ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.035.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 35

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
9 februari 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

2012/C 035/01

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over de wetgevingsvoorstellen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013

1

2012/C 035/02

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het wetgevingspakket inzake slachtoffers van misdrijven, bestaand uit een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp en een voorstel voor een verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken

10

2012/C 035/03

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid

16

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2012/C 035/04

Wisselkoersen van de euro

23

2012/C 035/05

Administratieve commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers — Omrekeningskoersen van de munteenheden in toepassing van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad

24

 

INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

2012/C 035/06

Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53 van de EER-Overeenkomst op zeevervoerdiensten

26

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2012/C 035/07

Oproep tot het indienen van voorstellen — EACEA/5/12 — MEDIA 2007 — Ontwikkeling, distributie, promotie en opleiding — Opleiding

40

2012/C 035/08

Samenvatting van de rechterlijke beslissing betreffende Akcinė bendrovė bankas SNORAS overeenkomstig Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (hierna de richtlijn genoemd)

42

 

Rectificaties

2012/C 035/09

Rectificatie van de oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het werkprogramma 2011 voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor de periode 2007-2013 (Besluit C(2011) 1772 van de Commissie, als gewijzigd bij Besluit C(2011) 9531 van de Commissie) (PB C 7 van 10.1.2012)

43

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/1


Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over de wetgevingsvoorstellen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013

2012/C 35/01

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16,

Gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7 en 8,

Gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2),

Gezien het verzoek om advies op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

1.   INLEIDING

1.1.   Raadpleging van de EDPS

1.

Op 12 oktober 2011 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de volgende voorstellen (hierna „de voorstellen”) inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna „GLB”) na 2013, die op dezelfde dag naar de EDPS werden verstuurd voor advies:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: „de verordening rechtstreekse betalingen”) (3);

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten (hierna: „de integrale-GMO-verordening”) (4);

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (hierna: „verordening plattelandsontwikkeling”) (5);

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: „de horizontale verordening”) (6);

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende maatregelen inzake de vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten (7);

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat de toepassing van de rechtstreekse betalingen aan landbouwers voor 2013 betreft (8);

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat de regeling op de bedrijfstoeslagregeling en de steun voor wijnbouwers betreft (9).

2.

De EDPS is ingenomen met het feit dat hij formeel door de Commissie is geraadpleegd en dat een verwijzing naar dit advies zal worden opgenomen in de preambules van de voorgestelde verordening rechtstreekse betalingen, de voorgestelde integrale-GMO-verordening, de voorgestelde verordening plattelandsontwikkeling en de voorgestelde horizontale verordening.

1.2.   Doel van de voorstellen en verwerking van persoonsgegevens

3.

De voorstellen zijn erop gericht een kader tot stand te brengen voor: 1. een rendabele voedselproductie, 2. een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, en 3. een evenwichtige territoriale ontwikkeling. Om deze doelen te bereiken, worden bij deze verordeningen verschillende steunregelingen voor landbouwers ingevoerd, evenals een aantal andere maatregelen om de landbouw en de plattelandsontwikkeling te stimuleren.

4.

In het kader van deze regelingen worden persoonsgegevens — die hoofdzakelijk de begunstigden van de steun, maar ook derden betreffen — verwerkt in verschillende stappen (verwerking van steunaanvragen, waarborging van de transparantie van de betalingen, controle en fraudebestrijding, enz.). Hoewel de gegevensverwerking voornamelijk onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten wordt uitgevoerd, heeft de Commissie toegang tot de meeste gegevens. De begunstigden en in sommige gevallen ook derden (bijv. in verband met de opsporing van fraude) moeten informatie verstrekken aan de aangewezen bevoegde autoriteiten.

1.3.   Doel van het advies van de EDPS

5.

Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest in de zaak-Schecke gewezen op het belang van gegevensbescherming in de context van het GLB en heeft EU-wetgeving inzake de publicatie van namen van begunstigden van landbouwfondsen ongeldig verklaard (10). De EDPS beseft dat in dit geval gegevensbescherming niet centraal staat in de onderhavige voorstellen. In zoverre de voorstellen echter betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens, is een aantal opmerkingen ter zake op zijn plaats.

6.

Doel van dit advies is niet om het hele pakket voorstellen te analyseren, maar om input te geven en richtsnoeren op te stellen teneinde ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de administratie van het GLB, op een wijze worden verwerkt die strookt met de fundamentele rechten op bescherming van de privacy en persoonsgegevens, en tegelijkertijd een doeltreffend beheer van de steun alsmede de preventie en opsporing van fraude mogelijk maakt, en ervoor zorgt dat betalingen transparant zijn en er rekenschap van wordt afgelegd.

7.

Te dien einde is dit advies onderverdeeld in twee delen: in het eerste, meer algemene deel wordt een analyse gegeven en worden aanbevelingen gedaan die relevant zijn voor de meeste voorstellen. Het gaat daarbij merendeels om opmerkingen over aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheden en haar uitvoeringsbevoegdheden. In het tweede deel worden vervolgens specifieke bepalingen van een aantal voorstellen besproken (11) en aanbevelingen gedaan om de daarbij vastgestelde problemen te verhelpen.

2.   ANALYSE VAN DE VOORSTELLEN

2.1.   Algemene opmerkingen

8.

Zoals hierboven reeds vermeld, wordt de gegevensverwerking voor het grootste deel door de lidstaten uitgevoerd. De Commissie heeft echter in veel gevallen toegang tot de verwerkte persoonsgegevens. De EDPS is derhalve verheugd over het feit dat in de preambules van de relevante voorstellen (12) wordt gewezen op de toepasselijkheid van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.

9.

In het algemeen kan worden geconstateerd dat tal van kwesties die van centraal belang zijn voor de gegevensbescherming, geen onderdeel vormen van de onderhavige voorstellen, maar zullen worden geregeld via uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de maatregelen die zullen worden vastgesteld voor de monitoring van de steun, de invoering van IT-systemen, de doorgifte van gegevens naar derde landen en controles ter plaatse (13).

10.

In artikel 290 VWEU zijn de voorwaarden omschreven voor de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden door de Commissie. Aan de Commissie kan de bevoegdheid worden overgedragen om „niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling”. Bovendien moeten de „de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie” uitdrukkelijk worden afgebakend. Met betrekking tot uitvoeringsbevoegdheden is in artikel 291 VWEU bepaald dat deze aan de Commissie kunnen worden toegekend wanneer „juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd”. Hierbij moet voor passend toezicht door de lidstaten worden gezorgd.

11.

De EDPS is van oordeel dat de centrale aspecten van de in de voorstellen beoogde gegevensverwerking en de nodige waarborgen voor de gegevensbescherming niet als „niet-essentiële onderdelen” kunnen worden beschouwd. Derhalve dienen ten minste de volgende elementen reeds in de basisteksten van de wetgevingsinstrumenten te worden geregeld om voor meer rechtszekerheid te zorgen (14):

Het specifieke doel van elke verwerkingsactiviteit moet uitdrukkelijk worden vermeld. Dit is met name belangrijk voor de publicatie van persoonsgegevens en de doorgifte van gegevens naar derde landen;

De categorieën gegevens die zullen worden verwerkt, moeten nader worden omschreven, aangezien de omvang van de verwerking thans in vele gevallen onduidelijk is (15);

De toegangsrechten, met name voor wat betreft de toegang van de Commissie tot gegevens, moeten worden verduidelijkt. In dit verband dient te worden bepaald dat de Commissie alleen persoonsgegevens mag verwerken indien dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor controledoeleinden;

Er moeten maximale bewaartijden worden vastgelegd. In sommige gevallen worden in de voorstellen alleen minimale bewaartijden vermeld (16);

De rechten van de betrokkenen dienen nader te worden omschreven, met name wat betreft het recht op informatie. Weliswaar zijn de begunstigden van steun zich er misschien van bewust dat hun gegevens worden verwerkt, maar derden moeten ook op passende wijze worden ingelicht over het feit dat de hen betreffende gegevens voor controledoeleinden kunnen worden gebruikt;

De omvang en het doeleinde van de doorgifte van gegevens naar derde landen moeten eveneens worden afgebakend en moeten in overeenstemming zijn met de vereisten van artikel 25 van Richtlijn 95/46/EG en artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 45/2001.

12.

Wanneer deze elementen in de basisteksten van de wetgevingsvoorstellen nader zijn bepaald, kunnen gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen worden gebruikt om deze specifieke waarborgen gedetailleerder uit te werken. De EDPS verwacht te zullen worden geraadpleegd over gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die betrekking hebben op kwesties die van belang zijn voor de gegevensverwerking.

13.

In sommige gevallen kunnen gegevens betreffende (vermeende) strafbare feiten (bijv. in het geval van fraude) worden verwerkt. Aangezien de toepasselijke gegevensbeschermingswetgeving in een bijzondere bescherming van dergelijke gegevens voorziet (17), kan een voorafgaande toetsing door de nationale autoriteiten voor gegevensbescherming of de EDPS noodzakelijk zijn (18).

14.

Ten slotte moet worden voorzien in beveiligingsmaatregelen, met name voor geautomatiseerde gegevensbanken en systemen. Tevens moet rekening worden gehouden met de beginselen van verantwoordingsplicht en ingebouwde privacy.

2.2.   Specifieke opmerkingen

Doelafbakening en omvang van de verwerking

15.

Krachtens artikel 157 van de integrale-GMO-verordening wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen met betrekking tot de meldingsvereisten voor verschillende doeleinden (zoals het waarborgen van de markttransparantie, het controleren van de GLB-maatregelen of het ten uitvoer leggen van internationale overeenkomsten) (19), waarbij de Commissie rekening moet houden met „de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen” (20). De EDPS beveelt aan om in deze bepaling nader te omschrijven welke gegevensbronnen voor welke specifieke doeleinden mogen worden gebruikt. In dit verband wenst de EDPS te herinneren aan het risico dat onderlinge verbindingen tussen databanken kunnen indruisen tegen het beginsel van doelafbakening (21), volgens hetwelk persoonsgegevens niet verder mogen verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met het oorspronkelijke doeleinde waarvoor zij zijn verkregen (22).

16.

Artikel 74 en 77 van de verordening plattelandsontwikkeling voorziet in een elektronisch monitoring- en evaluatiesysteem dat „in samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten [wordt] ingevoerd” voor monitoring- en evaluatiedoeleinden, alsook een elektronisch informatiesysteem. Dit systeem houdt in dat gegevens worden verwerkt betreffende „belangrijke kenmerken van de begunstigde en het project” die door de begunstigden zelf worden verstrekt (artikel 78). Indien deze „belangrijke informatie” persoonsgegevens omvat, moet dit in de desbetreffende bepaling worden vermeld. Bovendien moeten de categorieën gegevens die worden verwerkt, nader worden omschreven en moet de EDPS worden geraadpleegd over de in artikel 74 bedoelde uitvoeringshandelingen.

17.

Daarnaast voorziet ook artikel 92 van hetzelfde voorstel erin dat de Commissie „in samenwerking met de lidstaten” een nieuw informatiesysteem opzet voor de veilige uitwisseling van „gegevens van gemeenschappelijk belang”. De definitie van de uit te wisselen gegevens is te ruim en moet worden ingeperkt, indien met behulp van dit systeem persoonsgegevens worden uitgewisseld. Bovendien moet de verhouding tussen artikel 77 en artikel 92 worden verduidelijkt, daar niet duidelijk is of zij hetzelfde doel en hetzelfde toepassingsgebied hebben.

18.

In overweging 40 van de horizontale overweging wordt gesteld dat de lidstaten voor bepaalde betalingen een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (23) moeten toepassen en dat hun moet worden „toegestaan om dit geïntegreerd systeem ook te gebruiken voor andere EU-steunregelingen”, teneinde „de EU-steun doeltreffender te maken en beter te monitoren”. Deze bepaling moet worden verduidelijkt, vooral indien zij niet alleen betrekking heeft op het benutten van synergie in termen van infrastructuur, maar ook op het gebruik van de daarin opgeslagen informatie voor het monitoren van andere steunregelingen.

19.

Volgens artikel 73, lid 1, onder c), van de horizontal verordeningen moeten in steunaanvragen, naast alle landbouwpercelen en betalingsrechten, ook „andere informatie waarin deze verordening voorziet of die vereist is met het oog op de uitvoering van de desbetreffende sectorale landbouwwetgeving of die verlangd wordt door de betrokken lidstaat”, worden aangegeven (24). Indien het de bedoeling is dat deze informatie persoonsgegevens omvat, dient nader te worden bepaald welke categorieën gegevens vereist zijn.

Toegangsrechten

20.

Bij de horizontale verordening wordt een aantal organen voor de praktische uitvoering van het GLB opgericht en worden hieraan taken toegewezen (artikelen 7 tot en met 15). Aan de Commissie worden de volgende bevoegdheden verleend (titels IV tot en met VII):

Zij heeft voor controledoeleinden (controle van bepaalde betalingen en begunstigden) toegang tot de door deze organen verwerkte gegevens (25);

Zij heeft ten behoeve van de algemene evaluatie van de maatregelen toegang tot het merendeel van die gegevens (26).

21.

Voor de hierboven genoemde eerste taak is de verwerking van persoonsgegevens nodig, terwijl het voor de tweede taak prima facie niet noodzakelijk is dat persoonsgegevens worden verwerkt: een algemene evaluatie van de maatregelen kan immers ook worden uitgevoerd op basis van geaggregeerde of geanonimiseerde gegevens. Er dient te worden verduidelijkt dat voor de algemene evaluatie van de maatregelen aan de Commissie geen persoonsgegevens mogen worden doorgegeven, tenzij de Commissie afdoende kan rechtvaardigen waarom de verwerking van persoonsgegevens in deze context noodzakelijk is.

22.

In de artikelen 49 tot en met 52 en 61 tot en met 63 van de horizontale verordening zijn voorschriften voor controles ter plaatse vastgesteld (27). In het voorstel wordt gesteld dat deze controles voornamelijk zullen worden uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, met name waar het bezoeken thuis of formele ondervragingen van personen betreft, maar dat de Commissie toegang heeft tot de hierbij verkregen gegevens. Hier dient de wetgever te vermelden dat de Commissie alleen toegang tot deze gegevens mag krijgen indien dit nodig is voor controledoeleinden. Tevens moet nader worden bepaald tot welke categorieën gegevens de Commissie toegang heeft.

23.

Om de steun te kunnen monitoren worden bij de horizontal verordening een beheers- en controlesysteem (28) opgezet (artikelen 68 tot en met 78), dat uit een aantal gegevensbanken bestaat:

een geautomatiseerde gegevensbank (artikel 70);

een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen (artikel 71);

een systeem voor de identificatie en de registratie van betalingsrechten (artikel 72);

steunaanvragen (artikel 73).

24.

De geautomatiseerde gegevensbank zal uit één gegevensbank per lidstaat bestaan (die gedecentraliseerde gegevensbanken kan omvatten). In de gegevensbank worden voor elke begunstigde de gegevens uit de steunaanvragen en de betalingsaanvragen opgenomen. Gezien het feit dat wellicht niet alle gegevens die via steunaanvragen worden verkregen, noodzakelijk zijn voor controledoeleinden, moet aan mogelijkheden worden gedacht om de verwerking van persoonsgegevens in dit verband tot een minimum te beperken.

25.

De toegang tot het beheers- en controlesysteem is niet uitdrukkelijk geregeld. In aansluiting op zijn opmerkingen met betrekking tot controles ter plaatse adviseert de EDPS de wetgever om duidelijk omschreven regels vast te leggen voor de toegang tot dit systeem.

26.

De horizontale verordening voorziet in controles van handelsdocumenten, met inbegrip van die van derden (artikelen 79 tot en met 88) (29). Deze documenten kunnen persoonsgegevens van derden bevatten. De voorwaarden waaronder derden inzage in hun handelsdocumenten moeten geven, dienen in het instrument nader te worden ingevuld (30).

27.

In artikel 87 van hetzelfde voorstel is bepaald dat functionarissen van de Commissie „overeenkomstig de ter zake geldende nationale wettelijke bepalingen” toegang hebben tot alle documenten „die zijn opgesteld met het oog op of naar aanleiding van de controles”. Dit geldt zowel voor gevallen waarin zij aan de controles deelnemen (lid 2) als voor gevallen waarin bepaalde handelingen zijn voorbehouden aan functionarissen die daarvoor zijn aangewezen bij de wetgeving van de lidstaat waar de controle plaatsvindt (lid 4). In beide gevallen dient ervoor te worden gezorgd dat de functionarissen van de Commissie alleen toegang krijgen tot deze gegevens indien dit noodzakelijk is (voor controledoeleinden), ook wanneer de nationale wetgeving de toegang tot de gegevens voor andere doeleinden toestaat. De EDPS dringt er bij de wetgever op aan desbetreffende preciseringen aan te brengen in de tekst.

28.

Volgens artikel 102 van de horizontale verordening moeten de lidstaten de Commissie bepaalde informatie, declaraties en documenten te verstrekken. Hiertoe behoort ook „samenvatting van de resultaten van alle beschikbare audits en controles die zijn verricht” (artikel 102, lid 1, onder c), punt v). In dit geval dient te worden bepaald dat geen persoonsgegevens in dergelijke samenvattingen mogen worden opgenomen, of, indien deze gegevens noodzakelijk zijn, moet het doeleinde worden aangegeven waarvoor persoonsgegevens moeten worden meegedeeld.

Bewaartijd

29.

In artikel 70, lid 1, van de horizontale verordening wordt vermeld dat de geautomatiseerde gegevensbank de mogelijkheid biedt om „via de bevoegde autoriteit van de lidstaat” gegevens vanaf 2000 te raadplegen, evenals de mogelijkheid om de gegevens over „ten minste” de laatste vijf opeenvolgende kalenderjaren „rechtstreeks en onmiddellijk” te raadplegen (31).

30.

Het systeem voor de identificatie en de registratie van betalingsrechten maakt een „verificatie van de betalingsrechten, alsmede kruiscontroles door vergelijking met de steunaanvragen en door vergelijking met het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen” mogelijk. In artikel 72, lid 2, van de horizontale verordening is bepaald dat de gegevens „ten minste” gedurende een periode van vier jaar beschikbaar moeten zijn (32).

31.

In verband met deze twee systemen herinnert de EDPS aan artikel 6, lid 1, onder e) van Richtlijn 95/46/EG en artikel 4, lid 1, onder e) van Verordening (EG) nr. 45/2001, waarin is bepaald dat de persoonsgegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Hieruit volgt dat ook maximale bewaartijden, en niet alleen minimale bewaartijden, moeten worden vastgesteld.

Internationale doorgifte

32.

In artikel 157, lid 1, tweede alinea, van de integrale-GMO-verordening is bepaald dat gegevens naar derde landen en internationale organisaties mogen worden doorgegeven. De EDPS wenst eraan te herinneren dat het doorgeven van persoonsgegevens aan landen die geen passende bescherming kunnen waarborgen alleen mag in afzonderlijke gevallen waarbij sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 26 van Richtlijn 95/46/EG of artikel 9, lid 6, van Verordening (EG) nr. 45/2001 (bijvoorbeeld indien de doorgifte noodzakelijk of wettelijk verplicht is vanwege zwaarwegend algemeen belang).

33.

In dit geval moet het specifieke doel van de doorgifte worden vermeld (bijv. de tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten) (33). De internationale overeenkomsten in kwestie moeten specifieke waarborgen bieden voor de bescherming van de privacy en persoonsgegevens en voor de uitoefening van desbetreffende rechten door de betrokkenen. De Commissie kan alleen gegevens doorgeven indien EDPS daarvoor toestemming verleent (34).

Publicatie van informatie

34.

In overweging 70 van de horizontale verordening en de toelichting op het voorstel wordt gesteld dat thans wordt gewerkt aan nieuwe voorschriften inzake de publicatie van gegevens over begunstigden, „waarin rekening wordt gehouden met de bezwaren van het Hof” in de zaak-Schecke (35).

35.

De EDPS wenst eraan te herinneren dat de voorschriften inzake de publicatie van informatie over begunstigden in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel. Zoals het Hof van Justitie heeft bevestigd (36) moet het juiste evenwicht worden gevonden tussen enerzijds de fundamentele rechten van de begunstigden op privacy en gegevensbescherming, en anderzijds het belang van de Europese Unie om de transparantie van haar optreden en een optimaal gebruik van overheidsmiddelen te waarborgen.

36.

Dit is ook van belang voor artikel 157, lid 1, tweede alinea, van de integrale-GMO-verordening, waarin wordt bepaald dat gegevens „openbaar [kunnen] worden gemaakt, op voorwaarde dat de persoonsgegevens worden beschermd en rekening wordt gehouden met het rechtmatige belang dat ondernemingen hebben bij het bewaren van hun zakengeheimen”. Krachtens artikel 157, lid 2, onder d), en artikel 157, lid 3, onder c), wordt de Commissie ertoe gemachtigd gedelegeerde handelingen tot vaststelling van „de voorwaarden voor en de wijze van bekendmaking van de informatie” en uitvoeringshandelingen tot vaststelling van regelingen voor het ter beschikking stellen van informatie en documenten aan het publiek aan te nemen.

37.

De EDPS is verheugd over het feit dat informatie en documenten alleen kunnen worden gepubliceerd op voorwaarde dat de persoonsgegevens worden beschermd. Essentiële elementen zoals het doeleinde van de publicatie en de te publiceren categorieën gegevens dienen evenwel nader te worden bepaald in de voorstellen, en niet in uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen.

Rechten van de betrokkenen

38.

De rechten van de betrokkenen moeten worden genoemd, met name het recht op informatie en het recht op toegang. Dit geldt met name voor artikel 81 van de horizontale verordening, krachtens hetwelk handelsdocumenten van begunstigden, maar ook die van leveranciers, klanten, vervoerders en andere derden kunnen worden gecontroleerd. De begunstigden van steun zijn zich er misschien van bewust dat hun gegevens worden verwerkt, maar derden moeten ook op passende wijze worden ingelicht over het feit dat de hen betreffende gegevens voor controledoeleinden kunnen worden gebruikt (bijv. door een privacyverklaring af te geven wanneer de gegevens worden vergaard en door het verstrekken van informatie op alle relevante websites en in alle relevante documenten). De verplichting om de betrokkenen, met inbegrip van derden, in te lichten dient te worden opgenomen in de voorstellen.

Beveiligingsmaatregelen

39.

Er moet worden voorzien in beveiligingsmaatregelen, met name voor geautomatiseerde gegevensbanken en systemen. Tevens moet rekening worden gehouden met de beginselen van verantwoordingsplicht en ingebouwde privacy. Een lijst van beveiligingsmaatregelen die voor deze geautomatiseerde gegevensbanken en systemen moeten worden getroffen, zouden ten minste via gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen kunnen worden ingevoerd. Dit is des te belangrijker daar de in verband met controles verwerkte persoonsgegevens gegevens over vermeende strafbare feiten kunnen omvatten.

40.

De EDPS is ingenomen met de voorschriften van artikel 103 van de horizontale verordening inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim die van toepassing zijn op de controles als bedoeld in de artikelen 79 tot en met 88 van die verordening.

3.   CONCLUSIES

41.

De EDPS is van oordeel dat de centrale aspecten van de verwerkingsactiviteiten waarin de voorstellen voorzien, en de nodige waarborgen voor de gegevensbescherming in de hoofdtekst van de voorgestelde verordeningen dienen te worden geregeld, in plaats van in gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen, ten behoeve van meer rechtszekerheid:

Het specifieke doel van elke verwerkingsactiviteit moet uitdrukkelijk in de voorstellen worden vermeld, met name wat betreft de publicatie van persoonsgegevens en de internationale doorgifte van gegevens;

De categorieën gegevens die zullen worden verwerkt, moeten nader worden omschreven;

persoonsgegevens dienen alleen te worden verwerkt indien dit noodzakelijk is;

De toegangsrechten moeten worden verduidelijkt. In dit verband dient te worden bepaald dat de Commissie alleen persoonsgegevens mag verwerken indien dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor controledoeleinden;

In de voorstellen moeten maximale bewaartijden worden vastgelegd;

De rechten van de betrokkenen dienen nader te worden omschreven, met name wat betreft het recht op informatie. Er moet voor worden gezorgd dat niet alleen de begunstigden, maar ook derden worden ingelicht over het feit dat hen betreffende gegevens worden verwerkt;

Het specifieke doeleinde of de specifieke doeleinden en de omvang van de internationale doorgifte van gegevens moeten tot het noodzakelijke minimum zijn beperkt en moeten in de voorstellen naar behoren worden vastgelegd.

42.

Deze elementen kunnen eventueel verder worden uitgewerkt in gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen. De EDPS verwacht in dat geval te zullen worden geraadpleegd.

43.

Daarnaast dient ten minste via uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen te worden voorzien in beveiligingsmaatregelen, met name voor geautomatiseerde gegevensbanken en systemen. Tevens moet rekening worden gehouden met de beginselen van verantwoordingsplicht en ingebouwde privacy.

44.

Gezien het feit dat in sommige gevallen gegevens met betrekking tot (vermeende) strafbare feiten (bijv. in gevallen van fraude) kunnen worden verwerkt, kan een voorafgaande toetsing door de bevoegde nationale autoriteiten voor gegevensbescherming of de EDPS noodzakelijk zijn.

Gedaan te Brussel, 14 december 2011.

Giovanni BUTTARELLI

Europese adjunct-toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(3)  COM(2011) 625 definitief.

(4)  COM(2011) 626 definitief.

(5)  COM(2011) 627 definitief.

(6)  COM(2011) 628 definitief.

(7)  COM(2011) 629 definitief.

(8)  COM(2011) 630 definitief.

(9)  COM(2011) 631 definitief.

(10)  Arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2010 in de gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09, Volker en Markus Schecke en Eifert.

(11)  Tal van deze bepalingen maken reeds deel uit van het bestaande wetgevingskader.

(12)  COM(2011) 625 definitief: overweging 42; COM(2011) 626 definitief: overweging 137; COM(2011) 627 definitief: overweging 67; COM(2011) 628 definitief: overweging 69.

(13)  Zie onder andere artikel 157 van de integrale-GMO-verordening; titel VII (Monitoring en evaluatie) en de artikelen 78 en 92 van de verordening plattelandsontwikkeling; en de artikelen 21 tot en met 23 en 49 tot en met 52 en titel V, hoofdstukken II en III van de horizontale verordening.

(14)  Zie ook het advies van de EDPS over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 89/666/EEG, 2005/56/EG en 2009/101/EG wat de koppeling van centrale, handels- en vennootschapsregisters betreft (PB C 220 van 26.7.2011, blz. 1), paragraaf 3.2; het advies van de EDPS over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB C 216 van 22.7.2011, blz. 9), punten 13, 28 en 30; en het advies van de EDPS over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake woningkredietovereenkomsten, punten 7, 12 en 13; al deze adviezen zijn beschikbaar op http://www.edps.europa.eu

(15)  Zie onder meer de artikelen 77 en 92 van de verordening plattelandsontwikkeling.

(16)  Zie artikel 70. lid 1, en artikel 72, lid 2, van de horizontale verordening.

(17)  Artikel 10, lid 5, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en artikel 8, lid 5, van Richtlijn 95/46/EG.

(18)  Artikel 27, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en artikel 20 van Richtlijn 95/46/EG.

(19)  De meldingsvereisten hebben de volgende doeleinden: „toepassing van deze verordening […], het monitoren, analyseren en beheren van de markt voor landbouwproducten, het waarborgen van de markttransparantie en van de goede werking van de GLB-maatregelen, het controleren, monitoren, evalueren en auditen van de GLB-maatregelen, en het tenuitvoerleggen van internationale overeenkomsten, met inbegrip van de meldingsvereisten in het kader van die overeenkomsten” (zie artikel 157, lid 1, eerste alinea).

(20)  De bestaande wetgeving voorziet reeds in de uitwisseling van gegevens voor soortgelijke doeleinden. (Zie bijvoorbeeld artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: „verordening betreffende de financiering van het GLB”) (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1); en artikel 192 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1)).

(21)  Zie ook het advies van de EDPS het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (COM(2005) 236 def.) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (COM(2005) 237 def.) (PB C 91 van 19.4.2006, blz. 38), met name punt 10; het advies van de EDPS over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Overzicht van het informatiebeheer op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht”, met name de punten 47-48; en de opmerkingen van de EDPS over de mededeling van de Commissie over de interoperabiliteit van Europese gegevensbanken van 10 maart 2006; al deze documenten zijn beschikbaar op http://www.edps.europa.eu

(22)  Zie artikel 4, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 45/2001 alsmede de nationale bepalingen tot uitvoering van artikel 6, lid 1, onder a), van Richtlijn 95/46/EG.

(23)  Dit systeem is reeds ingesteld ingevolge artikel 14 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16) (hierna: „de verordening rechtstreekse betalingen”).

(24)  Artikel 19, lid 1, onder c), van de verordening rechtstreekse betalingen bevat een vergelijkbare formulering.

(25)  Artikel 36 van de verordening betreffende de financiering van het GLB voorziet reeds in de uitwisseling van gegevens voor soortgelijke doeleinden.

(26)  Zie artikel 110.

(27)  De bestaande wetgeving voorziet reeds in controles ter plaatse (zie de artikelen 36 en 37 van de verordening betreffende de financiering van het GLB).

(28)  Dit systeem is vergelijkbaar met het systeem dat reeds krachtens artikel 14 van de verordening rechtstreekse betalingen is ingevoerd.

(29)  De bestaande wetgeving voorziet reeds in de controle van handelsdocumenten, met inbegrip van die van derden, en in toegang daartoe voor de Commissie. (Zie bijvoorbeeld artikel 15 van Verordening (EG) nr. 485/2008 van de Raad van 26 mei 2008 inzake de door de lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het Europees Landbouwgarantiefonds (Gecodificeerde versie) (PB L 143 van 3.6.2008, blz. 1)).

(30)  Zie ook het advies van de EDPS van 19 april 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB C 216 van 22.7.2011, blz. 9), met name punt 32; dit advies is beschikbaar op http://www.edps.europa.eu

(31)  Een dergelijke bepaling is ook reeds opgenomen in artikel 16 van de verordening rechtstreekse betalingen.

(32)  Artikel 18 van de verordening rechtstreekse betalingen bevat een vrijwel identieke formulering.

(33)  Artikel 157, lid 1, eerste alinea, van de integrale-GMO-verordening bevat een lijst van doeleinden voor het melden van gegevens aan de Commissie, zonder dat daarbij echter wordt aangegeven voor welke van deze doeleinden gegevens mogen worden doorgegeven naar derde landen of internationale organisaties.

(34)  Artikel 9, lid 7, van Verordening (EG) nr. 45/2001.

(35)  Arrest van het EHJ van 9 november 2010 in de gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09, Volker en Markus Schecke en Eifert.

(36)  EHJ, Schecke, punten 77 tot en met 88.


9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/10


Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het wetgevingspakket inzake slachtoffers van misdrijven, bestaand uit een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp en een voorstel voor een verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken

2012/C 35/02

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16,

Gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7 en 8,

Gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2), en met name artikel 41, lid 2,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

1.   INLEIDING

1.1.   Achtergrond

1.

Op 18 mei 2011 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een pakket wetgevingsinstrumenten betreffende de bescherming van slachtoffers van misdrijven. Het wetgevingspakket omvat een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp (de „voorgestelde richtlijn”) en een voorstel voor een verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (de „voorgestelde verordening”) (3). De beide voorstellen gaan vergezeld van een mededeling van de Commissie over de verbetering van de rechtspositie van slachtoffers in de EU (4).

2.

De EDPS is niet geraadpleegd zoals voorgeschreven in artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001, ondanks het feit dat het wetgevingsinitiatief was opgenomen in de inventaris van de meest urgente wetgevingskwesties die volgens de EDPS raadpleging vereisen (5). Het onderhavige advies is derhalve gebaseerd op artikel 41, lid 2, van voornoemde verordening. De EDPS beveelt aan om in de preambule van de vastgestelde instrumenten een verwijzing naar dit advies op te nemen.

1.2.   Doelstelling en toepassingsgebied van het wetgevingspakket

3.

De EDPS staat achter de beleidsdoelstelling van het wetgevingspakket om — in overeenstemming met het programma van Stockholm en het bijbehorende actieplan — de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven te verbeteren en erop toe te zien dat hun rechten op bescherming, hulp en toegang tot de rechter zijn gewaarborgd (6).

4.

De voorgestelde richtlijn is bedoeld ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (7). In de richtlijn worden gemeenschappelijke minimumvoorschriften vastgesteld met betrekking tot de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en slachtofferhulp. Met name is de voorgestelde richtlijn erop gericht te waarborgen dat slachtoffers met respect worden behandeld, dat rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van kwetsbare slachtoffers, dat slachtoffers passende hulp en informatie krijgen en dat zij aan strafprocedures kunnen deelnemen (8).

5.

De voorgestelde verordening moet ervoor zorgen dat slachtoffers die in een lidstaat in aanmerking komen voor een beschermingsmaatregel in een burgerlijke zaak, in de andere lidstaten aanspraak kunnen maken op hetzelfde niveau van bescherming wanneer zij verhuizen, zonder dat zij daarvoor een aparte procedure moeten doorlopen (9). Deze maatregel vormt een aanvulling op het voorstel voor een richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel (het „EBB-initiatief”), dat betrekking heeft op de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in strafzaken. Het EBB-initiatief, waarover de EDPS in oktober 2010 advies heeft uitgebracht (10), wordt momenteel behandeld in het Europees Parlement en de Raad.

1.3.   Doel van het advies

6.

De bescherming van privacy en persoonsgegevens speelt een centrale rol in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht als bedoeld in het programma van Stockholm, met name waar het gaat om justitiële samenwerking in strafzaken. In oktober 2010 heeft de EDPS een advies uitgebracht over het EBB-initiatief, waarin hij wees op het belang van een samenhangende gegevensbeschermingsregeling met betrekking tot de initiatieven op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken (11). Bij deze gelegenheid heeft de EDPS benadrukt dat de gegevensverwerking op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken wordt gekenmerkt door de grote gevoeligheid van de persoonsgegevens en door de gevolgen die de verwerking ervan kan hebben voor de betrokkenen (12). Daarom moet de nodige aandacht worden geschonken aan de gegevensbeschermingsaspecten van initiatieven op dit gebied en moet zo nodig voor passende regels en waarborgen worden gezorgd.

7.

Volgens de EDPS vormt de eerbiediging van privacy en persoonsgegevens een essentieel onderdeel van de slachtofferbescherming die met de voorgestelde instrumenten wordt beoogd. In dit advies zal derhalve vooral aandacht worden besteed aan de privacygerelateerde aspecten van de voorstellen en zullen ideeën aan de hand worden gedaan over hoe de bescherming van slachtoffers kan worden verbeterd of versterkt.

2.   ANALYSE VAN DE VOORSTELLEN

2.1.   Richtlijn inzake de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en slachtofferhulp

8.

Verschillende bepalingen van de richtlijn hebben direct of indirect betrekking op privacy en gegevensbescherming (13). Over het algemeen is de EDPS verheugd over deze bepalingen, aangezien zij erop zijn gericht de privacy van slachtoffers te beschermen. Desalniettemin is hij van mening dat de beschermingsnormen in bepaalde gevallen kunnen worden aangescherpt en verduidelijkt, zonder dat zij het karakter van minimumnormen verliezen.

9.

De opmerkingen van de EDPS hebben met name betrekking op de volgende aspecten: 1. artikel 23 van de voorgestelde richtlijn inzake de bescherming van het privéleven en betrekkingen met de media, 2. het recht van het slachtoffer op informatie en toegang tot de eigen persoonsgegevens, en 3. de bescherming van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen het slachtoffer en diensten voor slachtofferhulp. Deze aspecten worden in de volgende subparagrafen besproken.

2.1.1.   Bescherming van de privacy van het slachtoffer

10.

De belangrijkste bepaling van de voorgestelde richtlijn die betrekking heeft op privacy, is artikel 23, getiteld „Recht op bescherming van het privéleven”. In artikel 23, lid 1, is bepaald dat de „lidstaten ervoor (zorgen) dat de gerechtelijke autoriteiten tijdens het strafproces de nodige maatregelen kunnen treffen om het privéleven en de fotografische afbeeldingen van het slachtoffer en zijn familieleden te beschermen”. De EDPS wenst verschillende opmerkingen te maken over deze bepaling.

11.

Ten eerste houdt artikel 23, lid 1, geen volledig recht op bescherming van het privéleven in voor slachtoffers van misdrijven. De bepaling is veel minder veelomvattend, aangezien zij er slechts in voorziet dat de „gerechtelijke autoriteiten” de bevoegdheid krijgen om „tijdens het strafproces” beschermende maatregelen te treffen. De bescherming van het privéleven dient echter niet alleen „tijdens het strafproces” te worden gewaarborgd, maar ook tijdens het gerechtelijk onderzoek en vooronderzoek. Meer algemeen moet de privacy waar nodig vanaf het eerste contact met de bevoegde autoriteiten en ook na afloop van de gerechtelijke procedure worden beschermd.

12.

In dit verband zij erop gewezen dat verschillende internationale instrumenten voorzien in een veel ambitieuzere aanpak dan die van artikel 23, lid 1. Zo is in Aanbeveling Rec(2006) 8 van de Raad van Europa bepaald dat staten passende maatregelen moeten nemen om waar mogelijk te voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op het privé- en gezinsleven van slachtoffers en om de persoonsgegevens van slachtoffers te beschermen, met name tijdens het gerechtelijk onderzoek en het strafproces (14). Andere instrumenten bevatten soortgelijke bepalingen (15).

13.

In het licht van het bovenstaande beveelt de EDPS aan om in artikel 23 een eerste alinea in te voegen waarin in meer algemene termen wordt bepaald dat de lidstaten de bescherming van het privé- en gezinsleven van slachtoffers van misdrijven en de bescherming van de persoonsgegevens van slachtoffers vanaf het eerste contact met de bevoegde autoriteiten en na afloop van het strafproces zoveel mogelijk moeten waarborgen. Bovendien dient artikel 23, lid 1, van het voorstel te worden gewijzigd om de gerechtelijke autoriteiten in staat te stellen ook „tijdens een strafrechtelijk onderzoek” beschermende maatregelen te treffen.

14.

Ten tweede bevat artikel 23, lid 1, geen enkele aanwijzing over de nadere invulling van de specifieke maatregelen die de gerechtelijke autoriteiten kunnen nemen om het recht op privéleven van het slachtoffer te waarborgen. De EDPS heeft begrip voor de intentie om de lidstaten op dit punt zoveel mogelijk speelruimte te geven. Meer duidelijkheid zou evenwel nuttig kunnen zijn. Met name zou in het voorstel een lijst kunnen worden opgenomen van maatregelen die de gerechtelijke autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht kunnen nemen om het privéleven van het slachtoffer te beschermen (16). Hierbij zou het bijvoorbeeld om de volgende categorieën maatregelen kunnen gaan:

het niet of slechts in beperkte mate vrijgeven van informatie over de identiteit en de verblijfplaats van het slachtoffer of familieleden van het slachtoffer in bepaalde gevallen en onder bepaalde omstandigheden (als bedoeld in overweging 22);

de verplichting om bepaalde vertrouwelijke informatie uit de akte te verwijderen of het verbod op het vrijgeven van bepaalde informatie;

het opleggen van beperkingen aan de bekendmaking van gevoelige informatie in vonnissen en andere besluiten die normaliter openbaar worden gemaakt.

15.

Ten derde bevat artikel 23 geen bepaling ter waarborging van de vertrouwelijkheid van de gegevens waarover overheidsinstanties beschikken. Ook in dit verband kunnen aan de hierboven aangehaalde Aanbeveling Rec(2006) 8 van de Raad van Europa nuttige voorbeelden worden ontleend. In punt 11 van de aanbeveling is bepaald dat staten alle instanties waarmee het slachtoffer in contact komt, ertoe moeten verplichten duidelijke normen vast te stellen om ervoor te zorgen dat zij informatie die is verkregen van of betrekking heeft op het slachtoffer, alleen vrijgeven indien het slachtoffer hiermee uitdrukkelijk heeft ingestemd of indien de instantie wettelijk verplicht of bevoegd is die informatie vrij te geven. De EDPS dringt er bij de wetgever op aan een bepaling van die strekking op te nemen in de voorgestelde richtlijn.

2.1.2.   Privacy en de media

16.

In artikel 23, lid 2, is bepaald dat de „lidstaten de media [moeten aanmoedigen] zelfregulerende maatregelen toe te passen met het oog op de bescherming van het privéleven, de persoonlijke integriteit en de persoonsgegevens van slachtoffers”. Ook hier volgt het voorstel een minimalistische benadering door slechts naar het instrument van zelfregulering te verwijzen.

17.

De EDPS kan begrijpen waarom de Commissie zich terughoudend opstelt met betrekking tot deze kwestie en kan zich over het algemeen vinden in deze aanpak. De verhouding tussen media en privacy is buitengewoon gevoelig en complex. Tevens kunnen op dit gebied, binnen de bij het Europees Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) gestelde grenzen, uiteenlopende tradities van en culturele verschillen tussen de lidstaten een belangrijke rol spelen. De aanpak van het voorstel lijkt in overeenstemming te zijn met het bestaande gegevensbeschermingskader (artikel 9 van Richtlijn 95/46/EG), waarin de lidstaten veel speelruimte hebben met betrekking tot de verwerking van gegevens voor journalistieke of voor artistieke of literaire doeleinden (17).

18.

Zelfregulering is een instrument dat naar overtuiging van de EDPS een belangrijke rol kan spelen als het erom gaat privacy met de vrijheid van meningsuiting te verzoenen. Bovendien sluit artikel 23, lid 2, aan op de aanpak van Aanbeveling Rec(2006) 8, waarin eveneens is bepaald dat staten de media dienen aan te moedigen zelfreguleringsnormen vast te stellen en na te leven om de privacy en de persoonsgegevens van slachtoffers te beschermen (18). Zelfreguleringsinstrumenten kunnen ook in combinatie met nationale regelgevingskaders worden toegepast, maar deze regelgevingskaders moeten wel in overeenstemming zijn met de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens met betrekking tot artikel 10 van het EVRM (19).

2.1.3.   Specifieke rechten op informatie en toegang

19.

De EDPS merkt op dat in artikel 3 van de voorgestelde richtlijn, dat betrekking heeft op het recht op informatie bij het eerste contact met een bevoegde autoriteit, niets is bepaald omtrent informatie over gegevensbescherming. Om een passende bescherming van persoonsgegevens te garanderen moet aan slachtoffers te gelegener tijd alle informatie worden verstrekt die noodzakelijk is om hun volledig inzicht te verschaffen in de manier waarop hun persoonsgegevens worden verwerkt.

20.

De EDPS beveelt derhalve aan om in artikel 3 een aanvullende bepaling op te nemen waarin wordt gesteld dat slachtoffers in overeenstemming met artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG informatie moet worden verstrekt betreffende de verdere verwerking van hun persoonsgegevens. Daarnaast dient de wetgever te overwegen om bepalingen op te nemen inzake de toegang van slachtoffers tot hun persoonsgegevens, zonder afbreuk te doen aan legitieme belangen in verband met strafrechtelijke onderzoeken en strafvervolging.

2.1.4.   Vertrouwelijkheid van de communicatie tussen slachtoffers en diensten voor slachtofferhulp

21.

In de voorgestelde richtlijn wordt erkend dat slachtoffers van misdrijven vanaf het ogenblik waarop het misdrijf is gepleegd, tijdens de gehele duur van de strafprocedure en ook na de strafprocedure recht hebben op hulp, als zij daaraan behoefte hebben (20). Bepaalde groepen slachtoffers, zoals slachtoffers van seksueel geweld, slachtoffers van haatmisdrijven op grond van bijvoorbeeld geslacht of ras, of slachtoffers van terrorisme, zullen wellicht gespecialiseerde hulp nodig hebben (21), zoals psychologische steun. In dergelijke gevallen moet de communicatie tussen het slachtoffer en de hulpverleners naar behoren worden beschermd tegen openbaarmaking. Indien dit niet gebeurt, kan dit het slachtoffer ervan weerhouden in alle openheid met hulpverleners te communiceren. Daarom is de EDPS verheugd dat artikel 7 bepaalt dat slachtofferhulp vertrouwelijk moet zijn. De mate van vertrouwelijkheid en de gevolgen daarvan moeten evenwel worden verduidelijkt.

22.

Met name wordt in de voorgestelde richtlijn niet nader bepaald of de communicatie van slachtoffers met hulpverleners in die zin als vertrouwelijk moet worden beschouwd dat het vrijgeven van deze informatie in de loop van de gerechtelijke procedure uitgesloten of aan beperkingen onderhevig is. Normaal gesproken is dit het geval wanneer de hulpverlener een gezondheidswerker is en daardoor aan de geheimhoudingsplicht is onderworpen. Er zijn echter ook gevallen denkbaar waarin de hulpverlener geen gezondheidswerker is. In dergelijke situaties is niet duidelijk of het slachtoffer bescherming geniet tegen openbaarmaking van vertrouwelijke informatie.

23.

De EDPS beveelt derhalve aan om uitdrukkelijk te bepalen dat de hierboven bedoelde groepen slachtoffers het recht hebben om te weigeren dat vertrouwelijke communicatie met een hulpverlener in een gerechtelijke of administratieve procedure openbaar wordt gemaakt, en dat dergelijke communicatie door een derde alleen met uitdrukkelijke instemming van het slachtoffer mag worden vrijgegeven. Dit moet normaliter ook het geval zijn in strafprocedures, zonder afbreuk te doen aan legitieme belangen in verband met strafrechtelijke onderzoeken en strafvervolging (d.w.z. het vergaren van cruciale bewijzen door de gerechtelijke autoriteiten).

2.2.   Verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken

2.2.1.   Toepasselijkheid van de gegevensbeschermingswetgeving

24.

Zoals hierboven reeds vermeld vormt de voorgestelde verordening een aanvulling op het EBB-initiatief betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in strafzaken. Aangezien de voorgestelde verordening betrekking heeft op justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen (22), valt de toepassing ervan onder de eerste pijler en daarmee ook binnen de werkingssfeer van Richtlijn 95/46/EG (23). Dit geldt niet voor het EBB-initiatief.

25.

De EDPS beveelt derhalve aan dat ten minste in de overwegingen van de voorgestelde verordening een verwijzing wordt opgenomen naar Richtlijn 95/46/EG en dat wordt vermeld dat persoonsgegevens die uit hoofde van de verordening worden verwerkt, moeten worden beschermd in overeenstemming met de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG.

2.2.2.   Informatieverstrekking aan de persoon van wie de dreiging uitgaat

26.

Volgens artikel 5 van de voorgestelde verordening moet een partij die zich in een andere lidstaat op een beschermingsbevel wil beroepen, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van erkenning een certificaat overleggen. Het certificaat wordt afgegeven in overeenstemming met het standaardformulier dat is opgenomen in de bijlage bij de voorgestelde verordening. Het formulier in de bijlage bevat persoonsgegevens van zowel de beschermde persoon als de persoon van wie de dreiging uitgaat, zoals hun identiteit en verblijfplaats, alsmede een beschrijving van de beschermingsmaatregel. De EDPS erkent dat de volgens de bijlage vereiste persoonsgegevens in het certificaat in beginsel adequaat, ter zake dienend en niet buitensporig zijn.

27.

Uit het voorstel komt echter niet duidelijk genoeg naar voren welke persoonsgegevens van de beschermde persoon met name krachtens artikel 13 (24) worden doorgegeven aan de persoon van wie de dreiging uitgaat. In dit verband is de EDPS van oordeel dat aan de persoon van wie de dreiging uitgaat uitsluitend persoonsgegevens mogen worden verstrekt die voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen strikt noodzakelijk zijn. Bovendien moet in de desbetreffende kennisgeving waar mogelijk worden vermeden dat het adres of andere contactgegevens van de beschermde persoon worden vermeld (25). Deze beperkingen dienen in de tekst van artikel 13 te worden gespecificeerd.

3.   CONCLUSIES

28.

De EDPS staat achter de beleidsdoelstellingen van de beide onderhavige voorstellen en kan zich over het algemeen vinden in de aanpak van de Commissie. Desalniettemin is hij van mening dat de bescherming van de privacy en de persoonsgegevens van slachtoffers van misdrijven in de voorgestelde richtlijn in sommige gevallen kan worden versterkt en verduidelijkt.

29.

Met betrekking tot de voorgestelde richtlijn inzake de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en slachtofferhulp adviseert de EDPS de wetgever om:

in artikel 23 een algemene bepaling inzake de bescherming van de privacy en de persoonsgegevens op te nemen waarin wordt vastgesteld dat de lidstaten de bescherming van het privé- en gezinsleven van slachtoffers van misdrijven zoveel mogelijk moeten waarborgen en de persoonsgegevens van slachtoffers vanaf het eerste contact met de bevoegde autoriteiten, tijdens eventuele gerechtelijke procedures en na afloop daarvan moeten beschermen. Daarnaast dient artikel 23, lid 1, van het voorstel te worden gewijzigd teneinde de gerechtelijke autoriteiten in staat te stellen ook „tijdens een strafrechtelijk onderzoek” beschermende maatregelen te treffen;

in artikel 23, lid 1, een lijst van minimummaatregelen op te nemen (als uiteengezet in punt 14 hierboven) die de gerechtelijke autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht kunnen nemen om het privéleven en fotografische afbeeldingen van het slachtoffer en zijn familieleden te beschermen;

te bepalen dat de lidstaten alle autoriteiten waarmee het slachtoffer in contact komt, ertoe moeten verplichten duidelijke normen vast te stellen volgens welke zij informatie die is verkregen van of betrekking heeft op het slachtoffer, alleen aan derden mogen doorgeven indien het slachtoffer hiermee uitdrukkelijk heeft ingestemd of indien de betrokken autoriteit wettelijk verplicht of bevoegd is die informatie door te geven;

in artikel 3 de verplichting op te nemen dat slachtoffers in overeenstemming met artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG informatie wordt verstrekt betreffende de verdere verwerking van hun persoonsgegevens, en te overwegen om specifieke bepalingen op te nemen inzake de toegang van slachtoffers tot hun persoonsgegevens;

het toepassingsgebied van de vertrouwelijkheid van de slachtofferhulp als bedoeld in artikel 7 te verduidelijken door uitdrukkelijk te bepalen dat het slachtoffer het recht heeft om te weigeren dat vertrouwelijke communicatie met een hulpverlener in een gerechtelijke of administratieve procedure openbaar wordt gemaakt, en dat dergelijke communicatie door een derde alleen met uitdrukkelijke instemming van het slachtoffer mag worden vrijgegeven (zie met name de punten 22-23 hierboven).

30.

Met betrekking tot de voorgestelde verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken adviseert de EDPS de wetgever om:

ten minste in de overwegingen een verwijzing naar Richtlijn 95/46/EG op te nemen waarin wordt vermeld dat persoonsgegevens die uit hoofde van de verordening worden verwerkt, moeten worden beschermd in overeenstemming met de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG;

in artikel 13 duidelijk aan te geven dat aan de persoon van wie de dreiging uitgaat uitsluitend persoonsgegevens mogen worden verstrekt die voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen strikt noodzakelijk zijn, en dat in de desbetreffende kennisgeving waar mogelijk moet worden vermeden dat het adres of andere contactgegevens van de beschermde persoon worden vermeld.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2011.

Giovanni BUTTARELLI

Europese adjunct-toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(3)  Respectievelijk COM(2011) 275 en COM(2011) 276.

(4)  Zie de Mededeling van de Commissie getiteld „Betere rechtspositie voor slachtoffers in de EU”, COM(2011) 274.

(5)  Beschikbaar op de website van de EDPS (http://www.edps.europa.eu) onder de rubriek: Consultation/Priorities.

(6)  Zie de Mededeling van de Commissie getiteld „Betere rechtspositie voor slachtoffers in de EU”, reeds aangehaald, blz. 2.

(7)  PB L 82 van 22.3.2001, blz. 1. In de toelichting bij het voorstel voor de richtlijn wordt opgemerkt dat op dit gebied weliswaar vorderingen zijn gemaakt, maar dat de doelstellingen van het kaderbesluit niet volledig zijn verwezenlijkt.

(8)  Zie de Mededeling van de Commissie getiteld „Betere rechtspositie voor slachtoffers in de EU”, reeds aangehaald, blz. 8.

(9)  Ibid.

(10)  Advies van de EDPS van 5 oktober 2010 over het Europees beschermingsbevel en het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, (PB C 355 van 29.12.2010, blz. 1).

(11)  Ibid., zie met name deel II van het advies.

(12)  Ibid., punt 1.

(13)  Zie met name overweging 22, waarin wordt erkend dat bescherming van het privéleven van het slachtoffer van groot belang kan zijn om verdere victimisatie te voorkomen; overweging 27, waarin wordt verwezen naar de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad en naar Verdrag 108 van de Raad van Europa; artikel 21, dat betrekking heeft op maatregelen om te voorkomen dat nodeloze vragen over het privéleven van het slachtoffer worden gesteld en maatregelen om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden; artikel 23, dat betrekking heeft op het recht op bescherming van het privéleven en het gedrag van de media.

(14)  Aanbeveling Rec(2006) 8 van de Raad van Europa, punt 10.8.

(15)  Zie bijv. het voorstel voor een VN-Verdrag inzake de rechten van slachtoffers van misdrijven, slachtofferhulp en machtsmisbruik („Draft UN Convention on Justice and Support for Victims of Crime and Abuse of Power”), artikel 5, lid 2, onder g), artikel 6 en artikel 8, lid 6, onder g); Guidelines of the Committee of Ministers on the Protection of Victims of Terrorist Acts, aangenomen op 2 maart 2005, punt VIII; Guidelines on Justice for Child Victims and Witnesses of Crime, ECOSOC Res 2005/20, 2005, punt 8, onder a), en punten 26 tot en met 28.

(16)  Deze benadering stemt overeen met die van artikel 21 betreffende het recht op bescherming van kwetsbare slachtoffers in de loop van de strafprocedure.

(17)  In artikel 9 van Richtlijn 95/46/EG is bepaald dat de lidstaten voor de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke of voor artistieke of literaire doeleinden voorzien in uitzonderingen en afwijkingen uitsluitend voor zover deze nodig blijken om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting.

(18)  Aanbeveling Rec(2006) 8 van de Raad van Europa, punt 10.9.

(19)  Krachtens artikel 10, lid 2, van het EVRM zijn alleen beperkingen van de vrijheid van meningsuiting toegestaan die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn met het oog op specifieke en zwaar wegende publieke belangen (zoals nationale veiligheid, territoriale integriteit, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden) of de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. In haar conclusie in de zaak Satakunnan (zaak C-73/07, Tietosuojavaltuutettu/Satakunnan Markkinapörssi Oy, Satamedia Oy, Jurispr. 2008, I-9831), heeft advocaat-generaal Kokott terecht opgemerkt dat een „strikte toepassing van de gegevensbescherming de vrijheid van meningsuiting danig [zou] kunnen beperken. Zo zou onderzoeksjournalistiek goeddeels uitgesloten zijn, wanneer de media informatie over personen alleen met toestemming van of na informatie aan de betrokkene zouden mogen verwerken en publiceren. Anderzijds ligt het voor de hand dat de media inbreuk kunnen maken op de privacy van particulieren.(17) Er moet derhalve een evenwicht worden gevonden.” (punt 43).

(20)  Zie overweging 13 en artikel 7 van de voorgestelde richtlijn.

(21)  Ibid.

(22)  Zie artikel 81 VWEU (oud artikel 65 van het EG-Verdrag).

(23)  Richtlijn 95/46/EG is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallende activiteiten geschiedt zoals die bedoeld in de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in ieder geval verwerkingen die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de veiligheid van de Staat, en de activiteiten van de Staat op strafrechtelijk gebied (zie artikel 3 van de richtlijn).

(24)  Artikel 13 heeft betrekking op de informatieverplichtingen jegens de persoon van wie de dreiging uitgaat.

(25)  Zie in dit verband het advies van de EDPS van 5 oktober 2010 over het Europees beschermingsbevel en het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, reeds aangehaald, punten 45-49.


9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/16


Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid

2012/C 35/03

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16,

Gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7 en 8,

Gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2), en met name artikel 41,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

1.   INLEIDING

1.1.   Raadpleging van de EDPS en doel van het advies

1.

Op 28 november 2011 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid (3) (hierna: „de overeenkomst”).

2.

Op 9 november 2011 is de EDPS in het kader van een versnelde procedure informeel geraadpleegd over het ontwerpvoorstel. Op 11 november 2011 heeft hij hierover een aantal vertrouwelijke opmerkingen gemaakt. Dit advies heeft ten doel die opmerkingen in het licht van het thans voorliggende voorstel aan te vullen en zijn standpunten publiekelijk kenbaar te maken. Dit advies bouwt voort op een aantal eerdere interventies van de EDPS en de Groep gegevensbescherming artikel 29 met betrekking tot persoonsgegevens van passagiers („Passenger Name Records” of „PNR-gegevens”).

1.2.   Achtergrond van het voorstel

3.

Met de overeenkomst wordt beoogd een solide rechtsgrondslag te scheppen voor de doorgifte van PNR-gegevens van de EU naar de VS. De overdracht van dergelijke gegevens is thans nog gebaseerd op de PNR-overeenkomst van 2007 (4), aangezien het Parlement heeft besloten zijn stemming over de goedkeuring van de nieuwe overeenkomst uit te stellen totdat zijn bezwaren met betrekking tot gegevensbeschermingskwesties uit de weg zijn geruimd. In zijn resolutie van 5 mei 2010 (5) heeft het Parlement onder meer de volgende eisen gesteld:

naleving van de gegevensbeschermingswetgeving op nationaal en Europees niveau;

een effectbeoordeling betreffende bescherming van de persoonlijke levenssfeer voorafgaand aan de goedkeuring van elk nieuw wetgevingsinstrument;

een evenredigheidstest die aantoont dat de bestaande wetgevingsinstrumenten niet toereikend zijn;

strikte doelafbakening (6), beperking van het gebruik van PNR-gegevens tot specifieke misdaden of dreigingen en beoordeling van dit gebruik per geval;

beperking van de toegestane hoeveelheid verzamelde gegevens;

beperking van de duur van opslag;

verbod op het gebruik van de PNR-gegevens voor datamining of profilering;

niet toestaan van geautomatiseerde beslissingen die verstrekkende gevolgen voor de betrokken burgers hebben (7);

gepaste mechanismen voor onafhankelijke herziening, gerechtelijk toezicht en democratische controle;

naleving van de gegevensbeschermingswetgeving van de EU bij elke vorm van internationale gegevensoverdracht, die bovendien alleen op voorwaarde van vaststelling van gepastheid mag plaatsvinden.

4.

De onderhavige overeenkomst moet worden beschouwd in de context van de algemene aanpak met betrekking tot PNR-gegevens, waartoe ook onderhandelingen met andere derde landen (met name Australië (8) en Canada (9)) en een voorstel voor een PNR- regeling op Europees niveau (10) behoren. De overeenkomst is tevens voorwerp van de lopende onderhandelingen tussen de EU en de VS over de uitwisseling van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (11). De overeenkomst werd enkele weken voor de verwachte goedkeuring van de voorstellen ter herziening van het algemene gegevensbeschermingskader geparafeerd (12).

5.

De EDPS is verheugd over deze algemene aanpak, die erop is gericht een samenhangend rechtskader voor PNR-overeenkomsten op te stellen in overeenstemming met de wettelijke voorschriften van de EU. Hij betreurt evenwel dat het op grond van deze timing in de praktijk niet mogelijk zal zijn om voor de nodige samenhang tussen deze overeenkomsten met de nieuwe EU-regels inzake gegevensbescherming te zorgen. Tevens wenst hij eraan te herinneren dat de algemene overeenkomst tussen de EU en de VS over uitwisseling van gegevens van toepassing zou moeten zijn op de PNR-overeenkomst EU/VS.

2.   ALGEMENE OPMERKINGEN

6.

Volgens het Europees Handvest van de grondrechten kunnen alleen beperkingen aan fundamentele rechten en vrijheden worden gesteld indien zij noodzakelijk, evenredig en bij wet bepaald zijn. De EDPS (13) en de Groep gegevensbescherming artikel 29 (14) hebben er al herhaaldelijk op gewezen dat de noodzakelijkheid en evenredigheid van de PNR-regelingen en van de massale overdracht van PNR-gegevens naar derde landen tot dusver niet zijn aangetoond. Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten delen deze opvatting (15). De hieronder gemaakte specifieke opmerkingen laten dit voorlopige en fundamentele oordeel onverlet.

7.

De onderhavige overeenkomst bevat weliswaar een aantal verbeteringen ten opzichte van de overeenkomst van 2007 en bevat passende waarborgen inzake gegevensbeveiliging en toezicht, maar geen van de hoofdbezwaren die in de bovengenoemde adviezen naar voren zijn gebracht, lijkt te zijn weggenomen, noch lijkt te zijn voldaan aan de voorwaarden die het Europees Parlement aan zijn instemming met de overeenkomst heeft gesteld (16).

3.   SPECIFIEKE OPMERKINGEN

3.1.   De doeleinden moeten worden verduidelijkt

8.

In artikel 4, lid 1, van de overeenkomst is bepaald dat de Verenigde Staten PNR-gegevens verzamelt, gebruikt en verwerkt met het oog op het voorkomen, het opsporen, het onderzoeken en het vervolgen van a) terroristische misdrijven en aanverwante criminaliteit en b) andere misdrijven waarop een gevangenisstraf van drie jaar of meer is gesteld en die een grensoverschrijdend karakter hebben. Sommige van deze termen zijn nader ingevuld.

9.

Hoewel de betreffende definities nauwkeuriger zijn dan die in de overeenkomst van 2007, is er nog steeds sprake van een aantal vage termen en uitzonderingen die de doelafbakening teniet zouden kunnen doen en de rechtszekerheid zouden kunnen ondermijnen. Dit probleem betreft met name de volgende aspecten:

In artikel 4, lid 1, onder a), punt i), zou de formulering „gedrag dat […] lijkt te zijn bedoeld om […] te intimideren of te dreigen” of „het beleid van een overheid […] te beïnvloeden” eveneens betrekking kunnen hebben op activiteiten die in overeenstemming met Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad (17) niet als terroristische activiteiten kunnen worden beschouwd. De bewoordingen „lijkt”, „intimideren” en „beïnvloeden” dienen te worden verduidelijkt om deze mogelijkheid uit te sluiten;

Artikel 4, lid 1, onder b), moet een specifieke lijst misdrijven bevatten. De formulering „andere misdrijven waarop een gevangenisstraf van drie jaar of meer is gesteld” volstaat niet, aangezien de categorieën misdrijven die in de EU en de VS respectievelijk in de verschillende EU-lidstaten en staten van de VS onder de door deze drempel omschreven misdrijven vallen van elkaar verschillen;

Geringe vergrijpen moeten uitdrukkelijk worden uitgesloten van de doeleinden waarvoor volgens de overeenkomst PNR-gegevens mogen worden gebruikt en doorgegeven;

In artikel 4, lid 2, moet de term „ernstige dreiging” worden gedefinieerd en moet het gebruik van PNR-gegevens waar dat „door een rechterlijke instantie is bevolen”, te worden beperkt tot de in artikel 4, lid 1, genoemde gevallen;

Om te voorkomen dat artikel 4, lid 3, van toepassing is op doeleinden als grensbewaking, dient te worden gespecificeerd dat alleen personen die worden verdacht van betrokkenheid bij een misdrijf als bedoeld in artikel 4, lid 1, „nader [mogen] worden ondervraagd of onderzocht”.

3.2.   De lijst van PNR-gegevens die mogen worden doorgegeven, moet worden beperkt

10.

In bijlage I van de overeenkomst worden negentien soorten gegevens genoemd die aan de VS zullen worden doorgegeven. De meeste omvatten verschillende categorieën gegevens en zijn identiek aan de gegevensvelden in de overeenkomst van 2007, die door de EDPS en de Groep gegevensbescherming artikel 29 al onevenredig zijn bevonden (18).

11.

Dit geldt met name voor het gegevensveld „Algemene opmerkingen, waaronder OSI- (19), SSI- (20) en SSR- (21) informatie”, waaruit informatie met betrekking tot geloofsovertuiging (bijv. maaltijdwensen) of de gezondheidstoestand (bijv. verzoek om een rolstoel) kunnen worden opgemaakt. Dergelijke gevoelige gegevens moeten uitdrukkelijk worden uitgesloten van de lijst.

12.

Bij de beoordeling of de lijst evenredig is, moet ook rekening worden gehouden met het feit dat deze categorieën op grond van de doorgifte van de gegevens voor vertrek van de vlucht (artikel 15, lid 3) niet alleen betrekking hebben op de feitelijke passagiers, maar ook op de personen die uiteindelijk niet meevliegen (bijvoorbeeld vanwege annuleringen).

13.

Bovendien kan de rechtszekerheid worden ondermijnd, omdat sommige gegevenssoorten zeer open zijn geformuleerd. Categorieën als „alle beschikbare contactgegevens”, „alle bagage-informatie” en „algemene opmerkingen” moeten beter worden gedefinieerd.

14.

Om deze redenen dient de lijst te worden beperkt. In overeenstemming met het advies van de Groep gegevensbescherming artikel 29 (22) is de EDPS van mening dat de gegevens alleen de volgende informatie mogen omvatten: de PNR-bestandslocatiecode, de datum van boeking, de geplande reisdatum/data, de naam van de reiziger, andere namen in het PNR, de volledige reisroute, identificatiemiddelen voor gratis biljetten, biljetten voor enkele reizen, informatie uit het reisbiljetveld („ticketing field”-informatie), gegevens met betrekking tot de geautomatiseerde prijsnotering van reisbiljetten, het biljetnummer, de datum van afgifte van het biljet, „No-show”-voorgeschiedenis, aantal stuks bagage, bagagebiljetnummers, „Go-show”-informatie, aantal stuks bagage per segment, upgrades op verzoek van de reiziger/ongevraagde upgrades, alle eerdere wijzigingen in de hierboven genoemde PNR-gegevens.

3.3.   Het DHS mag geen gevoelige informatie verwerken

15.

In artikel 6 wordt vermeld dat het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de VS (Department of Homeland Security, afgekort DHS) geautomatiseerde systemen gebruikt om gevoelige gegevens uit de PNR-gegevens te filteren en „af te schermen”. Gevoelige gegevens worden echter minstens dertig dagen bewaard en mogen in specifieke gevallen worden gebruikt (artikel 6, lid 4). De EDPS wil benadrukken dat dergelijke gegevens ook nadat zij zijn „afgeschermd”, nog steeds „gevoelige” gegevens betreffende identificeerbare natuurlijke personen zijn.

16.

De EDPS heeft reeds eerder opgemerkt dat het DHS geen gevoelige gegevens betreffende EU-burgers mag verwerken, ook al worden die gegevens bij ontvangst „afgeschermd”. De EDPS beveelt aan om in de tekst van de overeenkomst uitdrukkelijk te bepalen dat luchtvaartmaatschappijen geen gevoelige gegevens aan het DHS mogen doorgeven.

3.4.   De bewaringstermijn is buitensporig

17.

In artikel 8 is bepaald dat PNR-gegevens gedurende ten hoogste vijf jaar in een actieve database kunnen worden bewaard en gedurende ten hoogste tien jaar kunnen worden opgeslagen. Zoals de EDPS en de Groep gegevensbescherming artikel 29 reeds eerder hebben onderstreept, is deze maximale bewaringstermijn duidelijk buitensporig, ongeacht de vraag of de gegevens in een „actieve” of een „slapende” database worden bewaard.

18.

In artikel 8, lid 1, is bepaald dat de gegevens zes maanden na ontvangst door het DHS worden „geanonimiseerd en afgeschermd”. Zolang zij niet zijn geanonimiseerd, zijn echter zowel de „afgeschermde” gegevens als de in een „slapende” database opgeslagen gegevens persoonsgegevens. Daarom dienen de gegevens na maximaal zes maanden of onmiddellijk na analyse ervan (onherroepelijk) te worden geanonimiseerd of gewist.

3.5.   Gebruik van de „push-methode” en frequentie van doorgifte

19.

De EDPS is ingenomen met artikel 15, lid 1, waarin wordt bepaald dat de PNR-gegevens volgens de „push-methode” worden doorgegeven. Volgens artikel 15, lid 5, kan het DHS echter in uitzonderlijke omstandigheden van luchtvaartmaatschappijen verlangen dat zij de PNR-gegevens „ter beschikking stellen”. Teneinde het gebruik van het „pull-systeem” definitief uit te sluiten en in het licht van de bezwaren die onlangs nog eens door de Groep gegevensbescherming artikel 29 zijn onderstreept (23), doet de EDPS de dringende aanbeveling om in de overeenkomst uitdrukkelijk te verbieden dat ambtenaren van de VS via het „pull-systeem” een aparte toegang tot de gegevens krijgen.

20.

Het aantal doorgiften van gegevens door de luchtvaartmaatschappijen aan het DHS en de frequentie daarvan dienen in de overeenkomst te worden vastgelegd. Om voor meer rechtszekerheid te zorgen dienen de omstandigheden waaronder aanvullende doorgiften toegestaan zijn, eveneens nader te worden ingevuld.

3.6.   Gegevensbeveiliging

21.

De EDPS is verheugd over artikel 5 van de overeenkomst betreffende de beveiliging en de integriteit van de gegevens, en met name met de verplichting om de betrokken personen in te lichten in het geval van een incident in verband met gegevensbescherming. De volgende elementen van de desbetreffende kennisgeving moeten echter worden verduidelijkt:

Ontvangers van de kennisgeving: er moet worden gespecificeerd welke „bevoegde Europese autoriteiten” moeten worden ingelicht. De nationale gegevensbeschermingsautoriteiten moeten in elk geval tot de in te lichten instanties behoren. Tevens dient een bevoegde autoriteit van de VS op de hoogte te worden gesteld;

Drempel voor kennisgeving aan deze autoriteiten: er moet worden omschreven wat onder een „ernstig incident in verband met de bescherming van PNR-gegevens” is te verstaan;

De inhoud van de kennisgeving aan de betrokken personen en de bevoegde autoriteiten moet nader worden bepaald.

22.

De EDPS staat achter de verplichting om alle toegang tot en verwerking en gebruik van PNR-gegevens vast te leggen of te documenteren, aangezien hierdoor kan worden nagegaan of het DHS op passende wijze gebruik heeft gemaakt van PNR-gegevens en of op onrechtmatige wijze toegang is verkregen tot het systeem.

3.7.   Toezicht en handhaving

23.

De EDPS is verheugd over het feit dat in overeenstemming met artikel 14, lid 1, de naleving van de van de in deze overeenkomst vastgestelde waarborgen voor de gegevensbescherming staat onder onafhankelijk toezicht van de voor gegevensbescherming bevoegde ambtenaren, zoals de Chief Privacy Officer van het DHS. Om een doeltreffende uitoefening van de rechten van de betrokkenen te waarborgen, dienen echter de EDPS en de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten samen met het DHS de procedures en modaliteiten voor de uitoefening van deze rechten vast te leggen (24). De EDPS zou graag zien dat een dergelijke samenwerking in de overeenkomst wordt vermeld.

24.

De EDPS staat volledig achter het recht dat iedere betrokkene krachtens artikel 14, lid 1, tweede alinea, wordt verleend om „ongeacht zijn nationaliteit, land van herkomst of verblijfplaats” een klacht in te dienen. Evenwel betreurt hij dat in artikel 21 uitdrukkelijk wordt bepaald dat de overeenkomst „op grond van het Amerikaanse recht geen rechten of voordelen voor private of publieke personen of entiteiten” schept of verleent. Weliswaar voorziet de overeenkomst in het recht om in de VS „een rechtsmiddel in te stellen”, maar een dergelijk recht is mogelijk niet gelijkwaardig aan het recht om in de EU een rechtsmiddel in te stellen, met name gezien de in artikel 21 bedoelde beperking.

3.8.   Verdere nationale en internationale doorgifte van gegevens

25.

Artikel 16 verbiedt dat gegevens worden doorgegeven aan binnenlandse overheidsinstanties in verband met de PNR-gegevens waarborgen bieden die „gelijkwaardig zijn aan of vergelijkbaar zijn met” de waarborgen die in deze overeenkomst zijn vastgesteld. De EDPS is ingenomen met deze bepaling. De lijst van autoriteiten waaraan PNR-gegevens mogen worden doorgegeven, moet echter nader worden gespecificeerd. In de overeenkomst is bepaald dat de internationale doorgifte van PNR-gegevens alleen is toegestaan indien het beoogde gebruik door de ontvangende instantie in overeenstemming is met de overeenkomst en indien daarbij — behoudens in noodsituaties — is voorzien in waarborgen voor de gegevensbescherming die „vergelijkbaar” zijn met die van de overeenkomst.

26.

Wat betreft de in de overeenkomst gebruikte formuleringen „vergelijkbaar met” of „gelijkwaardig aan”, wil de EDPS benadrukken dat het DHS gegevens alleen aan binnenlandse overheidsinstanties of overheidsinstanties van derde landen mag doorgeven indien de ontvangende instantie waarborgen biedt die ten minste even streng zijn als die waarin de overeenkomst voorziet. In de overeenkomst moet ook worden verduidelijkt dat de doorgifte van PNR-gegevens slechts per geval plaatsvindt, om te waarborgen dat alleen noodzakelijke gegevens aan de bevoegde ontvangende instanties worden doorgegeven, en dat geen uitzonderingen op deze regel mogen worden toegestaan. Daarnaast beveelt de EDPS aan om de doorgifte van gegevens naar derde landen afhankelijk te maken van voorafgaande toestemming van de rechter.

27.

In artikel 17, lid 4, is bepaald dat wanneer PNR-gegevens van een onderdaan of inwoner van een EU-lidstaat zijn doorgegeven, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat daarvan in kennis moeten worden gesteld indien het DHS van de doorgifte op de hoogte is. Deze voorwaarde moet worden geschrapt, daar het DHS in elk geval op de hoogte dient te zijn van de doorgifte van gegevens naar derde landen.

3.9.   Vorm en evaluatie van de overeenkomst

28.

Het is niet duidelijk in welke wettelijke vorm de VS de overeenkomst beogen te sluiten en op welke wijze de overeenkomst daar juridisch bindende werking zal krijgen. Dit punt moet worden verduidelijkt.

29.

Artikel 20, lid 2, heeft betrekking op de samenhang met een mogelijk toekomstig PNR-systeem van de EU. De EDPS merkt op dat in het overleg over de dan eventueel nodige aanpassing van de overeenkomst met name dient te worden onderzocht „of een toekomstig PNR-systeem van de EU minder strenge gegevensbeschermingsnormen zou toepassen dan die welke in deze overeenkomst zijn vastgesteld”. Om voor de nodige samenhang te zorgen, moet echter bij een eventuele aanpassing ook (en vooral) worden gelet op sterkere waarborgen die een dergelijk toekomstig PNR-systeem zou bieden.

30.

De overeenkomst moet tevens worden geëvalueerd in het licht van het nieuwe gegevensbeschermingskader en van de mogelijke sluiting van een algemene overeenkomst tussen de EU en de VS over de uitwisseling van persoonsgegevens in het kader van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. In dit verband zou in de overeenkomst de volgende nieuwe, op artikel 20, lid 2, gebaseerde bepaling kunnen worden opgenomen: „Indien en wanneer in de EU een nieuw wetgevingskader voor gegevensbescherming wordt ingevoerd of tussen de EU en de VS een nieuwe overeenkomst over de uitwisseling van gegevens wordt gesloten, plegen de partijen overleg om na te gaan of deze overeenkomst moet worden aangepast. Bij dat overleg wordt met name onderzocht of een toekomstig gewijzigd Europees wetgevingskader voor gegevensbescherming of een toekomstige overeenkomst EU/VS betreffende gegevensbescherming strengere gegevensbeschermingsnormen zou toepassen dan die welke in deze overeenkomst zijn vastgesteld en of deze overeenkomst derhalve moet worden aangepast.”

31.

Met betrekking tot de evaluatie van de overeenkomst (artikel 23) is de EDPS van oordeel dat de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten uitdrukkelijk bij de evaluatie moeten worden betrokken. Tevens moet de evaluatie specifiek zijn gericht op de beoordeling van de noodzakelijkheid en evenredigheid van de maatregelen en op de doeltreffende uitoefening van de rechten van de betrokkenen, en moet bij de evaluatie onder meer worden nagegaan op welke wijze de verzoeken van betrokkenen in de praktijk worden behandeld, met name wanneer geen rechtstreekse toegang tot hun gegevens is toegestaan. Er moet nader worden bepaald met welke frequentie de overeenkomst dient te worden geëvalueerd.

4.   CONCLUSIE

32.

De EDPS is ingenomen met de waarborgen voor gegevensbescherming en het toezicht daarop waarin de overeenkomst voorziet, alsook met de verbeteringen ten opzichte van de overeenkomst van 2007. Toch maakt de EDPS zich nog steeds zorgen over met name de samenhang van de algemene aanpak met betrekking tot PNR-gegevens, de doelafbakening, de categorieën gegevens die mogen worden doorgegeven aan het DHS, de verwerking van gevoelige gegevens, de bewaringstermijn, de uitzonderingen op de toepassing van de „push-methode”, de rechten van de betrokkenen en de verdere doorgifte van gegevens.

33.

Deze opmerkingen laten onverlet dat elke rechtmatige PNR-regeling of -overeenkomst die in de massale doorgifte van PNR-gegevens van de EU naar derde landen voorziet, aan de vereisten van noodzakelijkheid en evenredigheid moet voldoen. Zoals het Europees Parlement in zijn resolutie van 5 mei 2011 nogmaals heeft bevestigd, zijn „noodzaak en evenredigheid grondbeginselen […] zonder welke terrorismebestrijding nooit doeltreffend zal zijn”.

Gedaan te Brussel, 9 december 2011.

Peter HUSTINX

Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(3)  COM(2011) 807 definitief.

(4)  Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PB L 204 van 4.8.2007, blz. 18).

(5)  Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2010 over de opening van onderhandelingen over overeenkomsten inzake persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) met de Verenigde Staten, Australië en Canada (PB C 81E van 15.3.2011, blz. 70). Zie tevens de resoluties van het Europees Parlement van 13 maart 2003 over de overdracht van persoonsgegevens door luchtvaartmaatschappijen bij transatlantische vluchten (PB C 61E van 10.3.2004, blz. 381), van 9 oktober 2003 over de overdracht van persoonsgegevens door luchtvaartmaatschappijen bij transatlantische vluchten: de stand van zaken bij de onderhandelingen met de VS (PB C 81E van 31.3.2004, blz. 105), van 31 maart 2004 over het ontwerpbesluit van de Commissie ter vaststelling van een passend beschermingsniveau voor gegevens van persoonlijke aard in de bestanden van vliegtuigpassagiers (PNR) die naar het Bureau Douane en Grensbescherming van de Verenigde Staten worden doorgezonden (PB C 103E van 29.4.2004, blz. 665), de aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de onderhandelingen over een overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika inzake het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (Passenger Name Records — PNR) voor het voorkomen en bestrijden van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, met inbegrip van georganiseerde criminaliteit (PB C 305E van 14.12.2006, blz. 250), zijn resolutie van 14 februari 2007 over SWIFT, de PNR-overeenkomst en de transatlantische dialoog over deze kwesties (PB C 287E van 29.11.2007, blz. 349), en zijn resolutie van 12 juli 2007 over de PNR-overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika (Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0347). Al deze documenten zijn beschikbaar op http://www.europarl.europa.eu

(6)  Beperking van het gebruik van de gegevens voor doeleinden in het kader van wetshandhaving of bescherming van de veiligheid in gevallen van ernstige georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit of terrorisme, op basis van de definities die zijn vastgesteld in Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3) en in Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 het Europees aanhoudingsbevel (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(7)  „Besluiten tot instapweigering of om een onderzoek of vervolging in te stellen mogen nooit uitsluitend op basis van de resultaten van dergelijke automatische zoekacties of navigatie in databanken, worden genomen.”.

(8)  Overeenkomst tussen de Europese Unie en Australië inzake de verwerking en doorgifte van persoonsgegevens van passagiers (PNR) door luchtvaartmaatschappijen aan de Australische dienst Douane en Grensbescherming, ondertekend op 29 september 2011.

(9)  Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake de verwerking van op voorhand af te geven passagiersgegevens en persoonsgegevens van passagiers (PB L 82 van 21.3.2006, blz. 15).

(10)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van persoonsgegevens van passagiers voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (COM/2011/0032 definitief).

(11)  Op 3 december 2010 heeft de Raad machtiging gegeven voor het openen van onderhandelingen met het oog op sluiting van een overeenkomst tussen de EU en de VS inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden doorgegeven en verwerkt met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, waaronder terrorisme, in het kader van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Zie de persmededeling van de Commissie: http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/10/1661

(12)  Zie de mededeling van de Commissie over „Een integrale aanpak van de bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie” (COM(2010) 609 definitief van 4 november 2010), en daarop aansluitende documenten.

(13)  Advies van de EDPS van 25 maart 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van persoonsgegevens van passagiers voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit; advies van de EDPS van 15 juli 2011 voor gegevensbescherming over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Australië inzake de verwerking en doorgifte van persoonsgegevens van passagiers (Passenger Name Record — PNR) door luchtvaartmaatschappijen aan de Australische dienst Douane en grensbescherming; advies van de EDPS van 19 oktober 2010 betreffende de mededeling van de Commissie over de algemene aanpak van de doorgifte van passagiersgegevens (Passenger Name Record — PNR) aan derde landen; en advies van de EDPS van 20 december 2007 betreffende het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden. Deze adviezen zijn beschikbaar op http://www.edps.europa.eu

(14)  Advies 10/2011 van de Groep gegevensbescherming artikel 29 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van persoonsgegevens van passagiers voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit; Advies 7/2010 betreffende de mededeling van de Europese Commissie over de algemene aanpak van de doorgifte van passagiersgegevens (Passenger Name Record — PNR) aan derde landen; Advies 5/2007 over de follow-upovereenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika, gesloten in juli 2007; en Advies 4/2003 over het in de VS voor de doorgifte van passagiersgegevens gewaarborgde beschermingsniveau. Deze adviezen zijn beschikbaar op http://ec.europa.eu/justice/policies/privacy/workinggroup/wpdocs/2011_en.htm

(15)  Advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 14 juni 2011 inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van persoonsgegevens van passagiers voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (beschikbaar op http://fra.europa.eu/fraWebsite/attachments/FRA-PNR-Opinion-June2011.pdf) en advies van het EESC van 5 mei 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van persoonsgegevens van passagiers voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (beschikbaar op http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.soc-opinions.15579).

(16)  Vgl. voetnoot 5.

(17)  Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).

(18)  Zie de hierboven aangehaalde adviezen van de EDPS en de Groep gegevensbescherming artikel 29.

(19)  Other supplementary information.

(20)  Special Services Information.

(21)  Special Service Requests.

(22)  Zie het hierboven aangehaalde Advies 4/2003 van de Groep gegevensbescherming artikel 29.

(23)  Zie de brief van 19 januari 2011 van de Groep gegevensbescherming artikel 29 aan commissaris Malmström over de PNR-overeenkomsten die de EU heeft gesloten met de VS, Canada en Australië.

(24)  De Groep gegevensbescherming artikel 29 heeft bijvoorbeeld reeds richtsnoeren opgesteld voor informatieverstrekking aan passagiers (zie Advies 2/2007 van de Groep gegevensbescherming artikel 29 van 15 februari 2007 (herzien en bijgewerkt op 24 juni 2008) inzake informatieverstrekking aan passagiers over de doorgifte van PNR-gegevens aan de Amerikaanse overheid, dat beschikbaar is op http://ec.europa.eu/justice/policies/privacy/docs/wpdocs/2008/wp151_nl.pdf).


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/23


Wisselkoersen van de euro (1)

8 februari 2012

2012/C 35/04

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3274

JPY

Japanse yen

102,11

DKK

Deense kroon

7,4328

GBP

Pond sterling

0,83495

SEK

Zweedse kroon

8,8285

CHF

Zwitserse frank

1,2114

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,6290

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,812

HUF

Hongaarse forint

289,65

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6990

PLN

Poolse zloty

4,1773

RON

Roemeense leu

4,3505

TRY

Turkse lira

2,3191

AUD

Australische dollar

1,2251

CAD

Canadese dollar

1,3199

HKD

Hongkongse dollar

10,2927

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,5814

SGD

Singaporese dollar

1,6519

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 480,91

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

10,0158

CNY

Chinese yuan renminbi

8,3614

HRK

Kroatische kuna

7,5823

IDR

Indonesische roepia

11 791,74

MYR

Maleisische ringgit

3,9878

PHP

Filipijnse peso

56,109

RUB

Russische roebel

39,5590

THB

Thaise baht

40,791

BRL

Braziliaanse real

2,2853

MXN

Mexicaanse peso

16,8232

INR

Indiase roepie

65,2350


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/24


Article 107(1), (2) and (4) of Regulation (EEC) No 574/72

Referentieperiode: januari 2012

Toepassingsperiode: april, mei en juni 2012

01-2012

EUR

BGN

CZK

DKK

LVL

LTL

HUF

PLN

1 EUR =

1

1,95580

25,5308

7,43531

0,698968

3,45280

307,329

4,37601

1 BGN =

0,511300

1

13,0539

3,80167

0,357382

1,76542

157,137

2,23745

1 CZK =

0,0391684

0,0766056

1

0,291229

0,0273775

0,135241

12,0376

0,171402

1 DKK =

0,134493

0,263042

3,43372

1

0,0940066

0,464379

41,3337

0,588545

1 LVL =

1,43068

2,79812

36,5264

10,6376

1

4,93985

439,690

6,26068

1 LTL =

0,289620

0,566439

7,39422

2,15341

0,202435

1

89,0087

1,26738

1 HUF =

0,00325384

0,00636386

0,0830731

0,0241933

0,00227433

0,0112349

1

0,0142389

1 PLN =

0,228518

0,446936

5,83425

1,69911

0,159727

0,789029

70,2304

1

1 RON =

0,230327

0,450474

5,88043

1,71255

0,160991

0,795274

70,7862

1,00791

1 SEK =

0,112991

0,220988

2,88475

0,840122

0,0789771

0,390135

34,7254

0,494450

1 GBP =

1,20178

2,35043

30,6823

8,93558

0,840003

4,14949

369,341

5,25899

1 NOK =

0,130290

0,254821

3,32640

0,968744

0,0910683

0,449864

40,0418

0,570149

1 ISK =

0,00626073

0,0122447

0,159841

0,0465504

0,00437605

0,021617

1,92410

0,0273970

1 CHF =

0,825910

1,61531

21,0861

6,14089

0,577284

2,85170

253,826

3,61419


01-2012

RON

SEK

GBP

NOK

ISK

CHF

1 EUR =

4,34165

8,85027

0,832102

7,67520

159,726

1,21079

1 BGN =

2,21988

4,52514

0,425453

3,92433

81,6678

0,619075

1 CZK =

0,170056

0,346651

0,0325921

0,300626

6,25621

0,0474246

1 DKK =

0,583923

1,19030

0,111912

1,03226

21,4821

0,162843

1 LVL =

6,21151

12,6619

1,19047

10,9808

228,517

1,73225

1 LTL =

1,25743

2,56321

0,240993

2,22289

46,2598

0,350668

1 HUF =

0,0141270

0,0287974

0,00270753

0,0249739

0,519723

0,00393971

1 PLN =

0,992147

2,02245

0,190151

1,75393

36,5003

0,276687

1 RON =

1

2,03846

0,191656

1,76781

36,7892

0,278877

1 SEK =

0,490567

1

0,0940200

0,867228

18,0476

0,136808

1 GBP =

5,21769

10,6360

1

9,22388

191,955

1,45509

1 NOK =

0,565672

1,15310

0,108414

1

20,8106

0,157753

1 ISK =

0,0271819

0,0554091

0,00520956

0,0480523

1

0,0075804

1 CHF =

3,58581

7,30952

0,687241

6,33902

131,919

1

Note: all cross rates involving ISK are calculated using ISK/EUR rate data from the Central Bank of Iceland

reference: Jan-12

1 EUR in national currency

1 unit of N.C. in EUR

BGN

1,95580

0,511300

CZK

25,5308

0,0391684

DKK

7,43531

0,134493

LVL

0,698968

1,43068

LTL

3,45280

0,289620

HUF

307,329

0,00325384

PLN

4,37601

0,228518

RON

4,34165

0,230327

SEK

8,85027

0,112991

GBP

0,832102

1,20178

NOK

7,67520

0,130290

ISK

159,726

0,00626073

CHF

1,21079

0,825910

Note: ISK/EUR rates based on data from the Central Bank of Iceland

1.

Volgens Verordening (EEG) nr. 574/72 is de koers voor de omrekening in een munteenheid van bedragen die in een andere munteenheid luiden, de door de Commissie berekende koers op basis van het maandgemiddelde gedurende de in lid 2 vermelde referentieperiode van de wisselkoersen van deze munteenheden die door de Europese Centrale Bank zijn gepubliceerd.

2.

De referentieperiode is:

de maand januari voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 april daaropvolgend moeten worden toegepast,

de maand april voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 juli daaropvolgend moeten worden toegepast,

de maand juli voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 oktober daaropvolgend moeten worden toegepast,

de maand oktober voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 januari daaropvolgend moeten worden toegepast.

De omrekeningskoersen van de munteenheden worden bekendgemaakt in het tweede Publicatieblad van de Europese Unie (C-reeks) van de maanden februari, mei, augustus en november.


INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/26


Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53 van de EER-Overeenkomst op zeevervoerdiensten

2012/C 35/06

A.

Deze mededeling wordt ingevolge de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd) en de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd) bekendgemaakt.

B.

De Europese Commissie (hierna de „Commissie” genoemd) heeft richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 81 van het EG-Verdrag op zeevervoerdiensten (1) vastgesteld. In dat niet-bindende besluit worden de beginselen uiteengezet waarop de Commissie zich zal baseren bij het afbakenen van markten en de beoordeling van samenwerkingsovereenkomsten voor die zeevervoerdiensten welke rechtstreeks worden geraakt door de wijzigingen als gevolg van Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad van 25 september 2006: lijnvaartdiensten, cabotage- en internationale wildevaartdiensten (2).

C.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA beschouwt dit besluit als voor de EER relevant. Teneinde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en een uniforme toepassing van de EER-mededingingsvoorschriften in de hele Europese Economische Ruimte te verzekeren, stelt de Autoriteit deze mededeling vast uit hoofde van de haar bij artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst verleende bevoegdheid. De Autoriteit is voornemens de in deze mededeling neergelegde beginselen en regels te volgen wanneer zij de betrokken EER-regels in een bepaalde zaak toepast (3).

D.

Het doel van die mededeling is met name richtsnoeren te verstrekken over hoe de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA artikel 53 van de EER-Overeenkomst zal toepassen bij het afbakenen van markten en het beoordelen van samenwerkingsovereenkomsten inzake lijnvaartdiensten, cabotage- en internationale wildevaartdiensten.

E.

Deze mededeling is van toepassing op alle zaken waarvoor de Autoriteit uit hoofde van artikel 56 van de EER-Overeenkomst de bevoegde toezichthouder is.

1.   INLEIDING

1.

In de onderhavige richtsnoeren worden de beginselen uiteengezet waarop de Autoriteit zich zal baseren bij het afbakenen van markten en de beoordeling van samenwerkingsovereenkomsten voor die zeevervoerdiensten welke rechtstreeks worden geraakt door de wijzigingen die voortvloeien uit de opname van Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad in de EER-Overeenkomst: lijnvaartdiensten, cabotage- en internationale wildevaartdiensten (4).

2.

Deze richtsnoeren zijn bedoeld om ondernemingen en ondernemersverenigingen die dergelijke diensten exploiteren, voornamelijk van en/of naar een haven of havens in de Europese Economische Ruimte, te helpen beoordelen of de door hen gesloten overeenkomsten (5) verenigbaar zijn met artikel 53 van de EER-Overeenkomst. Zij zijn niet van toepassing op andere sectoren.

3.

Bij Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad werd het toepassingsbereik van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag (6) en van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag (7), uitgebreid tot cabotage en de internationale wilde vaart. Bijgevolg werden de desbetreffende EER-regels door de opneming in de EER-Overeenkomst van Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad dienovereenkomstig gewijzigd. Met ingang van 9 december 2006 vallen derhalve alle sectoren van de zeevervoerdiensten onder het algemeen geldende procedureel kader.

4.

Daarnaast voorzag Verordening (EG) nr. 1419/2006 in de intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 (thans 81 en 82) van het EG-Verdrag op het zeevervoer (8) (die de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences bevatte op grond waarvan scheepvaartlijnen in het kader van lijnvaartconferences tarieven en andere vervoersvoorwaarden konden vaststellen), omdat het conferencesysteem niet langer aan de criteria van artikel 81, lid 3, VEG (thans artikel 101, lid 3, VWEU) voldoet. Bijgevolg leidt de opneming van Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad ertoe dat het conferencesysteem vanaf 18 oktober 2008 niet langer een vrijstelling geniet van het verbod van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Vanaf die datum moeten lijnvaartondernemingen die diensten verrichten van en/of naar een haven/havens in de Europese Economische Ruimte, alle met artikel 53 van de EER-Overeenkomst strijdige activiteiten op het gebied van lijnvaartconferences staken. Dat geldt ook indien andere jurisdicties het vaststellen van tarieven of discussieovereenkomsten door lijnvaartconferences uitdrukkelijk of stilzwijgend toestaan. Bovendien moeten de leden van de conferences ervoor zorgen dat alle in het kader van het conferencesysteem gesloten overeenkomsten vanaf 18 oktober 2008 in overeenstemming zijn met artikel 53 van de EER-Overeenkomst.

5.

De onderhavige richtsnoeren vormen een aanvulling op de aanwijzingen die de Autoriteit in andere mededelingen heeft gegeven. Aangezien de sector zeevervoerdiensten door uitvoerige samenwerkingsovereenkomsten tussen concurrerende ondernemingen wordt gekenmerkt, zijn met name de richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 53 van de EER-Overeenkomst op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (9) en de richtsnoeren inzake de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst (10) van belang.

6.

Horizontale samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van de lijnvaart met het oog op het verrichten van gemeenschappelijke diensten vallen onder Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie van 19 april 2000 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia), zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst (11). Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie zal op 26 april 2009 worden vervangen door Verordening (EG) nr. 906/2009 van de Commissie van 28 september 2009 (12). In die verordeningen, zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst, wordt bepaald onder welke voorwaarden, in overeenstemming met artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, overeenkomsten tussen twee of meer scheepvaartmaatschappijen (consortia) niet onder het verbod van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen.

7.

De onderhavige richtsnoeren doen geen afbreuk aan de uitlegging die mogelijk door het EVA-Hof of het Hof van Justitie van de Europese Unie aan artikel 53 van de EER-Overeenkomst wordt gegeven. De in deze richtsnoeren beschreven beginselen moeten worden toegepast met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak.

8.

De Autoriteit zal deze richtsnoeren gedurende een periode van vijf jaar toepassen.

2.   ZEEVERVOERDIENSTEN

2.1.   Toepassingsgebied

9.

De lijnvaart-, cabotage- en wildevaartdiensten zijn de sectoren op het gebied van het zeevervoer die rechtstreeks worden geraakt door de wijzigingen als gevolg van de opname van Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad in de EER-Overeenkomst.

10.

De lijnvaart betreft het vervoer van goederen, hoofdzakelijk in containers, dat op geregelde wijze plaatsvindt op een welbepaalde route tussen havens, meestal „trade” of vaargebied genoemd. Andere algemene kenmerken van de lijnvaart zijn dat de dienstregelingen en reisdata vooraf worden bekendgemaakt en de diensten voor alle vervoergebruikers beschikbaar zijn.

11.

Volgens artikel 1, lid 3, onder a), van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad, zoals opgenomen in hoofdstuk G, punt 11, van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst (13), wordt onder „wilde vaart” verstaan het zeevervoer in bulk of als stortgoed in grote verpakking (break-bulk) in een schip dat op basis van een reisbevrachtings- of tijdbevrachtingsovereenkomst, of van enige andere vorm van overeenkomst, geheel of gedeeltelijk aan één of meer verladers wordt verhuurd voor niet-geregelde of niet-bekendgemaakte afvaarten, wanneer over de vrachttarieven van geval tot geval afzonderlijk vrij wordt onderhandeld overeenkomstig de voorwaarden van vraag en aanbod. De wilde vaart betreft voornamelijk het ongeregelde vervoer van homogene waren die in de schepen de gehele beschikbare capaciteit vullen (14).

12.

Cabotage betreft het verrichten van zeevervoerdiensten, waaronder wildevaart- en lijnvaartdiensten, tussen twee of meer havens in dezelfde EVA-Staat (15). Hoewel de onderhavige richtsnoeren niet specifiek betrekking hebben op cabotagediensten, zijn zij hierop toch van toepassing in zoverre bij de cabotage van lijnvaart- of wildevaartdiensten wordt gebruikgemaakt.

2.2.   Beïnvloeding van de handel tussen EVA-Staten

13.

Artikel 53 van de EER-Overeenkomst is van toepassing op alle overeenkomsten die de handel tussen EVA-Staten merkbaar kunnen beïnvloeden. Om van beïnvloeding van de handel te kunnen spreken, moet op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kunnen worden verwacht dat de overeenkomst of gedraging, al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, het handelsverkeer tussen EVA-Staten kan beïnvloeden (16). De Autoriteit heeft in haar richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in artikel 53 en 54 van de EER-Overeenkomst (17) aanwijzingen gegeven met betrekking tot de wijze waarop zij het begrip „beïnvloeding van de handel” zal toepassen.

14.

De vervoerdiensten die door lijnvaart- en wildevaartexploitanten worden aangeboden, zijn dikwijls internationaal van aard, waarbij havens in de EER worden verbonden met havens in derde landen en/of waarbij sprake is van invoer en uitvoer tussen twee of meer EVA-Staten (d.w.z. handel binnen de EER) (18). In de meeste gevallen zullen deze diensten de handel tussen EVA-Staten beïnvloeden, onder andere door de impact die zij hebben op de markten voor vervoer- en intermediaire diensten (19).

15.

Het begrip „beïnvloeding van de handel” tussen EVA-Staten is bijzonder relevant voor cabotagediensten in het zeevervoer omdat dit het toepassingsbereik bepaalt van artikel 53 van de EER-Overeenkomst en de wisselwerking ervan met de nationale mededingingsregels ingevolge artikel 3 van hoofdstuk II van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst. In hoeverre dergelijke diensten de handel tussen EVA-Staten kunnen beïnvloeden, moet van geval tot geval worden beoordeeld (20).

2.3.   De relevante markt

16.

Om in het kader van de toepassing van artikel 53 van de EER-Overeenkomst de gevolgen van een overeenkomst voor de mededinging te onderzoeken, moet(en) de relevante product- en geografische markt(en) worden afgebakend. Deze marktafbakening heeft voornamelijk tot doel de concurrentiedruk waaraan ondernemingen blootstaan, op systematische wijze vast te stellen. Hierbij kan de bekendmaking van de Autoriteit inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht binnen de EER (21) als leidraad worden gebruikt. Deze leidraad is tevens relevant voor het afbakenen van de markt met betrekking tot zeevervoerdiensten.

17.

De relevante productmarkt omvat alle producten en/of diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de consument als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd. De relevante geografische markt is het gebied waarbinnen de betrokken ondernemingen een rol spelen in de vraag naar en het aanbod van goederen of diensten, waarbinnen de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn en dat van de aangrenzende gebieden kan worden onderscheiden doordat daar duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen (22). Een scheepvaartonderneming kan geen aanzienlijke invloed uitoefenen op de heersende marktvoorwaarden wanneer de afnemers gemakkelijk kunnen overschakelen op andere dienstverleners (23).

2.3.1.   Lijnvaart

18.

De containerlijnvaart is in verscheidene beschikkingen van de Commissie en arresten van het EU-Hof van Justitie aangemerkt als de relevante productmarkt voor de lijnvaart (24). Deze beschikkingen en arresten betreffen zeevervoerdiensten in de diepzeevaart. Andere vervoerwijzen zijn niet in dezelfde dienstenmarkt opgenomen, hoewel deze diensten in sommige gevallen in zeer beperkte mate onderling subtitueerbaar kunnen zijn. De reden daarvoor was dat slechts voor een ontoereikend deel van deze met containers vervoerde goederen gemakkelijk worden overgeschakeld op andere vervoerwijzen, zoals luchtvervoer (25).

19.

Het kan onder bepaalde omstandigheden passend zijn een engere productmarkt af te bakenen die beperkt is tot een speciaal soort product dat over zee wordt vervoerd. Zo zou bijvoorbeeld de markt voor het vervoer van bederfelijke goederen uitsluitend koelcontainers of ook conventionele koelschepen kunnen omvatten. Hoewel er in uitzonderlijke omstandigheden enige substitutie tussen het traditionele bulkvervoer en containervervoer kan plaatsvinden (26), lijkt er geen sprake te zijn van een duurzame vervanging van containervervoer door bulkvervoer. Voor verreweg de meeste soorten goederen en voor de overgrote meerderheid van de gebruikers van de containerlijnvaart is de traditionele lijnvaart („break bulk”) geen redelijk alternatief voor containervervoer (27). Wanneer goederen eenmaal regelmatig worden gecontaineriseerd, is het weinig waarschijnlijk dat deze nog in een andere vorm worden vervoerd (28). Tot dusverre is derhalve in de gecontaineriseerde lijnvaart vooral sprake van eenzijdige substitueerbaarheid (29).

20.

De relevante geografische markt is het gebied waar de diensten worden aangeboden, meestal een aantal havens waartussen de diensten worden verricht, afgebakend door de overlappende aanloopgebieden van de havens. Wat het Europese deel van de dienst betreft, is de geografische markt in het geval van de lijnvaart tot dusverre aangeduid als een aantal Noord-Europese of Middellandse-Zeehavens. Aangezien lijnvaartdiensten vanuit Middellandse-Zeehavens slechts zeer beperkt substitueerbaar zijn met soortgelijke diensten die vanuit Noord-Europese havens worden aangeboden, worden deze markten als afzonderlijke markten beschouwd (30).

2.3.2.   Wilde vaart

21.

De Autoriteit heeft artikel 53 van de EER-Overeenkomst tot dusverre nog niet op de wilde vaart toegepast. Ondernemingen kunnen bij hun onderzoek de volgende elementen in aanmerking nemen, voor zover deze relevant zijn voor de door hen aangeboden wildevaartdiensten.

Bij de afbakening van de relevante productmarkt aan de vraagzijde in aanmerking te nemen elementen (substitueerbaarheid aan de vraagzijde)

22.

Voor de afbakening van de relevante dienstenmarkten in de sector van de wilde vaart vormen de „voornaamste voorwaarden” van de individuele transportaanvraag een geschikt uitgangspunt, omdat zij doorgaans de belangrijkste elementen (31) van de desbetreffende vervoersvraag bevatten. Afhankelijk van de bijzondere behoeften van de vervoergebruiker, zullen deze voornaamste voorwaarden bestaan uit elementen waarover wel en niet kan worden onderhandeld. Een onderhandelbaar element van de voornaamste voorwaarden, zoals het soort schip of de grootte ervan, kan er bijvoorbeeld op duiden dat de relevante markt met betrekking tot dit specifieke element ruimer is dan in de oorspronkelijke transportaanvraag is aangegeven.

23.

De aard van de dienstverrichting in de wilde vaart kan uiteenlopen, en er is een grote verscheidenheid aan vervoerovereenkomsten. Het kan derhalve noodzakelijk zijn na te gaan of de diensten die op basis van tijdcharter-, reischarter- en bevrachtingsovereenkomsten worden verricht, door de vraagzijde als substitueerbaar worden beschouwd. Is dit het geval, dan behoren zij wellicht tot dezelfde relevante markt.

24.

Scheepstypen worden over het algemeen onderverdeeld in een aantal standaardmaten (32). Gezien de aanzienlijke schaalvoordelen zal een dienst waarbij het ladingvolume en de scheepsgrootte slecht op elkaar zijn afgestemd, mogelijk niet tegen een concurrerend vrachttarief kunnen worden aangeboden. Over het algemeen dient de substitueerbaarheid van schepen van verschillende grootte daarom te worden onderzocht om na te gaan of elke scheepsgrootte een afzonderlijke relevante markt vormt.

Bij de afbakening van de relevante productmarkt aan de aanbodzijde in aanmerking te nemen elementen (substitueerbaarheid aan de aanbodzijde)

25.

De fysieke en technische omstandigheden van de te vervoeren goederen en het scheepstype vormen de eerste aanwijzingen met betrekking tot de relevante markt aan de aanbodzijde (33). Indien schepen tegen geringe kosten en in korte tijd kunnen worden aangepast om een bepaalde lading te vervoeren (34), kunnen verschillende aanbieders van wildevaartdiensten voor het vervoer van deze lading met elkaar concurreren. In dat geval omvat de relevante markt aan de aanbodzijde meer dan een scheepstype.

26.

Er zijn echter bepaalde soorten schepen die technisch zijn aangepast en/of speciaal zijn gebouwd om gespecialiseerde vervoerdiensten te verrichten. Hoewel deze gespecialiseerde schepen ook andere soorten lading kunnen vervoeren, kampen zij mogelijk met een concurrentienadeel. De mogelijkheden van de aanbieders van gespecialiseerde diensten om op andere markten te concurreren, is derhalve wellicht beperkt.

27.

In de wilde vaart bepaalt de individuele vraag welke havens worden aangedaan. De mobiliteit van de schepen kan echter afnemen als gevolg van terminalbeperkingen en beperkingen inzake de diepgang, of door milieunormen voor bepaalde scheepstypen in sommige havens of regio's.

Verdere bij de afbakening van de relevante productmarkt in aanmerking te nemen overwegingen

28.

Verder zou moeten worden onderzocht in hoeverre er in deze sector substitutieketens bestaan tussen scheepsgrootten. In sommige markten van deze vorm van zeevervoer zijn scheepsgrootten aan de uiteinden van de markt niet rechtstreeks substitueerbaar. Toch kan de prijszetting aan deze uiteinden door substitutieketeneffecten worden beperkt, zodat een ruimere markt moet worden afgebakend.

29.

Op bepaalde markten voor de wilde vaart dient te worden nagegaan of schepen als „captive” capaciteit moeten worden beschouwd en daarom bij de beoordeling van de relevante markt van geval tot geval niet in aanmerking moeten worden genomen.

30.

Verder kan de substitueerbaarheid aan aanbod- en vraagzijde door bijkomende factoren worden beïnvloed, zoals de betrouwbaarheid van de dienstverlener en veiligheids- en wettelijke vereisten, zoals bijvoorbeeld de verplichte dubbele romp voor tankers in EER-wateren (35).

Geografische omvang van de markt

31.

Transportvereisten bevatten gewoonlijk geografische elementen zoals de havens of regio's waar de goederen moeten worden geladen en gelost. Deze havens vormen een eerste indicatie voor de afbakening van de relevante geografische markt aan de vraagzijde, zonder vooruit te lopen op de definitieve afbakening van deze markt.

32.

Bepaalde geografische markten kunnen op directionele basis worden afgebakend of tijdelijk van aard zijn, bijvoorbeeld wanneer de vraag naar het vervoer van bepaalde goederen door klimaatomstandigheden of oogstperioden wordt beïnvloed. Bij de afbakening van de relevante geografische markten zou daarom rekening moeten worden gehouden met een nieuwe indeling van schepen, ballastreizen en onevenwichtigheden in de handel.

2.4.   Berekening van marktaandelen

33.

Marktaandelen vormen een bruikbare eerste indicatie van de marktstructuur en de concurrentiepositie van de partijen en hun concurrenten. De Autoriteit en de Commissie beoordelen de marktaandelen van geval tot geval in het licht van de marktvoorwaarden. Wat de lijnvaart betreft, is in verscheidene beschikkingen van de Commissie en arresten van het EU-Hof van Justitie bepaald dat volume- en/of capaciteitsgegevens de basis vormen voor de berekening van marktaandelen (36).

34.

Op de markten voor de wilde vaart concurreren de dienstaanbieders met elkaar om vervoersovereenkomsten te bemachtigen — met andere woorden, zij verkopen reizen of transportcapaciteit. Afhankelijk van de specifieke diensten die zij verrichten, kunnen de aanbieders hun marktaandelen per jaar (37) op basis van verschillende gegevens berekenen, zoals bijvoorbeeld:

a)

het aantal reizen;

b)

het aandeel van de partijen, in volume of waarde, in het totale vervoer van een specifieke lading (tussen twee havens of tussen havenaanloopgebieden);

c)

het aandeel van de partijen op de markt voor tijdcharterovereenkomsten;

d)

de capaciteitsaandelen van de partijen van de desbetreffende vloot (per scheepstype en -grootte).

3.   HORIZONTALE OVEREENKOMSTEN IN DE ZEEVERVOERSECTOR

35.

Samenwerkingsovereenkomsten komen op de zeevervoermarkten veel voor. Aangezien deze overeenkomsten kunnen worden afgesloten door daadwerkelijke of potentiële concurrenten en zij de mededingingsparameters ongunstig kunnen beïnvloeden, moeten de ondernemingen er nauwlettend op toezien dat de mededingingsregels in acht worden genomen. Op dienstenmarkten, zoals het zeevervoer, zijn de volgende elementen van bijzonder groot belang voor de beoordeling van de gevolgen van een overeenkomst voor de relevante markt: tarieven, kosten, kwaliteit, frequentie en differentiatie van de verrichte dienst, innovatie, marketing en verkoop van de dienst.

36.

Er zijn drie overeenkomsten die bijzonder relevant zijn voor de diensten waarop de onderhavige richtsnoeren betrekking hebben: technische overeenkomsten, de informatie-uitwisseling, en poolovereenkomsten.

3.1.   Technische overeenkomsten

37.

Bepaalde soorten technische overeenkomsten vallen mogelijk niet onder het verbod van artikel 53 van de EER-Overeenkomst omdat zij de mededinging niet beperken. Dit geldt bijvoorbeeld voor horizontale overeenkomsten die uitsluitend tot doel en ten gevolge hebben dat technische verbeteringen ten uitvoer worden gelegd of technische samenwerking tot stand komt. Overeenkomsten inzake de tenuitvoerlegging van milieuregelgeving kunnen eveneens tot deze categorie worden gerekend. Overeenkomsten tussen concurrenten op het gebied van tarieven, capaciteit of andere mededingingsparameters vallen in beginsel niet in deze categorie (38).

3.2.   Informatie-uitwisseling tussen concurrenten in de lijnvaartsector

38.

Een informatie-uitwisselingssysteem houdt in dat er een regeling is getroffen op basis waarvan ondernemingen onderling informatie uitwisselen of deze informatie verstrekken aan een gemeenschappelijke instantie die belast is met de centralisering, verzameling en verwerking van deze gegevens voordat deze in de overeengekomen vorm en met de afgesproken regelmaat weer aan de deelnemers worden toegezonden.

39.

Het is in vele sectoren gebruikelijk dat geaggregeerde statistische gegevens en algemene marktinformatie voor de gehele sector worden verzameld, uitgewisseld en gepubliceerd. De publicatie van marktinformatie is een goed middel om de markttransparantie en de kennis van de klanten te vergroten, en kan daardoor efficiëntieverbeteringen tot stand brengen. De uitwisseling van commercieel gevoelige en geïndividualiseerde marktgegevens kan echter onder bepaalde voorwaarden in strijd zijn met artikel 53 van de EER-Overeenkomst. De onderhavige richtsnoeren zijn bedoeld om de aanbieders van lijnvaartdiensten te helpen bepalen wanneer een dergelijke informatie-uitwisseling in strijd is met de mededingingsregels.

40.

In de lijnvaartsector is de uitwisseling van informatie tussen lijnvaartondernemingen die deel uitmaken van consortia welke anders onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst zouden vallen, toegestaan voor zover deze uitwisseling een aanvulling vormt op en noodzakelijk is voor de gemeenschappelijke exploitatie van vervoerdiensten en andere vormen van samenwerking die onder de groepsvrijstelling van Verordening (EG) nr. 823/2000 vallen, zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst (39). Deze informatie-uitwisseling blijft in de onderhavige richtsnoeren buiten beschouwing.

3.2.1.   Algemeen

41.

Bij de beoordeling van informatie-uitwisselingssystemen op grond van het EER-mededingingsrecht moeten de volgende elementen worden onderscheiden.

42.

De uitwisseling van informatie kan een middel zijn om een mededingingsbeperkende gedraging, zoals het toezicht op de naleving van een kartel, gemakkelijker ten uitvoer te kunnen leggen. Wanneer de uitwisseling van informatie verbonden is met een mededingingsbeperkende gedraging, moet de beoordeling ervan samen met een beoordeling van die gedraging worden gemaakt. Zelfs de uitwisseling van informatie als zodanig kan tot doel hebben de mededinging te beperken (40). De onderhavige richtsnoeren hebben geen betrekking op dergelijke gevallen van informatie-uitwisseling.

43.

De uitwisseling van informatie kan echter als zodanig inbreuk maken op artikel 53 van de EER-Overeenkomst door het effect ervan. Deze situatie doet zich voor wanneer de uitwisseling van informatie de onzekerheid over de werking van de betrokken markt vermindert of wegneemt, waardoor de mededinging tussen ondernemingen wordt beperkt (41). Iedere marktdeelnemer moet zelfstandig bepalen welk beleid hij op de markt wil voeren. Het EU-Hof van Justitie heeft derhalve geoordeeld dat het ondernemingen verboden is om al dan niet rechtstreeks contact met andere marktdeelnemers te hebben waardoor hetzij het marktgedrag van een concurrent kan worden beïnvloed, hetzij die concurrent kennis kan krijgen van het (voorgenomen) marktgedrag, wanneer dat contact tot doel of ten gevolge heeft dat de mededinging wordt beperkt, d.w.z. dat er mededingingsvoorwaarden ontstaan die, gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte en het aantal van de ondernemingen en de omvang van de betrokken markt, niet met de normale voorwaarden van die markt overeenkomen (42). Daarentegen heeft het EU-Hof van Justitie geoordeeld dat het stelsel van prijsopgaven op kwartaalbasis, zoals dat op de houtslijpmarkt bestond en dat onafhankelijk ten uitvoer werd gelegd door producenten ten behoeve van gebruikers, op zich marktgedrag vormt dat de onzekerheid van de afzonderlijke ondernemingen over het toekomstige gedrag van hun concurrenten niet vermindert; een dergelijk systeem vormt derhalve, gezien het ontbreken van vooraf tussen de producenten onderling afgestemde feitelijke gedragingen, als zodanig geen inbreuk op artikel 81, lid 1, VEG (thans artikel 102, lid 1, VWEU) (43).

44.

De rechtspraak van de gerechtelijke instanties van de Europese Unie biedt een algemene leidraad bij het onderzoek van de vermoedelijke gevolgen van de uitwisseling van informatie. Het EU-Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de transparantie tussen de marktdeelnemers op een markt met echte concurrentie in beginsel de concurrentie tussen de aanbieders verscherpt (44). Echter, op een oligopolistische markt met een hoge concentratiegraad waar de concurrentie derhalve reeds sterk gereduceerd is, kan de mededinging tussen leveranciers aanmerkelijk worden verminderd door de uitwisseling van nauwkeurige, met korte intervallen verstrekte informatie tussen de grootste concurrenten, met uitsluiting van andere leveranciers en van consumenten. In dergelijke gevallen heeft de regelmatige en frequente uitwisseling van informatie betreffende de werking van de markt immers tot gevolg dat alle concurrenten op geregelde tijdstippen kennis krijgen van de marktpositie en de marketingstrategie van hun concurrenten (45). Het EU-Gerecht heeft tevens geoordeeld dat een systeem voor de uitwisseling van informatie een inbreuk op de mededingingsregels kan vormen, ook wanneer de markt geen hoge concentratiegraad heeft, indien er sprake is van een aantasting van de beslissingsvrijheid van de onderneming als gevolg van de druk die in daaropvolgende besprekingen met concurrenten wordt uitgeoefend (46).

45.

Hieruit blijkt dat de daadwerkelijke of potentiële gevolgen van de uitwisseling van informatie van geval tot geval moeten worden onderzocht omdat de resultaten van de beoordeling afhangen van een combinatie van factoren die voor elk geval specifiek is. De structuur van de markt waar de informatie-uitwisseling plaatsvindt en de kenmerken van de informatie-uitwisseling zijn twee essentiële elementen die door de Autoriteit worden onderzocht wanneer zij een geval van informatie-uitwisseling beoordeelt. De beoordeling moet de daadwerkelijke of potentiële gevolgen van de uitwisseling van informatie voor de markt afzetten tegen de mededingingssituatie die zonder de uitwisselingsovereenkomst zou bestaan (47). Om binnen de werkingssfeer van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst te vallen, moet de uitwisseling van informatie de mededingingsparameters merkbaar ongunstig beïnvloeden (48).

46.

De onderstaande aanwijzingen hebben hoofdzakelijk betrekking op de analyse van een mededingingsbeperking in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Aanwijzingen inzake de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst zijn te vinden in punt 58 hieronder en in de algemene richtsnoeren over dit onderwerp (49).

3.2.2.   Marktstructuur

47.

De concentratiegraad en de vraag- en aanbodstructuur op een bepaalde markt zijn van cruciaal belang om te kunnen beoordelen of een uitwisseling van informatie in het toepassingsgebied van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst valt (50).

48.

De concentratiegraad is met name relevant omdat beperkende gevolgen eerder op sterk geconcentreerde markten zullen spelen, en deze beperkende gevolgen waarschijnlijk een duurzamer karakter zullen hebben dan op minder geconcentreerde markten. Een grotere transparantie in een geconcentreerde markt kan de onderlinge afhankelijkheid van ondernemingen vergroten en de intensiteit van de mededinging aantasten.

49.

De structuur van vraag en aanbod is eveneens belangrijk, met name het aantal concurrerende aanbieders en de symmetrie en stabiliteit van hun marktaandelen, alsmede de aanwezigheid van eventuele structurele banden tussen de concurrenten (51). De Autoriteit kan daarnaast andere factoren onderzoeken zoals de homogeniteit van de dienstverlening en de algehele transparantie van de markt.

3.2.3.   Kenmerken van de uitgewisselde informatie

50.

De uitwisseling van commercieel gevoelige informatie die betrekking heeft op mededingingsparameters zoals prijs, capaciteit of kosten zou eerder onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen dan de uitwisseling van andere informatie. De commerciële gevoeligheid van informatie dient te worden beoordeeld met inachtneming van de onderstaande criteria.

51.

De uitwisseling van informatie die reeds openbaar is vormt geen inbreuk op artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (52). Het is evenwel belangrijk om het transparantieniveau van de markt te bepalen en na te gaan of de informatie-uitwisseling de kwaliteit van de informatie verbetert door deze toegankelijker te maken en/of openbaar beschikbare informatie met andere gegevens combineert. De daaruit voortvloeiende informatie kan commercieel gevoelig worden en de uitwisseling ervan kan mogelijk de mededinging beperken.

52.

Informatie kan individueel of geaggregeerd zijn. Individuele gegevens hebben betrekking op een bepaalde of identificeerbare onderneming. Geaggregeerde gegevens zijn samengevoegde gegevens van een zodanig groot aantal zelfstandige ondernemingen dat herkenning van individuele gegevens onmogelijk is. De uitwisseling van individuele informatie tussen concurrenten zal eerder onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen (53) dan de uitwisseling van geaggregeerde informatie die in beginsel niet onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst valt. De Commissie zal in het bijzonder aandacht besteden aan het aggregatieniveau. Dat moet hoog genoeg zijn om ervoor te zorgen dat de informatie niet kan worden uitgesplitst waardoor ondernemingen de mededingingsstrategieën van hun concurrenten direct of indirect kunnen achterhalen.

53.

Wat de lijnvaart betreft, is echter voorzichtigheid geboden bij het beoordelen van de uitwisseling van capaciteitsprognoses, zelfs in geaggregeerde vorm, vooral wanneer deze uitwisseling op geconcentreerde markten plaatsvindt. Op lijnvaartmarkten is capaciteitsinformatie de belangrijkste parameter om concurrentiegedrag te coördineren, en deze informatie is rechtstreeks van invloed op de prijzen. De uitwisseling van geaggregeerde capaciteitsprognoses waarin wordt aangegeven in welke vaargebieden capaciteit zal worden ingezet, kunnen concurrentiebeperkend zijn in zoverre zij ertoe kunnen leiden dat enkele of alle vervoerders een gemeenschappelijk beleid vaststellen en zij hun diensten aanbieden tegen prijzen die hoger liggen dan concurrerende prijzen. Bovendien bestaat het gevaar dat de gegevens worden uitgesplitst aangezien zij kunnen worden gecombineerd met de individuele opgaven van lijnvaartondernemingen. Hierdoor zouden ondernemingen de marktpositie en -strategieën van concurrenten te weten kunnen komen.

54.

De actualiteit van de gegevens en de periode waarop zij betrekking hebben, zijn eveneens belangrijke factoren. Gegevens kunnen betrekking hebben op het verleden, het heden of de toekomst. De uitwisseling van historische informatie wordt over het algemeen niet geacht onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst te vallen omdat deze geen werkelijke impact kan hebben op het toekomstige gedrag van de onderneming. In eerdere zaken beschouwde de Commissie informatie die meer dan één jaar oud was gewoonlijk als historische informatie (54), terwijl gegevens die minder dan één jaar oud waren als recente informatie werden beschouwd (55). Of de informatie historisch dan wel recent is, moet met enige flexibiliteit worden beoordeeld, rekening houdende met de mate waarin gegevens op de relevante markt verouderen. Over het algemeen geldt dat geaggregeerde informatie sneller als historisch kan worden aangemerkt dan individuele gegevens. Evenzo is het weinig waarschijnlijk dat recente volume- en capaciteitsgegevens de mededinging beperken, zolang die gegevens tot een passend niveau zijn geaggregeerd zodat individuele transacties van verladers of vervoerders direct noch indirect kunnen worden achterhaald. Toekomstige gegevens hebben betrekking op de wijze waarop een onderneming denkt dat de markt zich zal ontwikkelen of op de strategie die zij op die markt wenst te volgen. De kans dat de uitwisseling van toekomstige informatie problematisch is, is bijzonder groot, met name wanneer deze betrekking heeft op prijzen of productie. Deze informatie kan de commerciële strategie onthullen die een onderneming voornemens is op de markt te voeren. Daarbij kan de concurrentie tussen de partijen bij de gegevensuitwisseling merkbaar worden verminderd en de mededinging potentieel worden beperkt.

55.

De frequentie van de informatie-uitwisseling dient eveneens te worden onderzocht. Hoe vaker gegevens worden uitgewisseld, des te sneller kunnen concurrenten reageren. Vervolgens kunnen gemakkelijker tegenmaatregelen worden genomen, hetgeen uiteindelijk ertoe leidt dat de prikkel om concurrentie-initiatieven op de markt te ondernemen, afneemt. De zogenaamde „verborgen concurrentie” kan aldus worden beperkt.

56.

Ook de wijze waarop informatie wordt verstrekt, moet worden onderzocht om het eventuele effect ervan op de markt(en) na te gaan. Hoe meer de informatie met klanten wordt gedeeld, des te minder dit aanleiding zal geven tot problemen. Indien daarentegen de markttransparantie enkel wordt verbeterd ten behoeve van de aanbieders, kan het voordeel van een grotere „verborgen concurrentie” voor de klanten verloren gaan.

57.

In de lijnvaart worden prijsindexcijfers gebruikt om de gemiddelde prijsbewegingen voor het vervoer van een zeecontainer weer te geven. Het is weinig waarschijnlijk dat een prijsindex die gebaseerd is op naar behoren geaggregeerde prijsgegevens in strijd is met artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst, mits het aggregatieniveau hoog genoeg is om ervoor te zorgen dat de informatie niet kan worden uitgesplitst waardoor ondernemingen de mededingingsstrategieën van hun concurrenten direct of indirect kunnen achterhalen. Indien hun prijsindex de onzekerheid over de werking van de markt vermindert of wegneemt waardoor de mededinging tussen ondernemingen wordt beperkt, dan zou deze in strijd zijn met artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Bij de beoordeling van het vermoedelijke effect van een dergelijke prijsindex op een bepaalde relevante markt dient rekening te worden gehouden met het aggregatieniveau van de gegevens en de historische of recente aard ervan, evenals met de frequentie waarmee de index wordt bekendgemaakt. Over het algemeen is het belangrijk om alle individuele elementen van een informatie-uitwisselingsregeling tezamen te beoordelen om rekening te houden met potentiële interacties, bijvoorbeeld tussen de uitwisseling van capaciteits- en volumegegevens, enerzijds, en van een prijsindex, anderzijds.

58.

De uitwisseling van informatie tussen vervoerders welke de mededinging beperkt, kan niettemin efficiëntieverbeteringen tot stand brengen, zoals een betere planning van investeringen en een efficiënter gebruik van capaciteit. Deze efficiëntieverbeteringen moeten worden aangetoond en zij moeten ook de klanten ten goede komen en opwegen tegen de concurrentiebeperkende gevolgen van de informatie-uitwisseling in het licht van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst. In dit verband zij erop gewezen dat een van de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst is dat de gebruikers een billijk aandeel moeten ontvangen van de uit de beperkende overeenkomst voortvloeiende voordelen. Indien aan alle vier de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst is voldaan, is het verbod van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst niet van toepassing (56).

3.2.4.   Brancheorganisaties

59.

In de lijnvaart kan, evenals in elke andere sector, overleg en informatie-uitwisseling plaatsvinden in het kader van een brancheorganisatie, mits deze organisatie niet wordt gebruikt als: a) een forum voor kartelbijeenkomsten (57); b) een structuur waarin mededingingsbeperkende besluiten worden genomen of mededingingsbeperkende aanbevelingen aan de leden wordt gedaan (58), of c) een middel om informatie uit te wisselen dat de onzekerheid over de werking van de markt vermindert of wegneemt waardoor de mededinging tussen ondernemingen wordt beperkt zonder dat aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, is voldaan (59). Deze contacten moeten worden onderscheiden van de besprekingen die op legitieme basis binnen brancheorganisaties worden gevoerd over onderwerpen als, bijvoorbeeld, technische en milieunormen.

3.3.   Poolovereenkomsten in de sector van de wilde vaart

60.

De meest voorkomende vorm van horizontale samenwerking in de sector van de wilde vaart is de poolovereenkomst op het gebied van het zeevervoer. Er is geen universele modelovereenkomst op dit gebied. De meeste poolovereenkomsten in de verschillende hieronder beschreven marktsegmenten lijken evenwel een aantal kenmerken te delen.

61.

In het kader van standaardpoolovereenkomsten in het zeevervoer wordt een aantal soortgelijke schepen (60) van verschillende eigenaren samengebracht en onder één beheersinstantie geëxploiteerd. Een poolmanager is doorgaans belast met het commerciële management (bijvoorbeeld de gemeenschappelijke marketing (61), de onderhandeling over vrachttarieven en de centralisering van inkomsten en reiskosten (62)) en met de commerciële exploitatie (het plannen van scheepsbewegingen en het geven van instructies aan schepen, het benoemen van havenagenten, de voorlichting van klanten, de uitgifte van vrachtbrieven, het bestellen van bunkers, het innen van de door de schepen gegenereerde inkomsten en de verdeling daarvan volgens een van tevoren overeengekomen wegingssysteem enz.). De poolmanager werkt dikwijls onder toezicht van een algemene uitvoerende commissie die de scheepseigenaren vertegenwoordigt. De technische exploitatie van de schepen valt gewoonlijk onder de verantwoordelijkheid van de respectieve eigenaren (veiligheid, bemanning, reparaties, onderhoud, enz.). Hoewel de leden van de pool hun diensten gezamenlijk aanbieden, voeren zij deze dikwijls individueel uit.

62.

Uit deze beschrijving kan worden opgemaakt dat het belangrijkste aspect van standaardpoolovereenkomsten op het gebied van het zeevervoer de gemeenschappelijke verkoop is, en dat er verder enige gemeenschappelijke productie is. De aanwijzingen die in de richtsnoeren van de Autoriteit inzake de toepasselijkheid van artikel 53 van de EER-Overeenkomst op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (63) worden gegeven, zowel wat de gemeenschappelijke verkoop betreft als variant van een gemeenschappelijke commercialiseringovereenkomst alsmede ten aanzien van de gemeenschappelijke productie, zijn derhalve relevant. Aangezien de kenmerken van poolovereenkomsten zeer divers zijn, moet elke poolovereenkomst, op basis van het zwaartepunt (64) ervan, afzonderlijk worden onderzocht om na te gaan of deze onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst valt en zo ja, of zij aan alle vier de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst voldoet.

63.

Poolovereenkomsten die in het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (65) vallen omdat zij zijn opgericht als een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische entiteit vervult (zogenaamde volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen, zie artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad) worden niet rechtstreeks geraakt door de bij Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad geïntroduceerde wijzigingen en blijven in de onderhavige richtsnoeren buiten beschouwing. Aanwijzingen betreffende het begrip „volwaardige gemeenschappelijke onderneming” kunnen onder andere worden gevonden in de geconsolideerde mededeling van de Commissie over bevoegdheidskwesties in het kader van Verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (66). Aangezien dergelijke pools de coördinatie van het concurrentiegedrag van hun moederondernemingen tot doel of ten gevolge hebben, wordt deze coördinatie beoordeeld overeenkomstig de criteria van artikel 53, leden 1 en 3, van de EER-Overeenkomst om vast te stellen of de transactie al dan niet verenigbaar is met de werking van de EER-Overeenkomst (67).

3.3.1.   Niet onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallende poolovereenkomsten

64.

Poolovereenkomsten vallen niet onder het verbod van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst indien de partijen bij die overeenkomst geen daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer twee of meer scheepseigenaren een pool opzetten, alleen met het doel offertes in te dienen voor vrachtovereenkomsten die zij individueel niet in de wacht zouden kunnen slepen of om vrachtovereenkomsten aan te gaan die zij alleen niet zouden kunnen uitvoeren. Deze conclusie geldt ook in gevallen waarin deze pools incidenteel een andere lading vervoeren die slechts een klein deel van het totale volume uitmaakt.

65.

Pools waarvan de activiteit niet van invloed is op de relevante mededingingsparameters omdat zij van geringe betekenis zijn en/of de handel tussen lidstaten niet merkbaar beïnvloeden (68), vallen niet onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Een pool valt echter niet in het toepassingsgebied van de mededeling van de Autoriteit betreffende overeenkomsten van geringe betekenis indien hij prijszetting (inclusief gezamenlijke verkoop) behelst.

3.3.2.   Bijna altijd onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallende poolovereenkomsten

66.

Poolovereenkomsten tussen concurrenten die tot gezamenlijke verkoop beperkt zijn, hebben doorgaans tot doel en ten gevolge dat het prijsbeleid van de concurrenten onderling wordt afgestemd (69).

3.3.3.   Poolovereenkomsten die onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst kunnen vallen

67.

Indien de poolovereenkomst niet ten doel heeft de mededinging te beperken, dan moeten de gevolgen ervan voor de betrokken markt worden onderzocht. Een overeenkomst valt onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst wanneer te verwachten valt dat zij merkbaar ongunstig zal uitwerken op de mededingingsparameters op de markt, zoals kosten, differentiatie en kwaliteit van de diensten en innovatie. Overeenkomsten kunnen dit effect sorteren door de concurrentie tussen de partijen bij een overeenkomst of tussen de partijen en derden merkbaar te beperken (70).

68.

Sommige poolovereenkomsten in de wilde vaart omvatten geen gezamenlijke verkoop doch omvatten wel enige vorm van coördinatie met betrekking tot de mededingingsparameters (zoals gemeenschappelijke dienstregeling of gezamenlijke inkoop). Deze overeenkomsten vallen slechts onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst indien de partijen bij de overeenkomst een zekere mate van marktmacht bezitten (71).

69.

In hoeverre de poolovereenkomst de markt merkbaar ongunstig kan beïnvloeden, hangt van de economische context af, rekening houdende met de gecombineerde marktmacht van de partijen en de aard van de overeenkomst evenals met andere structurele factoren op de relevante markt. Verder moet worden nagegaan of de poolovereenkomst van invloed is op het gedrag van de partijen op aangrenzende markten die nauw verbonden zijn met de markt die rechtstreeks door de samenwerking wordt beïnvloed (72). Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de markt van de pool de markt voor het vervoer van bosbouwproducten is in speciale hoekige schepen (markt A) en de leden van de pool eveneens schepen in de drogebulkmarkt exploiteren (markt B).

70.

Wat de structurele factoren op de relevante markt betreft is het weinig waarschijnlijk dat een pool met een laag marktaandeel een concurrentiebeperkend effect heeft. De marktconcentratie, de positie van en het aantal concurrenten, de stabiliteit van de marktaandelen op termijn, het aantal leden van de pools, de drempels voor markttoettreding en de waarschijnlijkheid van toetreding, de markttransparantie, de kopersmacht van de vervoergebruikers als tegenwicht en de aard van de diensten (bijvoorbeeld homogene versus gedifferentieerde dienstverlening) zijn additionele factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de gevolgen van een bepaalde pool voor de relevante markt.

71.

Met betrekking tot de aard van de overeenkomst dient te worden nagegaan of de overeenkomst clausules bevat die het concurrentiegedrag van de pool of de leden daarvan op de markt aantasten, zoals clausules die de leden verbieden op dezelfde markt actief te zijn buiten de pool om (niet-concurrentiebedingen), „lock-in”-perioden en opzeggingstermijnen (uittredingsclausules) en de uitwisseling van commercieel gevoelige informatie. Daarnaast moet worden gekeken naar eventuele banden tussen pools, hetzij wat het management of de leden betreft, hetzij op het gebied van het delen van kosten en opbrengsten.

3.3.4.   Toepasselijkheid van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst

72.

Wanneer poolovereenkomsten onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen, moeten de betrokken ondernemingen ervoor zorgen dat zij aan alle vier de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst voldoen (73). Artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst sluit niet a priori bepaalde soorten overeenkomsten van zijn toepassingsbereik uit. In beginsel vallen alle beperkende overeenkomsten die voldoen aan de vier voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst onder de uitzonderingsregeling. Deze analyse omvat een glijdende schaal. Hoe groter de op grond van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vastgestelde mededingingsbeperking, des te omvangrijker moeten de efficiëntieverbeteringen en de voordelen voor de gebruikers zijn.

73.

Het is aan de betrokken ondernemingen om aan te tonen dat de pool de vervoerdiensten verbetert of de technische of economische vooruitgang bevordert in de vorm van efficiëntieverbeteringen. Deze efficiëntieverbeteringen mogen niet het gevolg zijn van besparingen op kosten die inherent zijn aan de mededinging, doch moeten voortvloeien uit de integratie van economische activiteiten.

74.

Poolovereenkomsten kunnen efficiëntieverbeteringen tot stand brengen dankzij een hogere bezettingsgraad en schaalvoordelen. Gewoonlijk worden door poolovereenkomsten in de wilde vaart de scheepsbewegingen gezamenlijk gepland om de vloten geografisch te spreiden. Door het spreiden van schepen kan het aantal ballastreizen worden beperkt waardoor de totale bezettingsgraad van de pool kan worden verhoogd en schaalvoordelen kunnen worden bereikt.

75.

De gebruikers moeten een billijk aandeel in de gegenereerde efficiëntieverbeteringen ontvangen. Overeenkomstig artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst moeten de gunstige gevolgen voor alle gebruikers in de relevante markt in aanmerking worden genomen - niet de gevolgen voor elke individuele gebruiker (74). Deze voordelen moeten de gebruikers ten minste compenseren voor eventuele daadwerkelijke of potentiële ongunstige effecten van de mededingingsbeperking in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (75). Om na te gaan in hoeverre het doorgeven van dergelijke voordelen te verwachten valt, dienen de structuur van de wildevaartmarkten en de vraagelasticiteit ter zake eveneens te worden onderzocht.

76.

Een poolovereenkomst mag geen beperkingen opleggen die niet onmisbaar zijn om de efficiëntievebeteringen tot stand te brengen. Daarom moet worden onderzocht of de partijen de efficiëntieverbeteringen zelfstandig tot stand hadden kunnen brengen. Hierbij is het van belang om onder andere na te gaan wat de minimale efficiënte schaal (MES) is om uiteenlopende soorten wildevaartdiensten te verrichten. Bovendien moet elke beperkende clausule in een poolovereenkomst voldoende noodzakelijk zijn om de beweerde efficiëntieverbeteringen te bereiken. Beperkende clausules kunnen voor een langere periode of de gehele looptijd van de poolovereenkomst, dan wel alleen gedurende een overgangsperiode, gerechtvaardigd zijn.

77.

Ten slotte mag de poolovereenkomst de partijen niet in staat stellen de mededinging op een wezenlijk deel van de desbetreffende dienstenmarkt uit te schakelen.


(1)  PB C 245 van 26.9.2008, blz. 2.

(2)  Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad van 25 september 2006 houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 (thans 81 en 82) van het Verdrag op het zeevervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1/2003 inzake de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot cabotage en internationale wilde vaart (PB L 269 van 28.9.2006, blz. 1). Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Commissie is in de EER-Overeenkomst opgenomen bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 153/2006 van 30 september 2007 tot wijziging van Bijlagen XIII (Vervoer) en XIV (Mededinging) en Protocol nr. 21 bij de EER-Overeenkomst (PB L 89 van 29.3.2007, blz. 25 en EER-Supplement nr. 15 van 29.3.2005, blz. 20).

(3)  De bevoegdheid individuele zaken te behandelen die onder de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst vallen, is verdeeld tussen de Toezichthoudende Autoriteit en de Commissie volgens de in artikel 56 van de EER-Overeenkomst vastgestelde regels. Slechts één van de beide toezichthouders is bevoegd een bepaalde zaak te behandelen.

(4)  Zie voetnoot 2 hierboven betreffende Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad van 25 september 2006 en de opneming ervan in de EER-Overeenkomst.

(5)  De term „overeenkomst” wordt gebruikt voor overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

(6)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1) werd in bijlage XIV en de Protocollen nrs. 21 en 23 bij de EER-Overeenkomst opgenomen bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 130/2004 van 24 september 2004 (PB L 64 van 10.3.2005, blz. 57 en EER-Supplement nr. 12 van 10.3.2005, blz. 42) en in hoofdstuk II van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst van 24 september 2004.

(7)  Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18) werd in de Protocollen nrs. 21 en 23 bij de EER-Overeenkomst opgenomen bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 178/2004 van 3 december 2004 (PB L 133 van 26.5.2005, blz. 35 en EER-Supplement nr. 26 van 26.5.2005, blz. 25) en in hoofdstuk III van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst van 3 december 2004.

(8)  Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad (PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4) werd opgenomen in hoofdstuk G, punt 11, van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst.

(9)  Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 53 van de EER-Overeenkomst op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PB C 266 van 31.10.2002, blz. 1 en EER-Supplement nr. 55, 31.10.2002, blz. 1).

(10)  Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst (PB C 208 van 6.9.2007, blz. 1 en EER-Supplement nr. 42, 6.9.2007, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie (PB L 100 van 20.4.2000, blz. 24) werd in hoofdstuk G, punt 11c van bijlage XIV van de EER-Overeenkomst opgenomen bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 49/2000 (PB L 237 van 21.9.2000, blz. 60 en EER-Supplement nr. 42 van 21.9.2000, blz. 3).

(12)  Verordening (EG) nr. 906/2009 van de Commissie (PB L 256 van 29.9.2009, blz. 31) is nog niet opgenomen in de EER-Overeenkomst.

(13)  Zie voetnoot 8.

(14)  De Commissie heeft een aantal kenmerken geïdentificeerd die eigen zijn aan gespecialiseerd vervoer en die dit vervoer onderscheiden van de vervoerdiensten via lijnvaart en wilde vaart. Het gaat hier om het verrichten van geregelde diensten voor een bijzonder type goederen. Deze diensten worden gewoonlijk verricht op basis van vrachtovereenkomsten waarbij gespecialiseerde schepen worden gebruikt die technisch zijn aangepast aan en/of gebouwd zijn voor het vervoer van specifieke goederen. Beschikking 94/980/EG van de Commissie van 19 oktober 1994, zaak IV/34.446 — Transatlantic Agreement (PB L 376 van 31.12.1994, blz. 1) (hierna de „TAA-beschikking” genoemd), overweging 47-49.

(15)  Artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7), opgenomen in hoofdstuk V, punt 53a, van bijlage XIII bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 70/97 (PB L 30 van 5.2.1998, blz. 42 en EER-Supplement bij PB nr. 5 van 5.2.1998, blz. 175).

(16)  Arresten van het EU-Hof van Justitie, zaak 42/84 Remia BV e.a./Commissie, Jurispr. 1985, blz. 2545, punt 22 en arrest van het EU-Hof van Justitie, zaak 319/82, Ciments et Bétons de l'Est/Kerpen & Kerpen, Jurispr. 1983, blz. 4173, punt 9.

(17)  PB C 291 van 30.11.2006, blz. 46 en EER-Supplement nr. 59 van 30.11.2006, blz. 18.

(18)  Dat een dienst naar/vanuit een niet in de EER gelegen haven plaatsvindt, sluit niet uit dat de handel tussen EVA-Staten wordt beïnvloed. De gevolgen van deze diensten voor klanten en andere dienstaanbieders in de EER die van deze diensten gebruikmaken, moeten zorgvuldig worden geanalyseerd om vast te stellen of deze diensten al dan niet onder de jurisdictie van de EER vallen. Zie de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 17.

(19)  Beschikking 93/82/EEG van de Commissie van 23 december 1992 (zaken IV/32.448, en IV/32.450 CEWAL) (PB L 34 van 10.2.1993, blz. 1), overweging 90, bevestigd door het arrest van het EU-Gerecht van eerste aanleg, gevoegde zaken T-24/93 tot en met T-26/93 en T-28/93, Compagnie Maritime Belge e.a./Commissie, Jurispr. 1996, blz. II-1201, punt 205. TAA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 14, overweging 288-296, bevestigd door het arrest van het EU-Gerecht van eerste aanleg, zaak T-395/94, Atlantic Container Line e.a./Commissie (hierna het „TAA-arrest” genoemd), punt 72-74; Beschikking 1999/243/EG van de Commissie van 16 september 1998 (zaak IV/35.134 — Trans-Atlantic Conference Agreement) (hierna de „TACA-beschikking” genoemd) (PB L 95 van 9.4.1999, blz. 1), overweging 386-396, en Beschikking 2003/68/EG van de Commissie van 14 november 2002 (zaak COMP/37.396 — herziene TACA), (hierna de „herziene TACA-beschikking” genoemd) (PB L 26 van 31.1.2003, blz. 53), overweging 73.

(20)  Zie, voor toelichting over de toepassing van de beïnvloeding van de handel, de richtsnoeren van de Autoriteit betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 17.

(21)  PB L 200 van 16.7.1998, blz. 48 en EER-Supplement nr. 28 van 16.7.1998, blz. 3.

(22)  Bekendmaking inzake de bepaling van de relevante markt, reeds aangehaald in voetnoot 21, punt 8.

(23)  Bekendmaking inzake de bepaling van de relevante markt, reeds aangehaald in voetnoot 21, punt 13.

(24)  TAA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 14; en de TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, punten 60-84. De bepaling van de relevante markt in de TACA-beschikking werd bevestigd door het Van het EU-Gerecht van eerste aanleg in zijn arrest in gevoegde zaken T-191/98, T-212/98 tot en met 214/98, Atlantic Container Line AB e.a./Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-3275, (hierna het „TACA-arrest” genoemd), punt 781-883.

(25)  Overweging 62 van de TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, en punten 783-789 van het TACA-arrest, reeds aangehaald in voetnoot 24.

(26)  TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, overweging 71.

(27)  TAA-arrest, reeds aangehaald in voetnoot 18, punt 273, en TACA-arrest, reeds aangehaald in voetnoot 24, punt 809.

(28)  TAA-arrest, reeds aangehaald in voetnoot 19, punt 281, en Beschikking van de Commissie van juli 2005, zaak COMP/M.3829 — Maersk/Ponl (PB C 147 van 17.6.2005, blz. 18), punt 13.

(29)  TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, overweging 62-75; TACA-arrest, reeds aangehaald in voetnoot 24, punt 795, en beschikking van de Commissie in de zaak-Maersk/Ponl, reeds aangehaald in voetnoot 28, overweging 13 en 112-117.

(30)  TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, overweging 76-83, en herziene TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, overweging 39.

(31)  In geval van een reischarter bijvoorbeeld zijn de voornaamste elementen van een transportaanvraag de te vervoeren goederen, het volume van deze goederen, de laad- en loshavens, het liggeld of de uiterste aankomstdatum van de goederen en de technische bijzonderheden met betrekking tot het benodigde schip.

(32)  De sector lijkt ervan uit te gaan dat elke scheepsgrootte een afzonderlijke markt vormt. In de scheepvaartpers en de Baltic Exchange worden prijsindexcijfers gepubliceerd voor alle standaard-scheepsmaten. In deskundigenrapporten wordt de markt eveneens verdeeld op basis van scheepsgrootte.

(33)  Bijvoorbeeld, vloeibare bulkgoederen kunnen niet worden vervoerd met drogebulkschepen en koellading kan niet worden vervoerd met autoschepen. Veel olietankers kunnen zowel vuile als schone olieproducten vervoeren. Zij kunnen evenwel geen schone producten vervoeren onmiddellijk nadat zij vuile producten hebben getransporteerd.

(34)  Om over te schakelen van kolen- op graanvervoer is bij een drogebulkschip slechts een schoonmaakoperatie van een dag nodig, die gedurende een ballastreis kan plaatsvinden. Op andere wildevaartmarkten kan de reiniging meer tijd kosten.

(35)  Verordening (EG) nr. 417/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 18 februari 2002 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2978/94 van de Raad (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 1) is bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 132/2002 opgenomen in hoofdstuk V, punt 56m, van bijlage XIII van de EER-Overeenkomst (PB L 336, 12.12.2002, blz. 32 en EER-Supplement nr. 61 van 12.12.2002, blz. 26).

(36)  TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, overweging 85; de herziene TACA-beschikking, reeds aangehaald in voetnoot 19, overwegingen 85 en 86, en het TACA-arrest, reeds aangehaald in voetnoot 24, punten 924, 925 en 927.

(37)  Afhankelijk van de specifieke kenmerken van de desbetreffende wildevaartmarkt kunnen kortere perioden in aanmerking worden genomen, bijvoorbeeld op markten waar bevrachtingsovereenkomsten met een looptijd van minder dan een jaar worden aangeboden.

(38)  Beschikking 2000/627/EG van de Commissie van 16 mei 2000 (zaak IV/34.018 — Far East Trade Tariff Charges and Surcharges Agreement (FETTSCA)) (PB L 268 van 20.10.2000, blz. 1), overweging 153; arrest van het EU-Gerecht van eerste aanleg, zaak T-229/94, Deutsche Bahn AG/Commissie, Jurispr. 1997, blz. II-1689, punt 37.

(39)  Verordening (EG) nr. 823/2000, reeds aangehaald in voetnoot 11, is van toepassing op internationale lijnvaartdiensten van of naar een of meer EER-havens, uitsluitend voor goederenvervoer, en voornamelijk per container — zie de artikelen 1 en 2 en artikel 3, lid 2, onder g) van die verordening.

(40)  Arrest van het EU-Hof van Justitie, zaak C-49/92 P, Commissie/Anic Partecipazioni, Jurispr. 1999, blz. I-4125, punten 121-126.

(41)  Arrest van het EU-Hof van Justitie, zaak C-7/95 P, John Deere/Commissie, Jurispr. 1998, blz. I-3111, punt 90 en arrest van het Hof van Justitie, zaak C-194/99 P, Thyssen Stahl/Commissie, Jurispr. 2003, blz. I-10821, punt 81.

(42)  Arrest van het EU-Hof van Justitie, zaak C-238/05, Asnef-Equifax/Asociación de Usuarios de Servicios Bancarios (Ausbanc), Jurispr. 2006, blz. I-11125, punt 52, en arrest van het Hof van Justitie, zaak C-49/92 P, Commissie/Anic Partecipazioni, reeds aangehaald in voetnoot 40, punten 116 en 117.

(43)  Arrest van het EU-Hof van Justitie, gevoegde zaken C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85 en C-125/85 tot en met C-129/85, A. Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, Jurispr. 1993, blz. I-1307, punt 59 tot 65.

(44)  Arrest van het EU-Hof van Justitie, zaak C-7/95 P, John Deere/Commissie, reeds aangehaald in voetnoot 41, punt 88.

(45)  Arrest van het EU-Gerecht van eerste aanleg, zaak T-35/92, John Deere Ltd/Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-957, punt 51, in beroep bevestigd door het arrest in John Deere Ltd/Commissie, zaak C-7/95 P, reeds aangehaald in voetnoot 41.

(46)  Arrest van het EU-Gerecht van eerste aanleg, zaak T-141/94 Thyssen Stahl AG/Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-347, punten 402 en 403.

(47)  Arrest van het EU-Hof van Justitie, zaak C-7/95 P, John Deere Ltd/Commissie, reeds aangehaald in voetnoot 41, punt 75-77.

(48)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 10, punt 16.

(49)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 10.

(50)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 10, punt 25.

(51)  In de lijnvaart bestaan operationele en/of structurele banden tussen concurrenten, bijvoorbeeld door de deelname aan consortiumovereenkomsten waardoor lijnvaartondernemingen informatie kunnen delen met het doel een gemeenschappelijke dienstverlening aan te bieden. Het eventuele bestaan van dergelijke banden moet van geval tot geval in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het effect dat een bijkomende uitwisseling van informatie op de betrokken markt heeft.

(52)  TACA-arrest, reeds aangehaald in voetnoot 24, punt 1154.

(53)  Beschikking 78/252/EEG van de Commissie van 23 december 1977, zaak IV/29.176 — Plantaardig perkament (PB L 70 van 13.3.1978, blz. 54).

(54)  Beschikking 92/157/EEG van de Commissie van 17 februari 1992, zaak IV/31.370 — UK Agricultural Tractor Registration Exchange (PB L 68 van 13.3.1992, blz. 19) overweging 50.

(55)  Beschikking 98/4/EGKS van de Commissie van 26 november 1997, zaak IV/36.069 — Wirtschaftsvereiningung Stahl (PB L 1 van 3.1.1998, blz. 10) overweging 17.

(56)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 10.

(57)  Beschikking 2004/421/EG van de Commissie van 16 december 2003, zaak COMP/38.240 — Industriële buizen (PB L 125 van 28.4.2004, blz. 50).

(58)  Beschikking 82/896/EEG van de Commissie van 15 december 1982, zaak IV/29.883 — AROW/BNIC (PB L 379 van 31.12.1982, blz. 1); Beschikking 96/438/EG van de Commissie van 5 juni 1996, zaak IV/34.983 — Fenex (PB L 181 van 20.7.1996, blz. 28).

(59)  Beschikking 92/157/EEG (UK Agricultural Tractor Registration Exchange), reeds aangehaald in voetnoot 54.

(60)  Hierdoor kan de pool grote vrachtovereenkomsten aangaan, verschillende overeenkomsten combineren en het aantal ballastreizen verminderen door een zorgvuldige vlootplanning.

(61)  De schepen van de pool worden bijvoorbeeld als één commercieel geheel gepresenteerd dat vervoersoplossingen biedt ongeacht welk schip de reis daadwerkelijk onderneemt.

(62)  De inkomsten van de pool worden bijvoorbeeld geïnd door de centrale beheersinstantie en vervolgens op basis van een ingewikkeld wegingssysteem onder de deelnemers verdeeld.

(63)  Respectievelijk in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 3 van de richtsnoeren, reeds aangehaald in voetnoot 9.

(64)  Richtsnoeren inzake horizontale samenwerkingsovereenkomsten, reeds aangehaald in voetnoot 9, punt 12.

(65)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties tussen ondernemingen (de EG-concentratieverordening) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1) werd in hoofdstuk G, punt 11c van bijlage XIV van de EER-Overeenkomst opgenomen bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 78/2004 (PB L 219 van 19.6.2004, blz. 13 en EER-Supplement nr. 32 van 19.6.2004, blz. 1).

(66)  PB C 95 van 16.4.2008, blz. 1.

(67)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, reeds aangehaald in voetnoot 65, artikel 2, lid 4.

(68)  Mededeling van de Autoriteit betreffende overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (de minimis) (PB C 67 van 20.3.2003, blz. 20 en EER-Supplement van het PB nr. 15 van 20.3.2003, blz. 11) en richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel”, reeds aangehaald in voetnoot 17.

(69)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst op horizontale samenwerkingsovereenkomsten, reeds aangehaald in voetnoot 9, punt 5. De prijszettingsactiviteiten van onafhankelijke scheepsmakelaars in het kader van hun verkoopbemiddeling vallen niet in deze categorie.

(70)  Richtsnoeren inzake de toepassing van artikel 53, lid 3, reeds aangehaald in voetnoot 10.

(71)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst op horizontale samenwerkingsovereenkomsten, reeds aangehaald in voetnoot 9, punt 149.

(72)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst op horizontale samenwerkingsovereenkomsten, reeds aangehaald in voetnoot 9, punt 142.

(73)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 10.

(74)  Arrest van het EU-Hof van Justitie, zaak C-238/05, Asnef-Equifax/Ausbanc, reeds aangehaald in voetnoot 42, punt 70.

(75)  Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, reeds aangehaald in voetnoot 10, punt 24.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/40


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN — EACEA/5/12

MEDIA 2007 — Ontwikkeling, distributie, promotie en opleiding

Opleiding

2012/C 35/07

1.   Doelstellingen en beschrijving

Deze kennisgeving van een oproep tot het indienen van voorstellen is gebaseerd op Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) (1).

Een van de acties tot uitvoering van dit besluit is de verbetering van de beroepsopleiding van professionals in de audiovisuele sector. Doel is hun de nodige kennis en vaardigheden bij te brengen om concurrerende producten te maken op de Europese markt en andere markten.

Oproep EACEA/5/12 tot het indienen van projectvoorstellen op het gebied van beroepsopleiding is de laatste onder MEDIA 2007 en biedt een 2-jarige partnerschapskaderovereenkomst.

2.   In aanmerking komende kandidaten

Aanvragers moeten in een van de volgende landen zijn gevestigd:

de 27 landen van de Europese Unie;

de EER-landen: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen;

Zwitserland en Kroatië.

Deze oproep is gericht tot kandidaten die behoren tot een van de volgende categorieën waarvan de activiteiten bijdragen aan bovengenoemde acties:

film- en televisiescholen;

universiteiten;

gespecialiseerde opleidingsinstellingen;

particuliere bedrijven in de audiovisuele sector;

gespecialiseerde beroepsorganisaties of -verenigingen in de audiovisuele sector.

3.   Subsidiabele acties

De volgende acties en activiteiten in de aan het MEDIA-programma deelnemende landen komen voor subsidiëring in aanmerking.

Acties die erop gericht zijn vakmensen in de audiovisuele sector een beter inzicht te geven in de Europese dimensie en hen in staat te stellen om deze in hun werk te integreren door de deskundigheid op de volgende gebieden te verbeteren:

opleidingen in economisch, financieel en commercieel beheer;

opleidingen in nieuwe audiovisuele technologieën;

opleidingen in de ontwikkeling van scenarioprojecten.

Een project mag maximaal 12 maanden duren.

4.   Gunningscriteria

Aan subsidiabele voorstellen worden punten toegekend (met een maximum van 100) op basis van de volgende weging:

kwaliteit van de inhoud van de activiteit (20 punten);

projectbeheer (20 punten);

kwaliteit van het partnerschap met de audiovisuele sector (20 punten);

Europese dimensie (20 punten);

impact (20 punten).

5.   Begroting

De maximale begroting voor deze oproep tot het indienen van voorstellen bedraagt 7 000 000 EUR.

De financiële bijdrage van de Commissie bedraagt maximaal 50 %/60 % van de totale subsidiabele kosten.

Het Agentschap behoudt zich de mogelijkheid voor om niet alle beschikbare financiële middelen toe te kennen.

6.   Uiterste datum voor het indienen van voorstellen

De termijn voor het indienen van de subsidieaanvragen is vastgesteld op 16 april 2012.

Aanvragen dienen naar het volgende adres te worden gestuurd:

Uitvoerend Agentschap Onderwijs, Audiovisuele Media en Cultuur (EACEA)

Oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/5/12

Dhr. Constantin DASKALAKIS

BOUR 3/30

Bourgetlaan 1

1140 Brussel

BELGIË

Uitsluitend aanvragen die op het daartoe bestemde aanvraagformulier zijn ingediend en die naar behoren zijn ingevuld, gedateerd en ondertekend door de persoon die bevoegd is namens de aanvragende organisatie juridisch bindende overeenkomsten aan te gaan, worden in behandeling genomen.

Per fax of e-mail ingediende aanvragen worden niet geaccepteerd.

7.   Volledige informatie

Gedetailleerde richtsnoeren voor de kandidaten, alsmede aanvraagformulieren zijn te vinden op het internetadres:

http://ec.europa.eu/culture/media/programme/training/forms/index_en.htm

Aanvragen moeten met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier worden ingediend en alle gevraagde informatie en bijlagen bevatten.


(1)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 12.


9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/42


Samenvatting van de rechterlijke beslissing betreffende Akcinė bendrovė bankas SNORAS overeenkomstig Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (hierna „de richtlijn genoemd”)

2012/C 35/08

OPROEP TOT INDIENING VAN SCHULDVORDERINGEN. IN ACHT TE NEMEN TERMIJNEN

Op 7 december 2011 heeft de districtsrechtbank van Vilnius beslist een faillissementsprocedure in te leiden ten aanzien van de naamloze vennootschap bank SNORAS (Akcinė bendrovė bankas SNORAS, rechtspersonennummer: 112025973, btw-nummer: LT120259716, statutaire zetel: A. Vivulskio g. 7, Vilnius, Lietuva, ingeschreven in het Register van rechtspersonen Litouwen (hierna „AB bankas SNORAS” genoemd)), rechtszaaknummer: B2-7791-611/2011, procedurenummer: 2-55-3-03098-2011-9. De rechtbank heeft de heer Neil Cooper aangesteld als faillissementscurator van AB bankas SNORAS. Het deel van de beslissing dat op de inleiding van de faillissementsprocedure betrekking heeft, is in werking getreden op 20 december 2011, de datum waarop AB bankas SNORAS de status van een onderneming in staat van faillissement heeft verworven. De faillissementsprocedure ten aanzien van AB bankas SNORAS is een liquidatieprocedure in de zin van de richtlijn.

Overeenkomstig de beslissing van de districtsrechtbank van Vilnius van 7 december 2011 zijn schuldeisers gemachtigd om binnen een maand na de inwerkingtreding van de beslissing tot inleiding van de faillissementsprocedure financiële vorderingen in te dienen die vóór de datum van de inleiding van de faillissementsprocedure zijn ontstaan. Bij beslissing van 13 januari 2012 heeft de districtsrechtbank van Vilnius de termijn waarover schuldeisers van AB bankas SNORAS beschikken om vorderingen in te dienen die vóór de datum van de inleiding van de faillissementsprocedure zijn ontstaan, verlengd tot en met 10 februari 2012. Dit betekent dat schuldeisers tot en met 10 februari 2012 de tijd hebben om hun vorderingen bij de faillissementscurator in te dienen. Het wordt aanbevolen om voor de indiening van vorderingen gebruik te maken van het vorderingenformulier dat beschikbaar is op de website van de bank (http://www.snoras.com).

De vorderingen en alle bijlagen daarbij dienen naar het volgende adres te worden gezonden:

Bankrutuojanti AB bankas SNORAS

A. Vivulskio g. 7

LT-03221 Vilnius

LIETUVA/LITHUANIA

Elke schuldeiser waarvan de woonplaats of statutaire zetel in Litouwen gelegen is, moet zijn vordering in het Litouws indienen. Elke schuldeiser van de bank waarvan de woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie gelegen is, mag een vordering in de officiële taal van de betrokken lidstaat indienen. Er moet echter een vertaling in het Litouws van de vordering worden bijgevoegd; in dat geval moet de vordering in het Litouws de titel „Reikalavimo pateikimas” hebben. Het formulier moet door een gemachtigd persoon worden ondertekend. Schuldeisers moeten ook de aard van de vordering specificeren, alsmede de datum waarop deze is ontstaan en het bedrag ervan; zij moeten tevens informatie over eventuele aangehouden effecten verschaffen.

Indien schuldeisers nalaten een vordering in te dienen en/of hun vorderingen na het verstrijken van de bovengenoemde uiterste datum indienen, dan wel indien niet alle vereiste informatie wordt verstrekt, kunnen deze vorderingen worden geweigerd. De rechtbank kan evenwel na het verstrijken van de bovenvermelde uiterste datum ingediende vorderingen van schuldeisers aanvaarden indien zij van oordeel is dat deze datum om dwingende redenen is overschreden.

Verdere informatie over het indienen van vorderingen is te vinden op de volgende website: http://www.snoras.com

Vilnius, Litouwen, 17 januari 2012.

Curator van Akcinė bendrovė bankas SNORAS (in staat van faillissement) (handelend als agent ervan zonder persoonlijke aansprakelijkheid)

Neil COOPER


Rectificaties

9.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/43


Rectificatie van de oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het werkprogramma 2011 voor subsidies op het gebied van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor de periode 2007-2013 (Besluit C(2011) 1772 van de Commissie, als gewijzigd bij Besluit C(2011) 9531 van de Commissie)

( Publicatieblad van de Europese Unie C 7 van 10 januari 2012 )

2012/C 35/09

Het directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer van de Europese Commissie publiceert een rectificatie van de oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het jaarlijks werkprogramma voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) voor de periode 2007-2013, als gepubliceerd in PB C 7 van 10.1.2012, blz. 6.

De gerectificeerde tekst van de oproep tot het indienen van voorstellen is beschikbaar op:

http://tentea.ec.europa.eu/en/apply_for_funding/follow_the_funding_process/annual_call_2011.htm