ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.CE2010.285.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 285E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
21 oktober 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement
ZITTING 2009-2010
Vergaderingen van 24 tot 26 november 2009
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 95 E van 15.4.2010
De aangenomen teksten van 25 november 2009 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2007 zijn bekendgemaakt in PB L 19 van 23.1.2010.
AANGENOMEN TEKSTEN

 

Woensdag, 25 november 2009

2010/C 285E/01

Conferentie van Kopenhagen over klimaatverandering
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over de EU-strategie voor de Conferentie van Kopenhagen over klimaatverandering (COP 15)

1

2010/C 285E/02

Meerjarenprogramma 2010-2014 betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid — Stockholm-programma
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger — programma van Stockholm

12

2010/C 285E/03

Euromediterrane economische en handelspartnerschap
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over het Euromediterrane economische en handelspartnerschap met het oog op de achtste Euromed-conferentie van de ministers van Handel in Brussel op 9 december 2009

35

2010/C 285E/04

Schadevergoeding voor passagiers bij faillissement van luchtvaartmaatschappijen
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over schadevergoeding voor passagiers bij faillissement van luchtvaartmaatschappijen

42

2010/C 285E/05

Oorsprongsmarkering
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over oorsprongsaanduiding

44

 

Donderdag, 26 november 2009

2010/C 285E/06

Uitbreidingsstrategie 2009 met betrekking tot de landen van de westelijke Balkan, IJsland en Turkije
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het uitbreidingsstrategiedocument voor 2009 van de Commissie met betrekking tot de landen van de westelijke Balkan, IJsland en Turkije

47

2010/C 285E/07

De uitbanning van geweld tegen vrouwen
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen

53

2010/C 285E/08

Een politieke oplossing tegen de piraterij langs de Somalische kusten
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over een politieke oplossing tegen de piraterij langs de Somalische kusten

59

2010/C 285E/09

Rookvrije ruimtes
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over rookvrije ruimtes

63

2010/C 285E/10

Ratificatie en uitvoering van geactualiseerde ILO-verdragen
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de verdragen die de IAO als bijgewerkt heeft geclassificeerd

67

2010/C 285E/11

Wereldtop van de FAO over de voedselzekerheid
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de FAO-top en voedselzekerheid

69

2010/C 285E/12

Nicaragua
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over Nicaragua

74

2010/C 285E/13

Laos en Vietnam
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de situatie in Laos en Vietnam

76

2010/C 285E/14

China: de rechten van minderheden en de toepassing van de doodstraf
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over China: de rechten van minderheden en de toepassing van de doodstraf

80

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 24 november 2009

2010/C 285E/15

Verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Tobias Pflüger
Besluit van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Tobias Pflüger (2009/2055(IMM))

84

 

Woensdag, 25 november 2009

2010/C 285E/16

Aanpassing van het Reglement van het Parlement aan het Verdrag van Lissabon
Besluit van het Europees Parlement van 25 november 2009 over de aanpassing van het Reglement van het Parlement aan het Verdrag van Lissabon (2009/2062(REG))

86

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag, 24 november 2009

2010/C 285E/17

Elektronische-communicatienetwerken en -diensten ***III
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, Richtlijn 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, en Richtlijn 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PE-CONS 3677/2009 – C7-0273/2009 – 2007/0247(COD))

111

2010/C 285E/18

Statistieken over pesticiden ***III
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden (PE-CONS 3676/2009 – C7-0258/2009 – 2006/0258(COD))

112

2010/C 285E/19

Algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (gecodificeerde versie) (COM(2009)0113 – C7-0039/2009 – 2009/0037(COD))

113

2010/C 285E/20

Macrofinanciële bijstand aan Georgië *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Georgië (COM(2009)0523 – C7-0269/2009 – 2009/0147(CNS))

114

2010/C 285E/21

Macrofinanciële bijstand aan Armenië *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Armenië (COM(2009)0531 – C7-0268/2009 – 2009/0150(CNS))

115

2010/C 285E/22

Macrofinanciële bijstand aan Servië *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Servië (COM(2009)0513 – C7-0270/2009 – 2009/0145(CNS))

116

2010/C 285E/23

Macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina (COM(2009)0596 – C7-0278/2009 – 2009/0166(CNS))

117

2010/C 285E/24

Gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het ontwerp voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (10893/2009 – C7-0002/2009 – 2007/0238(CNS))

118

2010/C 285E/25

Wijziging van bijlagen II en III bij het Ospar-Verdrag *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van de wijzigingen van bijlage II en bijlage III bij het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Ospar-verdrag) met betrekking tot de opslag van kooldioxidestromen in geologische formaties (COM(2009)0236 – C7-0019/2009 – 2009/0071(CNS))

121

2010/C 285E/26

Overeenkomst EG/Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (wijziging van Besluit 2006/326/EG) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2006/326/EG met het oog op de vaststelling van een procedure voor de uitvoering van artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (COM(2009)0100 – C6-0108/2009 – 2009/0031(CNS))

123

2010/C 285E/27

Overeenkomst EG/Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (wijziging van Besluit 2006/325/EG) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2006/325/EG met het oog op de vaststelling van een procedure voor de uitvoering van artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (COM(2009)0101 – C6-0109/2009 – 2009/0034(CNS))

124

2010/C 285E/28

Herstelplan voor zwarte heilbot *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2115/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van een herstelplan voor zwarte heilbot in het kader van de visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (COM(2009)0127 – C7-0006/2009 – 2009/0041(CNS))

125

2010/C 285E/29

Sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (COM(2009)0441 – C7-0164/2009 – 2009/0121(CNS))

126

2010/C 285E/30

Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (COM(2009)0081 – C6-0101/2009 – 2009/0023(CNS))

127

2010/C 285E/31

Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing – Vijfde Deel ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft – Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing – Vijfde Deel (COM(2009)0142 – C7-0047/2009 – 2009/0048(COD))

128

2010/C 285E/32

Gebruik van informatica op douanegebied *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het initiatief van de Franse Republiek met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad inzake het gebruik van informatica op douanegebied (17483/2008 – C6-0037/2009 – 2009/0803(CNS))

129

 

Woensdag, 25 november 2009

2010/C 285E/33

Etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (14639/6/2009 – C7-0287/2009 – 2008/0221(COD))

150

BIJLAGE

151

2010/C 285E/34

Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering: België – textielsector en Ierland – Dell
Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2009)0515 – C7-0208/2009 – 2009/2135(BUD))

151

BIJLAGE

154

 

Donderdag, 26 november 2009

2010/C 285E/35

Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2011) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2011) (COM(2009)0254 – C7-0054/2009 – 2009/0072(CNS))

156

2010/C 285E/36

Overeenkomst EG/Oekraïne voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied *
Commissie industrie, onderzoek en energie Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne (COM(2009)0182 – C7-0018/2009 – 2009/0062(CNS))

170

2010/C 285E/37

Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie (IPEEC) en Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie bij het Internationaal Energieagentschap *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening door de Europese Gemeenschap van het Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie (IPEEC) en het Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie bij het Internationaal Energieagentschap (COM(2009)0438 – C7-0219/2009 – 2009/0119(CNS))

171

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement ZITTING 2009-2010 Vergaderingen van 24 tot 26 november 2009 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 95 E van 15.4.2010 De aangenomen teksten van 25 november 2009 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2007 zijn bekendgemaakt in PB L 19 van 23.1.2010. AANGENOMEN TEKSTEN

Woensdag, 25 november 2009

21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/1


Woensdag, 25 november 2009
Conferentie van Kopenhagen over klimaatverandering

P7_TA(2009)0089

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over de EU-strategie voor de Conferentie van Kopenhagen over klimaatverandering (COP 15)

2010/C 285 E/01

Het Europees Parlement,

gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering (UNFCCC) en het Kyoto-protocol bij het UNFCCC,

gezien het Actieplan van Bali (Besluit 1/COP 13),

gelet op de komende Vijftiende Conferentie van de Deelnemende Partijen (COP 15) van de UNFCCC en de Vijfde Conferentie van de Deelnemende Partijen aan het Protocol van Kyoto (COP/MOP 5), welke van 7 tot en met 18 december 2009 te Kopenhagen (Denmarken) zullen worden gehouden,

gezien het klimaat- en energiepakket dat het Parlement op 17 december 2008 heeft goedgekeurd, met name Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (1) en gezien Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (2),

gezien Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 september 2009 getiteld „Meer internationale middelen om de strijd tegen klimaatverandering te financieren: Een Europese blauwdruk voor de overeenkomst van Kopenhagen” (COM(2009)0475),

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over klimaatverandering, met name zijn resoluties van 4 februari 2009 over „2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor een toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering” (4) en van 11 maart 2009 over een strategie van de EU voor een uitgebreide overeenkomst inzake de klimaatverandering in Kopenhagen en het ter beschikking stellen van voldoende middelen voor het beleid inzake klimaatverandering (5),

gezien de gemeenschappelijke verklaring van 20 december 2005 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: „De Europese Consensus” (6), en met name de punten 22, 38, 75, 76 en 105 daarvan,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 29 en 30 oktober 2009,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 oktober 2008 met de titel „Naar een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen” (7),

gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de onderhandelingen over een uitgebreide internationale overeenkomst over klimaatverandering voor de periode vanaf 2012 naar verwachting in december 2009 in Kopenhagen zullen worden afgerond; overwegende dat deze overeenkomst juridisch bindend moet zijn en moet aansluiten bij de laatste wetenschappelijke bewijzen, die erop duiden dat de klimaatverandering zich sneller en agressiever voltrekt dan eerder aangenomen, en met de doelstelling om de toename van de gemiddelde wereldwijde jaarlijkse oppervlaktetemperatuur tot 2oC of minder boven de pre-industriële niveaus te beperken („de 2oC-doelstelling”),

B.

overwegende dat het om de 2oC-doelstelling te bereiken nodig is dat de ontwikkelde landen het voortouw nemen met een significante vermindering van hun emissies en dat de ontwikkelingslanden eveneens tot het bereiken van deze doelstelling bijdragen,

C.

overwegende dat de ontwikkelingslanden het minst aan de klimaatverandering hebben bijgedragen, maar met de ernstigste consequenties daarvan worden geconfronteerd, en overwegende dat de klimaatverandering een risico betekent voor 40 % van de internationale investeringen in armoedebestrijding en zo een bedreiging vormt voor de doeltreffendheid en duurzaamheid van het ontwikkelingswerk; overwegende dat er duidelijk behoefte is aan meer coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de klimaatverandering en ontwikkelingsinitiatieven,

D.

overwegende dat klimaatverandering de kans op conflicten over natuurlijke rijkdommen kan doen toenemen vanwege de afname van beschikbare landbouwgrond, toenemende waterschaarste, ontbossing of door migratie als gevolg van het klimaat; overwegende dat ook rekening moet worden gehouden met de mogelijke invloed op de volksgezondheid,

E.

overwegende dat ongeveer 20 % van de uitstoot van broeikasgassen in de wereld voor rekening van de ontbossing komt, die ook een belangrijke oorzaak van het verlies aan biodiversiteit is, een ernstig gevaar vormt voor het ontwikkelingsproces en met name armen in hun bestaan bedreigt,

F.

overwegende dat er aanzienlijk meer middelen nodig zijn om in ontwikkelingslanden de noodzakelijke reductie- en aanpassingsmaatregelen te kunnen treffen, en dat er dan ook middelen beschikbaar moeten worden gesteld om de klimaatverandering met eenzelfde inzet aan te pakken als bij de huidige financiële crisis nodig was,

G.

overwegende dat het merendeel van de in verband met de klimaatverandering toegezegde kredieten afkomstig is uit begrotingen voor de officiële ontwikkelingshulp, zodat voor ontwikkelingshulp bestemde fondsen een andere bestemming krijgen en een ernstige bedreiging ontstaat voor de armoedebestrijding en het bereiken van de millenniumdoelstellingen,

H.

overwegende dat een bindend internationaal kader dat tot emissiebeperkingen op de vereiste schaal leidt ook grote, onmiddellijke extra voordelen voor de volksgezondheid in de gehele wereld zal hebben, en dat de vorderingen op weg naar de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen zonder een dergelijk kader gevaar lopen, en de omgekeerde richting zouden kunnen inslaan,

I.

overwegende dat de EU de enige regio ter wereld is die zich bindende streefdoelen voor vermindering van broeikasemissies heeft gesteld door haar goedkeuring te hechten aan bovengenoemd klimaat- en energiepakket, bestaande uit wetgevende maatregelen waarmee in 2020 een unilaterale vermindering van de broeikasgassen met 20 % ten opzichte van de niveaus van 1990 moet zijn bewerkstelligd, gekoppeld met het streven om tot een reductie van 30 % of meer, overeenkomstig de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen, te komen als er in Kopenhagen een voldoende ambitieuze en bindende internationale overeenkomst tot stand komt die de andere ontwikkelde landen verplicht tot vergelijkbare inspanningen en de economisch al verder ontwikkelde ontwikkelingslanden aan hun verantwoordelijkheid en hun mogelijkheden aangepaste bijdragen oplegt,

J.

overwegende dat er op wereldschaal behoefte is aan een verandering van technologie en technologische samenwerking ter bespoediging van het tempo van innovatie en een schaalvergroting op het gebied van demonstratie en verspreiding, zodat alle landen toegang kunnen krijgen tot betaalbare, duurzame technologieën,

K.

overwegende dat energie-efficiency een cruciale rol speelt bij de beperking van CO2-emissies, met name bij de recente initiatieven inzake de energieprestaties van gebouwen en energie-etiketteringsvoorschriften,

L.

overwegende dat ambitieuze klimaatmaatregelen een bijdrage zouden leveren aan het oplossen van de huidige economische crisis door banen te creëren en de economische bedrijvigheid te doen toenemen, en overwegende dat het Internationale energie-agentschap een ambitieuze overeenkomst in Kopenhagen noodzakelijk acht om door de crisis vertraagde investeringen in goede banen naar in milieuopzicht duurzame investeringen te leiden,

M.

overwegende dat een aantal derde landen maatregelen heeft genomen ter bestrijding van de klimaatverandering, waaronder vaststelling van emissiebeperkingsdoelen,

N.

overwegende dat een ruim opgezette overeenkomst in Kopenhagen noodzakelijk is voor de aanpak van koolstoflekkage en om gelijke uitgangsposities voor allen te scheppen bij het streven naar een beperking met 30 % van de broeikasgasemissies,

O.

overwegende dat voor een doeltreffende beperking van de uitstoot van broeikasgassen een holistische benadering vereist is die alle emitterende productie- en mobiliteitssectoren bestrijkt en die overwogen moet worden in het kader van een geslaagde overgang naar een duurzaam economisch model dat ervoor zorgt dat milieukwaliteit hand in hand gaat met economische groei, het scheppen van welvaart en technologische vooruitgang,

Doel

1.

dringt erop aan dat de EU een extern klimaatbeleid ontwikkelt en met één stem spreekt om haar leidende rol in de onderhandelingen op de COP 15 te handhaven, en in discussies met haar internationale partners veel ambitie toont, ten einde in Kopenhagen een ambitieuze en juridisch bindende internationale overeenkomst tot stand te brengen, overeenkomstig de meest recente wetenschappelijke inzichten en aansluitend bij de 2oC-doelstelling;

2.

benadrukt dat nog voor het eind van dit jaar partijen in Kopenhagen tot een juridisch bindende overeenkomst moeten komen inzake de reductiedoelstellingen van de industrielanden en de financiering ervan, en een formeel proces moeten vaststellen teneinde in de eerste maanden van 2010 te komen tot een juridisch bindende, alomvattende klimaatovereenkomst, die bij 1 januari 2013 in werking treedt;

3.

roept de staatshoofden en regeringsleiders van alle COP 15-leden op aan dit verzoek de hoogste prioriteit te verlenen en politiek leiderschap aan de dag te leggen, en onderstreept hoe belangrijk het is dat deze staatshoofden en regeringsleiders zich vrijmaken om het conferentiedeel op hoog niveau bij te wonen ten einde elke kans uit te sluiten dat een overeenkomst over belangrijke nationale langetermijnverplichtingen op losse schroeven blijkt te staan omdat de aanwezige onderhandelaars niet over het vereiste politieke mandaat of de vereiste autoriteit beschikken;

4.

onderstreept dat het, om ervoor te zorgen dat de aangegane verbintenissen ook na afloop van de eerste periode van verbintenissen van het Kyoto-protocol worden gehonoreerd, dringend noodzakelijk is dat de onderhandelingen in Kopenhagen over een vervolgovereenkomst worden afgerond, en wijst erop dat iedere verdere vertraging bij het nemen van wereldomspannende maatregelen zou kunnen leiden tot een situatie waarin de toekomstige generaties de klimaatverandering niet langer onder controle kunnen houden;

Reductieverplichtingen

5.

onderstreept dat de internationale overeenkomst gebaseerd moet zijn op het beginsel van „gezamenlijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid”, waarbij de geïndustrialiseerde landen het voortouw nemen bij de reductie van door hun binnenlandse emissies. Gezien hun economische „gewicht” moeten China, India en Brazilië, zich echter verplichten tot doelstellingen die vergelijkbaar zijn met die van de geïndustrialiseerde landen, terwijl andere opkomende economieën – overeenkomstig het Actieplan van Bali – in het kader van duurzame ontwikkeling op nationaal niveau adequate reductiemaatregelen moeten nemen die op meetbare, rapporteerbare en controleerbare wijze worden gesteund en mogelijk gemaakt met behulp van door de ontwikkelde landen verstrekte technologie, middelen en capaciteitsopbouw, met inachtneming, bij de overdracht van technologie, de bescherming van de industriële-eigendomsrechten en de bijzondere behoeften van de minst ontwikkelde landen;

6.

is van mening dat de overeenkomst van Kopenhagen de partijen tot bindende reducties moet verplichten, en in geval van verzuim in nader te definiëren sancties op internationaal niveau moet voorzien;

7.

herinnert eraan dat de internationale overeenkomst dient te waarborgen dat er in de ontwikkelde landen collectieve beperkingen van de emissies van broeikasgassen worden bereikt die in 2020 vergeleken bij 1990 bij de hogere waarden van het traject van 25-40 % liggen, zoals is aanbevolen in het vierde verslag van het Internationale panel inzake klimaatverandering (IPCC 4AR), en dat recent wetenschappelijk onderzoek erop lijkt te wijzen dat er behoefte is aan een emissiebeperking van ten minste 40 %; dringt erop aan dat deze beperking in het binnenland wordt behaald; herinnert eraan dat er voor de EU en de overige ontwikkelde landen een langetermijndoelstelling van tenminste 80 % in 2050 ten opzichte van 1990 moet worden vastgesteld; herinnert eraan dat de uitstoot van broeikasgassen in de wereld uiterlijk in 2015 moet gaan dalen; benadrukt de noodzaak dat de reductiedoelen waarover in de internationale overeenkomst overeenstemming is bereikt aansluiten bij de 2°C-doelstelling en stroken met de meest recente wetenschappelijke inzichten; dringt daarom aan op een regelmatige herziening van de overeenkomst om ervoor te zorgen dat de reductiedoelstellingen ambitieus genoeg zijn om de 2°C-doelstelling te halen en dat deze doelstellingen aansluiten bij de meest recente wetenschappelijk inzichten; dringt aan op invoering van een wereldwijd koolstofregistratiemechanisme;

8.

vraagt de EU te verduidelijken onder welke voorwaarden zij bereid is toe te zeggen haar emissies nog meer te verminderen, en dat het publiek in de ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen hier rijp voor lijkt;

9.

wenst dat rapportageverplichtingen worden opgenomen in de overeenkomst van Kopenhagen die inhouden dat de in Bijlage 1 genoemde partijen actieprogramma's moeten opstellen voor het bereiken van emissiebeperkingen in de periode tot 2050 welke stroken met de limiet van 2°C;

10.

juicht de verbintenis van Japan toe om zijn emissies tegen 2020 met 25 % te verminderen en begroet de positieve signalen uit China; roept de Verenigde Staten er in het licht van deze ontwikkelingen met klem toe op de tijdens de verkiezingscampagne gestelde streefdoelen bindend vast te leggen om een sterk signaal te geven aangaande de wil van de leidinggevende ontwikkelde landen om de strijd tegen de klimaatverandering aan te gaan; wijst er in dit verband voorts op dat het van grote betekenis is dat ook India een bijdrage levert;

11.

is verheugd over de bovengenoemde Mededeling van de Commissie van 10 september 2009 als een belangrijke stap in de discussie, en onderstreept in het bijzonder de rol van het Europees Parlement als begrotingsautoriteit;

12.

herinnert eraan dat de internationale overeenkomst er ook in moet voorzien dat de ontwikkelingslanden als groep de groei van hun emissies beperken tot 15 tot 30 % onder het „gewone” niveau om ervoor te zorgen dat de 2oC-doelstelling wordt bereikt;

13.

onderstreept dat de niet-Bijlage I-landen niet als één blok kunnen worden beschouwd aangezien ze niet allemaal beschikken over dezelfde mogelijkheden om te investeren in maatregelen voor het opvangen van en het aanpassen aan klimaatverandering, en ook hun vermogen om zich aan klimaatverandering aan te passen onderling verschilt;

14.

verzoekt de EU de leden van de COP 15-bijeenkomst een gemeenschappelijke visie voor het jaar 2050 en de periode daarna te ontwikkelen;

15.

herinnert voorts aan zijn aanbeveling om bepaalde beginselen die zijn aangenomen in het kader van het klimaat- en energiepakket als blauwdruk te gebruiken voor de te sluiten internationale overeenkomst, met name wat betreft het verplichte lineaire traject voor de door ontwikkelde landen aan te gane verbintenissen, de op basis van geverifieerde emissies en het bruto binnenlands product (BBP) toe te passen differentiatie en het striktere handhavingsregime met een jaarlijkse reductiefactor;

Financiering

16.

benadrukt dat een overeenkomst in Kopenhagen de noodzakelijke stimulans kan zijn voor een „Sustainable New Deal”, die duurzame sociale en economische groei bevordert, ecologisch duurzame technologie, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiency stimuleert, het energieverbruik omlaag brengt en nieuwe werkgelegenheid en sociale cohesie in zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden waarborgt; wijst op het feit dat ook rekening moet worden gehouden me de volksgezondheidsaspecten van klimaatverandering; herinnert aan het Stern-rapport over de economische effecten van klimaatverandering, waaruit blijkt dat er duidelijke economische redenen voor de internationale gemeenschap zijn om zo spoedig mogelijk op de klimaatverandering te reageren; erkent dat initiële investeringen door de publieke sector in een duurzame energie-infrastructuur en in aanvullende onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten de maatschappelijke kosten van de klimaatverandering zullen verminderen;

17.

onderstreept dat actieve participatie van alle landen bij het aanpakken van de klimaatuitdaging alleen tot stand zal komen als de ontwikkelingslanden en opkomende economieën een duurzame economische groei blijven doormaken; dringt daarom aan op beter geïntegreerde beleidsreacties op uitdagingen op het gebied van ontwikkeling en klimaat;

18.

onderstreept dat klimaatverandering een uitdaging is waarvoor geen pasklare politieke oplossing bestaat, maar dat de optelsom van de bestaande mogelijkheden en een drastische toename van de efficiëntie in alle sectoren van de economie en de samenleving zowel in de ontwikkelde landen als in de ontwikkelingslanden een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het probleem van hulpbronnen en verdeling, en de weg naar een derde industriële revolutie zouden effenen;

19.

onderstreept dat de bevolking in ontwikkelingslanden de gevolgen van de klimaatverandering nog sterker zullen voelen en dat ook de ontwikkelingslanden er bijgevolg alle belang bij hebben een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake klimaatverandering;

20.

onderstreept de verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen om de ontwikkelingslanden voldoende, duurzame en voorspelbare financiële en technische steun te verlenen om hen in staat te stellen zich te verplichten tot beperking van hun broeikasgasemissies, zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering en door ontbossing en aantasting van de bossen veroorzaakte emissies te verminderen, alsmede de capaciteitsopbouw te versterken om te voldoen aan verplichtingen op grond van de toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering;

21.

onderstreept dat deze verplichtingen om te voorzien in de vereiste financiële ondersteuning voor de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering in het kader van het UNFCC nieuw moeten zijn en een aanvulling moet vormen op de officiële ontwikkelingshulp en bovendien onafhankelijk moet zijn van de jaarlijkse begrotingsprocedures in de lidstaten; herinnert eraan dat deze middelen niet in de vorm van geconcessioneerde leningen moeten worden verdeeld, maar als subsidies; herinnert aan de reeds bestaande verplichtingen tot verlening van officiële ontwikkelingshulp, die erop gericht zijn tot 2015 0,7 % van het BBP te bereiken;

22.

beklemtoont dat voor een ambitieuze overeenkomst van Kopenhagen snelle internationale overheidsfinanciering noodzakelijk is, en roept de EU ertoe op zich ten minste te verbinden tot het door de Commissie geraamde totale te financieren bedrag van 5 à 7 miljard EUR per jaar voor de periode 2010-2012;

23.

herinnert eraan dat de collectieve bijdrage van de EU voor de reductie-inspanningen en aanpassingsbehoeften van de ontwikkelingslanden voor 2020 niet onder een bedrag van 30 000 miljoen EUR per jaar zou moeten liggen, een bedrag dat zou kunnen stijgen naarmate er nieuwe kennis over de ernst van de klimaatverandering en de omvang van de kosten daarvan beschikbaar komt;

24.

nodigt de internationale gemeenschap ertoe uit haar financiële steun aan de ontwikkelingslanden ter aanpassing aan en verlichting van de klimaatverandering aanzienlijk te versterken door verkenning van andere innoverende financiële mechanismen (bij voorbeeld debt-for-nature-swaps (ruil van schulden tegen natuurbehoudsmaatregelen);

25.

onderstreept dat een aanzienlijk deel van de middelen die worden opgebracht door het veilen van certificaten in het kader van het EU-stelsel voor de emissiehandel (EU-ETS), waaronder ook veilingen voor het lucht- en het zeevervoer, opzij zou moeten worden gezet om ontwikkelingslanden in staat te stellen de klimaatverandering te bestrijden en zich hieraan aan te passen; onderstreept evenwel dat meer dan 50 % van de emissies van de EU niet worden bestreken door het EU-ETS, dat in 2005 van start ging; wijst er daarom andermaal op dat het nodig is alternatieve strategieën te ontwikkelen opdat alle sectoren van de economie, niet alleen de industrie, en vooral de lidstaten zich van hun verantwoordelijkheid kwijten;

26.

benadrukt dat bij de komende herziening van de EU-begroting de aandacht vooral moet uitgaan naar het beschikbaar stellen van voldoende middelen voor maatregelen ter bescherming tegen en aanpassing aan de klimaatverandering;

27.

stelt de ontwikkelde landen voor te overwegen een deel van hun BBP opzij te zetten voor een samenwerkingsfonds voor de invoering van technologieën voor schone energie, naast de reeds bestaande fondsen voor ontwikkelingshulp;

28.

zegt zijn steun toe aan het Noorse voorstel betreffende de handel in certificaten (Assigned Amount Units) evenals aan de voorstellen van Denemarken en Mexico;

29.

wenst dat in de bestuursstructuren die met betrekking tot de klimaatfinanciering worden ingericht, op grond van de overeenkomst van Kopenhagen een gelijke vertegenwoordiging van ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden gewaarborgd is; benadrukt verder dat om te waarborgen dat de overdracht van middelen op duurzame wijze geschiedt, gebruik moet worden gemaakt van ervaringen in het ontwikkelingsbeleid en van erkende beginselen, zoals dat van „goed bestuur”; wijst erop dat de donorlanden moeten investeren in een vergroting van de „absorptiecapaciteit” in de ontwikkelingslanden, zodat deze de middelen doeltreffend kunnen inzetten;

Samenwerking met ontwikkelingslanden

30.

dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de bestaande klimaatpartnerschappen met ontwikkelingslanden te versterken, en nieuwe partnerschappen aan te gaan waar deze nog niet aanwezig zijn, en daarbij aanzienlijk meer middelen beschikbaar te stellen voor ontwikkeling en overdracht van technologie, overstemming over intellectuele-eigendomsrechten en institutionele capaciteitsopbouw, onder meer voor Nationale programma's voor aanpassing (NAPA's) als belangrijke instrumenten voor de aanpassing aan de klimaatverandering, die eigen inbreng en beheer bevorderen;

31.

dringt erop aan dat de internationale klimaatveranderingsovereenkomst voor de jaren na 2010 rekening moet houden met de bestaande ontwikkelingsprocessen op zowel internationaal als nationaal niveau; verzoekt de Commissie en de lidstaten de noodzakelijke verbanden tussen de klimaatverandering en de millenniumdoelstellingen aan te brengen door integratie van aanpassing aan en opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering in projecten en programma's die gericht zijn op het halen van de millenniumdoelstellingen, alsmede in alle armoedebestrijdingsstrategieën;

32.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om een aanzienlijke verhoging van de begroting voor het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering (GCCA) en stelt voor hiervoor als een van de financieringsbronnen de verwachte opbrengst te gebruiken van de veilingen in het EU ETS; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering zich ontwikkelt als vereffeningsbureau voor de financiering van het aanpassingsproces in de ontwikkelingslanden, zodat nieuwe bilaterale EU-initiatieven achterwege kunnen blijven;

33.

constateert dat de klimaatverandering ertoe leidt dat mensen hun oorspronkelijke woonplaats verlaten en dat daardoor een nieuwe, gedwongen migratie ontstaat waarop de internationale gemeenschap een adequaat antwoord moet hebben; appelleert aan de internationale gemeenschap over te gaan tot het inventariseren en aanpakken van leemten in de wet in verband met de bescherming van klimaatvluchtelingen en een specifiek bijstands- en beschermingssysteem op te zetten;

34.

acht het noodzakelijk te waarborgen dat instellingen verantwoording afleggen en vertrouwen kweken door toe te zien op een billijke vertegenwoordiging van donorlanden en begunstigde landen in de bestuursorganen van financieringsinstellingen voor het aanpassingsproces;

Energie en energie-efficiency

35.

is van oordeel dat een wereldwijde omschakeling naar een doeltreffende, duurzame economie niet alleen nodig is om een gevaarlijke klimaatverandering door middel van vermindering van broeikasgasemissies te voorkomen, maar ook het potentieel in zich bergt investeringen, werkgelegenheid, economische groei en concurrentievermogen te vergroten en de levenskwaliteit te verbeteren, zonder het doel van gegarandeerde toegang tot moderne energiediensten voor allen in gevaar te brengen; onderstreept dan ook de dringende noodzaak om de energie-efficiency wereldwijd te verbeteren en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te vergroten;

36.

beklemtoont dat een internationale verschuiving naar een koolstofarme economie alleen mogelijk is indien kernenergie op de middellange termijn als een belangrijk onderdeel van de energiemix wordt beschouwd; wijst er evenwel op dat de onderwerpen veiligheid en zekerheid van de nucleaire brandstof cyclus op adequate wijze op internationaal niveau moeten worden aangepakt om het hoogst mogelijke veiligheidsniveau te garanderen;

37.

dringt er bij alle regeringen, met inbegrip van de EU en de regeringen van de lidstaten, op aan de energie-efficiency te stimuleren; dringt er bij de lidstaten van de EU op aan meer ambitie in verband met het energie-efficiency pakket te tonen, met name bij de nieuwe opzet van de richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen (COM(2008)0780), teneinde tot een dynamische en van coherentie getuigende overeenkomst met de Raad te komen, en daarbij een duidelijk signaal te geven in verband met de EU-verbintenissen met het oog op de overeenkomst van Kopenhagen, en de overgang naar een vermindering van 30 % van de broeikasgasemissies te vergemakkelijken;

38.

onderstreept dat het gebruik op grote schaal van fossiele brandstoffen bij de opwekking van energie in de gehele wereld een voorname bron van CO2-emissies vormt; erkent dat fossiele brandstoffen op de middellange termijn een belangrijke rol in de energievoorziening zullen blijven spelen; dringt er bij de onderhandelende partijen op aan een groot belang toe te kennen aan de verdere ontwikkeling en het verdere gebruik van duurzame technologieën voor een efficiënt en emissiebeperkend gebruik van fossiele brandstoffen voor het opwekken van elektriciteit;

39.

is van oordeel dat zowel de emissiereductiedoelen als de financieringstoezeggingen moeten worden onderworpen aan een nadrukkelijker handhavingsregeling, met inbegrip van een vroegtijdig waarschuwingssysteem en sancties, zoals intrekking van toekomstige Toegewezen Eenheden;

Aanpassing

40.

onderstreept de historische verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor een onomkeerbare klimaatverandering en herinnert aan de verplichting de ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen te helpen zich aan deze veranderingen aan te passen;

41.

vraagt de EU en de lidstaten de ontwikkelingslanden te helpen bij hun capaciteitsopbouw om zich aan de klimaatverandering aan te passen en voldoende technologische steun te verlenen aan de landen die het meest door een veranderend milieu worden getroffen;

42.

onderkent het belang van proactieve aanpassing aan onvermijdelijke klimaatverandering, in het bijzonder in de meest kwetsbare gebieden en groepen binnen samenlevingen en benadrukt het belang van bewustmaking om de aanpassing aan de klimaatverandering op een zo efficiënt mogelijke wijze te laten verlopen;

43.

onderstreept dat de EU en de lidstaten ook acties moeten bevorderen ter ondersteuning van een spoedige uitvoering van aanpassingsmaatregelen binnen de EU, teneinde middelen voor toekomstige internationale maatregelen beschikbaar te houden;

Technologische samenwerking en onderzoek

44.

is ervan overtuigd dat een nieuwe benadering van technologische samenwerking vereist is om de nodige versnelling van het innovatietempo en vergroting van de verspreidingsschaal te bereiken, zodat alle landen toegang krijgen tot betaalbare, klimaatvriendelijke technologieën en daarbij rekening houden met vragen omtrent intellectuele-eigendomsrechten;

45.

is van mening dat de overeenkomst van Kopenhagen moet voorzien in technologische actieprogramma's voor essentiële technologieën voor het aanpassen aan en opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering, zodat in de gehele technologieketen steun wordt gegeven aan het bereiken van doelen als een aanzienlijke verhoging van de financiering van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie in verband met aanpassing aan/opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering; betuigt in dit verband zijn steun aan het oordeel van de Commissie dat de onderzoeks-, ontwikkelings – en demonstratiewerkzaamheden in de gehele wereld in verband met energie ten opzichte van hun huidige omvang vóór 2012 tenminste verdubbeld moeten worden en vóór 2020 verviervoudigd;

46.

dringt er bij de ontwikkelde landen op aan meer te investeren in nieuwe en geavanceerde technologieën voor duurzame en energie-efficiënte productieprocessen; acht een verbetering van de financiering voor internationale samenwerking inzake klimaatverandering in het kader van het Zevende kaderprogramma voor onderzoek van essentieel belang;

Een wereldwijde koolstofmarkt

47.

benadrukt dat marktgerichte oplossingen, met inbegrip van de ontwikkeling van een wereldwijde koolstofmarkt via „cap and trade”-mechanismen of belastingregelingen in ontwikkelde landen, weliswaar in de nabije toekomst geen oplossing vormen voor ontwikkelingslanden, maar dat dit niettemin de langetermijndoelstelling van alle onderhandelingen moet blijven vormen; roept de EU en haar partners in de wereld op in de nabije toekomst naar de meest doeltreffende manier te zoeken om koppelingen tussen de EU-ETS en regionale of federale handelsregelingen in de VS en elders te bevorderen, die op hun beurt weer tot meer diversiteit van de reductiemogelijkheden, een adequatere omvang van de markten en meer liquiditeit, en uiteindelijk tot een efficiëntere verdeling van de middelen zouden kunnen leiden;

48.

wijst erop dat een goed functionerende wereldwijde koolstofmarkt van wezenlijk belang is voor de economie van de EU, opdat zij haar ambitieuze toezeggingen inzake de vermindering van broeikasgasemissies tot 2020 kan nakomen; wijst op de noodzaak van een alomvattende internationale overeenkomst voor de periode na 2012 waarin wordt vastgelegd dat andere ontwikkelde landen vergelijkbare inspanningen zullen doen om het risico van koolstoflekken te bezweren, met name met het oog op de reductiedoelstellingen voor broeikasgassen voor de lange termijn; benadrukt in dit verband de sleutelrol van nauwe samenwerking tussen opkomende en ontwikkelde economieën;

49.

ziet het Clean Development Mechanism (CDM) van het Kyoto-protocol als een mogelijke manier om de ontwikkelingslanden in staat te stellen aan de koolstofmarkt deel te nemen; onderstreept evenwel dat het gebruik van compensaties waarmee ontwikkelde landen aan de emissiereductiedoelstellingen voldoen geen deel kan uitmaken van de verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden om hun broeikasgasemissies in het kader van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst te beperken, en geen substituut vormt voor financiële en technologische steun aan ontwikkelingslanden voor hun reductiemaatregelen;

50.

dringt er bovendien op aan dat strenge kwaliteitsnormen voor projecten deel moeten uitmaken van toekomstige compensatiemechanismen om te voorkomen dat de ontwikkelde landen in plaats van de ontwikkelingslanden goedkopere reductieopties voor zich opeisen, en dat zij de garantie moeten bieden dat dergelijke projecten van een hoog niveau zijn, met betrouwbare, controleerbare en concrete emissiebeperkingen die ook een duurzame ontwikkeling in dergelijke landen ondersteunen;

51.

is van mening dat het CDM en de gezamenlijke toepassing (JI) moeten worden hervormd met inachtneming van deze kwaliteitsnormen voor projecten; onderschrijft bovendien het standpunt van de Commissie dat voor de periode na 2012 sectorale mechanismen moeten worden overeengekomen voor economisch sterker ontwikkelde ontwikkelingslanden, zodat zij een doeltreffend middel kunnen gaan vormen om het klimaat te beschermen en duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden te bevorderen;

52.

benadrukt dat de EU en de lidstaten eerst binnen de EU hun toezeggingen inzake bestrijding van klimaatverandering gestand moeten doen en herinnert alle partijen eraan dat het gebruik van flexibele mechanismen tot een minimum moet worden beperkt;

Verandering van landgebruik, ontbossing en aantasting van bossen en van natuurlijke hulpbronnen

53.

is van mening dat aan ontwikkelingslanden substantiële financiële steun alsmede technische en administratieve bijstand moet worden geboden om de bruto tropische ontbossing uiterlijk tegen 2020 tot staan te brengen, en dat vastbeslotenheid op dit vlak van doorslaggevend belang zal zijn in de internationale onderhandelingen voor een uitgebreide en wereldwijde klimaatovereenkomst voor de periode na 2012;

54.

onderstreept dat de instandhouding van natuurlijke koolstofputten de meest efficiënte en effectieve manier is om de klimaatverandering te milderen en geen schadelijke of onvoorziene neveneffecten heeft; is bovendien van mening dat een alomvattend bosbouwbeleid van onschatbare waarde is voor de aanpak van de klimaatverandering;

55.

dringt erop aan dat de EU er zich toe verbindt bij te dragen aan de internationale financiële inspanningen om ontbossing tegen te gaan en bebossing voor niet-commerciële doeleinden in de hele wereld te bevorderen;

56.

benadrukt dat de bescherming van bossen essentieel is voor het welslagen van de klimaatbescherming wereldwijd, en roept de EU en de lidstaten met klem op de noodzaak van de instandhouding van bossen te erkennen en dit aspect te verwerken in een internationale overeenkomst;

57.

deelt de opvatting van de Commissie dat overheidsfinanciering het meest realistische instrument is waarmee stimuli kunnen worden gegeven om ontbossing in de periode tussen 2013 en 2020 tegen te gaan; verzoekt de EU en de lidstaten bovendien om voor het tijdvak 2010-2012 middelen beschikbaar te stellen voor vroegtijdig optreden in ontwikkelingslanden en steunt in dit verband het voorstel van de Commissie inzake de invoering van een wereldwijd boskoolstofmechanisme (GFCM) in het kader van het UNFCCC, gebaseerd op een regeling voor permanente financiering; verzoekt de lidstaten hun inzet voor stopzetting van de wereldwijde ontbossing, aantasting van bossen en land en verwoestijning te schragen door een substantieel gedeelte van de opbrengsten van de veiling van de EU-ETS te bestemmen voor het terugdringen van ontbossing en aantasting van bossen in de ontwikkelingslanden; verzoekt de lidstaten hun steun te geven aan het voorstel van de Commissie om het financieringsvoorstel van Noorwegen te omarmen en toekomstige veilingopbrengsten van de toegewezen hoeveelheden voor een deel aan het GFCM toe te wijzen;

58.

beklemtoont dat het toekomstige GFCM gekoppeld moet zijn aan de besluiten en moet bijdragen tot de doelstellingen van het Verdrag inzake biologische diversiteit en dat de gevolgen voor de biodiversiteit expliciet het voorwerp moeten zijn van de activiteiten, regels en modaliteiten in het kader van het VN-programma „Vermindering van emissies afkomstig uit ontbossing en aantasting” (REDD); is van mening dat het GFCM eerst en vooral moet zorgen voor de bescherming van oerbossen; meent dat industriële bosbouwactiviteiten die slechts een geringe rol spelen bij de bestrijding van klimaatverandering en die de biodiversiteit in gevaar kunnen brengen, niet voor subsidie uit hoofde van het GFCM in aanmerking mogen komen;

59.

benadrukt dat elke toekomstige GFCM de rechten van autochtone bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen moet eerbiedigen, inclusief hun recht op collectieve eigendom en autonome inheemse grondgebieden, en moet voorzien in hun volledige en daadwerkelijke inspraak en medebeslissingsrecht op alle niveaus, ook bij de opstelling en tenuitvoerlegging van nationale REDD-plannen en de toewijzing of verdeling van subsidies;

60.

dringt er bij de EU op aan strenge maatschappelijke en milieunormen voor REDD te stimuleren; verzoekt de EU te pleiten voor REDD-mechanismen die verder gaan dan de huidige projectmatige aanpak van CDM en die gericht zijn op de onderliggende oorzaken van ontbossing, zoals slecht bestuur, armoede, corruptie en gebrek aan rechtshandhaving, middels ondersteuning van beleids- en institutionele hervormingen op lokaal , regionaal en nationaal niveau;

61.

wenst dat de milieueffectiviteit van de emissiebeperkingsdoelstellingen van bijlage I de leidraad wordt voor de wijze waarop de EU omgaat met internationale boekhoudregels voor bosbeheer en LULUCF in het algemeen;

62.

wijst erop dat de praktijken die in diverse sectoren, zoals die in verband met waterbeheer, ecosysteembewaking, landbouwproductie, bodemgesteldheid, verandering van grondbestemming, gezondheidszorg, voedselveiligheid en risicobeperking bij rampen, worden gevolgd, de klimaatverandering mede veroorzaakt en verergerd hebben, maar dat die sectoren tegelijkertijd ook ernstig geleden hebben onder de negatieve gevolgen van die klimaatverandering; is van oordeel dat deze dimensies beide tot uiting moeten komen in de overeenkomst van Kopenhagen, en dat er gerichte maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat deze sectoren in hoge bijdrage bijdragen aan de strijd tegen klimaatverandering en zich in hoge mate daaraan kunnen aanpassen;

Internationaal lucht- en zeevervoer

63.

herinnert eraan dat de luchtvaart naast de koolstofemissies nog een reeks andere gevolgen heeft die het aardopwarmingspotentieel van die sector ruwweg verdubbelen; wenst dat de EU ervoor zorgt dat hiermee rekening wordt gehouden in de overeenkomst van Kopenhagen;

64.

dringt, gezien het mislukken van de besprekingen met de Internationale burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en de Internationale maritieme organisatie (IMO), aan op opname van de internationale lucht- en zeevaart in een overeenkomst in het kader van het UNFCCC;

65.

dringt erop aan dat in internationale overeenkomsten in de lucht- en zeevaartsector dezelfde bindende doelstellingen worden opgenomen als die welke voor andere sectoren gelden; dringt er verder op aan dat in een wereldomvattend kader ten minste 50 % van de rechten op dit gebied wordt geveild;

Rol van het maatschappelijk middenveld

66.

wijst op het grote belang van brede informatie, raadpleging en participatie van de plaatselijke bevolking in het kader van besluitvormingsprocessen en spoort met name steden, regio's en agglomeraties ertoe aan om, met steun van de overheid, hun eigen voorlichtingscampagnes te lanceren, bijvoorbeeld ook in verband met specifieke reductiedoelstellingen;

67.

erkent, gezien het feit dat twee derde deel van de mensheid in 2030 in stedelijke centra zal wonen, dat aan steden, lokale en regionale autoriteiten een cruciale rol zal toekomen bij de uitvoering van praktische klimaatacties; is verheugd over de inzet die de World Mayors and Local Governments Climate Protection Agreement toonde en dringt erop aan dat de EU de inschakeling van steden, lokale en regionale autoriteiten bevordert bij de ontwikkeling en uitvoering van nationale strategieën inzake klimaatverandering, waaronder actieplannen voor het opvangen van de gevolgen en actieprogramma's op het gebied van aanpassing;

Delegatie van het Europees Parlement

68.

is van mening dat de EU-delegatie een belangrijke rol in deze onderhandelingen over klimaatverandering vervult, en acht het dan ook onaanvaardbaar dat de leden van het Europees Parlement die deel uitmaken van die delegatie niet in staat waren de EU-coördinatievergaderingen op de vorige Conferentie van de partijen bij te wonen; verwacht dat de deelnemers van het Europees Parlement in Kopenhagen wél toegang tot dergelijke vergaderingen krijgen, ten minste in de hoedanigheid van waarnemer, al dan niet met het recht om het woord te voeren;

*

* *

69.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering, met het verzoek haar te doen toekomen aan alle verdragsluitende partijen buiten de EU.


(1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63.

(2)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.

(3)  PB L 8 van 13.1.2009, blz. 3.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0042.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0121.

(6)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0491.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/12


Woensdag, 25 november 2009
Meerjarenprogramma 2010-2014 betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid — Stockholm-programma

P7_TA(2009)0090

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger — programma van Stockholm

2010/C 285 E/02

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag van Lissabon, met name de bepalingen aangaande de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid („de RVVR”) en het nieuwe juridische kader dat dit Verdrag biedt voor de bescherming van de fundamentele rechten en de versterking van het burgerschap van de Unie, de artikelen 2, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, Protocol nr. 8 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals ingevoegd bij het Verdrag van Lissabon, betreffende de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden („het EVRM”), en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”), dat dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen,

gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2009 getiteld „Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger” (COM(2009)0262), waarin zij haar prioriteiten in de RVVR voor de periode 2010-2014 uiteenzet en ook een evaluatie geeft van het Haags programma en het actieplan (COM(2009)0263) en het daarmee samenhangende implementatiescorebord (SEC(2009)0765), alsook gezien de bijdragen van de nationale parlementen, de maatschappelijke organisaties en de EU-agentschappen en -organen,

gezien het ontwerpdocument van het voorzitterschap van de Raad van 16 oktober 2009, met als titel „Het programma van Stockholm – een open en veilig Europa ten dienste van de burger” (14449/09),

gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken in overeenstemming met artikel 51 van het Reglement,

gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de RVVR sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een fundamentele doelstelling van de Europese Unie is; overwegende dat het van wezenlijk belang is om terug te keren naar de oorspronkelijke geest van het programma van Tampere, waarin zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke aspecten aan bod kwamen, en waarin de nadruk lag op de rechtstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden,

B.

overwegende dat de globalisering niet enkel de financiële sector beïnvloedt, maar eveneens in toenemende mate de RVVR; overwegende dat hierdoor een meer holistische beleidsaanpak nodig is in combinatie met maatregelen om dringende kwesties op het vlak van migratie en asiel aan te pakken, en met name meer diepgaande uitwisselingen en samenwerking tussen degenen die betrokken zijn bij het beleid inzake justitie en binnenlandse zaken, ontwikkeling, internationale handel en sociale zaken,

C.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon, dat recentelijk langs parlementaire weg of per referendum is goedgekeurd, zal zorgen voor een hervorming van de rechtsgronden, doelstellingen, instrumenten en besluitvormingsprocedures van de met de RVVR verband houdende beleidsgebieden,

D.

overwegende dat de rechten en de institutionele rol die voor de eerste maal door het Verdrag van Lissabon aan de nationale parlementen worden toegewezen, met name een positief effect zullen hebben op de ontwikkeling en de werking van de RVVR, onder meer omdat de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel beter gewaarborgd zal zijn,

E.

overwegende dat op veel beleidsterreinen van justitie en binnenlandse zaken nationale oplossingen niet meer toereikend zijn en dat het daarom noodzakelijk is te komen tot Europese antwoorden op de internationale uitdagingen van migratie, veiligheid en technologie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologie,

F.

overwegende dat de ontmanteling van de controle aan de binnengrenzen van de EU één van de grootste successen van de Europese integratie is,

G.

overwegende dat de burgers op het niveau van de Unie rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement en dat de lidstaten in de Raad worden vertegenwoordigd door hun regeringen, die op hun beurt op democratische wijze verantwoording moeten afleggen aan hun nationale parlementen; overwegende dat de noodzakelijke parlementarisering van de Europese Unie daarom moet berusten op een verruiming van de bevoegdheden van het Europees Parlement ten aanzien van alle besluitvorming van de Unie enerzijds, en op een versterking van het toezicht van de nationale parlementen op hun regeringen anderzijds,

H.

overwegende dat gemeenschappelijke maatregelen binnen de bevoegdheid van de Gemeenschap moeten vallen, en dat er alleen sprake dient te zijn van een Europese aanpak wanneer dit meer perspectief op succes biedt dan nationale acties,

I.

overwegende dat de burgerrechten en de rechten op bescherming binnen de EU, vooral op het gebied van gegevensbescherming, in acht moeten worden genomen, en dat het gemeenschappelijke beleid inzake justitie en binnenlandse zaken aan parlementair toezicht onderworpen moet blijven,

J.

overwegende dat transparantie in het wetgevingsproces van essentieel belang moet zijn en dat de burgers en dat nationale parlementen en onderdanen de formulering en uitvoering van het met de RVVR verband houdende beleid moeten kunnen volgen en controleren,

K.

overwegende dat de toetreding van de Unie tot het EVRM, die door het Verdrag van Lissabon is vastgelegd, de bescherming van de fundamentele rechten in de Unie, zoals gebaseerd op het Handvest van de grondrechten en de jurisprudentie van het Hof van Justitie, en een waardevol element van aanvullende bescherming zal vormen, waarbij het wel van belang is om een duidelijk onderscheid te maken tussen de jurisdicties van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie,

L.

overwegende dat het, in het belang van het op een daadkrachtige en tijdige manier bestrijden van de georganiseerde misdaad, fraude en corruptie en het beschermen van de financiële belangen van de EU, nodig is de politiële en justitiële samenwerking te versterken, Europol en Eurojust op een meer systematische manier te betrekken bij onderzoeken, het ambt van Europese officier van justitie te creëren, en effectieve en meetbare resultaten te behalen; overwegende dat de EU-burgers willen dat de EU een grotere rol speelt in de strijd tegen de corruptie,

M.

overwegende dat de prioriteiten voor de komende vijf jaar op het gebied van civiele rechtspleging moeten beantwoorden aan de door de individuele burgers en bedrijven geuite behoeften,

N.

overwegende dat voor wederzijdse erkenning, als hoeksteen van de RVVR, wederzijds vertrouwen in de rechtsstelsels van andere landen vereist is, en dat deze waarden enkel kunnen worden gewaarborgd door wederzijdse kennis en begrip, waardoor een Europese justitiële cultuur tot stand wordt gebracht,

O.

overwegende dat de Europese justitiële ruimte moet berusten op een Europese justitiële cultuur onder de rechtsbeoefenaars, rechters en openbare aanklagers, die niet alleen gebaseerd is op EU-recht, maar wordt ontwikkeld via wederzijdse kennis en begrip van de nationale rechtssystemen, een ingrijpende hervorming van de universitaire curricula, uitwisselingen, studiebezoeken en gezamenlijke opleidingen met de actieve steun van het Europees netwerk voor justitiële opleiding en de Europese Rechtsacademie,

P.

overwegende dat wederzijds vertrouwen eveneens afhankelijk is van een permanente beoordeling van de doeltreffendheid en de resultaten van de verschillende nationale stelsels, zowel uitgevoerd op nationaal als op Europees niveau; overwegende dat in dit verband moet worden gewezen op het uiterst waardevolle werk van het Europees comité voor een doelmatige rechtspleging van de Raad van Europa,

Q.

overwegende dat de Europese netwerken van de verschillende takken van het gerechtelijk apparaat (het Europees netwerk voor justitiële opleiding, het Europees Netwerk van Raden voor de rechtspraak, het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges van de Europese Unie, het Eurojustitie-netwerk van Europese procureurs-generaal, het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken en netwerken van rechtsbeoefenaars) een actieve rol moeten spelen bij de verdere totstandbrenging van een Europese justitiële cultuur, gelet op zijn resolutie van 10 september 1991 over de oprichting van een Europese Academie voor rechtswetenschappen (1), zijn standpunt van 24 september 2002 over de aanneming van een besluit van de Raad tot instelling van een Europees netwerk voor justitiële opleiding (2), zijn resolutie van 9 juli 2008 over de taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat (3), en zijn aanbeveling aan de Raad van 7 mei 2009 betreffende de ontwikkeling van een EU-ruimte voor strafrechtspleging (4),

R.

overwegende dat de cybercriminaliteit de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen, waardoor meer complexe rechtszaken aanhangig worden gemaakt en extra druk op de capaciteit van de rechtbanken ontstaat; overwegende dat het, gelet op deze ontwikkelingen, nodig is de oprichting van een Europees Hof voor internetzaken, gespecialiseerd in zaken met betrekking tot cybercriminaliteit, te onderzoeken,

Vooruitzichten voor de RVVR in het kader van het Verdrag van Lissabon

1.

merkt op dat het nieuwe meerjarenprogramma in de RVVR waarschijnlijk zal worden goedgekeurd en uitgevoerd krachtens het nieuwe wettelijke kader dat in het Verdrag van Lissabon is vastgelegd, wat betekent dat het alle vernieuwingen die dit verdrag introduceert moet omvatten, namelijk:

de Schengen-samenwerking, waarmee het vrije verkeer van personen binnen de EU wordt vastgelegd, wordt bevestigd als de kern van de RVVR en het Schengen-gebied moet verder worden uitgebreid;

de bescherming en de bevordering van de grondrechten van alle personen en de totstandbrenging van een Europa van rechten, rechtvaardigheid, solidariteit en diversiteit vormen de kernwaarden van het Europees beleid; deze kernwaarden staan bovenaan de Europese agenda en de EU-instellingen worden verzocht het beginsel van gelijkheid van alle mensen te eerbiedigen;

het besluitvormingsproces wordt versterkt door het gebruik van de normale wetgevingsprocedure, onder gerechtelijk toezicht van het Hof van Justitie;

bijkomende garanties verzekeren een strikte eerbiediging van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel in de RVVR, doordat een aantal nationale parlementen een „alarmprocedure” kan inleiden en ook doordat één enkele lidstaat het recht heeft om gebruik te maken van een „noodrem” wanneer deze staat van oordeel is dat een wetsvoorstel op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken van invloed zou kunnen zijn op essentiële elementen van zijn interne nationale orde; het gebruik van de „noodrem” zal normaal gesproken leiden tot een versterkte samenwerking tussen een kerngroep van landen die hun beleid willen integreren;

2.

merkt op dat de EU-maatregelen geloofwaardiger zullen zijn wanneer zij gebaseerd zullen zijn op een nieuw of hervormd rechtskader, met inbegrip van nieuwe bepalingen inzake de bescherming van de grondrechten, waaronder de rechten van nationale minderheden, nieuwe bepalingen ter voorkoming van elke vorm van ongelijkheid, met name tussen mannen en vrouwen (artikel 8 van het VWEU), of elke vorm van discriminatie (artikel 10 van het VWEU), bepalingen ter bevordering van de transparantie bij alle instellingen, organen, kantoren en agentschappen van de EU (artikel 15 van het VWEU), bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens tegen misbruik door particuliere of openbare entiteiten (artikel 16 van het VWEU), inzake consulaire en diplomatieke bescherming (artikel 23 van het VWEU), inzake een gemeenschappelijk beleid op het vlak van asiel en immigratie (artikel 77 e.v. van het VWEU), inzake de verbetering van de integratie van onderdanen van derde landen (artikel 79, lid 4, van het VWEU) en inzake de verbetering van behoorlijk bestuur (artikel 298 van het VWEU);

3.

onderstreept dat het van belang is de bevoegdheid van het Hof van Justitie onbeperkt uit te breiden, zowel om prejudiciële beslissingen te geven over elke binnen de RVVR vallende kwestie als om de Commissie in staat te stellen inbreukprocedures in te leiden (5);

4.

wijst erop dat toegang tot de rechter voor burgers en ondernemingen ingewikkelder en minder transparant wordt door het bestaan van nationale „opt-outs” en dat deze, met het oog op eerlijkheid, coherentie en eenvoud, zoveel mogelijk moeten worden vermeden;

5.

verheugt zich erover dat het Verdrag van Lissabon de medebeslissingprocedure als gewone wetgevingsprocedure introduceert met betrekking tot aspecten van de RVVR waar zij tot nu toe niet van toepassing was, waarmee de parlementaire controle op de diverse aspecten van het Europees beleid inzake justitie en binnenlandse zaken, en de maatregelen die in dit kader worden genomen, wordt gegarandeerd; meent dat de betrokkenheid van het Europees Parlement bij de ratificatie van internationale overeenkomsten slechts de noodzakelijke aanvulling vormt op bevoegdheden en verantwoordelijkheden die het op intern niveau zal krijgen, met name met betrekking tot kwesties die onder de huidige derde pijler vallen;

6.

vindt dat het beginsel van solidariteit tussen lidstaten en tussen de lidstaten en de Unie in de RVVR een bijzondere betekenis krijgt en moet worden omgevormd tot actieve en verplichte solidariteit, met name wanneer het gaat om grenscontrole, immigratie, civiele bescherming en de solidariteitsclausule;

7.

benadrukt dat de EU is gestoeld op het vrijheidsbeginsel; benadrukt dat ter versterking van deze vrijheid moet worden gestreefd naar het waarborgen van de veiligheid, waarbij de regelgeving en de verplichtingen op het gebied van de grondrechten in acht worden genomen, en dat het evenwicht tussen veiligheid en vrijheid tegen deze achtergrond moet worden gezien;

Een meer coherent, transparant en democratisch meerjarenprogramma

8.

is van mening dat het programma van Stockholm met name:

de migratieproblematiek moet aanpakken in solidariteit;

moet zorgen voor een beter evenwicht tussen de veiligheid van de burgers (bijvoorbeeld de beveiliging van de buitengrenzen en de vervolging van grensoverschrijdende misdaad) en de bescherming van hun individuele rechten;

ervoor moet zorgen dat de burgers een eerlijke toegang hebben tot de rechter; en tevens

moet zorgen voor een oplossing voor de praktische problemen waarmee burgers in de Europese Unie worden geconfronteerd bij zaken die vallen onder verschillende rechtsstelsels;

9.

vindt dat één van de prioritaire doelstellingen bij de uitvoering van dit programma moet zijn er in een geest van loyale samenwerking voor te zorgen dat burgers overal een gelijkwaardige bescherming van hun grondrechten genieten, zowel wanneer zij met het door de Unie, met inbegrip van agentschappen en andere organen, als met het door de lidstaten uitgeoefende openbaar gezag worden geconfronteerd, en dat niemand nadelen ondervindt bij de uitoefening van de grondrechten die de burgers van de Unie hebben gekregen overeenkomstig de door de lidstaten gedeelde traditie van de mensenrechten en het beginsel van de rechtsstaat;

Samenwerking tussen parlementen

10.

merkt op dat in het door het Verdrag van Lissabon gecreëerde nieuwe wettelijke en institutionele kader verdere actie in de RVVR alleen kan worden ontwikkeld door het Europees Parlement, de nationale parlementen en de maatschappelijke organisaties op passende wijze daarbij te betrekken, teneinde een open en permanent debat tot stand te brengen;

11.

vraagt een transparanter wetgevingsproces op EU- en nationaal niveau en is verheugd over de toepassing van de gewone wetgevingsprocedure, die een zo breed mogelijke toepassing van het recht op toegang tot documenten en informatie in het besluitvormingsproces mogelijk zal maken, met name in gevallen waarin een voorstel van invloed zou kunnen zijn op de rechten van het individu en van de burger, ongeacht of het initiatief door de Commissie dan wel door een groep van lidstaten is ingediend;

12.

kondigt aan dat het Parlement – in het belang van transparant wetgeven op een internationaal niveau waar de Commissie communautaire bevoegdheid heeft verworven, waardoor het Parlement enkel het instemmingsrecht rest, zoals met name wordt aangetoond door de ontwikkelingen in verband met de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht – vastbesloten is de ontwikkelingen met betrekking tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op de voet te volgen; verbindt zich ertoe de oprichting te steunen van een parlementair forum dat openstaat voor EP-leden en leden van de nationale parlementen, met als doel een mogelijkheid te bieden om de parlementsleden te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot de Conferentie, haar werkzaamheden en resultaten, en ervoor te zorgen dat de verschillende kwesties kunnen worden besproken op een openbaar forum;

13.

verheugt zich erover dat het Verdrag van Lissabon een kader voor de beoordeling van RVVR-beleid biedten vraagt dat een concreet toezicht- en evaluatiesysteem wordt opgezet, in het bijzonder op het gebied van rechtvaardigheid, dat is toegespitst op de kwaliteit, de doeltreffendheid en de eerlijkheid van de bestaande rechtsinstrumenten, van de rechtsbedeling en van de bescherming van de grondrechten, en waarbij het Europees Parlement en de nationale parlementen nauw worden betrokken; derhalve:

merkt op dat er momenteel verschillende evaluatiesystemen bestaan voor de RVVR en dat deze moeten worden geconsolideerd in één enkel samenhangend kader dat alle aspecten omvat, van voorafgaande beoordelingen tot de evaluatie van de uitvoering van de regelgeving;

is van mening dat de beoordelingen die door de verschillende EU-organen worden uitgevoerd beter moeten worden gecoördineerd,

vraagt dat het evaluatiesysteem wordt uitgewerkt om het Parlement en de nationale parlementen toegang te verschaffen tot informatie over het beleid (artikel 70 van het VWEU) en de activiteiten van het Comité interne veiligheid (artikel 71 van het VWEU), alsmede van Europol (artikel 88 van het VWEU) en Eurojust (artikel 85 van het VWEU), samen met het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en het Schengensysteem; is van oordeel dat het Parlement in dit kader het recht moet krijgen een bindend advies uit te brengen over de benoeming van de directeuren van de agentschappen (aangezien het Parlement ook de begrotingsautoriteit is);

acht het voorts wenselijk dat, om een kader te verschaffen voor de samenwerking van het Parlement met de nationale parlementen binnen de RVVR, een permanent forum wordt gecreëerd, samengesteld uit vertegenwoordigers op politiek niveau (twee per Kamer + twee plaatsvervangers), die twee keer per jaar bijeen komen en een gemeenschappelijke werkruimte delen waar alle informatie in verband met de RVVR, ook van vertrouwelijke aard, in realtime zou kunnen worden uitgewisseld; is tevens van mening dat de vertegenwoordigers van de nationale parlementen het recht moeten krijgen de werkzaamheden van het Parlement bij te wonen op het niveau van de commissies en tijdens het jaarlijkse debat over de evolutie van de RVVR;

14.

is van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het verkleinen van de brede kloof tussen de op Europees niveau vastgestelde regels en beleidsmaatregelen en de tenuitvoerlegging ervan op nationaal niveau;

15.

vraagt dat in het Europees Parlement jaarlijks een debat wordt gehouden over een periodieke evaluatie van de binnen het meerjarenprogramma behaalde resultaten, waarbij het maatschappelijk middenveld wordt betrokken, waarin de nadruk wordt gelegd op de bescherming van de grondrechten in de EU en dat gebaseerd is op verslagen van de Raad, de Commissie, de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), alsook op beoordelingen en studies van onafhankelijke deskundigen, inbreng van maatschappelijke organisaties en parlementaire resoluties;

Een Europa van rechten

16.

is van oordeel dat effectieve bescherming en bevordering van de fundamentele rechten aan de basis liggen van de democratie in Europa en absolute vereisten zijn voor de consolidering van de RVVR; is dan ook stellig van mening dat de Raad en de Commissie verantwoordelijkheid dragen voor het actief voorstellen van maatregelen ter bevordering van de fundamentele rechten;

17.

herinnert er eveneens aan dat de Unie toetreedt tot het EVRM en dat bijgevolg de onderhandelingen met het oog op de toetreding van de Unie tot het EVRM onmiddellijk van start moeten gaan;

18.

verzoekt de Commissie het interinstitutioneel akkoord verder te ontwikkelen in het licht van het Verdrag van Lissabon en de gevolgen van de band tussen het EVRM, het Europees Hof voor de rechten van de mens en de Europese instellingen;

19.

vraagt om een duidelijk en omvattend voorstel inzake de rechten van verdachten, om te waarborgen dat ze verzekerd zijn van een eerlijk proces, en verwerpt de stapsgewijze benadering die momenteel wordt gehanteerd;

20.

herinnert eraan dat met het Verdrag van Lissabon ook het Handvest bindend wordt, op dezelfde wijze als de verdragen, en volledig van toepassing zal zijn op alle op het gebied van de RVVR genomen maatregelen, en dat op de naleving ervan zal worden toegezien door het Hof van Justitie; betreurt echter de invoering van het protocol ter beperking van de gevolgen van het Handvest voor het binnenlandse recht van twee lidstaten en herhaalt zijn bezorgdheid dat dit kan zorgen voor ongelijkheid tussen mensen;

21.

roept op tot een diepgaande en onpartijdige heroverweging van de noodzakelijkheid, proportionaliteit en doeltreffendheid van bestaande maatregelen op het gebied van vrijheid en rechtvaardigheid, met inbegrip van hun impact op de bescherming en bevordering van de waarden en beginselen van de EU en de grondrechten van de burgers; vraagt dat voor elk nieuw beleid, wetgevingsvoorstel en programma een effectbeoordeling met betrekking tot de grondrechten en de EU-waarden wordt gemaakt, waarin duidelijk wordt vastgesteld welke grondrechten kunnen worden aangetast en welke maatregelen worden overwogen om deze rechten te waarborgen overeenkomstig de beginselen van evenredigheid en noodzakelijkheid; is van oordeel dat het FRA moet worden geraadpleegd in de hele beleidscyclus van wetgevingsvoorstellen die gevolgen hebben voor de grondrechten en de mensenrechten en verzoekt de Commissie voor elk van de verslagen van het FRA een officieel antwoord op te stellen, inclusief een lijst met voorgestelde maatregelen om de door het FRA aan de orde gestelde kwesties aan te pakken;

22.

roept ertoe op de waarden van de EU, waaronder het in alle beleidsmaatregelen integreren van de mensenrechten, op te nemen als elementaire doelstelling in alle overeenkomsten van de EU met derde landen, en tevens deel te laten uitmaken van alle externe aspecten van de RVVR, in het bijzonder met het oog op de nieuwe instrumenten die het verdrag van Lissabon voor dit doel biedt; erkent het belang van een adequaat en consistent binnenlands mensenrechtenbeleid, teneinde de nodige geloofwaardigheid tegenover de buitenwereld te verwerven en te behouden;

23.

is van oordeel dat de doodstraf een wrede, onmenselijke en vernederende straf is en spoort de Unie en de lidstaten met klem aan te werken aan de afschaffing ervan in alle landen van de wereld;

24.

roept er in het kader van de externe dimensie van het beleid inzake vrijheid, veiligheid en recht toe op de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, te beschermen en te bevorderen en dringt erop aan dat de internationale samenwerking op die waarden wordt gebaseerd, dat foltering niet wordt geduld, dat een definitief einde wordt gemaakt aan buitengewone uitleveringen en dat een gedegen onderzoek naar dergelijke praktijken wordt ingesteld om ervoor te zorgen dat deze in de toekomst niet nog eens plaatsvinden;

Bestrijding van discriminatie, bevordering van integratie

25.

vraagt dat er initiatieven worden genomen om de EU-burgers en -ingezetenen volledig te informeren over hun grondrechten, met inbegrip van bewustmakingscampagnes die zowel gericht zijn op het grote publiek als op kwetsbare groepen, informele onderwijsinitiatieven en de integratie van non-discriminatie en gelijkheid in formele onderwijsprogramma's; vraagt eveneens dat de instellingen van de EU en van de lidstaten die actief betrokken zijn bij de RVVR meer bewust worden gemaakt van het essentiële belang van de grondrechten, en om de mogelijkheden te onderzoeken om zich op nationaal of Europees niveau tot de rechter te wenden wanneer deze rechten niet worden nageleefd;

26.

onderstreept dat de toenemende onverdraagzaamheid in de EU niet alleen moet worden aangepakt via de volledige tenuitvoerlegging van Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 inzake de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (6), maar ook via verdere Europese wetgeving op het gebied van door haat ingegeven misdaden;

27.

meent dat diversiteit de Unie verrijkt en dat de Unie een veilige omgeving moet zijn, waar verschillen en nationale gevoeligheden worden geëerbiedigd en de meest kwetsbare personen, zoals de Roma, worden beschermd; dringt er bijgevolg op aan dat de actieve bewustmaking van de anti-discriminatiewetgeving en van gendergelijkheid en de bestrijding van armoede, discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap, religie of geloof, kleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, racisme, antisemitisme, xenofobie en homofobie en de bescherming van kinderen en minderheden, prioriteiten moeten zijn van het programma van Stockholm; is van mening dat het volledig benutten van de bestaande instrumenten en maatregelen om geweld tegen vrouwen aan te pakken ten volle moet worden nagestreefd en verwezenlijkt; dringt er bijgevolg bij het Spaanse voorzitterschap en de volgende voorzitterschappen op aan tijdens hun mandaat een impuls te geven aan het Europese beschermingssysteem, om te garanderen dat de slachtoffers van dergelijke misdaden in alle lidstaten hetzelfde niveau van bescherming genieten;

28.

herinnert eraan dat, vanuit het standpunt van een gewone burger, sociale uitsluiting één van de grootste bedreigingen van de interne veiligheid is; wijst erop dat werkloosheid en andere inkomensproblemen, zoals een overmatige schuldenlast, verergerd door de mondiale financiële crisis, het risico op uitsluiting verhogen, en dat etnische minderheden zeer kwetsbaar zijn, aangezien zij eveneens het risico lopen slachtoffer te worden van discriminatie en racistische misdrijven;

29.

vraagt dat het FRA betrouwbare en vergelijkbare statistische gegevens over alle vormen van discriminatie, inclusief discriminatie van nationale minderheden, verzamelt en bundelt en in een gemakkelijk te begrijpen vorm publiceert en dringt aan op gelijke behandeling van de verschillende vormen van discriminatie, met inbegrip van vergelijkende gegevens over geweld tegen vrouwen in de EU; deelt de mening van het trio-voorzitterschap van de Raad (Spanje, België en Hongarije) dat een mogelijke herziening van het mandaat van het FRA zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden en dat een dergelijke herziening de mogelijkheid biedt de samenwerking met de Raad van Europa te versterken en na te denken over een mogelijke uitbreiding van het mandaat van het FRA, dat op dit moment beperkt is tot het uitoefenen van toezicht op de situatie van de grondrechten binnen de Europese Unie;

30.

is van mening dat de Unie en de lidstaten hun krachten moeten bundelen voor de volledige integratie van kwetsbare groepen, in het bijzonder de Roma-gemeenschap, in de samenleving door ervoor te zorgen dat zij worden opgenomen in het schoolsysteem en de arbeidsmarkt, en door maatregelen te nemen die voorkomen dat zij aan geweld worden blootgesteld;

31.

benadrukt dat de EU-wetgeving en de beleidsmakers weliswaar hebben gezorgd voor een uitgebreide wetgeving tegen de meervoudige discriminatie van vrouwen met een minderheidsachtergrond, in het bijzonder Roma-vrouwen, maar dat er in de praktijk geen significante vooruitgang kan worden aangetoond; doet daarom een beroep op de lidstaten om de uitvoering onder de loep te nemen die gegeven wordt aan alle maatregelen die genomen zijn in verband met het verschijnsel van meervoudige discriminatie;

32.

acht het van essentieel belang dat de Europese Unie werk maakt van een richtlijn en een Europees actieplan inzake geweld tegen vrouwen, met het oog op preventie van geweld, bescherming van de slachtoffers en vervolging van de daders; acht het noodzakelijk dat de Europese Unie mechanismen instelt die ervoor zorgen dat de genderdimensie en de analyse van mensenhandel een onderdeel vormen van alle beleidsmaatregelen die gericht zijn op preventie en bestrijding van mensenhandel;

Versterking van de aan het burgerschap van de Unie verbonden rechten

33.

wijst erop dat de burgers, door de opneming van het „burgerinitiatief” in het Verdrag van Lissabon, rechtstreeks zullen deelnemen aan de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie, daar zij voor het eerst rechtstreeks bij het initiëren van Europese wetgevingsvoorstellen worden betrokken; vraagt met aandrang dat dit nieuwe instrument zodanig wordt geïmplementeerd dat de mensen echt worden aangemoedigd om er gebruik van te maken, en roept de Commissie op naar behoren rekening te houden met alle initiatieven die in overeenstemming zijn met de wettelijke criteria;

34.

is verheugd over de bepalingen in het Verdrag van Lissabon betreffende het burgerinitiatief en spoort de Commissie aan bij het doen van een voorstel betreffende de toepassingsmodaliteiten ervan naar behoren rekening te houden met de rol van het Parlement en de bestaande regels ten aanzien van verzoekschriften;

35.

is van plan een nieuw voorstel in te dienen voor een grondige hervorming van de wet betreffende de verkiezingen voor het Europees Parlement; herhaalt zijn standpunt dat, om de Europese burgers ertoe aan te sporen deel te nemen aan de Europese verkiezingen in hun plaats van verblijf, de Raad volgens de modaliteiten die hij moet vastleggen, voorwaarden zou moeten creëren ter vergemakkelijking van de uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht;

36.

verzoekt de lidstaten volledig uitvoering te geven aan de met het burgerschap van de Unie verbonden rechten, zodat de burgers van de Unie hun recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen samen met hun gezinsleden en zo onbeperkt overal in de Unie kunnen reizen, werken, studeren, met pensioen gaan, aan politiek en het democratische leven deelnemen en een gezinsleven hebben, en hun socialezekerheidsrechten behouden, ongeacht hun verblijfplaats; is van oordeel dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de burgers van de EU hun actieve kiesrecht in gemeenteraadsverkiezingen gemakkelijk kunnen uitoefenen;

37.

verzoekt de lidstaten om, onverminderd de nationale wetgevingen inzake familierecht, te zorgen voor vrij verkeer voor de EU-burgers en hun familieleden, met inbegrip van geregistreerde partnerschappen en huwelijken, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG, van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (7) en alle vormen van discriminatie, met inbegrip van discriminatie op grond van seksuele geaardheid, te vermijden;

38.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken hoe het vrije verkeer van EU-burgers kan worden vergemakkelijkt door diegenen die besluiten van dat recht gebruik te maken te helpen bij het integreren en participeren in het gastland waar zij in de uitoefening van hun recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie besluiten naartoe te emigreren;

39.

meent dat de uitoefening van deze vrijheden moet worden verzekerd over de nationale grenzen heen en dat de EU-burgers hun specifieke rechten zelfs buiten de Unie ten volle moeten kunnen uitoefenen; benadrukt derhalve het belang van versterking van de coördinatie en samenwerking op het gebied van consulaire bescherming;

40.

vraagt de lidstaten om op een eerlijke en consequente manier uitvoering te geven aan hun verplichting om te zorgen voor consulaire en diplomatieke bescherming voor de burgers van de Unie door middel van de uitvoering van een overeenkomst over het minimumniveau van consulaire bijstand dat wordt geboden aan EU-burgers buiten het grondgebied van de EU;

41.

verzoekt de Raad en de Commissie prioriteit toe te kennen aan het verbeteren van de transparantie van en de toegang tot documenten, gezien het cruciale belang hiervan voor de totstandbrenging van een burgergeoriënteerde EU;

42.

is ingenomen met het feit dat in het programma van Stockholm verwezen wordt naar de participatie in het democratisch leven van de Europese Unie; dringt er bij de Raad op aan om in het programma van Stockholm een specifieke sectie op te nemen aangaande passende maatregelen die nodig zijn om vrouwen beter in staat te stellen om deel te nemen aan verkiezingscampagnes en aan het politieke leven in het algemeen, om aldus bij te dragen tot de terugdringing van het nog bestaande democratisch tekort, zoals dat blijkt uit de beperkte vertegenwoordiging van vrouwen in verkiezingen op gemeentelijk, nationaal en Europees niveau;

Migratie

43.

is van oordeel dat elke alomvattende benadering van immigratie rekening moet houden met de zogenaamde „push”-factoren die mensen ertoe brengen hun eigen land te verlaten, en duidelijke plannen zou moeten omvatten voor ontwikkeling en investeringen in de landen van herkomst en transit, in het bijzonder door middel van het vergemakkelijken van het overmaken van geld door migranten naar hun landen van herkomst of het ontwikkelen van handels- en landbouwbeleid dat economische kansen creëert, alsmede door middel van het bevorderen van democratie, de rechtstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden;

44.

beklemtoont de noodzaak van het continu verder ontwikkelen, in nauwe samenwerking met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) en de betrokken derde landen, van voldoende gefinancierde en ambitieuze regionale beschermingsprogramma's;

45.

vindt dat het communautair integratie-, immigratie- en asielbeleid moeten stoelen op de volledige eerbiediging van de grondrechten en het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, om een effectieve bescherming van mensenrechten voor onderdanen van derde landen te verzekeren, alsmede de volledige naleving van het beginsel van niet-terugzending; wijst erop dat het immigratie- en asielbeleid daarnaast oog moet hebben voor de behoeften van de meest kwetsbare groepen, zoals vluchtelingen en asielzoekers, en met name minderjarigen en niet-begeleide minderjarigen; dringt aan op de totstandkoming van een coherent en alomvattend juridisch kader voor het vergemakkelijken van legale migratie;

46.

dringt aan op de ontwikkeling van een sterker immigratiebeleid dat nauw is verbonden met het communautaire beleid op andere terreinen, met name het werkgelegenheidsbeleid, teneinde legale immigratie tot een alternatief te maken voor illegale immigratie en de positieve effecten voor zowel de lidstaten als voor het welzijn van de immigranten te maximaliseren;

47.

wijst met klem op de noodzaak van consolidering van de alomvattende benadering van de EU van migratie, zodat nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor politieke dialoog en samenwerking met derde landen, gericht op het verbeteren van immigratiestromen, het voorkomen van humanitaire rampen;

48.

onderstreept de noodzaak het migratie- en ontwikkelingsbeleid nauw op elkaar af te stemmen en de dialoog met de landen van herkomst en de transitlanden te intensiveren, zodat vooral het probleem van illegale migratie kan worden voorkomen; onderstreept in dit verband dat een effectieve, gemeenschappelijke aanpak de lidstaten betere voorwaarden biedt om vorm te geven aan legale migratie;

Asiel

49.

dringt aan op verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, teneinde te komen tot een „Europa van het asiel” zoals bedoeld in het Europees pact inzake immigratie en asiel; is van oordeel dat een gemeenschappelijke procedure moet leiden tot meer consistentie en een betere kwaliteit van de besluitvormingsprocedure voor asielzaken in de lidstaten, teneinde de beschermingskloof in Europa te dichten;

50.

dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan zich te houden aan de wettelijke definitie van vluchteling zoals die is vastgelegd in het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;

51.

is van mening dat solidariteit weliswaar de centrale pijler van een gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid moet blijven, maar dat dit ook solidariteit moet inhouden met lidstaten die zich houden aan hun internationale verplichtingen op het vlak van de bescherming van vluchtelingen en asielzoekers, en dat er derhalve voor moet worden gezorgd dat geen enkele lidstaat op dit punt verzaakt;

52.

herinnert eraan dat asiel een recht is dat moet worden gegarandeerd aan alle mensen die op de vlucht zijn voor conflicten en geweld; veroordeelt uitwijzing en collectieve uitzetting naar landen waar de mensenrechten niet worden geëerbiedigd of die het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen niet hebben ondertekend;

53.

moedigt onderhandelingen aan over reeds ingediende en toekomstige wetgevingsvoorstellen betreffende Europese asielinstrumenten, teneinde te komen tot betere normen en leemtes in het bestaande juridisch kader te dichten;

54.

dringt bovendien aan op solidariteit tussen de lidstaten enerzijds en asielzoekers en andere vluchtelingen anderzijds;

55.

vraagt dat de lidstaten zich actief inzetten en blijk geven van hun volledig engagement voor solidariteitsmechanismen zoals het door de Commissie geplande proefproject voor interne herverdeling van de personen die voor internationale bescherming in aanmerking komen, alsook voor andere initiatieven die tot solidariteit op de lange termijn tussen de lidstaten leiden, en om regionale beschermingsprogramma's te bevorderen; meent in dit verband dat er een transparant systeem moet komen voor de beoordeling van de capaciteit van elke lidstaat en dat de rol die het EASO daarbij moet spelen, nader moet worden omschreven; verzoekt op grond hiervan om een open debat over de verschillende beschikbare opties met het oog op de vaststelling van een verplicht mechanisme voor effectieve solidariteit, met name door middel van interne herverdeling;

56.

dringt in dit verband aan op de onmiddellijke formalisering van het beginsel van „solidariteit en rechtvaardige verdeling van verantwoordelijkheid”, zoals vastgelegd in artikel 80 van het VWEU, dat een systeem van „verplichte en onherroepelijke solidariteit” zou moeten omvatten, in combinatie met meer samenwerking met derde landen, met name met buurlanden, om hen te helpen bij het ontwikkelen van hun asiel- en beschermingssystemen op een wijze die de grondrechten en de internationale beschermingsnormen respecteert, realistische verwachtingen wekt en de toegang tot bescherming in de EU niet ondermijnt of probeert te vervangen;

57.

is van mening dat er behoefte bestaat aan een partnerschapsbenadering met de herkomst- en transitlanden om ervoor te zorgen dat zij een actieve rol spelen bij het helpen beheren van de migratiestromen, het voorkomen van illegale immigratie door potentiële migranten te informeren over de risico's daarvan, en het opzetten van doeltreffende voorlichtingscampagnes over de mogelijkheden van legale migratie naar en legaal werken in de lidstaten van de EU;

58.

benadrukt dat alle overeenkomsten met herkomst- en transitlanden, zoals Turkije en Libië, hoofdstukken over samenwerking op het gebied van immigratie moeten bevatten, waarin voldoende rekening wordt gehouden met de situatie van lidstaten die het meest aan migratiestromen worden blootgesteld en met de nadruk op het bestrijden van illegale immigratie en mensenhandel door middel van het vergemakkelijken van het werk van Frontex;

59.

dringt aan op verdere samenwerking voor het versterken van maatregelen voor het waarborgen van een daadwerkelijke en snelle terugkeer van illegale migranten die geen bescherming nodig hebben, met toekenning van prioriteit aan vrijwillige terugkeer;

60.

dringt aan op het aannemen van maatregelen om de obstakels voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging door onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de EU verblijven, weg te werken;

61.

benadrukt dat het belangrijk is migranten toegang te geven tot justitie, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, onder andere overeenkomstig het Internationaal Verdrag ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun familieleden;

62.

roept de Commissie op met praktische voorstellen te komen voor een effectieve bestrijding van misbruik van asielprocedures;

63.

wijst erop dat circulaire migratie moet worden bevorderd, maar herinnert eraan dat deze aanpak niet mag leiden tot sociale en loondumping en dat de behoefte aan integratiemaatregelen niet mag worden genegeerd;

Grenzen en visa

64.

vraagt dat een alomvattend ontwerp wordt goedgekeurd waarin de algemene doelstellingen en de opbouw van de geïntegreerde grensbeheerstrategie van de Unie worden uiteengezet, opdat er daadwerkelijk een gemeenschappelijk beleid wordt gevoerd op het gebied van asiel, immigratie en controle aan de buitengrenzen, in overeenstemming met artikel 67, lid 2, van het VWEU;

65.

dringt aan op een strategische benadering op het gebied van het visumbeleid, teneinde te komen tot een samenhangend geheel van acties, interne regelingen en externe verplichtingen, met inbegrip van waarborgen voor gelijke behandeling van lidstaten door derde landen;

66.

roept de Commissie op om conclusies te trekken uit de tenuitvoerlegging van de visum- en overnameovereenkomsten, alsook uit de reeds bestaande bilaterale overeenkomsten inzake lokaal grensverkeer tussen de Europese Unie en haar oosterburen in de context van het liberaliseringsproces op visumgebied in de Westelijke Balkan, en vervolgens van geval tot geval een reeks duidelijke criteria en benchmarks vast te stellen, teneinde de bestaande visumovereenkomsten te evalueren en te verbeteren en toe te werken naar een visumvrij reisgebied, met als doel de bevordering van persoonlijke contacten;

67.

verzoekt de Commissie, teneinde het visumwederkerigheidsbeginsel met derde landen doeltreffender te kunnen toepassen en dus gelijke behandeling van alle EU-burgers ter zake te garanderen, haar strategie te herzien door gebruik te maken van alle instrumenten waarover zij beschikt, zoals sancties, en deze kwestie te binden aan haar onderhandelingen met de betrokken derde landen;

68.

is van mening dat het Frontex als een essentieel instrument in de globale immigratiestrategie van de Unie, de mensenrechten van migranten volledig moet eerbiedigen; wenst dat de parlementaire controle op zijn activiteiten wordt versterkt en is voorstander van de herziening van zijn mandaat — met inbegrip van een duidelijk kader voor terugkeeroperaties die beantwoorden aan de internationale normen ten aanzien van de mensenrechten en de oprichting van regionale en gespecialiseerde bureaus — teneinde de rol van dit agentschap te versterken;

69.

herinnert eraan dat Frontex absoluut moet kunnen rekenen op de feitelijke beschikbaarheid van de middelen die de lidstaten ter beschikking van dit agentschap stellen, zowel voor de coördinatie van zijn gerichte gezamenlijke acties als voor zijn permanente missies;

70.

verzoekt alle betrokken lidstaten oplossingen te vinden voor mogelijke praktische en/of juridische problemen ten aanzien van het gebruik van de middelen van de bij gezamenlijke acties betrokken lidstaten;

71.

herhaalt dat het absoluut noodzakelijk is dat het Schengen-informatiesysteem II (SIS II) en het visuminformatiesysteem (VIS) hun operaties zo spoedig mogelijk kunnen starten; is van oordeel dat SIS II aanzienlijke verbeteringen en nieuwe functionaliteiten met zich zal meebrengen, zoals de invoering van biometrische gegevens en de koppeling van signaleringen, die zullen bijdragen tot een beter toezicht op de externe grenzen en een versterking van de veiligheid;

72.

stelt met nadruk dat nieuwe instrumenten voor grensbeheer of systemen voor grootschalige gegevensopslag niet mogen worden gelanceerd voordat de bestaande instrumenten volledig operationeel, veilig en betrouwbaar zijn en vraagt dat een grondige evaluatie wordt gemaakt van de noodzaak en de evenredigheid van nieuwe instrumenten die verband houden met kwesties zoals inreis/uitreis, het programma voor geregistreerde reizigers, persoonsgegevens van passagiers en het systeem van voorafgaande reisvergunningen;

Bescherming van kinderen

73.

benadrukt het belang van het Verdrag van Lissabon, dat het Handvest juridisch bindend maakt, waarvan artikel 24 specifiek de rechten van het kind vastlegt en onder meer bepaalt dat „bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen”;

74.

acht het van essentieel belang dat alle EU-maatregelen op dit vlak zorgen voor eerbiediging en bescherming van de rechten van het kind zoals vastgelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en erkend in het Handvest, en roept op tot versterkte EU-actie met betrekking tot kinderbescherming in de hele RVVR;

75.

dringt er bij de lidstaten op aan de rechten van het kind zoals vastgelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind te eerbiedigen en te implementeren;

76.

spoort de EU aan krachtdadiger op te treden tegen kindermisbruik, zoals geweld, discriminatie, sociale uitsluiting en racisme, kinderarbeid, prostitutie en handel, en op gecoördineerde wijze voor bescherming en eerbiediging van hun rechten te zorgen, met gebruikmaking van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind als richtsnoer voor EU-actie en als basis voor het wijzigen van bestaande wetgeving;

77.

is van oordeel dat er haast geboden is bij de kwestie van de bescherming van niet-begeleide en van hun familie gescheiden kinderen, gezien de bijzondere risico's waaraan zij zijn blootgesteld;

78.

onderstreept het belang van de inachtneming, in het kader van het immigratiebeleid, van de rechten van kinderen en van speciale aandacht voor kinderen in kwetsbare situaties; is van mening dat hiervoor een ambitieuze Europese strategie moet worden ontwikkeld;

79.

dringt er bij de lidstaten op aan dat zij ervoor zorgen dat in het EU-beleid op het vlak van asiel, migratie en mensenhandel migrantenkinderen eerst en vooral als kinderen worden beschouwd en dat zij zonder discriminatie beroep kunnen doen op hun rechten als kinderen, in het bijzonder het recht op gezinshereniging; staat er bijgevolg op dat er in elk actieplan van de EU met betrekking tot niet-begeleide minderjarige onderdanen van derde landen voor wordt gezorgd dat:

(a)

alle niet-begeleide kinderen speciale bescherming en bijstand krijgen tijdens hun verblijf in de EU;

(b)

de EU acties identificeert die de lidstaten helpen een veilige, concrete en duurzame oplossing te vinden voor elk kind, in het beste belang van het kind;

(c)

wordt voorzien in een gepaste terugkeer- en re-integratieprocedure, wanneer terugkeer naar een derde land in het beste belang is van het kind, in samenwerking met het land van terugkeer; en tevens dat

(d)

de EU samenwerkt met derde landen om onveilige migratie te voorkomen en om kinderen kansen te bieden in de betrokken landen;

80.

wenst dat er speciaal aandacht wordt geschonken aan minderjarigen, al dan niet begeleid, opdat zij in geen enkele vorm van hechtenis worden gehouden;

81.

wijst erop dat kinderen afkomstig uit derde landen bijzonder kwetsbaar kunnen zijn voor uitbuitende werkomstandigheden, met name in landen waar zij onvoldoende steun en bescherming krijgen doordat zij geen papieren hebben; staat erop dat in het EU-beleid op het vlak van arbeid, asiel, migratie en mensenhandel rekening wordt gehouden met deze omstandigheden en dat daartegen wordt opgetreden;

Gegevensbescherming en -beveiliging

82.

wijst op het toenemende belang van het internet en merkt op dat het mondiale en open karakter van dit medium mondiale normen voor gegevensbescherming, veiligheid en vrijheid van meningsuiting noodzakelijk maakt; verzoekt de Raad en de Commissie het voortouw te nemen bij het tot stand brengen van een mondiaal platform voor het uitwerken van dergelijke normen; acht het uitermate belangrijk de gevallen waarin een particulier internetbedrijf verplicht kan worden gegevens aan regeringsinstanties bekend te maken, strikt te beperken, te definiëren en te reguleren, en erop toe te zien dat het gebruik van deze gegevens door regeringsinstanties is onderworpen aan de meest stringente normen van gegevensbescherming;

83.

dringt met klem aan op waarborgen betreffende eerbiediging van de grondrechtendimensie van gegevensbescherming en van het recht op privacy in al het EU-beleid;

84.

benadrukt dat het nodig is de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer te integreren in het beleid, in het licht van de zich ontwikkelende technologieën en grootschalige informatiesystemen;

85.

beschouwt de „ingebouwde privacy”-aanpak als een essentieel uitgangspunt voor elke ontwikkeling waarbij de veiligheid van de persoonsgegevens van individuen op het spel staat en die het vertrouwen van het publiek in de instanties die over deze gegevens beschikken, kan aantasten;

86.

herinnert eraan dat het beschikbaarheidsbeginsel het gevaar inhoudt dat persoonsgegevens worden uitgewisseld die niet op wettige of geoorloofde wijze zijn verzameld, en dat er op dit gebied bindende gemeenschappelijke regels moeten worden vastgesteld; heeft zijn twijfels over het vergemakkelijken van operationele activiteiten waarvoor geen Europese definitie en gemeenschappelijke normen bestaan met betrekking tot geheime onderzoeken, het surveilleren van burgers, enz.;

87.

is van oordeel dat er, voordat een optreden van de EU op dit gebied wordt overwogen, duidelijke criteria moeten worden vastgesteld om de evenredigheid en de noodzakelijkheid van beperkingen van de grondrechten te beoordelen; meent bovendien dat de gevolgen van elk voorstel altijd nauwgezet moeten worden geanalyseerd voordat er besluiten worden genomen;

88.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de zich steeds verder verspreidende praktijk van het opstellen van profielen op basis van dataminingtechnieken en de algemene verzameling van gegevens van onschuldige burgers voor preventieve en politiële doeleinden; wijst erop dat het van belang is dat wetshandhavingsmaatregelen zijn gebaseerd op de eerbiediging van de mensenrechten, te beginnen met het beginsel van vermoeden van onschuld tot het recht op privacy en gegevensbescherming;

89.

is verheugd over het voorstel voor internationale normen inzake gegevensbescherming; beklemtoont dat het sluiten van overeenkomsten inzake gegevensbescherming met derde landen op volledig transparante wijze moet gebeuren, met democratisch toezicht door het Parlement, en dat de toepassing van gegevensbeschermingsnormen van Europees niveau in derde landen een minimumvoorwaarde is voor de uitwisseling van gegevens;

90.

is verheugd over het voorstel voor een alomvattende regeling inzake gegevensbescherming in de EU en met derde landen; dringt aan op een grondige evaluatie van alle relevante wetgeving (met betrekking tot de bestrijding van terrorisme, politiële en justitiële samenwerking, immigratie, trans-Atlantische overeenkomsten, etc.) op het vlak van privacy en gegevensbescherming;

91.

is ingenomen met de nadruk die in het programma van Stockholm wordt gelegd op het belang van technologie wanneer het gaat om de daadwerkelijke bescherming van persoonsgegevens en privacy;

92.

verzoekt de Europese Unie met klem vastberadenheid te tonen waar het erom gaat om bij alle beleidsmaatregelen rekening houden met de speciale behoeften van kwetsbare personen;

93.

benadrukt dat er duidelijker en strakkere grenzen moeten worden gesteld aan informatie-uitwisseling tussen lidstaten en het gebruik van gemeenschappelijke EU-registers; meent dat het opzetten van grote registers op EU-niveau anders de persoonlijke integriteit in gevaar kan brengen en dat de registers ineffectief dreigen te worden, terwijl het risico op uitlekken van informatie en corruptie zal toenemen;

94.

dringt bij de lidstaten aan op versterking van het wederzijdse vertrouwen en geloof in elkaars vermogen om de veiligheid te vergroten; is van oordeel dat wederzijds vertrouwen ook afhangt van een efficiënte en diepgaande doorlopende evaluatie van de doeltreffendheid en de resultaten van het optreden van de verschillende lidstaten;

Civiel recht en handelsrecht voor gezinnen, burgers en bedrijven

Betere toegang tot de civiele rechten voor burgers en bedrijven

95.

is van mening dat de prioriteiten op het gebied van civiel recht eerst en vooral moeten worden toegespitst op de door de individuele burgers en bedrijven geuite behoeften, terwijl het raderwerk van justitie permanent moet worden vereenvoudigd en meer duidelijke en toegankelijke procedures moeten worden gecreëerd, teneinde de daadwerkelijke handhaving van fundamentele rechten en de consumentenbescherming te garanderen; is in dit verband weliswaar verheugd over de besluiten van de Commissie om een voorstel inzake testamenten en erfenissen in te dienen alsook een groenboek over huwelijksvermogensrecht in verband met scheiding van tafel en bed en echtscheiding, maar dringt erop aan dat:

verdere inspanningen worden geleverd om alternatieve geschillenbeslechting te bevorderen, met name met het oog op een betere toegang tot de rechter voor consumenten; dat collectieve beroepsmechanismen op communautair niveau worden opgezet, teneinde burgers en bedrijven betere toegang tot de rechter te verschaffen, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een onnodige versplintering van het nationale procesrecht;

voorstellen worden ingediend voor een eenvoudig en autonoom Europees systeem voor conservatoir beslag op en tijdelijke bevriezing van bankrekeningen, de schrapping van voorschriften voor de legalisatie van akten en stukken, bepalingen om de hiaten van de Rome II-verordening (8) inzake persoonlijkheidsrechten en laster op te vullen, een definitieve oplossing voor het probleem van bilaterale overeenkomsten met betrekking tot de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken, indien nodig via een protocol bij het volgende te sluiten toetredingsverdrag, en dat daarnaast het creëren van een internationaal instrument wordt overwogen dat een grondige beoordeling van alle rechterlijke uitspraken van derde landen mogelijk maakt, voordat zij in een lidstaat kunnen worden erkend en ten uitvoer worden gelegd, en bepalingen om de door het Hof van Justitie aangegeven hiaten op het gebied van vennootschapsrecht op te vullen, alsook een voorstel inzake de bescherming van kwetsbare volwassenen en een voorstel voor een verordening, eventueel met de procedure van versterkte samenwerking goed te keuren, inzake de wetgeving die van toepassing is in huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid, waarbij het belang van het kind en non-discriminatie tussen partners voorop moeten staan;

uitvoerig aandacht wordt besteed aan een vorm van communautaire voorlopige maatregelen ter aanvulling op die welke door de nationale rechters kunnen worden opgelegd, aan de uiteenlopende nationale juridische benaderingen van eigendomsvoorbehoud en andere soortgelijke mechanismen, aan de erkenning van internationale adopties en aan de hele kwestie van de wederzijdse erkenning van nationale akten van de burgerlijke stand;

een Code voor communautaire geschillen wordt opgesteld waarbij alle verordeningen die de communautaire wetgever tegen het jaar 2013 zal hebben aangenomen in één enkel instrument worden samengebracht, om de 45e verjaardag te markeren van het Verdrag van Brussel, waarvan de sluiting een mijlpaal is in de geschiedenis van het internationale privaatrecht;

de praktische toepassing van het grote aantal vernieuwende wetten die tot nu toe zijn goedgekeurd op het gebied van de Europese burgerlijke rechtsvordering, wordt bestudeerd om ze waar mogelijk te vereenvoudigen en te codificeren in één enkel instrument waarin alle communautaire wetgeving op dit gebied wordt gebundeld;

96.

onderstreept dat de afschaffing van de exequaturprocedure in de context van de Brussel I-verordening (9) niet overhaast mag geschieden en gepaard moet gaan met de nodige waarborgen;

97.

zou met belangstelling voorstellen behandelen voor een 28e facultatieve stelsel voor civielrechtelijke kwesties met grensoverschrijdende aspecten op gebieden die raken aan het familie-, personen- en goederenrecht;

98.

onderstreept de noodzaak van versterking van de internationale aanwezigheid van de EU op juridisch gebied door middel van mondiale oplossingen en multilaterale instrumenten; is van mening dat nauwe samenwerking met internationale organisaties, zoals de Conferentie van Den Haag over internationaal privaatrecht en de Raad van Europa, van bijzonder belang is; is verder van mening dat de EU de toetreding van derde landen, in het bijzonder die welke grenzen aan de EU, tot internationale overeenkomsten moet bevorderen en steunen, en dat dit met name op het gebied van het familierecht en het recht inzake de bescherming van het kind van cruciaal belang is;

De gemeenschappelijke markt optimaal benutten door middel van het Europese verbintenissenrecht

99.

vraagt de Commissie dat zij haar werkzaamheden omtrent het Europese verbintenissenrecht op basis van het academische ontwerp voor het gemeenschappelijk referentiekader (OGRK), alsook andere academische werken op het gebied van het Europese verbintenissenrecht, opvoert en dat zij het Parlement volledig betrekt bij het open en democratische proces dat moet leiden tot de goedkeuring van een politiek gemeenschappelijk referentiekader (GRK); benadrukt dat het politiek GRK moet resulteren in een facultatief en rechtstreeks toepasselijk instrument dat de partijen bij een overeenkomst, onder andere ondernemingen en consumenten, in staat stelt vrij te kiezen voor het Europese verbintenissenrecht als het op hun transactie toepasselijke recht;

100.

herhaalt dat de Commissie het OGRK beschikbaar moet stellen in het grootst mogelijke aantal relevante talen, samen met andere wetenschappelijke werken, teneinde ze toegankelijk te maken voor alle belanghebbenden; en dat dit ontwerp thans reeds moet worden gebruikt als niet-bindend juridisch instrument voor Europese en nationale wetgevers; dringt erop aan dat de relevante bepalingen van het OGRK thans reeds systematisch en gedetailleerd in aanmerking worden genomen in alle toekomstige voorstellen en effectbeoordelingen van de Commissie met betrekking tot het verbintenissenrecht;

101.

spoort de Commissie ertoe aan vast te houden aan haar recente idee modelcontracten voor te stellen voor gebruik op vrijwillige basis in specifieke sectoren, uitgaande van het GRK;

Beter wetgeven op het gebied van de rechtspleging

102.

onderstreept dat de Europese wetgeving op het gebied van justitiële samenwerking van de hoogst mogelijke kwaliteit moet zijn en moet steunen op terdege uitgevoerde effectbeoordelingen, teneinde de burgers en het zakenleven doeltreffende instrumenten te verschaffen; betreurt dat in het verleden op dit gebied niet de nodige effectbeoordelingen zijn uitgevoerd; constateert de laatste tijd op dit punt enige verbetering en is van plan binnenkort een effectbeoordeling van de Commissie aan een kritische analyse te onderwerpen;

103.

is van oordeel dat om een minimumniveau van onafhankelijk toezicht op de opstelling van effectbeoordelingen te garanderen, een onafhankelijk panel van deskundigen moet worden opgericht om door middel van steekproeven toe te zien op de kwaliteit van de adviezen van de dienst voor effectbeoordelingen („Impact Assessment Board”), en dat vertegenwoordigers van belanghebbende partijen daar eveneens aan moeten kunnen meewerken;

104.

is van oordeel dat juridische samenwerking de sleutel is om niet alleen de civiele, maar ook de strafrechtelijke procedures van de diverse lidstaten nader tot elkaar te brengen; is dan ook de mening toegedaan dat de onderlinge afstemming van de procesrechten van de burgers tussen de lidstaten evenzeer moet worden bevorderd voor strafrechtelijke als voor civiele procedures;

Een Europese justitiële cultuur tot stand brengen

105.

dringt aan op de ontwikkeling van een Europese justitiële cultuur die alle aspecten van het recht omvat; merkt daartoe op dat:

het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges, het Europees netwerk van de Raden voor de rechtspraak, de Vereniging van de Raden van State en Hoge Administratieve Rechtscolleges en het Eurojustitie-netwerk van Europese procureurs-generaal, de gerechtelijke ambtenaren en de rechtsbeoefenaars in hoge mate kunnen bijdragen door de beroepsopleiding voor de rechters en het wederzijds begrip van de rechtssystemen van andere lidstaten te coördineren en te bevorderen en door de beslechting, c.q. oplossing van grensoverschrijdende geschillen en problemen te vereenvoudigen, welke werkzaamheden vergemakkelijkt moeten worden en waarvoor zij voldoende financiële middelen moeten krijgen; dit moet leiden tot een volledig gefinancierd plan voor een Europese opleiding van magistraten, dat wordt opgesteld in samenwerking met de hiervoor genoemde justitiële netwerken, waarbij onnodige doublures van programma's en structuren moeten worden voorkomen en dat moet uitmonden in de oprichting van een Europese academie voor de magistratuur, samengesteld uit het Europees netwerk voor justitiële opleiding en de Europese academie voor rechtswetenschappen;

er een actief beleid moet komen dat gericht is op het bevorderen van wederzijdse kennis en begrip van buitenlands recht, om zo tot een grotere rechtszekerheid te komen en het wederzijds vertrouwen te stimuleren dat essentieel is voor wederzijdse erkenning; dit beleid moet voorzien in de uitwisseling van ervaringen, uitwisselingen, bezoeken en voorlichting en cursussen voor rechtsbeoefenaars en rechters, alsook in de coördinatie van de in de EU bestaande nationale systemen voor juridische opleiding en de organisatie van cursussen om de rechtsbeoefenaars en rechters vertrouwd te maken met nationaal recht;

106.

verzoekt de Commissie dan ook de invoering, door universiteiten, andere gespecialiseerde instellingen voor hoger onderwijs en bevoegde beroepsorganisaties, van een gemeenschappelijk systeem van opleidingspunten/credits voor rechters en rechtsbeoefenaars te bevorderen; spoort de Commissie ertoe aan een netwerk te creëren van juridische opleidingsinstellingen in de Unie die erkend zijn om cursussen aan te bieden die de rechtsbeoefenaars en rechters vertrouwd maken met nationaal, vergelijkend en Europees recht, op een stabiele, duurzame basis;

E-justitie: een instrument voor burgers, rechtsbeoefenaars en rechters

107.

vraagt dat meer inspanningen worden geleverd om e-justitie op communautair niveau te bevorderen en te ontwikkelen, met het oog op een betere toegang tot de rechter voor burgers en bedrijven, en is van mening dat:

lidstaten die samenwerken in bilaterale projecten ervoor moeten zorgen dat hun werk zo wordt verricht dat het overdraagbaar is naar communautair niveau, teneinde onnodig dubbel werk te vermijden;

het bestaande Gemeenschapsrecht op het gebied van civiel recht, met name procesrecht, beter verenigbaar moet worden gemaakt met het gebruik van informatietechnologie, met name voor wat betreft het Europess betalingsbevel en de procedure voor geringe vorderingen, de verordening over het verzamelen van bewijs in civiele zaken (10) en alternatieve geschillenbeslechting, en dat actie moet worden ondernomen op het gebied van elektronische besluiten en transparantie van activa van debiteuren; het doel moet zijn te komen tot een eenvoudiger, voordeliger en snellere civiele procesvoering in grensoverschrijdende zaken;

elektronische instrumenten zoals het Europees Strafregisterinformatiesysteem (Ecris) en het Schengen-informatiesysteem verder ontwikkeld moeten worden;

108.

is van oordeel dat e-justitie de toegang van burgers tot rechtsbijstand moet vereenvoudigen, de gerechtelijke procedures verkorten en de doeltreffendheid van de procesvoering vergroten, en dringt er bijgevolg op aan dat de toekomstige meertalige portaalsite e-justitie voorziet in toegang tot juridische gegevensbanken, elektronische mogelijkheden om (buiten-) gerechtelijke procedures in te stellen, intelligente systemen die zijn ontworpen om burgers te helpen juridische problemen aan te pakken en uitgebreide registers, lijsten van rechtsbeoefenaars en eenvoudige gidsen over de rechtsstelsels van alle lidstaten;

109.

is van oordeel dat het portaal zodanig moet worden ontworpen dat het ook als instrument kan worden gebruikt door rechters, ambtenaren van het gerechtelijk apparaat, ambtenaren van de nationale ministeries van justitie en advocaten, die allen ook een beveiligde toegang tot het relevante gedeelte van het portaal moeten hebben; dringt erop aan dat dit gedeelte van het portaal beveiligde communicatie, videoconferenties en de uitwisseling van documenten tussen rechtbanken en tussen rechtbanken onderling en proces-partijen (dematerialisering van procedures), alsook de verificatie van elektronische handtekeningen mogelijk maakt en voorziet in adequate verificatiesystemen en middelen van informatie-uitwisseling;

110.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige wetgeving op het gebied van het civiele recht zodanig wordt ontworpen dat zij kan worden gebruikt in online-toepassingen die het invullen van zo weinig mogelijk vrije tekst vergen; wenst dat maatregelen worden getroffen om te garanderen dat, wanneer zulks nodig is, online-hulp wordt verschaft in alle officiële talen en dat online elektronische vertaaldiensten beschikbaar zijn; waar behoefte bestaat aan documenten dient er bovendien op te worden toegezien dat die documenten kunnen worden verschaft, dat gecommuniceerd kan worden via e-mail en dat elektronische handtekeningen mogelijk zijn; daar waar een mondelinge getuigenis nodig is, dient het gebruik van videoconferenties te worden aangemoedigd; is voorts van oordeel dat elk toekomstig voorstel een gemotiveerde verklaring van de Commissie moet bevatten waaruit blijkt dat de e-justitievriendelijkheid ervan is onderzocht;

111.

wenst dat in het Ecris een prominente plaats wordt ingeruimd voor het registreren van gendergeweld;

Prioriteiten in het strafrecht

112.

roept op tot het creëren van een EU-ruimte voor strafrechtspleging, gebaseerd op de eerbiediging van de grondrechten, het beginsel van wederzijdse erkenning en de noodzaak de samenhang van de nationale strafrechtstelsels te handhaven, en wel door middel van:

een ambitieus juridisch instrument voor procedurele waarborgen in strafzaken uitgaande van het beginsel van het vermoeden van onschuld, dat volledige uitvoering geeft aan de rechten van de verdediging;

een degelijk juridisch kader om de naleving van het grondbeginsel van ne bis in idem te garanderen en de overdracht van strafzaken tussen lidstaten en de beslechting van jurisdictiegeschillen te vergemakkelijken, met een hoog niveau van waarborgen en rechten van verweer, en waarbij de effectieve toegang tot deze rechten en tot beroepsmechanismen wordt gewaarborgd;

een alomvattend juridisch kader dat slachtoffers van misdrijven, met name slachtoffers van terrorisme, georganiseerde misdaad, mensenhandel en gendergeweld, de breedst mogelijke bescherming biedt, waaronder passende schadevergoeding, op het niveau van de lidstaat;

een gemeenschappelijk juridisch kader dat getuigen een zo groot mogelijke bescherming biedt;

minimumnormen voor gevangenis- en detentieomstandigheden en gemeenschappelijke rechten voor gedetineerden in de EU, met inbegrip van passende schadevergoedingsregelingen voor personen die ten onrechte in hechtenis zijn genomen of veroordeeld, ondersteund door de sluiting van overeenkomsten tussen de EU en derde landen betreffende de terugkeer van hun veroordeelde onderdanen, de volledige tenuitvoerlegging van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (11), en de terbeschikkingstelling van voldoende financiële EU-middelen voor de bouw, in de context van regionale veiligheidsplannen, van nieuwe detentiefaciliteiten in lidstaten waar de gevangenissen overbevolkt zijn, en de uitvoering van sociale hervestigingsprogramma's;

de vaststelling van een Europees wetgevingsinstrument voor beslaglegging op winsten en goederen van internationale misdaadorganisaties en het aanwenden daarvan voor sociale doeleinden;

een alomvattend juridisch instrument voor het vergaren en de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal in strafzaken;

maatregelen om rechtsbijstand te waarborgen door te voorzien in voldoende budgettaire toewijzingen; en

maatregelen ter bestrijding van geweld, inzonderheid geweld tegen vrouwen en kinderen;

113.

wijst erop dat bij het optreden tegen illegale immigratie rekening moet worden gehouden met de inspanningen om mensenhandel te bestrijden en dat dit op geen enkele wijze ten koste mag gaan van bijzonder kwetsbare misdaadslachtoffers, vooral vrouwen en kinderen, en hun rechten;

114.

beklemtoont dat één op de vier vrouwen in Europa het slachtoffer van geweld van mannen is of is geweest; dringt er dan ook op aan dat de Commissie binnen de huidige EU-structuur de rechtsgrondslag consolideert die moet garanderen dat alle vormen van geweld tegen vrouwen worden aangepakt door middel van een brede en op gender gebaseerde definitie van geweld tegen vrouwen; vraagt dat op basis van deze rechtsgrondslag wordt voorzien in een richtlijn en een Europees actieplan inzake geweld tegen vrouwen, met het oog op preventie van geweld, bescherming van de slachtoffers en vervolging van de daders; verzoekt de lidstaten naar behoren rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van vrouwelijke immigranten, met name jonge meisjes (vaak met dubbele nationaliteit) die goed geïntegreerd zijn in de EU en die in de relatie met hun ouders of in intieme relaties het slachtoffer zijn van ontvoering, illegale opsluiting, fysiek geweld of psychologisch misbruik om religieuze of culturele redenen of op grond van een bepaalde traditie, en ervoor te zorgen dat maatregelen voor effectieve toegang tot hulp- en beschermingsmechanismen worden aangenomen;

115.

dringt erop aan dat in alle stadia van de ontwikkeling van het beleid ter bestrijding van mensenhandel rekening wordt gehouden met de genderproblematiek;

Een coherente veiligheidsstrategie op verschillende niveaus: een Europa dat haar burgers beschermt (misdaad bestrijden en tegelijk de rechten van de burgers waarborgen)

116.

bekritiseert het ontbreken van een alomvattend totaalplan waarin de algehele doelstellingen en de structuur van het veiligheids- en grensbeheerbeleid van de EU worden beschreven, evenals het ontbreken van details waaruit blijkt hoe alle programma's en regelingen op dit gebied (al in werking, in voorbereiding of in het stadium van beleidsontwikkeling) geacht worden gezamenlijk te functioneren en hoe de relatie tussen deze programma's optimaal kan worden gemaakt; is van mening dat, bij het uitdenken van de structuur van het beleid voor veiligheid en grensbeheer van de EU, de Commissie eerst de effectiviteit van de bestaande wetgeving moet analyseren, teneinde een optimale synergie tussen de verschillende instrumenten te bewerkstelligen;

117.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat in het toekomstig optreden van de EU op dit gebied het primordiale belang van de grondrechten enfundamentele vrijheden volledig wordt geëerbiedigd en het juiste evenwicht wordt gevonden tussen veiligheid en vrijheid, en dat de verwezenlijking van deze doelstelling op passende wijze wordt gemonitord en gestroomlijnd; gelooft sterk in het primaat van de rechtsstaat, doeltreffende rechterlijke toetsing en verantwoordingsplicht;

118.

engageert zich, binnen het nieuwe institutionele kader dat in het Verdrag van Lissabon is vastgelegd, samen te werken met de Commissie en de Raad om de nadruk te leggen op het bevorderen van de vrijheid van de EU-burgers, terwijl het rechtskader van de EU in strafzaken verder wordt uitgewerkt; is van mening dat de dringende noodzaak om burgers te beschermen tegen terrorisme en georganiseerde misdaad moet worden ondersteund door effectieve wetgevende en operationele instrumenten, met inachtneming van de mondiale dimensie van deze verschijnselen, en moet worden ingekaderd in een duidelijke wetgeving die de EU–burgers het volledige genot van hun rechten waarborgt, met inbegrip van het recht om onevenredige of onduidelijke regels en de onjuiste toepassing van regels aan te vechten;

119.

is van oordeel dat de lidstaten moeten onderzoeken in hoeverre het mogelijk is een EU-rechtskader in strafzaken te ontwikkelen;

120.

verzoekt de EU de waardigheid, de moed en het lijden van indirecte slachtoffers van terrorisme te erkennen en benadrukt dat de verdediging en bevordering van de rechten van terrorismeslachtoffers en hun financiële schadeloosstelling een prioriteit zou moeten zijn; erkent de buitengewone kwetsbaarheid van vrouwen als indirecte slachtoffers van terrorisme;

121.

dringt aan op goedkeuring van een alomvattend rechtskader dat slachtoffers adequate bescherming en compensatie biedt, in het bijzonder door middel van de goedkeuring van een ontwerpkaderbesluit tot wijziging van de bestaande instrumenten ter bescherming van slachtoffers; acht het van cruciaal belang een gemeenschappelijke benadering te ontwikkelen die een coherent en krachtiger antwoord biedt op de behoeften en rechten van alle slachtoffers en ervoor zorgt dat slachtoffers daadwerkelijk als zodanig worden behandeld en niet als misdadigers;

122.

is verheugd over het feit dat steun voor misdaadslachtoffers, met inbegrip van vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld en seksuele intimidatie, een prioritaire kwestie voor het Zweedse voorzitterschap is; dringt er bij de Raad op aan in het programma van Stockholm een alomvattende Europese strategie ter uitroeiing van geweld tegen vrouwen op te nemen, welke preventieve maatregelen omvat (zoals verhoging van het bewustzijn over het probleem van door mannen tegen vrouwen gepleegd geweld), alsook een specifieke sectie over de rechten van misdaadslachtoffers, en beleid inzake de bescherming van slachtoffers, met inbegrip van steun voor misdaadslachtoffers, met name jonge meisjes, die steeds vaker het slachtoffer van ernstige misdaden zijn, alsook concrete maatregelen tot vervolging van de daders; dringt er bij het Spaanse voorzitterschap op aan om tijdens zijn mandaat integrale uitvoering te geven aan het actieplan dat is goedgekeurd in het kader van het programma van Stockholm, en maandelijks aan het Parlement verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang;

123.

acht het tot stand brengen van een veilig Europa een legitieme doelstelling en onderschrijft het belang van het voortdurend ontwikkelen en versterken van Europa's gemeenschappelijk beleid inzake de bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad, illegale immigratie, mensenhandel en seksuele uitbuiting;

124.

wenst dat een alomvattende inter-Europese strategie ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit wordt ontwikkeld, waarbij de inspanningen en de middelen van de lidstaten, de Europese instellingen, de gespecialiseerde EU-agentschappen en de netwerken voor informatie-uitwisseling worden gecombineerd; beklemtoont tevens dat georganiseerde economische criminaliteit, zoals tabaksmokkel, leidt tot een verlies aan inkomsten dat de reeds ernstige situatie van de openbare financiën in talrijke EU-lidstaten doet verergeren, en wenst dat onverwijld doeltreffende preventieve maatregelen worden getroffen;

125.

meent dat verder optreden tegen georganiseerde misdaad en terrorisme meer gericht moet zijn op de bescherming van de grondrechten en moet voorzien in adequate getuigenbescherming, stimulansen voor personen die meewerken aan het ontmantelen van terroristische netwerken, en preventie- en integratiemaatregelen die met name gericht zijn op personen uit hoogrisicogroepen, en dat daarbij steeds prioriteit moet worden toegekend aan sociale en economische ethische maatregelen van preventieve aard en de schadeloosstelling van slachtoffers van terrorisme;

126.

acht het van het grootste belang dat de EU krachtig optreedt tegen mensenhandel, een probleem dat steeds ernstiger vormen aanneemt, en meent dat de strijd tegen mensenhandel zowel buiten als binnen de EU-grenzen moet worden gevoerd en dat alle voorgestelde maatregelen vergezeld moeten gaan van een genderanalyse; is van oordeel dat de EU en haar lidstaten met name een eind moeten maken aan de vraag naar diensten van slachtoffers van mensenhandel door sancties in te voeren en voorlichtings- en bewustmakingscampagnes op te zetten; acht het, gezien het feit dat mensenhandel voor seksuele doeleinden verreweg het grootste deel, in absolute termen, van deze misdadige activiteiten uitmaakt (79 % volgens gegevens van de VN), noodzakelijk dat duidelijk wordt gemaakt en wordt erkend dat er een verband bestaat tussen het kopen van dergelijke diensten en mensenhandel, en dat beheersing van de vraag naar seksuele diensten ook tot vermindering van de mensenhandel leidt;

127.

dringt aan op het bevorderen van transparantie en integriteit en een meer resolute bestrijding van corruptie op basis van een doelgericht plan en een periodieke evaluatie van de door de lidstaten getroffen anticorruptiemaatregelen, inzonderheid van de uitvoering van de door de EU zelf ontwikkelde instrumenten, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende corruptie, en op de ontwikkeling van een alomvattend anticorruptiebeleid en de periodieke evaluatie van de uitvoering ervan;

128.

pleit voor actieve ondersteuning van anticorruptie- en integriteitsmonitoring door het maatschappelijk middenveld en voor de inzet van de burgers tegen corruptie, niet alleen door hen te raadplegen over het gevoerde beleid en directe communicatiekanalen tot stand te brengen, maar ook door te voorzien in middelen en programma's teneinde de burgers in staat te stellen gemakkelijk gebruik te maken van de hun geboden mogelijkheden;

129.

onderstreept het toenemende aantal gevallen van diefstal van identiteit en dringt aan op de uitwerking van een alomvattende EU-strategie ter bestrijding van cybercriminaliteit op dit vlak, in samenwerking met internetaanbieders en gebruikersorganisaties, als ook op het creëren van een EU-desk voor hulpverlening aan slachtoffers van diefstal van identiteit en identiteitsfraude;

130.

dringt aan op een verduidelijking van de regels inzake jurisdictie en toepasselijk recht met betrekking tot cyberspace, teneinde grensoverschrijdende onderzoeken en samenwerkingsakkoorden tussen rechthandhavingsinstanties en operators aan te moedigen, met name ter bestrijding van kinderpornografie op het internet;

131.

dringt aan op een doeltreffender, meer op het behalen van resultaten gericht beleid met het oog op de verdere totstandbrenging van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, door Europol en Eurojust systematischer te betrekken bij onderzoeken, met name op het gebied van georganiseerde misdaad, fraude, corruptie en andere ernstige strafbare feiten die de veiligheid van de burgers en de financiële belangen van de EU ernstig bedreigen;

132.

dringt aan op de jaarlijkse publicatie van een uitgebreid verslag over misdaad in de EU, geconsolideerde verslagen met betrekking tot specifieke terreinen, zoals de dreiging van georganiseerde criminaliteit en het jaarverslag van Eurojust, en benadrukt de noodzaak van een interdisciplinaire aanpak en een alomvattende strategie inzake de preventie van en strijd tegen terrorisme en grensoverschrijdende misdaden zoals mensenhandel en cybercriminaliteit;

133.

verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken met het oog op de uitwisseling van beste praktijken en bij de bestrijding van radicalisering opgedane beleidservaringen; is wat dat betreft van oordeel dat lokale en regionale autoriteiten het best in staat zijn om beste praktijken te delen bij het aanpakken van radicalisering en polarisering, en wenst dan ook dat zij worden betrokken bij het ontwerpen van strategieën ter bestrijding van terrorisme;

134.

wenst dat de politiële samenwerking tussen de lidstaten wordt aangemoedigd door het bevorderen van wederzijdse kennis en wederzijds vertrouwen, gemeenschappelijke opleiding, de oprichting van gemeenschappelijke teams voor politiële samenwerking en de uitwerking van een programma voor de uitwisseling van studenten, in samenwerking met de Europese Politieacademie;

135.

verzoekt de Commissie en de Europese Raad de rechtssituatie die is ontstaan als gevolg van de uitspraken van het Hof van Justitie in de zaken betreffende zwarte lijsten, met name de zaak-Kadi (12), dringend te verhelpen en daarbij ten volle rekening te houden met de grondrechten van de betrokkenen, inclusief het recht op een eerlijk proces en het recht op beroep;

136.

dringt aan op een versterking van het Ecris, teneinde recidive in verschillende lidstaten te kunnen voorkomen, met name wat betreft misdaden tegen kinderen;

137.

verzoekt met name de Commissie al in een vroeg stadium discussies en raadplegingen te houden met de belanghebbenden, inclusief het maatschappelijk middenveld, over alle aspecten van de instelling van een Europees Openbaar Ministerie voor de bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, als bedoeld in artikel 86 van het VWEU;

138.

benadrukt de noodzaak van de ontwikkeling van een allesomvattende Europese veiligheidsstrategie, op basis van de veiligheidsplannen van de lidstaten, een sterker solidariteitsbeginsel en een objectieve evaluatie van de meerwaarde van de EU-agentschappen, netwerken en informatie-uitwisseling; is voornemens samen met de nationale parlementen van dichtbij toe te zien op alle activiteiten die door de Raad worden uitgevoerd in het kader van de operationele samenwerking inzake interne veiligheid van de EU;

139.

verzoekt de Raad en de Commissie met klem veiligheidsstrategieën te ontwikkelen die rekening houden met zowel de interne als de externe aspecten van de internationale georganiseerde misdaad en terrorisme; dringt aan op vaststelling door de EU van een meer geïntegreerde benadering van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, en van justitie en binnenlandse zaken;

140.

vraagt de Raad, de Commissie en de lidstaten de bestaande internationale, Europese en nationale wetten en maatregelen inzake verdovende middelen te evalueren en te herzien, en maatregelen ter beperking, preventie en herstel van de schadelijke gevolgen daarvan te bevorderen, in het bijzonder met het oog op de conferenties die hierover op VN-niveau worden gehouden;

Operationele organen en agentschappen en technische middelen

141.

hecht veel belang aan de versterking van Eurojust en Europol en engageert zich om samen met de nationale parlementen ten volle deel te nemen aan het definiëren, evalueren en controleren van hun werkzaamheden, met name met het oog op het verkennen van de mogelijkheden om vorderingen te maken wat betreft de instelling van het Europees Openbaar Ministerie;

142.

is van mening dat de strijd tegen financiële en economische criminaliteit moet worden voortgezet en zelfs opgevoerd; meent dat het in dit verband bijzonder belangrijk is de euro als symbool van de Unie te beschermen; is van oordeel dat de bestrijding van namaak en de consolidering en versterking van het Pericles-programma een van de hoofddoelen van de EU moet vormen;

143.

dringt aan op herziening van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (13), alsook van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (14), en artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (15);

144.

dringt aan op nauwere en meer diepgaande samenwerking tussen nationale autoriteiten, Eruopese agentschappen en gemeenschappelijke operationele teams via gespecialiseerde netwerken zoals SIS II, VIS, het douane-informatiesysteem, Eurodac - een systeem voor de vergelijking van vingerafdrukken voor de effectieve toepassing van de Overeenkomst van Dublin - en de justitiële netwerken) en op specifieke samenwerking tussen inlichtingen- en politiediensten op nationaal en Europees niveau in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad; is van oordeel dat de Europese politiële samenwerking tussen alle derde landen en de lidstaten van de Europese Unie doeltreffender moet worden gemaakt, waarbij de nodige garanties moeten worden geboden voor een adequate bescherming van persoonsgegevens;

145.

betreurt het gebrek aan vooruitgang bij de implementatie van het verbeterde SIS II en het nieuwe VIS, en verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat alle voorbereidingen op hun respectieve niveaus worden versterkt teneinde verdere vertraging te voorkomen;

146.

benadrukt de noodzaak efficiënte, duurzame en veilige administratieve regelingen op te stellen voor grootschalige Europese IT-systemen zoals SIS II, VIS en Eurodac, waarmee wordt gegarandeerd dat alle regels inzake doelmatigheid, toegangsrechten en veiligheids- en gegevensbeschermingsvoorschriften die op deze systemen van toepassing zijn, volledig ten uitvoer worden gelegd; onderstreept in dit verband dat een alomvattende, uniforme regeling ter bescherming van persoonsgegevens in de EU van essentieel belang is;

147.

wijst er opnieuw op dat de oprichting van agentschappen, zoals het FRA, Eurojust, Europol, Frontex en EASO, op sommige terreinen een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd tot de totstandbrenging van een RVVR; acht het van fundamenteel en vitaal belang, gelet op het feit dat Schengen de kern is van de RVVR, dat een Europees bureau voor het beheer van de belangrijke informatiesystemen op dit gebied, met name SIS II, VIS en Eurodac, wordt opgericht, aangezien dit de meest betrouwbare oplossing is;

148.

betreurt dat het Verdrag van Lissabon in werking zal treden zonder dat de Raad en de Commissie de nodige maatregelen voor een „nieuwe start” op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht naar behoren hebben voorbereid; wijst erop dat er, in tegenstelling tot wat er met betrekking tot het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid en met name de Dienst voor extern optreden is gedaan, geen voorbereidende werkzaamheden zijn verricht met het oog op de tenuitvoerlegging van de rechtsgrondslagen betreffende transparantie (artikel 15 van het VWEU), gegevensbescherming (artikel 16 van het VWEU) en non-discriminatie (artikel 12 van het VWEU), en dat deze situatie zou kunnen leiden tot een lange periode van rechtsonzekerheid die met name van invloed zal zijn op de RVVR; verzoekt de Commissie, gezien het bovenstaande en onder verwijzing naar artikel 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, vóór 1 september 2010 het volgende in te dienen volgens de gewone wetgevingsprocedure:

een kaderwetgevingsvoorstel waarin in grote trekken wordt beschreven hoe het Europees Parlement en de nationale parlementen zullen worden betrokken bij de evaluatie van het RVVR-beleid en de betrokken agentschappen op Europees niveau (waaronder de Schengenautoriteiten, Europol, Eurojust, Frontex en het EASO);

een herzien mandaat voor het Bureau voor de grondrechten dat onder meer justitiële en politiële samenwerking in strafzaken omvat;

een wetgevingsvoorstel dat uitvoering geeft aan artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 39 van het EU-Verdrag, met name wat gegevensbescherming in verband met veiligheidskwesties betreft, en tegelijk de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende gegevensbescherming door de EU-instellingen uitbreidt;

een herzien wetgevingskader voor Europol en Eurojust, dat deze beide in overeenstemming brengt met het nieuwe EU-wetgevingskader;

Dringende kwesties

149.

verzoekt de Commissie onverwijld een consolidatie voor te stellen van de 1 200 verschillende maatregelen die sedert 1993 in de RVVR zijn goedgekeurd, teneinde te zorgen voor de nodige coherentie op dit beleidsterrein, daarbij rekening houdend met de nieuwe taken en bevoegdheden van de Unie alsook met het nieuwe rechtskader dat wordt geboden door het Verdrag van Lissabon, en te starten met de gebieden die in overeenstemming met het Europees Parlement als prioriteiten worden beschouwd; herinnert de Commissie eraan dat het Parlement haar toezeggingen terzake tijdens de komende ondervragingen van de kandidaat-commissarissen zal toetsen; verzoekt de Commissie daarom geval per geval duidelijk mee te delen welke voorstellen zij van plan is te codificeren of te herschikken, en behoudt zich het recht voor ten volle gebruik te maken van zijn bevoegdheid om wetgeving te amenderen; is van mening dat het nieuwe RVVR-wetgevingskader voorrang moet krijgen boven de behoefte aan continuïteit of consolidatie van wetgeving die in een zeer verschillend grondwettelijk kader tot stand is gekomen;

150.

benadrukt dat het besluitvormingsproces, met name wat wetgevingsvoorstellen in verband met de RVVR betreft, vanaf de eerste dag dat het Verdrag van Lissabon in werking treedt, transparant moet zijn en in overeenstemming moet zijn met de voorschriften inzake:

de termijn van acht dagen waarbinnen de nationale parlementen kunnen nagaan of het subsidiariteitsbeginsel in acht is genomen;

de specifieke „opt-ins” en „opt-outs” die bepaalde landen (het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken) zijn verleend;

de nieuwe overgedragen bevoegdheid (artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) en de uitvoeringsmaatregelen waarin in artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voorzien, maar waarvoor er momenteel geen rechtsgrondslag is;

is van mening dat in de gevallen waarin een wetgevingsprocedure is ingeleid onder de bepalingen van het Verdrag van Nice die voorzien in een gewone raadpleging van het Parlement, zoals dat het geval is in vele onder de RVVR vallende gebieden, en het Parlement zijn advies heeft gegeven, de wetgevingsprocedure opnieuw in eerste lezing zou moeten worden ingeleid onder het Verdrag van Lissabon, om het Parlement de kans te geven een uitspraak te doen met kennis van zijn prerogatieven;

151.

benadrukt, in tegenstelling tot wat in het ontwerpprogramma van Stockholm van het voorzitterschap staat, dat het externe beleid van de EU wanneer er fundamentele rechten op het spel staan, in overeenstemming moet zijn met het interne wetgevingskader van de EU, en niet omgekeerd; vraagt onmiddellijk in kennis te worden gesteld van geplande of aan de gang zijnde onderhandelingen over internationale overeenkomsten die verband houden met de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en met name overeenkomsten die de artikelen 24 en 38 van het huidige EU-Verdrag als grondslag hebben; is van mening dat er vóór de volgende EU-VS-top bijzondere prioriteit moet worden gegeven aan het formuleren van een coherente gemeenschappelijke strategie voor de toekomstige betrekkingen met de VS in verband met de RVVR, met name wat de sluiting van de volgende in behandeling zijnde overeenkomsten betreft:

het vroegere „EU-onderdeel” van de overeenkomst met de ESTA over visumvrijstelling,

de overeenkomst tussen de EU en de VS over persoonsgegevens van passagiers,

de overeenkomst tussen de EU en de VS over de toegang tot financiële gegevens (SWIFT), met verwijzing naar de overeenkomsten tussen de EU en de VS over wederzijdse rechtsbijstand en uitlevering,

de EU-VS-kader voor de bescherming van gegevens die voor veiligheidsdoeleinden worden uitgewisseld;

152.

verzoekt de Commissie de ter ondersteuning van de totstandbrenging van de RVVR uitgewerkte financiële programma's te vereenvoudigen en toegankelijker te maken; onderstreept in dit verband de behoefte aan financiële solidariteit bij de opstelling van de nieuwe financiële vooruitzichten;

153.

behoudt zich het recht voor terug te komen met specifieke voorstellen wanneer het geraadpleegd wordt over het actieprogramma voor wetgeving;

154.

verzoekt om tussentijdse herziening en evaluatie van het programma van Stockholm, uiterlijk begin 2012;

*

* *

155.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 267 van 14.10.1991, blz. 33.

(2)  PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 99.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0352.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0386.

(5)  Onverminderd artikel 10 van Protocol 36 over de overgangsbepalingen en artikel 276 van het VWEU.

(6)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(7)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(8)  Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40).

(9)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.1.2001, blz.1).

(10)  Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).

(11)  PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27.

(12)  Gevoegde zaken C-402/05 P en C-415/05 P, Kadi en Al Barakaat International Foundation/ Raad en Commissie, Jurispr. 2008, blz. I-6351.

(13)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(14)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(15)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/35


Woensdag, 25 november 2009
Euromediterrane economische en handelspartnerschap

P7_TA(2009)0091

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over het Euromediterrane economische en handelspartnerschap met het oog op de achtste Euromed-conferentie van de ministers van Handel in Brussel op 9 december 2009

2010/C 285 E/03

Het Europees Parlement,

gezien de Verklaring van Barcelona die is aangenomen op de eerste ministriële conferentie van Euromed van 27-28 november 1995, waarmee een partnerschap tot stand werd gebracht tussen de Europese Unie en de landen van het zuidelijke en oostelijke Middellandse-Zeegebied,

gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2003 met als titel „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” (COM(2003)0104), haar strategiedocument over het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB) van 12 mei 2004 (COM(2004)0373) en haar mededeling van 9 december 2004 over haar voorstellen voor ENB-actieplannen (COM(2004)0795), de actieplannen voor Israël, Jordanië, Marokko, de Palestijnse Autoriteit, Tunesië en Libanon, en Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (1),

gezien de Euromediterrane associatieovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten enerzijds en Tunesië (2), Israël (3), Marokko (4), Jordanië (5), Egypte (6), Libanon (7) en Algerije (8) anderzijds, en gezien de Euromediterrane interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Gemeenschappen en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) (handelend namens de Palestijnse Autoriteit) (9),

gezien Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de instelling van de definitieve fase van de douane-unie (10),

gezien de vrijhandelsovereenkomst, ook Overeenkomst van Agadir genoemd, die Jordanië, Egypte, Tunesië en Marokko op 25 februari 2004 hebben ondertekend,

gezien de conclusies van de Euromediterrane ministerconferenties en de sectoriële ministerconferenties die sinds de start van het proces van Barcelona hebben plaatsgevonden, en in het bijzonder de conclusies van de zesde Euromed-conferentie van de ministers van Handel in Lissabon op 21 oktober 2007 en de zevende Euromed-conferentie van de ministers van Handel in Marseille op 2 juli 2008,

gezien de top voor de Middellandse Zee van staatshoofden en regeringsleiders van de Euromediterrane landen in Parijs op 13 juli 2008, tijdens welke de Unie voor het Middellandse-Zeegebied is opgericht,

gezien de duurzaamheidseffectbeoordeling betreffende de Euromediterrane vrijhandelszone (FTA), uitgevoerd door het Institute for Development Policy and Management van de Universiteit van Manchester,

gezien de slotverklaring van de Euromed-top van sociaal-economische raden en vergelijkbare instellingen in Alexandrië op 18 en 19 oktober 2009,

gezien de Euromed-bijeenkomst van hoge ambtenaren inzake handel in Brussel op 11 november 2009,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het mediterrane beleid van de EU, in het bijzonder zijn resolutie van 15 maart 2007 over de totstandbrenging van de Euromediterrane vrijhandelszone (11) en zijn resolutie van 19 februari 2009 over het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse-Zeegebied (12),

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de conferentie van Barcelona van 1995 de aanzet gaf tot een heel ambitieus project, namelijk de totstandbrenging van nieuwe en nauwere politieke, economische, sociale en culturele betrekkingen tussen de noordelijke en de zuidelijke oevers van de Middellandse Zee, en overwegende dat dit project bij lange na nog niet is voltooid,

B.

overwegende dat het proces tot oprichting van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied, waarmee wordt beoogd het Euromediterrane integratieproces door middel van concrete en zichtbare projecten nieuw leven in te blazen, nog altijd niet is afgerond; overwegende dat er tussen januari en juli 2009 geen Euromed-vergaderingen zijn gehouden vanwege de oorlog in de Gazastrook,

C.

overwegende dat de vergadering van de Euromed-ministers van Buitenlandse Zaken die op 24 en 25 november 2009 in Istanboel zou plaatsvinden moest worden uitgesteld vanwege een boycot door de Arabische staten om protest aan te tekenen tegen het standpunt van Israël inzake het vredesproces in het Midden-Oosten,

D.

overwegende dat de EU associatieovereenkomsten heeft ondertekend met al haar zuidelijke partners in het Middellandse-Zeegebied, Syrië en Libië uitgezonderd; overwegende dat de onderhandelingen over een associatieovereenkomst met Syrië zijn afgerond, maar dat Syrië de ondertekening ervan heeft uitgesteld, en overwegende dat de Commissie onderhandelingen met Libië is aangegaan,

E.

overwegende dat de bilaterale aanpak, die onderdeel uitmaakt van dergelijke processen en het gevolg is van de specifieke culturele, sociale, economische en politieke verschillen tussen de landen in kwestie, voort moet komen uit en moet worden ondersteund door een meer globale visie en plan betreffende de betrekkingen tussen de verschillende partners en dan ook vergezeld moet gaan van een regionale aanpak,

F.

overwegende dat de twee oevers van de Middellandse Zee op economisch, sociaal en demografisch gebied nog altijd sterk van elkaar verschillen, waardoor de welvaartskloof die aan de basis ligt van de instabiliteit en de migratie- en milieudruk in de regio, in stand blijft; overwegende dat er wat ontwikkeling betreft grote verschillen tussen de landen in het gebied rond de Middellandse Zee zijn; overwegende dat meer dan 30 % van de bevolking in de landen van het zuidelijke en oostelijke Middellandse-Zeegebied (ZOM-landen) van minder dan 2 USD per dag leeft,

G.

overwegende dat de economieën van de ZOM-landen in hoge mate afhankelijk zijn van buitenlandse handel; overwegende dat het bij ongeveer 50 % van deze handelsstromen om handel met de EU gaat, hoewel deze handelsstromen slechts 8 % van de externe handel van de EU vertegenwoordigen, met een positieve balans voor de EU; overwegende dat de exportstructuren van de ZOM-landen bijzonder weinig gediversifieerd zijn en deze landen ook nu nog gespecialiseerd blijven in sectoren met weinig groeimogelijkheden,

H.

overwegende dat de EU de belangrijkste buitenlandse investeerder in de regio is, maar dat de rechtstreekse buitenlandse investeringen in vergelijking met andere delen van de wereld zeer gering blijven en overwegende dat er tussen de landen grote verschillen bestaan in de mogelijkheden om rechtstreekse buitenlandse investeringen aan te trekken,

I.

overwegende dat de regionale Zuid-Zuidintegratie nog lang niet is voltooid en dat de handelsstromen tussen landen in het Zuiden onderontwikkeld zijn en slechts 6 % van het totale handelsvolume van de ZOM-landen vertegenwoordigen,

J.

overwegende dat deze situatie bijzonder schadelijk zou kunnen zijn voor het Euromediterrane integratieproces en in het bijzonder voor de voedselvoorziening en – soevereiniteit van de ZOM-landen, doordat de gevolgen van de handelsconcentratie worden versterkt – zo neemt de afhankelijkheid van de uitvoer van een klein aantal (hoofdzakelijk agrarische) producten naar de EU toe en stijgt tegelijk ook de behoefte aan de invoer van basislevensmiddelen – met nadelige gevolgen voor de ZOM-landen en de daar gevestigde ondernemingen,

K.

overwegende dat de ZOM-landen de politieke en economische obstakels die momenteel het integratieproces in het hele gebied in de weg staan, uit de weg moeten ruimen om tot een vruchtbaardere onderlinge samenwerking te komen,

L.

overwegende dat textiel-, kleding- en schoenfabrikanten aan beide oevers van de Middellandse Zee veel marktaandeel verliezen vanwege de globalisering van de markt en de sterke Aziatische concurrentie,

M.

overwegende dat, wil de FTA werkelijk positieve effecten hebben, de integratie van de ZOM-landen in de internationale handel moet worden versterkt en moet worden gewaarborgd dat zij hun economie diversifiëren en de daaruit voortvloeiende voordelen eerlijk verdelen, teneinde de voornaamste doelstelling van het Euromediterrane economische en handelspartnerschap te verwezenlijken, namelijk de verkleining van de ontwikkelingskloof tussen de noordelijke en de zuidelijke oever van de Middellandse Zee,

N.

overwegende dat als gevolg van de financieel-economische crisis de reeds bestaande politieke en sociaal-economische uitdagingen in de partnerlanden, met name de werkloosheid, nog zijn toegenomen; overwegende dat het in het belang van zowel de partnerlanden als de EU is de werkloosheid in de regio omlaag te brengen en de bevolking, in het bijzonder vrouwen, jongeren en de inwoners van het platteland, betere vooruitzichten te bieden,

1.

erkent weliswaar dat er enkele verbeteringen zijn, maar betreurt het dat de belangrijkste doelstellingen van het Euromediterrane partnerschap nog steeds verre van verwezenlijkt zijn; benadrukt dat het welslagen van dit proces en in het bijzonder van de FTA, die zou kunnen bijdragen aan vrede, veiligheid en welvaart in de gehele regio, constante en coherente inspanningen van alle partijen vereist, evenals een grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en van de bevolking aan beide oevers van de Middellandse Zee;

2.

is van mening dat tal van moeilijkheden, niet alleen van economische, maar ook van politieke aard, zoals het conflict in het Midden-Oosten, aanzienlijke negatieve gevolgen hebben gehad voor de vooruitgang en de ontwikkeling van dit proces en in het bijzonder van de FTA; betreurt het dat om dezelfde politieke redenen de vergadering van de Euromed-ministers van Buitenlandse Zaken, die op 24 en 25 november 2009 in Istanboel zou plaatsvinden, is uitgesteld en dat de Unie voor het Middellandse-Zeegebied stagneert;

3.

herinnert aan de belangrijke projecten van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied in sectoren van strategisch belang, zoals de bouw van nieuwe infrastructuur, samenwerking in het midden- en kleinbedrijf (MKB), de communicatiesector en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, met als doel bij te dragen aan de ontwikkeling en de bevordering van de Euromediterrane handel en investeringen; vraagt om nieuwe bijeenkomsten in het kader van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied en om de oprichting van een permanent secretariaat in Barcelona;

4.

beschouwt de huidige obstakels als een indicatie dat de verdieping van de economische betrekkingen parallel moet verlopen met de verdieping van de politieke banden; is van mening dat een echte regionale economische integratie alleen kan worden gerealiseerd als er concrete vooruitgang wordt geboekt betreffende de bijlegging van de bestaande conflicten en op het gebied van democratie en mensenrechten;

5.

verzoekt de Commissie, de EU-lidstaten en de ZOM-landen om rekening te houden met de gevolgen van de financiële, economische en milieucrisis, door sociale en milieuzorgen in sterkere mate te integreren in het economische en handelspartnerschap; verzoekt de regeringen van de ZOM-landen consistente en doeltreffende werkgelegenheids- en socialebeschermingsmaatregelen te treffen om de gevolgen van de crisis te verzachten;

6.

wijst er in dit verband op dat het succes van de FTA niet simpelweg kan worden afgemeten aan de gerealiseerde economische groei, maar ook en in de eerste plaats aan het aantal gecreëerde banen; wijst erop dat de werkloosheid onder jongeren en vrouwen het meest nijpende maatschappelijke probleem vormt in de Middellandse-Zeelanden;

7.

onderstreept het belang van regionale integratie van de ZOM-landen en van uitbreiding van de Zuid-Zuidhandel; betreurt dat de Zuid-Zuidsamenwerking nog altijd onvoldoende uitgebouwd is;

8.

spoort de ZOM-landen er ten sterkste toe aan de Zuid-Zuidhandel uit te bouwen, naar het voorbeeld van de Overeenkomst van Agadir die door Egypte, Jordanië, Marokko en Tunesië is ondertekend; meent dat deze maatregel van essentieel belang is voor de regionale integratie; verzoekt de andere landen in de regio om zich hierbij aan te sluiten om de integratie-initiatieven waarbij ZOM-landen zijn betrokken verder te ontwikkelen, en om gebruik te maken van synergieën door de uitbreiding van Euromediterrane associatieovereenkomsten tussen ZOM-landen en de EU; benadrukt dat de EU-instellingen positief moeten reageren op verzoeken om technische en financiële bijstand om deze economische Zuid-Zuidintegratie te bevorderen;

9.

is van mening dat het systeem van de cumulatie van oorsprong moet worden versterkt aangezien het om een nuttig douane-instrument gaat om de handel in de regio nieuw leven in te blazen en dat de oorsprongsregels moeten worden herzien en vereenvoudigd teneinde rekening te houden met de belangen van de Euromed-partners; vraagt de Euromediterrane ministers van Handel zich achter de regionale overeenkomst over het pan-Euromediterrane systeem van oorsprongsregels te scharen, dat het pad effent voor een vereenvoudiging van de oorsprongsregels, en verdere maatregelen te nemen met het oog op de tenuitvoerlegging van het pan-Euromediterrane systeem van de cumulatie van oorsprong;

10.

merkt op dat de Euromediterrane ministers van Handel maatregelen zullen bespreken om de huidige zwakte van de Euromediterrane handels- en economische betrekkingen aan te pakken, alsmede een nieuwe routekaart voor de Euromediterrane handel en een nieuw mechanisme voor de bevordering van handel en investeringen in de regio; is verheugd over alle gemeenschappelijke initiatieven om de bestaande associatieovereenkomsten te herzien in het licht van nieuwe economische behoeften en uitdagingen;

11.

onderstreept dat deze besprekingen moeten plaatsvinden in een sfeer van wederzijds vertrouwen en respect tussen de partners om te waarborgen dat de ZOM-landen het tempo kunnen bepalen waarin zij hun handel liberaliseren en zeggenschap houden over hun nationale strategieën voor de sociaal-economische ontwikkeling; herinnert eraan dat de onderhandelingen over de FTA in overleg en langs de weg der geleidelijkheid moeten worden gepland in de context van een rationeel, voorspelbaar partnerschap dat de sociaal-economische realiteit van de ZOM-landen weerspiegelt;

12.

benadrukt dat bij eventuele verdere liberalisering op het gebied van landbouw en visserij rekening dient te worden gehouden met de noodzaak van bescherming van kwetsbare goederen, waarbij de sociale gevolgen van liberaliseringprocessen systematisch moeten worden onderzocht, evenals met fytosanitaire normen; verzoekt de ministers van Handel van het Middellandse-Zeegebied om het geleidelijk verloop van dit proces te waarborgen, waarbij rekening wordt gehouden met de benodigde tijd voor het doorvoeren van rechtvaardige belastinghervormingen die als doel hebben de daling van douanegerelateerde belastinginkomsten te compenseren; verzoekt de Euromediterrane partners na te denken over het concept van een geïntegreerd Euromediterraan landbouwbeleid, dat berust op complementariteit in de productieketen en een uitvoerbaar waterbeleid en waarin voedselautonomie prioriteit krijgt boven commerciële overwegingen;

13.

beschouwt de dienstensector als essentieel voor de ontwikkeling van de ZOM-landen; is van mening dat liberalisering van diensten moet plaatsvinden op basis van een akkoord met de ZOM-landen, zodat zij het recht hebben de openstelling van gevoelige en kwetsbare sectoren van hun economie geleidelijk te laten verlopen en te controleren; is van mening dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen commerciële en openbare diensten;

14.

wenst dat het tijdschema voor de liberalisering van de industriesector wordt aangepast aan de sociaal-economische omstandigheden van elk land, inclusief het werkloosheidsniveau en de gevolgen voor het milieu; beklemtoont dat het economisch en handelspartnerschap tot een grotere diversificatie van de geproduceerde industriegoederen moet leiden, alsook tot meer toegevoegde waarde; verzoekt de ZOM-landen regionaal beleid te ontwikkelen dat oog heeft voor de rol van zeer kleine ondernemingen en het MKB;

15.

stelt vast dat de Euromediterrane textielproducenten grote moeilijkheden kennen als gevolg van de toenemende mondiale concurrentie; vestigt de aandacht op de noodzaak om het Noord-Zuidpartnerschap te versterken om de Euromediterrane productie van en handel in textiel en kleding concurrerend te houden en om de activiteiten van de ZOM-landen met een hogere toegevoegde waarde gebaseerd op creativiteit en innovatie en niet alleen op uitbesteding, te bevorderen;

16.

benadrukt dat het belangrijk is om investeerders in het Middellandse-Zeegebied zekerheid te geven, door middel van een systeem voor de coördinatie van op het MKB gerichte strategieën op vele verschillende gebieden: de bescherming, financiering en aansluiting op netwerken van en de informatieverstrekking aan het MKB;

17.

is van mening dat het nieuwe voorstel om een Euromed-mechanisme ter bevordering van investeringen te creëren, een belangrijke bijdrage kan leveren aan het centraliseren en verspreiden van informatie via één enkel netwerk, hetgeen de marktdeelnemers een algemeen beeld van de handels- en investeringssituatie in de regio moet kunnen verschaffen; benadrukt dat dit instrument een aanvulling op de bestaande netwerken moet vormen;

18.

vestigt de aandacht op de noodzaak om een Euromediterrane Investerings- en Ontwikkelingsbank op te richten, met donorlanden van beide oevers van de Middellandse Zee, die de rechtstreekse buitenlandse investeringen kan aantrekken die in de Euromed-regio ontbreken;

19.

is verheugd over de oprichting van het Inframed-fonds, dat in het kader van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied is aangekondigd als een langetermijninvesteringfonds voor de financiering van infrastructuurprojecten;

20.

is van mening dat de Unie voor het Middellandse-Zeegebied de bestaande samenwerkingsverbanden in het kader van Euromed zou moeten versterken om alle partnerlanden in staat te stellen deel te nemen aan de programma's en het daaraan verbonden beleid van de Europese Unie op basis van prioriteiten en volgens doelstellingen die in gezamenlijk overleg zijn vastgelegd; wijst erop dat het belangrijk is de communautaire programma's tot partnerlanden uit te breiden, in het bijzonder op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking (InterReg), onderwijs, onderzoek en beroepsopleidingen (uitwisseling van studenten, enz.);

21.

moedigt het gebruik van zonne- en windenergie in het Middellandse-Zeegebied aan; is verheugd over recente initiatieven zoals het „Plan Solaire” en de eerste ideeën betreffende het Desertec Industrial Initiative, een project dat gericht is op de benutting van het enorme potentieel inzake zonne-energie in het Midden-Oosten en in Noord-Afrika, maar betreurt dat de acties nog vaak op nationaal niveau zijn ontwikkeld; beklemtoont dat de maatregelen van de EU voor het Desertec-project coherent moeten zijn en actief moeten bijdragen aan de ontwikkeling van de landen in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten en verzoekt de Commissie om de inspanningen van de EU op proactieve wijze te coördineren;

22.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de bevindingen van de duurzaamheidseffectbeoordeling; verzoekt de Commissie om de aanbevelingen uit die studie betreffende de sociale en milieugevolgen van de liberaliseringprocessen systematisch op te volgen om rekening te houden met de aspecten van sociale samenhang en duurzame ontwikkeling; benadrukt bovendien dat deze gevolgen per sector en per land sterk kunnen verschillen; onderstreept dat om daadwerkelijke sociale vooruitgang te boeken, behoorlijke arbeid en met multinationals overeengekomen gedragscodes, waarin doelstellingen moeten worden opgenomen ten aanzien van behoorlijke arbeidsomstandigheden, in het economische en handelpartnerschap moeten worden gestimuleerd;

23.

is van mening dat de FTA vergezeld dient te gaan van de gefaseerde invoering onder voorwaarden van het vrij verkeer van werknemers, rekening houdend met de situatie op de Europese arbeidsmarkt en met het huidige debat in de internationale gemeenschap over het verband tussen migratie en ontwikkeling; acht het dringend noodzakelijk om juridische en administratieve procedures vast te stellen om de visumverlening te vergemakkelijken, in het bijzonder voor de partijen in het Euromediterrane partnerschap, studenten, universitaire medewerkers en sociaal-economische actoren; benadrukt het belang van een noodzakelijke terugdringing van de kosten van overschrijvingen van geld door migranten, zodat deze optimaal kunnen worden ingezet voor de lokale economie;

24.

verzoekt de Commissie het Parlement volledig op de hoogte te houden van de vooruitgang bij de associatieovereenkomst met Syrië, waarvan de ondertekening onlangs door Syrië is uitgesteld; is van mening dat er bezorgdheid bestaat over het opnieuw aangaan van onderhandelingen over een associatieovereenkomst met Libië en, meer in het algemeen over het opnieuw betrekken van Libië bij de Unie voor het Middellandse-Zeegebied; verzoekt de Commissie het Parlement volledig op de hoogte te houden, het bij de onderhandelingen te betrekken en het in elke onderhandelingsfase te raadplegen;

25.

neemt er tevens nota van dat verschillende landen in het Middellandse-Zeegebied belangstelling hebben getoond voor een verdieping en/of verbreding van hun handelsovereenkomsten met de EU, en verzoekt de Commissie, gelet op de nieuwe bevoegdheden die het Verdrag van Lissabon op handelsgebied aan het Parlement toekent, bij de onderhandelingen over deze nieuwe overeenkomsten rekening te houden met een eerdere resolutie van het Parlement;

26.

beklemtoont dat bilaterale benaderingen niet ten koste mogen gaan van een multilaterale regionale aanpak; moedigt nauwere samenwerking met de meest geavanceerde partners aan en heeft eerbied voor de specifieke politieke, culturele en sociale kenmerken van elk land, maar gelooft niettemin dat de Commissie moet vasthouden aan het uitgangspunt van onderhandelingen tussen regio's;

27.

benadrukt dat, gezien de situatie in Palestina, specifieke maatregelen moeten worden getroffen om de bevolking te ondersteunen, met als doel dit gebied bij de mediterrane handelsstromen te betrekken; meent in dit opzicht dat een oplossing moet worden gevonden voor het vraagstuk betreffende herkomstbepaling en preferentiële behandeling uit hoofde van de associatie-overeenkomst EG-Israël die van toepassing is op goederen uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever;

28.

is van mening dat een evenwichtige routekaart gebaseerd op een brede consensus en onder andere op een positieve beoordeling van de sociale en milieugevolgen, een nuttig instrument zou kunnen zijn om de economische en handelssamenwerking tijdens de komende jaren nieuw leven in te blazen; verzoekt dan ook de Euromediterrane ministers van Handel de routekaart tijdens hun bijeenkomst in december 2009 goed te keuren; verzoekt de hoge ambtenaren op handelsgebied van de Euromediterrane landen om tijdens de komende jaren toe te zien op de uitvoering van de routekaart en eventuele noodzakelijke wijzigingen voor te stellen en wenst van dergelijke maatregelen op de hoogte te worden gehouden;

29.

onderstreept dat het Euromediterrane integratieproces opnieuw een politieke prioriteit voor de EU moet worden;

30.

wijst met klem op het belang van de rol van de Euromediterrane parlementaire vergadering binnen het partnerschap, als het democratisch orgaan waarin parlementsleden van beide oevers van het Middellandse-Zeegebied rond de drie pijlers van het proces van Barcelona bijeenkomen; vraagt ten slotte om meer samenwerking in economische aangelegenheden tussen de Euromediterrane parlementaire vergadering en de Commissie en de Raad;

31.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de staatshoofden en regeringsleiders, evenals aan de parlementen van de lidstaten en van de ZOM-landen, en aan de Euromediterrane parlementaire vergadering.


(1)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

(2)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.

(3)  PB L 147 van 21.6.2000, blz. 3.

(4)  PB L 70 van 18.3.2000, blz. 2.

(5)  PB L 129 van 15.5.2002, blz. 3.

(6)  PB L 304 van 30.9.2004, blz. 39.

(7)  PB L 143 van 30.5.2006, blz. 2.

(8)  PB L 265 van 10.10.2005, blz. 2.

(9)  PB L 187 van 16.7.1997, blz. 3.

(10)  PB L 35 van 13.2.1996, blz. 1.

(11)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 210.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0077.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/42


Woensdag, 25 november 2009
Schadevergoeding voor passagiers bij faillissement van luchtvaartmaatschappijen

P7_TA(2009)0092

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over schadevergoeding voor passagiers bij faillissement van luchtvaartmaatschappijen

2010/C 285 E/04

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar de vraag van 15 oktober 2009 aan de Commissie over schadevergoeding voor passagiers bij faillissement van luchtvaartmaatschappijen (O–0089/09 – B7–0210/2009),

gelet op Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (1),

gelet op Verordening (EG) nr. 2027/97 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage (2),

gelet op Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (3),

gelet op Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (4),

gelet op Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (5),

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Richtlijn 90/314/EEG (pakketreizenrichtlijn) aspecten van pakketreizen regelt en voorziet in passende schadeloosstelling en repatriëring van consumenten bij faillissement van bedrijven die pakketreizen organiseren,

B.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 2027/97 de aard van de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen vaststelt en voorziet in schadevergoedingsregelingen voor passagiers,

C.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 785/2004 vaststelt aan welke verzekeringseisen luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen moeten voldoen,

D.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 261/2004 voorziet in compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten,

E.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 1008/2008 strenge financiële normen voor exploitanten van luchtdiensten vaststelt,

F.

overwegende dat er het laatste decennium een aanzienlijke groei was van het aantal vrij kleine lagekostenluchtvaartmaatschappijen die op populaire vakantiebestemmingen vliegen en van het aantal passagiers dat zij vervoeren,

G.

overwegende dat er de afgelopen negen jaar 77 faillissementen in de luchtvaartsector waren, wat in sommige gevallen tot gevolg had dat vele duizenden passagiers op hun bestemming vastzaten en geen terugvlucht hadden,

1.

wijst erop dat de Commissie reeds uitvoerig met diverse belanghebbenden overleg heeft gepleegd over het thema faillissement van luchtvaartmaatschappijen;

2.

herinnert eraan dat de Commissie een grote studie heeft verricht naar de problemen met betrekking tot het faillissement van luchtvaartmaatschappijen en de gevolgen ervan voor passagiers, en in februari 2009 haar bevindingen aan het Parlement heeft doen toekomen;

3.

wijst op de bevindingen van deze studie en op de reeks opties die deze onderzoekt;

4.

herinnert er in dit opzicht aan dat er een aantal opties zijn die de Commissie verder kan uitwerken om de positie van passagiers van failliete luchtvaartmaatschappijen te versterken, onder meer een verplichte verzekering voor luchtvaartmaatschappijen, een vrijwillige verzekering voor passagiers die de luchtvaartmaatschappijen moet voorstellen, en de oprichting van een garantiefonds;

5.

verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is een wetgevingsvoorstel op te stellen dat met name voorziet in schadevergoeding voor passagiers van luchtvaartmaatschappijen die failliet gaan en waarin financiële en administratieve regelingen worden vastgesteld, met inbegrip van het beginsel van collectieve aansprakelijkheid voor passagiers, waarbij alle luchtvaartmaatschappijen die dezelfde route vliegen en nog vrije plaatsen hebben, de repatriëring van gestrande passagiers waarborgen indien een luchtvaartmaatschappij failliet gaat, en om, indien zij dit passend acht, een dergelijk wetgevingsvoorstel uiterlijk 1 juli 2010 in te dienen; verzoekt de Commissie bij de herziening van de pakketreizenrichtlijn een uitbreiding voor te stellen inzake repatriëring of een andere route voor de betrokken passagiers;

6.

verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen dergelijke maatregelen uit te breiden tot luchtvaartmaatschappijen die hun activiteiten gestaakt hebben en de passagiers dezelfde ongemakken hebben berokkend als luchtvaartmaatschappijen die failliet gaan;

7.

verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is snel vliegtuigen vrij te geven die de nationale regelgevende instanties in beslag hebben genomen zodat deze toestellen kunnen worden ingezet om gestrande reizigers naar huis te brengen;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(2)  PB L 285 van 17.10.1997, blz. 1.

(3)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.

(5)  PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/44


Woensdag, 25 november 2009
Oorsprongsmarkering

P7_TA(2009)0093

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over oorsprongsaanduiding

2010/C 285 E/05

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (1),

gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (2),

gezien artikel IX en artikel XXIV:5 van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT 1994),

gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3) en Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 met bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (4), houdende vaststelling van het stelsel van non-preferentiële oorsprongsregels van de Gemeenschap,

gezien Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 februari 2009 over versterking van de rol van het Europese midden- en kleinbedrijf in de internationale handel (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over oorsprongsaanduiding (7),

onder verwijzing naar zijn verklaring over oorsprongsaanduiding (8),

gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2005 voor een verordening van de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen (COM(2005)0661),

gelet op artikel 110, lid 4 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU op dit moment geen geharmoniseerde regels of uniforme praktijken inzake oorsprongsaanduiding heeft; dat verschillen tussen toepasselijke regelingen in de lidstaten, alsmede het ontbreken van duidelijke communautaire regels op dit gebied tot een gefragmenteerd juridisch kader leiden,

B.

overwegende dat nationale maatregelen tot vaststelling van een verplichte oorsprongsaanduiding op goederen geïmporteerd uit andere lidstaten verboden zijn, terwijl er geen beperking geldt voor een verplichte oorsprongsaanduiding op goederen geïmporteerd uit derde landen,

C.

overwegende dat een aantal van de belangrijkste handelspartners van de EU, zoals de Verenigde Staten, China, Japan en Canada, regelingen voor verplichte oorsprongsaanduiding hebben ingevoerd,

D.

overwegende dat de EU zich in de Agenda van Lissabon tot doel heeft gesteld zijn economie in de EU te versterken door, onder andere, het concurrentievermogen van zijn industrie in de wereldeconomie te verbeteren; overwegende dat mededinging slechts als eerlijk kan worden beschouwd wanneer er gewerkt wordt met duidelijke regels voor zowel producenten als exporteurs en die mededinging steunt op gemeenschappelijke sociale en milieubeginselen en -waarden,

E.

overwegende dat een regeling voor oorsprongsaanduiding de consument in staat zou stellen volledig op de hoogte te zijn van het land van herkomst van de producten die hij koopt; dat de consument aldus de producten zou kunnen identificeren met de sociale, milieu- en veiligheidsnormen die in de regel met dat land worden geassocieerd,

F.

overwegende dat het voorstel houdende vaststelling van een verplicht systeem van oorsprongsaanduiding in de EU beperkt is tot een klein aantal geïmporteerde producten, zoals textiel, juwelen, kleding, schoeisel, meubilair, lederwaren, lampen en lichtarmaturen, glaswaren, keramiek en handtassen, waarvoor de verplichte „made in”-aanduiding essentiële en waardevolle informatie biedt voor de definitieve keuze van de consument,

G.

overwegende dat het van cruciaal belang is dat voor onze producenten en consumenten dezelfde concurrentievoorwaarden gelden als voor die van die grootste partners van de Europese Unie die al verplichte oorsprongsaanduiding hanteren,

H.

overwegende dat het Parlement en de Raad met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 op gelijke voet komen te staan voor wat betreft het gemeenschappelijk handelsbeleid; overwegende dat de gewone wetgevingsprocedure van artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zal zijn op de toekomstige regeling inzake oorsprongsaanduiding,

1.

herhaalt zijn standpunt dat consumentenbescherming transparante en consistente handelsregels vergt, o.a. met betrekking tot de oorsprongsaanduiding;

2.

dringt er bij de Commissie en de Raad op aan al het nodige te doen om de concurrentievoorwaarden gelijk te trekken met die van handelspartners die verplichtingen inzake oorsprongsaanduidingen hanteren;

3.

dringt er bij de Commissie en de Raad op aan gedegen douanetoezicht- en handhavingsmechanismen in het leven te roepen;

4.

dringt bij de lidstaten aan op een consequente communautaire aanpak op dit terrein, opdat de consumenten vollediger en nauwkeuriger worden geïnformeerd; ziet verplichte oorsprongsaanduiding als een belangrijke stap in de richting van vollediger informatie over sociale en milieunormen die bij de productie en verwerking zijn gehanteerd;

5.

dringt er bij de Commissie op aan om samen met de lidstaten krachtige maatregelen te treffen om de legitieme rechten en verwachtingen van de consument te verdedigen wanneer er bewijs is importeurs en producenten van derde landen gebruik maken van frauduleuze of misleidende oorsprongsaanduidingen;

6.

acht het bovengenoemde voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de aanduiding van het land van herkomst op bepaalde producten uit derde landen die in de EU worden ingevoerd nuttig voor het verwezenlijken van het streven naar transparantie en goede informatieverstrekking aan de consument, alsook voor consistentie in de internationale handelsregels;

7.

is van mening dat, overeenkomstig de bij het Verdrag van Lissabon ingestelde gewone wetgevingsprocedure, de raadpleging en uitwisseling van standpunten tussen het Europees Parlement en de Raad op 1 december 2009 formeel van start moeten gaan en dat elk verder uitstel ernstige schade zou berokkenen aan de rechten van de burger, de werkgelegenheid in de EU en het beginsel van vrije en eerlijke handel;

8.

verzoekt de Commissie haar voorstel ongewijzigd te handhaven en het onmiddellijk na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon opnieuw aan het Parlement voor te leggen overeenkomstig artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

(2)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

(3)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(4)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(5)  PB L 105 van 23.4.1983, blz. 1.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0048.

(7)  PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 881.

(8)  PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 140.


Donderdag, 26 november 2009

21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/47


Donderdag, 26 november 2009
Uitbreidingsstrategie 2009 met betrekking tot de landen van de westelijke Balkan, IJsland en Turkije

P7_TA(2009)0097

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het uitbreidingsstrategiedocument voor 2009 van de Commissie met betrekking tot de landen van de westelijke Balkan, IJsland en Turkije

2010/C 285 E/06

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2009-2010” (COM(2009)0533), en de bijhorende voortgangsverslagen over de afzonderlijke landen voor 2009,

onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 maart 2006 over het document van de Commissie betreffende de strategie voor de uitbreiding 2005 (1), van 13 december 2006 over de mededeling van de Commissie over de uitbreidingsstrategie en de belangrijkste uitdagingen voor 2006-2007 (2), en van 10 juli 2008 over het strategiedocument van de Commissie voor de uitbreiding 2007 (3),

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de landen van de Westelijke Balkan en Turkije,

gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2009 getiteld „Kosovo (4) - Op weg naar de Europese Unie” (COM(2009)0534),

gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in artikel 49 van het EU-Verdrag is bepaald dat „elke Europese staat […] kan verzoeken lid te worden van de Unie”,

B.

overwegende dat de toekomst van de Westelijke Balkan binnen de Europese Unie ligt, wat opnieuw werd bevestigd door de Europese Raad van Thessaloniki van 19-20 juni 2003, de Europese Raad van Brussel van 15-16 juni 2006 en op daaropvolgende bijeenkomsten; overwegende dat alle bestaande toezeggingen die aan de landen van Zuidoost-Europa zijn gedaan, moeten worden nagekomen,

C.

overwegende dat Turkije sinds 1999 kandidaat-lidstaat is, Kroatië sinds 2004, en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië sinds 2005; overwegende dat Albanië, Montenegro en IJsland een aanvraag hebben ingediend om lid te worden van de Unie, en dat de Commissie momenteel de aanvragen van Montenegro en IJsland aan het beoordelen is; overwegende dat stabilisatie- en associatieovereenkomsten zijn gesloten met Bosnië en Herzegovina (BiH) en met Servië; overwegende dat de Commissie heeft aangekondigd van plan te zijn op middellange termijn handelsovereenkomsten en visumliberalisatie voor te stellen voor Kosovo,

D.

overwegende dat, aangezien de vorige uitbreidingen zowel voor de EU zelf als voor de lidstaten die zich bij de EU aansloten onmiskenbaar een succes waren en hebben bijgedragen tot de stabiliteit, ontwikkeling en welvaart van Europa als geheel, het van essentieel belang is de noodzakelijke voorwaarden te creëren om ervoor te zorgen dat ook toekomstige uitbreidingen een succes worden,

E.

overwegende dat de uitbreidingsstrategie veel meer moet omvatten dan alleen een onderhandelingsmethode, temeer daar zij de wezenlijke overtuiging weerspiegelt dat de EU een samenleving is met gedeelde normen en waarden, en dat zij nauw samenhangt met het debat over de doelstellingen en de effectiviteit van de EU, haar toekomst en haar rol met betrekking tot de buurlanden en de wereld,

F.

overwegende dat een aantal kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten nog altijd onopgeloste geschillen met hun buurlanden hebben; overwegende dat regionale samenwerking en goede betrekkingen tussen buurlanden cruciale factoren in het integratieproces zijn;

1.

blijft groot belang hechten aan het uitbreidingsbeleid, dat één van de meest succesvolle beleidsdomeinen van de EU gebleken is; herinnert eraan dat de vorige uitbreidingen hebben bijgedragen tot een ongekende groei van de ruimte van vrede, veiligheid en welvaart in Europa en herhaalt dat de Europese Unie zeer veel aan gelegen is aan voortzetting van het uitbreidingsproces;

2.

meent dat lessen kunnen worden getrokken uit de vorige uitbreidingen en dat verdere methoden om de kwaliteit van het uitbreidingsproces te verbeteren moeten berusten op de tot dusver opgedane positieve ervaringen; wijst voorts, in lijn met zijn eerdere resoluties, op de noodzaak adequate institutionele, financiële en politieke consolidatie te combineren met voortzetting van het uitbreidingsproces;

3.

benadrukt het feit dat de principes die in de conclusies van het voorzitterschap van de vergadering van de Europese Raad van Brussel van 14-15 december 2006 zijn neergelegd met betrekking tot de „nieuwe consensus over uitbreiding”, met name dat de Europese Unie effectief moet kunnen functioneren en dat zij zich moet kunnen ontwikkelen, onmisbare beginselen van het uitbreidingsbeleid van de EU moeten blijven;

4.

bevestigt nogmaals dat een vast engagement voor volledige en nauwgezette voldoening, zowel door de kandidaat-lidstaten als door de Europese Unie, van alle criteria die op de Europese Raad van Kopenhagen van 21 en 22 juni 1993 zijn vastgesteld, noodzakelijk is, ook voor de integratiecapaciteit van de Europese Unie;

5.

roept de instellingen van de EU ertoe op de integratiecapaciteit van de Europese Unie te analyseren en te vergroten;

6.

benadrukt het feit dat de rechtsstaat een essentieel principe is van democratische, economische en sociale ontwikkeling en een van de hoofdvoorwaarden voor toetreding tot de EU; is tevreden met de inspanningen die in de regio met betrekking tot het doorvoeren van hervormingen op dit gebied zijn geleverd, maar stelt vast dat sommige landen nog steeds met ernstige problemen te kampen hebben, met name wat de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad betreft; dringt er bij die landen op aan hun inspanningen op dit terrein op te voeren;

7.

onderstreept dat de vrijheid van meningsuiting een van de fundamentele beginselen van de democratie is en uit zijn bezorgdheid over het feit dat deze vrijheid in sommige landen nog niet volledig wordt geëerbiedigd; acht het een prioriteit voor de Westelijke Balkan en Turkije om de media te vrijwaren van politieke inmenging en om de onafhankelijkheid van de regelgevende organen te waarborgen; roept de betrokken landen op om adequate rechtskaders te scheppen en te verzekeren dat de wet wordt nageleefd;

8.

benadrukt dat volledige samenwerking met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) een conditio sine qua non is voor de landen van de westelijke Balkan om de weg naar lidmaatschap van de Unie verder te kunnen bewandelen, maar wijst er op dat het even belangrijk is dat de samenleving in deze landen het vergoeden van oorlogsmisdaden beschouwt als een wezenlijke stap om te zorgen voor gerechtigheid voor de slachtoffers en om de regionale verzoening te vergemakkelijken;

9.

benadrukt het feit dat betrekkingen van goed nabuurschap belangrijk zijn als voorwaarde voor regionale stabiliteit en samenwerking en voor een ongehinderd uitbreidingsproces; roept alle betrokken landen daarom op al het mogelijke te doen om de meningsverschillen met hun buren in een vroeg stadium van het uitbreidingsproces bij te leggen; benadrukt echter dat dergelijke bilaterale geschillen door de betrokken partijen moeten worden opgelost; stelt voor dat, als de betrokken partijen er niet in slagen deze geschillen op te lossen, de Europese Unie alles in het werk stelt om tot een oplossing te komen; wijst erop dat, hoewel deze geschillen op zich geen belemmering voor vooruitgang in de richting van toetreding hoeven te vormen, de Europese Unie moet voorkomen dat zij met deze onopgeloste bilaterale geschillen wordt opgezadeld en ernaar moet streven dat deze vóór de toetreding worden opgelost;

10.

stelt met bezorgdheid vast dat de regio van de westelijke Balkan te kampen heeft met economische problemen ten gevolge van de financiële crisis; is ingenomen met de bereidheid van de Commissie om buitengewone financiële steun te verlenen, zoals macro-economische bijstand en directe begrotingssteun; benadrukt dat de situatie met name moeilijk is in het licht van de grote armoede en hoge werkloosheidsgraad in sommige van de betrokken landen; roept de Commissie en de landen zelf op al het mogelijke te doen om de gevolgen van de crisis te beperken, met name voor de meest kwetsbare leden van de samenleving;

11.

onderstreept het belang van regionale samenwerking in de westelijke Balkan als een belangrijke factor voor het uitbreidingsproces en als cruciaal onderdeel van het verzoeningsproces en de verbetering van de intermenselijke contacten; wijst bovendien opnieuw op de voordelen van een dergelijke samenwerking in termen van grotere handelsvolumes, meer energiezekerheid door diversificatie van de energieleveranciers, -bronnen en toeleveringsroutes, milieubeleid, en de strijd tegen de georganiseerde misdaad en illegale handel; uit in dit verband zijn tevredenheid over het werk van de regionale samenwerkingsraad; verlangt meer politieke wil en een betere coördinatie met betrekking tot de uitvoering van de strategie tegen illegale handel, vooral op het vlak van bescherming van slachtoffers; benadrukt dat alle politieke actoren, alsook het maatschappelijk middenveld, en met name de vrouwenorganisaties, betrokken moeten zijn bij de regionale politieke en economische samenwerking, en dat deze samenwerking niet mag worden belemmerd door bilaterale politieke problemen; roept in dit verband alle betrokken partijen op pragmatische oplossingen te zoeken om het inclusieve karakter van de regionale samenwerking te garanderen, onverminderd de uiteenlopende standpunten over de status van Kosovo;

12.

verzoekt alle betrokken landen een grotere inspanning te leveren op het gebied van vrouwenrechten en de gelijke behandeling van man en vrouw, met name wat de bestrijding van gendergerelateerd geweld, de bevordering van de toegang tot wettelijke beschermingsmogelijkheden tegen discriminatie op grond van geslacht en de bevordering van de politieke participatie van vrouwen betreft;

13.

acht het van cruciaal belang de participatie van maatschappelijke organisaties en non-gouvernementele organisaties (NGO's) te bevorderen, zowel op centraal als op lokaal niveau, alsmede de ondersteuning en financiering van NGO's te verbeteren, hun participatie in de planning en het gebruik van de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun aan te moedigen, alsmede de sociale dialoog op de arbeidsmarkt te verbeteren;

14.

roept de landen in de regio op meer inspanningen te leveren om de situatie van etnische minderheden, en met name van de Roma, te verbeteren; benadrukt dat de Roma vaak het slachtoffer zijn van discriminatie en dat vooral hun deelname aan besluitvormingsprocessen, aan de arbeidsmarkt en aan de formele onderwijsstelsels aanzienlijk moet worden verhoogd; neemt in dit opzicht kennis van de bilaterale terugnameovereenkomsten die zijn gesloten tussen de landen van de westelijke Balkan en de lidstaten, en roept de betrokken landen op meer inspanningen te leveren om te zorgen voor geschikte sociale omstandigheden, infrastructuur en toegang tot overheidsdiensten om eerbiediging van de grondrechten van de Roma te garanderen en de re-integratie van de Roma na hun terugkeer te vergemakkelijken; verzoekt de landen van de westelijke Balkan en de lidstaten om de re-integratie van de gerepatrieerde Roma van nabij te volgen en jaarlijks bij de Commissie verslag over de behaalde resultaten uit te brengen, ten einde de evaluatie van het re-integratiebeleid en de uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken;

15.

benadrukt het vitale belang van het proces van visumliberalisering voor de landen van de westelijke Balkan; uit zijn tevredenheid over het feit dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië aan de criteria voor visumliberalisering voldoen en dat de visumvrije regeling naar verwachting op 19 december 2009 in werking zal treden; is tevreden met de maatregelen die de BiH en Albanese autoriteiten onlangs hebben getroffen waarmee sneller kan worden voldaan aan de in het stappenplan vastgelegde voorwaarden voor een regeling voor visumvrij reizen, en spoort hen aan vaart te zetten achter de voorbereidingen, zodat zij medio 2010 aan alle relevante criteria voldoen en burgers van die landen vanaf die datum visumvrij kunnen reizen; is van oordeel dat de Commissie, zonder haar bevoegdheden te overschrijden en in de geest van resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999 zo spoedig mogelijk een visumdialoog met Kosovo moet opzetten als onderdeel van haar regionale aanpak, om de uivoering van de Thessaloniki-agenda dichter bij te brengen en teneinde zo spoedig mogelijk te komen tot een stappenplan voor visumliberalisering en -verstrekking, naar het voorbeeld van de dialogen die zijn opgezet met de landen van de westelijke Balkan;

16.

dringt er bij alle landen in de regio op aan om zo spoedig mogelijk wetten goed te keuren op het verbod van discriminatie of deze wetten effectief toe te passen, met name gelet op het feit dat vele gevallen van bedreiging, aanval, intimidatie of discriminatie tegen lesbische, homoseksuele, biseksuele en transseksuele personen ongemeld en onvervolgd blijven;

17.

verzoekt de internationale en de Kosovaarse autoriteiten om alles in het werk te stellen voor de onmiddellijke sluiting van de met lood besmette kampen voor binnenlandse ontheemden in Çesmin Llugë/Česmin Lug, Osterode en Leposaviq/Leposavić, die gelegen zijn aan de uiterst giftige residubassins van de loodmijn van Trepça, en te zorgen voor de eerbiediging van de meest fundamentele mensenrechten van de aldaar wonende gezinnen door deze te laten verhuizen naar veilige plaatsen met behoorlijke sanitaire voorzieningen;

18.

is van mening dat het, met het oog op het behoud van de steun van de EU-burgers voor verdere uitbreiding en van het engagement van de burgers van de kandidaat-lidstaten om de hervormingen voort te zetten, van wezenlijk belang is hun duidelijke en volledige informatie te geven over de voordelen en gevolgen van dit beleid; roept de Commissie en de lidstaten op hiertoe inspanningen te leveren; acht het evenzeer van essentieel belang om naar de bekommernissen en vragen van de burgers te luisteren en er een oplossing voor te zoeken;

19.

prijst Kroatië voor de gestage vooruitgang die het land boekt bij het voldoen aan de criteria voor toetreding tot de Unie en de verplichtingen van het lidmaatschap; is verheugd over de bilaterale overeenkomst betreffende de oplossing van het grensgeschil met Slovenië, waardoor de juiste impuls werd gegeven om alle overblijvende hoofdstukken van het toetredingsproces aan te vatten; is van oordeel dat de toetredingsonderhandelingen medio 2010 kunnen worden afgerond, mits Kroatië zijn inspanningen opvoert en aan alle vereiste criteria en benchmarks voldoet, met inbegrip van volledige samenwerking met het ICTY;

20.

feliciteert de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met de vooruitgang die is geboekt sinds het laatste voortgangsverslag, en met name in de loop van de laatste maanden; merkt tevreden op dat deze vooruitgang is erkend door de Commissie, die heeft aanbevolen toetredingsonderhandelingen op te starten met het land; vraagt de Raad te handelen in overeenstemming met de aanbeveling van de Commissie tijdens de top die in December 2009 zal worden gehouden; verwacht dat de onderhandelingen in de nabije toekomst zullen beginnen, waarbij hopelijk wederzijds bevredigende oplossingen kunnen worden gevonden voor de onopgeloste twistpunten met buurlanden, met inbegrip van de naamkwestie tussen de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Griekenland; roept de regeringen van beide landen op in dit opzicht meer inspanningen te leveren; herhaalt het belang van goede nabuurschapsbetrekkingen en dringt er bij de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op aan zich gevoelig op te stellen met betrekking tot kwesties die zijn buren treffen; neemt kennis van het onlangs aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Kosovo en van de sluiting van een overeenkomst inzake de fysieke vaststelling van de grens, als vitale bijdrage tot de regionale stabiliteit;

21.

roept de autoriteiten van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op zich te blijven inzetten voor het hervormingsproces, met name op het vlak van de hervorming van de overheidsadministratie en het gerechtelijk apparaat, het beleid ter bestrijding van de corruptie, de rechten van de vrouw en de interetnische betrekkingen, met inbegrip van het waarborgen van de rechten van personen van alle etnische achtergronden en de verhoging van hun deelname aan het openbare leven en het openbaar bestuur;

22.

prijst de vooruitgang die Turkije als kandidaat-lidstaat heeft geboekt op het vlak van de naleving van de politieke criteria van Kopenhagen; dringt er bij de regering van Turkije en bij alle partijen in het parlement in Turkije op aan om tot overeenstemming te komen over de formulering en uitvoering van de belangrijkste hervormingen; is verheugd over de goedkeuring door de regering van de strategie voor de hervorming van het gerechtelijke apparaat en wijst op het cruciale belang van een snelle uitvoering ervan voor de Turkse staat en samenleving; is bezorgd over de situatie op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, in het bijzonder na de ongekende boete die is opgelegd aan een mediaconcern; wijst met tevredenheid op het in steeds grotere openheid gevoerde publieke debat in Turkije over onderwerpen die voorheen taboe waren; betreurt dat er slechts beperkte vooruitgang is geboekt op het vlak van vrijheid van religie, en dringt er bij de regering op aan een rechtskader te scheppen dat strookt met het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat alle niet-islamitische geloofsgemeenschappen en de alevitische gemeenschap in staat stelt zonder buitensporige beperkingen te functioneren; betreurt dat nog steeds niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en dringt er bij Turkije op aan over te gaan tot de volledige en non-discriminatoire uitvoering ervan; roept de Turkse regering en alle betrokken partijen op actief een bijdrage te leveren om snel te komen tot een allesomvattende regeling voor de kwestie Cyprus, op basis van resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de beginselen waarop de EU is gegrondvest; is verheugd over de inspanningen om de Koerdische kwestie op te lossen in het kader van het project van „democratische opening” en spoort de Turkse regering aan concrete maatregelen te nemen om de situatie van burgers van Koerdische origine aan te pakken en verzoekt alle politieke actoren dit proces te ondersteunen; prijst de diplomatieke inspanningen om de betrekkingen met Armenië te normaliseren en dringt er bij de Turkse Grote Nationale Vergadering en het Armeense parlement op aan om de relevante protocollen te ratificeren; verwelkomt de ondertekening door Turkije van het Intergouvernementeel Akkoord inzake de Nabucco-gaspijpleiding, waarvan de uitvoering een van de hoogste prioriteiten van de EU op het gebied van de energiezekerheid blijft vormen, en roept op tot een snelle opening van het hoofdstuk „energie” bij de toetredingsonderhandelingen; neemt kennis van de hervatting van de onderhandelingen over een overnameovereenkomst EU-Turkije en dringt er bij Turkije op aan de bestaande bilaterale overnameovereenkomsten met de lidstaten intussen volledig uit te voeren; roept de Turkse regering op haar buitenlandse beleid meer af te stemmen op dat van de EU, met name met betrekking tot Iran; betreurt evenwel dat de strategische samenwerking tussen de NAVO en de EU die verder gaat dan de „Berlijn-plus-regelingen”, nog steeds geblokkeerd is als gevolg van Turkse bezwaren, wat negatieve gevolgen heeft voor de bescherming van de ingezette EU-manschappen, en verzoekt Turkije met klem deze bezwaren zo snel mogelijk opzij te zetten;

23.

neemt met tevredenheid kennis van de vooruitgang die Servië heeft geboekt, en met name van zijn unilaterale uitvoering van de interimovereenkomst; is van mening dat een dergelijke unilaterale uitvoering, in de context van de financiële crisis, aantoont dat het land vastberaden is de weg naar het lidmaatschap van de Unie verder te bewandelen; dringt er bijgevolg bij de Raad op aan onverwijld te besluiten tot ratificatie van de interimovereenkomst; verzoekt Servië volledig samen te werken met het ICTY; is in dit opzicht ingenomen met het rapport dat op 4 juni 2009 door de hoofdaanklager van het ICTY is ingediend, en waarin wordt gesteld dat Servië nog meer vooruitgang heeft geboekt op het vlak van de samenwerking met het ICTY; hecht belang aan het feit dat de vervolgingen door de Rechtbank voor Oorlogsmisdaden van de Districtsrechtbank van Belgrado worden voortgezet; is verheugd over de ondertekening door de Servische autoriteiten van het politieprotocol met de rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Kosovo (EULEX Kosovo), en roept Servië op de samenwerking met EULEX Kosovo verder te intensiveren, met name met betrekking tot de operaties van EULEX Kosovo in het noorden van Kosovo; betreurt de oproep van de Servische autoriteiten aan de Kosovaarse Serviërs om de plaatselijke verkiezingen van 15 november 2009 te boycotten en dringt er bij de Servische autoriteiten op aan een constructieve benadering te hanteren om de actieve participatie van de Servische gemeenschap in Kosovo aan de Kosovaarse instellingen te stimuleren;

24.

erkent dat BiH enige vooruitgang heeft geboekt op het gebied van veiligheid en grensbeheer; is echter ontevreden over de beperkte vooruitgang die BiH heeft geboekt als potentiële kandidaat-lidstaat op weg naar lidmaatschap van de Unie; uit zijn groeiende bezorgdheid over het onstabiele politieke klimaat en het gebrek aan een gemeenschappelijke visie bij beide entiteiten, en veroordeelt het gebruik van opruiende taal, wat de resultaten in het kader van het interetnische verzoeningsproces en de werking van de staatsstructuren kan ondermijnen; spoort de Raad aan om met de hulp van de internationale gemeenschap inspanningen te blijven leveren om de dialoog met de politieke leiders in BiH voort te zetten, om het land en zijn bevolking te helpen de weg naar Europese integratie te blijven volgen; benadrukt dat het van groot belang is een duurzamer constitutioneel kader te creëren, zodat de instellingen van het land effectiever kunnen functioneren; neemt bijgevolg kennis van de meest recente gezamenlijke diplomatieke inspanningen van het voorzitterschap van de Raad, de Commissie en de regering van de VS, en beveelt verdere onderhandelingen aan, waarbij rekening wordt gehouden met eerdere overeenkomsten tussen politieke leiders in BiH; brengt in herinnering dat het noodzakelijk is parlementsleden en het maatschappelijk middenveld nauwer te betrekken bij de instandhouding van een levensvatbaar land;

25.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de betrekkingen met Kosovo te versterken (5), met inbegrip van het onderzoeken van de mogelijkheid om Kosovo te laten deelnemen aan communautaire programma's; verwacht dat het decentralisatieproces vóór het eind van het jaar zal worden afgerond, zodat wordt voldaan aan de basisvoorwaarden van het plan-Ahtissaari, waardoor de politieke vertegenwoordiging van alle inwoners van Kosovo, met inbegrip van met name de Servische minderheid, wordt gewaarborgd; roept de Kosovaarse autoriteiten op te blijven werken aan het verbeteren en waarborgen van de eerbiediging van de rechten van minderheden; is verheugd over het in het algemeen vredevolle en vlotte verloop van de lokale verkiezingen van 15 november 2009 en erkent de inspanningen van de centrale verkiezingscommissie bij de voorbereiding ervan; is bovendien verheugd over de ongekend hoge participatie van Kosovaarse Serven en beschouwt dit als een bemoedigende aanwijzing dat de Servische gemeenschap in Kosovo bereid is haar verantwoordelijkheden op te nemen in de Kosovaarse instellingen; is verheugd over het feit dat de EULEX Kosovo-missie beschikt over een volledig operationele capaciteit, waardoor zij haar taak kan vervullen om op verantwoordelijke en transparante wijze de rechtstaat, de openbare orde en de openbare veiligheid in heel Kosovo te bevorderen om zo het pad te effenen voor de integratie van Kosovo in de Unie, indien het land voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden en vereisten;

26.

erkent dat Montenegro sinds het laatste voortgangsverslag vorderingen heeft gemaakt; merkt op dat het land een aanvraag heeft ingediend om lid te worden van de Unie en dat de Raad heeft besloten de Commissie te verzoeken haar advies over de kandidatuur van Montenegro voor te bereiden; feliciteert Montenegro met wat het land heeft verwezenlijkt, in het bijzonder met het ordelijke verloop van de recente verkiezingen en de goede economische prestaties, de mondiale economische crisis ten spijt, en moedigt het land aan zich te blijven inspannen om hervormingen door te voeren;

27.

erkent dat Albanië vooruitgang heeft geboekt sinds het laatste voortgangsverslag, met name met betrekking tot de afgifte van identiteitskaarten en de verbeteringen van het wettelijke en bestuurlijke kader voor het verkiezingsproces, zoals bleek bij de afgelopen nationale verkiezingen; roept de oppositie op het parlement niet langer te boycotten en aan haar verplichting te voldoen om haar kiezers in het Parlement te vertegenwoordigen; roept de regering en de oppositie op een gemeenschappelijke basis te vinden voor het geven van een vervolg aan de afgelopen parlementsverkiezingen; merkt op dat Albanië een aanvraag heeft ingediend om lid te worden van de Unie en dat de Raad heeft besloten de Commissie te verzoeken haar advies over de kandidatuur van het land voor te bereiden; roept de Albanese autoriteiten op zich te blijven inspannen om hervormingen door te voeren met het oog op de economische en sociale vooruitgang van hun burgers, zodat het land de weg naar lidmaatschap van de Europese Unie verder kan bewandelen;

28.

is verheugd over het verzoek tot toetreding van IJsland en verwacht dat de Commissie spoedig een advies en een aanbeveling hierover zal opstellen en dat, rekening houdend met het feit dat het land een gevestigde democratische traditie heeft en reeds in hoge mate het acquis communautaire heeft overgenomen, het niet lang zal duren eer IJsland de status van kandidaat-lidstaat verkrijgt; is evenwel van mening dat IJslands staat van dienst op het gebied van de naleving van de in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangegane verplichtingen een cruciaal aspect moet zijn van de beoordeling door de Commissie; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om reeds in het eerste semester van 2010 een delegatiebureau in IJsland te openen;

29.

roept de Commissie en de Raad op een functioneel en coherent model te ontwikkelen voor de nieuwe EU-delegaties in de uitbreidingszone, waardoor de uniformiteit van het EU-optreden na oprichting van de Europese dienst voor extern optreden (EEAS) wordt gehandhaafd, vooral indien het uitbreidingsbeleid buiten het kader van de EEAS blijft vallen;

30.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de betrokken landen.


(1)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 402.

(2)  PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 480.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0363.

(4)  Volgens resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad.

(5)  22 EU-lidstaten hebben Kosovo erkend en 5 lidstaten hebben dat niet gedaan.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/53


Donderdag, 26 november 2009
De uitbanning van geweld tegen vrouwen

P7_TA(2009)0098

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen

2010/C 285 E/07

Het Europees Parlement,

gezien de bepalingen van de juridische instrumenten van de VN op het gebied van mensenrechten en met name vrouwenrechten, zoals het VN-Handvest, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de internationale verdragen over burgerrechten en politieke rechten en over economische, sociale en culturele rechten, het VN-Verdrag inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van de prostitutie van anderen, het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW) en het facultatieve protocol hierbij, alsmede het Verdrag inzake de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

gezien andere instrumenten van de VN inzake geweld tegen vrouwen, zoals de Verklaring en het Actieprogramma van Wenen van 25 juni 1993, aangenomen door de Wereldconferentie over de mensenrechten (A/CONF.157/23), de Verklaring over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104), de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN van 12 december 1997 getiteld „De preventie van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen” (A/RES/52/86), van 18 december 2002 over de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer (A/RES/57/179) en van 22 december 2003 over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen (A/RES/58/147), de verslagen van de speciale rapporteurs van de Hoge Commissaris van de mensenrechten van de VN over geweld tegen vrouwen, en de algemene aanbeveling nr. 19 over de uitbanning van discriminatie tegen vrouwen goedgekeurd door het Comité over de uitbanning van discriminatie tegen vrouwen (11de Vergadering, 1992),

gezien de Verklaring van Beijing en het Actieplatform die zijn aangenomen op de Vierde Wereldconferentie over Vrouwen op 15 september 1995, en onder verwijzing naar de resoluties van het Parlement van 18 mei 2000 over de follow-up van het Actieplatform van Beijing (1) en van 10 maart 2005 over de follow-up van de Vierde Wereldvrouwenconferentie inzake het Actieplatform voor Vrouwen (Beijing +10) (2),

gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 6 juli 2006, getiteld „In-depth study on all forms of violence against women”(A/61/122/Add.1),

gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 19 december 2006 over opvoering van de inspanningen om alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te bannen (A/RES/61/143),

gezien resolutie 2003/45 van de VN-Commissie inzake Mensenrechten van 23 april 2003 over de Uitbanning van geweld tegen vrouwen (E/CN.4/RES/2003/45),

gezien de resolutie van de Interparlementaire Unie aangenomen op de 114de vergadering op 12 mei 2006 over de rol van parlementen bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1997 over de noodzaak van een campagne in de gehele Europese Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige actie (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 oktober 2007 over vrouwenmoorden (feminicide) in Mexico en Midden-Amerika en de rol van de Europese Unie in de bestrijding van dit fenomeen (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 maart 2009 over de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU (6),

gezien de vragen van 1 oktober 2009 aan de Raad (O-0096/2009 – B7-0220/2009) en aan de Commissie (O-0097/2009 – B7-0221/2009) over uitbanning van geweld tegen vrouwen ),

gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het VN-actieplatform van Beijing geweld tegen vrouwen heeft gedefinieerd als elke daad van op gender gebaseerd geweld die fysieke, seksuele of psychologische schade of lijden tot gevolg heeft of kan hebben, met inbegrip van het dreigen hiermee, dwang of willekeurige vrijheidsberoving,

B.

overwegende dat het VN-actieplatform van Beijing heeft verklaard dat geweld tegen vrouwen een uiting is van de historisch gegroeide ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen, die ertoe geleid hebben dat mannen vrouwen domineren en discrimineren en dat vrouwen een volledige ontplooiing onmogelijk wordt gemaakt,

C.

overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen niet alleen een probleem op het gebied van de volksgezondheid is, maar ook verband houdt met de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, een gebied waarop de EU gemachtigd is maatregelen te nemen,

D.

overwegende dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een fundamenteel principe van de Europese Unie is, dat erkend wordt in het EG-Verdrag en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

E.

overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen een schending vormt van de mensenrechten, en in het bijzonder van het recht op leven, het recht op veiligheid, het recht op waardigheid, het recht op fysieke en psychische integriteit en het recht op keuze en gezondheid op seksueel en reproductief gebied,

F.

overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen een belemmering vormt voor de participatie van vrouwen in maatschappelijke activiteiten, in het politiek en maatschappelijk leven en op de arbeidsmarkt, en tot marginalisatie en armoede voor vrouwen kan leiden,

G.

overwegende dat geweld tegen vrouwen in uiterste vorm kan leiden tot moord op vrouwen,

H.

overwegende dat geweld tegen vrouwen vaak gepaard gaat met geweld tegen kinderen en invloed heeft op hun psychisch welzijn en hun leven,

I.

overwegende dat geweld tegen moeders een directe en indirecte invloed op en langdurige negatieve gevolgen heeft voor de emotionele en geestelijke gezondheid van hun kinderen en een cyclus van geweld en misbruik kan creëren die generaties lang kan voortduren,

J.

overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen een structureel en wijdverbreid probleem overal in Europa en de wereld vormt en dat dit verschijnsel zowel voor de slachtoffers als de geweldplegers geen verband houdt met leeftijd, opleiding, inkomen of maatschappelijke positie, en te maken heeft met een ongelijke machtsverdeling tussen mannen en vrouwen in onze samenleving,

K.

overwegende dat het soort geweld tegen vrouwen per cultuur en traditie verschilt, en dat genitale verminking van vrouwen, zogeheten eerwraak en gedwongen huwelijken in de EU een reëel voorkomend verschijnsel zijn,

L.

overwegende dat in situaties als oorlog, gewapende conflicten, opbouw na conflicten, economische, dan wel maatschappelijke en/of financiële crisis vrouwen individueel en collectief kwetsbaarder worden voor geweld van mannen en dat deze situaties niet als excuus voor het tolereren van mannelijk geweld mogen dienen,

M.

overwegende dat de handel in vrouwen voor seksuele en andere doeleinden een fundamentele schending van de mensenrechten van de vrouw betekent, en schadelijk is voor de individuele slachtoffers en de samenleving als geheel,

N.

overwegende dat de tolerantie tegenover de prostitutie in Europa leidt tot een toename van de vrouwenhandel naar Europa voor seksuele doeleinden, en tot sekstoerisme,

O.

overwegende dat er geen systematische verzameling van vergelijkbare gegevens over verschillende soorten geweld tegen vrouwen in de EU is, zodat het moeilijk is de werkelijke omvang van dit verschijnsel vast te stellen en passende oplossingen voor dit probleem te vinden,

P.

overwegende dat het aantal vrouwen dat slachtoffer is van seksueel geweld alarmerend groot is,

Q.

overwegende dat het vertekende beeld van de vrouw in de media, waarin zij vaak tot reclameobject wordt gereduceerd, het respect voor de menselijke waardigheid ondermijnt,

R.

overwegende dat belangrijke factoren die vrouwelijke slachtoffers ertoe brengen geen aangifte te doen van het geweld, afgezien van de economische afhankelijkheid (die vaak voor vrouwen geldt) gelegen zijn in de sociale cultuur en het idee dat mannelijk geweld tegen vrouwen een privé aangelegenheid is of dat dergelijk geweld vaak aan de vrouw zelf te wijten is,

S.

overwegende dat vrouwen vaak geen aangifte doen van geweld door mannen om diverse en complexe, psychologische, financiële, sociale en culturele redenen, en dat zij soms van het doen van aangifte afgeschrikt worden door gebrek aan vertrouwen in politie, justitie en maatschappelijke en medische hulpdiensten,

T.

overwegende dat het Parlement vaak heeft aangedrongen op de invoering van een Europees Jaar voor de uitbanning van alle soorten van geweld tegen vrouwen,

U.

overwegende dat de VN 25 november heeft uitgeroepen tot Werelddag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen en dat in december 2009 in het Europees Parlement een internationale studiebijeenkomst zal worden georganiseerd, gewijd aan de strijd tegen geweld tegen vrouwen,

V.

overwegende dat er een dringende behoefte is aan de invoering van een omvattend rechtsinstrument gericht op de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen,waaronder de handel in vrouwen,

1.

dringt er bij de lidstaten op aan hun nationale wetgeving en beleid ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen aan te scherpen, met name via de ontwikkeling van omvattende nationale actieplannen tegen geweld tegen vrouwen, op basis van een onderzoek naar de implicaties van geweld tegen vrouwen voor de gendergelijkheid en van de uit internationale verdragen voortvloeiende verplichtingen van de lidstaten tot uitbanning van alle vormen van vrouwendiscriminatie, en die concrete maatregelen bevatten ter voorkoming van mannelijk geweld, bescherming van de slachtoffers en vervolging van de geweldplegers;

2.

verzoekt de lidstaten door middel van nationale programma's en financiering vrijwilligersorganisaties en –verenigingen voor de opvang van en psychologisch hulp aan vrouwelijke slachtoffers te ondersteunen, vooral om deze te helpen bij hun herintegratie op de arbeidsmarkt en in staat te stellen hun persoonlijke waardigheid volledig terug te vinden;

3.

dringt er bij de Commissie op aan aan het Parlement en de Raad een gericht en coherenter EU-beleidsplan tegen alle vormen van geweld tegen vrouwen voor te leggen, zoals genoemd in de Mededeling van de Commissie van 1 maart 2006, getiteld „Een routekaart voor gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010” (COM(2006)0092) en om in het actieprogramma inzake gelijkheid van mannen en vrouwen voor 2011-2016 maatregelen op te nemen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, en concrete maatregelen ter voorkoming van alle vormen van geweld, bescherming van de slachtoffers en vervolging van de geweldplegers, en een onderzoek uit te voeren naar de implicaties van mannelijk geweld tegen vrouwen voor de gendergelijkheid op alle communautaire beleidsterreinen en ervoor te zorgen dat de instellingen van de EU en de lidstaten gecoördineerde, geëngageerde en coherente maatregelen nemen om een einde aan dit geweld te maken;

4.

verzoekt de Commissie dringend de mogelijkheid van nieuwe maatregelen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen na te gaan;

5.

verzoekt de Commissie een speciale conferentie op hoog niveau te organiseren, samengesteld uit vertegenwoordigers van politieke instanties, groepen uit de samenleving alsmede maatschappelijke en institutionele organisaties, met als doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een coherenter beleid voor de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen;

6.

verzoekt de EU het recht op bijstand en steun te waarborgen voor alle geweldslachtoffers, met inbegrip van slachtoffers van mensenhandel, ongeacht hun nationaliteit, en te zorgen voor de bescherming van vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld, wier wettelijke status van hun partner zou kunnen afhangen;

7.

doet een beroep op de EU om mechanismen in te voeren die ervoor zorgen dat de gendergelijkheidsbeoordeling van de mensenhandel deel uitmaakt van alle wetten en beleidsvormen ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel, en het geweld bij de wortel aan te pakken met preventieve maatregelen als sancties, voorlichtings- en bewustmakingscampagnes;

8.

herinnert eraan dat het nog steeds wacht op de resultaten van de studie van de Commissie naar wetgeving inzake op gender gebaseerd geweld en geweld tegen vrouwen;

9.

verzoekt de Commissie en de lidstaten garanties te scheppen om ervoor te zorgen dat vrouwen die het slachtoffer van geweld zijn daadwerkelijk toegang krijgen tot juridische hulp en bescherming, ongeacht hun nationaliteit en de manier waarop zij betrokken zijn bij politieonderzoek;

10.

dringt er bij Raad en Commissie op aan om voor een duidelijke rechtsgrondslag te zorgen voor de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, waaronder vrouwenhandel;

11.

verzoekt de Commissie te starten met de voorbereiding van een voorstel voor een algemene richtlijn over maatregelen ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen;

12.

dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten actie ondernemen om de oorzaken van geweld tegen vrouwen aan te pakken, met name door middel van preventiemaatregelen en bewustmakingscampagnes over de verschillende vormen van geweld;

13.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan gezamenlijke actie te ondernemen, waaronder bewustmakings- en voorlichtingscampagnes over huiselijk geweld en strategieën gericht op verandering van de maatschappelijke stereotypes van de positie van de vrouw in de samenleving via het onderwijs en de media, alsmede de uitwisseling van optimale praktijken aan te moedigen;

14.

verzoekt de Commissie en de lidstaten geweld tegen vrouwen en de gendergerelateerde dimensie van schendingen van de mensenrechten internationaal aan te pakken, met name in het verband van bilaterale associatie- en internationale handelsovereenkomsten die van kracht zijn en die waarover nog onderhandeld wordt;

15.

betreurt het in dit verband dat in de verplichte duurzaamheidseffectbeoordelingen die worden uitgevoerd vóór sluiting van dergelijke overeenkomsten een genderdimensie van betekenis ontbreekt, laat staan de kwestie van seksueel geweld, alsmede een serie instrumenten voor het analyseren van het gendereffect, en vraagt de Commissie zo spoedig mogelijk met een voorstel tot oplossing van dit probleem te komen;

16.

verzoekt de lidstaten terdege rekening te houden met de speciale omstandigheden van bepaalde categorieën vrouwen die uiterst kwetsbaar voor geweld zijn, zoals vrouwen die tot minderheden behoren, migrantenvrouwen, vrouwelijke vluchtelingen, vrouwen die in plattelandsgemeenschappen of afgelegen gemeenschappen in armoede leven, vrouwen in gevangenschap of in hechtenis, meisjes, homoseksuele vrouwen, gehandicapte vrouwen en oudere vrouwen;

17.

vraagt de lidstaten hun maatregelen ter voorkoming van seksueel geweld onder jongeren aan te scherpen via gerichte onderwijscampagnes en een betere samenwerking tussen de actoren en de verschillende milieus die met dit verschijnsel te maken hebben, zoals het gezin, de school, de openbare ruimte en de media;

18.

vraagt de Commissie de internationale dimensie van geweld tegen vrouwen ook aan de orde te stellen in het kader van haar werk met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, vooral in verband met Europese ondernemingen die in exportsectoren opereren;

19.

onderstreept het belang van een adequate opleiding voor degenen die werken met vrouwelijke slachtoffers van mannelijk geweld, waaronder vertegenwoordigers van het gerechtelijk apparaat en de wetshandhaving, en in het bijzonder de politie, de rechtbanken, de sociale, medische en juridische diensten, arbeidsmarktinstanties, werkgevers, en vakbonden;

20.

dringt aan op de invoering van mechanismen om voor vrouwen die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld en netwerken voor mensensmokkel de toegang te vergemakkelijken tot gratis juridische bijstand waarmee zij hun rechten in de gehele Unie kunnen doen gelden; acht een verbetering noodzakelijk van de samenwerking tussen justitiemedewerkers en de uitwisseling van optimale praktijken in de strijd tegen discriminatie en seksueel geweld, en is van mening dat de media gemobiliseerd moeten worden voor het afbreken van de belemmeringen die erkenning van veroordelingen in andere lidstaten in de weg staan, waaronder veroordeling wegens seksueel geweld en maatregelen die plegers van een delict ertoe verplichten afstand tot hun ex-slachtoffers te houden;

21.

is verheugd over de invoering in sommige lidstaten van rechtbanken die bevoegd zijn voor de behandeling van geweldsmisdrijven tegen vrouwen en verzoekt alle lidstaten om dit initiatief te volgen;

22.

dringt erop aan in het Europees Strafregisterinformatiesysteem (ECRIS) een belangrijke plaats in te ruimen voor gegevens over aan gender gerelateerd geweld;

23.

dringt er bij de lidstaten op aan een coherent systeem in te voeren voor verzameling van statistieken over geweld tegen vrouwen, en met name over geweld tegen minderjarigen, en tevens over moord in de context van huiselijk geweld of binnen nauwe relaties, in nauwe samenwerking met het Europees Instituut voor gendergelijkheid, ten einde vergelijkbare gegevens over geweld tegen vrouwen in de hele EU te verkrijgen;

24.

dringt er bij de lidstaten op aan seksueel geweld tegen en verkrachting van vrouwen, ook binnen het huwelijk en informele intieme relaties en/of begaan door mannelijke verwanten, als strafbare feiten te erkennen als er tegen de wil van het slachtoffer is gehandeld, en ervoor te zorgen dat deze delicten automatisch worden vervolgd, en elk beroep op culturele, traditionele of religieuze praktijken of tradities als verzachtende omstandigheid af te wijzen in gevallen van geweld tegen vrouwen, bij zogenaamde eerwraak of genitale verminking van vrouwen;

25.

constateert dat sommige lidstaten beleid kennen waarbij seksueel geweld tussen partners, en met name binnen het huwelijk, als misdrijf moet worden beschouwd; verzoekt de lidstaten het resultaat van dergelijk beleid te bestuderen met het oog op uitwisseling in heel Europa van goede praktijken;

26.

verzoekt de lidstaten adequate maatregelen te nemen om een einde te maken aan genitale verminking van vrouwen; wijst erop dat in de Gemeenschap verblijvende immigranten zich ervan bewust moeten zijn dat genitale verminking van vrouwen een ernstige aanslag is op de vrouwelijke gezondheid en een schending is van de mensenrechten; verzoekt de lidstaten om toepassing van specifieke rechtsbepalingen inzake genitale verminking van vrouwen of dergelijke wetgeving in te voeren en tot vervolging over te gaan van eenieder die zich aan genitale verminking schuldig maakt;

27.

verzoekt de EU het recht op bijstand en steun te garanderen voor alle vrouwen die het slachtoffer zijn mannelijk geweld;

28.

dringt er bij de lidstaten op aan onverwijld een onderzoek uit te voeren naar de ernstige schendingen van de mensenrechten van Roma-vrouwen, de schuldigen te straffen en een adequate schadevergoeding te geven aan de slachtoffers van gedwongen sterilisatie;

29.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


(1)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.

(2)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 247.

(3)  PB C 304 van 6.10.1997, blz. 55.

(4)  PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66.

(5)  PB C 227 E van 4.9.2008, blz. 140.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0161.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/59


Donderdag, 26 november 2009
Een politieke oplossing tegen de piraterij langs de Somalische kusten

P7_TA(2009)0099

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over een politieke oplossing tegen de piraterij langs de Somalische kusten

2010/C 285 E/08

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de toestand in Somalië,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2008 over zeepiraterij (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2008 over het banaliseren van het vermoorden van burgers in Somalië (2),

gezien de conclusies van de zitting van de Raad Externe Betrekkingen van 27 juli 2009 (12354/2009) en van 17 november 2009 (15914/2009),

gezien Besluit 2008/918/GBVB van de Raad van 8 december 2008 inzake het aanvangen van de militaire operatie van de Europese Unie die moet bijdragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en het bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atlanta) (3), operatie Atlanta genoemd,

gezien Resoluties S/RES1814 (2008), 1816 (2008), 1838 (2008), 1846 (2008), 1851 (2008), 1863 (2009) en 1972 (2009) van de VN-Veiligheidsraad,

gezien de briefwisseling tussen de Europese Unie en de regering van Kenia over de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door de door de Europese Unie geleide zeemacht (EUNAVFOR) aan Kenia van personen die worden verdacht van piraterij en die worden vastgehouden door EUNAVFOR, alsmede van in beslag genomen goederen die in handen zijn van EUNAVFOR, van EUNAVFOR naar Kenia en voor hun behandeling na zulke overdracht,

gezien de op 30 oktober 2009 beëindigde briefwisseling tussen de EU en de Republiek der Seychellen betreffende de overdracht van personen naar de Seychellen die verdacht worden van piraterij en gewapende overvallers die door EUNAVFOR zijn aangehouden in het gebied van de operatie,

gelet op de richtsnoeren die op 25 november 2008 werden overeengekomen door de partijen van het vredesakkoord van Djibouti, met name de oprichting van een eenheidsregering en een inclusief parlement in Somalië,

gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de recente nieuwe vijandelijkheden tussen de opstandelingen van de Unie van Islamitische Rechtbanken (UIC) en de troepen van federale overgangsregering (TFG) en de Missie van de Afrikaanse Unie (AU) in Somalië (AMISOM) hebben geleid tot meer instabiliteit en verlies aan mensenlevens in Somalië,

B.

overwegende dat de internationale gemeenschap de soevereiniteit, de territoriale integriteit, de politieke onafhankelijkheid en de eenheid van Somalië eerbiedigt,

C.

overwegende dat Somalië sinds de omverwerping van het regime van Siad Barre in 1991 geen echte regering meer heeft gehad en dat de politieke toestand er sindsdien één van anarchie is geweest, met gevechten tussen elkaar bestrijdende clans en banditisme,

D.

overwegende dat de veiligheid in de Somalische hoofdstad Mogadishu erop achteruitgaat en dat dit het de nationale en internationale niet-gouvernementele organisaties (ngo's) onmogelijk heeft gemaakt zich bezig te houden met de humanitaire ramp die zich aan het ontwikkelen is en op noodsituaties te reageren,

E.

overwegende dat alle partijen die betrokken zijn bij het conflict zich in Somalië nog steeds op grote schaal schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten en van de internationale humanitaire rechtsregels, met name marteling en andere vormen van mishandeling, verkrachting, buitengerechtelijke terechtstellingen, willekeurige opsluiting en aanslagen op burgers, journalisten en mensenrechtenactivisten en de civiele infrastructuur in Somalië,

F.

overwegende dat de aanhoudende burgeroorlog in Somalië en de weerslag daarvan op het vredes- en verzoeningsproces in het land en op de veiligheid en stabiliteit in de Hoorn van Afrika in zijn geheel zorgwekkend zijn,

G.

overwegende dat tot voor kort niet alleen koopvaardijschepen, maar ook schepen van het Wereldvoedselprogramma, vissersboten en toeristenboten het doelwit van de piraten waren,

H.

overwegende dat dergelijke piraterij ten dele voortvloeit uit het geweld en de politieke instabiliteit in Somalië, maar daar ook aan bijdraagt, en een domino-effect teweegbrengt in de rest van de Hoorn van Afrika, en dat dit consequenties heeft voor de burgerbevolking van Somalië, die hierdoor wordt blootgesteld aan bedreigingen, verminderde ontwikkelingskansen en de onderbreking van voedselhulp en andere humanitaire steun,

I.

overwegende dat de Raad op 8 december 2008 besloten heeft om als onderdeel van het algemeen optreden van de Europese unie in de Hoorn van Afrika de bovengenoemde allereerste vlootoperatie, EUNAVFOR Atalanta, uit te voeren, met als opdracht piraterij en gewapende overvallen voor de kust van Somalië te onderdrukken, te ontmoedigen en te verhinderen en de veiligheid van de koopvaardij – meer in het bijzonder de schepen van het Wereldvoedselprogramma die de ontheemden in Somalië voedselhulp brengen – te helpen verzekeren,

J.

overwegende dat de operatie EUNAVFOR Atalanta sinds december 2008 cruciale bescherming heeft geboden aan vijftig schepen van het Wereldvoedselprogramma, die ongeveer 300 000 ton voedsel hebben geleverd, waardoor uiteindelijk 1,6 miljoen Somaliërs rechtstreeks werden geholpen,

K.

overwegende dat tijdens de bovengenoemde vergadering van de Raad buitenlandse betrekkingen op 27 juli 2009 de Raad besloten heeft om de inzet van de Europese unie voor vrede en ontwikkeling in Somalië uit te breiden, in nauwe samenwerking met alle belanghebbende partijen, met name de VN en de AU, en daarom onderzocht heeft hoe de Europese Unie aan de internationale inspanningen kan bijdragen, ook op het gebied van veiligheid,

L.

overwegende dat tijdens de bovengenoemde vergadering van de Raad buitenlandse betrekkingen op 17 november 2009 de Raad een crisisbeheersingsconcept voor een eventueel optreden in het kader van het EVDB (Europees veiligheids- en defensiebeleid) heeft goedgekeurd ten einde 2 000 leden van de veiligheidstroepen van de Somalische federale overgangsregering te helpen opleiden,

M.

overwegende dat piraterij een lucratieve business is geworden waarbij enorme bedragen aan losgeld voor mensen worden gevraagd, en dat de moderne piraten gebruik maken van meer geperfectioneerde methoden, zeer goed bewapend zijn, een duidelijke strategie hebben en het vermogen om zich snel aan nieuwe tactieken aan te passen,

N.

overwegende dat de bijstand van internationale partners op de lange termijn alleen bij een stabiele veiligheidstoestand doeltreffend kan zijn,

O.

overwegende dat de opstandelingen van de UIC alle politiek contact en verzoening met het oog op vrede volgens het vredesproces van Djibouti, dat een kader voor een blijvende politieke oplossing in Somalië biedt, afwijzen,

P.

overwegende dat het militair personeel dat betrokken is bij de operatie EUNAVFOR Atlanta personen die verdacht worden van piraterij of gewapende roofovervallen in het gebied waar ze zich bevinden kunnen aanhouden, vasthouden en overdragen; overwegende dat de verdachten ook kunnen worden vervolgd door een EU-lidstaat of door Kenia, in overeenstemming met de overeenkomst die op 6 maart 2009 werd gesloten met de EU en die de Keniaanse autoriteiten het recht geeft om te vervolgen,

Q.

overwegende dat volgens een rapport van het VN-milieuprogramma (UNEP) een groot aantal illegale scheepsladingen giftige afvalstoffen, die al vanaf de schepen in het milieu lekten, voor de kust van Somalië zijn gedumpt, met totale veronachtzaming van de gezondheid van de bevolking ter plaatse en het behoud van het milieu,

1.

spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en de rechten van de mens door alle partijen in het Somalische conflict; roept op tot onmiddellijke staking van de vijandelijkheden en vraagt alle gewapende groepen dringend de wapens neer te leggen en zich bij een echte ruim opgevatte dialoog met de federale overgangsregering aan te sluiten; verzoekt alle oorlogvoerende partijen zich van willekeurige aanvallen op de burgerbevolking te onthouden en dringt erop aan dat oorlogsmisdaden en schendingen van de rechten van de mens door een onafhankelijke commissie worden onderzocht;

2.

betuigt nogmaals zijn steun aan de federale overgangsregering onder leiding van president Sheikh Sharif Sheikh Ahmed en aan diens toezeggingen om de beginselen te eerbiedigen die in de vredesovereenkomst van Djibouti zijn neergelegd, onder meer de geest van verzoening en het streven naar een algemeen integrerende politiek proces; veroordeelt de gewapende aanvallen op de Somalische federale overgangsregering, de VN en op ngo's;

3.

herinnert eraan dat de internationale gemeenschap en alle partijen in het huidige conflict verantwoordelijkheid dragen om burgers te beschermen, de verlening van de hulp mogelijk te maken en de humanitaire ruimte en de veiligheid van humanitaire werkers te eerbiedigen; wenst derhalve dat onverwijld de juiste voorwaarden worden gecreëerd voor een passend antwoord op de humanitaire ramp in Somalië;

4.

stelt met groot genoegen vast dat EUNAVFOR Atalanta met succes de veiligheid van de scheepvaart voor de kust van Somalië blijft helpen verzekeren door de charterschepen van het Wereldvoedselprogramma die hulp voor Somalië aanvoeren, de schepen die belangrijke vrachten voor de vredesoperatie van de AU naar Somalië brengen en andere kwetsbare schepen bescherming te bieden; verzoekt de Raad de operatie met een jaar te verlengen wanneer het huidige mandaat op 12 december 2009 verstrijkt; geeft zijn steun voor een mogelijke uitbreiding van het operatiegebied in zuidelijke richting naargelang van de activiteiten van de piraten, maar benadrukt dat een dergelijke uitbreiding geen invloed op het wezenlijke doel van de operatie mag hebben, namelijk de konvooien van het Wereldvoedselprogramma en andere kwetsbare schepen, zoals koopvaardijschepen en vissersboten, beschermen;

5.

benadrukt dat piraterij een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid op zee en de levering van voedselhulp in een regio die reeds in een kritieke humanitaire situatie verkeert, in ernstige mate in gevaar brengt;

6.

benadrukt dat piraterij alleen maar met succes te bestrijden is door de diepere oorzaken ervan aan te pakken, oorzaken die zich aan land bevinden en armoede en een tekortschietend staatsgezag omvatten en enkel uit te roeien zijn door in Somalië vrede, ontwikkeling en staatsopbouw te verwezenlijken;

7.

is van mening dat, zolang er geen politieke oplossing voor de betrouwbaarheid van de Somalische staat als lid van de internationale gemeenschap is, de veiligheidsstrategie die met de operatie EUNAVFOR Atalanta wordt gevolgd, voorrang moet blijven krijgen en zelfs over uitgebreider middelen voor het optreden van de strijdkrachten in het kader van de operatie moet kunnen beschikken;

8.

verzoekt de Raad daarom de mogelijkheid te onderzoeken om parallel met de operatie EUNAVFOR Atalanta een nieuwe kleinschalige operatie in het kader van het EVDB op te zetten om de veiligheidstroepen van de federale overgangsregering te helpen opleiden, waarbij bestaande initiatieven, met name dat van Frankrijk in Djibouti en dat van Oeganda als onderdeel van het opleidingsprogramma van AMISOM, op elkaar worden afgestemd door te waarborgen dat ze hetzelfde soort actie ondernemen; verheugt zich in deze context over de goedkeuring door de lidstaten op 17 november 2009 van het crisisbeheersingsconcept voor een eventuele nieuwe operatie in het kader van het EVDB in Somalië, maar benadrukt dat de goedkeuring van het concept op geen enkele manier op het besluit over een nieuwe missie vooruit mag lopen, dat enkel na gedetailleerder onderzoek van de toestand ter plaatse kan worden genomen, dat er voor moet worden gezorgd de mensenrechten worden geëerbiedigd, soldij wordt uitbetaald, uitrusting voorhanden is en dat de opgeleide veiligheidstroepen in een staats- en bevelstructuur geïntegreerd zijn, zodat ze zich na hun terugkeer niet tegen de regering keren die ze geacht worden te beschermen;

9.

betreurt dat 35 tot 40 % van de schepen in het gebied niet geregistreerd staan bij het centrale coördinatieorgaan voor maritieme veiligheid en dat deze schepen bijgevolg niet weten welke specifieke veiligheidsrisico's zij lopen; verzoekt de lidstaten bijgevolg erop toe te zien dat al hun schepen geregistreerd staan; roept alle schepen op de aanbevelingen van EUNAVFOR – Operatie Atalanta op te volgen om de veiligheid zo goed mogelijk te garanderen en zo het risico op aanvallen en verovering te verminderen;

10.

betreurt dat een al te toegeeflijke houding tegenover de eisen van de Somalische piraten, zonder toepassing van de noodzakelijke dwangmaatregelen, in de toekomst averechtse en ongewenste gevolgen kan hebben omdat dit bijdraagt aan nieuwe gevallen van piraterij in de regio;

11.

betuigt zijn blijvende steun voor de AMISOM, gezien de cruciale rol daarvan in het vredesproces; stelt met nadruk dat verdere betrokkenheid van de AU en AMISOM de meest dringende noden en mogelijke vormen van bijkomende EU-steun moet identificeren teneinde AMISOM te helpen mogelijkheden te ontwikkelen die aan zijn mandaat beantwoorden;

12.

roept de internationale gemeenschap en de EU in het bijzonder op om de humanitaire hulpverlening aan binnenlandse ontheemden en de noodlijdende bevolking op te voeren;

13.

is van oordeel dat van inschakeling van vrouwenorganisaties in Somalië en van het maatschappelijk middenveld een positieve invloed op het nationale verzoeningsproces kan uitgaan;

14.

verzoekt de lidstaten de mogelijkheid te onderzoeken van een specifieke training voor bemanning en vissers ten einde hen voor te bereiden op de mogelijkheid van gijzelneming;

15.

dringt aan op strikte nieuwe toepassing van en controle op het wapenembargo van 1992 van de VN tegen Somalië, dat nauwelijks in acht wordt genomen; vraagt dat diegenen die het wapenembargo tegen Somalië schenden, aansprakelijk worden gesteld;

16.

vraagt de VN en de Commissie de dumping van giftig afval en illegale visserij voor de Somalische kust grondig te onderzoeken, de verantwoordelijkheid op alle niveaus vast te stellen, steun te geven aan het streven degenen die deze misdaden hebben bedreven voor de rechter te brengen en ervoor te zorgen dat de vervuiling van het milieu op uitgebreide schaal wordt aangepakt;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretarissen-generaal van de AU, de VN en de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit, de president van de Federale Overgangsregering, de regering van Ethiopië en het Pan-Afrikaans Parlement.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0519.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0313.

(3)  PB L 330 van 9.12.2008, blz. 19.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/63


Donderdag, 26 november 2009
Rookvrije ruimtes

P7_TA(2009)0100

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over rookvrije ruimtes

2010/C 285 E/09

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, lid 4, tweede alinea,

gezien het Commissievoorstel van 30 juni 2009 voor een aanbeveling van de Raad betreffende rookvrije ruimten (COM(2009)0328),

gezien het Groenboek van de Commissie van 30 januari 2007, getiteld „Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau” (COM(2007)0027),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2007 over het Groenboek - „Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau” (1);

onder verwijzing naar zijn resoluties van 23 februari 2005 over het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 (2) en 4 september 2008 over de tussentijdse evaluatie van het Europees actieplan voor milieu en gezondheid (2004-2010) (3),

gezien de kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor de bestrijding van tabaksgebruik (FCTC) uit 2003, en met name de artikelen 8 (bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook) en 14 (maatregelen ter beperking van de vraag met betrekking tot tabaksverslaving en stoppen met roken),

gezien de Europese WHO-strategie uit 2004 voor een beleid dat aanzet tot stoppen met roken,

gezien de beleidsaanbevelingen van de WHO uit 2007 over de bescherming tegen passief roken,

gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

gezien de verklaring van de Raad over rookvrije ruimten,

gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat tabak met afstand de belangrijkste oorzaak is van vermijdbare dood, en dat hieraan in de EU ieder jaar een half miljoen mensen overlijden (4),

B.

overwegende dat naar schatting 25 % van alle sterfgevallen door kanker in de Europese Unie aan het roken toe te schrijven is (5); overwegende dat in de Europese Unie in 2002 volgens voorzichtige schattingen 7 300 volwassenen, onder wie 2 800 niet-rokers, zijn overleden ten gevolge van blootstelling aan tabaksrook in het milieu (TRM) op de plaats waar zij werkten; overwegende dat nog eens 72 000 gevallen van overlijden van volwassenen, onder wie 16 400 niet-rokers, verband houden met blootstelling aan TRM thuis (6),

C.

overwegende dat 70 % van de bevolking van de EU, volgens een Eurobarometeronderzoek uit maart 2009, niet-rokers zijn en dat een ruime meerderheid van de burgers voorstander is van een verbod in alle openbare ruimten (werk, restaurants, bars en cafés),

D.

overwegende dat de gegevens waarin met name de gevolgen van langdurige en stelselmatige blootstelling van kinderen aan TRM centraal staan, hoewel duidelijk is dat kinderen in bijzondere mate gevoelig zijn voor TRM, ontoereikend of niet beschikbaar zijn, en dat een onderzoek dat relevante gegevens oplevert doelmatiger op pan-Europees niveau kan worden voorbereid en de voorkeur geniet boven 27 verschillende onderzoeken in de 27 lidstaten,

E.

overwegende dat blootstelling aan TRM - ook aangeduid als passief roken - een belangrijke extra oorzaak is van sterfte, ziekte en handicaps in de EU,

F.

overwegende dat tabaksrook een complex toxisch mengsel is van meer dan 4 000 gas- en deeltjesvormige bestanddelen, waaronder 69 bekende kankerverwekkers en tal van toxische agentia,

G.

overwegende dat TRM door het Internationaal Instituut voor Kankeronderzoek van de WHO is ingedeeld als stof waarvan bekend is dat hij kanker veroorzaakt,

H.

overwegende dat er geen veilig niveau bestaat van blootstelling aan passief roken; dat eenieder recht heeft op een hoog niveau van bescherming van zijn gezondheid en beschermd moet worden tegen passief roken, en dat kinderen bijzonder gevoelig zijn voor tabaksvervuiling,

I.

overwegende dat rokers vaker voor korte of lange perioden ziekteverlof opnemen dan niet-rokers en ex-rokers, waardoor de enorme kosten van tabaksgebruik voor individuen, werkgevers, het bedrijfsleven en de economie als geheel nog stijgen,

J.

overwegende dat kinderen zelf niet kunnen instemmen met blootstelling aan TRM in gesloten ruimten en het recht hebben beschermd te worden en geen schade te ondervinden van acties die hun gezondheid aantasten,

K.

overwegende dat blootstelling aan tabaksvervuiling tijdens de zwangerschap een hogere kans op afwijkingen, miskramen, dood- en voortijdig geboren kinderen, storingen van de groei van de foetus, geringere hoofdomtrek en een lager geboortegewicht tot gevolg kan hebben, en overwegende dat er verband is tussen passief roken en middenoorontstekingen, verminderde longwerking, astma en wiegendood,

L.

overwegende dat is aangetoond dat de invoering van antirookbeleid tot gevolg heeft gehad dat de arbeidsomstandigheden als geheel verbeteren en dat ziekten die verband houden met roken zoals acute storingen van de hartkransslagader, aandoeningen van de luchtwegen en ontstekingen van de hartspier minder voorkomen,

M.

overwegende dat de door tabaksgebruik veroorzaakte kosten ten laste van de gezondheidsstelsels door de bevolking als geheel worden gedragen en niet door hen die ze veroorzaken,

N.

overwegende dat de EU en 26 van de 27 lidstaten de FCTC reeds hebben ondertekend en geratificeerd; eveneens wijzend op de preambule bij de Grondwet van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarin wordt gesteld dat het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid een van de fundamentele rechten van ieder mens is,

O.

overwegende dat de partijen overeenkomstig artikel 8 van de FCTC wettelijk verplicht zijn tot aanneming en tenuitvoerlegging in sectoren van bestaande nationale jurisdictie zoals bepaald bij de nationale wetgeving, en tot actieve bevordering op andere niveaus van jurisdictie van de aanneming en tenuitvoerlegging van doelmatige maatregelen om mensen te beschermen tegen passief roken op alle gesloten werkplekken, in het openbaar vervoer en in gesloten openbare ruimten en indien van toepassing op andere openbare plaatsen,

P.

overwegende dat het Europees Parlement de lidstaten heeft verzocht vóór eind oktober 2009 een onbeperkt rookverbod in te voeren in alle gesloten werkplekken, met inbegrip van grootkeukens, alsook in alle gesloten openbare gebouwen en het openbaar vervoer in de EU,

Q.

overwegende dat de nationale wetgeving per lidstaat aanzienlijk verschilt,

1.

betreurt dat de voorzitterschap heeft besloten de aanbeveling van de Raad aan te nemen zonder het Parlement om advies te vragen;

2.

betreurt dat door het ontbreken van algemene regelgeving over rookvrije ruimten in de meeste lidstaten (met name in de horeca- en vrijetijdssector) ongelijkheden ontstaan tussen verschillende beroeps- en sociaal-economische groepen; het is bijvoorbeeld drie maal waarschijnlijker dat werknemers in de horeca gedurende vijf uur per dag blootstaan aan tabaksrook dan bureaupersoneel;

3.

wijst erop dat het Parlement consequent voorstander is geweest van krachtiger maatregelen om de tabaksverslaving aan te pakken en het passief roken van jongeren terug te dringen;

4.

wijst op de ernstige schadelijke gevolgen van passief roken, de specifieke gevolgen die schadelijke stoffen kunnen hebben tijdens de gevoelige kindertijd, en op het feit dat kinderen niet beschikken over het wettelijke vermogen in te stemmen met stelselmatige, langdurige blootstelling aan milieus vol rook;

5.

wijst erop dat de verschillen in nationale wetgeving tot gevolg hebben dat er per lidstaat enorme verschillen bestaan in bescherming tegen passief roken;

6.

acht het van wezenlijk belang dat in de huidige wetgeving inzake rookverboden in de lidstaten wettelijke zekerheid wordt geboden en tegelijkertijd het beginsel van gelijkheid tussen verschillende soorten horeca-etablissement wordt geëerbiedigd;

7.

spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de EU actief bezig is met de opstelling van een algemeen tabaksbestrijdingsbeleid dat gekenmerkt wordt door wetgevende maatregelen, steun voor Europadekkende acties om roken te voorkomen en op te geven, verwerking van tabaksbestrijding in een reeks andere vormen van Gemeenschapsbeleid en de EU op de kaart zetten als een belangrijke factor in de tabaksbestrijding op mondiaal niveau;

8.

spreekt zijn waardering uit voor de bereidheid van de EU het gebruik van tabak te bestrijden en voor de recent zichtbare samenhang van haar beleid;

9.

wijst erop dat de bindende wetgeving op de grondslag van de artikelen 137 en 152 van het Verdrag zou kunnen resulteren in beperkingen van TRM-dominantie en de belasting van gezondheid en economie die daaruit voortvloeit; erkent echter dat in deze artikelen, en met name in artikel 137, de specifieke problemen van kinderen niet rechtstreeks worden aangepakt;

10.

wijst erop dat uitsluitend een volledig rookverbod in alle gesloten werkplekken, met inbegrip van grootkeukens, en alle openbare gebouwen en vervoer, de gezondheid van werknemers en niet-rokers kan beschermen, en het voor rokers aanzienlijk gemakkelijker kan maken op te houden;

11.

spreekt zijn waardering uit voor de acties van de lidstaten die reeds doelmatige maatregelen hebben genomen om te zorgen voor bescherming tegen passief roken; verzoekt de lidstaten voorschriften te blijven invoeren over de bescherming van niet-rokers in de sector bescherming van de gezondheid van werknemers en de huidige maatregelen ter bescherming van niet-rokers uit te breiden;

12.

verzoekt de Commissie om een verslag over de kosten die op de nationale gezondheidstelsels en de economie van de EU drukken als gevolg van roken en de gevolgen van verontreiniging met tabaksrook;

13.

stelt voor dat de Raad de lidstaten aanbeveelt met alle betrokken partijen een permanente dialoog en raadpleging in te stellen overeenkomstig de tenuitvoerleggingsrichtlijnen in artikel 5, lid 3 van de FCTC die op de conferentie van belanghebbenden bij de FCTC in 2009 zijn aangenomen om de steun van alle actoren te waarborgen bij de tenuitvoerlegging van nationale tabaksbestrijdingsstrategieën en -programma's;

14.

verzoekt de Commissie andermaal een voorstel in te dienen tot wijziging van Richtlijn 2001/37/EG (7) over tabaksproducten, dat in ieder geval de wijzigingen bevat van de hogervermelde resolutie van het Parlement van 24 oktober 2007;

15.

verzoekt de Commissie om een algemeen onderzoek naar de gevolgen van langdurige, stelselmatige blootstelling van kinderen aan passief roken op alle plaatsen waar zij verkeren;

16.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de voorgestelde aanbeveling van de Raad en de optimale werkmethoden van de lidstaten te gebruiken als grondslag voor bijdragen tot de formulering van richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van artikel 14 van de FCTC (maatregelen ter beperking van de vraag met betrekking tot tabaksverslaving en ophouden met roken), dat moet worden aangenomen op de volgende conferentie van partijen bij de FCTC;

17.

moedigt de Commissie aan in combinatie met nationale voorlichtingscampagnes ter ontmoediging van het roken, de steunmaatregelen ter uitvoering op EU-niveau voort te zetten, bij voorbeeld bewustmakingsmaatregelen o.a. via informatie op de verpakkingen van tabaksproducten;

18.

acht het van wezenlijk belang dat de Commissie, evenals het geval is bij de maatregelen ten behoeve van een Europa zonder tabak, in nauwe samenwerking met de lidstaten, zorgt dat zij de beschikking krijgt over nieuwe middelen ter bestrijding van de illegale handel in en namaak van tabaksproducten, met name op Internet, daar deze onmiddellijke en grotere gevaren met zich meebrengen voor de gezondheid van de consument;

19.

verzoekt de lidstaten die de FCTC reeds hebben geratificeerd, gezien de noodzaak van krachtige maatregelen ter waarborging van volledige en nauwkeurige controle en tenuitvoerlegging, zijn aanbevelingen overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 8 van de FCTC ten uitvoer te leggen en aan de Commissie iedere twee jaar verslag te doen van de vooruitgang die zij bij de tenuitvoerlegging boeken;

20.

verzoekt de Voorzitter en het Bureau die immers tot taak hebben de lidstaten een voorbeeld te stellen, andermaal met onmiddellijke ingang voor alle delen van het Parlement een rookverbod zonder uitzonderingen aan te nemen; dringt aan strenge handhaving van dit verbod;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de WHO.


(1)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 447.

(2)  PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 264.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0410.

(4)  http://ec.europa.eu/health/ph_determinants/life_style/Tobacco/tobacco_en.htm.

(5)  http://ec.europa.eu/health/ph_determinants/life_style/Tobacco/tobacco_en.htm.

(6)  The Smoke Free Partnership (2006). Lifting the smokescreen: 10 reasons for a smoke free Europe - Brussels, Belgium: European Respiratory Society.

(7)  Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB L 194 van 18.7.2001, blz. 26).


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/67


Donderdag, 26 november 2009
Ratificatie en uitvoering van geactualiseerde ILO-verdragen

P7_TA(2009)0101

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de verdragen die de IAO als bijgewerkt heeft geclassificeerd

2010/C 285 E/10

Het Europees Parlement,

gezien de verdragen die de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) als bijgewerkt heeft geclassificeerd,

gezien de IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering aangenomen op 10 juni 2008,

gezien het Mondiale Banenplan van de IAO aangenomen op 19 juni 2009,

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 getiteld „Vernieuwde sociale agenda” (COM(2008)0412),

gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de vernieuwde sociale agenda (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2004 getiteld „De sociale dimensie van de globalisering – hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft” (COM(2004)0383),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 mei 2006 getiteld „Bevordering van waardig werk voor iedereen – Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld” (COM(2006)0249),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Zaak C-45/07 Commissie/Griekenland  (2) betreffende de externe bevoegdheid van de lidstaten, in verband met de AETR,

gezien de Strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de fundamentele waarden van vrijheid, menselijke waardigheid, sociale gerechtigheid, sociale zekerheid en gelijkgerechtigdheid de hoekstenen zijn van duurzame economische en sociale ontwikkeling,

B.

overwegende dat in de huidige wereldwijde economische en werkgelegenheidscrisis deze beginselen nog meer aan betekenis winnen,

C.

overwegende dat de IAO sinds 1919 een stelsel van internationale arbeidsnormen heeft weten de handhaven en te ontwikkelen, dat een grote waaier aan thema's omvat, zoals werk, werkgelegenheid, sociale zekerheid, sociaal beleid en de eraan gekoppelde mensenrechten,

D.

overwegende dat moet worden gezorgd voor samenhang tussen het interne en het externe beleid van de EU,

1.

neemt met voldoening kennis van de door de IAO als bijgewerkt geclassificeerde verdragen, die het resultaat zijn van tripartiete IAO-onderhandelingen tussen werkgevers, werknemers en regeringen;

2.

verzoekt de lidstaten rekening te houden met de sterke sociale argumenten die pleiten voor ratificatie en tenuitvoerlegging van de verdragen die de IAO als bijgewerkt heeft geclassificeerd, conform de EU-Verdragen;

3.

verzoekt de Commissie het Europees Parlement en de lidstaten nauwkeurig mee te delen welke verdragen binnen de bevoegdheid van de Europese Unie vallen en welke onder toepassing van het subsidiariteitsbeginsel vallen;

4.

roept de verkozen voorzitter van de Europese Raad er toe op binnen zijn mandaat zo ambitieus mogelijk te zijn zodat de lidstaten worden gestimuleerd om de bijgewerkte IAO-Verdragen te ratificeren en ten uitvoer te leggen;

5.

verzoekt de Commissie werk te maken van een aanbeveling waarin de lidstaten ertoe worden aangespoord de verdragen die de IAO als bijgewerkt heeft geclassificeerd te ratificeren en actief bij te dragen aan de tenuitvoerlegging ervan, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0370.

(2)  PB C 82 van 4.4.2009, blz. 3.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/69


Donderdag, 26 november 2009
Wereldtop van de FAO over de voedselzekerheid

P7_TA(2009)0102

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de FAO-top en voedselzekerheid

2010/C 285 E/11

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 33 van het EG-Verdrag,

onder verwijzing naar zijn resoluties van 25 oktober 2007 over de stijging van de prijzen van levensmiddelen (1) en van 22 mei 2008 over de stijgende voedselprijzen in de Europese Unie en de ontwikkelingslanden (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw – Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika (3),

gezien Verordening (EG) nr. 1337/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (4),

gezien zijn resolutie van 13 januari 2009 over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid (5),

gezien de Landbouwvooruitzichten (Agricultural Outlook) 2008-2017 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),

gezien de aanbevelingen van de International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development (IAASTD),

gezien de resultaten van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het kader van de „gezondheidscontrole”,

gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp,

gezien de conclusies en de verklaring van de Wereldtop van de FAO over voedselzekerheid, die van 16 tot 18 november 2009 in Rome is gehouden,

gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Europese Unie 's werelds belangrijkste donor van ontwikkelingshulp en humanitaire hulp is, maar dat internationaal gezien het aandeel van de officiële ontwikkelingshulp dat aan de landbouw wordt toegewezen, met name vanuit de Europese Unie, sinds de jaren tachtig gestaag is teruggelopen, met een daling van 17% in 1980 tot 3,8% in 2006, overwegende dat, terwijl de natuurlijke hulpbronnen onder druk staan, de mondiale vraag naar voedsel in 2050 naar verwachting zal zijn verdubbeld en dat de wereldvoedselproductie zal moeten toenemen,

B.

overwegende dat de slotverklaring van de Wereldtop over voedselzekerheid 2009 in onvoldoende mate de redenen analyseert waarom we er niet in slagen honger uit te roeien en evenmin concrete voorstellen doet over hoe honger beter kan worden bestreden; overwegende dat volgens de FAO een investering van 30 miljard EUR per jaar voldoende zou zijn om een wereldbevolking die in 2050 bij 9 miljard zal liggen, van voedsel te verzekeren,

C.

overwegende dat de Europese Unie een belangrijke voedselproducent blijft, maar dat zij ook een belangrijk invoerder van landbouwproducten is, die voor talrijke landbouwproducten verre van zelfbedruipend is; overwegende dat de stijging van de prijzen voor diervoeder de productiekosten opdrijft, met als risico dat de output van veehouderijproducten zal afnemen,

D.

overwegende dat dramatische schommelingen van de grondstoffenprijzen een opvallender en vast kenmerk van de mondiale markt kunnen worden; overwegende dat hogere voedselprijzen niet automatisch leiden tot hogere inkomsten voor de landbouwbedrijven, met name door de snelheid waarmee de inputkosten van de landbouwbedrijven stijgen en het toenemende verschil tussen producenten- en consumentenprijzen,

E.

overwegende dat de wereldvoedselvoorraden zijn geslonken tot een kritiek niveau, van een voedselvoorraad voor een jaar na de tweede wereldoorlog tot een voorraad voor niet meer dan 57 dagen in 2007 en voor maar 40 dagen in 2008,

F.

overwegende dat de gekrompen voorraden, zelfs in de EU, een negatief effect hebben op het noodvoedselprogramma, dat momenteel minder voedsel te verdelen heeft; overwegende dat dit probleem en de crisis van de voedselprijzen wereldwijd het onmiddellijke ernstige gevolg heeft dat het aantal hongerige mensen in de wereld volgens de FAO in 2009 is gestegen tot een miljard, hetgeen betekent dat één op de vijf mensen momenteel ondervoed is en chronisch honger lijdt,

G.

overwegende dat meer dan 40 miljoen mensen jaarlijks van honger en armoede sterven, inclusief één kind elke zes seconden; overwegende dat deze ontwikkelingen overal ter wereld onlusten en tumult hebben veroorzaakt, waardoor landen en regio's overal verder zijn gedestabiliseerd, overwegende dat vertegenwoordigers van 185 landen op de Wereldvoedseltop in 1996 hebben toegezegd het aantal mensen dat honger lijdt tegen 2015 met de helft te verminderen; overwegende dat kleine boeren, veehouders en werknemers op het platteland meer dan de helft van de wereldbevolking vertegenwoordigen en de eerste slachtoffers van honger zijn,

H.

overwegende dat de klimaatverandering een belangrijke invloed heeft op de landbouw, met bijvoorbeeld kleinere oogsten als gevolg van het watertekort dat de lokale landbouwactiviteiten in de armste landen treft,

I.

overwegende dat landbouw werkgelegenheid biedt en voor bestaansmiddelen zorgt voor meer dan 70% van de beroepsbevolking in de ontwikkelingslanden en voor meer dan 80% in vele Afrikaanse landen en dat plattelandsontwikkelingsbeleid bijgevolg van essentieel belang is om armoede en honger doeltreffend aan te pakken; overwegende dat de Wereldbank ervan uitgaat dat groei in de landbouwsector tweemaal zo doeltreffend is voor het terugdringen van armoede als groei in andere sectoren,

J.

overwegende dat de Europese Unie, als de bijdragen van de lidstaten worden meegerekend, meer dan 50% van alle ontwikkelingshulp ter wereld verleent; overwegende dat dit wordt bevestigd door de huidige bijdrage via de EG-instrumenten (ongeveer 1,8 miljard EUR, waarvan 1 miljard EUR via de nieuwe snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden en de rest via momenteel beschikbare instrumenten voor ontwikkeling en humanitaire hulp),

K.

overwegende dat steeds meer ontbost land en landbouwmiddelen worden gebruikt voor de productie van diervoeder, vlees en biomassa voor agrobrandstoffen, wat wereldwijde speculatie in landbouwgoederen heeft aangemoedigd,

1.

onderstreept dat het aantal mensen dat onder honger en armoede lijdt, inmiddels meer dan 1 miljard bedraagt en dat dit een onaanvaardbare aantasting is van het leven van een zesde van de wereldbevolking; merkt op dat de gevolgen van een langdurig tekort aan investeringen in voedselzekerheid, de landbouw en plattelandsontwikkeling de laatste tijd nog ernstiger zijn geworden door onder meer de voedselcrisis en de financieel-economische crisis en onderstreept dat de stappen die zijn ondernomen tot dusverre niet hebben geleid tot verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDGs); merkt op dat er collectief maatregelen moeten worden genomen om deze trend om te buigen en te komen tot de geleidelijke verwezenlijking van het recht op voldoende voedsel in de context van nationale voedselzekerheid;

2.

onderstreept dat eenieder recht heeft op toegang tot voldoende veilige en voedzame levensmiddelen; wil een wereld zonder honger en wijst erop dat voor daadwerkelijke hongerbestrijding een alomvattend beleid nodig is dat duurzame landbouw en duurzame voedselproductiesystemen bevordert teneinde het vermogen van ontwikkelingslanden te vergroten om hun eigen bevolking te voeden; verzoekt de landen uitvoering te geven aan de FAO „Vrijwillige richtsnoeren voor de geleidelijke verwezenlijking van het recht op voldoende voedsel in de context van nationale voedselzekerheid” en de praktische toepassing van de richtsnoeren ondersteunen aan de hand van de beginselen participatie, transparantie en verantwoordingsplicht; is ingenomen met de principiële verplichtingen die op de Top van Rome zijn aangegaan, maar is teleurgesteld over het feit dat er onvoldoende specifieke financiële toezeggingen zijn gedaan en er maar weinig hooggeplaatste vertegenwoordigers van de G8-landen aanwezig waren; dringt er dan ook bij alle lidstaten op aan hun engagement voor millenniumdoelstelling 1 (halvering van de honger tot 2015) te versterken en zich te verplichten tot het algemene doel om honger en ondervoeding tot 2025, of op een zo vroeg mogelijk tijdstip, uit te roeien;

3.

onderstreept het belang van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) als middel om de levensmiddelenproductie in de Europese Unie veilig te stellen; is van mening dat het GLB sinds de invoering ervan in 1962 voor een zeker levensmiddelenaanbod voor de EU-burgers heeft gezorgd, naast bescherming en verbetering van het platteland en de EU-normen voor de voedselproductie, die de strengste ter wereld zijn; benadrukt dat de communautaire landbouw die rol ook in de toekomst moet blijven spelen;

4.

onderstreept dat de prijzen van landbouwproducten sinds 2007 aan dramatische schommelingen onderhevig zijn en dat de prijzen tussen medio 2007 en medio 2008 scherp zijn gestegen, gevolgd door een sterke stijging van de consumentenprijzen; merkt op dat deze scherpe stijging van de prijs van basisproducten al snel werd gevolgd door een sterke prijsdaling tot een niveau dat op den duur niet houdbaar is; blijft bezorgd dat de voedselprijzen wellicht weer gaan stijgen als de wereldeconomie zich herstelt, omdat er nog altijd veel structurele problemen zijn, zoals het gebrek aan investeringen en een grote vraag in bepaalde regio's;

5.

ziet met bezorgdheid de escalerende kosten van landbouwgrondstoffen (prijsstijgingen voor mest en zaden), die hebben geleid tot een kostenverhoging waarvoor de boeren (met name de veehouders) niet allemaal een gelijke compensatie hebben ontvangen en die een potentiële stijging van de landbouwinkomens als gevolg van hogere product- en voedselprijzen in aanzienlijke mate teniet heeft gedaan, waardoor de prikkel om de duurzame landbouwproductie te verhogen werd verminderd; is bezorgd dat de dramatische stijging van de inputprijzen resulteert in een verminderd gebruik van inputs en mogelijk een verminderde output, die de voedselcrisis in Europa en de rest van de wereld zou verscherpen;

6.

wijst erop dat de prijsschommelingen van de afgelopen jaren – zowel naar boven als naar beneden – het bijzonder lastig hebben gemaakt voor voedselzekerheid te zorgen; benadrukt het feit dat, als de landbouwers geen eerlijke prijs voor hun producten krijgen, zij de productie zullen stopzetten; wijst er nogmaals op dat de landbouwbedrijven in de EU tussen 17 en 30% van de tarwe, melk en rundvlees in de wereld produceren; onderstreept dat de instandhouding van levensvatbare landbouwbedrijven in de EU van het allergrootste belang zal zijn voor het voedselaanbod in de EU en de wereld in de komende jaren;

7.

vestigt de aandacht op de structurele aspecten op de langere termijn die een rol in de recente prijsstijging van landbouwproducten spelen, met name de gestaag toenemende mondiale vraag en de voortdurende afbouw van de investeringen in de producerende landbouw; merkt op dat van deze factoren vooral de stijging van de energieprijs, en met name de olieprijs, belangrijke gevolgen heeft gehad voor de mondiale landbouwproductie (door hogere productiekosten voor de boeren en hogere kosten voor de levensmiddelendistributie) en voor het ontstaan van voedselcrises in de arme landen (als gevolg van de transportkosten voor levensmiddelen binnen deze landen);

8.

merkt op dat, wil men een wereldbevolking kunnen voeden die in 2050 naar verwachting de grens van 9 miljard zal overschrijden, de landbouwproductie tot die tijd met 70% moet toenemen; wijst erop dat wereldwijd meer dan 860 miljoen mensen chronisch honger lijden; merkt op dat volgens prognoses van de Wereldbank als gevolg van de stijging van de voedselprijzen en de huidige brandstof- en voedselcrisis nog eens 130-155 miljoen mensen dieper in de armoede terecht zullen komen in vergelijking met 2008;

9.

is van mening dat het GLB de hoeksteen moet blijven van het EU-beleid inzake zekere voedselvoorziening en dat het GLB verder moet worden aangepast om tegemoet te komen aan zorgen over de voedselzekerheid in Europa en op mondiaal niveau; waarschuwt voor ontmanteling van de marktondersteuningsmaatregelen en voor een verlaging van de subsidies voor landbouwbedrijven, gelet op de extreme volatiliteit van de prijzen van landbouwproducten en bijgevolg van de inkomsten van landbouwbedrijven;

10.

onderstreept het belang van internationale samenwerking en solidariteit alsmede de noodzaak af te zien van eenzijdige maatregelen die niet in overeenstemming zijn met het internationaal recht en het Handvest van de Verenigde Naties en die de voedselzekerheid in gevaar brengen; dringt aan op evenwichtige handelsakkoorden, omdat zij een essentieel onderdeel vormen van een op mondiale voedselzekerheid gerichte aanpak;

11.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om eerlijke financieringsmechanismen en concepten voor een verdeling van de lasten van de klimaatverandering in de aanstaande onderhandelingen in Kopenhagen op te nemen, waarbij speciaal aandacht moet worden besteed aan steun voor klimaatvriendelijke landbouwpraktijken als coherent instrument voor de bestrijding van honger, om gecoördineerde maatregelen te treffen om elk verder verlies van bodemvruchtbaarheid en biodiversiteit tegen te gaan, die twee essentiële onderdelen van voedselproductiestelsels zijn, om wereldwijd de efficiëntie van de voedselketen te vergroten en verspilling terug te dringen, om de toegang tot lokale markten te verbeteren;

12.

is het eens met de vaststelling van de FAO dat de landen die netto voedselimporteur zijn, het ergst door de stijgende voedselprijzen worden getroffen en dat vele van deze landen behoren tot de minst ontwikkelde ter wereld; wijst er nogmaals op dat armoede en afhankelijkheid van voedselimport de belangrijkste oorzaken van onzekere voedselvoorziening zijn; is zich ervan bewust dat slechts een klein percentage van de mondiale voedselproductie, dat in steeds sterkere mate afkomstig is uit een klein aantal exporterende landen, op de internationale markten wordt verhandeld;

13.

is verontrust over de huidige mondiale financiële crisis, die ertoe kan leiden dat er minder financiële middelen beschikbaar zijn voor de landbouw; verzoekt de Commissie de effecten van de financiële crisis op de landbouwsector te analyseren en voorstellen in overweging te nemen om de stabiliteit van de sector te garanderen, onder andere via toegang tot leningen en kredietgaranties; wijst erop dat de voedselcrisis nauw samenhangt met de financiële crisis en dat de kapitaalinjecties van centrale banken ter voorkoming van faillissementen wellicht geleid hebben tot een toename van speculatieve investeringen in grondstoffen; verzoekt het IMF en het Forum voor financiële stabiliteit om dit neveneffect te beoordelen en er rekening mee te houden bij het doen van voorstellen voor mondiale remedies;

14.

is van mening dat het GLB een belangrijk onderdeel van het EU-beleid inzake zekere voedselvoorziening is, zowel nu als na 2013, en dat het een belangrijke rol in het kader van het ontwikkelingsbeleid moet spelen, met name wat het externe beleid inzake voedselzekerheid betreft; is van mening dat werkende ecosystemen, vruchtbare bodems, stabiele waterreserves en een gediversifieerde plattelandseconomie van essentieel belang zijn voor een zekere voedselvoorziening op lange termijn; is van mening dat het GLB naast het veiligstellen van de voedselproductie in de Europese Unie ertoe kan bijdragen dat de toegenomen vraag naar levensmiddelen in de wereld wordt gedekt zonder dat de markt wordt verstoord; vraagt maatregelen voor de stabilisatie van de lokale en regionale landbouwsystemen die zijn gebaseerd op duurzame landbouwpraktijken en die voor strategische voedselreserves zorgen;

15.

is van mening dat de financieringsfaciliteit waarmee snel kan worden gereageerd op de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden, een noodzakelijk eerste stap is om iets te doen aan de onmiddellijke behoeften van de mensen die het hardst door de voedselcrisis zijn getroffen; is van mening dat de Commissie moet controleren hoe het geld wordt besteed en erop moet toezien dat het altijd daar wordt uitgegeven waar de nood het hoogst is, en dat er regelmatig verslag aan het Parlement wordt uitgebracht;

16.

verzoekt de Commissie om versterking van haar huidige programma dat gericht is op een zekere voedselvoorziening in Europa en de wereld; verzoekt om versterking van het thematische programma voedselzekerheid (2007-2010), waarvoor momenteel 925 miljoen EUR is uitgetrokken voor de hele programmeringsperiode; verzoekt de Commissie een uitgebreide impactbeoordeling uit te voeren van het beleid en de programma's van de EU op het gebied van landbouw, ontwikkeling en handel, om voor een coherente en duurzame beleidsaanpak van de wereldwijde voedselzekerheid te zorgen;

17.

herhaalt dat de continuïteit van de voedselvoorziening een nationale bevoegdheid is en dat plannen om uitdagingen op dit gebied aan te pakken nationaal besproken, ontworpen, gecontroleerd en geleid moeten worden en gebaseerd moeten op een raadpleging van alle belangrijke belanghebbenden; benadrukt het feit dat voedselzekerheid een belangrijke prioriteit moet zijn en dat het belang ervan moet worden weerspiegeld in de nationale programma's en begrotingen; benadrukt dat goed bestuur een sleutelrol moet spelen en dat corruptie op nationaal niveau moet worden aangepakt; is van oordeel dat de strijd tegen honger gebaseerd moet zijn op de erkenning van het recht op autonome voedselvoorziening, wat vastgesteld is als het vermogen van een land of regio om langs democratische weg zijn eigen landbouw- en voedselbeleid, prioriteiten en strategieën te bepalen;

18.

acht permanent onderzoek op het gebied van duurzame systemen voor landbouwproductie van essentieel belang; onderstreept dat door de overheid gefinancierde onderzoeksprogramma's, het technologieplatform van de EU voor onderzoek op het gebied van ecologische landbouw en het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie een belangrijke rol spelen; vraagt dat waar nodig programma's voor technologieoverdracht naar de ontwikkelingslanden worden uitgevoerd; verzoekt de regeringen van de FAO-lidstaten de aanbevelingen van de IAASTD te volgen teneinde top-down wetenschappelijke concepten voor technologische overdracht om te keren en te vervangen door bottom-up, participatieve, op de boeren gerichte innovatieve concepten;

19.

is van mening dat één ernstige hinderpaal voor een grotere landbouwoutput in de ontwikkelingslanden het feit is dat kleine boeren geen toegang hebben tot leningen en microkredieten voor investeringen in zaden, meststoffen en irrigatiemechanismen; wijst voorts op de kwestie van leninggaranties, die in de meeste gevallen niet beschikbaar zijn; verzoekt de Europese Investeringsbank manieren te onderzoeken om programma's voor lokale voedselproducenten in de ontwikkelingslanden te voorzien van leninggaranties om de toegang tot krediet en microkrediet te ondersteunen;

20.

besluit een permanente werkgroep op hoog niveau op te richten over de bijdrage van de EU aan de verwezenlijking van wereldwijde voedselzekerheid, teneinde een gemeenschappelijke aanpak vast te stellen voor de belangrijkste uitdagingen op het gebied van duurzame landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling die de Commissie heeft vastgesteld;

21.

merkt op dat de mondiale voedselcrisis een van de grote bedreigingen voor de vrede en de veiligheid in de wereld vormt; juicht het in dat opzicht toe dat de Commissie de laatste tijd probeert na te gaan hoe het mondiale vraagstuk van de voedselzekerheid kan worden aangepakt; verzoekt de lidstaten dergelijke initiatieven op nationaal en lokaal niveau te steunen;

22.

benadrukt het feit dat de verwerving van landbouwgrond door buitenlandse investeerders, met name in Afrika, geen negatieve effecten op de lokale voedselveiligheid mag hebben of tot niet-duurzaam grondgebruik mag leiden; wijst erop dat er ook positieve effecten kunnen zijn doordat grond productief wordt benut; verzoekt de FAO en de lidstaten te werken aan gemeenschappelijke regels en wetgevingsinitiatieven waarbij het recht van de inheemse bevolking in elk land wordt erkend om de landbouwgrond en andere natuurlijke hulpbronnen die voor hun voedselzekerheid van vitaal belang zijn, te controleren;

23.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 621.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0229.

(3)  PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 201.

(4)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 62.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0006.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/74


Donderdag, 26 november 2009
Nicaragua

P7_TA(2009)0103

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over Nicaragua

2010/C 285 E/12

Het Europees Parlement,

onder verwijzing van zijn voorgaande resoluties over Nicaragua, met name die van 18 december 2008 over aanvallen op verdedigers van mensenrechten, burgerlijke vrijheden en democratie in Nicaragua (1),

gezien de overeenkomst van 15 december 2003 inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de republieken Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, de Nicaragua en de Panama anderzijds, en gezien de kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de republieken Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama (2),

gezien de Richtlijnen van de Europese Unie met betrekking tot mensenrechtenactivisten van juni 2004,

gezien de verslagen van het deskundigenteam van de EU over de Nicaraguaanse gemeenteraadsverkiezingen van 9 november 2008,

gezien de verklaringen van commissaris Ferrero-Waldner over de gebeurtenissen in Nicaragua na de gemeenteraadsverkiezingen van 9 november 2008,

onder verwijzing naar de lopende onderhandelingen over de sluiting van een associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de landen van Centraal Amerika,

gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Inter American Press Association (IAPA) met bezorgdheid heeft gereageerd op een aantal maatregelen en verklaringen van de regering van Nicaragua die de persvrijheid in dit land beknotten,

B.

overwegende dat krachtens artikel 147 van de Nicaraguaanse Grondwet, dat in 1995 werd ingevoerd, het het in Nicaragua thans niet mogelijk is zich voor 2 opeenvolgende termijnen kandidaat te stellen als president en overwegende dat president Ortega probeert op illegale wijze deze bepaling te omzeilen, zodat hij zich bij de verkiezingen van 2011 voor een tweede termijn kandidaat kan stellen,

C.

overwegende dat uitsluitend de wetgevende macht zich mag uitlaten over grondwijzigingen, en overwegende dat de regeringspartij, niet de vereiste tweederde meerderheid heeft,

D.

overwegende dat het Nicaraguaanse Hooggerechtshof in de nacht van 19 oktober 2009 bijeenkwam - in afwezigheid van drie van de zes rechters van het Hof die niet waren uitgenodigd en vervangen werden door drie regeringsgezinde rechters – en het artikel 147 van de grondwet unaniem als niet uitvoerbaar verklaarde,

E.

overwegende dat alle, in de Nationale Vergadering vertegenwoordigde oppositiepartijen, evenals vele organisaties uit het maatschappelijk middenveld, advocaten en non-gouvernementele organisaties (ngo's) deze gerechtelijke verklaring als zijnde onrechtmatig hebben verworpen en besloten hebben samen te werken om de democratie en de regels van de rechtsstaat in Nicaragua te waarborgen,

F.

overwegende dat deze juridische verklaring onmiddellijk door de lidstaten van de Bolivariaanse Alliantie voor de Amerika's (ALBA) werd verwelkomd,

G.

overwegende dat een delegatie van Liberal International tijdens haar bezoek aan Nicaragua bedreigd en beledigd is, en dat de voorzitter, het EP-lid Van Baalen, door de sandinistische autoriteiten zelfs werd bedreigd met uitwijzing uit Nicaragua en tot persona non grata werd verklaard,

H.

overwegende dat de democratie in Nicaragua is verslechterd sinds de beschuldigingen van fraude tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 2008 en de aanvallen op en intimidatie van mensenrechtenorganisaties en de leden daarvan, en op en van journalisten en vertegenwoordigers van de media, door individuele personen, leden van de politie en aan de staat gerelateerde instanties,

I.

overwegende dat de ontwikkeling en bestendiging van democratie en de regels van de rechtsstaat, alsmede eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, een vast onderdeel van het externe beleid van de EU moet zijn,

J.

overwegende dat de Europese Unie en haar partners zich verantwoordelijk verklaren voor het waarborgen van de naleving van internationale mensenrechtennormen, wanneer zij overeenkomsten met derde landen sluiten waarin een mensenrechtenclausule is opgenomen, en dat deze clausules noodzakelijkerwijze wederkerig zijn,

K.

overwegende dat de Europese Unie meer toezicht moet houden op de besteding van fondsen die Nicaragua voor ontwikkelingsprojecten zijn verstrekt, om er voor te zorgen dat er geen cent van deze fondsen in sandinistische handen valt,

L.

overwegende dat de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika en diverse Nicaraguaanse ngo's zich met bezorgdheid hebben uitgelaten over het gebrek aan transparantie van recente verkiezingen,

1.

betreurt de talloze aanvallen op en intimidaties van mensenrechtenorganisaties en de leden daarvan, en op en van journalisten en vertegenwoordigers van de media, door individuele personen, leden van de politie en aan de staat gerelateerde instanties;

2.

veroordeelt de grondwetswijzigingen die de constitutionele orde in Nicaragua aantasten, en met name de juridisch twijfelachtige tactieken waarvan de Nicaraguaanse regering gebruik maakt en waarbij sandinistische rechters van het Hooggerechtshof betrokken zijn;

3.

dringt er bij president Ortega op aan de Nicaraguaanse grondwet te eerbiedigen, krachtens welke de president niet twee achtereenvolgende termijnen in functie kan blijven en wijst erop dat uitsluitend de wetgevende macht bevoegd is een grondwetswijziging vast te stellen en dat zulks in geen geval door een rechter mag worden gedaan;

4.

is van mening dat president Ortega met zijn opstelling weinig begrip en respect toont voor de democratie, de regels van de rechtsstaat en de naleving van fundamentele rechten, zoals vrijheid van meningsuiting en politieke vereniging;

5.

steunt al diegenen in Nicaragua die tegen de schending van de constitutionele orde door de regeringsautoriteiten zijn en verlangt dat deze orde onverwijld wordt hersteld en dat de rechterlijke verklaring van 19 oktober 2009 nietig worden verklaard;

6.

veroordeelt en betreurt de bedreigingen, beledigingen en intimidatie waarvan de, door het EP-lid Johannes Cornelis van Baalen geleide delegatie van Liberal International het slachtoffer werd, en verklaart zich solidair met de leden van die delegatie;

7.

betreurt de wijze waarop de gemeenteraadsverkiezingen van 9 november 2008 zijn gehouden, met pogingen van de kant van de regering van Nicaragua om de politieke partijen van de oppositie te diskwalificeren, talloze onregelmatigheden in de stemlokalen, beschuldigingen van verkiezingsfraude en weigering om onafhankelijke verkiezingswaarnemers, zowel buitenlandse als plaatselijke, toe te laten; dringt er bij de Commissie op aan een EU-verkiezingswaarnemingsmissie te zenden om toezicht te houden op de aanstaande presidentsverkiezingen;

8.

betreurt het feit dat de Organisatie van Amerikaanse Staten, die andere problematische zaken op het continent gewoonlijk zo nauwlettend volgt, het niet opportuun heeft geacht zich over zo'n flagrante schending van de constitutionele orde in een van haar lidstaten uit te spreken;

9.

wijst erop dat Nicaragua er in de onderhandelingen over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de landen van Midden-Amerika aan moet worden herinnerd, dat het de beginselen van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten, die door de Europese Unie nageleefd en bevorderd worden, moet eerbiedigen;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, het Midden-Amerikaanse Parlement, de regering en het parlement van de Republiek Nicaragua en het Hooggerechtshof van Nicaragua.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0641.

(2)  PB L 63 van 12.3.1999, blz. 39.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/76


Donderdag, 26 november 2009
Laos en Vietnam

P7_TA(2009)0104

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de situatie in Laos en Vietnam

2010/C 285 E/13

Het Europees Parlement,

gezien de 15de ASEAN-top van 23-25 oktober 2009,

gezien de instelling van de nieuwe intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN op 23 oktober 2009,

gezien het EU-Jaarverslag mensenrechten 2008,

gezien de lopende onderhandelingen over de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Vietnam en de mensenrechtendialoog tussen de EU en Vietnam die de EU en de regering van Vietnam tweemaal per jaar houden,

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over Laos, met name die van 15 november 2001 over willekeurige arrestaties en de politieke situatie in Laos (1) en die van 1 december 2005 over de mensenrechtensituatie in Cambodja, Laos en Vietnam (2),

gezien het samenwerkingsakkoord tussen de EU en de Democratische Volksrepubliek Laos van 1 december 1997, dat gebaseerd is op „de eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens, als vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens”,

gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Vietnamese regering geweigerd heeft in te gaan op vele van de aanbevelingen die tijdens de universele periodieke evaluatie van de mensenrechtenraad van de VN („Universal Periodic Review”), die plaatshad van mei tot september 2009, zijn gedaan om de prestaties van het land op het gebied van mensenrechten te verbeteren,

B.

overwegende dat honderden mensen momenteel in Vietnam gevangen zitten wegens hun religieuze of politieke overtuiging, met name Montagnard-christenen, een katholieke priester, een mennonitische pastors, leden van het Cao Dai-geloof en Hoa Hao-boeddhisten,

C.

overwegende dat op 27 september 2009 honderden jonge boeddhistische monniken van het Bat Nha-klooster met geweld zijn aangevallen en zijn geslagen en hun klooster geplunderd, terwijl de overheidsdiensten en de politie hun vraag om hulp negeerden; overwegende dat tegen andere monniken, die een schuilplaats hadden gevonden in de Phuoc Hue-tempel, fysiek geweld is gepleegd en dat zij zijn lastiggevallen door de politie; overwegende dat de monniken tegen het risico aankijken door de regering te worden uitgewezen op grond dat zij het Bat Nha-klooster zonder toestemming of voorafgaande registratie hebben bezet,

D.

overwegende dat de aanval tegen het klooster volgens velen verband houdt met het 10-puntenvoorstel voor religieuze hervormingen dat Thich Nhat Hanh in 2007 heeft voorgelegd aan de Vietnamese president Nguyen Minh Triet,

E.

overwegende dat alle religieuze groepen moeten worden toegestaan door de regering en worden gecontroleerd door door de regering aangewezen beheercomités en overwegende dat vele religieuze organisaties aankijken tegen een bestaansverbod en vervolging van hun leden, als zij onafhankelijk van de regering willen blijven,

F.

overwegende dat de dignitarissen van de Verenigde Boeddhistische Kerk van Vietnam zo goed als allemaal zijn opgesloten, te beginnen met patriarch Thich Quang Do (81), de eminentste van de Vietnamese dissidenten, die al meer dan 27 jaar wordt vastgehouden, momenteel in zijn klooster van Zen Thanh Minh in Ho Chi Minhstad,

G.

overwegende dat mevrouw Tran Khai Thanh Thuy, Vietnamees schrijfster en vooraanstaande figuur in de beweging voor democratie in Vietnam, opnieuw is gearresteerd na het uitzitten van een gevangenisstraf van negen maanden in 2007; overwegende dat zij lijdt aan een ernstige vorm van diabetes, maar dat de Vietnamese autoriteiten weigeren haar op borgtocht vrij te laten of haar toe te staan geneesmiddelen te ontvangen,

H.

overwegende dat diverse gewetensbezwaarden, met name Nguyen Van Ly, Le Thi Cong Nhan en Nguyen Binh Thanh, die allen zijn veroordeeld wegens „propaganda tegen de regering van de Socialistische Republiek Vietnam” behoorlijke medische verzorging in de gevangenis wordt ontzegd, hoewel hun medische toestand onmiddellijke opname in een ziekenhuis vereist,

I.

overwegende dat kerkleiders door het ontbreken van onafhankelijke mensenrechtenorganisaties vaak de rol van verdedigers van de mensenrechten op zich nemen en voor meer tolerantie en meer democratische principes strijden,

J.

overwegende dat Vietnam, dat voorzitter van de ASEAN wordt in 2010, een voorbeeld moet stellen door zijn mensenrechtenpraktijken te verbeteren; is van mening dat de regering kan beginnen met het vrijlaten van de honderden vreedzame critici van de regering, onafhankelijke kerkactivisten, bloggers en pleitbezorgers van de democratie die met schending van het internationale recht op grond van uit de lucht gegrepen redenen van nationale veiligheid zijn opgesloten wegens het vreedzame formuleren van kritiek,

K.

overwegende dat de Democratische Volksrepubliek Laos op 25 september 2009 het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft geratificeerd, dat met name het recht van personen garandeert op gewetensvrijheid, vrijheid van vergadering, vrije meningsuiting en persvrijheid, alsmede het recht te demonstreren en politieke rechten,

L.

overwegende dat bijna een maand na de 10de verjaardag van de „studentenbeweging van 26 oktober 1999”, die door studenten en leraren in Vientiane is gestart, de belangrijkste leiders van de beweging – Thongpaseuth Keuakoun, Seng-Aloun Phengphanh, Bouavanh Chanmanivong en Kèochay – nog steeds op een geheime plaats worden vastgehouden, terwijl Khamphouvieng Sisa-At volgens berichten in onduidelijke omstandigheden in de gevangenis is gestorven,

M.

overwegende dat op 2 november 2009 meer dan 300 personen die zich voorbereidden om bij wijze van herdenking van de 10e verjaardag van het politieoptreden op vreedzame wijze in Vientiane te betogen om te vragen om eerbiediging van de mensenrechten en een meerpartijenstelsel, door de geheime politie van de Democratische Volksrepubliek Laos zijn opgepakt en dat negen van hen, mevrouw Kingkèo en mevrouw Somchit en de heren Soubinh, Souane, Sinpasong, Khamsone, Nou, Somkhit en Sourigna, nog steeds gevangen worden gehouden,

N.

overwegende dat Laos voortgaat met het vervolgen van Hmong-gemeenschappen, wegens een Hmong-opstand die al plaatshad in de jaren 1960, waarbij arrestaties worden verricht, gemarteld, seksueel misbruik gepleegd en standrechtelijke executies uitgevoerd van Hmong die wonen in delen van Laos die ervan worden verdacht opstandige gebieden te zijn,

O.

overwegende dat 5 000 Laotiaanse Hmong momenteel worden vastgehouden in het kamp van Huay Nam Khao in Thailand en op grond van een akkoord tussen de regeringen van Thailand en Laos zijn gedeporteerd en dat 158 andere, waaronder 85 kinderen, al meer dan drie jaar in onmenselijke omstandigheden worden vastgehouden in NongKhai,

P.

overwegende dat er bezorgdheid is over de algemene politieke situatie in Laos, dat wordt bestuurd door één partij sinds 1975 en waarvan de bevolking nog steeds fundamentele mensenrechten worden ontzegd,

Vietnam

1.

dringt er bij de regering op aan alle vormen van repressie stop te zetten tegen wie zijn recht op vrije meningsuiting, vrijheid van geloof en godsdienst en vrijheid van vergadering overeenkomstig de internationale normen op het gebied van de mensenrechten en de Vietnamese grondwet uitoefent; verzoekt de Vietnamese regering al haar internationale verplichtingen na te komen, hetgeen inhoudt dat zij alle religieuze gemeenschappen moet erkennen, godsdienstbeoefening moet toestaan en de activa van de Verenigde Boeddhistische Kerk van Vietnam, de katholieke kerk en alle andere religieuze gemeenschappen die op willekeurige gronden door de overheid in beslag zijn genomen, moet teruggeven;

2.

veroordeelt de gewelddadige verwijdering van meer dan 150 monniken en nonnen uit kloosters die gemeld is en het feit dat de steeds meer gespannen situatie als gevolg van deze acties tegen de vreedzame boeddhistische gemeenschap duidelijk in strijd is met de verplichtingen inzake de naleving van internationaal erkende normen op het gebied van vrijheid van religie, met name wanneer het gaat om mensen die hun rechten willen uitoefenen, tot de naleving waarvan de regering van de Socialistische Republiek Vietnam zich als lid van de VN-Veiligheidsraad en toekomstig voorzitter van de ASEAN heeft verplicht;

3.

vraagt dat de Commissie en de Raad in het kader van de lopende onderhandelingen over de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Vietnam een bindende en duidelijke clausule opnemen over de mensenrechten en de democratie, samen met een mechanisme in verband met de naleving ervan, om een einde aan de systematische schendingen van de democratie en de mensenrechten te maken;

4.

vraagt de stopzetting van alle vervolgingen en pesterijen en vraagt dat de monniken en nonnen het boeddhisme mogen beoefenen volgens de traditie van de gemeenschap van de boeddhistische voorman Thich Nhat Hanh in Bat Nha en elders;

5.

vraagt de onvoorwaardelijke vrijlating van Thich Quang Do en het herstel van de wettelijke status van de Verenigde Boeddhistische Kerk van Vietnam en haar dignitarissen;

6.

verzoekt de regering een onafhankelijke nationale mensenrechtencommissie op te richten, beschuldigingen van marteling of ander machtsmisbruik door ambtenaren, inclusief leden van de veiligheidsdiensten, ontvankelijk te verklaren en te onderzoeken en de procedure te starten om de doodstraf af te schaffen;

7.

verzoekt de regering van Vietnam, gelet op Vietnams rol als lid van de VN-Veiligheidsraad, om permanente uitnodigingen te richten aan de speciale rapporteurs van de VN, met name de rapporteurs voor de vrijheid van meningsuiting, religieuze vrijheid, marteling, verdedigers van de mensenrechten en geweld tegen vrouwen en de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie;

Laos

8.

is tevreden met de ratificering van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten door de Laotiaanse regering; verzoekt de Laotiaanse autoriteiten de bepalingen van het Verdrag onverkort na te leven, de Laotiaanse wet onverwijld aan de bepalingen van het Verdrag aan te passen en deze bepalingen volgens internationaal erkende normen toe te passen, met name wat de vrijheid van meningsuiting, vergadering en geloof betreft;

9.

herhaalt zijn verzoek om de onmiddellijke vrijlating van de leiders van de „studentenbeweging van 26 oktober 1999”, alsmede van alle gewetensbezwaarden die in Laos worden vastgehouden, en belast de hiervoor bevoegde EU-delegatie in Vientiane met de taak deze kwestie te volgen;

10.

verzoekt de Laotiaanse autoriteiten onvoorwaardelijk alle personen vrij te laten die tijdens de poging tot een vreedzame betoging op 2 november 2009 zijn gearresteerd;

11.

verzoekt de Thaise autoriteiten om onmiddellijk een einde te maken aan de detentie van 158 Lao Hmong-vluchtelingen en deze toe te staan zich opnieuw te vestigen in Thailand of in de Verenigde Staten, Canada, Nederland of Australië, die al hebben toegezegd hen te zullen opvangen; verzoekt de Thaise regering ook te garanderen dat alle Lao Hmong in het kamp van Huay Nam Khao toegang krijgen tot screeningprocedures en procedures om hun status vast te stellen, als zij wensen een asielaanvraag in te dienen;

12.

verzoekt de Commissie de situatie van de Lao-Hmong-gemeenschap en de regeringsprogramma's voor etnische minderheden van nabij te volgen;

13.

herhaalt zijn verzoek aan de Laotiaanse autoriteiten om zo spoedig mogelijk alle hervormingen te plannen en uit te voeren die nodig zijn om democratie in het land te brengen, het recht op vreedzame beoefening van politieke oppositie te garanderen en ervoor te zorgen dat spoedig internationaal gecontroleerde verkiezingen met meer partijen worden georganiseerd, om tot nationale verzoening te komen;

Algemeen

14.

dringt er bij de autoriteiten op aan onmiddellijk en onvoorwaardelijk alle verdedigers van de mensenrechten, politieke gevangenen en gewetensbezwaarden vrij te laten, omdat hun detentie een schending van de mensenrechten is; verzoekt de autoriteiten ook om hun fysieke en psychische welzijn in alle omstandigheden te garanderen en diegenen die dit nodig hebben, toegang te verlenen tot goede onafhankelijke professionele medische verzorging;

15.

verzoekt de Raad en de Commissie een gedetailleerde beoordeling uit te voeren van het uitvoeringsbeleid dat op het gebied van democratie en mensenrechten sinds de ondertekening van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten in Laos en Vietnam is gevoerd en verslag bij het Parlement uit te brengen;

*

* *

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Vietnam en Laos, het ASEAN-secretariaat, de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


(1)  PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 577.

(2)  PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 129.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/80


Donderdag, 26 november 2009
China: de rechten van minderheden en de toepassing van de doodstraf

P7_TA(2009)0105

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over China: de rechten van minderheden en de toepassing van de doodstraf

2010/C 285 E/14

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties van 1 februari 2007 (1) en 27 september 2007 (2) over een wereldwijd moratorium op de doodstraf,

gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN van 18 december 2007 (A/RES/62/149) en van 18 december 2008 (A/RES/63/168) getiteld „Moratorium op het gebruik van de doodstraf”,

gezien de verklaringen van het Voorzitterschap namens de Europese Unie van 29 oktober 2009 met betrekking tot de executie van de twee Tibetanen, de heer Lobsang Gyaltsen en de heer Loyak, en van 12 november 2009 over de executie van negen personen van Oeigoerse etniciteit naar aanleiding van de rellen van 5-7 juli 2009 in Ürümqi in de Oeigoerse autonome regio Sinkiang,

gezien de artikelen 35, 36 en 37 van de grondwet van de Volksrepubliek China, op grond waarvan alle burgers respectievelijk de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van geloofsovertuiging en de onschendbaarheid van het individu genieten,

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over China, met name die van 13 december 2007 over de EU-China-top en de mensenrechtendialoog tussen de EU en China (3),

gezien het EU-China-seminar van 18-19 november 2009 en de 28ste ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en China, gehouden in Bejing op 20 november 2009,

gezien de 27ste ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en China die op 14 mei 2009 in Praag is gehouden,

gezien de komende 12de EU-China-top op 30 november 2009 in Nanjing,

gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Unie gebaseerd is op instemming met de waarden van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en met de rechtsstaat en dat de eerbiediging van deze onvervreemdbare rechten een essentiële voorwaarde is voor een harmonieus maatschappelijk leven,

B.

overwegende dat het nieuwe strategische partnerschap tussen de Europese Unie en China waarover momenteel wordt onderhandeld, van groot belang is voor de toekomstige betrekkingen tussen de Unie en China en dat een echt partnerschap gebaseerd moet zijn op gedeelde gemeenschappelijke waarden,

C.

overwegende dat de Europese Unie op 8 mei 2009 heeft verzocht om omzetting van de doodstraffen die de gewone Volksrechtbank van Lhasa tegen verschillende Tibetanen had uitgesproken naar aanleiding van de ongeregeldheden van maart 2008 in Lhasa,

D.

overwegende dat begin juli 2009 in de Oeigoerse autonome regio Sinkiang de ernstigste etnische onlusten sinds tientallen jaren uitbraken toen Oeigoerse demonstranten de straat opgingen en Han-Chinezen in Ürümqi aanvielen en hieronder slachtoffers hebben gemaakt, teneinde te protesteren tegen aanvallen op Oeigoerse arbeiders in een fabriek in Zuid-China in juni 2009; overwegende dat hierbij volgens officiële cijfers 197 doden en ruim 1 600 gewonden zijn gevallen,

E.

overwegende dat het absoluut noodzakelijk is een open, permanente en respectvolle dialoog op te zetten ter waarborging van het vreedzaam samenleven van de Tibetaanse en Oeigoerse bevolkingsgroepen, die de twee belangrijkste etnische minderheden vormen, met de grote meerderheid van Han-Chinezen,

F.

overwegende dat onder de Oeigoerse bevolking, die voor de meerderheid uit moslims bestaat, taalkundige en culturele banden heeft met Centraal-Azië en bijna de helft van de 20 miljoen inwoners van Sinkiang vertegenwoordigt, sprake is van groeiende ontevredenheid en onvrede over de veelal Han-Chinese autoriteiten, die ervan worden beschuldigd dat zij religieuze activiteiten nauwlettend in de gaten houden en inperken door middel van discriminatie op het vlak van werkgelegenheid en marginalisatie van hun etnische groep in de regio, overwegende dat een reactie is uitgebleven op de oproep van mensenrechten-NGO's aan de internationale gemeenschap om een onafhankelijk onderzoeksteam te zenden naar de plaats waar de ongeregeldheden zich hebben afgespeeld,

G.

overwegende dat de Volksrepubliek China heeft verklaard te streven naar harmonieuze etnische verhoudingen in de Oeigoerse autonome regio Sinkiang,

H.

overwegende dat de legitimiteit van de veroordelingen die zijn uitgesproken tegen Tibetanen voor misdrijven begaan tijdens de rellen van maart 2008 in twijfel wordt getrokken in een verslag van Human Rights Watch, waarin staat dat sommige processen in het geheim zijn gevoerd op een geheime datum en dat de Tibetanen de vrije keuze van een advocaat werd ontzegd en zich dus niet serieus konden verdedigen,

I.

overwegende dat religies in China worden onderworpen aan beperkingen en strak worden gecontroleerd door de staat,

J.

overwegende dat in China op 68 misdrijven, waaronder geweldloze misdrijven als belastingfraude en drugsgebruik, de doodstraf staat,

1.

wijst er nogmaals op dat het van oudsher een verklaard tegenstander is van de doodstraf, voor alle gevallen en onder alle omstandigheden; herinnert eraan dat de EU zich altijd krachtig heeft ingezet voor afschaffing van de doodstraf overal ter wereld en benadrukt nogmaals dat afschaffing van de doodstraf bijdraagt tot versterking van de menselijke waardigheid en geleidelijke ontwikkeling van de mensenrechten;

2.

spreekt zijn waardering uit over het positieve besluit van de Hoogste Volksrechtbank van januari 2007 om doodvonnissen te herzien, maar betreurt het dat dit niet heeft geleid tot een significante daling van het aantal executies in China; blijft bezorgd over het feit dat China nog steeds het hoogste aantal doodvonnissen ter wereld voltrekt;

3.

dringt daarom bij de Chinese autoriteiten aan op een onmiddellijk en onvoorwaardelijk moratorium op de doodstraf, als cruciale stap op weg naar afschaffing van de doodstraf; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de executie van de twee Tibetanen, Lobsang Gyaltsen en Loyak, en van negen Oeigoeren naar aanleiding van de gebeurtenissen van maart 2008 in Lhasa en de rellen van 5-7 juli 2009 in Ürümqi; verzoekt de Chinese autoriteiten alle overige doodstraffen die zijn uitgesproken door de gewone Volksrechtbanken van Lhasa en Ürümqi op te schorten en deze om te zetten in gevangenisstraffen voor degenen wier aandeel in de gewelddadigheden onomstotelijk is vastgesteld; veroordeelt voorts de met twee jaar uitgestelde doodvonnissen die zijn uitgesproken tegen Tenzin Phuntsok en Kangtsuk, naar aanleiding van de protesten in maart, en de levenslange gevangenisstraf van Dawa Sangpo, en uit zijn twijfels over de vraag of zij wel een eerlijk proces hebben gehad;

4.

verzoekt China eens te meer het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren; uit zijn verontwaardiging over de vaak discriminerende behandeling die etnische en religieuze minderheden in China ten deel valt;

5.

wijst erop dat de Chinese regering in april 2009 haar eerste nationale actieplan voor de mensenrechten (2009-2010) heeft gepubliceerd, en dat hierin nadrukkelijk wordt gestreefd naar een betere bescherming van de burgerrechten in gerechtelijke procedures en processen, het beëindigen van willekeurige arrestaties, het verbieden van foltering als middel om bekentenissen los te krijgen en het waarborgen van eerlijke en openbare processen; roept de Chinese autoriteiten op het aantal voltrokken executies openbaar te maken;

6.

verzoekt de Chinese autoriteiten alles in het werk te stellen om te komen tot een serieuze dialoog tussen Han-Chinezen en Oeigoeren, een meer integraal en omvattend economisch beleid in Sinkiang te gaan voeren, gericht op stimulering van plaatselijke betrokkenheid, en om de culturele identiteit van de Oeigoeren te beschermen;

7.

benadrukt dat de prestaties van China op het gebied van mensenrechten ernstige bezorgdheid blijven wekken; benadrukt het feit dat van de ene tot de andere ronde van de mensenrechtendialoog EU-China een strikte follow-up nodig is van de uitvoering van de aanbevelingen die het resultaat van de vorige dialoog zijn en waarover beide partijen het eens zijn geworden, alsook van de juridische seminars over de mensenrechten tussen de EU en China, die vroeger aan de dialoog voorafgingen en waaraan vertegenwoordigers van de academische wereld en van het maatschappelijk middenveld deelnamen; verzoekt de Raad en de Commissie de kwestie van de afschaffing van de doodstraf en de eerbiediging van de rechten van etnische en religieuze minderheden op de agenda van de 12de EU-Chinatop van 30 november 2009 te plaatsen; vraagt de Commissie en de Raad erbij te blijven dat in de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld, de clausule moet worden opgenomen over de eerbiediging van de mensenrechten in China;

8.

verzoekt de Chinese autoriteiten onmiddellijk een einde te maken aan de „harde aanpak”-campagne waarmee de rechten van de mensen in de Oeigoerse autonome regio Sinkiang worden ingeperkt, terwijl de oorzaken van de onrust worden genegeerd;

9.

vraagt de wederopstarting van een eerlijke en resultaatgerichte dialoog tussen de Chinese regering en de vertegenwoordigers van de Dalai Lama die gebaseerd is op het „Memorandum betreffende echte autonomie voor het Tibetaanse volk” en die moet leiden tot een positieve, substantiële en betekenisvolle verandering in Tibet, in overeenstemming met de beginselen die zijn neergelegd in de grondwet en de wetten van de Volksrepubliek China;

10.

bevestigt zijn solidariteit met alle slachtoffers van de gebeurtenissen van juli 2009 in Ürümqi in de Oeigoerse autonome regio Sinkiang; erkent dat de overheidsinstanties als taak hebben de openbare orde te handhaven, maar is bezorgd door berichten dat disproportioneel geweld wordt gebruikt tegen etnische Oeigoeren en door het grote aantal Oeigoeren dat wordt vastgehouden;

11.

verzoekt de Chinese autoriteiten ervoor te zorgen dat degenen die in verband met bovengenoemde gebeurtenissen worden vastgehouden, tijdens de hechtenis een humane behandeling wordt gegarandeerd en voldoening van de normen van een eerlijk proces, in overeenstemming met het internationale recht, met inbegrip van toegang tot een advocaat van hun keuze, het vermoeden van onschuld en proportionele straffen voor wie schuldig wordt bevonden;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de Raad van Europa, de VN-Mensenrechtenraad en de regering van de Volksrepubliek China.


(1)  PB C 250 E van 25.10.2007, blz.91.

(2)  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 306.

(3)  PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 489.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag, 24 november 2009

21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/84


Dinsdag, 24 november 2009
Verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Tobias Pflüger

P7_TA(2009)0082

Besluit van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Tobias Pflüger (2009/2055(IMM))

2010/C 285 E/15

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek van Tobias Pflüger om verdediging van zijn immuniteit en de voorrechten waarvan tijdens de plenaire vergadering op 5 mei 2009 kennis werd gegeven,

gelet op artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986 (1),

gelet op artikel 46 van de Grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland,

gezien zijn besluit van 16 mei 2006 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Tobias Pflüger (2),

gelet op artikel 6, lid 3, en artikel 7, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0054/2009),

A.

overwegende dat het Parlement bij besluit van 16 mei 2006 de immuniteit van Tobias Pflüger reeds heeft opgeheven met betrekking tot dezelfde feiten,

B.

overwegende dat na onderzoek blijkt dat de prerogatieven van het Parlement niet worden bedreigd door het vonnis van 2 maart 2009 tegen Tobias Pflüger en evenmin door de eis van 15 april 2009 van de openbare aanklager om de hem opgelegde straf te verzwaren,

1.

besluit de immuniteit van Tobias Pflüger niet te verdedigen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de aangewezen instantie van de Bondsrepubliek Duitsland.


(1)  Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 195, en zaak 149/85, Wybot/Faure e.a., Jurispr. 1986, blz. 2391.

(2)  PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 74.


Woensdag, 25 november 2009

21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/86


Woensdag, 25 november 2009
Aanpassing van het Reglement van het Parlement aan het Verdrag van Lissabon

P7_TA(2009)0088

Besluit van het Europees Parlement van 25 november 2009 over de aanpassing van het Reglement van het Parlement aan het Verdrag van Lissabon (2009/2062(REG))

2010/C 285 E/16

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 211 en 212 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken waarin de amendementen zijn opgenomen die door de Begrotingscommissie waren voorgesteld in haar advies van 31 maart 2009 (A7-0043/2009),

1.

besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.

besluit dat de amendementen op 1 december 2009 in werking treden;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BESTAANDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 3

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 – lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.     Lid 1 is van overeenkomstige toepassing tot aan de inwerkingtreding van de regeling (1) volgens welke het aantal Parlementsleden van bepaalde lidstaten tot het einde van de zevende zittingsperiode wordt verhoogd. De betrokken lidstaten worden uitgenodigd in overeenstemming met hun nationale wetgeving waarnemers aan te wijzen.

Amendement 6

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 36

Verificatie van de eerbiediging van de grondrechten, de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, de rechtsstaat en de financiële gevolgen

Eerbiediging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Het Parlement besteedt bij de behandeling van een wetgevingsvoorstel met name aandacht aan de eerbiediging van de grondrechten en in het bijzonder aan de conformiteit van de wetgeving met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en de rechtsstaat. In geval van een voorstel met financiële gevolgen gaat het Parlement bovendien na of in voldoende financiële middelen is voorzien.

1.     Het Parlement eerbiedigt bij al zijn werkzaamheden ten volle de grondrechten zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

 

Het Parlement eerbiedigt tevens ten volle de rechten en beginselen zoals neergelegd in artikel 2 en artikel 6, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

 

2.     Indien de ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden van oordeel zijn dat een ontwerp van wetgevingshandeling of delen daarvan strijdig zijn met rechten die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerd zijn, wordt de zaak op hun verzoek verwezen naar de commissie die bevoegd is voor de interpretatie van het Handvest. Het advies van die commissie wordt als bijlage bij het verslag van de ten principale bevoegde commissie gevoegd.

Amendement 7

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 38 – lid -1 (nieuw)

 

-1.     In geval van een ontwerp van wetgevingshandeling met financiële gevolgen gaat het Parlement na of in voldoende financiële middelen voorzien is.

Amendement 8

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 38 bis (nieuw)

 

Artikel 38 bis

Verificatie van de eerbiediging van het beginsel van subsidiariteit

1.     Het Parlement besteedt bij de behandeling van een ontwerp van wetgevingshandeling met name aandacht aan de eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

2.     De commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel kan aanbevelingen doen aan de commissie die bevoegd is voor het ontwerp van wetgevingshandeling.

3.     Indien een nationaal parlement de Voorzitter overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en artikel 6 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid een met redenen omkleed advies toezendt, wordt dat document naar de ten principale bevoegde commissie verwezen en ter informatie toegezonden aan de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel.

4.     Uitgezonderd in spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 4 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen, gaat de ten principale bevoegde commissie niet over tot haar definitieve stemming vóór het verstrijken van de in artikel 6 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bedoelde termijn van acht weken.

5.     Indien gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste een derde vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld, dan wel een vierde indien het van een op grond van artikel 76 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingediend ontwerp van wetgevingshandeling betreft, neemt het Parlement geen besluit alvorens de indiener van het ontwerp te kennen heeft gegeven hoe hij verder te werk wil gaan.

6.     Indien, in het kader van de gewone wetgevingsprocedure, gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een voorstel voor een wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste een gewone meerderheid vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld, kan de ten principale bevoegde commissie, na inoverwegingneming van de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen en de Commissie en na raadpleging van de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, het Parlement ofwel de aanbeveling het ontwerp te verwerpen omdat het niet met het subsidiariteitsbeginsel strookt, ofwel een andere aanbeveling doen, die voorstellen tot amendering in verband met de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel kan inhouden. Het advies van de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel wordt aan een eventuele aanbeveling tot verwerping gehecht.

De aanbeveling wordt in het Parlement in een debat behandeld en in stemming gebracht. Indien een aanbeveling tot verwerping met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen wordt aangenomen, verklaart de Voorzitter de procedure voor beëindigd. Wanneer het Parlement het ontwerp niet verwerpt, wordt de procedure voortgezet met inachtneming van de door het Parlement aangenomen aanbevelingen.

Amendement 9

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 44

Raadpleging inzake initiatieven van een lidstaat

Wetgevingsprocedures inzake initiatieven van lidstaten

1.   Initiatieven van een lidstaat overeenkomstig artikel 67, lid 1 van het EG-Verdrag of artikel 34, lid 2, en artikel 42 van het EU-Verdrag worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in onderhavig artikel en de artikelen 36 tot en met 39, 43 en 55 van het Reglement.

1.   Initiatieven van lidstaten overeenkomstig artikel 76 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in onderhavig artikel en de artikelen 36 tot en met 39, 43 en 55 van het Reglement.

2.   De bevoegde commissie kan een vertegenwoordiger van de betrokken lidstaat verzoeken het initiatief voor de commissie toe te lichten. Deze vertegenwoordiger kan vergezeld worden door de voorzitter van de Raad.

2.   De bevoegde commissie kan vertegenwoordigers van de betrokken lidstaten verzoeken het initiatief voor de commissie toe te lichten. Deze vertegenwoordigers kunnen vergezeld worden door de voorzitter van de Raad.

3.   Alvorens de bevoegde commissie tot stemming overgaat, vraagt zij de Commissie of zij een standpunt inzake het initiatief heeft bepaald en, zo ja, verzoekt zij haar dit standpunt aan de commissie kenbaar te maken.

3.   Alvorens de bevoegde commissie tot stemming overgaat, vraagt zij de Commissie of zij een standpunt inzake het initiatief heeft bepaald en zo ja, verzoekt zij haar dit standpunt aan de commissie kenbaar te maken.

4.   Wanneer twee of meerdere voorstellen van de Commissie en/of de lidstaten met eenzelfde wetgevingsoogmerk gelijktijdig of binnen een kort tijdsbestek aan het Parlement worden voorgelegd, behandelt het Parlement deze teksten in één enkel verslag. In haar verslag geeft de bevoegde commissie aan op welke tekst zij amendementen heeft ingediend en in de wetgevingsresolutie verwijst zij naar alle andere teksten.

4.   Wanneer twee of meerdere voorstellen van de Commissie en/of de lidstaten met eenzelfde wetgevingsoogmerk gelijktijdig of binnen een kort tijdsbestek aan het Parlement worden voorgelegd, behandelt het Parlement deze teksten in een enkel verslag. In haar verslag geeft de bevoegde commissie aan op welke tekst zij amendementen heeft ingediend en in de wetgevingsresolutie verwijst zij naar alle andere teksten.

5.     De in artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag genoemde termijn gaat in wanneer ter plenaire vergadering kennis wordt gegeven van de ontvangst, in de officiële talen, van het initiatief en de bijbehorende toelichting waarin wordt bevestigd dat het initiatief in overeenstemming is met het aan het EG-Verdrag gehechte Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

 

Amendement 11

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 58 – lid 1

1.   In de periode na de aanneming door het Parlement van zijn standpunt inzake een voorstel van de Commissie volgen de voorzitter en de rapporteur van de bevoegde commissie het verloop van de procedure die leidt tot de goedkeuring van dit voorstel , teneinde er met name op toe te zien dat de toezeggingen die de Raad of de Commissie met betrekking tot de amendementen aan het Parlement hebben gedaan, naar behoren in acht worden genomen .

1.   In de periode na de vaststelling door het Parlement van zijn standpunt inzake een ontwerp van wetgevingshandeling van de Commissie volgen de voorzitter en de rapporteur van de bevoegde commissie het verloop van de procedure die leidt tot de goedkeuring van dit ontwerp door de Raad , teneinde er met name op toe te zien dat de toezeggingen die de Raad of de Commissie aan het Parlement met betrekking tot zijn standpunt heeft gedaan, daadwerkelijk worden nagekomen .

Amendement 12

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 59 – kopje voor lid 1

Medebeslissingsprocedure

Gewone wetgevingsprocedure

 

(Horizontaal amendement: de woorden “medebeslissing” en “medebeslissingsprocedure” worden over de gehele tekst van het Reglement vervangen door de woorden “gewone wetgevingsprocedure”.)

Amendement 13

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 60

Artikel 60

Procedure van overleg als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 1975

1.     Voor bepaalde belangrijke communautaire besluiten kan het Parlement bij het uitbrengen van zijn advies met actieve medewerking van de Commissie een procedure van overleg met de Raad op gang brengen, wanneer deze voornemens is af te wijken van het advies van het Parlement.

2.     Deze procedure wordt op gang gebracht door het Parlement, op eigen initiatief of op initiatief van de Raad.

3.     Voor de samenstelling en werkwijze van de delegatie in het comité van overleg en voor de rapportage van de resultaten aan het Parlement is het bepaalde in artikel 68 van toepassing.

4.     Over de resultaten van het overleg brengt de bevoegde commissie een verslag uit dat ter beraadslaging en goedkeuring aan het Parlement wordt voorgelegd.

Schrappen

Amendement 14

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 61 – titel

Mededeling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

Mededeling van het standpunt van de Raad

 

(Horizontaal amendement: de woorden “gemeenschappelijk standpunt van de Raad” worden in het gehele Reglement vervangen door “standpunt van de Raad” of “standpunt”.)

Amendement 15

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 62 – lid 1 – alinea 2

Voor eventuele verlenging van de termijnen uit hoofde van artikel 252, onder g) van het EG-Verdrag of artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag verzoekt de Voorzitter de Raad om instemming.

Schrappen

Amendement 16

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 62 – lid 2

2.   Van een verlenging van de termijnen overeenkomstig artikel 251, lid 7, van het EG-Verdrag op initiatief van het Parlement dan wel van de Raad , wordt het Parlement door de Voorzitter in kennis gesteld .

2.    De Voorzitter doet het Parlement mededeling van een eventuele verlenging van de termijnen waartoe overeenkomstig artikel 294, lid 14, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op initiatief van het Parlement dan wel van de Raad is besloten .

 

(Horizontaal amendement: de nummers van aangehaalde artikelen van het Verdrag betreffende de EU en het EG-Verdrag worden in het gehele Reglement vervangen door de nummers van de overeenkomstige artikelen van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.)

Amendement 17

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 62 – lid 3

3.     De Voorzitter kan, na raadpleging van de voorzitter van de bevoegde commissie, gehoor geven aan een verzoek van de Raad om verlenging van termijnen overeenkomstig artikel 252, onder g) van het EG-Verdrag.

Schrappen

Amendement 18

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 65 – lid 4

4.     Indien het Parlement een voorstel verwerpt volgens de bepalingen van artikel 252 van het EG-Verdrag, verzoekt de Voorzitter de Commissie, in afwijking van lid 3, haar voorstel in te trekken. Indien de Commissie zulks doet, maakt de Voorzitter ter plenaire vergadering bekend dat de wetgevingsprocedure is beëindigd.

Schrappen

Amendementen73 en 88

Reglement van het Europees Parlement

Titel II - hoofdstuk 6 bis (nieuw) - kopje (in te voegen na artikel 74)

 

Amendement 20

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 74 bis (nieuw) (op te nemen in hoofdstuk 6 bis (nieuw))

 

Artikel 74 bis

Gewone Verdragsherziening

1.     Overeenkomstig de artikelen 41 en 48 kan de bevoegde commissie het Parlement een verslag voorleggen met ontwerpen ter attentie van de Raad tot herziening van de Verdragen.

2.     Indien de Europese Raad besluit een conventie bijeen te roepen, worden de vertegenwoordigers van het Parlement op voordracht van de Conferentie van voorzitters aangewezen.

De delegatie van het Parlement kiest de delegatieleider, alsmede de kandidaten voor het lidmaatschap van een eventueel door de conventie in te stellen stuurgroep of presidium.

3.     Indien de Europese Raad het Parlement verzoekt een besluit goed te keuren om geen conventie bijeen te roepen voor de behandeling van de ontwerpen tot Verdragsherziening, wordt de zaak overeenkomstig artikel 81 naar de bevoegde commissie verwezen.

Amendement 21

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 74 ter (nieuw) (in te voegen in hoofdstuk 6 bis (nieuw))

 

Artikel 74 ter

Vereenvoudigde Verdragsherziening

Overeenkomstig de artikelen 41 en 48 kan de bevoegde commissie het Parlement overeenkomstig de procedure van artikel 48, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie een verslag voorleggen met aan de Europese Raad gerichte ontwerpen tot gehele of gedeeltelijke herziening van de bepalingen van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Amendement 22

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 74 quater (nieuw) (op te nemen in hoofdstuk 6 bis (nieuw))

 

Artikel 74 quater

Toetredingsverdragen

1.     Ieder verzoek van een Europese staat om lid te worden van de Europese Unie wordt voor behandeling naar de bevoegde commissie verwezen.

2.     Het Parlement kan op voorstel van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden besluiten de Commissie en de Raad te verzoeken aan een debat deel te nemen alvorens de onderhandelingen met de staat die om toetreding heeft verzocht, worden geopend.

3.     Tijdens de onderhandelingen houden de Commissie en de Raad de bevoegde commissie regelmatig en volledig op de hoogte van de voortgang van de onderhandelingen, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid.

4.     In elk stadium van de onderhandelingen kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van een verdrag inzake de toetreding van een staat die om toetreding tot de Europese Unie heeft verzocht, op te volgen.

5.     Na afsluiting van de onderhandelingen, doch nog vóór de ondertekening van de overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst overeenkomstig artikel 81 ter goedkeuring aan het Parlement voorgelegd.

 

(Artikel 89 wordt geschrapt.)

Amendement 23

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 74 quinquies (nieuw) (op te nemen in hoofdstuk 6 bis (nieuw))

 

Artikel 74 quinquies

Terugtrekking uit de Unie

Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie besluit om zich uit de Unie terug te trekken, wordt de zaak naar de bevoegde commissie verwezen. Artikel 74 quater is van overeenkomstige toepassing. Het Parlement besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen over goedkeuring van een akkoord inzake de terugtrekking.

Amendement 24

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 74 sexies (nieuw) (op te nemen in hoofdstuk 6 bis (nieuw))

 

Artikel 74 sexies

Schending van de fundamentele beginselen door een lidstaat

1.     Op basis van een speciaal verslag van de bevoegde commissie overeenkomstig de artikelen 41 en 48 kan het Parlement:

a)

stemmen over een met redenen omkleed voorstel waarin de Raad verzocht wordt op te treden overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

b)

stemmen over een voorstel waarin de Commissie of de lidstaten verzocht worden om indiening van een voorstel overeenkomstig artikel 7, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

c)

stemmen over een voorstel waarin de Raad verzocht wordt een besluit te nemen overeenkomstig artikel 7, lid 3, dan wel naderhand overeenkomstig artikel 7, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

2.     Van alle verzoeken van de Raad om goedkeuring van een krachtens artikel 7, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie ingediend voorstel, tezamen met de door de betrokken lidstaat ingediende opmerkingen, wordt het Parlement mededeling gedaan. De desbetreffende documenten worden overeenkomstig artikel 81 naar de bevoegde commissie verwezen. Het Parlement besluit op voorstel van de bevoegde commissie, behalve in dringende en gerechtvaardigde omstandigheden.

3.     Voor de besluiten als bedoeld in de leden 1 en 2 is een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist die de meerderheid van de leden van het Parlement vertegenwoordigt.

4.     De bevoegde commissie kan een begeleidende ontwerpresolutie indienen, mits de Conferentie van voorzitters daar toestemming voor geeft. In die ontwerpresolutie wordt het standpunt van het Parlement inzake een ernstige schending door een lidstaat, inzake passende sancties en inzake wijziging of intrekking van die sancties uiteengezet.

5.     De bevoegde commissie ziet erop toe dat het Parlement volledig op de hoogte wordt gehouden van en zo nodig wordt geraadpleegd over alle vervolgmaatregelen naar aanleiding van zijn overeenkomstig lid 3 verleende goedkeuring. De Raad wordt verzocht eventuele ontwikkelingen toe te lichten. Aan de hand van een met toestemming van de Conferentie van voorzitters te formuleren voorstel van de bevoegde commissie kan het Parlement aanbevelingen aan de Raad aannemen.

 

(Hoofdstuk 15 van titel II wordt geschrapt.)

Amendement 25

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 74 septies (nieuw) (op te nemen in hoofdstuk 6 bis (nieuw))

 

Artikel 74 septies

Samenstelling van het Parlement

Tijdig voor het einde van een zittingsperiode kan het Parlement op basis van een overeenkomstig artikel 41 door de bevoegde commissie opgesteld verslag een voorstel tot wijziging van zijn samenstelling doen. Het ontwerpbesluit van de Europese Raad betreffende de samenstelling van het Parlement wordt overeenkomstig artikel 81 behandeld.

Amendement 26

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 82 (op te nemen als artikel 74 octies in hoofdstuk 6 bis (nieuw))

Artikel 82

Procedures binnen het Parlement

1.   Verzoeken van de lidstaten of voorstellen van de Commissie voor nauwere samenwerking tussen lidstaten alsmede raadplegingen van het Parlement overeenkomstig artikel 40 A, lid 2 van het EU - Verdrag worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. De artikelen 37, 38, 39, 43, 53 tot en met 60 en 81 van het Reglement zijn eventueel van toepassing.

Artikel 74 octies

Nauwere samenwerking tussen lidstaten

1.   Verzoeken om nauwere samenwerking tussen lidstaten overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. De artikelen 37, 38, 39, 43, 53 tot en met 59 en 81 van het Reglement zijn eventueel van toepassing.

2.   De bevoegde commissie vergewist zich van de verenigbaarheid daarvan met artikel 11 van het EG-Verdrag en de artikelen 27 A, 27 B, 40, 43, 44 en 44 A van het EU-Verdrag .

2.   De bevoegde commissie vergewist zich van de verenigbaarheid ervan met artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 326 tot en met 334 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie .

3.   Besluiten die nadien in het kader van nauwere samenwerking, zodra deze is aangegaan, worden voorgesteld, worden door het Parlement volgens dezelfde procedures behandeld als wanneer er geen sprake is van nauwere samenwerking.

3.   Besluiten die nadien in het kader van nauwere samenwerking, zodra deze is aangegaan, worden voorgesteld, worden door het Parlement volgens dezelfde procedures behandeld als die welke gelden wanneer er geen sprake is van nauwere samenwerking. Artikel 43 is van toepassing.

 

(Hoofdstuk 10 van titel II wordt geschrapt).

Amendementen 27 en 28

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 75

Algemene begroting

Meerjarig financieel kader

Voor de behandeling van de algemene begroting van de Europese Unie en de aanvullende begrotingen worden bij wege van resolutie van het Parlement uitvoeringsvoorschriften vastgesteld, die met de financiële bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen in overeenstemming dienen te zijn; deze worden als bijlage bij dit Reglement gevoegd (2).

Wanneer de Raad het Parlement verzoekt het voorstel voor een verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader goed te keuren, wordt de zaak overeenkomstig de procedure van artikel 81 naar de bevoegde commissie verwezen. Voor goedkeuring is de meerderheid van de leden van het Parlement vereist.

(Bijlage V wordt geschrapt.)

Amendement 29

Reglement van het Parlement

Artikel 75 bis (nieuw)

 

Artikel 75 bis

Werkdocument

1.     De volgende documenten worden ter beschikking gesteld van de leden:

a)

de door de Commissie ingediende ontwerpbegroting;

b)

de uiteenzetting van de Raad betreffende het resultaat van zijn beraadslagingen over de ontwerpbegroting;

c)

het standpunt van de Raad over de ontwerpbegroting, vastgesteld overeenkomstig artikel 314, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

d)

de ontwerpbesluiten over de voorlopige twaalfden overeenkomstig artikel 315 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.     Deze documenten worden naar de ten principale bevoegde commissie verwezen. Elke betrokken commissie kan hierover advies uitbrengen.

3.     De Voorzitter stelt de termijn vast waarbinnen de commissies die een advies wensen uit te brengen, dit advies aan de ten principale bevoegde commissie moeten doen toekomen.

 

(Artikel 1 van bijlage V wordt geschrapt.)

Amendement 30

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 75 ter (nieuw)

 

Artikel 75 ter

Behandeling van de ontwerpbegroting – eerste fase

1.     Elk lid kan, met inachtneming van de navolgende bepalingen, ontwerpamendementen op de ontwerpbegroting indienen en toelichten.

2.     Ontwerpamendementen zijn alleen ontvankelijk, wanneer zij schriftelijk worden ingediend, door ten minste veertig leden ondertekend zijn dan wel namens een fractie of een commissie zijn ingediend, het onderdeel van de begroting aangeven waarop zij betrekking hebben en het beginsel van evenwicht tussen de ontvangsten en uitgaven in acht nemen. De ontwerpamendementen bevatten alle dienstige gegevens betreffende de bij de begrotingslijn in kwestie op te nemen toelichting.

Alle ontwerpamendementen op de ontwerpbegroting gaan vergezeld van een schriftelijke motivering.

3.     De Voorzitter stelt de termijn voor de indiening van de ontwerpamendementen vast.

4.     De ten principale bevoegde commissie brengt over de aldus ingediende teksten advies uit, alvorens deze ter plenaire vergadering worden behandeld.

Ontwerpamendementen en wijzigingsvoorstellen die in de ten principale bevoegde commissie zijn verworpen, worden alleen ter plenaire vergadering in stemming gebracht wanneer een commissie of ten minste veertig leden binnen een door de Voorzitter vastgestelde termijn schriftelijk daarom hebben verzocht; deze termijn mag in geen geval minder zijn dan 24 uur vóór de opening van de stemming.

5.     Ontwerpamendementen op de raming van het Parlement die eenzelfde strekking hebben als die welke het Parlement reeds bij het vaststellen van deze raming heeft verworpen, worden alleen in geval van een gunstig advies van de ten principale bevoegde commissie in behandeling genomen.

6.     In afwijking van het bepaalde in artikel 55, lid 2, stemt het Parlement bij aparte stemming achtereenvolgens over:

elk ontwerpAmendement en elk wijzigingsvoorstel,

elke afdeling van de ontwerpbegroting,

een ontwerpresolutie betreffende deze ontwerpbegroting.

De leden 4 t/m 8 van artikel 161 zijn evenwel van toepassing.

7.     De artikelen, hoofdstukken, titels en afdelingen van de ontwerpbegrotingen waarop geen ontwerpamendementen of wijzigingsvoorstellen zijn ingediend, worden geacht te zijn aangenomen.

8.     Voor de aanneming van ontwerpamendementen is de meerderheid van de leden van het Parlement vereist.

9.     Indien het Parlement de ontwerpbegroting heeft geamendeerd, wordt de aldus geamendeerde ontwerpbegroting, vergezeld van de motiveringen, aan de Raad en de Commissie toegezonden.

10.     De notulen van de vergadering waarin het Parlement zich over de ontwerpbegroting heeft uitgesproken, worden aan de Raad en de Commissie toegezonden.

 

(Artikel 3 van bijlage V wordt geschrapt.)

Amendement 31

Reglement van het Parlement

Artikel 75 quater (nieuw)

 

Artikel 75 quater

Financieel driehoeksoverleg

De Voorzitter neemt deel aan de bijeenkomsten van de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die regelmatig op initiatief van de Commissie in het kader van de in titel II van het zesde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde begrotingsprocedures worden bijeengeroepen. De Voorzitter neemt alle maatregelen die nodig zijn om het overleg te bevorderen en de standpunten van de instellingen dichter bij elkaar te brengen, teneinde de uitvoering van voornoemde procedures te vergemakkelijken.

De Voorzitter van het Parlement kan deze taak delegeren aan een ondervoorzitter met ervaring in begrotingsaangelegenheden of aan de voorzitter van de voor begrotingsaangelegenheden bevoegde commissie.

Amendement 32

Reglement van het Parlement

Artikel 75 quinquies (nieuw)

 

Artikel 75 quinquies

Begrotingsbemiddeling

1.     De Voorzitter roept het bemiddelingscomité bijeen overeenkomstig artikel 314, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.     De delegatie die het Parlement op de vergaderingen van het bemiddelingscomité in het kader van de begrotingsprocedure vertegenwoordigt, bestaat uit eenzelfde aantal leden als de delegatie van de Raad.

3.     De leden van de delegatie worden elk jaar, vóór de stemming van het Parlement over het standpunt van de Raad, door de fracties benoemd, bij voorkeur uit de leden van de voor begrotingsaangelegenheden bevoegde commissie en van de andere betrokken commissies. De delegatie wordt voorgezeten door de Voorzitter van het Parlement. De Voorzitter kan deze taak delegeren aan een ondervoorzitter met ervaring in begrotingsaangelegenheden of aan de voorzitter van de voor begrotingsaangelegenheden bevoegde commissie.

4.     De leden 2, 4, 5, 7 en 8 van artikel 68 zijn van toepassing.

5.     Indien in het bemiddelingscomité overeenstemming wordt bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, wordt deze kwestie ingeschreven op de agenda van een binnen 14 dagen te houden plenaire vergadering van het Parlement, te rekenen vanaf de datum waarop overeenstemming is bereikt. Het gemeenschappelijk ontwerp wordt ter beschikking gesteld van alle leden. De leden 2 en 3 van artikel 69 zijn van toepassing.

6.     Het gemeenschappelijk ontwerp wordt als geheel bij een enkele stemming in stemming gebracht. Er wordt hoofdelijk gestemd. Het gemeenschappelijk ontwerp wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Parlement het met een meerderheid van zijn leden afwijst.

7.     Indien het Parlement het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt, terwijl de Raad het afwijst, kan de bevoegde commissie alle of een aantal amendementen van het Parlement op het standpunt van de Raad overeenkomstig letter d) van artikel 314, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ter fine van bevestiging aan het Parlement voorleggen.

De stemming ter bevestiging wordt ingeschreven op de agenda van een binnen 14 dagen te houden plenaire vergadering van het Parlement, te rekenen vanaf de datum waarop de Raad mededeling heeft gedaan van zijn afwijzing van het gemeenschappelijk ontwerp.

De amendementen worden geacht te zijn bevestigd, wanneer zij door het Parlement zijn aangenomen bij meerderheid van zijn leden en met een meerderheid van drie vijfde van de uitgebrachte stemmen.

Amendement 33

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 75 sexies (nieuw)

 

Artikel 75 sexies

Definitieve vaststelling van de begroting

Indien de Voorzitter constateert dat de begroting overeenkomstig de bepalingen van artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is goedgekeurd, verklaart hij ter plenaire vergadering dat de begroting definitief is vastgesteld. Hij draagt zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

 

(Artikel 4 van bijlage V wordt geschrapt.)

Amendement 34

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 75 septies (nieuw)

 

Artikel 75 septies

Regeling van de voorlopige twaalfden

1.     Besluiten van de Raad op grond waarvan uitgaven worden toegestaan die het voorlopige twaalfde overschrijden, worden aan de bevoegde commissie voorgelegd.

2.     De bevoegde commissie kan een ontwerpbesluit indienen tot verlaging van de in lid 1 bedoelde uitgaven. Het Parlement neemt een besluit binnen deertig dagen, te rekenen vanaf de vaststelling van het besluit van de Raad.

3.     Het Parlement besluit bij meerderheid van zijn leden.

 

(Artikel 7 van bijlage V wordt geschrapt.)

Amendement 35

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 79 bis (nieuw)

 

Artikel 79 bis

Procedure voor de vaststelling van de raming van het Parlement

1.     Ten aanzien van de begroting van het Parlement beslissen het Bureau en de voor begrotingsaangelegenheden bevoegde commissie achtereenvolgens over:

a)

het organigram;

b)

het voorontwerp en het ontwerp van raming.

2.     De besluiten over het organigram worden overeenkomstig de volgende procedure genomen:

a)

het Bureau stelt het organigram voor ieder begrotingsjaar op;

b)

eventueel vindt tussen het Bureau en de voor begrotingsaangelegenheden bevoegde commissie overleg plaats, ingeval het advies van laatstgenoemde afwijkt van de aanvankelijke besluiten van het Bureau;

c)

aan het einde van de procedure neemt het Bureau het definitieve besluit over de raming van het organigram overeenkomstig artikel 207, lid 3, van het Reglement, onverminderd de besluiten uit hoofde van artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

3.     Wat de eigenlijke raming betreft begint de voorbereidingsprocedure zodra het Bureau een definitief besluit over het organigram heeft genomen. De verschillende fasen van deze procedure zijn die als beschreven in artikel 79. Wanneer de standpunten van de voor de begroting bevoegde commissie en het Bureau ver uiteenlopen, wordt een overlegfase ingelast.

 

(Artikel 79, lid 7, en artikel 8 van bijlage V worden geschrapt.)

Amendement 37

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 81 – lid 1

1.   Wanneer het Parlement om instemming met een voorgesteld besluit wordt verzocht, neemt het een besluit op basis van een aanbeveling van de bevoegde commissie strekkende tot goedkeuring of verwerping ervan.

1.   Wanneer het Parlement wordt verzocht een voorgesteld besluit goed te keuren , neemt het een besluit op basis van een aanbeveling van de bevoegde commissie strekkende tot goedkeuring of verwerping ervan.

Het Parlement spreekt zich in één enkele stemming uit over het besluit, waarvoor uit hoofde van het EG- of EU-Verdrag de instemming van het Parlement vereist is. Er kunnen geen amendementen worden ingediend. Voor het verlenen van instemming is de meerderheid vereist, als vermeld in het artikel van het EG- of EU-Verdrag dat de rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit vormt.

Het Parlement spreekt zich bij een enkele stemming uit over het besluit, waarvoor uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de goedkeuring van het Parlement vereist is. Er kunnen geen amendementen worden ingediend. Voor het verlenen van goedkeuring is de meerderheid vereist die vermeld wordt in het artikel van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat de rechtsgrond van het voorgestelde besluit vormt.

Amendement 38

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 81 – lid 2

2.   Voor toetredingsverdragen, internationale overeenkomsten en constateringen van ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de beginselen welke de lidstaten gemeen hebben, zijn respectievelijk de artikelen 89, 90 en 102 van toepassing. Op nauwere samenwerking op een terrein dat onder de procedure van artikel 251 van het EG-Verdrag valt, is artikel 82 van het Reglement van toepassing.

2.   Voor toetredingsverdragen, internationale overeenkomsten en constateringen van ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de beginselen welke de lidstaten gemeen hebben, zijn respectievelijk de artikelen 74 quater, 74 sexies en 90 van het Reglement van toepassing. Op nauwere samenwerking op een terrein dat onder de gewone wetgevingsprocedure valt, is artikel 74 octies van toepassing.

 

(Horizontaal amendement: de woorden „procedure van artikel 251 van het EG-Verdrag” worden in het gehele Reglement vervangen door „gewone wetgevingsprocedure”.)

Amendement 39

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 81 – lid 3

3.   Wanneer voor een wetgevingsvoorstel de instemming van het Parlement vereist is, kan de bevoegde commissie in het belang van een positieve afloop van de procedure besluiten het Parlement een interimverslag over het Commissievoorstel voor te leggen met een ontwerpresolutie met aanbevelingen tot wijziging of tenuitvoerlegging van het desbetreffende voorstel .

3.   Wanneer voor een ontwerp van wetgevingshandeling of een beoogde internationale overeenkomst de goedkeuring van het Parlement vereist is, kan de bevoegde commissie in het belang van een positief resultaat van de procedure besluiten het Parlement een interimverslag over het betrokken onderwerp voor te leggen met een ontwerpresolutie met aanbevelingen tot wijziging of tenuitvoerlegging van dit ontwerp .

Wanneer het Parlement ten minste één aanbeveling goedkeurt, verzoekt de Voorzitter om verder overleg met de Raad.

 

De bevoegde commissie doet haar uiteindelijke aanbeveling betreffende de instemming van het Parlement in het licht van de resultaten van het overleg met de Raad.

 

 

(Horizontaal amendement: de termen „voorstel van de Commissie” en „wetgevingsvoorstel” worden overal in het Reglement, met uitzondering van de artikelen 56 en 57, vervangen door „ontwerp van wetgevingshandeling”.)

Amendement 76

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 87 bis (nieuw)

 

Artikel 87 bis

Gedelegeerde handelingen

Indien in een wetgevingshandeling de bevoegdheid om bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling aan te vullen of te wijzigen aan de Commissie wordt gedelegeerd,

behandelt de bevoegde commissie ontwerpen van gedelegeerde handelingen die ter toetsing aan het Parlement zijn toegezonden;

kan de bevoegde commissie het Parlement een ontwerpresolutie met passende voorstellen overeenkomstig de bepalingen van de wetgevingshandeling voorleggen.

Artikel 88, leden 1, 2 en 3, is van overeenkomstige toepassing.

Amendement 41

Reglement van het Europees Parlement

Titel II bis (nieuw) (in te voegen vóór hoofdstuk 12)

 

Amendement 42

Reglement van het Europees Parlement

Hoofdstuk 12 – titel

Amendement 43

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 92

Artikel 92

Benoeming van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

1.     Vóór de benoeming van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, verzoekt de Voorzitter de fungerend voorzitter van de Raad voor het Parlement een verklaring af te leggen overeenkomstig artikel 21 van het EU-Verdrag. De Voorzitter verzoekt tevens de voorzitter van de Commissie een verklaring af te leggen.

2.     Bij de benoeming van de nieuwe hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, overeenkomstig artikel 207, lid 2, van het EG-Verdrag, en alvorens deze dit ambt officieel aanvaardt, verzoekt de Voorzitter de hoge vertegenwoordiger een verklaring af te leggen voor en vragen te beantwoorden van de bevoegde commissie.

3.     Het Parlement kan een aanbeveling doen naar aanleiding van de verklaring en antwoorden als bedoeld in de leden 1 en 2, alsook op initiatief van de bevoegde commissie, dan wel overeenkomstig artikel 121.

Schrappen

Amendement 44

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 93 – titel

Benoeming van speciale vertegenwoordigers voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Speciale vertegenwoordigers

Amendement 45

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 93 – lid 4 bis (nieuw)

 

4 bis.     Een door de Raad benoemde speciale vertegenwoordiger met een mandaat voor specifieke beleidsvraagstukken kan op initiatief van het Parlement dan wel op eigen verzoek worden uitgenodigd in de bevoegde commissie een verklaring af te leggen.

 

(Artikel 94, lid 3, wordt geschrapt.)

Amendement 46

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 94

Artikel 94

Verklaringen van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en andere speciale vertegenwoordigers

1.     De hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt verzocht ten minste vier keer per jaar voor het Parlement een verklaring af te leggen. Artikel 110 is van toepassing.

2.     De hoge vertegenwoordiger wordt ten minste vier maal per jaar verzocht vergaderingen van de bevoegde commissie bij te wonen, een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. De hoge vertegenwoordiger kan ook bij andere gelegenheden worden uitgenodigd, wanneer de commissie zulks nodig acht of op eigen initiatief.

3.     Wanneer de Raad een speciale vertegenwoordiger met een mandaat voor specifieke beleidsvraagstukken heeft benoemd, kan hij op initiatief van het Parlement dan wel op eigen initiatief worden verzocht in de bevoegde commissie een verklaring af te leggen.

Schrappen

Amendement 47

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 96 – lid 2

2.   De betrokken commissies stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie hen regelmatig en tijdig op de hoogte stellen van de ontwikkeling en de toepassing van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, van de geraamde kosten telkens wanneer een besluit met financiële gevolgen op het gebied van het GBVB wordt genomen, en van andere financiële overwegingen die verband houden met de uitvoering van GBVB-acties. Op verzoek van de Commissie, de Raad of de hoge vertegenwoordiger kan een commissie bij wijze van uitzondering besluiten met gesloten deuren te beraadslagen.

2.   De betrokken commissies stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hen regelmatig en tijdig op de hoogte stelt van de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, van de geraamde kosten telkens wanneer een besluit met financiële gevolgen op het gebied van het GBVB wordt genomen, en van andere financiële overwegingen die verband houden met de uitvoering van GBVB-acties. Op verzoek van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger, de Raad en de Commissie kan een commissie bij wijze van uitzondering besluiten met gesloten deuren te beraadslagen.

 

(Horizontaal amendement: de woorden „hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid” worden in het gehele Reglement vervangen door „ondervoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid”.)

Amendement 48

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 96 – lid 3

3.    Jaarlijks wordt een debat gehouden over het door de Raad opgestelde document met de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen op het gebied van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Europese Unie. De procedures van artikel 103 zijn van toepassing.

3.    Tweemaal per jaar vindt een debat plaats over het door de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger opgestelde document met de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen op het gebied van het GBVB, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Europese Unie. De procedures van artikel 110 zijn van toepassing.

Amendement 49

Reglement van het Europees Parlement

Hoofdstuk 14 – titel

Schrappen

Amendement 50

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 99

Artikel 99

Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

1.     De bevoegde commissie ziet erop toe dat het Parlement volledig en regelmatig wordt geïnformeerd over de activiteiten betreffende deze samenwerking en dat zijn adviezen naar behoren in aanmerking worden genomen wanneer de Raad gemeenschappelijke standpunten vaststelt waarin, overeenkomstig artikel 34, lid 2, onder a) van het EU-Verdrag, de aanpak van de Unie ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid wordt omschreven.

2.     Op verzoek van de Commissie of de Raad kan een commissie bij wijze van uitzondering besluiten met gesloten deuren te beraadslagen.

3.     Voor het debat als bedoeld in artikel 39, lid 3 van het EU-Verdrag gelden de bepalingen van artikel 110, leden 2, 3 en 4, van het Reglement.

Schrappen

Amendement 51

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 100

Artikel 100

Raadpleging van het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Raadpleging van het Parlement uit hoofde van artikel 34, lid 2, onder b), c) en d) van het EU-Verdrag vindt plaats overeenkomstig de artikelen 36 tot en met 39, 43, 44 en 55 van het Reglement.

In voorkomend geval wordt de behandeling van het voorstel ten laatste ingeschreven op de agenda van de plenaire vergadering die onmiddellijk voorafgaat aan de datum waarop de overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag vastgestelde termijn verstrijkt.

Bij raadpleging van het Parlement over het ontwerpbesluit van de Raad tot benoeming van de directeur en de raad van bestuur van Europol is artikel 108 van het Reglement mutatis mutandis van toepassing.

Schrappen

Amendement 52

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 101

Artikel 101

Aanbevelingen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

1.     De voor de diverse aspecten van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken bevoegde commissie kan, met toestemming van de Conferentie van voorzitters of op grond van een ontwerp in de zin van artikel 121, aanbevelingen aan de Raad uitwerken op de terreinen die onder Titel VI van het EU-Verdrag vallen.

2.     In spoedeisende gevallen kan de in lid 1 bedoelde toestemming worden verleend door de Voorzitter, welke eveneens toestemming kan verlenen voor een spoedvergadering van de betrokken commissie.

3.     De aldus tot stand gekomen aanbevelingen worden ingeschreven op de agenda van de eerste vergaderperiode volgende op de indiening ervan. Artikel 97, lid 4 is mutatis mutandis van toepassing.

(Zie eveneens de interpretatie onder artikel 121.)

Schrappen

Amendement 53

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 105

1.   Wanneer de Raad het eens is geworden over de voordracht van een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie, verzoekt de Voorzitter de voorgedragen kandidaat een verklaring af te leggen voor het Parlement en zijn beleidslijnen uiteen te zetten. De verklaring wordt gevolgd door een debat.

De Raad wordt uitgenodigd aan het debat deel te nemen.

1.   Wanneer de Europese Raad een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie voordraagt , verzoekt de Voorzitter de kandidaat een verklaring af te leggen voor het Parlement en zijn beleidslijnen uiteen te zetten. De verklaring wordt gevolgd door een debat.

De Europese Raad wordt uitgenodigd aan het debat deel te nemen.

2.   Het Parlement keurt de voordracht goed of verwerpt deze bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen .

Er wordt geheim gestemd.

2.   Het Parlement kiest de voorzitter van de Commissie bij meerderheid van zijn leden .

De stemming is geheim.

3.   Wanneer de voorgedragen kandidaat gekozen wordt, deelt de Voorzitter dit mede aan de voorzitter van de Europese Raad en verzoekt deze alsmede de gekozen voorzitter van de Commissie om in onderling overleg de kandidaten voor te dragen voor de verschillende commissarisposten .

3.   Wanneer de kandidaat gekozen wordt, deelt de Voorzitter dit mede aan de voorzitter van de Europese Raad en verzoekt deze alsmede de gekozen voorzitter van de Commissie om in onderling overleg de kandidaten voor de verschillende commissarisposten voor te dragen .

4.    Indien het Parlement de voordracht verwerpt, verzoekt de Voorzitter de Raad een nieuwe kandidaat voor te dragen.

4.    Indien de kandidaat niet de vereiste meerderheid behaalt, verzoekt de Voorzitter de Europese Raad binnen een maand een nieuwe kandidaat voor verkiezing volgens dezelfde procedure voor te dragen.

Amendement 54

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 107 bis (nieuw)

 

Artikel 107 bis

Benoeming van rechters en advocaten-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

Op voorstel van de ter zake bevoegde commissie draagt het Parlement een kandidaat voor voor het comité van zeven personen dat de geschiktheid van de kandidaten voor de functie van rechter of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie en het Gerecht toetst.

Amendement 55

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 121 – lid 1

1.   Een fractie of ten minste veertig leden kunnen een ontwerpaanbeveling aan de Raad indienen met betrekking tot de in de Titels V en VI van het EU-Verdrag behandelde onderwerpen of ingeval het Parlement niet is geraadpleegd over een onder artikel 90 of 91 vallende internationale overeenkomst.

1.   Een fractie of ten minste veertig leden kunnen een ontwerpaanbeveling aan de Raad indienen met betrekking tot de in titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie behandelde onderwerpen of ingeval het Parlement niet is geraadpleegd over een onder artikel 90 of 91 vallende internationale overeenkomst.

Amendement 56

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 124 – lid -1 (nieuw)

 

-1.     Indien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité, zal de Voorzitter de raadplegingsprocedure op gang brengen en het Parlement daarvan op de hoogte stellen.

Amendement 57

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 124 – lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis.     Door het Europees Economisch en Sociaal Comité uitgebrachte adviezen worden doorgezonden aan de ter zake bevoegde commissie.

Amendement 58

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 125 – lid -1 (nieuw)

 

-1.     Indien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in raadpleging van het Comité van de Regio's, zal de Voorzitter de raadplegingsprocedure op gang brengen en het Parlement daarvan op de hoogte stellen.

Amendement 59

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 125 – lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis.     Door het Comité van de Regio's uitgebrachte adviezen worden doorgezonden aan de ter zake bevoegde commissie.

Amendement 91

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 129

Artikel 129

Gevolgen van een verzuim van de Raad om na goedkeuring van zijn gemeenschappelijk standpunt een besluit te nemen in het kader van de samenwerkingsprocedure

Indien het Parlement het gemeenschappelijk standpunt van de Raad niet binnen drie of, met instemming van de Raad, vier maanden na mededeling van dit standpunt overeenkomstig artikel 252 van het EG-Verdrag heeft verworpen of geamendeerd, en indien de Raad nalaat de voorgestelde wetgeving in overeenstemming met het gemeenschappelijk standpunt goed te keuren, kan de Voorzitter, na raadpleging van de voor juridische zaken bevoegde commissie, namens het Parlement krachtens artikel 232 van het EG-Verdrag bij het Hof van Justitie een beroep tegen de Raad instellen.

Schrappen

Amendement 61

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 132

De Conferentie van voorzitters benoemt de leden van de delegatie van het Parlement in conventies, conferenties of soortgelijke organen waarin vertegenwoordigers van parlementen zitting hebben, en verleent deze delegatie een mandaat dat overeenstemt met de resoluties van het Parlement over het betreffende onderwerp . De delegatie wijst een voorzitter aan en eventueel een of meer ondervoorzitters.

De Conferentie van voorzitters benoemt de leden van de delegatie van het Parlement in conferenties of soortgelijke organen waarin vertegenwoordigers van parlementen zitting hebben, en verleent deze delegatie een mandaat dat overeenstemt met de desbetreffende resoluties van het Parlement. De delegatie kiest een voorzitter en eventueel een of meer ondervoorzitters.

Amendement 65

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 149 – lid 12

12.   Onverminderd het bepaalde in artikel 197 van het EG-Verdrag tracht de Voorzitter met de Commissie en de Raad overeenstemming te bereiken over een adequate verdeling van de spreektijd voor deze instellingen.

12.   Onverminderd het bepaalde in artikel 230 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tracht de Voorzitter met de Commissie , de Raad en de voorzitter van de Europese Raad overeenstemming te bereiken over een passende verdeling van de spreektijd voor deze instellingen.

 

(Dit lid wordt het laatste lid van artikel 149.)

Amendement 67

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 204 – titel

Benoeming van de ombudsman

Verkiezing van de ombudsman

Amendement 68

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 204 – lid 7

7.   De benoemde kandidaat wordt onmiddellijk verzocht voor het Hof van Justitie de eed of de belofte af te leggen.

7.   De gekozen kandidaat wordt onmiddellijk verzocht voor het Hof van Justitie de eed of de belofte af te leggen.

Amendement 69

Reglement van het Europees Parlement

Bijlage V – artikel 2

Artikel 2

Percentage

1.     Elk lid kan, binnen de grenzen van de hieronder gestelde regels, voorstellen voor een besluit tot vaststelling van een nieuw maximumpercentage indienen en toelichten.

2.     Alleen schriftelijke voorstellen, ondertekend door ten minste veertig leden dan wel ingediend namens een fractie of een commissie, zijn ontvankelijk.

3.     De Voorzitter stelt de termijn van indiening vast.

4.     De ten principale bevoegde commissie brengt over deze voorstellen verslag uit voordat zij ter plenaire vergadering worden behandeld.

5.     Vervolgens spreekt het Parlement zich over deze voorstellen uit.

Het Parlement besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en drie vijfde van de uitgebrachte stemmen.

Ingeval de Raad het Parlement zijn instemming heeft betuigd met de vaststelling van een nieuw percentage, doet de Voorzitter ter plenaire vergadering mededeling van de aldus vastgestelde wijziging van het percentage.

Zo niet, dan wordt het standpunt van de Raad aan de ten principale bevoegde commissie voorgelegd.

Schrappen

Amendement 70

Reglement van het Europees Parlement

Bijlage V – artikel 5

Artikel 5

Behandeling van de uitslag van de beraadslagingen van de Raad – tweede fase

1.     Indien de Raad één of meer door het Parlement aangenomen amendementen heeft gewijzigd, wordt de aldus door de Raad gewijzigde tekst naar de ten principale bevoegde commissie verwezen.

2.     Elk lid kan, met inachtneming van de navolgende bepalingen, ontwerpamendementen op de door de Raad gewijzigde tekst indienen en toelichten.

3.     Om ontvankelijk te zijn, moeten deze ontwerpamendementen schriftelijk worden ingediend, door ten minste veertig leden zijn ondertekend of namens een commissie zijn ingediend, met inachtneming van het beginsel van evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven. Artikel 49, lid 5 van het Reglement is niet van toepassing.

Ontvankelijk zijn alleen ontwerpamendementen die op de door de Raad gewijzigde tekst betrekking hebben.

4.     De Voorzitter stelt de termijn voor de indiening van de ontwerpamendementen vast.

5.     De ten principale bevoegde commissie spreekt zich uit over de door de Raad gewijzigde teksten en brengt advies uit over de erop ingediende ontwerpamendementen.

6.     De op de gewijzigde teksten van de Raad ingediende ontwerpamendementen worden ter plenaire vergadering in stemming gebracht, waarbij het bepaalde in artikel 3, lid 4, tweede alinea dienovereenkomstig van toepassing is. Het Parlement besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en drie vijfde van de uitgebrachte stemmen. Aanneming van de ontwerpamendementen betekent dat de door de Raad gewijzigde tekst is verworpen. Bij verwerping ervan wordt de door de Raad gewijzigde tekst geacht te zijn aangenomen.

7.     Over de uiteenzetting van de Raad betreffende het resultaat van zijn beraadslagingen omtrent de door het Parlement aangenomen wijzigingsvoorstellen wordt een debat gevoerd, dat met de stemming over een ontwerpresolutie kan worden besloten.

8.     Wanneer de in dit artikel neergelegde procedure is afgesloten – doch onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 6 –verklaart de Voorzitter ter plenaire vergadering dat de begroting definitief is vastgesteld. Hij draagt zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Schrappen

Amendement 71

Reglement van het Europees Parlement

Bijlage V – artikel 6

Artikel 6

Verwerping van de gehele begroting

1.     Een commissie of ten minste veertig leden kunnen om belangrijke redenen een voorstel indienen tot verwerping van de gehele ontwerpbegroting. Slechts een schriftelijk, met redenen omkleed voorstel dat binnen de door de Voorzitter vastgestelde termijn wordt ingediend, is ontvankelijk. De beweegredenen voor de verwerping mogen niet onderling onverenigbaar zijn.

2.     De ten principale bevoegde commissie brengt over dit voorstel advies uit voordat hierover ter plenaire vergadering wordt gestemd.

Het Parlement besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en twee derde van de uitgebrachte stemmen. Indien het voorstel wordt aangenomen, wordt de gehele ontwerpbegroting naar de Raad teruggezonden.

Schrappen


(1)   Overeenkomstig de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 11 en 12 december 2008.

(2)   Zie bijlage V.


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Dinsdag, 24 november 2009

21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/111


Dinsdag, 24 november 2009
Elektronische-communicatienetwerken en -diensten ***III

P7_TA(2009)0068

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, Richtlijn 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, en Richtlijn 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PE-CONS 3677/2009 – C7-0273/2009 – 2007/0247(COD))

2010/C 285 E/17

(Medebeslissingsprocedure: derde lezing)

Het Europees Parlement,

gezien de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst (PE-CONS 3677/2009 – C7-0273/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0697),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2008)0724),

gezien zijn in tweede lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (3),

gezien het advies van de Commissie over de amendementen van het Parlement op het gemeenschappelijk standpunt (COM(2009)0420),

gelet op artikel 251, lid 5, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 69 van zijn Reglement,

gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A7-0070/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke ontwerptekst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag te ondertekenen;

3.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 24.9.2008, P6_TA(2008)0449.

(2)  Aangenomen teksten van 6.5.2009, P6_TA(2009)0361.

(3)  PB C 103 E van 5.5.2009, blz. 1.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/112


Dinsdag, 24 november 2009
Statistieken over pesticiden ***III

P7_TA(2009)0069

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over pesticiden (PE-CONS 3676/2009 – C7-0258/2009 – 2006/0258(COD))

2010/C 285 E/18

(Medebeslissingsprocedure: derde lezing)

Het Europees Parlement,

gezien de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst (PE-CONS 3676/2009 – C7-0258/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0778),

gezien zijn in tweede lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (3),

gezien het advies van de Commissie over de amendementen van het Parlement op het gemeenschappelijk standpunt (COM(2009)0486),

gelet op artikel 251, lid 5, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 69 van zijn Reglement,

gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A7-0063/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke ontwerptekst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag te ondertekenen;

3.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 98.

(2)  Aangenomen teksten van 24.4.2009, P6_TA(2009)0318.

(3)  PB C 38 E van 17.2.2009, blz. 1.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/113


Dinsdag, 24 november 2009
Algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (gecodificeerde versie) ***I

P7_TA(2009)0070

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (gecodificeerde versie) (COM(2009)0113 – C7-0039/2009 – 2009/0037(COD))

2010/C 285 E/19

(Medebeslissingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0113),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 156 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0039/2009),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gelet op de artikelen 86 en 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0057/2009),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.

gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/114


Dinsdag, 24 november 2009
Macrofinanciële bijstand aan Georgië *

P7_TA(2009)0071

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Georgië (COM(2009)0523 – C7-0269/2009 – 2009/0147(CNS))

2010/C 285 E/20

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0523),

gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0269/2009),

gezien het in september 2009 verschenen rapport van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie voor het conflict in Georgië (verslag-Tagliavini),

gelet op artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0060/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/115


Dinsdag, 24 november 2009
Macrofinanciële bijstand aan Armenië *

P7_TA(2009)0072

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Armenië (COM(2009)0531 – C7-0268/2009 – 2009/0150(CNS))

2010/C 285 E/21

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0531),

gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0268/2009),

gelet op artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0059/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/116


Dinsdag, 24 november 2009
Macrofinanciële bijstand aan Servië *

P7_TA(2009)0073

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Servië (COM(2009)0513 – C7-0270/2009 – 2009/0145(CNS))

2010/C 285 E/22

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0513),

gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0270/2009),

gelet op artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0061/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/117


Dinsdag, 24 november 2009
Macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina *

P7_TA(2009)0074

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina (COM(2009)0596 – C7-0278/2009 – 2009/0166(CNS))

2010/C 285 E/23

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0596),

gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0278/2009),

gelet op artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0067/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/118


Dinsdag, 24 november 2009
Gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde *

P7_TA(2009)0075

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het ontwerp voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (10893/2009 – C7-0002/2009 – 2007/0238(CNS))

2010/C 285 E/24

(Raadplegingsprocedure – hernieuwde raadpleging)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (10893/2009),

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0677),

gezien zijn standpunt van 8 juli 2008 (1),

gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad wederom is geraadpleegd (C7-0002/2009),

gelet op de artikelen 55 en 59, lid 3, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0055/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de ontwerptekst van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

ONTWERP VAN DE RAAD

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 8

(8)

Bulgarije en Roemenië zijn in het kader van hun toetreding gemachtigd om belastingvrijstelling te verlenen aan kleine ondernemingen en een btw-vrijstelling te blijven toepassen op het internationale personenvervoer. Ter wille van duidelijkheid en samenhang moeten deze vrijstellingen in de richtlijn zelf worden opgenomen.

(8)

Bulgarije en Roemenië zijn in het kader van hun toetreding gemachtigd om belastingvrijstelling te verlenen aan kleine ondernemingen en een btw-vrijstelling te blijven toepassen op het internationale personenvervoer. Om redenen van duidelijkheid en samenhang moeten die vrijstellingen in de richtlijn zelf worden opgenomen. De wettigheid en noodzaak van die vrijstellingen moeten tenminste elke twee jaar worden getoetst.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 9

(9)

Wat het recht op aftrek betreft, luidt de basisregel dat dit recht pas ontstaat voor zover de goederen of diensten door een belastingplichtige worden gebruikt ten behoeve van zijn beroepsactiviteit . Deze regel moet worden verduidelijkt en aangescherpt wat betreft de levering van onroerend goed en de uitgaven in verband daarmee teneinde een gelijke behandeling van belastingplichtigen te garanderen wanneer onroerende goederen die aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige zijn toegerekend, niet uitsluitend voor daarmee verband houdende doelstellingen worden gebruikt.

(9)

Wat het recht op aftrek betreft, luidt de basisregel dat dit recht pas ontstaat voor zover de goederen of diensten door een belastingplichtige worden gebruikt ten behoeve van de door die belastingplichtige verrichte handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat . Deze regel moet worden verduidelijkt en aangescherpt wat betreft de levering van onroerend goed teneinde een gelijke behandeling van belastingplichtigen te garanderen wanneer onroerende goederen die aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige zijn toegerekend, niet uitsluitend voor daarmee verband houdende doelstellingen worden gebruikt. Daarom moet de initiële uitoefening van het recht op aftrek worden beperkt tot gebruik dat resulteert in handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat op het tijdstip dat de belasting verschuldigd wordt .

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 10

(10)

Hoewel de belangrijkste gevallen waarin de regel dient te worden verduidelijkt en aangescherpt, betrekking hebben op onroerende goederen en daarmee verband houdende uitgaven, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt, is het niettemin dienstig de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel ertoe te machtigen deze regel ook toe te passen op roerende goederen van duurzame aard die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen .

(10)

Omdat de belangrijkste gevallen waarin de regel dient te worden verduidelijkt en aangescherpt, betrekking hebben op onroerende goederen en daarmee verband houdende uitgaven, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt, moet het initiële recht van aftrek worden toegepast zowel op de onroerende goederen die aan een belastingplichtige worden geleverd als op de met die goederen samenhangende hoofddiensten die hem worden verleend en die ingevolge hun economische waarde op één lijn kunnen worden gesteld met de verwerving van onroerende goederen . Kleine herstel- of verbeteringswerkzaamheden, die weinig economische betekenis hebben, moeten daarentegen worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze regel.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 11

(11)

Teneinde in het kader van de nieuwe regels een billijke aftrekregeling voor de belastingplichtigen te garanderen, dient in een correctiemechanisme te worden voorzien dat in overeenstemming is met de andere regels inzake herziening van de aftrek, zulks teneinde rekening te houden met veranderingen in de mate waarin de betrokken goederen voor bedrijfsdoeleinden en voor privédoeleinden worden gebruikt.

(11)

Teneinde in het kader van de nieuwe regels een billijke aftrekregeling voor de belastingplichtigen te garanderen, dient in een correctiemechanisme te worden voorzien dat in overeenstemming is met de regels inzake herziening van de aftrek, zulks teneinde rekening te houden met veranderingen in de mate waarin de betrokken goederen voor bedrijfsdoeleinden en voor privédoeleinden worden gebruikt gedurende een periode die overeenkomt met de bestaande herzieningstermijn voor onroerende investeringsgoederen .

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 12

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 168 bis – lid 1

1.   Indien een onroerend goed deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een belastingplichtige en door de belastingplichtige zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik of voor het privégebruik van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, is de BTW over de uitgaven in verband met dit onroerend goed slechts aftrekbaar, overeenkomstig de in de artikelen 167, 168, 169 en 173 vervatte beginselen, naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de bedrijfsactiviteiten van de belastingplichtige.

In afwijking van artikel 26 wordt met veranderingen in het in de eerste alinea bedoelde proportionele gebruik van een onroerend goed rekening gehouden overeenkomstig de in de artikelen 184 tot en met 192 neergelegde beginselen, als toegepast door de lidstaat in kwestie .

1.   Indien een onroerend goed deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een belastingplichtige en door de belastingplichtige zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik of voor het privégebruik van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, wordt de initiële uitoefening van het recht op aftrek, dat ontstaat op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, beperkt naar rato van het werkelijke gebruik van dat goed voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat .

In afwijking van artikel 26 wordt met wijzigingen in het in de eerste alinea bedoelde gebruik van een onroerend goed rekening gehouden overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 187, 188, 190 en 192 met betrekking tot de correctie van de initiële uitoefening van het recht op aftrek .

De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen worden in aanmerking genomen in de door de lidstaten krachtens artikel 187, lid 1, vastgestelde periode voor onroerende investeringsgoederen .

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 12

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 168 bis – lid 2

2.     De lidstaten kunnen lid 1 ook toepassen met betrekking tot de BTW op uitgaven in verband met andere door hen gespecificeerde goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen.

Schrappen

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 bis (nieuw)

 

Artikel 1 bis

Beoordeling

De Commissie beoordeelt in hoeverre er reden bestaat om de lidstaten ertoe te machtigen om het bepaalde in artikel 168a, lid 1 van Richtlijn 2006/112/EG en de algemene correctieregels in de artikelen 184 tot en met 192 van dezelfde richtlijn ook toe te passen op roerende goederen van duurzame aard die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen. Een eventueel wetgevingsvoorstel in deze zin moet tot doel hebben de geldende regels te harmoniseren teneinde factoren die de mededinging kunnen vervalsen zoveel mogelijk uit te bannen, teneinde de goede werking van de interne markt te verzekeren. Een dergelijk wetgevingsvoorstel moet vergezeld gaan van een onafhankelijke effectbeoordeling, die rekening houdt met de negatieve en de positieve aspecten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0319.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/121


Dinsdag, 24 november 2009
Wijziging van bijlagen II en III bij het Ospar-Verdrag *

P7_TA(2009)0076

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van de wijzigingen van bijlage II en bijlage III bij het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Ospar-verdrag) met betrekking tot de opslag van kooldioxidestromen in geologische formaties (COM(2009)0236 – C7-0019/2009 – 2009/0071(CNS))

2010/C 285 E/25

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2009)0236),

gelet op artikel 175, lid 1, en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0019/2009),

gelet op de artikelen 55 en 90, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0051/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, en hecht zijn goedkeuring aan de wijzigingen van bijlage II en bijlage III bij het Verdrag;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een besluit van de Raad

Overweging 4 bis (nieuw)

 

(4 bis)

De Gemeenschap heeft onlangs Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide (1) goedgekeurd. Volgens die richtlijn moet met de geologische opslag van kooldioxide worden doorgegaan, op voorwaarde dat daarvoor particuliere, nationale en communautaire steun wordt gevonden en het een milieuveilige technologie blijkt te zijn; bovendien moet deze technologie voortdurend op haar milieuvriendelijkheid en veiligheid worden getoetst, en mag zij in geen geval dienen als een stimulans om het gebruik van fossiele brandstoffen verder op te voeren.

Amendement 2

Voorstel voor een besluit van de Raad

Overweging 4 ter (nieuw)

 

(4 ter)

De gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten en het beginsel van eenheid bij de internationale vertegenwoordiging van de Gemeenschap pleiten ervoor dat de Gemeenschap en haar lidstaten die partij zijn bij het Verdrag gezamenlijk optreden en gelijktijdig de akten van bekrachtiging van de wijzigingen daarop neerleggen.

Amendement 3

Voorstel voor een besluit van de Raad

Artikel 2 – alinea 1 bis (nieuw)

 

De lidstaten die partij zijn bij het Verdrag streven ernaar hun akten van bekrachtiging of goedkeuring gelijktijdig met die van de Europese Gemeenschap en de andere lidstaten neer te leggen, zo mogelijk uiterlijk 1 juni 2010.


(1)   PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/123


Dinsdag, 24 november 2009
Overeenkomst EG/Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (wijziging van Besluit 2006/326/EG) *

P7_TA(2009)0077

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2006/326/EG met het oog op de vaststelling van een procedure voor de uitvoering van artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (COM(2009)0100 – C6-0108/2009 – 2009/0031(CNS))

2010/C 285 E/26

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0100),

gelet op artikel 61, onder (c) en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0108/2009),

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0058/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/124


Dinsdag, 24 november 2009
Overeenkomst EG/Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (wijziging van Besluit 2006/325/EG) *

P7_TA(2009)0078

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2006/325/EG met het oog op de vaststelling van een procedure voor de uitvoering van artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (COM(2009)0101 – C6-0109/2009 – 2009/0034(CNS))

2010/C 285 E/27

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0101),

gelet op artikel 61, onder (c), en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0109/2009),

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0056/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/125


Dinsdag, 24 november 2009
Herstelplan voor zwarte heilbot *

P7_TA(2009)0079

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2115/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van een herstelplan voor zwarte heilbot in het kader van de visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (COM(2009)0127 – C7-0006/2009 – 2009/0041(CNS))

2010/C 285 E/28

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0127),

gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0006/2009),

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0046/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/126


Dinsdag, 24 november 2009
Sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) *

P7_TA(2009)0080

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (COM(2009)0441 – C7-0164/2009 – 2009/0121(CNS))

2010/C 285 E/29

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een beschikking van de Raad (COM(2009)0441),

gelet op de artikelen 71 en 300, lid 2, eerste alinea, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0164/2009),

gelet op de artikelen 55 en 90, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0053/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/127


Dinsdag, 24 november 2009
Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen *

P7_TA(2009)0081

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (COM(2009)0081 – C6-0101/2009 – 2009/0023(CNS))

2010/C 285 E/30

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2009)0081),

gelet op artikel 61, letter c), en artikel 300, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0101/2009),

gelet op de artikelen 55 en 90, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0062/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/128


Dinsdag, 24 november 2009
Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing – Vijfde Deel ***I

P7_TA(2009)0083

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft – Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing – Vijfde Deel (COM(2009)0142 – C7-0047/2009 – 2009/0048(COD))

2010/C 285 E/31

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0142),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 152 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0047/2009),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de aanpassing van rechtshandelingen aan het nieuwe comitologiebesluit (1),

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0036/2009),

1.

verwerpt het Commissievoorstel;

2.

verzoekt de Commissie een nieuw voorstel in te dienen, rekening houdend met de bepalingen van het Verdrag van Lissabon, met name artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met de bovengenoemde resolutie van het Europees Parlement van 23 september 2008;

3.

verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen om het acquis communautaire aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan te passen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0424.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/129


Dinsdag, 24 november 2009
Gebruik van informatica op douanegebied *

P7_TA(2009)0084

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2009 over het initiatief van de Franse Republiek met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad inzake het gebruik van informatica op douanegebied (17483/2008 – C6-0037/2009 – 2009/0803(CNS))

2010/C 285 E/32

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het initiatief van de Franse Republiek (17483/2008),

gelet op artikel 30, lid 1, letter a), van het EU-Verdrag,

gelet op artikel 39, lid 1 en artikel 34, lid 2, letter c), van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0037/2009),

gelet op de artikelen 100 en 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0052/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het initiatief van de Franse Republiek, zoals gewijzigd door het Parlement;

2.

verzoekt de Raad de tekst dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het initiatief van de Franse Republiek;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van de Franse Republiek.

DOOR DE FRANSE REPUBLIEK VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Initiatief van de Franse Republiek

Overweging 3

(3)

Het is noodzakelijk om de samenwerking tussen douaneadministraties te versterken door procedures vast te leggen in het kader waarvan douaneadministraties gezamenlijk kunnen optreden en persoonsgegevens en andere gegevens over illegale handelsactiviteiten kunnen uitwisselen, waarbij zij nieuwe technologie voor het beheer en het verzenden van dergelijke informatie toepassen, met inachtneming van het bepaalde in het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, ondertekend te Straatsburg op 28 januari 1981 , alsook van het bepaalde in aanbeveling R (87) 15 van de ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens in de politiesector.

(3)

Het is noodzakelijk om de samenwerking tussen douaneadministraties te versterken door procedures vast te leggen in het kader waarvan douaneadministraties gezamenlijk kunnen optreden en persoonsgegevens en andere gegevens over illegale handelsactiviteiten kunnen uitwisselen, waarbij zij nieuwe technologie voor het beheer en het verzenden van dergelijke informatie toepassen, met inachtneming van het bepaalde in Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken  (1) en de beginselen in aanbeveling nr. R (87) 15 van het comité van de ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens in de politiesector.

Amendement 2

Initiatief van de Franse Republiek

Overweging 4

(4)

Voorts is het noodzakelijk te zorgen voor een grotere complementariteit met de actie die wordt ondernomen in het kader van de samenwerking met de Europese Politiedienst (Europol) en de Europese eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust), waarbij deze instanties toegang wordt verleend tot de gegevens van het douane-informatiesysteem.

(4)

Voorts is het noodzakelijk te zorgen voor een grotere complementariteit met de actie die wordt ondernomen in het kader van de samenwerking met de Europese Politiedienst (Europol) en de Europese eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust), door de mededeling van gegevens van het douane-informatiesysteem aan deze instanties onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken.

Amendement 3

Initiatief van de Franse Republiek

Overweging 4 bis (nieuw)

 

(4 bis)

Inzage in het douane-informatiesysteem biedt Eurojust de mogelijkheid onmiddellijk de informatie te verkrijgen die nodig is voor een nauwkeurig eerste overzicht van de juridische belemmeringen en de oplossingen daarvoor, en aldus betere vervolgingsresultaten te boeken. Inzage in het referentiebestand van onderzoeksdossiers biedt Eurojust de mogelijkheid informatie over lopend en gesloten onderzoek in verschillende lidstaten te verkrijgen en aldus de ondersteuning van de justitiële autoriteiten in die lidstaten te verbeteren.

Amendement 4

Initiatief van de Franse Republiek

Overweging 5 bis (nieuw)

 

(5 bis)

De lidstaten erkennen de voordelen van volledige toegang tot het referentiebestand van onderzoeksdossiers wat betreft de coördinatie en het opvoeren van de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit. Zij dienen zich er derhalve toe te verplichten zoveel mogelijk gegevens in dat gegevensbestand in te voeren.

Amendement 5

Initiatief van de Franse Republiek

Overweging 5 ter (nieuw)

 

(5 ter)

Gegevens die zijn verkregen uit het douane-informatiesysteem mogen onder geen beding worden doorgegeven voor gebruik door de nationale autoriteiten van derde landen.

Amendement 6

Initiatief van de Franse Republiek

Overweging 8

(8)

Een operationele analyse van de activiteiten, de middelen en de intenties van sommige personen of firma's die de nationale wetgeving niet eerbiedigen of niet lijken te eerbiedigen , moet de douaneautoriteiten en de Commissie helpen om in welbepaalde gevallen de geschikte maatregelen te treffen om de inzake fraudebestrijding gestelde doelen te bereiken.

(8)

Een operationele analyse van de activiteiten van sommige personen of firma's die de nationale wetgeving niet eerbiedigen en van de middelen die zij gebruiken om in een kort tijdsbestek overtredingen als omschreven in dit besluit te begaan, of die het begaan ervan mogelijk hebben gemaakt , moet de douaneautoriteiten en de Commissie helpen om in welbepaalde gevallen de geschikte maatregelen te treffen om de inzake fraudebestrijding gestelde doelen te bereiken.

Amendement 7

Initiatief van de Franse Republiek

Overweging 9 bis (nieuw)

 

(9 bis)

Dit besluit belet niet dat een lidstaat zijn grondwettelijke bepalingen betreffende de toegang van het publiek tot officiële documenten toepast.

Amendement 8

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 2 – punt 1 – letter a

(a)

het verkeer van goederen die zijn onderworpen aan verbods-, beperkende of controlemaatregelen, in het bijzonder de maatregelen als bedoeld in de artikelen 36 en 223 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

(a)

het verkeer van goederen die zijn onderworpen aan verbods-, beperkende of controlemaatregelen, in het bijzonder de maatregelen als bedoeld in de artikelen 30 en 296 van het EG-Verdrag;

Amendement 9

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 2 – punt 1 – letter a bis (nieuw)

 

(a bis)

maatregelen ter beheersing van contantgeldstromen binnen de Gemeenschap wanneer die maatregelen zijn genomen overeenkomstig artikel 58 van het EG-Verdrag;

Amendement 10

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 2 – punt 1 – letter b – punt i

(i)

wetten en regelingen van een lidstaat ter uitvoering waarvan de douaneadministratie van die lidstaat gehele of gedeeltelijke bevoegdheid bezit, met betrekking tot het grensoverschrijdende verkeer van goederen die zijn onderworpen aan verbods-, beperkende of controlemaatregelen, in het bijzonder de maatregelen als bedoeld in de artikelen 36 en 223 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

(i)

wetten en regelingen van een lidstaat ter uitvoering waarvan de douaneadministratie van die lidstaat gehele of gedeeltelijke bevoegdheid bezit, met betrekking tot het grensoverschrijdende verkeer van goederen die zijn onderworpen aan verbods-, beperkende of controlemaatregelen, in het bijzonder de maatregelen als bedoeld in de artikelen 30 en 296 van het EG-Verdrag;

Amendement 11

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 2 – punt 2

2)

„persoonsgegevens”: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;

2)

„persoonsgegevens”: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („betrokkene”); als identificeerbare persoon wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, in het bijzonder aan de hand van een identificatienummer of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit;

Amendement 13

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 3 – lid 1 – letter g bis (nieuw)

 

(g bis)

vasthoudingen, inbeslagnemingen of verbeurdverklaringen van contant geld.

Amendement 14

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 4 – lid 2 – letter a

(a)

naam, meisjesnaam, voornamen, vroegere familienamen en bijnamen;

(a)

namen, meisjesnaam, voornamen en bijnamen;

Amendement 15

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 4 – lid 4 – inleidende formule

4.   Wat de in artikel 3, onder g), bedoelde categorie betreft mogen de ingevoerde persoonsgegevens niet meer omvatten dan de volgende gegevens:

4.   Wat de in artikel 3 , lid 1 , onder g) en g bis) , bedoelde categorieën betreft mogen de ingevoerde persoonsgegevens niet meer omvatten dan de volgende gegevens:

Amendement 16

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 4 – lid 5

5.   In geen geval mogen persoonsgegevens worden ingevoerd als genoemd in artikel 6 , eerste zin, van het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, ondertekend te Straatsburg op 28 januari 1981, hierna „het Verdrag van Straatsburg van 1981” te noemen.

5.   In geen geval mogen persoonsgegevens worden ingevoerd als genoemd in artikel 6 van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad.

Amendement 17

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 5 – lid 1

1.   Gegevens met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde categorieën mogen uitsluitend in het douane-informatiesysteem worden ingevoerd met het oog op melding van waarneming, onopvallende en gerichte controle en operationele analyse.

1.   Gegevens met betrekking tot de in artikel 3 , lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde categorieën mogen uitsluitend in het douane-informatiesysteem worden ingevoerd met het oog op melding van waarneming, onopvallende en gerichte controle en strategische of operationele analyse.

Amendement 18

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 5 – lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis.     Gegevens met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, onder g bis), bedoelde categorie mogen uitsluitend in het douane-informatiesysteem worden ingevoerd met het oog op strategische of operationele analyse.

Amendement 19

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 5 – lid 2

2.   Ten behoeve van de voorgestelde acties als bedoeld in lid 1, namelijk melding van waarneming, onopvallende en gerichte controle of operationele analyse, mogen persoonsgegevens in de in artikel 3 bedoelde categorieën uitsluitend in het douane-informatiesysteem worden ingevoerd indien er, in het bijzonder op grond van eerdere illegale handelingen, concrete aanwijzingen bestaan dat de desbetreffende persoon ernstige overtredingen van nationale wetten heeft begaan, bezig is deze te begaan, of nog zal begaan.

2.   Ten behoeve van de voorgestelde acties als bedoeld in lid 1, namelijk melding van waarneming, onopvallende en gerichte controle en strategische of operationele analyse, mogen persoonsgegevens in de in artikel 3, lid 1, bedoelde categorieën , met uitzondering van punt e), uitsluitend in het douane-informatiesysteem worden ingevoerd indien er, in het bijzonder op grond van eerdere illegale handelingen, feitelijke aanwijzingen of een redelijk vermoeden bestaan dat de desbetreffende persoon ernstige overtredingen van nationale wetten heeft begaan, bezig is deze te begaan, of nog zal begaan.

Amendement 20

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 6 – lid 1 – punt iv

(iv)

begeleidende personen of inzittenden van het vervoermiddel;

Schrappen

Amendement 21

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 7 – lid 2

2.   Elke lidstaat zendt aan de andere lidstaten en aan het Comité als bedoeld in artikel 23 een lijst van zijn bevoegde autoriteiten die in overeenstemming met lid 1 van onderhavig artikel zijn aangewezen om rechtstreekse toegang te hebben tot het douane-informatiesysteem , waarbij voor elke autoriteit wordt aangegeven tot welke gegevens zij toegang kan hebben en voor welke doeleinden.

2.   Elke lidstaat stuurt aan de andere lidstaten en aan het comité als bedoeld in artikel 23 een lijst van zijn bevoegde autoriteiten die in overeenstemming met lid 1 van onderhavig artikel zijn aangewezen om rechtstreekse toegang te hebben tot het douane-informatiesysteem. Elke wijziging van die lijst wordt ook meegedeeld aan de andere lidstaten en aan het comité als bedoeld in artikel 23. In de lijst wordt voor elke autoriteit aangegeven tot welke gegevens zij toegang kan hebben en voor welke doeleinden. Elke lidstaat zorgt voor publicatie van de lijst en elke wijziging daarvan.

Amendement 22

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 7 – lid 3

3.     In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten eenparig beslissen aan internationale of regionale organisaties toegang te verlenen tot het douane-informatiesysteem. Een dergelijke beslissing vindt plaats in de vorm van een besluit van de Raad. Bij de besluitvorming hierover houden de lidstaten rekening met de eventuele regelingen inzake wederkerigheid en de eventuele mening van de in artikel 25 bedoelde gemeenschappelijke controleautoriteit ten aanzien van de toereikendheid van de maatregelen ter bescherming van gegevens.

Schrappen

Amendement 23

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 8 – lid 1

1.   De lidstaten mogen gegevens die zijn verkregen uit het douane-informatiesysteem uitsluitend gebruiken om het in artikel 1, lid 2, omschreven doel te bereiken. Met voorafgaande toestemming van de lidstaat die de gegevens in het systeem heeft ingevoerd en met inachtneming van de door die lidstaat gestelde voorwaarden, mogen zij deze gegevens evenwel ook voor administratieve of andere doeleinden gebruiken. Dit andere gebruik moet in overeenstemming zijn met de wetten, regelingen en procedures van de lidstaat die de gegevens wenst te gebruiken; tevens dient rekening te worden gehouden met Beginsel 5.5 van Aanbeveling R (87) 15 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens in de politiesector, hierna „Aanbeveling R (87) 15” genoemd.

1.   De lidstaten , Europol en Eurojust mogen gegevens die zijn verkregen uit het douane-informatiesysteem uitsluitend gebruiken om het in artikel 1, lid 2, omschreven doel te bereiken.

Amendement 24

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 8 – lid 2

2.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 4 van dit artikel , in artikel 7, lid 3, en in de artikelen 11 en 12 mogen gegevens die zijn verkregen uit het douane-informatiesysteem uitsluitend worden gebruikt door de nationale autoriteiten in elke lidstaat die daartoe aangewezen zijn door de desbetreffende lidstaat en die uit hoofde van de wetten, regelingen en procedures van die lidstaat bevoegd zijn te handelen om het in artikel 1, lid 2, omschreven doel te bereiken.

2.   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 en 12 mogen gegevens die zijn verkregen uit het douane-informatiesysteem uitsluitend worden gebruikt door de nationale autoriteiten in elke lidstaat die daartoe aangewezen zijn door de desbetreffende lidstaat en die uit hoofde van de wetten, regelingen en procedures van die lidstaat bevoegd zijn te handelen om het in artikel 1, lid 2, omschreven doel te bereiken.

Amendement 25

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 8 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)

 

Elke wijziging van die lijst wordt ook meegedeeld aan de andere lidstaten en aan het comité als bedoeld in artikel 23. Elke lidstaat zorgt voor publicatie van de lijst en elke wijziging daarvan.

Amendement 26

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 8 – lid 4

4.     Gegevens die zijn verkregen uit het douane-informatiesysteem kunnen, met voorafgaande toestemming van de lidstaat die de gegevens in het systeem heeft ingevoerd en met inachtneming van de eventueel door die staat gestelde voorwaarden, worden doorgegeven voor gebruik door andere dan de krachtens lid 2 aangewezen nationale autoriteiten, niet-lidstaten, en internationale en regionale organisaties die de gegevens wensen te gebruiken. Elke lidstaat neemt speciale maatregelen ter beveiliging van zulke gegevens wanneer deze worden verzonden of verstrekt aan instanties buiten zijn eigen grondgebied. Bijzonderheden van dergelijke maatregelen dienen te worden doorgegeven aan de in artikel 25 genoemde gemeenschappelijke controleautoriteit.

Schrappen

Amendement 27

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 11

1.    Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk IX van dit besluit heeft de Europese Politiedienst (Europol) binnen de grenzen van zijn mandaat het recht om overeenkomstig de leden 2, 3, 4, 5 en 6 de in het douane-informatiesysteem ingevoerde gegevens op te vragen, deze rechtstreeks te raadplegen en gegevens aan het systeem toe te voegen .

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk IX van dit besluit heeft Europol binnen de grenzen van zijn mandaat het recht om een naar behoren gemotiveerd verzoek in te dienen dat aan een duidelijk geïdentificeerd personeelslid overeenkomstig de leden 2, 3, 4, 5 en 6 de in het douane-informatiesysteem ingevoerde gegevens worden meegedeeld.

2.     Indien Europol bij een bevraging van het douane-informatiesysteem een signalering aantreft, stelt Europol de signalerende lidstaat daarvan in kennis via de kanalen die daartoe zijn aangewezen in Besluit … van de Raad tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol), hierna „Europol-Besluit”1 genoemd.

De overeenkomstig alinea 1 meegedeelde gegevens worden onmiddellijk vernietigd als blijkt dat deze niet bruikbaar zijn voor een door Europol verricht lopend onderzoek, of overeenkomstig het bepaalde in artikel 14. Europol stelt de bevoegde autoriteit die de gegevens aan Europol heeft doorgegeven in kennis van de vernietiging ervan en van de redenen van vernietiging. De bevoegde autoriteit registreert deze kennisgeving.

3.     Door een bevraging van het douane-informatiesysteem verkregen informatie mag alleen worden gebruikt indien de lidstaat die de gegevens in het systeem heeft ingevoerd daarvoor toestemming geeft. Indien deze lidstaat het gebruik van deze informatie toestaat, wordt de verwerking daarvan beheerst door het Europol-Besluit. Europol mag die informatie alleen met de toestemming van de lidstaat die de gegevens in het systeem heeft ingevoerd aan andere landen en organen meedelen.

 

4.     Europol kan de betrokken lidstaten om andere inlichtingen verzoeken met inachtneming van het Europol-Besluit.

 

5.     Onverminderd de leden 3 en 4, is het Europol niet toegelaten delen van het douane-informatiesysteem waartoe hij toegang heeft, te verbinden met een computersysteem dat bestemd is voor het verzamelen en verwerken van door of bij Europol gebruikte gegevens, noch mag Europol de in eerstgenoemd systeem opgenomen gegevens naar een dergelijk systeem overdragen of enig deel van het douane-informatiesysteem downloaden of anderszins kopiëren.

 

Europol beperkt de toegang tot in het douane-informatiesysteem opgenomen gegevens tot personeel van Europol waaraan specifiek toestemming daarvoor is verleend.

 

Europol machtigt de overeenkomstig artikel 34 van het Europol-Besluit opgerichte Gemeenschappelijke controle-autoriteit om toe te zien op de activiteiten van Europol bij de uitoefening van zijn recht op toegang tot de in het douanesysteem ingevoerde gegevens en de raadpleging daarvan.

 

Amendement 28

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 11 – lid 5 bis (nieuw)

 

5 bis.     Niets in dit artikel mag worden uitgelegd als afbreuk doende aan de bepalingen van Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)  (2) (het Europol-besluit) inzake gegevensbescherming en de aansprakelijkheid voor ongeoorloofde of incorrecte verwerking van deze gegevens door personeel van Europol, dan wel aan de bevoegdheden van het krachtens voornoemd besluit opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan.

Amendement 29

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 12 – lid 1

1.    Onverminderd hoofdstuk IX hebben de nationale leden van de Europese eenheid voor justitiële samenwerking ( Eurojust ) en hun assistenten binnen de grenzen van hun mandaat het recht om overeenkomstig de leden 2, 3, 4 ,5 en 6 de in het douane-informatiesysteem ingevoerde gegevens op te vragen en deze te raadplegen.

1.   De nationale leden van Eurojust, hun plaatsvervangers , assistenten en specifiek gemachtigd personeel hebben binnen de grenzen van hun mandaat en voor de uitvoering van hun taken het recht om overeenkomstig de artikelen 1, 3, 4, 5, 6, 15, 16, 17, 18 en 19 de in het douane-informatiesysteem ingevoerde gegevens op te vragen en deze te raadplegen.

Amendement 30

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 12 – lid 2

2.   Indien een nationaal lid van Eurojust bij een bevraging van het douane-informatiesysteem een signalering aantreft , stelt dat lid de signalerende lidstaat daarvan in kennis. Uit deze bevraging verkregen informatie kan slechts met toestemming van de signalerende lidstaat aan andere landen en organen worden medegedeeld.

2.   Indien een nationaal lid van Eurojust, zijn plaatsvervangers, assistenten of specifiek gemachtigde personeelsleden bij een bevraging van het douane-informatiesysteem een overeenstemming ontdekken tussen door Eurojust verwerkte informatie en een signalering in het douane-informatiesysteem , stelt dat lid de signalerende lidstaat daarvan in kennis.

Amendement 31

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 12 – lid 3

3.   Niets in dit artikel mag worden uitgelegd als afbreuk doende aan hetgeen in Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken is bepaald inzake gegevensbescherming en de aansprakelijkheid voor ongeoorloofde of incorrecte verwerking van deze gegevens door de nationale leden van Eurojust of hun assistenten, dan wel aan de bevoegdheden van het krachtens voornoemd besluit opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan.

3.   Niets in dit artikel mag worden uitgelegd als afbreuk doende aan de bepalingen van Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake de versterking van Eurojust  (3) die betrekking hebben op gegevensbescherming en de aansprakelijkheid voor ongeoorloofde of incorrecte verwerking van deze gegevens door de nationale leden van Eurojust , hun plaatsvervangers , assistenten en specifiek gemachtigde personeelsleden , dan wel aan de bevoegdheden van het krachtens voornoemd besluit opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan.

Amendement 32

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 12 – lid 4

4.   De delen van het douane-informatiesysteem waartoe de nationale leden of hun assistenten toegang hebben, mogen niet worden verbonden met een computersysteem dat bestemd is voor het verzamelen en verwerken van de door of bij Eurojust gebruikte gegevens, en er mogen geen gegevens uit eerstgenoemd systeem naar het tweede worden overgedragen, noch mogen delen van het douane-informatiesysteem worden gedownload.

4.   De delen van het douane-informatiesysteem waartoe de nationale leden van Eurojust , hun plaatsvervangers, assistenten of specifiek gemachtigd personeel toegang hebben, mogen niet worden verbonden met een computersysteem dat bestemd is voor het verzamelen en verwerken van de door of bij Eurojust gebruikte gegevens, en er mogen geen gegevens uit eerstgenoemd systeem naar het tweede worden overgedragen, noch mogen delen van het douane-informatiesysteem worden gedownload.

Amendement 33

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 12 – lid 5

5.   De toegang tot de in het douane-informatiesysteem opgenomen gegevens wordt beperkt tot de nationale leden en hun assistenten, en strekt zich niet uit tot het personeel van Eurojust.

5.   De toegang tot de in het douane-informatiesysteem opgenomen gegevens wordt beperkt tot de nationale leden van Eurojust , hun plaatsvervangers , assistenten en specifiek gemachtigd personeel , en strekt zich niet uit tot het overige personeel van Eurojust.

Amendement 34

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 13 – lid 1

1.   Uitsluitend de gegevensverstrekkende lidstaat of Europol heeft het recht gegevens die hij in het douane-informatiesysteem heeft ingevoerd, te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren of te verwijderen .

1.   Uitsluitend de gegevensverstrekkende lidstaat heeft het recht gegevens die hij in het douane-informatiesysteem heeft ingevoerd, te wijzigen, aan te vullen, te corrigeren of te wissen .

Amendement 35

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 13 – lid 2

2.   Indien een gegevensverstrekkende lidstaat of Europol opmerkt of erop wordt gewezen dat de door hem ingevoerde gegevens feitelijk onjuist zijn, of in strijd met het onderhavige besluit zijn ingevoerd of opgeslagen, dan dient hij deze gegevens, naar gelang van het geval, te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren of te verwijderen , en de andere lidstaten en Europol hiervan in kennis te stellen.

2.   Indien een gegevensverstrekkende lidstaat opmerkt of erop wordt gewezen dat de door hem ingevoerde gegevens feitelijk onjuist zijn, of in strijd met het onderhavige besluit zijn ingevoerd of opgeslagen, dan dient hij deze gegevens, naar gelang van het geval, te wijzigen, aan te vullen, te corrigeren of te wissen , en de andere lidstaten en Eurojust hiervan in kennis te stellen.

Amendement 36

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 13 – lid 3

3.   Indien een der lidstaten of Europol aanwijzingen heeft dat een gegeven feitelijk onjuist is, of in strijd met dit besluit in het douane-informatiesysteem is ingevoerd of opgeslagen, stelt hij de gegevensverstrekkende lidstaat of Europol hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De aldus in kennis gestelde partij controleert dat gegeven en zorgt, voor zover noodzakelijk, onverwijld voor verbetering of verwijdering van dat gegeven. De gegevensverstrekkende lidstaat of Europol stelt de andere lidstaten en Europol in kennis van elke uitgevoerde verbetering of verwijdering.

3.   Indien een der lidstaten , Europol of Eurojust aanwijzingen heeft dat een gegeven feitelijk onjuist is, of in strijd met dit besluit in het douane-informatiesysteem is ingevoerd of opgeslagen, stelt hij de gegevensverstrekkende lidstaat hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De gegevensverstrekkende lidstaat controleert dat gegeven en zorgt, voor zover noodzakelijk, onverwijld voor het corrigeren of wissen van dat gegeven. De gegevensverstrekkende lidstaat stelt de andere lidstaten en Eurojust in kennis indien een gegeven is gecorrigeerd of gewist.

Amendement 37

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 13 – lid 4

4.   Wanneer een lidstaat of Europol bij het invoeren van gegevens in het douane-informatiesysteem opmerkt dat zijn signalering wat betreft inhoud of voorgestelde actie in strijd is met een eerdere signalering, stelt hij de lidstaat , dan wel Europol, die de eerdere signalering in het systeem heeft ingevoerd, onmiddellijk hiervan in kennis. De twee lidstaten dan wel de lidstaat en Europol trachten dan het probleem op te lossen. Wanneer geen overeenstemming wordt bereikt, blijft de eerste signalering behouden; die delen van de nieuwe signalering die er niet mee in strijd zijn, worden echter in het systeem ingevoerd.

4.   Wanneer een lidstaat bij het invoeren van gegevens in het douane-informatiesysteem opmerkt dat zijn signalering wat betreft inhoud of voorgestelde actie in strijd is met een eerdere signalering, stelt hij de lidstaat die de eerdere signalering in het systeem heeft ingevoerd, onmiddellijk hiervan in kennis. De twee lidstaten trachten dan het probleem op te lossen. Wanneer geen overeenstemming wordt bereikt, blijft de eerste signalering behouden; die delen van de nieuwe signalering die er niet mee in strijd zijn, worden echter in het systeem ingevoerd.

Amendement 38

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 13 – lid 5

5.   Onder voorbehoud van het bepaalde in dit besluit verbinden de lidstaten en Europol zich er onderling toe de onherroepelijke beslissingen ten uitvoer te leggen die in een lidstaat door een rechtbank, of een andere bevoegde autoriteit van die lidstaat, worden genomen over het wijzigen, aanvullen, verbeteren of verwijderen van gegevens van het douane-informatiesysteem. Ingeval zulke beslissingen van rechtbanken of andere bevoegde autoriteiten in onderscheiden lidstaten, met inbegrip van beslissingen als bedoeld in artikel 22, lid 4, met betrekking tot verbetering of verwijdering , onderling strijdig zijn, verwijdert de lidstaat , dan wel Europol, die de desbetreffende gegevens heeft ingevoerd, deze uit het systeem.

5.   Onder voorbehoud van het bepaalde in dit besluit verbinden de lidstaten zich er onderling toe de onherroepelijke beslissingen ten uitvoer te leggen die in een lidstaat door een rechtbank, of een andere bevoegde autoriteit van die lidstaat, worden genomen over het wijzigen, aanvullen, corrigeren of wissen van gegevens van het douane-informatiesysteem. Ingeval zulke beslissingen van rechtbanken of andere bevoegde autoriteiten in onderscheiden lidstaten, met inbegrip van beslissingen als bedoeld in artikel 22, lid 4, met betrekking tot corrigeren of wissen , onderling strijdig zijn, wist de lidstaat die de desbetreffende gegevens heeft ingevoerd, deze uit het systeem.

Amendement 39

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 14 – lid 1

1.   Gegevens die in het douane-informatiesysteem zijn ingevoerd worden niet langer bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij waren ingevoerd. De noodzaak deze gegevens te bewaren wordt ten minste jaarlijks getoetst door de gegevensverstrekkende lidstaat dan wel door Europol indien deze instantie ze heeft ingevoerd.

1.   Gegevens die in het douane-informatiesysteem zijn ingevoerd worden niet langer bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij waren ingevoerd. De noodzaak deze gegevens te bewaren wordt ten minste jaarlijks getoetst door de gegevensverstrekkende lidstaat.

Amendement 40

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 14 – lid 2

2.   De gegevensverstrekkende lidstaat dan wel, indien deze instantie de gegevens heeft ingevoerd, Europol, kan vóór het verstrijken van de toetsingstermijn besluiten om gegevens te bewaren tot de volgende toetsing, indien dit noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij waren ingevoerd. Onverminderd het bepaalde in artikel 22 worden de gegevens, indien niet wordt besloten deze te bewaren, automatisch verplaatst naar dat deel van het douane-informatiesysteem dat beperkt toegankelijk is in overeenstemming met het bepaalde in lid 4 van onderhavig artikel.

2.   De gegevensverstrekkende lidstaat kan vóór het verstrijken van de toetsingstermijn besluiten om gegevens te bewaren tot de volgende toetsing, indien dit noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij waren ingevoerd. Onverminderd het bepaalde in artikel 22 worden de gegevens, indien niet wordt besloten deze te bewaren, automatisch verplaatst naar dat deel van het douane-informatiesysteem dat beperkt toegankelijk is in overeenstemming met het bepaalde in lid 4 van onderhavig artikel.

Amendement 41

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 14 – lid 3

3.   De gegevensverstrekkende lidstaat , dan wel Europol indien deze instantie de gegevens heeft ingevoerd, wordt vanuit het douane-informatiesysteem één maand van tevoren automatisch in kennis gesteld van een geprogrammeerde verplaatsing van gegevens binnen het douane-informatiesysteem overeenkomstig lid 2.

3.   De gegevensverstrekkende lidstaat wordt vanuit het douane-informatiesysteem één maand van tevoren automatisch in kennis gesteld van een geprogrammeerde verplaatsing van gegevens binnen het douane-informatiesysteem overeenkomstig lid 2.

Amendement 42

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 14 – lid 4

4.   Gegevens die overeenkomstig lid 2 zijn verplaatst, blijven nog één jaar in het douane-informatiesysteem aanwezig, maar zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 22, uitsluitend toegankelijk voor een vertegenwoordiger van het comité als bedoeld in artikel 23 en voor de controleautoriteiten als bedoeld in artikel 24, lid 1, en artikel 25, lid 1 . In die periode mogen dezen de gegevens alleen raadplegen om de juistheid en de rechtmatigheid ervan te controleren; na die periode moeten de gegevens uit het systeem worden verwijderd .

4.   Gegevens die overeenkomstig lid 2 zijn verplaatst, blijven nog één jaar in het douane-informatiesysteem aanwezig, maar zijn, onverminderd het bepaalde in de artikelen 22, uitsluitend toegankelijk voor een vertegenwoordiger van het comité als bedoeld in artikel 23 en voor de controleautoriteiten als bedoeld in de artikelen 22 bis en 25 bis . In die periode mogen deze de gegevens alleen raadplegen om de juistheid en de rechtmatigheid ervan te controleren; na die periode worden de gegevens uit het systeem gewist .

Amendement 43

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 15 – lid 1

1.   Het douane-informatiesysteem omvat naast de in artikel 3 bedoelde gegevens, ook de gegevens bedoeld in dit hoofdstuk, die zijn opgenomen in een afzonderlijk bestand, hierna te noemen het „referentiebestand van onderzoeksdossiers”. Onverminderd het in dit hoofdstuk en in de hoofdstukken VII en VIII bepaalde zijn de bepalingen van dit besluit ook van toepassing op het referentiebestand van onderzoeksdossiers.

1.   Het douane-informatiesysteem omvat naast de in artikel 3 bedoelde gegevens, ook de gegevens bedoeld in dit hoofdstuk, die zijn opgenomen in een afzonderlijk bestand, hierna te noemen het „referentiebestand van onderzoeksdossiers”. Onverminderd het in dit hoofdstuk en in de hoofdstukken VII en VIII bepaalde zijn de bepalingen van dit besluit ook van toepassing op het referentiebestand van onderzoeksdossiers. De uitzonderingen in artikel 21, lid 3, zijn niet van toepassing.

Amendement 44

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 15 – lid 2

2.   Het referentiebestand van onderzoeksdossiers heeft tot doel de ingevolge artikel 7 aangewezen nationale autoriteiten van een lidstaat die bevoegd zijn voor onderzoek op douanegebied, en die een onderzoek starten of hebben gestart naar één of meer personen of bedrijven, in staat te stellen na te gaan welke bevoegde autoriteiten van andere lidstaten onderzoek verrichten of verricht hebben naar die personen of bedrijven, teneinde door informatie over het bestaan van onderzoeksdossiers de in artikel 1, lid 2, genoemde doelen te bereiken.

2.   Het referentiebestand van onderzoeksdossiers heeft tot doel de ingevolge artikel 7 aangewezen nationale autoriteiten van een lidstaat die bevoegd zijn voor onderzoek op douanegebied, en die een onderzoek starten of hebben gestart naar één of meer personen of bedrijven, alsmede Europol en Eurojust in staat te stellen na te gaan welke bevoegde autoriteiten van andere lidstaten onderzoek verrichten of verricht hebben naar die personen of bedrijven, teneinde door informatie over het bestaan van onderzoeksdossiers de in artikel 1, lid 2, genoemde doelen te bereiken.

Amendement 45

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 15 – lid 3 – alinea 1 en alinea 2, inleidende formule

3.   Ten behoeve van het referentiebestand van onderzoeksdossiers doet iedere lidstaat aan de andere lidstaten en aan het in artikel 23 bedoelde comité een lijst toekomen van ernstige overtredingen van zijn nationale wetten.

3.   Ten behoeve van het referentiebestand van onderzoeksdossiers doet iedere lidstaat aan de andere lidstaten , Europol en Eurojust en aan het in artikel 23 bedoelde comité een lijst toekomen van ernstige overtredingen van zijn nationale wetten.

Die lijst omvat alleen ernstige overtredingen die worden bestraft:

Die lijst omvat alleen ernstige overtredingen die worden bestraft:

Amendement 46

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 15 – lid 3 – letter b

(b)

met een boete van ten minste 15 000 EUR .

(b)

met een boete van ten minste 25 000 EUR .

Amendement 47

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 16 – lid 1 – inleidende formule

1.    De bevoegde autoriteiten voeren teneinde de in artikel 15, lid 2, genoemde doeleinden te bereiken , in het referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied gegevens uit onderzoeksdossiers in. Deze gegevens omvatten uitsluitend de volgende categorieën:

1.    Gegevens uit onderzoeksdossiers worden uitsluitend voor de in artikel 15, lid 2, genoemde doeleinden ingevoerd in het referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied. Deze gegevens omvatten uitsluitend de volgende categorieën:

Amendement 49

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 17

Een lidstaat is in specifieke gevallen niet verplicht de in artikel 16 bedoelde gegevens in te voeren, indien en zolang dat schade berokkent aan de openbare orde of andere wezenlijke belangen, met name op het gebied van gegevensbescherming van de betrokken lidstaat.

Een lidstaat is in specifieke gevallen niet verplicht de in artikel 16 bedoelde gegevens in te voeren, indien en zolang dat de openbare orde of andere wezenlijke belangen zou schaden, met name wanneer dat een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de eigen openbare veiligheid of die van een andere lidstaat of een derde land zou inhouden; of wanneer andere essentiële belangen van gelijk belang in het geding zijn, of wanneer die signaleringen de rechten van individuen ernstig kunnen schaden of een lopend onderzoek in gevaar kunnen brengen.

Amendement 50

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 18 – lid 2 – letter b

(b)

voor bedrijven: de handelsnaam en/of de in het handelsverkeer gebruikte handelsnaam en/of het BTW-nummer en/of het identificatienummer voor de accijnsrechten en/of en het adres .

(b)

voor bedrijven: de handelsnaam en/of de in het handelsverkeer gebruikte handelsnaam en/of het adres en/of het BTW-nummer en/of het identificatienummer voor de accijnsrechten.

Amendement 51

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 19 – lid 1 – letter b

(b)

gegevens over onderzoeksdossiers die de vaststelling van een overtreding behelzen, maar die nog niet geleid hebben tot een veroordeling of een boete, worden niet langer dan zes jaar bewaard;

(b)

gegevens over onderzoeksdossiers die de vaststelling van een overtreding behelzen, maar die nog niet geleid hebben tot een veroordeling of een boete, worden niet langer dan drie jaar bewaard;

Amendement 52

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 20

1.     Elke lidstaat die voornemens is om persoonsgegevens te ontvangen uit of in te voeren in het douane-informatiesysteem, neemt uiterlijk op … de nodige bepalingen aan ter verwezenlijking van een niveau van bescherming van persoonsgegevens dat ten minste gelijk is aan het niveau dat voortvloeit uit de beginselen van het Verdrag van Straatsburg van 1981.

Kaderbesluit 2008/977/JBZ geldt voor de bescherming van de gegevensuitwisseling overeenkomstig dit besluit, tenzij in dit besluit anders is bepaald.

2.     Een lidstaat mag alleen dan persoonsgegevens ontvangen uit of invoeren in het douane-informatiesysteem wanneer de maatregelen ter bescherming van dergelijke gegevens, als bedoeld in lid 1, op het grondgebied van die lidstaat van kracht zijn geworden. De lidstaat dient tevens, in overeenstemming met artikel 24, vooraf een nationale controleautoriteit of -autoriteiten te hebben aangewezen.

 

3.     Teneinde de juiste toepassing van de in dit besluit vervatte bepalingen ter bescherming van persoonsgegevens te garanderen, wordt het douane-informatiesysteem in elk der lidstaten beschouwd als een nationaal gegevensbestand dat is onderworpen aan de in lid 1 bedoelde nationale bepalingen en de eventuele stringentere bepalingen van dit besluit.

 

Amendement 53

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 21 – lid 1

1.    Onder voorbehoud van artikel 8, lid 1, draagt elke lidstaat er zorg voor dat het volgens zijn wetten, regelingen en procedures niet is toegestaan om persoonsgegevens uit het douane-informatiesysteem te gebruiken voor andere dan de in artikel 1, lid 2, omschreven doelen.

Schrappen

Amendement 54

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 21 – lid 3

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 8, lid 1, mogen gegevens die door andere lidstaten in het douane-informatiesysteem zijn ingevoerd, hieruit niet naar andere nationale databestanden worden gekopieerd behalve naar systemen voor risicobeheer die gebruikt worden om nationale douanecontroles te sturen of naar een systeem voor operationele analyse dat gebruikt wordt om acties te coördineren.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 8, lid 1, worden gegevens die door andere lidstaten in het douane-informatiesysteem zijn ingevoerd, hieruit niet naar andere nationale databestanden gekopieerd behalve naar systemen voor risicobeheer die gebruikt worden om nationale douanecontroles te sturen of naar een systeem voor operationele analyse dat gebruikt wordt om acties te coördineren. Deze kopieën mogen worden gemaakt voor zover zij voor specifieke gevallen of onderzoeken nodig zijn.

Amendement 55

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 21 – lid 4

4.   In de twee in lid 3 genoemde uitzonderingsgevallen zijn alleen door de nationale autoriteiten van de lidstaten aangewezen analisten gemachtigd de uit het douane-informatiesysteem afkomstige persoonsgegevens te verwerken, mits dit gebeurt in het kader van een systeem voor risicobeheer dat gebruikt wordt om nationale douanecontroles te sturen, of in het kader van een systeem voor operationele analyse dat gebruikt wordt om acties te coördineren.

4.   In de twee in lid 3 genoemde uitzonderingsgevallen zijn alleen door de nationale autoriteiten van de lidstaten gemachtigde analisten bevoegd de uit het douane-informatiesysteem afkomstige persoonsgegevens te verwerken, mits dit gebeurt in het kader van een systeem voor risicobeheer dat gebruikt wordt om nationale douanecontroles te sturen, of in het kader van een systeem voor operationele analyse dat gebruikt wordt om acties te coördineren.

Amendement 56

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 21 – lid 7

7.   Persoonsgegevens die uit het douane-informatiesysteem zijn gekopieerd, mogen slechts bewaard worden gedurende de tijd die nodig is voor het bereiken van het doel waarvoor zij waren gekopieerd. De noodzaak deze gegevens te bewaren wordt ten minste jaarlijks getoetst door de partner in het douane-informatiesysteem die deze gegevens heeft gekopieerd. De opslagtermijn is niet langer dan tien jaar. Persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor analysedoeleinden , worden onmiddellijk gewist of anoniem gemaakt.

7.   Persoonsgegevens die uit het douane-informatiesysteem zijn gekopieerd, mogen slechts bewaard worden gedurende de tijd die nodig is voor het bereiken van het doel waarvoor zij waren gekopieerd. De noodzaak deze gegevens te bewaren wordt ten minste jaarlijks in het douane-informatiesysteem getoetst door de lidstaat die deze gegevens heeft gekopieerd. De opslagtermijn is niet langer dan tien jaar. Persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de operationele analyse , worden onmiddellijk gewist of anoniem gemaakt.

Amendement 57

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 22 – lid 1

1.    De rechten van personen met betrekking tot de persoonsgegevens in het douane-informatiesysteem, in het bijzonder het recht van kennisneming , worden uitgeoefend in overeenstemming met de wetten, regelingen en procedures van de lidstaat waarin op deze rechten een beroep wordt gedaan.

De rechten van personen met betrekking tot de persoonsgegevens in het douane-informatiesysteem, in het bijzonder het recht van toegang tot en corrigeren, wissen of afschermen van gegevens , worden uitgeoefend in overeenstemming met de wetten, regelingen en procedures tot uitvoering van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de lidstaat waarin op deze rechten een beroep wordt gedaan. De toegang wordt geweigerd indien deze weigering noodzakelijk en evenredig is om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan lopend nationaal onderzoek of tijdens de periode van onopvallende controles of melding van waarneming. Wanneer wordt onderzocht of een weigeringsgrond van toepassing is, wordt rekening gehouden met de legitieme belangen van de betrokkene.

Voor zover aldus bepaald in de wetten, regelingen en procedures van de betrokken lidstaat, besluit de in artikel 23 bedoelde nationale controleautoriteit of gegevens zullen worden meegedeeld en welke procedures daarvoor moeten worden gevolgd.

 

Een lidstaat die de betrokken gegevens niet heeft verstrekt, mag pas gegevens mededelen nadat hij de gegevensverstrekkende lidstaat gelegenheid heeft gegeven een standpunt in te nemen.

 

Amendement 58

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 22 – lid 2

2.     Een lidstaat tot welke een verzoek om kennisneming van persoonsgegevens wordt gericht, wijst dit verzoek af indien de kennisneming de uitvoering kan schaden van de juridische taak genoemd in de signalering op grond van artikel 5, lid 1, dan wel met het doel de rechten en vrijheden van anderen te beschermen. Kennisneming wordt in ieder geval geweigerd tijdens de periode van onopvallende controles of melding van waarneming, evenals tijdens de periode gedurende welke de operationele analyse van de gegevens of het administratieve of strafrechtelijke onderzoek loopt.

Schrappen

Amendement 59

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 22 – lid 3

3.    In elke lidstaat kan een persoon, in overeenstemming met de wetten, regelingen en procedures van die lidstaat, persoonsgegevens die op hemzelf betrekking hebben, doen verbeteren of verwijderen, indien die gegevens feitelijk onjuist zijn of indien zij in het douane-informatiesysteem werden ingevoerd of zijn opgeslagen in strijd met het doel als omschreven in artikel 1, lid 2, van dit besluit of met het bepaalde in artikel 5 van het Verdrag van Straatsburg van 1981.

Schrappen

Amendement 60

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 22 – lid 4 – alinea 1 – letter c bis (nieuw)

 

(c bis)

persoonsgegevens te doen afschermen;

Amendement 61

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 22 – lid 4 – alinea 2

De betrokken lidstaten verbinden zich er onderling toe om onherroepelijke beslissingen van een rechtbank of een andere bevoegde autoriteit met betrekking tot a), b) en c) van dit lid ten uitvoer te leggen.

De betrokken lidstaten verbinden zich er onderling toe om , onverminderd artikel 29, onherroepelijke beslissingen van een rechtbank of een andere bevoegde autoriteit met betrekking tot a), b) en c) van dit lid ten uitvoer te leggen.

Amendement 62

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 22 – lid 5

5.     Het feit dat in dit artikel en in artikel 13, lid 5, sprake is van een „onherroepelijke beslissing” houdt niet in dat een lidstaat verplicht is om beroep aan te tekenen tegen een beslissing van een rechtbank of een andere bevoegde autoriteit.

Schrappen

Amendement 63

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 22 bis (nieuw)

 

Artikel 22 bis

Elke lidstaat belast een nationale controleautoriteit of nationale controleautoriteiten, verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens, met het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op dergelijke gegevens in het douane-informatiesysteem overeenkomstig Kaderbesluit 2008/977/JBZ.

Amendement 64

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 23 – lid 3

3.   Overeenkomstig titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie brengt het comité jaarlijks verslag uit aan de Raad over de doeltreffendheid en de goede werking van het douane-informatiesysteem en doet, voor zover noodzakelijk, aanbevelingen daaromtrent.

3.   Overeenkomstig titel VI van het EU-Verdrag betreffende de Europese Unie brengt het comité jaarlijks verslag uit aan de Raad over de doeltreffendheid en de goede werking van het douane-informatiesysteem en doet, voor zover noodzakelijk, aanbevelingen daaromtrent. Het verslag wordt ter kennisgeving toegestuurd aan het Europees Parlement.

Amendement 65

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 24

Artikel 24

1.    Elke lidstaat belast een nationale controleautoriteit of -autoriteiten, verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens, met het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op dergelijke gegevens in het douane-informatiesysteem.

De controleautoriteiten dienen, in overeenstemming met hun respectieve nationale wetgeving, op onafhankelijke wijze toezicht uit te oefenen en controles te verrichten teneinde te garanderen dat de verwerking en het gebruik van de in het douane-informatiesysteem opgenomen gegevens de rechten van de betrokkene niet schenden. Voor dit doel hebben de controleautoriteiten toegang tot het douane-informatiesysteem.

2.     Een ieder kan elke nationale controleautoriteit verzoeken persoonsgegevens in het douane-informatiesysteem die op hemzelf betrekking hebben en het gebruik dat van deze gegevens is of wordt gemaakt, te controleren. Dit recht wordt uitgeoefend overeenkomstig de wetten, regelingen en procedures van de lidstaat waar het verzoek is ingediend. Wanneer de gegevens door een andere lidstaat zijn ingevoerd, geschiedt de controle in nauw overleg met de nationale controleautoriteit van die lidstaat.

Schrappen

Amendement 66

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 25

Artikel 25

1.     Er wordt een gemeenschappelijke controleautoriteit opgericht Deze bestaat uit twee vertegenwoordigers van elke lidstaat, die afkomstig zijn van de onafhankelijke nationale controleautoriteit of -autoriteiten van die lidstaat.

2.     De gemeenschappelijke controleautoriteit vervult haar taak in overeenstemming met het bepaalde in dit besluit en in het Verdrag van Straatsburg van 1981, daarbij rekening houdend met Aanbeveling R (87) 15.

3.     De gemeenschappelijke controleautoriteit is bevoegd om toezicht te houden op het functioneren van het douane-informatiesysteem, een onderzoek in te stellen naar toepassings- of interpretatiemoeilijkheden die zich kunnen voordoen bij het functioneren van het systeem en naar mogelijke problemen in verband met de uitoefening van het onafhankelijke toezicht door de nationale controleautoriteiten van de lidstaten, of bij de uitoefening van rechten van kennisneming door personen, alsmede voorstellen te formuleren teneinde tot gezamenlijke oplossingen voor problemen te komen.

4.     Voor de vervulling van haar taken heeft de gemeenschappelijke controleautoriteit toegang tot het douane-informatiesysteem.

5.     De gemeenschappelijke controleautoriteit rapporteert aan de autoriteiten waaraan de nationale controleautoriteiten rapporteren.

Schrappen

Amendement 67

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 25 bis (nieuw)

 

Artikel 25 bis

1.     De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming houdt toezicht op de activiteiten van de Commissie in verband met het douane-informatiesysteem. De taken en bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 46 en 47 van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4)zijn dienovereenkomstig van toepassing.

 

2.     De nationale toezichthoudende autoriteiten en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming werken, elk binnen hun eigen bevoegdheden en in het kader van hun eigen verantwoordelijkheden, actief samen en zorgen voor een gecoördineerd toezicht op het douane-informatiesysteem.

 

3.     Daartoe komen de nationale toezichthoudende autoriteiten en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming elk jaar ten minste eenmaal bijeen. De kosten en logistieke ondersteuning van deze bijeenkomsten zijn voor rekening van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming. Om de twee jaar wordt een activiteitenverslag toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Amendement 68

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 26 – lid 1 – letter a

(a)

door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor wat betreft de terminals van het douane-informatiesysteem in hun respectieve staten;

(a)

door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wat betreft de terminals van het douane-informatiesysteem in hun respectieve lidstaten en door Europol en Eurojust ;

Amendement 69

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 26 – lid 2 – inleidende formule

2.   In het bijzonder treffen de bevoegde autoriteiten en het comité als bedoeld in artikel 23 maatregelen:

2.   In het bijzonder treffen de bevoegde autoriteiten , Europol, Eurojust en het comité als bedoeld in artikel 23 maatregelen:

Amendement 70

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 26 – lid 2 – letter d bis (nieuw)

 

(d bis)

om te waarborgen dat degenen die bevoegd zijn om het douane-informatiesysteem te raadplegen, uitsluitend toegang hebben tot de gegevens waarop hun toegangsbevoegdheid betrekking heeft, en uitsluitend met persoonlijke en unieke gebruikersidentiteiten en geheime toegangsprocedures (controle op de toegang tot de gegevens);

Amendement 71

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 26 – lid 2 – letter e

(e)

om te waarborgen dat, met betrekking tot het gebruik van het douane-informatiesysteem, bevoegde personen uitsluitend recht van toegang hebben tot gegevens die binnen hun bevoegdheid vallen;

Schrappen

Amendement 72

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 26 – lid 2 – letter e bis (nieuw)

 

(e bis)

om te waarborgen dat alle autoriteiten met toegangsrecht tot het douane-informatiesysteem profielen opstellen waarin de taken en verantwoordelijkheden worden omschreven van de personen die bevoegd zijn om gegevens in te zien, in te voeren, te corrigeren, te wissen en te doorzoeken, en deze profielen desgevraagd en onverwijld ter beschikking te stellen aan de nationale toezichthoudende autoriteiten als bedoeld in artikel 22 bis (personeelsprofielen);

Amendement 73

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 26 – lid 2 – letter h bis (nieuw)

 

(h bis)

om de doelmatigheid van de in dit lid bedoelde beveiligingsmaatregelen doorlopend te controleren en met betrekking tot deze interne controle de nodige organisatorische maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de voorschriften van dit besluit worden nageleefd (interne controle).

Amendement 74

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 28 – lid 1

1.   Elke lidstaat is verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en rechtmatigheid van de gegevens die hij in het douane-informatiesysteem heeft ingevoerd. Elke lidstaat is ook verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde in artikel 5 van het Verdrag van Straatsburg van 1981.

1.   Elke lidstaat ziet erop toe dat de gegevens die hij in het douane-informatiesysteem invoert overeenkomstig artikel 3, artikel 4, lid 1, en artikel 8 van Kaderbesluit 2008/977/JBZ nauwkeurig, actueel, volledig en betrouwbaar zijn en op rechtmatige wijze zijn ingevoerd.

Amendement 75

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 28 – lid 2

2.   Elke lidstaat is, in overeenstemming met zijn wetten, regelingen en procedures , aansprakelijk voor de schade die een persoon door het gebruik van het douane-informatiesysteem in de betrokken lidstaat lijdt. Dit is eveneens het geval wanneer de schade werd veroorzaakt doordat de gegevensverstrekkende lidstaat in het systeem onjuiste gegevens , dan wel gegevens in strijd met dit besluit, heeft ingevoerd.

2.   Elke lidstaat is, in overeenstemming met zijn wetgeving , aansprakelijk voor elke schade die een persoon door het gebruik van het douane-informatiesysteem lijdt. Dit geldt eveneens wanneer de schade is veroorzaakt doordat een lidstaat in het systeem onjuiste gegevens heeft ingevoerd of op onrechtmatige wijze gegevens heeft ingevoerd of opgeslagen.

Amendement 76

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 28 – lid 3

3.   Indien de lidstaat tegen welke een rechtsvordering wordt ingesteld in verband met onjuiste gegevens, niet de lidstaat is die de gegevens heeft verstrekt, trachten de betrokken lidstaten overeenstemming te bereiken over de vraag of de gegevensverstrekkende lidstaat al dan niet een deel van de betaalde schadevergoeding aan de andere lidstaat dient terug te betalen. De aldus overeengekomen bedragen worden op verzoek terugbetaald.

3.   Indien een ontvangende lidstaat schadevergoeding uitkeert voor schade ten gevolge van het gebruik van onnauwkeurige, door een andere lidstaat in het douane-informatiesysteem ingevoerde gegevens, betaalt de lidstaat die de onnauwkeurige gegevens heeft ingevoerd het bedrag van de schadevergoeding terug aan de ontvangende lidstaat, waarbij eventuele aan de ontvangende lidstaat toe te schrijven fouten in aanmerking worden genomen.

Amendement 77

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 28 – lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.     Europol en Eurojust zijn aansprakelijk overeenkomstig de voorschriften die bij hun oprichting zijn vastgelegd.

Amendement 79

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 31

De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale recht uiterlijk met dit besluit in overeenstemming is.

De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale recht uiterlijk op 1 juli 2011 met dit besluit in overeenstemming is.

Amendement 80

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 32

Dit besluit vervangt met ingang van …* de Overeenkomst met betrekking tot de toepassing van informatica voor douanedoeleinden, het Protocol van 12 maart 1999 betreffende het toepassingsgebied van het witwassen van opbrengsten in de overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied, alsmede betreffende de opneming van het registratienummer van het vervoermiddel in de overeenkomst (hierna „protocol betreffende het toepassingsgebied van het witwassen van opbrengsten” genoemd) en het Protocol van 8 mei 2003 vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie tot wijziging, wat betreft de vorming van een referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied, van de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied (hierna „protocol betreffende de oprichting van een referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied” genoemd).

Dit besluit vervangt met ingang van 1 juli 2011 de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied, het Protocol van 12 maart 1999 betreffende het toepassingsgebied van het witwassen van opbrengsten in de overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied, alsmede betreffende de opneming van het registratienummer van het vervoermiddel in de overeenkomst (hierna „protocol betreffende het toepassingsgebied van het witwassen van opbrengsten” genoemd) en het Protocol van 8 mei 2003, vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, tot wijziging, wat betreft de vorming van een referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied, van de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied (hierna „protocol betreffende de oprichting van een referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied” genoemd).

Amendement 81

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 32 – alinea 1 bis (nieuw)

 

De in het eerste lid bedoelde overeenkomst en protocollen komen derhalve vanaf de datum van toepassing van dit besluit te vervallen.

Amendement 82

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 33

Tenzij in dit besluit anders bepaald worden met ingang van de maatregelen met het oog op de toepassing van de Overeenkomst met betrekking tot de toepassing van informatica voor douanedoeleinden en de protocollen betreffende het toepassingsgebied van het witwassen van opbrengsten en betreffende de oprichting van een referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied, ingetrokken.

Tenzij in dit besluit anders bepaald, worden met ingang van 1 juli 2011 de maatregelen met het oog op de toepassing van de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied en de protocollen betreffende het toepassingsgebied van het witwassen van opbrengsten en betreffende de oprichting van een referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied, ingetrokken.

Amendement 83

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 34

Artikel 34

Geschillen tussen lidstaten over de uitlegging of de toepassing van dit besluit worden, met het oog op een oplossing, in een eerste fase in de Raad besproken volgens de procedure van titel VI van het Verdrag.

Indien binnen zes maanden geen oplossing is gevonden, kan de zaak door een bij het geschil betrokken partij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd.

Schrappen

Amendement 84

Initiatief van de Franse Republiek

Artikel 35 – lid 2

2.   Het is van toepassing met ingang van

2.   Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2011 .


(1)   PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(2)   PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(3)   PB L 138 van 4.6.2009, blz. 14.

(4)   PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


Woensdag, 25 november 2009

21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/150


Woensdag, 25 november 2009
Etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie ***II

P7_TA(2009)0086

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (14639/6/2009 – C7-0287/2009 – 2008/0221(COD))

2010/C 285 E/33

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14639/6/2009 – C7-0287/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0779),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2009)0348),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 72 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0076/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;

2.

neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaring van de Commissie;

3.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag te ondertekenen;

5.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 22.4.2009, P6_TA(2009)0248.


Woensdag, 25 november 2009
BIJLAGE

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

„De Commissie steunt het gebruik van communautaire instrumenten zoals het Programma Intelligente energie voor Europa om een bijdrage te leveren tot initiatieven die eindgebruikers bewuster maken van de voordelen van bandenetikettering.

Tegen juni 2012 zal de Commissie op haar website ec.europa een geharmoniseerde brandstofbesparingscalculator ter beschikking stellen en informatie publiceren waarin alle onderdelen van het bandenetiket worden uitgelegd, met name aan consumentenorganisaties en bandenfabrikanten.”


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/151


Woensdag, 25 november 2009
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering: België – textielsector en Ierland – Dell

P7_TA(2009)0087

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2009)0515 – C7-0208/2009 – 2009/2135(BUD))

2010/C 285 E/34

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0515 – C7-0208/2009),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EGF),

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0044/2009),

A.

overwegende dat de Europese Unie de nodige wetgeving- en begrotingsinstrumenten heeft ingesteld om bijkomende steun te verlenen aan werknemers die te lijden hebben onder de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om deze werknemers bij hun herintrede op de arbeidsmarkt te begeleiden,

B.

overwegende dat de bijstand van de Europese Unie aan ontslagen werknemers dynamisch van aard moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk beschikbaar moet worden gesteld, overeenkomstig de op het overleg van 17 juli 2008 aangenomen gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en met inachtneming van het IIA van 17 mei 2006 bij besluiten tot beschikbaarstelling van middelen uit het Fonds,

C.

overwegende dat België en Ierland om steun gevraagd hebben in verband met ontslagen in de textielsector in de Belgische provincies van West- en Oost-Vlaanderen (3) en Limburg (4) en in de computerindustrie in de Ierse graafschappen Limerick, Clare en North Tipperary alsook in de stad Limerick (5),

D.

overwegende dat voor beide aanvragen voldaan is aan de criteria die zijn vastgelegd in de verordening tot oprichting van het EGF,

E.

overwegende dat de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken aanvullende informatie heeft gevraagd aan de Commissie voor wat de Ierse aanvraag betreft,

1.

verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de beschikbaarstelling van middelen uit het EGF te bespoedigen;

2.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het fonds, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering werkloos geworden zijn;

3.

onderstreept dat de Europese Unie alles in het werk moet stellen om de gevolgen van de wereldwijde economische en financiële crisis op te vangen; benadrukt in dit verband dat het EGF een essentiële rol kan vervullen bij de herintegratie van ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt;

4.

beklemtoont dat het EGF in overeenstemming met artikel 6 van de EGF-verordening moet bijdragen tot de hertewerkstelling van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EGF afkomstige steun niet in de plaats mag komen van acties waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

5.

herinnert de Commissie eraan in het kader van de beschikbaarstelling van middelen uit het EGF geen systematische overschrijving van betalingskredieten uit het Europees Sociaal Fonds aan te wenden, aangezien het EGF is opgericht als een op zichzelf staand specifiek hulpmiddel met eigen doelstellingen en deadlines;

6.

brengt in herinnering dat de werking en de toegevoegde waarde van het EGF in de context van de algemene evaluatie van de op basis van het IIA van 17 mei 2006 ingevoerde programma's en andere instrumenten moet worden beoordeeld, in het kader van de begrotingsherziening van het meerjarig financieel kader 2007-2013;

7.

stelt vast dat de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken na evaluatie van het voorstel van de Commissie geen bezwaren heeft geuit betreffende de Belgische aanvragen, maar de Commissie om verduidelijkende informatie heeft verzocht voor wat de Ierse aanvraag (Dell) betreft; vestigt echter de aandacht op de suggesties 1 tot en met 6 in het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken;

8.

zal nagaan wat de implicaties zijn van het antwoord van de Commissie alvorens een definitief besluit te nemen over het wetgevings- en het begrotingsinstrument;

9.

verwacht van de Commissie dat zij de balans opmaakt van de actuele problemen en haar voorstellen voor besluiten inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het EGF voortaan in afzonderlijke documenten indient (één voorstel voor een besluit per aanvraag van een lidstaat);

10.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

11.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.

(3)  EGF/2009/004 BE/textiel Oost- en West-Vlaanderen.

(4)  EGF/2009/005 BE/textiel Limburg.

(5)  EGF/2009/008 IE/Dell.


Woensdag, 25 november 2009
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2009

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1), en met name punt 28,

gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2), en met name op artikel 12, lid 3,

gelet op het voorstel van de Commissie,

overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF) is opgericht om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.

(2)

Het EFG staat sinds 1 mei 2009 ook open voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(3)

Het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 staat uitgaven uit het EGF toe binnen het jaarlijkse maximum van 500 miljoen EUR.

(4)

Op 5 mei 2009 diende België twee aanvragen in om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen in verband met gedwongen ontslagen in de textielsector. Deze aanvragen zijn in overeenstemming met de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 vastgelegde voorschriften voor de bepaling van de financiële steun. De Commissie stelt bijgevolg voor een bedrag van 9 198 874 EUR ter beschikking te stellen.

(5)

Op 29 juni 2009 diende Ierland een aanvraag in voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG in verband met gedwongen ontslagen in de computerindustrie. Deze aanvraag is in overeenstemming met de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 vastgelegde voorschriften voor de bepaling van de financiële steun. De Commissie stelt bijgevolg voor een bedrag van 14 831 050 EUR ter beschikking te stellen.

(6)

Er moeten dus middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om te voorzien in een financiële bijdrage voor de door België en Ierland ingediende aanvragen.

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 wordt uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering 24 029 924 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg op,

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Donderdag, 26 november 2009

21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/156


Donderdag, 26 november 2009
Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2011) *

P7_TA(2009)0094

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2011) (COM(2009)0254 – C7-0054/2009 – 2009/0072(CNS))

2010/C 285 E/35

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0254),

gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0054/2009),

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0077/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

is van mening dat het in het wetgevingsvoorstel vermelde indicatieve referentiebedrag verenigbaar moet zijn met de maxima van subrubriek 3b van het meerjarig financieel kader 2007-2013, en wijst erop dat het jaarlijkse bedrag in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure zal worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit;

3.

onderstreept dat de financiering van nieuwe activiteiten niet ten koste mag gaan van bestaande programma's of eventuele andere initiatieven;

4.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

5.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een beschikking

Overweging -1 (nieuw)

 

(-1)

Het Verdrag voorziet in het burgerschap van de Unie, dat een aanvulling vormt op het nationale burgerschap van de lidstaten en een belangrijk element vormt bij het versterken en beschermen van het proces van Europese integratie.

Amendement 2

Voorstel voor een beschikking

Overweging -1 bis (nieuw)

 

(-1 bis)

Het aanmoedigen van actief burgerschap is essentieel voor de versterking van de samenhang en de ontwikkeling van de democratie en de rol van Europa in de wereld.

Amendement 3

Voorstel voor een beschikking

Overweging -1 ter (nieuw)

 

(-1 ter)

Met het „Europees Jaar van vrijwilligersactiviteiten ter bevordering van actief burgerschap” wordt benadrukt dat vrijwilligerswerk een van de belangrijkste uitingen van actief burgerschap en democratie is, waarbij Europese waarden zoals solidariteit en non-discriminatie in praktijk worden gebracht en aldus wordt bijgedragen aan de harmonieuze ontwikkeling van Europese samenlevingen.

Amendement 4

Voorstel voor een beschikking

Overweging 1

(1)

De Gemeenschap en de lidstaten beogen de bevordering van de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen met het oog op een hoog werkgelegenheidsniveau en de bestrijding van sociale uitsluiting.

(1)

De Gemeenschap en de lidstaten beogen de bevordering van de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen met het oog op een hoog werkgelegenheidsniveau en de bestrijding van sociale uitsluiting door maatregelen te nemen voor verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en positieve praktijken, bevordering van innovatieve benaderingen en evaluatie van ervaringen .

Amendement 5

Voorstel voor een beschikking

Overweging 3

(3)

Vrijwilligerswerk vorm t een niet-formele leerervaring die zowel de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en -competenties als een belangrijke vorm van actieve burgerparticipatie mogelijk maakt . Door vrijwilligers van alle leeftijden uitgevoerde acties zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van de democratie, een van de basisbeginselen van de Europese Unie, en dragen bij aan de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen en aan de sociale samenhang .

(3)

Vrijwilligersactiviteiten vormen een rijke en niet-formele leerervaring die de ontwikkeling van beroeps - en sociale vaardigheiden en competenties mogelijk maken en bijdragen aan de solidariteit. Door vrijwilligers van alle leeftijden uitgevoerde acties zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van de democratie, – en speciaal de participerende democratie – een van de basisbeginselen van de Europese Unie, en voor de bevordering van de mensenrechten binnen en buiten de Europese Unie.Vrijwilligersactiviteiten kunnen bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling en het welzijn van personen en de harmonieuze ontwikkeling van de Europese samenlevingen waar het gaat om solidariteit, sociale insluiting en welvaart. Vrijwilligerswerk en vrijwillige activiteiten mogen echter niet in de plaats van betaalde arbeid komen. Wel dienen de door vrijwilligers gedane uitgaven volledig te worden terugbetaald.

Amendement 6

Voorstel voor een beschikking

Overweging 3 bis (nieuw)

 

(3 bis)

De term „vrijwilligersactiviteiten” verwijst naar alle vormen van vrijwillige, al dan niet formele, informele of op beroepseducatie gerichte activiteiten, die iemand uit vrije wil, naar eigen keuze en om eigen redenen zonder winstoogmerk verricht.Zij komen ten goede aan de individuele vrijwilliger, gemeenschappen en de samenleving als geheel. Zij vormen ook een middel waarmee personen en verenigingen menselijke, sociale of ecologische noden en problemen kunnen aanpakken, vooral wanneer er een beroep op wordt gedaan om noodsituaties het hoofd te bieden die de samenleving als geheel raken, en zij worden vaak verricht ter ondersteuning van non-profitorganisaties of een gemeenschapsinitiatief. Vrijwilligerswerk komt niet in de plaats van betaald professioneel werk maar heeft met zijn sociale en culturele doelstellingen een meerwaarde voor de samenleving.

Amendement 7

Voorstel voor een beschikking

Overweging 4

(4)

In snel veranderende samenlevingen moet ervoor worden gezorgd dat de doeltreffendheid van de infrastructuur ter ondersteuning van de vrijwilligers meer mensen in staat stelt aan vrijwilligers activiteiten deel te nemen. Het is daarom belangrijk dat het intercollegiale leren en de uitwisseling van goede praktijken op communautair niveau worden ondersteund.

(4)

In snel veranderende samenlevingen moet worden gezorgd voor doelmatige ondersteuning en maatregelen ten behoeve van vrijwilligersactiviteiten, om meer mensen in staat te stellen aan zulke activiteiten deel te nemen.Het is daarom belangrijk dat het intercollegiale leren en de uitwisseling en ontwikkeling van goede praktijken op communautair, nationaal, regionaal en lokaal niveau worden ondersteund, onder meer door efficiënte samenwerkingssystemen en netwerken tussen vrijwilligersorganisaties op te zetten, en wel met name door inrichting van een webportaal .

Amendement 8

Voorstel voor een beschikking

Overweging 5

(5)

De Intergouvernementele Conferentie van 1997 heeft Verklaring 38 betreffende vrijwilligerswerk goedgekeurd, die aan de slotakte van het Verdrag van Amsterdam is gehecht en waarin de belangrijke bijdrage van het vrijwilligerswerk aan de ontwikkeling van de sociale solidariteit wordt erkend.

(5)

De Intergouvernementele Conferentie van 1997 heeft Verklaring 38 betreffende vrijwilligerswerk goedgekeurd, die aan de slotakte van het Verdrag van Amsterdam is gehecht en waarin de belangrijke bijdrage van het vrijwilligerswerk aan de ontwikkeling van de sociale solidariteit en de bevordering van samenwerking tussen vrijwilligers van verschillende generaties wordt erkend.

Amendement 9

Voorstel voor een beschikking

Overweging 12

(12)

Vrijwilligers werk kom t aan de orde in verscheidene communautaire programma's die gericht zijn op de mobiliteit van vrijwilligers , zoals het vrijwilligerswerk van het programma „Jeugd in actie”, het programma „Een leven lang leren” en het programma „Europa voor de burgers”.

(12)

V rijwilligersactiviteiten komen aan de orde in verscheidene communautaire programma's en netwerken die gericht zijn op de mobiliteit in de vrijwilligersactiviteiten van mensen van alle leeftijden, zoals het vrijwilligerswerk van het programma „Jeugd in actie”, het programma „Een leven lang leren” en het programma „Europa voor de burgers”. Gezien het horizontale karakter van vrijwilligerswerk zal vrijwilligerswerk synergieën tussen die programma’s creëren .

Amendement 10

Voorstel voor een beschikking

Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis)

Vrijwilligerswerk is van essentieel belang voor de bevordering van een actief burgerschap, stimulering van burgerorganisaties en versterking van de solidariteit.

Amendement 11

Voorstel voor een beschikking

Overweging 13

(13)

Er bestaat een grote verscheidenheid a an vrijwilligersactiviteiten in Europa, die in stand moet worden gehouden en verder moet worden ontwikkeld.

(13)

Er bestaat een grote verscheidenheid en een lange traditie v an vrijwilligersactiviteiten in Europa, die in stand moet worden gehouden en verder moet worden ontwikkeld , onder meer door oprichting van een grensoverschrijdend netwerk van vrijwilligersorganisaties in de verschillende lidstaten dat een permanent platform moet bieden voor de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken.

Amendement 12

Voorstel voor een beschikking

Overweging 13 bis (nieuw)

 

(13 bis)

Het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk is een goede gelegenheid om de lidstaten aan te moedigen om rechtszekerheid voor vrijwilligers te creëren met betrekking tot hun rechtspositie.

Amendement 13

Voorstel voor een beschikking

Overweging 13 ter (nieuw)

 

(13 ter)

De EU heeft een belangrijke rol in de bevordering, ontwikkeling en ondersteuning van vrijwilligersactiviteiten overal in de Unie.Het is echter belangrijk dat de diversiteit in het vrijwilligerswerk in de afzonderlijke lidstaten wordt erkend en gerespecteerd.

Amendement 14

Voorstel voor een beschikking

Overweging 14

(14)

Vrijwilligerswerk kan bijdragen aan de harmonieuze ontwikkeling van de Europese samenlevingen. Vrijwilligersactiviteiten vormen een rijke niet-formele leerervaring die de beroepsvaardigheden en -competenties vergroot, bijdraagt tot inzetbaarheid en een gevoel van solidariteit, sociale vaardigheden ontwikkelt, de integratie in de samenleving bevordert en de burgerparticipatie stimuleert.

(14)

Vrijwilligerswerk kan bijdragen aan de harmonieuze ontwikkeling van de Europese samenlevingen , door bevordering van de maatschappelijke integratie, sociaal welzijn, bestrijding van racisme en vooroordelen en bevordering van de interculturele en interreligieuze dialoog .

Amendement 15

Voorstel voor een beschikking

Overweging 14 bis (nieuw)

 

(14 bis)

Iedereen moet de kans krijgen om aan vrijwilligerswerk te doen.Om persoonlijke ontwikkeling en participatie te bevorderen, moeten asielzoekers, vluchtelingen en legaal in het land wonende immigranten meer kansen krijgen om een rol te spelen in vrijwilligerswerk, met name wanneer zij geen betaald werk mogen verrichten.

Amendement 16

Voorstel voor een beschikking

Overweging 14 ter (nieuw)

 

(14 ter)

Vrijwilligersactiviteiten vormen een rijke informele leerervaring die de beroepsvaardigheden en -kennis vergroot, bijdraagt tot professionele inzetbaarheid door vergemakkelijking van de herintegratie op de arbeidsmarkt, sociale vaardigheden ontwikkelt en persoonlijke ontwikkeling en welzijn van personen bevordert.

Amendement 17

Voorstel voor een beschikking

Overweging 14 quater (nieuw)

 

(14 quater)

Vrijwilligerswerk kan aan armoedebestrijding en sociale en economische ontwikkeling bijdragen door acties in de Europese Unie en in derde landen.

Amendement 18

Voorstel voor een beschikking

Overweging 14 quinquies (nieuw)

 

(14 quinquies)

In het kader van hun strategie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen werkgevers vrijwilligerswerk steunen en aanmoedigen.

Amendement 19

Voorstel voor een beschikking

Overweging 15

(15)

Desondanks wordt het potentieel van het vrijwilligerswerk nog niet volledig benut.Een Europees Jaar van het vrijwilligerswerk zal de mogelijkheid bieden om in een Europese context aan te tonen dat vrijwilligerswerk de burgerparticipatie vergroot. Het kan het saamhorigheidsgevoel van de burgers en hun inzet in de samenleving helpen versterken op alle niveaus – lokaal, regionaal, nationaal en Europees.

(15)

Desondanks wordt het potentieel van het vrijwilligerswerk nog niet volledig benut. Bovendien ontbrak het op Europees niveau tot nog toe aan formele erkenning voor het werk van degenen die in hun vrije tijd vrijwilligerswerk doen. Een Europees Jaar van het vrijwilligerswerk zal dan ook de mogelijkheid bieden om in een Europese context aan te tonen dat vrijwilligerswerk de burgerparticipatie vergroot. Het kan het saamhorigheidsgevoel onder de burgers en hun inzet in de samenleving helpen versterken op alle niveaus – lokaal, regionaal, nationaal en Europees – en de lidstaten aanmoedigen om discriminatie te bestrijden door buitenlandse ingezetenen, met inbegrip van asielzoekers, in alle lidstaten de mogelijkheid te bieden als vrijwilliger voor non-profitorganisaties te werken of onbetaald werk te verrichten.

Amendement 20

Voorstel voor een beschikking

Overweging 15 bis (nieuw)

 

(15 bis)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om bureaucratische verplichtingen die vrijwilligers bij het verrichten van vrijwilligerswerk hinderen, tot een minimum te beperken.

Amendement 21

Voorstel voor een beschikking

Overweging 15 ter (nieuw)

 

(15 ter)

Het Europees Jaar van de vrijwilligers moet de fundamentele rol van vrijwilligersactiviteiten opnieuw bevestigen, en tevens de lidstaten eraan herinneren dat vrijwilligerswerk niet kan dienen om in fundamentele behoeften te voorzien waarin normaalgesproken wordt voorzien door de sociale diensten, en ook niet in de plaats van het overheidsoptreden mag komen.

Amendement 22

Voorstel voor een beschikking

Overweging 16

(16)

In 2011 zal het tien jaar geleden zijn dat het Internationaal Jaar van de vrijwilligers van de Verenigde Naties in 2001 is gehouden.

(16)

Vijf december is de Internationale Dag van het vrijwilligerswerk en in 2011 zal het tien jaar geleden zijn dat het Internationaal Jaar van de vrijwilligers van de Verenigde Naties in 2001 is gehouden.

Amendement 23

Voorstel voor een beschikking

Overweging 16 bis (nieuw)

 

(16 bis)

Afgezien van zijn maatschappelijke betekenis heeft vrijwilligerswerk ook een economische waarde en levert het een belangrijke bijdrage aan de economie.

Amendement 24

Voorstel voor een beschikking

Overweging 16 ter (nieuw)

 

(16 ter)

Vrijwilligerswerk speelt een belangrijke rol in de milieubescherming en civiele bescherming, en deze bijdragen moeten erkend en ondersteund worden, vooral in de nieuwe democratieën van de EU.

Amendement 25

Voorstel voor een beschikking

Overweging 16 quater (nieuw)

 

(16 quater)

De erkenning van het vrijwilligerswerk als een aangewezen activiteit om kennis en vaardigheden op te doen, bijvoorbeeld via YOUTHPASS met een koppeling naar EUROPASS, zal ervoor zorgen dat vrijwilligerswerk niet als een alternatief voor officiële opleidingen wordt beschouwd maar als een aanvulling hierop;bovendien vergemakkelijkt het de mobiliteit van vrijwilligers.

Amendement 26

Voorstel voor een beschikking

Overweging 16 quinquies (nieuw)

 

(16 quinquies)

Acceptatie van de bijdrage van vrijwilligerstijd als cofinanciering (bijdragen in natura) van Europese en nationale projecten zou een tastbare erkenning betekenen van de waarde van vrijwilligerswerk, en zou voor vrijwilligersorganisaties de uitvoering van hun activiteiten vergemakkelijken.

Amendement 27

Voorstel voor een beschikking

Artikel 1

Het jaar 2011 wordt uitgeroepen tot het „Europees Jaar van het vrijwilligers werk ” (hierna „het Europees Jaar” genoemd).

Het jaar 2011 wordt uitgeroepen tot het „Europees Jaar van vrijwilligersactiviteiten die actief burgerschap bevorderen ” (hierna „het Europees Jaar” genoemd).

(Dit amendement geldt voor de hele tekst.)

Amendement 28

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 1

Het algemene doel van het Europees Jaar is het aanmoedigen en ondersteunen – met name door de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken – van de door de lidstaten, de lokale en regionale autoriteiten en het maatschappelijke middenveld geleverde inspanningen om gunstige voorwaarden voor het vrijwilligerswerk in de Europese Unie te scheppen.

Het algemene doel van het Europees Jaar is het aanmoedigen en ondersteunen – met name door de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken alsmede de bevordering van innovatieve benaderingen en de evaluatie van ervaringen – van de door de Europese Unie, de lidstaten en de lokale en regionale autoriteiten geleverde inspanningen om in het maatschappelijke middenveld gunstige voorwaarden voor het vrijwilligerswerk in de Europese Unie te scheppen, en om de zichtbaarheid van het vrijwilligerswerk in de Europese Unie te vergroten en het belang ervan te onderstrepen .

Amendement 29

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2 – punt 1

1.

Totstandbrenging van een stimulerende omgeving voor vrijwilligerswerk in de EU – verankeren van vrijwilligerswerk als onderdeel van de bevordering van de burgerparticipatie en de intermenselijke activiteiten in een EU-context.

1.

Totstandbrenging van een stimulerende omgeving voor vrijwilligerswerk in de EU – verankeren van vrijwilligerswerk als onderdeel van de bevordering van de burgerparticipatie , het partnerschap en de intermenselijke activiteiten in een EU-context.

Amendement 30

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2 – punt 2

2.

Versterking van de positie van de vrijwilligersorganisaties en verbetering van de kwaliteit van het vrijwilligerswerk – vergemakkelijken van het vrijwilligerswerk en aanmoedigen van netwerking, mobiliteit, samenwerking en synergieën tussen vrijwilligersorganisaties en andere sectoren in een EU-context.

2.

Versterking van de positie van de vrijwilligersorganisaties wat hun doelstellingen, prioriteiten en autonomie betreft en verbetering van de kwaliteit van het vrijwilligerswerk – bevorderen van het vrijwilligerswerk en van de toegang van vrijwilligersorganisaties tot voldoende duurzame financiering door netwerking, mobiliteit, samenwerking en synergieën tussen vrijwilligersorganisaties en andere sectoren zonder winstoogmerk in een EU-context; door aanmoediging van initiatieven in menselijke en ecologische noodsituaties, waarbij het er zowel om gaat noodsituaties te voorkomen en ermee om te gaan als vrijwilligers naar behoren te scholen om met spoedgevallen om te gaan en deze effectief het hoofd te bieden; en door vrijwilligerswerk op permanente basis mogelijk te maken. De zorgplicht die vrijwilligersorganisaties hebben ten aanzien van hun vrijwilligers moet wettelijk worden vastgelegd en adequate bescherming inhouden in de vorm van maatregelen op het gebied van verzekering, gezondheid en veiligheid alsmede opleiding.

Amendement 31

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2 – punt 3

3.

Beloning en erkenning van vrijwilligersactiviteiten – aanmoedigen van passende prikkels voor personen, ondernemingen en vrijwilligersorganisaties en verkrijgen van een systematischere erkenning door beleidsmakers, maatschappelijke organisaties en werkgevers op EU-niveau en in de lidstaten van in het kader van vrijwilligerswerk ontwikkelde vaardigheden en competenties.

3.

Beloning en erkenning van vrijwilligersactiviteiten – aanmoedigen van passende prikkels voor personen, ondernemingen en vrijwilligersorganisaties – onder andere een adequate socialezekerheidsdekking voor vrijwilligers door een verzekering tegen ongevallen en persoonlijke aansprakelijkheid tijdens de duur van de vrijwilligersactiviteiten, alsook een daadwerkelijke erkenning van verworven vaardigheden door validering van ervaring en gelijkwaardigheidserkenning ten behoeve van opleiding en vooruitzichten op de arbeidsmarkt – en verkrijgen van een systematischere erkenning door beleidsmakers, maatschappelijke organisaties en werkgevers op EU-niveau en in de lidstaten van in het kader van vrijwilligerswerk ontwikkelde vaardigheden en competenties.

Amendement 32

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2 – punt 3 bis (nieuw)

 

3 bis.

Aanmoediging van internationale en Europese solidariteit door het bevorderen van vrede, noord-zuidsamenwerking en milieubescherming, en erkenning van de op solidariteit gebaseerde sociale economie via vrijwilligerswerk.

Amendement 33

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2 – punt 4

4.

Bewustmaking van de waarde en het belang van vrijwilligerswerk – bewustmaken van de betrokkenen van het belang van vrijwilligerswerk als uiting van burgerparticipatie die bijdraagt aan kwesties die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle lidstaten, zoals een harmonieuze maatschappelijke ontwikkeling en economische samenhang.

4.

Bewustmaking van de waarde en het belang van vrijwilligerswerk – bewustmaken van de betrokkenen van het belang van vrijwilligerswerk als uiting van burgerparticipatie die bijdraagt aan kwesties die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle lidstaten, zoals een harmonieuze maatschappelijke ontwikkeling en sociaal- economische samenhang, en bevorderen van vrijwilligersactiviteiten om deze voor de burgers aantrekkelijker te maken zodat zij meer bij maatschappelijke activiteiten kunnen worden betrokken.

Amendement 34

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2 – punt 4 bis (nieuw)

 

4 bis.

Opstelling van een witboek over vrijwilligerswerk – bevorderen van een gunstig klimaat voor vrijwilligerswerk in de EU.

Amendement 35

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2 – punt 4 ter (nieuw)

 

4 ter.

Aanmoediging tot erkenning van succesvol vrijwilligerswerk binnen en tussen de lidstaten, zodat goede praktijken en succesvolle strategieën voor vrijwilligerswerk gemakkelijk in de hele Europese Unie kunnen worden verspreid.

Amendement 36

Voorstel voor een beschikking

Artikel 3 – lid 1

1.   De maatregelen die moeten worden genomen om de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, omvatten de volgende op Europees, nationaal en regionaal of lokaal niveau georganiseerde initiatieven in verband met de doelstellingen van het Europees Jaar:

1.   De maatregelen die moeten worden genomen om de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, omvatten de volgende op Europees, nationaal en regionaal of lokaal niveau georganiseerde initiatieven in verband met de doelstellingen van het Europees Jaar:

uitwisseling van ervaringen en goede praktijken;

uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, met name door efficiënte samenwerkingssystemen en netwerken tussen vrijwilligersorganisaties;

verspreiding van de resultaten van desbetreffende studies en onderzoeken;

 

conferenties, evenementen en initiatieven ter bevordering van het debat over en de bewustmaking van het belang en de waarde van vrijwilligerswerk en tot huldiging van het werk van de vrijwilligers ;

conferenties, evenementen en initiatieven ter bevordering van de dialoog , innovatieve benaderingen en evaluatie van ervaringen.B ewustmaking van het belang en de waarde van vrijwilligerswerk en stimulering van transnationale netwerken met het oog op actieve discussie;

informatie- en promotiecampagnes om sleutelboodschappen te verspreiden.

informatie- en promotiecampagnes om sleutelboodschappen te verspreiden met name door gebruikmaking van nieuwe media en internet en opzetten van een daarvoor bestemd Europees webportaal;

 

ontwerpen en creëren van een Europese internetdatabank van alle actoren, belanghebbenden en organisaties die bij een bepaalde vorm van vrijwilligerswerk betrokken zijn, met vermelding van hun voltooide en aan de gang zijnde projecten en hun toekomstige initiatieven, met het oog op betere onderlinge networking en communicatie;

 

bevordering van het gebruik van vrijwilligerstijd als cofinanciering voor Europese projecten;

Amendement 37

Voorstel voor een beschikking

Artikel 4 – alinea 2

Elke lidstaat zorgt ervoor dat voornoemd orgaan een breed scala aan belanghebbenden op nationaal, regionaal en lokaal niveau naar behoren bij de uitvoering van het Europees Jaar betrekt .

Elke lidstaat zorgt ervoor dat voornoemd orgaan een breed scala aan belanghebbenden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gedurende het hele Europese Jaar naar behoren bij de uitvoering ervan betrekt, met name bij het opstellen van het nationale werkprogramma en de nationale maatregel(en) . De middelen die voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Jaar zijn uitgetrokken, worden toegewezen aan maatschappelijke organisaties die rechtstreeks bij vrijwilligerswerk betrokken zijn. In elk nationaal programma moet bijzondere aandacht worden besteed aan het vereenvoudigen van de administratieve procedures, onder meer door kleine verenigingen met beperkte middelen gemakkelijker toegang te geven tot financiering.

Amendement 38

Voorstel voor een beschikking

Artikel 5 – alinea 4

De lidstaten, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's zullen bij de activiteiten worden betrokken.

De lidstaten, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's zullen nauw bij de activiteiten worden betrokken , zodat de meerwaarde wordt verkregen die een uitwisseling van beste praktijken op communautair niveau, ook tussen de EU-instellingen, kan bieden .

Amendement 39

Voorstel voor een beschikking

Artikel 7 – lid 1

1.   De begroting voor de uitvoering van deze beschikking voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 bedraagt 6 000 000 EUR .

1.   De begroting voor de uitvoering van deze beschikking voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 bedraagt 10 000 000EUR .

Amendement 40

Voorstel voor een beschikking

Artikel 7 – lid 2

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financiële kader.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financiële kader , zonder dat de financiering van andere onder subrubriek 3b vallende programma’s of activiteiten daaronder mag lijden .

Amendement 41

Voorstel voor een beschikking

Artikel 8

De Commissie kan voor de uitvoering van het Europees Jaar samenwerken met relevante internationale organisaties, in het bijzonder met de Verenigde Naties en de Raad van Europa, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de deelname van de EU zichtbaar wordt gemaakt.

De Commissie kan voor de uitvoering van het Europees Jaar samenwerken met relevante internationale organisaties, in het bijzonder met de Verenigde Naties en de Raad van Europa, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de deelname van de EU zichtbaar wordt gemaakt , en kan ook actie ondernemen om andere internationale organisaties aan te moedigen om de vrijwilligerswerkdimensie wereldwijd te bevorderen . In samenwerking met deze organisaties bevordert de Commissie programma's voor internationaal vrijwilligerswerk die tot doel hebben de uitwisseling van beste praktijken inzake vrijwilligerswerk in derde landen aan te moedigen.

Amendement 42

Voorstel voor een beschikking

Artikel 9

De Commissie zorgt tezamen met de lidstaten voor de nodige samenhang tussen de in deze beschikking vastgestelde maatregelen en andere communautaire, nationale en regionale projecten en initiatieven die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar.

De Commissie zorgt tezamen met de lidstaten voor de nodige samenhang en complementariteit tussen de in deze beschikking vastgestelde maatregelen en andere communautaire programma’s en acties , nationale en regionale projecten en initiatieven die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar.

Amendement 43

Voorstel voor een beschikking

Bijlage – punt A – punt 1

1.

Informatie- en promotiecampagnes, omvattende:

1.

Informatie- en promotiecampagnes, omvattende:

evenementen met hoge zichtbaarheid en fora voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken;

evenementen met hoge zichtbaarheid en fora voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, waarbij prioriteit uitgaat naar jumelage- en mobiliteitsprogramma’s, met deelname van Europese organisaties of instanties die actief zijn op het gebied van vrijwilligerswerk, vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en vakbonden, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;

wedstrijd met of zonder prijzen;

 

samenwerking met de particuliere sector, omroeporganisaties en andere media als partners bij de verspreiding van informatie over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ;

samenwerking met de particuliere sector, omroeporganisaties en andere media als partners bij de verspreiding van informatie over vrijwilligersactiviteiten en het Europees Jaar;

productie van in de gehele Gemeenschap verkrijgbaar materiaal en instrumenten om de belangstelling van het publiek te wekken;

productie van in de gehele Gemeenschap verkrijgbaar materiaal en instrumenten om de belangstelling van het publiek te wekken;

maatregelen om bekendheid te geven aan de resultaten van de communautaire programma’s en het profiel ervan te vergroten, projecten en initiatieven die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ;

maatregelen om bekendheid te geven aan de resultaten van de communautaire programma’s en het profiel ervan te vergroten, projecten en initiatieven die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar;

de oprichting van een informatiewebsite over Europa, met een portaal voor initiatiefnemers van projecten in verband met vrijwilligerswerk om hen door de diverse communautaire programma’s en initiatieven te loodsen.

de oprichting van een informatiewebsite over Europa, met een portaal voor initiatiefnemers van projecten in verband met vrijwilligerswerk om hen door de diverse communautaire programma’s en initiatieven te loodsen, die moet dienen als permanent platform voor interactieve samenwerking tussen verschillende belanghebbende partijen;

 

verbetering van de zichtbaarheid van de bijdrage van vrijwilligerswerk aan het nationaal inkomen en van de gevolgen hiervan voor de samenleving, door vrijwilligerswerk als aparte categorie in de statistische berekeningen van Eurostat op te nemen, satellietrekeningen over organisaties zonder winstoogmerk op te stellen en onbetaald vrijwilligerswerk in deze satellietrekeningen op te nemen en door middel van de jaarlijkse internationale dag van het vrijwilligerswerk op 5 december, erkend door de Verenigde Naties sinds 1985.

Amendement 44

Voorstel voor een beschikking

Bijlage – punt A – punt 2 – streepje 1

onderzoeken en studies op communautair niveau voor de beoordeling van en de rapportage over de voorbereiding, de doeltreffendheid, het effect en de langetermijnmonitoring van het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk .

onderzoeken en studies op communautair niveau voor de beoordeling van en de rapportage over de voorbereiding, de doeltreffendheid en het effect van het Europees Jaar en voor het leggen van de basis voor langetermijnmonitoring en de vervolgaandacht op deze punten.

Amendement 45

Voorstel voor een beschikking

Bijlage – punt C – alinea 1

Elke nationale coördinator dient een enkele aanvraag voor communautaire financiering in. Die subsidieaanvraag bevat een beschrijving van het werkprogramma van de coördinator en de te financieren actie ter bevordering van het Europees Jaar.De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een gedetailleerde begroting waarin de totale kosten van de voorgestelde initiatieven /het voorgestelde werkprogramma en het bedrag en de bronnen van medefinanciering worden aangegeven. De communautaire subsidie kan maximaal 80 % van de totale kosten bedragen.

Elk nationaal coördinatieorgaan dient een enkele aanvraag voor communautaire financiering in. Die subsidieaanvraag bevat een in constant overleg met de vrijwilligersorganisaties opgestelde beschrijving van de prioriteiten en het werkprogramma van het coördinatieorgaan of de te financieren actie(s) ter bevordering van het Europees Jaar.De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een gedetailleerde begroting waarin de totale kosten van de voorgestelde actie(s) /het voorgestelde werkprogramma en het bedrag en de bronnen van medefinanciering worden aangegeven. De communautaire subsidie kan maximaal 80 % van de totale kosten bedragen. Een mogelijkheid van bijdragen in natura moet worden toegestaan in de lidstaten waar het wetgeving dat toestaat.

Amendement 46

Voorstel voor een beschikking

Bijlage – punt C – alinea 2

De Commissie stelt de indicatieve bedragen die beschikbaar zijn voor de subsidie voor elke nationale coördinator en de termijn voor de indiening van de aanvragen vast. De criteria moeten rekening houden met de bevolking, de kosten van levensonderhoud en een vastgesteld bedrag per lidstaat om een minimumniveau van activiteiten te garanderen.

De Commissie stelt de indicatieve bedragen die beschikbaar zijn voor de subsidie voor elke nationale coördinerende instantie en de termijn voor de indiening van de aanvragen vast. De criteria moeten rekening houden met de bevolking, de kosten van levensonderhoud en een vastgesteld bedrag per lidstaat om een minimumniveau van activiteiten te garanderen.

Amendement 47

Voorstel voor een beschikking

Bijlage – punt C – alinea 4

De werkprogramma's/acties omvatten:

De werkprogramma's/acties omvatten:

(a)

vergaderingen en evenementen in verband met de doelstellingen van het Europees Jaar, waaronder nationale evenementen voor het lanceren en promoten van het Europees Jaar, het bewerkstelligen van een katalysatoreffect en het bieden van een open ruimte voor een debat over concrete initiatieven;

(a)

vergaderingen en evenementen in verband met de doelstellingen van het Europees Jaar, waaronder nationale evenementen voor het lanceren en promoten van het Europees Jaar, het bewerkstelligen van een katalysatoreffect en het bieden van een open ruimte voor een debat over concrete initiatieven;

(b)

seminars voor wederzijds leren op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

(b)

conferenties en thematische seminars op nationaal, regionaal en lokaal niveau die onderling leren en de uitwisseling van goede praktijken mogelijk maken ;

(c)

informatie-, onderwijs- en promotiecampagnes op nationaal, regionaal en lokaal niveau, waaronder de organisatie van prijzen en wedstrijden ;

(c)

informatie, onderzoeksactiviteiten en relevante studies, onderwijs- en promotiecampagnes op nationaal, regionaal en lokaal niveau,

(d)

samenwerking met de media.

(d)

samenwerking met de particuliere en niet-overheidssector en de media bij het verspreiden van informatie over het Europees Jaar en bij het ondernemen van op vrijwilligers gerichte acties met het oog op een dialoog op lange termijn over kwesties in verband met vrijwilligerswerk en beroepsopleidingsactiviteiten, zodat de activiteiten ook na het einde van het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk 2011 blijven nawerken.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/170


Donderdag, 26 november 2009
Overeenkomst EG/Oekraïne voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied *

P7_TA(2009)0095

Commissie industrie, onderzoek en energie Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne (COM(2009)0182 – C7-0018/2009 – 2009/0062(CNS))

2010/C 285 E/36

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2009)0182),

gelet op artikel 170, artikel 300, lid 2, eerste alinea, en artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0018/2009),

gelet op artikel 55, artikel 46, lid 1, en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0074/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de verlenging van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Oekraïne.


21.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/171


Donderdag, 26 november 2009
Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie (IPEEC) en Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie bij het Internationaal Energieagentschap *

P7_TA(2009)0096

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening door de Europese Gemeenschap van het „Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie” (IPEEC) en het „Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake Energie-efficiëntie bij het Internationaal Energieagentschap” (COM(2009)0438 – C7-0219/2009 – 2009/0119(CNS))

2010/C 285 E/37

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2009)0438),

gelet op artikel 175, lid 1, artikel 300, lid 3, eerste alinea, en artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0219/2009),

gelet op artikel 55, artikel 90, lid 8, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0075/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de ondertekening van het referentiekader en het memorandum;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Internationaal Energieagentschap.