld, waaronder positieve verplichtingen voor handelaren. Om die reden beperkt deze richtlijn op het gebied van financiële diensten en onroerend goed niet het recht van de lidstaten om verder te gaan dan de bepalingen van deze richtlijn, teneinde de economische belangen van de consumenten te beschermen. Het wordt niet dienstig geacht in deze richtlijn de certificering en de vermelding van het edelmetaalgehalte voor werken van edelmetaal te regelen.

(10)

Deze richtlijn moet in overeenstemming zijn met de bestaande communautaire wetgeving, met name ten aanzien van de gedetailleerde bepalingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die op die specifieke sectoren van toepassing zijn. Deze richtlijn wijzigt bijgevolg Richtlijn 84/450/EEG, Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (4), Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (5) en Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (6). Deze richtlijn is bijgevolg slechts van toepassing voorzover er geen specifieke communautaire wetsbepalingen bestaan betreffende specifiekeaspecten van oneerlijke handelspraktijken, zoals de informatieverplichtingen en regels voor de wijze waarop de informatie aan de consument wordt gepresenteerd. Deze richtlijn beschermt de consument in gevallen waarvoor op communautair niveau geen specifieke, sectorale wetgeving bestaat, en verbiedt handelaren een verkeerde indruk te geven van de aard van producten. Dit is met name van belang voor complexe producten die veel risico's voor consumenten inhouden, zoals bepaalde financiële diensten. De richtlijn vormt bijgevolg een aanvulling op het „acquis communautaire” dat van toepassing is op handelspraktijken die de economische belangen van consumenten schaden.

(11)

Het hoge niveau van convergentie dat door de onderlinge afstemming van de nationale bepalingen door deze richtlijn wordt bereikt, zorgt voor een hoog gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming. Deze richtlijn voorziet in één algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. De richtlijn geeft ook regels inzake agressieve handelspraktijken, die momenteel niet op communautair niveau gereglementeerd zijn.

(12)

Door de harmonisatie zullen zowel consumenten als ondernemingen aanzienlijk meer juridische zekerheden krijgen. Zij zullen zich kunnen verlaten op één regelgevend kader op basis van duidelijk omschreven rechtsbegrippen dat alle aspecten van oneerlijke handelspraktijken in de gehele Europese Unie regelt. Daardoor zullen de belemmeringen worden weggenomen welke het gevolg zijn van de fragmentarische regels inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden en zal de interne markt op dit gebied kunnen worden voltooid.

(13)

Om de doelstellingen van de Gemeenschap te kunnen verwezenlijken door belemmeringen voor de interne markt weg te nemen, moeten de bestaande, uiteenlopende algemene bepalingen en rechtsbeginselen van de lidstaten worden vervangen. Het bij deze richtlijn ingestelde ene gemeenschappelijke, algemene verbod geldt voor oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. Teneinde het consumentenvertrouwen te versterken, dient het algemene verbod evenzeer van toepassing te zijn op oneerlijke handelspraktijken die buiten een contractuele relatie tussen een handelaar en een consument staan of na de sluiting van een contract en gedurende de uitvoering daarvan worden toegepast. Dit algemene verbod wordt verder uitgewerkt in regels betreffende de twee soorten handelspraktijken die veruit het meeste voorkomen, namelijk misleidende handelspraktijken en agressieve handelspraktijken.

(14)

Het is wenselijk dat onder misleidende handelspraktijken die praktijken worden verstaan waarbij de consument wordt bedrogen en hem wordt belet een geïnformeerde en dus efficiënte keuze te maken, inclusief misleidende reclame. Overeenkomstig de wetten en praktijken van lidstaten met betrekking tot misleidende reclame, worden misleidende praktijken in de richtlijn onderverdeeld in misleidende handelingen en misleidende omissies. Met betrekking tot omissies wordt in deze richtlijn een beperkte hoeveelheid essentiële informatie bepaald die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie. Deze informatie hoeft niet in alle reclame te worden vermeld, maar wel wanneer de handelaar een uitnodiging tot aankoop tot de consument richt, een begrip dat in deze richtlijn duidelijk wordt gedefinieerd. De in deze richtlijn gehanteerde aanpak van volledige harmonisatie belet niet dat de lidstaten in hun nationale wetgeving van bepaalde producten, zoals verzamelobjecten of elektrische apparaten, de hoofdkenmerken specifiëren, die in een uitnodiging tot aankoop niet mogen worden weggelaten. Deze richtlijn beoogt niet de keuze van de consument te beperken door de verkoopbevordering van „look-alike”-producten te verbieden, tenzij de gelijkenis bij de consument verwarring doet ontstaan over de commerciële oorsprong van het product en derhalve misleidend is. De richtlijn mag geen afbreuk doen aan het bestaande Gemeenschapsrecht dat de lidstaten ten aanzien van de consumentenbescherming op het gebied van handelspraktijken uitdrukkelijk de keuze tussen verschillende regelingen laat. Deze richtlijn laat met name artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (7) onverlet.

(15)

Wanneer de communautaire wetgeving met betrekking tot commerciële communicatie, reclame en marketing de vereiste informatie voorschrijft, wordt die informatie in het kader van deze richtlijn als essentieel beschouwd. De lidstaten kunnen informatieverplichtingen handhaven of toevoegen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het verbintenissenrecht, wanneer zulks mogelijk is op grond van de minimumbepalingen in de bestaande communautaire rechtsinstrumenten. In bijlage II staat een niet-limitatieve lijst van dergelijke informatieverplichtingen in het acquis. Gegeven de bij deze richtlijn ingevoerde volledige harmonisatie wordt alleen de uit hoofde van communautaire wetgeving vereiste informatie als essentieel beschouwd voor de toepassing van artikel 7, lid 5, van deze richtlijn. Het niet geven van informatie die door de lidstaten is vereist boven de minimumclausules in het communautaire recht is geen omissie in de zin van deze richtlijn. De lidstaten kunnen daarentegen, indien zulks krachtens de minimumclausules in het Gemeenschapsrecht mogelijk is, overeenkomstig het Gemeenschapsrecht strengere bepalingen handhaven dan wel invoeren om een hoger niveau van bescherming van de individuele contractuele rechten van consumenten te verzekeren.

(16)

De bepalingen betreffende agressieve handelspraktijken moeten van toepassing zijn op praktijken die de keuzevrijheid van de consument aanzienlijk beperken. Het gaat om intimidatie, dwang, met inbegrip van het gebruik van lichamelijk geweld, en ongepaste beïnvloeding.

(17)

Met het oog op een grotere rechtszekerheid is het wenselijk te bepalen welke handelspraktijken in alle omstandigheden oneerlijke zijn. Bijlage I bevat daarom een uitputtende lijst van deze praktijken. Alleen deze handelspraktijken worden verondersteld oneerlijk te zijn zonder een individuele toetsing aan het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 9. De lijst mag alleen worden aangepast door herziening van deze richtlijn.

(18)

Alle consumenten moeten tegen oneerlijke handelspraktijken worden beschermd; het Hof van Justitie heeft het sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 84/450/EEG evenwel noodzakelijk geacht om bij uitspraken in zaken over reclamekwesties na te gaan wat de gevolgen voor een fictieve doorsneeconsument zijn. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, en om de uit hoofde van dat beginsel geboden bescherming ook effectief te kunnen toepassen, wordt in deze richtlijn het door het Hof van Justitie ontwikkelde criterium van de gemiddelde — dit wil zeggen redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende — consument als maatstaf genomen, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren, maar wordt er tevens voorzien in bepalingen die voorkomen dat wordt geprofiteerd van consumenten die bijzonder vatbaar zijn voor oneerlijke handelspraktijken. Indien een handelspraktijk op een bepaalde groep consumenten gericht is, zoals bijvoorbeeld kinderen, is het wenselijk dat het effect van de handelspraktijk vanuit het gezichtspunt van het gemiddelde lid van die groep wordt beoordeeld. Daarom is het wenselijk in de lijst van praktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd een bepaling op te nemen waardoor reclame die gericht is op kinderen weliswaar niet volledig wordt verboden, maar waardoor zij wel worden beschermd tegen het rechtstreeks aanzetten tot kopen. Het criterium van de gemiddelde consument is geen statistisch criterium. Nationale rechtbanken en autoriteiten moeten, rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, hun eigen oordeel volgen om vast te stellen wat de typische reactie van de gemiddelde consument in een bepaald geval is.

(19)

Indien bepaalde kenmerken, zoals leeftijd, lichamelijke of geestelijke handicap of lichtgelovigheid, consumenten bijzonder bevattelijk maken voor een handelspraktijk of het via die praktijk aangeboden product, en het economische gedrag van alleen die groep consumenten door deze praktijk kan worden beïnvloed op een manier die de handelaar redelijkerwijs kan voorzien, is het dienstig ervoor te zorgen dat die groep consumenten op passende wijze beschermd wordt door de betrokken handelspraktijk vanuit het gezichtspunt van een gemiddeld lid van die groep te beoordelen.

(20)

Het is wenselijk een plaats in te ruimen voor gedragscodes aan de hand waarvan handelaren in bepaalde economische sectoren de beginselen van deze richtlijn effectief kunnen toepassen. In sectoren waar voor het gedrag van de handelaren specifieke bindende voorschriften gelden, moeten de handelaren ook het bewijs van de in die sector vereiste professionele toewijding leveren. Het op nationaal of communautair niveau uitoefenen van controle door codehouders om oneerlijke handelspraktijken uit te bannen, kan het inschakelen van een administratieve of rechterlijke instantie voorkomen en moet dan ook worden aangemoedigd. Met het oog op een hoog niveau van consumentenbescherming kunnen consumentenorganisaties worden geïnformeerd over en betrokken bij het opstellen van de gedragscodes.

(21)

Personen of organisaties die krachtens de nationale wetgeving in dezen een rechtmatig belang hebben, moeten over rechtsmiddelen beschikken om tegen oneerlijke handelspraktijken stappen te ondernemen, hetzij voor een rechterlijke instantie, hetzij bij een administratieve instantie die bevoegd is zelf een uitspraak te doen over een klacht of een passende gerechtelijke procedure in te leiden. Ofschoon de bewijslast op grond van de nationale wetgeving wordt vastgesteld, is het wenselijk om rechterlijke en administratieve autoriteiten de bevoegdheid te geven om van handelaren te verlangen dat zij bewijzen aandragen voor de juistheid van hun feitelijke beweringen.

(22)

De lidstaten moeten sancties vaststellen voor inbreuken op de bepalingen van deze richtlijn en moeten erop toezien dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

(23)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het verwijderen van de barrières die de nationale wetten inzake oneerlijke handelspraktijken voor de werking van de interne markt opwerpen en het bieden van een hoog gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming, door de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken onderling aan te passen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vermelde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om de belemmeringen voor de interne markt te verwijderen en een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen.

(24)

Het is gewenst deze richtlijn te toetsen om na te gaan of de belemmeringen voor de interne markt zijn aangepakt en een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand is gebracht. De toetsing zou kunnen leiden tot een Commissievoorstel tot wijziging van deze richtlijn, die zou kunnen bestaan in een beperkte uitbreiding van de in artikel 3, lid 5, bedoelde afwijking, en/of in wijzigingen van andere regelgeving inzake consumentenbescherming, als afspiegeling van de toezegging die de Commissie in het kader van haar strategie voor het consumentenbeleid heeft gedaan om het bestaande acquis opnieuw te bezien teneinde een hoog, gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen.

(25)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Het doel van deze richtlijn is om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en om een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen door de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden, te harmoniseren.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

consument: een natuurlijke persoon die die handelspraktijken verricht die onder deze richtlijn vallen en die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

b)

handelaar: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die die handelspraktijken verricht die onder deze richtlijn vallen en die betrekking hebben op zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, alsook degene die in naam van of voor rekenschap van hem optreedt;

c)

product: een goed of dienst, met inbegrip van onroerend goed, rechten en verplichtingen;

d)

handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten (hierna „de handelspraktijken” genoemd): iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten;

e)

het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren: een handelspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar te beperken, waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten;

f)

gedragscode: een overeenkomst of een aantal niet bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat voorgeschreven regels waarin wordt vastgesteld hoe handelaren die zich aan de code binden, zich moeten gedragen met betrekking tot een of meer bepaalde handelspraktijken of bedrijfssectoren;

g)

houder van een gedragscode: een instantie, met inbegrip van een handelaar of een groep handelaren, die verantwoordelijk is voor het opstellen en herzien van een gedragscode en/of voor het toezicht op de naleving van de gedragscode door degenen die zich eraan hebben gebonden;

h)

professionele toewijding: het normale niveau van bijzondere vakkundigheid en zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een handelaar ten aanzien van consumenten mag worden verwacht, overeenkomstig eerlijke marktpraktijken en/of het algemene beginsel van goede trouw in de sector van de handelaar;

i)

uitnodiging tot aankoop: een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;

j)

ongepaste beïnvloeding: het uitbuiten van een machtspositie ten aanzien van de consument om, zelfs zonder gebruik van of dreiging met fysiek geweld, pressie uit te oefenen op een wijze die het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt;

k)

besluit over een transactie: een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat;

l)

gereglementeerd beroep: een beroepsactiviteit of een geheel van beroepsactiviteiten waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of een van de wijzen van uitoefening krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, zoals omschreven in artikel 5, vóór, gedurende en na een commerciële transactie met betrekking tot een product.

2.   Deze richtlijn laat het verbintenissenrecht en, in het bijzonder, de regels betreffende de geldigheid, de opstelling en de rechtsgevolgen van contracten onverlet.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de communautaire of nationale voorschriften inzake gezondheids- en veiligheidsaspecten van producten.

4.   In geval van strijdigheid tussen de bepalingen van deze richtlijn en andere communautaire voorschriften betreffende specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken, prevaleren laatstgenoemde voorschriften en zijn deze van toepassing op deze specifieke aspecten.

5.   De lidstaten kunnen gedurende een periode van zes jaar, te rekenen vanaf 12.06.2007 op het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied nationale bepalingen blijven toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn en die uitvoering geven aan richtlijnen die clausules voor minimale harmonisatie bevatten. Deze maatregelen moeten onontbeerlijk zijn om een toereikende bescherming van de consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken te waarborgen en evenredig zijn met dit doel. De in artikel 18 bedoelde toetsing kan, in voorkomend geval, gepaard gaan met de indiening van een voorstel om deze afwijking voor een beperkte periode te verlengen.

6.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de nationale bepalingen die uit hoofde van lid 5 worden toegepast.

7.   Deze richtlijn laat de regels voor de bepaling van de rechtsmacht onverlet.

8.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de vestigingsvoorwaarden, de vergunningsregelingen, de deontologische gedragscodes of andere specifieke voorschriften voor gereglementeerde beroepen ter handhaving van hoge integriteitsnormen van de beroepsbeoefenaar, die de lidstaten overeenkomstig het communautaire recht aan beroepsbeoefenaren kunnen opleggen.

9.   Wat „financiële diensten” in de zin van Richtlijn 2002/65/EG en onroerend goed betreft, mogen de lidstaten vereisten opleggen die voor het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

10.   Deze richtlijn geldt niet voor de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake certificering en vermelding van het edelmetaalgehalte voor artikelen van edelmetaal.

Artikel 4

Interne markt

De lidstaten mogen geen beperkingen opleggen aan het vrij verrichten van diensten of aan het vrije verkeer van goederen om redenen die vallen binnen het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied.

HOOFDSTUK 2

ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN

Artikel 5

Verbod op oneerlijke handelspraktijken

1.   Oneerlijke handelspraktijken zijn verboden.

2.   Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer zij:

a)

in strijd is met de vereisten van professionele toewijding,

en

b)

het economische gedrag van de gemiddelde consument die zij bereikt of op wie zij gericht is of, indien zij op een bepaalde groep consumenten gericht is, het economisch gedrag van het gemiddelde lid van deze groep, met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren.

3.   Een handelspraktijk die op voor de handelaar redelijkerwijs voorzienbare wijze het economische gedrag van slechts een duidelijk herkenbare groep consumenten wezenlijk verstoort of kan verstoren, namelijk van consumenten die wegens een mentale of lichamelijke handicap, hun leeftijd of goedgelovigheid bijzonder vatbaar zijn voor die handelspraktijken of voor de onderliggende producten, wordt beoordeeld vanuit het gezichtspunt van het gemiddelde lid van die groep. Dit laat onverlet de gangbare, legitieme reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken worden gedaan of uitspraken die niet letterlijk dienen te worden genomen.

4.   Meer in het bijzonder zijn handelspraktijken oneerlijk die:

a)

misleidend zijn in de zin van de artikelen 6 en 7,

of

b)

agressief zijn in de zin van de artikelen 8 en 9.

5.   Bijlage I bevat de lijst van handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd. Deze lijst is van toepassing in alle lidstaten en mag alleen worden aangepast door wijziging van deze richtlijn.

Deel 1

Misleidende handelspraktijken

Artikel 6

Misleidende handelingen

1.   Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen:

a)

het bestaan of de aard van het product;

b)

de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid, voordelen, risico's, uitvoering, samenstelling, accessoires, klantenservice en klachtenbehandeling, procédé en datum van fabricage of verrichting, levering, geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, hoeveelheid, specificatie, geografische of commerciële oorsprong, van het gebruik te verwachten resultaten, of de resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of controles;

c)

de reikwijdte van de verplichtingen van de handelaar, de motieven voor de handelspraktijk en de aard van het verkoopproces, een verklaring of een symbool in verband met directe of indirecte sponsoring of erkenning van de handelaar of het product;

d)

de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel;

e)

de noodzaak van een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie;

f)

de hoedanigheid, kenmerken en rechten van de handelaar of zijn tussenpersoon, zoals zijn identiteit, vermogen, kwalificaties, status, erkenning, affiliatie, connecties, industriële, commerciële of intellectuele eigendomsrechten of zijn prijzen, bekroningen en onderscheidingen;

g)

de rechten van de consument, inclusief het recht op vervanging of terugbetaling, zoals bepaald in Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (8), of de risico's die hij eventueel loopt.

2.   Als misleidend wordt eveneens beschouwd een handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, en die het volgende behelst:

a)

marketing van een product, onder andere door vergelijkende reclame, op zodanige wijze dat verwarring wordt geschapen met producten, handelsmerken, handelsnamen en andere onderscheidende kenmerken van een concurrent;

b)

niet-nakoming door de handelaar van verplichtingen die opgenomen zijn in een gedragscode waaraan hij zich heeft gebonden, voorzover:

i)

het niet gaat om een intentieverklaring maar om een verplichting die verifieerbaar is,

en

ii)

de handelaar in de context van een handelspraktijk aangeeft dat hij aan de gedragscode gebonden is.

Artikel 7

Misleidende omissies

1.   Als misleidende omissie wordt beschouwd een handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument er toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

2.   Als misleidende omissie wordt voorts beschouwd een handelspraktijk die essentiële informatie als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de in dat lid geschetste details, verborgen houdt, op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laattijdig verstrekt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

3.   Indien het voor de handelspraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, wordt bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten met deze beperkingen rekening gehouden, alsook met maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.

4.   In het geval van een uitnodiging tot aankoop wordt de volgende informatie als essentieel beschouwd, indien deze niet reeds uit de context blijkt:

a)

de voornaamste kenmerken van het product, in de mate waarin zulks gezien het medium en het product passend is;

b)

het geografische adres en de identiteit van de handelaar, in het bijzonder zijn handelsnaam, en, in voorkomend geval, het geografische adres en de identiteit van de handelaar namens wie hij optreedt;

c)

de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald;

d)

de wijze van betaling, levering, uitvoering en het beleid inzake klachtenbehandeling, indien deze afwijken van de vereisten van professionele toewijding;

e)

voor producten en transacties met recht op herroeping of annulering, het bestaan van dit recht.

5.   Overeenkomstig de communautaire wetgeving vereiste informatie met betrekking tot commerciële communicatie, inclusief reclame en marketing, wordt als essentieel beschouwd (een niet-limitatieve lijst staat in bijlage II).

Deel 2

Agressieve handelspraktijken

Artikel 8

Agressieve handelspraktijken

Als agressief wordt beschouwd een handelspraktijk die, in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk beperkt of kan beperken, waardoor hij ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht over een transactie een besluit te nemen dat hij anders niet had genomen.

Artikel 9

Gebruik van intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding

Om te bepalen of er bij een handelspraktijk gebruik wordt gemaakt van intimidatie, dwang, inclusief lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, wordt rekening gehouden met:

a)

het tijdstip, de plaats, de aard en de persistentie van de handelspraktijk;

b)

het gebruik van dreigende of grove taal of gedragingen;

c)

het uitbuiten door de handelaar van bepaalde tegenslagen of omstandigheden die zo ernstig zijn dat zij het beoordelingsvermogen van de consument kunnen beperken, hetgeen de handelaar bekend is, met het oogmerk het besluit van de consument met betrekking tot het product te beïnvloeden;

d)

door de handelaar opgelegde, kosten met zich meebrengende of bovenmatige niet-contractuele belemmeringen ten aanzien van rechten die de consument uit hoofde van het contract wil uitoefenen, waaronder het recht om het contract te beëindigen of een ander product of een andere handelaar te kiezen;

e)

het dreigen met maatregelen die wettelijk niet kunnen worden genomen.

HOOFDSTUK 3

GEDRAGSCODES

Artikel 10

Gedragscodes

Deze richtlijn sluit eventueel door de lidstaten aangemoedigd toezicht op oneerlijke handelspraktijken door houders van gedragscodes en het inschakelen van deze instanties door de in artikel 11 bedoelde personen of organisaties niet uit, indien de mogelijkheid van behandeling door dergelijke instanties bestaat naast de gerechtelijke of de administratieve procedure bedoeld in dat artikel.

Inschakeling van deze controle-instanties sluit in geen geval een beroep op de in artikel 11 bedoelde administratieve of rechtsmiddelen uit.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Handhaving

1.   De lidstaten zorgen voor de invoering van passende en doeltreffende middelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, zodat de naleving van deze richtlijn in het belang van de consumenten kan worden afgedwongen.

Daartoe behoren wettelijke bepalingen op grond waarvan personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een rechtmatig belang hebben bij het bestrijden van oneerlijke handelspraktijken, met inbegrip van de concurrenten:

a)

in rechte kunnen optreden tegen die oneerlijke handelspraktijken,

en/of

b)

die oneerlijke handelspraktijken kunnen voorleggen aan een administratieve instantie die bevoegd is om hetzij zelf een uitspraak te doen over een klacht, hetzij een passende gerechtelijke procedure in te leiden.

Elke lidstaat beslist welke van deze procedures wordt gevolgd en of de rechterlijke of administratieve instantie mag eisen dat afdoening van de klacht eerst langs andere wegen, waaronder die bedoeld in artikel 10, wordt beproefd. Deze procedures kunnen worden gevolgd ongeacht of de getroffen consumenten zich bevinden op het grondgebied van de lidstaat waar de handelaar gevestigd is, of in een andere lidstaat.

Elke lidstaat beslist

a)

of deze rechtsmiddelen afzonderlijk of gezamenlijk tegen een aantal handelaren uit dezelfde economische sector mogen worden gebruikt,

en

b)

of deze rechtsmiddelen tegen een houder van een gedragscode mogen worden gebruikt als de gedragscode het niet-naleven van wettelijke voorschriften bevordert.

2.   In het kader van de in lid 1 bedoelde wettelijke bepalingen verlenen de lidstaten aan rechterlijke of administratieve instanties bevoegdheden om, ingeval deze instanties dergelijke maatregelen, rekening houdend met alle belangen die op het spel staan en met name het algemeen belang, nodig achten:

a)

te bevelen dat de oneerlijke handelspraktijken worden gestaakt of een gerechtelijke procedure in te leiden ter verkrijging van zo'n bevel,

of

b)

indien de oneerlijke handelspraktijk nog niet is uitgevoerd, maar op het punt staat te worden uitgevoerd, de praktijk te verbieden of een gerechtelijke procedure in te leiden om de praktijk te laten verbieden,

ook zonder bewijs van daadwerkelijk geleden verlies of schade of van opzet of onachtzaamheid van de handelaar.

De lidstaten bepalen voorts dat de in de eerste alinea bedoelde maatregelen in het kader van een versnelde procedure kunnen worden getroffen

bij wege van voorlopige voorziening,

of

bij wege van definitieve voorziening,

met dien verstande dat elke lidstaat bepaalt welke van deze twee mogelijkheden wordt gekozen.

Voorts kunnen de lidstaten aan rechterlijke of administratieve instanties bevoegdheden verlenen om, ter ondervanging van het voortdurende effect van oneerlijke handelspraktijken waarvan de stopzetting bij een definitieve beslissing is bevolen,

a)

de volledige of gedeeltelijke bekendmaking van die beslissing te bevelen in een vorm die zij passend achten, en

b)

bovendien de publicatie van een rechtzetting te bevelen.

3.   De in lid 1 bedoelde administratieve instanties moeten:

a)

samengesteld zijn op een wijze die geen twijfel omtrent hun onpartijdigheid kan doen ontstaan;

b)

over voldoende bevoegdheden beschikken om een doeltreffende controle te kunnen uitoefenen en om hun beslissingen te doen naleven wanneer zij een uitspraak over klachten doen;

c)

hun beslissingen in beginsel met redenen omkleden.

Wanneer de in lid 2 bedoelde bevoegdheden uitsluitend door een administratieve instantie worden uitgeoefend, moeten de beslissingen altijd met redenen omkleed zijn. In dat geval moet voorts worden voorzien in procedures die de mogelijkheid bieden tot beroep bij de rechter tegen onjuist of onredelijk uitoefenen van de bevoegdheden van de administratieve instantie en tegen onjuist of onredelijk verzuim om deze bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 12

Rechterlijke en administratieve instanties: staving van beweringen

De lidstaten verlenen de rechterlijke of administratieve instanties bevoegdheden om, tijdens de in artikel 11 bedoelde civielrechtelijke of administratieve procedure,

a)

te eisen dat de handelaar bewijzen aandraagt voor de juistheid van de feitelijke beweringen in verband met een handelspraktijk indien, met inachtneming van de rechtmatige belangen van de handelaar en van elke andere partij bij de procedure, die eis passend lijkt, gelet op de omstandigheden van de zaak in kwestie,

en

b)

feitelijke beweringen als onjuist te beschouwen, indien de overeenkomstig het bepaalde onder a) geëiste bewijzen niet worden aangedragen of door de rechterlijke of administratieve instantie onvoldoende worden geacht.

Artikel 13

Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van deze sancties. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

Artikel 14

Wijzigingen in Richtlijn 84/450/EEG

Richtlijn 84/450/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Deze richtlijn beoogt handelaren te beschermen tegen misleidende reclame en de onbillijke gevolgen daarvan, en de voorwaarden vast te stellen waaronder vergelijkende reclame is geoorloofd.”

.

2.

In artikel 2:

wordt punt 3 vervangen door:

„3.

wordt onder „handelaar” verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die handelt voor doeleinden welke betrekking hebben op zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, alsook eenieder die in naam van of namens een handelaar optreedt.”

;

wordt het volgende punt toegevoegd:

„4.

wordt onder „houder van een gedragscode” verstaan een instantie, met inbegrip van een handelaar of een groep handelaren, die verantwoordelijk is voor het opstellen en herzien van een gedragscode en/of voor het toezicht op de naleving ervan door degenen die zich eraan hebben gebonden.”

.

3.

Artikel 3 bis wordt vervangen door:

„Artikel 3 bis

1.

Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat deze:

a)

niet misleidend is in de zin van artikel 2, lid 2, artikel 3 en artikel 7, lid 1, van deze richtlijn of de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (9);

b)

goederen of diensten vergelijkt die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd;

c)

op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van deze goederen en diensten, waartoe ook de prijs kan behoren, met elkaar vergelijkt;

d)

niet de goede naam schaadt van en zich niet kleinerend uitlaat over de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen, diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent;

e)

voor producten met een oorsprongsbenaming in elk geval betrekking heeft op producten met dezelfde benaming;

f)

geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende producten;

g)

niet goederen of diensten voorstelt als een imitatie of namaak van goederen of diensten met een beschermd handelsmerk of beschermde handelsnaam;

h)

er niet toe leidt dat onder handelaren de adverteerder met een concurrent wordt verward of dat de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen of diensten van de adverteerder met die van een concurrent worden verward.

4.

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.

De lidstaten zorgen voor de invoering van passende en doeltreffende middelen ter bestrijding van misleidende reclame, zodat de naleving van de bepalingen inzake vergelijkende reclame in het belang van handelaren en concurrenten kan worden afgedwongen. Daartoe behoren wettelijke bepalingen op grond waarvan personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een rechtmatig belang hebben bij het bestrijden van misleidende reclame of het reguleren van vergelijkende reclame:

a)

in rechte kunnen optreden tegen dergelijke reclame,

of

b)

deze reclame kunnen voorleggen aan een administratieve instantie die bevoegd is, hetzij zelf een uitspraak te doen over een klacht, hetzij een passende gerechtelijke procedure in te leiden.

Elke lidstaat beslist welke procedure wordt gevolgd en of de rechterlijke of administratieve instantie mag eisen dat afdoening van de klacht eerst langs andere wegen, waaronder die vermeld in artikel 5, wordt beproefd.

Elke lidstaat beslist

a)

of deze rechtsmiddelen afzonderlijk of gezamenlijk tegen een aantal handelaren uit dezelfde economische sector mogen worden gebruikt

en

b)

of deze rechtsmiddelen tegen de houder van een gedragscode mogen worden gebruikt als de gedragscode het niet-naleven van wettelijke voorschriften bevordert.”

.

5.

Artikel 7, lid 1, vervangen door:

„1.

Deze richtlijn belet de lidstaten niet voorschriften te handhaven of aan te nemen met het oog op een verdergaande bescherming van handelaren en concurrenten met betrekking tot misleidende reclame.”

.

Artikel 15

Wijziging van Richtlijn 97/7/EG en Richtlijn 2002/65/EG

1.

Artikel 9 van Richtlijn 97/7/EG wordt vervangen door:

„Artikel 9

Niet-gevraagde leveringen

Gezien het verbod op het verstrekken van niet-gevraagde leveringen in Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (10) nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de consument vrij te stellen van elke tegenprestatie in geval van niet-gevraagde levering, waarbij het feit dat de consument niet reageert niet betekent dat hij met de levering instemt.

2.

Artikel 9 van Richtlijn 2002/65/EG wordt vervangen door:

„Artikel 9

Gezien het verbod op het verstrekken van niet-gevraagde leveringen in Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (11) en onverminderd de bepalingen van de lidstaten betreffende stilzwijgende verlenging van overeenkomsten op afstand nemen de lidstaten wanneer stilzwijgende verlenging is toegestaan, de nodige maatregelen om de consument vrij te stellen van elke verplichting in geval van niet-gevraagde levering, waarbij het feit dat de consument niet reageert niet betekent dat hij met de levering instemt.

Artikel 16

Wijziging van Richtlijn 98/27/EG en Verordening (EG) nr. 2006/2004

1.

In de bijlage bij Richtlijn 98/27/EG wordt punt 1 vervangen door:

„1.

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PB L 149 van 11.06.2005, blz. 22).”

.

2.

Aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (12) wordt het volgende punt toegevoegd:

„16.

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PB L 149 van 11.06.2005, blz. 22).”

.

Artikel 17

Informatie

De lidstaten nemen passende maatregelen om de consumenten op de hoogte te brengen van de nationale wettelijke bepalingen die met het oog op de omzetting van deze richtlijn zijn vastgesteld en moedigen, waar passend, handelaren en houders van een gedragscode aan om de consumenten over hun rechten in te lichten.

Artikel 18

Toetsing

1.   De Commissie legt uiterlijk 12.6.2011 aan het Europees Parlement en de Raad een uitvoerig verslag voor over de toepassing van de richtlijn, inzonderheid over de toepassing van de artikelen 3, lid 9, en 4 en bijlage I, alsook over de mogelijkheden voor verdere harmonisatie en vereenvoudiging van de communautaire wetgeving inzake consumentenbescherming en, wat artikel 3, lid 5, betreft, over alle op communautair niveau vereiste maatregelen om te garanderen dat passende niveaus van consumentenbescherming worden gehandhaafd. Bij het verslag wordt indien nodig een voorstel tot herziening van deze richtlijn of van andere toepasselijke delen van het Gemeenschapsrecht gevoegd.

2.   Het Europees Parlement en de Raad streven ernaar om binnen twee jaar in overeenstemming met het Verdrag een besluit te nemen over eventuele voorstellen die uit hoofde van lid 1 door de Commissie worden ingediend.

Artikel 19

Omzetting

De lidstaten dragen zorg voor vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om vóór 12.6.2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze bepalingen en eventuele latere wijzigingen.

Zij passen die bepalingen uiterlijk 12.12.2007 toe. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 21

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 mei 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. P. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 108 van 30.4.2004, blz. 81.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 20 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 260), Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 november 2004 (PB C 38 E van 15.2.2005, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 24 februari 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 12 april 2005.

(3)  PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 23.10.1997, blz. 18).

(4)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2002/65/EG (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16).

(5)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/65/EG.

(6)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.

(7)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(8)  PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12.

(9)  PB L.149 van 11.06.2005, blz. 22.

(10)  PB L.149 van 11.06.2005, blz. 22.

(11)  PB L.149 van 11.06.2005, blz. 22.

(12)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.


BIJLAGE I

HANDELSPRAKTIJKEN DIE ONDER ALLE OMSTANDIGHEDEN ALS ONEERLIJK WORDEN BESCHOUWD

Misleidende handelspraktijken

1.

Beweren een gedragscode te hebben ondertekend wanneer dit niet het geval is.

2.

Een vertrouwens-, kwaliteits- of ander soortgelijk label aanbrengen zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben gekregen.

3.

Beweren dat een gedragscode door een publieke of andere instantie is erkend wanneer dit niet het geval is.

4.

Beweren dat een handelaar (met inbegrip van zijn handelspraktijken) of een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen, erkend of goedgekeurd terwijl zulks niet het geval is, of iets dergelijks beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling, erkenning of goedkeuring wordt voldaan.

5.

Producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden zonder dat de handelaar aangeeft dat er een gegrond vermoeden bestaat dat hij deze producten of gelijkwaardige producten niet tegen die prijs kan leveren of door een andere handelaar kan doen leveren gedurende een periode en in hoeveelheden die, rekening houdend met het product, de omvang van de voor het product gevoerde reclame en de aangeboden prijs, redelijk zijn (lokkertjes).

6.

Producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden en vervolgens:

a)

weigeren het aangeboden artikel aan de consument te tonen,

of

b)

weigeren een bestelling op te nemen of het product binnen een redelijke termijn te leveren,

of

c)

een exemplaar van het artikel met gebreken tonen,

met de bedoeling een ander product aan te prijzen („bait and switch”).

7.

Bedrieglijk beweren dat het product slechts gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn of dat het slechts onder speciale voorwaarden gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn, om de consument onmiddellijk te doen beslissen en hem geen kans of onvoldoende tijd te geven een geïnformeerd besluit te nemen.

8.

Beloven de consumenten, met wie de handelaar voorafgaand aan de transactie heeft gecommuniceerd in een taal die geen officiële taal is van de lidstaat waar de handelaar gevestigd is, een klantendienst te verschaffen en deze dienst vervolgens enkel beschikbaar stellen in een andere taal zonder dit duidelijk aan de consument te laten weten alvorens deze zich tot de transactie verbindt.

9.

Beweren of anderszins de indruk wekken dat een product legaal kan worden verkocht wanneer dit niet het geval is.

10.

Wettelijke rechten van consumenten voorstellen als een onderscheidend kenmerk van het aanbod van de handelaar.

11.

Redactionele inhoud in de media, waarvoor de handelaar heeft betaald, gebruiken om reclame te maken voor een product, zonder dat dit duidelijk uit de inhoud of uit duidelijk door de consument identificeerbare beelden of geluiden blijkt (advertorial), zulks onverminderd het bepaalde in Richtlijn 89/552/EEG (1).

12.

Feitelijk onjuiste beweringen doen betreffende de aard en de omvang van het gevaar dat de persoonlijke veiligheid van de consument of zijn gezin zou bedreigen indien de consument het product niet koopt.

13.

Een product dat lijkt op een door een bepaalde fabrikant vervaardigd product op een zodanige wijze promoten dat bij de consument doelbewust de verkeerde indruk wordt gewekt dat het product inderdaad door die fabrikant is vervaardigd, terwijl zulks niet het geval is.

14.

Een piramidesysteem opzetten, beheren of promoten waarbij de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van goederen.

15.

Beweren dat de handelaar op het punt staat zijn zaak stop te zetten of te verhuizen, indien zulks niet het geval is.

16.

Beweren dat producten het winnen bij kansspelen kunnen vergemakkelijken.

17.

Bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen.

18.

Feitelijk onjuiste informatie verstrekken over marktomstandigheden of de mogelijkheid het product te bemachtigen met de bedoeling de consument het product te doen aanschaffen tegen voorwaarden die minder gunstig zijn dan de normale marktvoorwaarden.

19.

In de context van een handelspraktijk beweren dat er een wedstrijd wordt georganiseerd of prijzen worden uitgeloofd zonder de aangekondigde prijzen of een redelijk alternatief daadwerkelijk toe te kennen.

20.

Een product als „gratis”, „voor niets”, „kosteloos” en dergelijke omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen.

21.

Marketingmateriaal voorzien van een factuur of een soortgelijk document waarin om betaling wordt gevraagd, waardoor bij de consument de indruk wordt gewekt dat hij het aangeprezen product al heeft besteld terwijl dat niet het geval is.

22.

Op bedrieglijke wijze beweren of de indruk wekken dat de handelaar niet optreedt ten behoeve van zijn handel, bedrijf, ambacht of beroep of zich op bedrieglijke wijze voordoen als consument.

23.

Op bedrieglijke wijze de indruk wekken dat voor een bepaald product service na verkoop beschikbaar is in een andere lidstaat dan die waar het product wordt verkocht.

Agressieve handelspraktijken

24.

De indruk geven dat de consument het pand niet mag verlaten alvorens er een overeenkomst is opgesteld.

25.

De consument thuis opzoeken en zijn verzoek om weg te gaan of niet meer terug te komen, negeren, behalve indien, en voor zover gerechtvaardigd volgens de nationale wetgeving, wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven.

26.

Hardnekkig en ongewenst aandringen per telefoon, fax, e-mail of andere afstandsmedia behalve indien er, voorzover gerechtvaardigd volgens de nationale wetgeving, wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven. Dit doet geen afbreuk aan artikel 10 van Richtlijn 97/7/EG en aan de Richtlijnen 95/46/EG (2) en 2002/58/EG.

27.

Een consument die op grond van een verzekeringspolis een vordering indient, om documenten vragen die redelijkerwijs niet relevant kunnen worden geacht om de geldigheid van de vordering te beoordelen, dan wel systematisch weigeren antwoord te geven op daaromtrent gevoerde correspondentie met de bedoeling de consument ervan te weerhouden zijn contractuele rechten uit te oefenen.

28.

Kinderen er in reclame rechtstreeks toe aanzetten om geadverteerde producten te kopen of om hun ouders of andere volwassenen ertoe over te halen die producten voor hen te kopen. Deze bepaling laat artikel 16 van Richtlijn 89/552/EEG inzake televisie-omroepactiviteiten onverlet.

29.

Vragen om onmiddellijke dan wel uitgestelde betaling of om terugzending of bewaring van producten die de handelaar heeft geleverd, maar waar de consument niet om heeft gevraagd, tenzij het product een vervangingsgoed is zoals bedoeld in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 97/7/EG (niet-gevraagde leveringen).

30.

De consument uitdrukkelijk meedelen dat, als hij het product of de dienst niet koopt, de baan of de bestaansmiddelen van de handelaar in het gedrang komen.

31.

De bedrieglijke indruk wekken dat de consument al een prijs heeft gewonnen of zal winnen dan wel door een bepaalde handeling te verrichten een prijs zal winnen of een ander soortgelijk voordeel zal behalen, als er in feite:

geen sprake is van een prijs of een ander soortgelijk voordeel,

dan wel

als het ondernemen van stappen om in aanmerking te kunnen komen voor de prijs of voor een ander soortgelijk voordeel afhankelijk is van de betaling van een bedrag door de consument of indien daaraan voor hem kosten zijn verbonden.


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).

(2)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31). Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE II

COMMUNAUTAIRE WETSBEPALINGEN BETREFFENDE RECLAME EN COMMERCIËLE COMMUNICATIE

De artikelen 4 en 5 van Richtlijn 97/7/EG

Artikel 3 van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (1)

Artikel 3, lid 3, van Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (2)

Artikel 3, lid 4, van Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (3)

De artikelen 86 tot en met 100 van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (4)

De artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde aspecten van de elektronische handel in de interne markt (richtlijn elektronische handel) (5)

Artikel 1 quinquies van Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (6)

De artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2002/65/EG

Artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen (7)

De artikelen 12 en 13 van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (8)

Artikel 36 van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (9)

Artikel 19 van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (10)

De artikelen 31 en 43 van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf (derde richtlijn schadeverzekering) (11)

De artikelen 5, 7 en 8 van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden (12)


(1)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(2)  PB L 280 van 29.10.1994, blz. 83.

(3)  PB L 80 van 18.3.1998, blz. 27.

(4)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34).

(5)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(6)  PB L 101 van 1.4.1998, blz. 17.

(7)  PB L 41 van 13.2.2002, blz. 20.

(8)  PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3.

(9)  PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

(10)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(12)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.