ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/1 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 19 mei 2014
betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe
(2014/334/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 23 juli 2007 is de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe en de Europese Gemeenschap (hierna „partnerschapsovereenkomst” genoemd) door de Raad goedgekeurd bij Verordening (EG) nr. 894/2007 (1). |
(2) |
De geldigheid van het vorige protocol (2) tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst verstrijkt op 12 mei 2014. |
(3) |
De Unie heeft met de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe onderhandeld over een nieuw protocol voor een periode van vier jaar, waarbij aan de vaartuigen van de Unie vangstmogelijkheden worden geboden in de wateren waarover de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe de soevereiniteit of de jurisdictie voor visserijaangelegenheden heeft. Na afloop van de onderhandelingen is op 19 december 2013 een nieuw protocol geparafeerd. |
(4) |
Om de continuïteit van de visserijactiviteiten van vaartuigen van de Unie te verzekeren, is het de bedoeling het nieuwe protocol voorlopig toe te passen, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan. De voorlopige toepassing vindt plaats met ingang van de datum waarop het protocol wordt ondertekend, maar niet vóór de datum waarop het vorige protocol verstrijkt, |
(5) |
Het nieuwe protocol dient te worden ondertekend, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt namens de Unie machtiging verleend voor de ondertekening van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe (hierna „protocol” genoemd), onder voorbehoud van de sluiting van dit protocol.
De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.
Artikel 3
Het protocol wordt met ingang van de datum van ondertekening (3) ervan, en op zijn vroegst op 13 mei 2014, voorlopig toegepast overeenkomstig artikel 14 van het protocol, in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting ervan noodzakelijke procedures.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
A. TSAFTARIS
(1) Verordening (EG) nr. 894/2007 van de Raad van 23 juli 2007 betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek São Tomé en Príncipe en de Europese Gemeenschap (PB L 205 van 7.8.2007, blz. 35).
(2) Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe (PB L 136 van 24.5.2011, blz. 5).
(3) De datum van ondertekening van het protocol wordt door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/3 |
PROTOCOL
tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe
Artikel 1
Geldigheidsduur en vangstmogelijkheden
1. De krachtens artikel 5 van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij aan de Europese Unie verleende vangstmogelijkheden worden voor een op de datum van voorlopige toepassing van het protocol ingaande periode van vier jaar vastgesteld voor de vangst van over grote afstanden trekkende soorten (soorten opgenomen in bijlage 1 bij het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties van 1982), met uitzondering van de door de ICCAT beschermde of verboden soorten.
2. De vangstmogelijkheden worden toegewezen aan:
a) |
28 vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen; |
b) |
6 vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug. |
3. Lid 1 is van toepassing onder voorbehoud van de artikelen 5, 6, 7 en 8 van dit protocol.
4. Overeenkomstig artikel 6 van de overeenkomst mogen vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie voeren, slechts visserijactiviteiten in de wateren van Sao Tomé en Principe uitoefenen indien daarvoor in het kader van dit protocol een vismachtiging (visvergunning) is afgegeven.
Artikel 2
Financiële tegenprestatie — Betalingswijze
1. De in artikel 7 van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij bedoelde financiële tegenprestatie wordt, voor de in artikel 1 bepaalde periode, vastgesteld op 2 805 000 EUR.
2. De financiële tegenprestatie omvat:
a) |
een jaarlijks bedrag voor de toegang tot de EEZ van Sao Tomé en Principe van 385 000 EUR voor de eerste drie jaar en 350 000 EUR voor het vierde jaar, hetgeen overeenkomt met een referentietonnage van 7 000 ton per jaar, en |
b) |
een specifiek bedrag van 325 000 EUR per jaar gedurende vier jaar voor de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het sectorale visserijbeleid van Sao Tomé en Principe. |
3. Lid 1 is van toepassing onder voorbehoud van de artikelen 3, 4, 5, 7 en 8 van dit protocol en de artikelen 12 en 13 van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij.
4. De Europese Unie betaalt de in lid 1 bedoelde financiële tegenprestatie van 710 000 EUR per jaar gedurende de eerste drie jaar en van 675 000 EUR voor het vierde jaar, hetgeen overeenkomt met het totaal van de in lid 2, onder a) en b), bedoelde jaarlijkse bedragen.
5. Indien de vaartuigen van de Europese Unie in de wateren van Sao Tomé en Principe in totaal meer dan het in lid 2 bedoelde referentietonnage vangen, wordt het totale bedrag van de jaarlijkse financiële tegenprestatie de eerste drie jaar met 55 EUR per extra ton en het vierde jaar met 50 EUR per extra ton verhoogd. De Europese Unie mag jaarlijks evenwel niet meer betalen dan het dubbele van het in lid 2, onder a), vermelde bedrag. Indien vaartuigen van de Europese Unie meer vangen dan de met het dubbele van het jaarlijkse totaalbedrag overeenstemmende hoeveelheid, wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.
6. Voor het eerste jaar vindt de betaling uiterlijk negentig (90) dagen na de datum van voorlopige toepassing van het protocol plaats, en voor de volgende jaren uiterlijk op de verjaardag van het protocol.
7. De benutting van de in lid 2, onder a), bedoelde financiële tegenprestatie is de exclusieve bevoegdheid van de autoriteiten van Sao Tomé en Principe.
8. De in lid 2 van dit artikel bedoelde financiële tegenprestatie wordt overgemaakt op een rekening van het ministerie van Financiën bij de Centrale Bank van Sao Tomé en Principe en de in lid 2, onder b), bedoelde financiële tegenprestatie, die voor sectorale steun is bestemd, wordt ter beschikking van het directoraat Visserij gesteld. De gegevens van de bankrekening worden jaarlijks door de autoriteiten van Sao Tomé en Principe aan de Commissie meegedeeld.
Artikel 3
Bevordering van een duurzame en verantwoorde visserij in de wateren van Sao Tomé en Principe
1. De partijen stellen uiterlijk drie (3) maanden na de inwerkingtreding van dit protocol in de in artikel 9 van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij bedoelde gemengde commissie een meerjarig sectoraal programma en de daarbij behorende uitvoeringsbepalingen vast, waarin het volgende is bepaald:
a) |
de op meerjarige en jaarbasis vastgestelde richtsnoeren voor het gebruik van het in artikel 2, lid 2, onder b), genoemde deel van de financiële tegenprestatie; |
b) |
de doelstellingen die op meerjarige en jaarbasis moeten worden bereikt om op termijn tot een duurzame en verantwoorde visserij te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de prioriteiten in het nationale visserijbeleid van Sao Tomé en Principe en andere beleidsterreinen die met de totstandbrenging van een duurzame en verantwoorde visserij verband houden of deze kunnen beïnvloeden, met name op het gebied van ambachtelijke visserij, toezicht, controle en de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij; |
c) |
de criteria en de procedures voor de jaarlijkse beoordeling van de resultaten. |
2. Voorstellen tot wijziging van het meerjarige sectorale programma moeten door de partijen in de gemengde commissie worden goedgekeurd.
3. De autoriteiten van Sao Tomé en Principe kunnen elk jaar besluiten een extra bedrag bovenop het in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde deel van de financiële tegenprestatie toe te wijzen aan de uitvoering van het meerjarenprogramma. Deze toewijzing moet uiterlijk twee (2) maanden vóór de verjaardag van het protocol aan de Europese Unie worden meegedeeld.
4. Beide partijen verrichten elk jaar een beoordeling van de resultaten van de uitvoering van het meerjarige sectorale programma. Wanneer uit deze beoordeling blijkt dat de rechtstreeks uit het in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde deel van de financiële tegenprestatie gefinancierde doelstellingen niet op bevredigende wijze verwezenlijkt zijn, behoudt de Europese Commissie zich het recht voor om dit deel te herzien, om zodoende het bedrag dat is bestemd voor de uitvoering van het programma aan te passen aan de behaalde resultaten.
Artikel 4
Wetenschappelijke samenwerking met het oog op verantwoorde visserij
1. Beide partijen verbinden zich ertoe een verantwoorde visserij in de wateren van Sao Tomé en Principe te bevorderen zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren aanwezig zijn.
2. Gedurende de looptijd van dit protocol verbinden de Europese Unie en Sao Tomé en Principe zich ertoe om samen te werken bij het toezicht op de toestand van de visbestanden in de visserijzone van Sao Tomé en Principe.
3. Beide partijen verbinden zich ertoe in de Centraal-Afrikaanse regio de samenwerking op het gebied van verantwoorde visserij te bevorderen. Beide partijen verbinden zich ertoe de aanbevelingen en resoluties van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (ICCAT) in acht te nemen.
4. Overeenkomstig artikel 4 van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij plegen de partijen, op basis van de aanbevelingen en de resoluties van de ICCAT en het beste beschikbare wetenschappelijke advies, overleg in de in artikel 9 van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij bedoelde gemengde commissie om maatregelen voor een duurzaam beheer van de onder dit protocol vallende visbestanden vast te stellen die van belang zijn voor de activiteiten van de EU-vaartuigen.
Artikel 5
Herziening, in onderlinge overeenstemming, van de vangstmogelijkheden en technische maatregelen
1. De in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden kunnen in onderlinge overeenstemming worden herzien, mits de door de ICCAT vastgestelde aanbevelingen en resoluties bevestigen dat deze herziening het duurzame beheer van de onder dit protocol vallende visbestanden verzekert. De in artikel 2, lid 2, onder a), bedoelde financiële tegenprestatie wordt dan evenredig herzien pro rata temporis. Het door de Europese Unie betaalde jaarlijkse totaalbedrag van de financiële tegenprestatie mag evenwel niet meer bedragen dan het dubbele van het in artikel 2, lid 2, onder a), genoemde bedrag.
2. Zo nodig kan de gemengde commissie de bepalingen inzake de voorwaarden voor de uitoefening van de visserij en de voorwaarden voor de toepassing van het onderhavige protocol en de bijlage daarbij onderzoeken en in onderling overleg aanpassen.
Artikel 6
Nieuwe vangstmogelijkheden
1. De autoriteiten van Sao Tomé en Principe kunnen de Europese Unie vragen de mogelijkheid tot bevissing van niet onder dit protocol vallende visbestanden in overweging te nemen op basis van de resultaten van een wetenschappelijke campagne waarbij rekening wordt gehouden met de beste wetenschappelijke adviezen die zijn gevalideerd door wetenschappelijke deskundigen van beide partijen.
2. In het licht van die resultaten en indien de Europese Unie belangstelling toont voor die bevissing, plegen beide partijen overleg in de gemengde commissie vóór de autoriteiten van Sao Tomé en Principe beslissen de machtiging al dan niet te verlenen. Zo nodig spreken de partijen voorwaarden voor deze nieuwe vangstmogelijkheden af en passen zij dit protocol en de bijlage ervan aan.
Artikel 7
Schorsing en herziening van de betaling van de financiële tegenprestatie
1. De financiële tegenprestatie als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en b), kan worden herzien of geschorst wanneer zich één of meer van de onderstaande omstandigheden voordoen:
a) |
abnormale omstandigheden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h), van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij, waardoor in de EEZ van Sao Tomé en Principe geen visserijactiviteiten kunnen plaatsvinden; |
b) |
wanneer één van beide partijen ten gevolge van ingrijpende wijzigingen in de vaststelling en uitvoering van het visserijbeleid dat tot de sluiting van dit protocol heeft geleid, verzoekt om de herziening van deze bepalingen met het oog op de eventuele wijziging ervan; |
c) |
indien een schending wordt geconstateerd van de essentiële en fundamentele elementen van de mensenrechten als bedoeld in artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou en naar aanleiding van de procedure van de artikelen 8 en 96 van die overeenkomst. |
2. De Europese Unie behoudt zicht het recht voor om de betaling van de in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde specifieke financiële tegenprestatie geheel of gedeeltelijk te schorsen:
a) |
wanneer bij een door de gemengde commissie uitgevoerde evaluatie blijkt dat de bereikte resultaten niet met de programmering overeenkomen; |
b) |
in geval van niet-benutting van deze financiële tegenprestatie. |
3. De betaling van de financiële tegenprestatie wordt hervat nadat beide partijen overeenstemming hebben bereikt over het herstel van de aan de in lid 1 genoemde gebeurtenissen voorafgaande situatie en/of wanneer de resultaten van de in lid 2 bedoelde financiële uitvoering dat rechtvaardigen. De in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde specifieke financiële tegenprestatie kan evenwel slechts worden betaald tot uiterlijk zes (6) maanden na het verstrijken van het protocol.
Artikel 8
Schorsing van de tenuitvoerlegging van het protocol
1. De toepassing van dit protocol kan worden geschorst op initiatief van één van beide partijen als zich een of meer van de volgende situaties voordoen:
a) |
abnormale omstandigheden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h), van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij, waardoor in de EEZ van Sao Tomé en Principe geen visserijactiviteiten kunnen plaatsvinden; |
b) |
wanneer één van beide partijen ten gevolge van ingrijpende wijzigingen in de vaststelling en uitvoering van het visserijbeleid dat tot de sluiting van dit protocol heeft geleid, verzoekt om de herziening van deze bepalingen met het oog op de eventuele wijziging ervan; |
c) |
indien een van de partijen een schending constateert van de essentiële en fundamentele elementen van de mensenrechten als bedoeld in artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou en naar aanleiding van de procedure van de artikelen 8 en 96 van die overeenkomst; |
d) |
als de Europese Unie de in artikel 2, lid 2, onder a), bedoelde financiële tegenprestatie om andere dan de in dit artikel 8 genoemde redenen niet betaalt; |
e) |
wanneer tussen beide partijen een geschil ontstaat over de toepassing of de interpretatie van dit protocol. |
2. De toepassing van dit protocol kan worden geschorst op initiatief van één van beide partijen wanneer het geschil tussen de partijen niet kon worden opgelost in het kader van het overleg in de gemengde commissie.
3. De toepassing van het protocol kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie (3) maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt.
4. Bij schorsing blijven de partijen in onderling overleg streven naar een minnelijke schikking van het geschil. Wanneer zij hierin slagen, wordt de toepassing van het protocol hervat en wordt het bedrag van de financiële tegenprestatie evenredig en pro rata temporis verlaagd overeenkomstig de duur van de periode waarin de toepassing van het protocol was geschorst.
Artikel 9
Geldend nationaal recht
1. De activiteiten van de vissersvaartuigen van de Europese Unie die in de wateren van Sao Tomé en Principe actief zijn, ressorteren onder het recht van Sao Tomé en Principe, tenzij daarover anders is bepaald in de partnerschapsovereenkomst inzake visserij of in dit protocol en de daarbij horende bijlage en aanhangsels.
2. De autoriteiten van Sao Tomé en Principe informeren de Europese Commissie over iedere wetswijziging of nieuwe wetgeving op het gebied van de visserij.
3. De Europese Commissie stelt de autoriteiten van Sao Tomé en Principe in kennis van iedere wetswijziging of nieuwe wetgeving in verband met de visserijactiviteiten van de verre vloot van de Europese Unie.
Artikel 10
Informatisering van de uitwisseling van gegevens
1. Sao Tomé en Principe en de Europese Unie verbinden zich ertoe zo spoedig mogelijk de informaticasystemen in te voeren die nodig zijn voor de elektronische uitwisseling van alle met de uitvoering van de overeenkomst verband houdende informatie en documenten.
2. De elektronische versie van een document wordt als volledig gelijkwaardig aan de papieren versie beschouwd.
3. Sao Tomé en Principe en de Europese Unie stellen elkaar onmiddellijk in kennis van iedere storing van een informaticasysteem. De met de uitvoering van de overeenkomst verband houdende informatie en documenten worden dan automatisch vervangen door de papieren versie.
Artikel 11
Vertrouwelijkheid van de gegevens
1. Sao Tomé en Principe en de Europese Unie zien erop toe dat alle in het kader van de overeenkomst verkregen nominatieve gegevens over de EU-vaartuigen en hun visserijactiviteiten te allen tijde strikt worden behandeld overeenkomstig de beginselen van vertrouwelijkheid en bescherming van gegevens.
2. Beide partijen zien erop toe dat alleen de geaggregeerde gegevens over de visserijactiviteiten in de wateren van Sao Tomé en Principe openbaar worden gemaakt overeenkomstig de ter zake geldende ICCAT-bepalingen. Gegevens die als vertrouwelijk kunnen worden beschouwd, mogen door de bevoegde autoriteiten uitsluitend worden gebruikt voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en voor visserijbeheer, -controle en -bewaking.
Artikel 12
Looptijd
Dit protocol en de bijlage daarbij zijn van toepassing voor een periode van 4 jaar vanaf de voorlopige toepassing overeenkomstig de artikelen 14 en 15, tenzij zij overeenkomstig artikel 13 worden opgezegd.
Artikel 13
Opzegging
1. In geval van opzegging van dit protocol stelt de betrokken partij de andere partij ten minste zes (6) maanden vóór de datum waarop de opzegging in werking treedt, schriftelijk in kennis van haar voornemen om het protocol op te zeggen.
2. Door de kennisgeving als bedoeld in lid 1 te versturen wordt het overleg tussen de partijen geopend.
Artikel 14
Voorlopige toepassing
Het protocol is voorlopig van toepassing vanaf de datum van de ondertekening ervan, en op zijn vroegst op 13 mei 2014.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Het onderhavige protocol en de bijlage erbij treden in werking op de datum waarop de partijen elkaar de voltooiing van de in dit verband te volgen procedures hebben gemeld.
Voor de Europese Unie
Voor de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe
Съставено в Брюксел на двадесет и трети май две хиляди и четиринадесета година.
Hecho en Bruselas, el veintitrés de mayo de dos mil catorce.
V Bruselu dne dvacátého třetího května dva tisíce čtrnáct.
Udfærdiget i Bruxelles den treogtyvende maj to tusind og fjorten.
Geschehen zu Brüssel am dreiundzwanzigsten Mai zweitausendvierzehn.
Kahe tuhande neljateistkümnenda aasta maikuu kahekümne kolmandal päeval Brüsselis.
'Εγινε στις Βρυξέλλες, στις είκοσι τρεις Μαΐου δύο χιλιάδες δεκατέσσερα.
Done at Brussels on the twenty-third day of May in the year two thousand and fourteen.
Fait à Bruxelles, le vingt-trois mai deux mille quatorze.
Sastavljeno u Bruxellesu dvadeset trećeg svibnja dvije tisuće četrnaeste.
Fatto a Bruxelles, addì ventitré maggio duemilaquattordici.
Briselē, divi tūkstoši četrpadsmitā gada divdesmit trešajā maijā.
Priimta du tūkstančiai keturioliktų metų gegužės dvidešimt trečią dieną Briuselyje.
Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizennegyedik év május havának huszonharmadik napján.
Magħmul fi Brussell, fit-tlieta u għoxrin jum ta’ Mejju tas-sena elfejn u erbatax.
Gedaan te Brussel, de drieëntwintigste mei tweeduizend veertien.
Sporządzono w Brukseli dnia dwudziestego trzeciego maja roku dwa tysiące czternastego.
Feito em Bruxelas, em vinte e três de maio de dois mil e catorze.
Întocmit la Bruxelles la douăzeci și trei mai două mii paisprezece.
V Bruseli dvadsiateho tretieho mája dvetisícštrnásť.
V Bruslju, dne triindvajsetega maja leta dva tisoč štirinajst.
Tehty Brysselissä kahdentenakymmenentenäkolmantena päivänä toukokuuta vuonna kaksituhattaneljätoista.
Som skedde i Bryssel den tjugotredje maj tjugohundrafjorton.
За Европейския съюз
Рог la Unión Europea
Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union
Für die Europäische Union
Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση
For the European Union
Pour l'Union européenne
Za Europsku uniju
Per l'Unione europea
Eiropas Savienības vārdā —
Europos Sąjungos vardu
Az Európai Unió részéről
Għall-Unjoni Ewropea
Voor de Europese Unie
W imieniu Unii Europejskiej
Pela União Europeia
Pentru Uniunea Europeană
Za Európsku úniu
Za Evropsko unijo
Euroopan unionin puolesta
För Europeiska unionen
За правителството на Демократична република Cao Томе и Принсипи
Por el Gobierno de la República Democrática de Santo Tomé y Príncipe
Za vládu Demokratické republiky Svatý Tomáš a Princův ostrov
For regeringen for Den Demokratiske Republik São Tomé og Principe
Für die Regierung der Demokratischen Republik São Tomé und Príncipe
São Tomé ja Príncipe Demokraatliku Vabariigi valitsuse nimel
Για την κυβέρνηση της Λαϊκής Δημοκρατίας του Σάο Τομέ και Πρίνοτπε
For the Government of the Democratic Republic of São Tomé and Príncipe
Pour le gouvernement de la République démocratique de São Tomé e Principe
Za vladu Demokratske Republike Svetog Tome i Prinsipea
Per il governo della Repubblica democratica di São Tomé e Príncipe
Santomes un Prinsipi Demokrātiskās Republikas valdības vārdā —
San Tomė ir Prinsipės Demokratinės Respublikos Vyriausybės vardu
A São Tomé és Príncipe Demokratikus Köztársaság kormánya részéről
Għall-Gvern tar-Repubblika Demokratika ta' Sao Tome u Prinċipe
Voor de regering van de Democratische Republiek São Tomé en Príncipe
W imieniu Rządu Demokratycznej Republiki Wysp Świętego Tomasza i Książęcej
Pelo Governo da República Democrática de São Tomé e Príncipe
Pentru guvernul Republicii Democrate São Tomé și Príncipe
Za vládu Demokratickej republiky Svätého Tomáša a Princovho ostrova
Za vlado Demokratične republike São Tomé in Príncipe
São Tomé ja Príncipen demokraattisen tasavallan hallituksen puolesta
För Demokratiska republiken São Tomé och Principes regerings vägnar
BIJLAGE
Voorwaarden voor de uitoefening van de visserij door vaartuigen van de Europese Unie in de visserijzone van Sao Tomé en Principe
HOOFDSTUK I
FORMALITEITEN VOOR HET AANVRAGEN EN HET AFGEVEN VAN VISMACHTIGINGEN
AFDELING 1
Vismachtigingen
Voorwaarden voor de afgifte van een vismachtiging
1. |
Alleen daarvoor in aanmerking komende vaartuigen kunnen een vismachtiging (visvergunning) krijgen voor de visserijzone van Sao Tomé en Principe. |
2. |
Een vaartuig komt slechts voor een vismachtiging in aanmerking als voor de reder, de kapitein en het vaartuig zelf geen verbod tot uitoefening van de visserij in de wateren van Sao Tomé en Principe geldt. Zij mogen bij Sao Tomé en Principe geen verplichtingen hebben uitstaan uit hoofde van eerdere visserijactiviteiten in het kader van de met de Europese Unie gesloten visserijovereenkomsten. Verder moeten zij zich houden aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1006/2008 (1) inzake vismachtigingen. |
3. |
Vaartuigen van de Europese Unie waarvoor een vismachtiging wordt aangevraagd, mogen worden vertegenwoordigd door een in Sao Tomé en Principe verblijvende agent. De naam en het adres van deze agent mogen in de vismachtigingsaanvraag worden vermeld. |
Aanvraag van een vismachtiging
4. |
De bevoegde autoriteiten van de Europese Unie dienen ten minste vijftien (15) werkdagen vóór het begin van de aangevraagde geldigheidsduur bij het voor visserij bevoegde ministerie van Sao Tomé en Principe elektronisch een aanvraag in voor elk vaartuig dat op grond van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij wil vissen, met een kopie aan de delegatie van de Europese Unie in Gabon. De originelen worden rechtstreeks door de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie aan Sao Tomé en Principe toegezonden met een kopie aan de delegatie van de Europese Unie in Gabon. |
5. |
Voor het indienen van de aanvragen bij het voor visserij bevoegde ministerie wordt gebruikgemaakt van het formulier volgens het model in aanhangsel 1. |
6. |
Elke vismachtigingsaanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten:
|
7. |
Het bedrag van de visrechten wordt overgemaakt op de door de autoriteiten van Sao Tomé en Principe opgegeven rekening als vermeld in artikel 2, lid 8, van het protocol. |
8. |
De visrechten omvatten alle nationale en lokale belastingen, met uitzondering van havenbelastingen en kosten voor dienstverlening. |
Afgifte van de vismachtiging
9. |
De vismachtigingen voor alle vaartuigen worden, uiterlijk 15 werkdagen na de datum van ontvangst van alle in punt 6 bedoelde documenten, door het voor visserij bevoegde ministerie van Sao Tomé en Principe aan de reders of hun vertegenwoordigers afgegeven via de delegatie van de Europese Unie in Gabon. Teneinde de mogelijkheid om in het gebied te vissen niet te vertragen, wordt terzelfder tijd langs elektronische weg een kopie van de vismachtiging aan de reders toegezonden. Die kopie mag gedurende een periode van maximaal 60 dagen na de datum van afgifte van de vergunning worden gebruikt. Gedurende die periode wordt de kopie als gelijkwaardig aan het origineel beschouwd. |
10. |
De vismachtiging wordt afgegeven voor een bepaald vaartuig en is niet overdraagbaar. |
11. |
Wanneer wordt geconstateerd dat er sprake is van overmacht, kan de vismachtiging van een bepaald vaartuig op verzoek van de Europese Unie worden vervangen door een nieuwe vismachtiging op naam van een ander vaartuig van dezelfde categorie als het te vervangen vaartuig, zonder dat hiervoor nieuwe visrechten moeten worden betaald. In dit geval worden de totale vangsten van beide vaartuigen in aanmerking genomen voor het bepalen van eventuele aanvullende betalingen. |
12. |
De reder van het te vervangen vaartuig of diens vertegenwoordiger zendt de geannuleerde vismachtiging via de delegatie van de Europese Unie in Gabon terug aan het voor visserij bevoegde ministerie van Sao Tomé en Principe. |
13. |
De nieuwe vismachtiging gaat in op de datum waarop de geannuleerde vismachtiging is teruggezonden aan het voor visserij bevoegde ministerie van Sao Tomé en Principe. De delegatie van de Europese Unie in Gabon wordt van de overdracht van de vismachtiging in kennis gesteld. |
14. |
Onverminderd de bepalingen in punt 9 van deze afdeling wordt de vismachtiging permanent aan boord bewaard. |
AFDELING 2
Voorwaarden betreffende de vismachtiging — visrechten en voorschotten
1. |
De vismachtigingen zijn een jaar geldig. |
2. |
De visrechten voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug worden per ton in de visserijzone van Sao Tomé en Principe gevangen vis als volgt vastgesteld:
|
3. |
De vismachtigingen worden afgegeven na betaling van de volgende forfaitaire bedragen aan de bevoegde nationale autoriteiten:
|
4. |
De afrekening van de voor een jaar n verschuldigde visrechten wordt uiterlijk zestig (60) dagen na de verjaardag van het protocol van het jaar n + 1 door de Europese Commissie opgemaakt aan de hand van de door de reders opgestelde vangstaangiften die zijn bevestigd door de voor de verificatie van de vangstgegevens bevoegde wetenschappelijke instellingen van de lidstaten, zoals het Institut de Recherche pour le Développement (IRD), het Instituto Español de Oceanografia (IEO) en het Instituto Português do Mar e da Atmosfera (IPMA), via de delegatie van de Europese Unie in Gabon. |
5. |
Deze afrekening wordt tezelfdertijd aan het voor visserij bevoegde ministerie van Sao Tomé en Principe en aan de reders toegezonden. |
6. |
Uiterlijk drie (3) maanden na de verjaardag van het protocol van het jaar n + 1 maken de reders eventuele extra bedragen (de betaling, berekend op het in lid 2 van de onderhavige afdeling vermelde bedrag per ton (55, 60 of 70 EUR, afhankelijk van het jaar) voor vangsten boven de in lid 4 van deze afdeling vermelde tonnages) ten gunste van de bevoegde nationale autoriteiten van Sao Tomé en Principe over op de in dit hoofdstuk, afdeling 1, lid 7, bedoelde rekening. |
7. |
Als het bedrag van de definitieve afrekening evenwel kleiner is dan het in punt 3 van deze afdeling bedoelde voorschot, wordt het verschil niet aan de reder terugbetaald. |
HOOFDSTUK II
VISSERIJZONES
1. |
De vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en de vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug die in het kader van dit protocol in de wateren van Sao Tomé en Principe vissen, mogen hun visserijactiviteiten uitoefenen in de wateren buiten 12 zeemijl, gemeten vanaf de basislijnen. |
2. |
De coördinaten van de exclusieve economische zone van Sao Tomé en Principe zijn die in de kennisgeving van Sao Tomé en Principe aan de Verenigde Naties van 7 mei 1998 (2). |
3. |
Zonder onderscheid is elke visserijactiviteit in de voor gezamenlijke exploitatie door Sao Tomé en Principe en Nigeria bestemde zone, die wordt begrensd door de in aanhangsel 3 vermelde coördinaten, verboden. |
HOOFDSTUK III
TOEZICHT EN CONTROLE
AFDELING 1
Regeling voor de registratie van vangstgegevens
1. |
De kapitein van elk vaartuig dat in het kader van dit protocol in de wateren van Sao Tomé en Principe vist, moet zijn vangsten aangeven bij het voor visserij bevoegde ministerie van Sao Tomé en Principe met het oog op de controle van de gevangen hoeveelheden, die door de bevoegde wetenschappelijke instellingen volgens de in hoofdstuk I, afdeling 2, punt 4, van deze bijlage bedoelde procedure worden gevalideerd. De vangsten worden als volgt aangegeven:
|
2. |
De kapitein noteert elke dag de gevangen en aan boord gehouden hoeveelheid van elke soort (die wordt aangeduid met de FAO-drielettercode) in de vangstaangifte, uitgedrukt in kilogram levend gewicht, of in voorkomend geval, in aantal exemplaren. Voor de belangrijkste soorten vermeldt de kapitein ook de nulvangsten. De kapitein noteert elke dag ook de teruggegooide hoeveelheden van elke soort in de vangstaangifte, uitgedrukt in kilogram levend gewicht of, in voorkomend geval, in aantal exemplaren. |
3. |
De vangstaangiften worden leesbaar ingevuld en worden door de kapitein van het vaartuig ondertekend. |
4. |
Wanneer de bepalingen van dit hoofdstuk niet worden nageleefd, kan de regering van Sao Tomé en Principe de vismachtiging van het betrokken vaartuig schorsen totdat de formaliteit is vervuld en ten aanzien van de reder van het vaartuig de sanctie toepassen waarin door de regelgeving van Sao Tomé en Principe is voorzien. De Europese Commissie en de betrokken vlaggenlidstaat worden hierover onverwijld ingelicht. |
5. |
Beide partijen verklaren bereid te zijn over te schakelen naar een systeem voor elektronische vangstaangiften dat is gebaseerd op de in aanhangsel 5 beschreven technische kenmerken. De partijen spreken af om de methode voor de elektronische doorzending samen te bepalen met als doel het systeem met ingang van 1 juli 2015 operationeel te maken. |
AFDELING 2
Mededeling van de vangsten: binnenvaren en verlaten van de wateren van Sao Tomé en Principe
1. |
De vaartuigen van de Europese Unie die in het kader van dit protocol in de wateren van Sao Tomé en Principe actief zijn, stellen de bevoegde autoriteiten van Sao Tomé en Principe ten minste zes (6) uur van tevoren in kennis van hun voornemen om de wateren van Sao Tomé en Principe binnen te varen of te verlaten. |
2. |
Wanneer het vaartuig zijn voornemen om de EEZ van Sao Tomé en Principe binnen te varen/te verlaten meedeelt, moeten de vaartuigen onverminderd het bepaalde in afdeling 2 terzelfder tijd ook hun positie en de reeds aan boord aanwezige vangsten, geïdentificeerd door hun FAO-drielettercode, uitgedrukt in kilogram levend gewicht of, in voorkomend geval, in aantal stuks, meedelen. Deze mededelingen moeten per e-mail of per fax worden toegezonden aan de door de autoriteiten van Sao Tomé en Principe meegedeelde adressen. |
3. |
Vaartuigen die bij de uitoefening van visserijactiviteiten worden betrapt, terwijl zij hun aanwezigheid niet bij de bevoegde autoriteit van Sao Tomé en Principe hebben gemeld, worden beschouwd als vaartuigen zonder vismachtiging en worden behandeld volgens het nationale recht. |
4. |
Het e-mailadres, de fax- en telefoonnummers en de radiocoördinaten worden bij de vismachtiging gevoegd. |
AFDELING 3
Overlading en aanlanding
1. |
Vaartuigen van de Europese Unie die in het kader van dit protocol in de wateren van Sao Tomé en Principe vissen, en die hun vangsten in deze wateren willen overladen, doen dat in een haven van Sao Tomé en Principe. De reders van die vaartuigen of hun vertegenwoordiger die willen aanlanden of overladen, stellen de bevoegde autoriteiten van Sao Tomé en Principe ten minste 24 uur van tevoren in kennis van:
|
2. |
Overladingen zijn slechts toegestaan in de volgende zones: Fernão Dias, Neves, Ana Chaves. |
3. |
Het overladen of aanlanden staat gelijk aan het verlaten van de wateren van Sao Tomé en Principe. Het betrokken vaartuig is derhalve verplicht de vangstaangiften bij de bevoegde autoriteiten van Sao Tomé en Principe in te dienen en deze autoriteiten op de hoogte te brengen van zijn voornemen om de visserij voort te zetten of de wateren van Sao Tomé en Principe te verlaten. |
4. |
Overladen of aanlanden op een andere dan de hierboven beschreven wijze is niet toegestaan in de wateren van Sao Tomé en Principe. Overtredingen worden bestraft met de sancties waarin de geldende regelgeving van Sao Tomé en Principe voorziet. |
AFDELING 4
Satellietvolgsysteem voor vaartuigen (VMS)
1. Positieberichten van vaartuigen — VMS-systeem
Tijdens hun aanwezigheid in de visserijzone van Sao Tomé en Principe moeten de vaartuigen van de Europese Unie die over een visvergunning beschikken, zijn uitgerust met een satellietvolgsysteem (Vessel Monitoring System — VMS) dat hun positie automatisch en permanent (om het uur) meedeelt aan het visserijcontrolecentrum (VCC) van hun vlaggenstaat.
Elk positiebericht moet het volgende bevatten:
a) |
de identificatiegegevens van het vaartuig; |
b) |
de laatste geografische positie van het vaartuig (lengtegraad, breedtegraad), met een foutenmarge van minder dan 100 m en een betrouwbaarheidsinterval van 99 %; |
c) |
de datum en het tijdstip van de registratie van de positie; |
d) |
de snelheid en de vaarrichting van het vaartuig. |
Elk bericht moet zijn opgesteld volgens het model in aanhangsel 4 bij deze bijlage.
De eerste positie die na het binnenvaren van de visserijzone van Sao Tomé en Principe wordt geregistreerd, wordt aangeduid met de code „ENT”. Alle daaropvolgende posities worden aangeduid met de code „POS”, met uitzondering van de eerste na het verlaten van de visserijzone van Sao Tomé en Principe geregistreerde positie, die wordt aangeduid met de code „EXI”.
Het VCC van de vlaggenstaat zorgt ervoor dat de positieberichten automatisch worden verwerkt en, in voorkomend geval, elektronisch worden doorgestuurd. De positieberichten moeten op een beveiligde manier worden geregistreerd en drie jaar lang worden bewaard.
2. Versturen van positieberichten bij uitval van het VMS-systeem
De kapitein ziet erop toe dat het VMS-systeem van zijn vaartuig altijd volledig operationeel is en dat de positieberichten correct worden verstuurd aan het VCC van de vlaggenstaat.
Bij uitval wordt het VMS-systeem van het vaartuig binnen tien dagen hersteld of vervangen. Na verstrijking van deze termijn zonder herstelling of vervanging mag het vaartuig niet langer in de visserijzone van Sao Tomé en Principe vissen.
Vaartuigen die in de visserijzone van Sao Tomé en Principe vissen en waarvan het VMS-systeem defect is, sturen hun positieberichten ten minste om de vier uur per e-mail, per radio of per fax door aan het VCC van de vlaggenstaat, met opgave van alle verplichte gegevens.
3. Beveiligde verzending van de positieberichten aan Sao Tomé en Principe
Het VCC van de vlaggenstaat stuurt de positieberichten van de betrokken vaartuigen automatisch door aan het VCC van Sao Tomé en Principe. Het VCC van de vlaggenstaat en het VCC van Sao Tomé en Principe wisselen hun e-mailadres uit en stellen elkaar onverwijld in kennis van elke wijziging daarvan.
De transmissie van de positieberichten tussen de VCC's van de vlaggenstaat en Sao Tomé en Principe gebeurt elektronisch via een beveiligd communicatiesysteem.
Het VCC van Sao Tomé en Principe stelt het VCC van de vlaggenstaat en de EU onmiddellijk in kennis van elke onderbreking in de ontvangst van de opeenvolgende positieberichten van een vaartuig met een visvergunning dat niet heeft gemeld dat het de visserijzone zou verlaten.
4. Slechte werking van het communicatiesysteem
Sao Tomé en Principe verzekert zich ervan dat zijn elektronische uitrusting compatibel is met die van het VCC van de vlaggenstaat en stelt de EU onverwijld in kennis van elk probleem bij de transmissie en de ontvangst van positieberichten, met het oog op een zo spoedig mogelijke technische oplossing.
De kapitein wordt verantwoordelijk geacht voor iedere bewezen manipulatie van het VMS-systeem van het vaartuig die tot doel heeft de werking ervan te verstoren of de positieberichten te vervalsen. Inbreuken worden bestraft met de in de geldende wetgeving van Sao Tomé en Principe vastgestelde sancties.
5. Herziening van de frequentie van de positieberichten
Op basis van gefundeerde aanwijzingen voor een overtreding kan Sao Tomé en Principe het VCC van de vlaggenstaat, met kopie aan de Europese Unie, verzoeken het interval voor het versturen van de positieberichten van een vaartuig voor een bepaalde onderzoeksperiode te beperken tot dertig minuten. Sao Tomé en Principe legt deze stavingselementen onmiddellijk over aan het VCC van de vlaggenstaat en aan de Europese Unie. Het VCC van de vlaggenstaat stuurt de positieberichten onmiddellijk volgens de nieuwe frequentie door naar Sao Tomé en Principe.
Wanneer de onderzoeksperiode afloopt, stelt Sao Tomé en Principe het VCC van de vlaggenstaat en de Europese Unie onmiddellijk van dit feit in kennis; vervolgens stelt het land dit VCC en de Europese Unie in kennis van het vervolg dat in voorkomend geval aan het onderzoek wordt gegeven.
HOOFDSTUK IV
AANMONSTERING VAN ZEELIEDEN
1. |
De reders van vaartuigen voor de tonijnvisserij en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug nemen onderdanen van de ACS-landen in dienst onder de hierna vastgestelde voorwaarden en binnen de volgende grenzen:
|
2. |
De reders spannen zich in om bovenop dit aantal nog meer zeelieden uit Sao Tomé en Principe in dienst te nemen. |
3. |
De reders kiezen de op hun vaartuigen aan te monsteren zeelui vrij uit op basis van een lijst van geschikte en gekwalificeerde zeelui, die beschikbaar is bij de autoriteiten van Sao Tomé en Principe en bij de vertegenwoordigers van de reders. |
4. |
De reder of diens vertegenwoordiger deelt aan de bevoegde autoriteit van Sao Tomé en Principe de namen van de op het betrokken vaartuig aangemonsterde zeelui mee, met vermelding van hun inschrijving op de bemanningslijst. |
5. |
De verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk is van rechtswege van toepassing op zeelieden die zijn aangemonsterd op vaartuigen van de Europese Unie. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep. |
6. |
De arbeidsovereenkomsten van de zeelieden uit Sao Tomé en Principe en de ACS-landen, waarvan het ministerie van Arbeid, het ministerie van Visserij en de ondertekenende partijen een afschrift ontvangen, worden gesloten tussen de vertegenwoordiger(s) van de reders en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of vertegenwoordigers. Die overeenkomsten garanderen de zeelieden de aansluiting bij de socialezekerheidsregeling die op hen van toepassing is, overeenkomstig het geldende recht, met inbegrip van een levens-, ziekte- en ongevallenverzekering. |
7. |
Het loon van de zeelieden komt ten laste van de reder. Het loon wordt vastgesteld in onderling overleg tussen de reders of hun vertegenwoordigers en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of hun vertegenwoordigers. De bezoldigingsvoorwaarden van de zeelieden mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die welke worden toegepast voor bemanningen uit hun land, en mogen in geen geval ongunstiger zijn dan de IAO-normen. |
8. |
Alle op de vaartuigen van de Europese Unie aangemonsterde zeelieden moeten zich daags vóór de afgesproken datum van aanmonstering melden bij de kapitein van het aangewezen vaartuig. Als de zeeman zich niet op de voor de aanmonstering vastgestelde datum en tijd meldt, wordt de reder automatisch ontheven van zijn plicht die zeeman aan te monsteren. |
HOOFDSTUK V
WAARNEMERS
1. |
De vaartuigen van de Europese Unie die in het kader van dit protocol in de wateren van Sao Tomé en Principe vissen, nemen overeenkomstig de onderstaande bepalingen waarnemers aan boord die zijn aangewezen door het ministerie van Visserij van Sao Tomé en Principe.
|
2. |
De waarnemer blijft gedurende één visreis aan boord. Op uitdrukkelijk verzoek van de bevoegde autoriteiten van Sao Tomé en Principe kan de periode aan boord, naargelang van de verwachte gemiddelde duur van de visreizen voor een bepaald vaartuig, evenwel over meerdere visreizen worden gespreid. Een dergelijk verzoek wordt door de bevoegde autoriteit gedaan bij de opgave van de naam van de waarnemer die is aangewezen om aan boord van het desbetreffende vaartuig te gaan. |
3. |
De voorwaarden voor het aan boord nemen van de waarnemer worden door de reder of diens vertegenwoordiger en de bevoegde autoriteit in onderling overleg vastgesteld. |
4. |
De waarnemer gaat aan en van boord in een door de reder gekozen haven. De waarnemer gaat aan boord aan het begin van de eerste visreis die na de mededeling van de lijst van aangewezen vaartuigen plaatsvindt in de wateren van Sao Tomé en Principe. |
5. |
De betrokken reders krijgen twee weken de tijd om de data en de havens in de subregio te melden die voor het aan en van boord gaan van de waarnemers zijn vastgesteld, met dien verstande dat deze melding ten minste tien dagen van tevoren plaatsvindt. |
6. |
Indien de waarnemer in een land buiten Sao Tomé en Principe aan boord gaat, zijn de reiskosten van de waarnemer voor rekening van de reder. Als een vaartuig dat een waarnemer aan boord heeft, de visserijzone van Sao Tomé en Principe verlaat, wordt alles in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de waarnemer zo spoedig mogelijk op kosten van de reder kan terugkeren. |
7. |
Als de waarnemer zich binnen twaalf uur na het afgesproken tijdstip nog niet op de afgesproken plaats heeft gemeld, is de reder automatisch ontheven van zijn verplichting om hem aan boord te nemen. |
8. |
De waarnemer wordt aan boord als een officier behandeld. Wanneer het vaartuig zich in de wateren van Sao Tomé en Principe bevindt, verricht hij de volgende taken:
|
9. |
De kapitein neemt binnen de grenzen van zijn bevoegdheid de nodige maatregelen om de fysieke en morele veiligheid van de waarnemer bij de uitoefening van zijn taken te garanderen. |
10. |
De waarnemer krijgt alle faciliteiten die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken. De kapitein laat de waarnemer de communicatiemiddelen gebruiken die deze voor zijn werk nodig heeft, stelt hem de documenten ter beschikking die rechtstreeks met de visserijactiviteit van het vaartuig verband houden, met inbegrip van met name het logboek en het navigatieboek, en verleent hem toegang tot de delen van het vaartuig waar hij dient te zijn voor de uitoefening van zijn taken. |
11. |
Tijdens zijn verblijf aan boord gedraagt de waarnemer zich als volgt:
|
12. |
Aan het einde van de waarnemingsperiode stelt hij, vóór hij van boord gaat, een verslag van zijn activiteiten op, dat wordt overgelegd aan de bevoegde autoriteiten van Sao Tomé en Principe en waarvan een kopie wordt bezorgd aan de Europese Commissie. Hij ondertekent dat verslag in aanwezigheid van de kapitein, die er de door hem nuttig geachte opmerkingen aan kan toevoegen of laten toevoegen en daarbij zijn handtekening plaatst. De waarnemer geeft bij het verlaten van het vaartuig een kopie van het verslag aan de kapitein. |
13. |
De reder zorgt, op zijn kosten en volgens de praktische mogelijkheden van het vaartuig, voor kost en logies van de waarnemers, die op dit punt als officier worden behandeld. |
14. |
Het loon en de sociale premies voor de waarnemer zijn voor rekening van Sao Tomé en Principe. |
HOOFDSTUK VI
CONTROLE EN INSPECTIE
1. |
De vissersvaartuigen van de Europese Unie moeten de maatregelen en aanbevelingen van de ICCAT in acht nemen met betrekking tot het vistuig, de technische specificaties en andere, voor hun visserijactiviteiten en hun vangsten geldende technische maatregelen. |
2. |
Inspectieprocedures:
|
HOOFDSTUK VII
INBREUKEN
1. |
Behandeling van inbreuken: Elke inbreuk door een vaartuig van de Europese Unie met een visvergunning overeenkomstig de onderhavige bijlage moet worden vermeld in een inspectieverslag. Dit verslag wordt binnen 24 uur ingediend bij de Europese Unie en bij de vlaggenstaat. De ondertekening van het inspectieverslag door de kapitein laat het recht van verweer van de reder tijdens de inbreukprocedure onverlet. De kapitein van het vaartuig verleent zijn medewerking tijdens de inspectieprocedure. |
2. |
Aanhouding van het vaartuig — Informatievergadering:
|
3. |
Vervolging van de inbreuk — Schikkingsprocedure:
|
4. |
Gerechtelijke procedure — Bankgarantie:
|
5. |
Vrijgave van het vaartuig en de bemanning: Het vaartuig en de bemanning mogen de haven verlaten zodra de uit de schikkingsprocedure voortvloeiende sanctie is vereffend of zodra de bankgarantie is gesteld. |
(1) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33.
(2) http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/losic/losic9ef.pdf
Aanhangsels
1 — |
Vismachtigingsaanvraag |
2 — |
Vangstaangiftemodel |
3 — |
Geografische coördinaten van het gebied waar niet mag worden gevist |
4 — |
Formaat van het VMS-positiebericht |
5 — |
Richtsnoeren voor het elektronische systeem voor registratie en melding van gegevens over visserijactiviteiten (ERS-systeem — Electronic Recording and Reporting System) |
Aanhangsel 1
VISSERIJOVEREENKOMST SAO TOMÉ — EUROPESE UNIE AANVRAAG VAN EEN VISMACHTIGING
Aanhangsel 2
MODEL VOOR VANGSTAANGIFTEN
Aanhangsel 3
GEOGRAFISCHE COÖRDINATEN VAN HET GEBIED WAAR NIET MAG WORDEN GEVIST
Breedtegraad |
Lengtegraad |
||||||
Graden |
Minuten |
Seconden |
Graden |
Minuten |
Seconden |
||
03 |
02 |
22 |
NB |
07 |
07 |
31 |
OL |
02 |
50 |
00 |
NB |
07 |
25 |
52 |
OL |
02 |
42 |
38 |
NB |
07 |
36 |
25 |
OL |
02 |
20 |
59 |
NB |
06 |
52 |
45 |
OL |
01 |
40 |
12 |
NB |
05 |
57 |
54 |
OL |
01 |
09 |
17 |
NB |
04 |
51 |
38 |
OL |
01 |
13 |
15 |
NB |
04 |
41 |
27 |
OL |
01 |
21 |
29 |
NB |
04 |
24 |
14 |
OL |
01 |
31 |
39 |
NB |
04 |
06 |
55 |
OL |
01 |
42 |
50 |
NB |
03 |
50 |
23 |
OL |
01 |
55 |
18 |
NB |
03 |
34 |
33 |
OL |
01 |
58 |
53 |
NB |
03 |
53 |
40 |
OL |
02 |
02 |
59 |
NB |
04 |
15 |
11 |
OL |
02 |
05 |
10 |
NB |
04 |
24 |
56 |
OL |
02 |
10 |
44 |
NB |
04 |
47 |
58 |
OL |
02 |
15 |
53 |
NB |
05 |
06 |
03 |
OL |
02 |
19 |
30 |
NB |
05 |
17 |
11 |
OL |
02 |
22 |
49 |
NB |
05 |
26 |
57 |
OL |
02 |
26 |
21 |
NB |
05 |
36 |
20 |
OL |
02 |
30 |
08 |
NB |
05 |
45 |
22 |
OL |
02 |
33 |
37 |
NB |
05 |
52 |
58 |
OL |
02 |
36 |
38 |
NB |
05 |
59 |
00 |
OL |
02 |
45 |
18 |
NB |
06 |
15 |
57 |
OL |
02 |
50 |
18 |
NB |
06 |
26 |
41 |
OL |
02 |
51 |
29 |
NB |
06 |
29 |
27 |
OL |
02 |
52 |
23 |
NB |
06 |
31 |
46 |
OL |
02 |
54 |
46 |
NB |
06 |
38 |
07 |
OL |
03 |
00 |
24 |
NB |
06 |
56 |
58 |
OL |
03 |
01 |
19 |
NB |
07 |
01 |
07 |
OL |
03 |
01 |
27 |
NB |
07 |
01 |
46 |
OL |
03 |
01 |
44 |
NB |
07 |
03 |
07 |
OL |
03 |
02 |
22 |
NB |
07 |
07 |
31 |
OL |
Aanhangsel 4
FORMAAT VAN HET VMS-POSITIEBERICHT
Gegeven |
Code |
Verplicht (V)/Optioneel (O) |
Inhoud |
Begin record |
SR |
V |
Berichtinformatie — geeft het begin van de record aan |
Geadresseerde |
AD |
V |
Berichtinformatie — ISO-alfa-3-landcode (ISO-3166) van geadresseerde |
Verzender |
FR |
V |
Berichtinformatie — ISO-alfa-3-landcode (ISO-3166) van verzender |
Vlaggenstaat |
FS |
V |
Berichtinformatie — ISO-alfa-3-landcode (ISO-3166) van vlaggenstaat |
Berichttype |
TM |
V |
Berichtinformatie — type bericht (ENT, POS, EXI) |
Radioroepnaam (IRCS) |
RC |
V |
Vaartuiginformatie — internationale radioroepnaam van het vaartuig (IRCS) |
Intern referentienummer van de overeenkomstsluitende partij |
IR |
O |
Vaartuiginformatie — uniek nummer van de overeenkomstsluitende partij ISO-alfa-3-code (ISO-3166), gevolgd door het nummer |
Extern registratienummer |
XR |
V |
Vaartuiginformatie — nummer aangebracht op de romp van het vaartuig (ISO 8859.1) |
Breedtegraad |
LT |
V |
Positie-informatie — positie in graden en decimale graden N/Z DD.ddd (WGS84) |
Lengtegraad |
LG |
V |
Positie-informatie — positie in graden en decimale graden O/W DD.ddd (WGS84) |
Vaarrichting |
CO |
V |
Vaarrichting van het vaartuig, op een schaal van 360° |
Snelheid |
SP |
V |
Vaarsnelheid van het vaartuig in tienden van knopen |
Datum |
DA |
V |
Positie-informatie — datum van registratie van de positie in UTC (JJJJMMDD) |
Tijdstip |
TI |
V |
Positie-informatie — tijdstip van registratie van de positie in UTC (UUMM) |
Einde record |
ER |
V |
Berichtinformatie — geeft het einde van de record aan |
De structuur van de gegevenstransmissie is als volgt:
|
de gebruikte tekens dienen in overeenstemming te zijn met ISO-norm 8859.1, |
|
een dubbele schuine streep (//) en de letters „SR” geven het begin van een bericht aan, |
|
elk gegevenselement wordt aangegeven met de code ervan en wordt van de andere gegevenselementen gescheiden door een dubbele schuine streep (//), |
|
een enkele schuine streep (/) fungeert als separator tussen code en gegeven, |
|
de ER-code, gevolgd door een dubbele schuine streep (//) geeft het einde van het bericht aan, |
|
de optionele gegevens moeten worden opgenomen tussen het begin en het einde van het bericht. |
Aanhangsel 5
RICHTSNOEREN VOOR HET ELEKTRONISCHE SYSTEEM VOOR REGISTRATIE EN MELDING VAN GEGEVENS OVER VISSERIJACTIVITEITEN (ERS-SYSTEEM — ELECTRONIC RECORDING AND REPORTING SYSTEM)
Algemene bepalingen
1. |
Elk vissersvaartuig van de EU dat in de wateren van de Sao Tomé en Principe actief is, moet zijn uitgerust met een elektronisch systeem (hierna „ERS” genoemd) dat de gegevens over de visserijactiviteit van dat vaartuig (hierna „ERS-gegevens” genoemd) kan registreren en verzenden. |
2. |
EU-vaartuigen zonder ERS-systeem of met een ERS-systeem dat niet werkt, mogen de wateren van Sao Tomé en Principe niet binnenvaren om daar visserijactiviteiten te verrichten. |
3. |
De ERS-gegevens worden overeenkomstig de procedures van de vlaggenstaat van het vaartuig verzonden, d.w.z. dat zij eerst worden toegezonden aan het visserijcontrolecentrum (hierna VCC genoemd) van de vlaggenstaat, dat vervolgens zorgt voor de automatische terbeschikkingstelling van de gegevens aan het VCC van Sao Tomé en Principe. |
4. |
De vlaggenstaat en Sao Tomé en Principe zorgen ervoor dat hun VCC's zijn uitgerust met de informatica-apparatuur en de software die nodig zijn voor de automatische transmissie van de ERS-gegevens in XML-formaat (beschikbaar op: http://ec.europa.eu/cfp/control/codes/index_en.htm), en beschikken over een elektronische opslagprocedure om de ERS-gegevens te registreren en gedurende ten minste drie jaar leesbaar te bewaren. |
5. |
Elke wijziging of bijwerking van dit formaat wordt vastgelegd en gedateerd en moet zes (6) maanden nadat zij is ingevoerd, operationeel zijn. |
6. |
Voor de transmissie van de ERS-gegevens wordt gebruikgemaakt van de elektronische communicatiemiddelen die de Europese Commissie namens de EU beheert („DEH” of „Data Exchange Highway” genoemd). |
7. |
De vlaggenstaat en Sao Tomé en Principe wijzen elk een ERS-correspondent aan die als contactpersoon fungeert.
|
Opstellen en verzenden van de ERS-gegevens
8. |
Het EU-vaartuig moet:
|
9. |
De kapitein is verantwoordelijk voor de nauwkeurigheid van de geregistreerde en verzonden ERS-gegevens. |
10. |
Het VCC van de vlaggenstaat zendt de ERS-gegevens onmiddellijk automatisch aan het VCC van Sao Tomé en Principe. |
11. |
Het VCC van Sao Tomé en Principe bevestigt de ontvangst van de ERS-gegevens per omgaande en behandelt alle ERS-gegevens als vertrouwelijk. |
Mankement in het ERS-systeem aan boord van het vaartuig en/of in de transmissie van de ERS-gegevens tussen het vaartuig en het VCC van de vlaggenstaat
12. |
De vlaggenstaat stelt de kapitein en/of de eigenaar, of diens vertegenwoordiger, van een onder zijn vlag varend vaartuig onmiddellijk in kennis van technische mankementen van het op het vaartuig geïnstalleerde ERS-systeem en van mankementen in de transmissie van de ERS-gegevens tussen het vaartuig en het VCC van de vlaggenstaat. |
13. |
De vlaggenstaat stelt Sao Tomé en Principe in kennis van het geconstateerde mankement en van de maatregelen die zijn genomen om het op te lossen. |
14. |
Indien zich een defect in het ERS-systeem aan boord van het vaartuig voordoet, wordt er door de kapitein en/of de eigenaar op toegezien dat het ERS-systeem na uiterlijk tien dagen wordt gerepareerd of vervangen. Indien het vaartuig in die periode van tien dagen een haven aandoet, mag het zijn visserijactiviteiten in de wateren van Sao Tomé en Principe pas hervatten wanneer het ERS-systeem weer naar behoren werkt of, wanneer dat laatste niet het geval is, wanneer Sao Tomé en Principe daarvoor toestemming verleent. |
15. |
Een vissersvaartuig dat een technisch mankement aan zijn ERS-systeem heeft gehad, mag de haven pas verlaten wanneer:
|
16. |
EU-vaartuigen die in de wateren van Sao Tomé en Principe actief zijn met een defect ERS-systeem, verzenden alle ERS-gegevens dagelijks, uiterlijk om 23.59 UTC, aan het VCC van de vlaggenstaat via om het even welk ander elektronisch communicatiemiddel waartoe het VCC van Sao Tomé en Principe toegang heeft. |
17. |
ERS-gegevens die vanwege een mankement in het ERS-systeem niet via dat systeem ter beschikking van Sao Tomé en Principe kunnen worden gesteld, worden door het VCC van de vlaggenstaat via een andere onderling afgesproken elektronische weg verzonden aan het VCC van Sao Tomé en Principe. Deze alternatieve transmissie wordt dan als prioritair beschouwd, aangezien de normaal geldende transmissietermijnen niet in acht kunnen worden genomen. |
18. |
Indien het VCC van Sao Tomé en Principe drie opeenvolgende dagen geen ERS-gegevens van een vaartuig heeft ontvangen, kan Sao Tomé en Principe dat vaartuig het bevel geven zich onmiddellijk voor onderzoek naar een door Sao Tomé en Principe aangewezen haven te begeven. |
Mankement bij het VCC — Het VCC van Sao Tomé en Principe ontvangt geen ERS-gegevens
19. |
Indien een VCC geen ERS-gegevens ontvangt, meldt de betrokken ERS-correspondent dit onmiddellijk aan de ERS-correspondent van het andere VCC en werkt hij zo nodig mee aan de oplossing van het probleem. |
20. |
Het VCC van de vlaggenstaat en het VCC van Sao Tomé en Principe spreken vóór de operationele invoering van het ERS-systeem af welke alternatieve elektronische communicatiemiddelen voor de transmissie van de ERS-gegevens moeten worden gebruikt wanneer zich een mankement bij het VCC voordoet, en stellen elkaar in kennis van elke wijziging in dit verband. |
21. |
Wanneer het VCC van Sao Tomé en Principe signaleert geen ERS-gegevens te hebben ontvangen, gaat het VCC van de vlaggenstaat op zoek naar de oorzaak van het probleem en neemt het de nodige maatregelen om het probleem op te lossen. Het VCC van de vlaggenstaat stelt het VCC van Sao Tomé en Principe en de EU uiterlijk 24 uur nadat het mankement is geconstateerd, in kennis van de resultaten en de genomen maatregelen. |
22. |
Indien meer dan 24 uur nodig is om het probleem op te lossen, verzendt het VCC van de vlaggenstaat de ontbrekende ERS-gegevens onmiddellijk aan het VCC van Sao Tomé en Principe aan de hand van een in punt 17 bedoeld alternatief elektronisch communicatiemiddel. |
23. |
Sao Tomé en Principe stelt zijn bevoegde controlediensten (MCS) hiervan in kennis om te voorkomen dat de EU-vaartuigen in gebreke worden gesteld omdat het VCC van Sao Tomé en Principe geen gegevens heeft verzonden vanwege een mankement bij een van de VCC's. |
Onderhoud van een VCC
24. |
Een VCC dat (in het kader van een onderhoudsprogramma) onderhoudsactiviteiten plant die gevolgen kunnen hebben voor de uitwisseling van ERS-gegevens, moet het andere VCC ten minste 72 uur van tevoren hiervan in kennis stellen, zo mogelijk met opgave van de datum en de duur van het onderhoud. Informatie over niet-gepland onderhoud wordt zo spoedig mogelijk aan het andere VCC gemeld. |
25. |
Tijdens het onderhoud kan de terbeschikkingstelling van ERS-gegevens worden geschorst totdat het systeem weer operationeel is. De betrokken ERS-gegevens worden in dat geval onmiddellijk na afloop van het onderhoud beschikbaar gesteld. |
26. |
Neemt het onderhoud meer dan 24 uur in beslag, dan worden de ERS-gegevens aan het andere VCC toegezonden aan de hand van een in punt 17 bedoeld alternatief elektronisch communicatiemiddel. |
27. |
Sao Tomé en Principe stelt zijn bevoegde controlediensten (MCS) hiervan in kennis om te voorkomen dat de EU-vaartuigen in gebreke worden gesteld voor het niet verzenden van ERS-gegevens vanwege onderhoudswerkzaamheden bij een van de VCC's. |
VERORDENINGEN
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/27 |
VERORDENING (EU) Nr. 607/2014 VAN DE RAAD
van 19 mei 2014
betreffende de verdeling van de vangstmogelijkheden in het kader van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 23 juli 2007 is de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe en de Europese Gemeenschap (hierna „partnerschapsovereenkomst” genoemd) door de Raad goedgekeurd bij Verordening (EG) nr. 894/2007 (1). |
(2) |
De Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe hebben onderhandeld over een nieuw protocol bij de partnerschapsovereenkomst waarbij aan de vaartuigen van de Unie vangstmogelijkheden worden geboden in de wateren waarover de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe de soevereiniteit of de jurisdictie voor visserijaangelegenheden heeft, en hebben dat protocol op 19 december 2013 geparafeerd. |
(3) |
Op 19 mei 2014 heeft de Raad Besluit 2014/334/EU (2) inzake de ondertekening en voorlopige toepassing van het nieuwe protocol vastgesteld. |
(4) |
De methode voor de verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten moet worden vastgesteld voor de periode van toepassing van het protocol. |
(5) |
Als blijkt dat de visvergunningen of de vangstmogelijkheden die krachtens het nieuwe protocol aan de Unie zijn toegewezen, niet volledig worden benut, stelt de Commissie de betrokken lidstaten daarvan in kennis overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (3). Indien binnen een door de Raad te bepalen termijn niet wordt geantwoord, wordt dit beschouwd als een bevestiging dat de vaartuigen van de betrokken lidstaat hun vangstmogelijkheden in de gegeven periode niet volledig benutten. Deze termijn dient te worden vastgesteld. |
(6) |
Om de continuïteit van de visserijactiviteiten van de vaartuigen van de Unie te verzekeren, is in het nieuwe protocol bepaald dat het met ingang van de datum van ondertekening ervan voorlopig kan worden toegepast door elk van de partijen. Onderhavige verordening dient dus van toepassing te zijn met ingang van de datum van ondertekening van het nieuwe protocol, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De vangstmogelijkheden die zijn vastgesteld krachtens het tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij (hierna „het protocol” genoemd), worden als volgt over de lidstaten verdeeld:
a) |
vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen:
|
b) |
vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug:
|
2. Verordening (EG) nr. 1006/2008 is van toepassing onverminderd de partnerschapsovereenkomst.
3. Als met de aanvragen voor vismachtigingen van de in lid 1 vermelde lidstaten niet alle in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, neemt de Commissie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1006/2008 vismachtigingsaanvragen van andere lidstaten in overweging.
4. De in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1006/2008 bedoelde termijn waarbinnen de lidstaten moeten bevestigen dat zij niet volledig gebruikmaken van die toegewezen vangstmogelijkheden, bedraagt tien werkdagen vanaf de datum waarop de Commissie hun meldt dat de vangstmogelijkheden niet volledig worden benut.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van de datum van ondertekening van het protocol.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
A. TSAFTARIS
(1) Verordening (EG) nr. 894/2007 van de Raad van 23 juli 2007 betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap (PB L 205 van 7.8.2007, blz. 35).
(2) Besluit 2014/334/EU van de Raad van 19 mei 2014 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek Sao Tomé en Principe en de Europese Unie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
(3) Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren, en houdende wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 en (EG) nr. 1627/94 en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 3317/94 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/29 |
VERORDENING (EU, Euratom) Nr. 608/2014 VAN DE RAAD
van 26 mei 2014
tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 311, vierde alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (1), en met name artikel 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De transparantie van het stelsel van eigen middelen van de Unie moet worden gewaarborgd door het verstrekken van adequate informatie aan de begrotingsautoriteit. De lidstaten dienen daartoe de documenten en inlichtingen die nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie ten aanzien van de eigen middelen van de Unie ter beschikking van de Commissie te houden, en in voorkomend geval aan haar te doen toekomen. |
(2) |
Het mechanisme voor de verslaglegging aan de Commissie door de lidstaten, die met de inning van de eigen middelen belast zijn, moet het mogelijk maken dat de Commissie toezicht houdt op hun optreden op het gebied van de inning van de eigen middelen, in het bijzonder wanneer er sprake is van fraude of onregelmatigheden. |
(3) |
Om een evenwichtige begroting te waarborgen, dient het eventuele overschot van de ontvangsten van de Unie ten opzichte van de totale werkelijke uitgaven gedurende een begrotingsjaar naar het volgende begrotingsjaar te worden overgedragen. Het over te dragen saldo dient daarom te worden vastgesteld. |
(4) |
De lidstaten dienen de nodige verificaties en onderzoeken met betrekking tot de vaststelling en de terbeschikkingstelling van de eigen middelen van de Unie te verrichten. Om de toepassing van de financiële voorschriften betreffende de eigen middelen te vergemakkelijken, dienen de lidstaten samen te werken met de Commissie. |
(5) |
Met het oog op duidelijkheid en consistentie dienen bepalingen te worden vastgesteld inzake de bevoegdheden en verplichtingen van de personeelsleden die door de Commissie zijn gemachtigd om controles betreffende de eigen middelen van de Unie te verrichten, waarbij rekening dient te worden gehouden met de specifieke aard van elke eigenmiddelenbron. Er dient te worden bepaald onder welke voorwaarden de gemachtigde personeelsleden hun taak vervullen en met name aan welke voorschriften alle ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie en gedetacheerde nationale deskundigen dienen te voldoen met betrekking tot het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens. De status van gedetacheerde nationale deskundigen dient te worden vastgesteld en er dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat een lidstaat bezwaar maakt tegen de aanwezigheid bij een controle van ambtenaren van andere lidstaten. |
(6) |
Omwille van de samenhang dienen enkele bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 (2) in deze verordening te worden opgenomen. Die bepalingen betreffen de berekeningen en de opneming in de begroting van het saldo, de controle en het toezicht op de eigen middelen en de relevante rapportagevereisten, alsmede het Raadgevend Comité voor de eigen middelen. |
(7) |
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(8) |
Voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen waarbij nadere regels worden vastgesteld voor de melding van fraude en onregelmatigheden die van invloed zijn op rechten op traditionele eigen middelen en voor de goedkeuring van jaarverslagen van de lidstaten over door hen uitgevoerde controles dient de raadplegingsprocedure te worden gevolgd, gezien de technische aard van die handelingen, die voor rapportagedoeleinden vereist zijn. |
(9) |
Voor bepalingen van algemene aard die van toepassing zijn op alle soorten eigen middelen en betrekking hebben op de controle en het toezicht op de ontvangsten, alsmede relevante rapportageverplichtingen, is passend parlementair toezicht als voorzien in de Verdragen vereist. |
(10) |
Verordening (EG, Euratom) nr. 1026/1999 van de Raad (4) dient te worden ingetrokken. |
(11) |
De Europese Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité zijn geraadpleegd en hebben advies uitgebracht (5). |
(12) |
Voor de goede orde, en rekening houden met artikel 11 van Besluit 2014/335/EU, Euratom, dient deze verordening op dezelfde dag in werking te treden als dat besluit, en dient zij van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
VASTSTELLING VAN DE EIGEN MIDDELEN
Artikel 1
Berekening en opneming in de begroting van het saldo
1. Voor de toepassing van artikel 7 van Besluit 2014/335/EU, Euratom wordt het saldo van een begrotingsjaar gevormd door het verschil tussen de totale ontvangsten die uit hoofde van dat begrotingsjaar zijn geïnd en het bedrag van de uit de kredieten van dat begrotingsjaar verrichte betalingen, vermeerderd met het bedrag van de volgens artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) („het Financieel Reglement”) overgedragen kredieten van hetzelfde begrotingsjaar.
Dat verschil wordt verhoogd of verlaagd met het nettobedrag dat voortvloeit uit het vervallen van kredieten die zijn overgedragen van eerdere begrotingsjaren. In afwijking van artikel 8, lid 1, van het Financieel Reglement wordt het verschil eveneens verhoogd of verlaagd met:
a) |
overschrijdingen, als gevolg van veranderingen van de eurokoersen, bij het verrichten van betalingen uit niet-gesplitste kredieten die volgens artikel 13, leden 1 en 4, van het Financieel Reglement van het voorgaande begrotingsjaar zijn overgedragen; |
b) |
het saldo van de tijdens het begrotingsjaar behaalde koerswinsten en geleden koersverliezen. |
2. Vóór het einde van de maand oktober van elk begrotingsjaar stelt de Commissie, aan de hand van de gegevens waarover zij op dat tijdstip beschikt, een raming op van de ontvangsten aan eigen middelen van het gehele jaar. Indien daarbij belangrijke verschillen ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen naar voren komen, kunnen deze het voorwerp zijn van een nota van wijzigingen bij de ontwerpbegroting voor het volgende jaar of van een gewijzigde begroting voor het lopende jaar.
HOOFDSTUK II
BEPALINGEN OP HET GEBIED VAN CONTROLE EN TOEZICHT, ALSMEDE RELEVANTE RAPPORTAGEVEREISTEN
Artikel 2
Maatregelen op het gebied van controle en toezicht
1. De in artikel 2, lid 1, van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde eigen middelen worden gecontroleerd overeenkomstig de voorschriften van deze verordening, onverminderd Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad (7) en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (8).
2. De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat de eigen middelen bedoeld in artikel 2, lid 1, van Besluit 2014/335/EU, Euratom ter beschikking van de Commissie worden gesteld.
3. Wanneer de maatregelen op het gebied van controle en toezicht betrekking hebben op de in artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde traditionele eigen middelen:
a) |
verrichten de lidstaten de verificaties en onderzoeken betreffende de vaststelling en de terbeschikkingstelling van deze eigen middelen; |
b) |
verrichten de lidstaten op verzoek van de Commissie aanvullende controles. De Commissie geeft in haar verzoek aan waarom een aanvullende controle gerechtvaardigd is. De Commissie kan tevens om de toezending van bepaalde stukken verzoeken; |
c) |
betrekken de lidstaten de Commissie op haar verzoek bij de controles die zij verrichten. Wanneer de Commissie bij een controle betrokken is, heeft zij, voor zover dit voor de toepassing van deze verordening vereist is, toegang tot de bewijsstukken betreffende de vaststelling en de terbeschikkingstelling van eigen middelen en tot alle andere relevante documenten die op deze bewijsstukken betrekking hebben; |
d) |
de Commissie mag zelf controles ter plaatse verrichten. De personeelsleden die de Commissie tot dergelijke controles heeft gemachtigd, hebben toegang tot de documenten op dezelfde wijze als in het geval van de onder c) bedoelde controles. De lidstaten faciliteren deze controles; |
e) |
de onder a) tot en met d) bedoelde controles laten onverlet:
|
4. Wanneer de maatregelen op het gebied van controle en toezicht betrekking hebben op eigen middelen op basis van de belasting op de toegevoegde waarde (btw) als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2014/335/EU, Euratom worden zij uitgevoerd overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89.
5. Wanneer de maatregelen op het gebied van controle en toezicht betrekking hebben op de in artikel 2, lid 1, onder c), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde eigen middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (BNI):
a) |
controleert de Commissie, samen met de betrokken lidstaat, ieder jaar, met name in de gevallen die zijn gesignaleerd in het kader van het bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 ingestelde BNI-comité, of de toegezonden grootheden geen fouten bevatten. Indien het haar onmogelijk is op een andere wijze tot een realistische en billijke beoordeling te komen, kan zij in bijzondere gevallen ook inzage nemen in berekeningen en statistische grondslagen, met uitzondering van gegevens over specifieke natuurlijke personen of rechtspersonen; |
b) |
krijgt de Commissie tevens toegang tot de documenten betreffende de statistische procedures en basisstatistieken bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003. |
6. Met het oog op de maatregelen op het gebied van controle en toezicht uit hoofde van de leden 3, 4 en 5 van dit artikel kan de Commissie de lidstaten verzoeken om toezending van de relevante documenten en verslagen betreffende de systemen die gebruikt zijn voor de inning van eigen middelen of om terbeschikkingstelling ervan aan de Commissie.
Artikel 3
Bevoegdheden en verplichtingen van de personeelsleden die door de Commissie zijn gemachtigd
1. Voor het verrichten van de in artikel 2 bedoelde controles verleent de Commissie een uitdrukkelijke machtiging aan enkele van haar ambtenaren of andere personeelsleden („gemachtigde personeelsleden”).
De gemachtigde personeelsleden moeten voor elke controle in het bezit zijn van een door de Commissie afgegeven schriftelijk mandaat waarin hun identiteit en hoedanigheid zijn omschreven.
Personen die door de lidstaten als gedetacheerde nationale deskundigen ter beschikking van de Commissie zijn gesteld, kunnen deelnemen aan de controles.
Indien de betrokken lidstaat daarmee van tevoren uitdrukkelijk instemt, mag de Commissie de hulp inroepen van functionarissen van andere lidstaten in de hoedanigheid van waarnemer. De Commissie ziet erop toe dat die functionarissen voldoen aan het bepaalde in lid 3 van dit artikel.
2. De gemachtigde personeelsleden gedragen zich bij de controles van de traditionele eigen middelen en van de eigen middelen op basis van de btw als bedoeld in artikel 2, lid 3, respectievelijk lid 4, op een wijze die verenigbaar is met de voorschriften die gelden voor de ambtenaren van de betrokken lidstaat. Zij zijn gebonden aan het beroepsgeheim onder de in lid 3 van dit artikel bepaalde voorwaarden.
Bij de controle van de eigen middelen op basis van het BNI als bedoeld in artikel 2, lid 5, neemt de Commissie de nationale voorschriften inzake geheimhouding van statistieken in acht.
Een gemachtigde personeelslid mag, indien nodig, contact hebben met de belastingplichtigen, maar uitsluitend in het kader van de controles van traditionele eigen middelen en door tussenkomst van de bevoegde autoriteiten op wier procedures voor de inning van eigen middelen de controles betrekking hebben.
3. De krachtens deze verordening in ongeacht welke vorm meegedeelde of ontvangen informatie valt onder het beroepsgeheim en geniet de bescherming die aan deze informatie wordt verleend door het recht van de lidstaat waar de informatie is bijeengebracht en de overeenkomstige bepalingen die voor de instellingen van de Unie gelden.
Die informatie wordt niet meegedeeld aan andere personen dan die welke in de instellingen van de Unie of de lidstaten uit hoofde van hun functie bevoegd zijn daarvan kennis te hebben, noch gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin is voorzien in deze verordening, tenzij met de voorafgaande toestemming van de lidstaat waar de informatie is verzameld.
De eerste en tweede alinea zijn van toepassing op alle ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie en op gedetacheerde nationale deskundigen.
4. De Commissie ziet erop toe dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10) en andere voorschriften van de Unie en de lidstaten betreffende de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen door de gemachtigde personeelsleden en de andere personen die onder haar verantwoordelijkheid handelen.
Artikel 4
Voorbereiding en beheer van de controles
1. De Commissie stelt een lidstaat waar een controle zal plaatsvinden, daarvan tijdig in kennis met een naar behoren gemotiveerde mededeling. Functionarissen van de betrokken lidstaat kunnen aan de controle deelnemen.
2. Voor de controles van traditionele eigen middelen waarbij de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 3, is betrokken, en van de eigen middelen op basis van de btw overeenkomstig artikel 2, lid 4, worden de organisatie van de werkzaamheden en de betrekkingen met de bij de controle betrokken diensten verzorgd door de dienst die door de lidstaat is aangewezen.
3. De in artikel 2, lid 3, onder d), bedoelde controles ter plaatse betreffende traditionele eigen middelen worden verricht door de gemachtigde personeelsleden. Met het oog op de organisatie van de werkzaamheden en de betrekkingen met de diensten en, in voorkomend geval, de bij de controle betrokken belastingplichtigen, leggen deze personeelsleden, voordat een controle ter plaatse plaatsvindt, de nodige contacten met de door de betrokken lidstaat aangewezen functionarissen. Voor dit type controle moeten zij naast hun mandaat beschikken over een document waarin het voorwerp en het doel van de controle zijn vermeld.
4. Controles betreffende de in artikel 2, lid 5, bedoelde eigen middelen op basis van het BNI worden verricht door de gemachtigde personeelsleden. Met het oog op de organisatie van de werkzaamheden leggen deze personeelsleden de nodige contacten met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
5. De lidstaten zien erop toe dat de diensten en instellingen die verantwoordelijk zijn voor het vaststellen, innen en ter beschikking stellen van de eigen middelen, alsmede de autoriteiten die zij met de controles ter zake hebben belast, de gemachtigde personeelsleden de nodige bijstand verlenen voor het vervullen van hun opdracht.
Ten behoeve van de in artikel 2, lid 3, onder d), bedoelde controles ter plaatse van traditionele eigen middelen deelt de betrokken lidstaat de Commissie tijdig de identiteit en de hoedanigheid mede van de functionarissen die zijn aangewezen om aan de controles deel te nemen en de gemachtigde personeelsleden de nodige bijstand te verlenen voor het vervullen van hun opdracht.
6. De resultaten van de controles en het toezicht bedoeld in artikel 2, met uitzondering van die van de in artikel 2, lid 3, onder a) en b), bedoelde door de lidstaten verrichte controles, worden binnen drie maanden langs passende kanalen ter kennis gebracht van de betrokken lidstaat. De lidstaat dient binnen drie maanden na ontvangst van het verslag zijn opmerkingen in. De Commissie kan echter in een naar behoren gemotiveerd verzoek de lidstaat vragen zijn opmerkingen over specifieke punten binnen één maand na ontvangst van het verslag in te dienen. De lidstaat kan het verzoek van de Commissie afwijzen door middel van een mededeling waarin de redenen voor de afwijzing worden vermeld.
De in de eerste alinea bedoelde resultaten en opmerkingen worden vervolgens ter kennis gebracht van de lidstaten, samen met het beknopt verslag dat is opgesteld naar aanleiding van de controles betreffende de eigen middelen op basis van de btw.
Wanneer uit de controles ter plaatse of de controles waarbij de Commissie betrokken is van traditionele eigen middelen, blijkt dat gegevens in de aan de Commissie gezonden verklaringen of declaraties inzake de eigen middelen moeten worden gewijzigd of gecorrigeerd, en de correcties moeten worden aangebracht door middel van een actuele verklaring of declaratie, worden de aangebrachte wijzigingen in de daartoe opgestelde verklaring of declaratie aangeduid met een gepaste aantekening.
Artikel 5
Melding van fraude en onregelmatigheden die van invloed zijn op rechten op traditionele eigen middelen
1. Met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde traditionele eigenmiddelenbron verstrekt elke lidstaat de Commissie in de periode van twee maanden die volgt op het einde van elk kwartaal een beschrijving van door hem ontdekte fraudegevallen en onregelmatigheden waarmee rechten ten bedrage van meer dan 10 000 EUR zijn gemoeid.
In de in de eerste alinea bedoelde periode geeft elke lidstaat een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de reeds aan de Commissie medegedeelde fraudegevallen en onregelmatigheden waarvoor niet eerder is aangegeven dat de betrokken rechten zijn geïnd, vervallen of niet zijn geïnd.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden opgenomen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde beschrijvingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
3. Een samenvatting van de in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgevingen wordt opgenomen in het verslag van de Commissie bedoeld in artikel 325, lid 5, VWEU.
Artikel 6
Rapportage door de lidstaten over de door hen uitgevoerde controles betreffende traditionele eigen middelen
1. De lidstaten brengen aan de Commissie jaarlijks uitvoerig verslag uit van hun controles inzake de traditionele eigen middelen en van de resultaten van de controles, alsmede de algemene en principiële aspecten van de belangrijkste problemen die bij de toepassing van de relevante verordeningen tot uitvoering van Besluit 2014/335/EU, Euratom zijn gerezen, vooral die welke aanleiding hebben gegeven tot geschillen. Dit verslag wordt vóór 1 maart van het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar aan de Commissie toegezonden. Op basis van de ontvangen verslagen stelt de Commissie een samenvattend verslag op, dat zij onder de aandacht van alle lidstaten brengt.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van het model van de in lid 1 van dit artikel bedoelde jaarlijkse verslagen die de lidstaten indienen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
3. De Commissie brengt om de drie jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over het functioneren van het in artikel 2, lid 3, bedoelde controlestelsel voor de traditionele eigen middelen.
HOOFDSTUK III
COMITÉPROCEDURE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 7
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Raadgevend Comité voor de eigen middelen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 8
Slotbepalingen
Verordening (EG, Euratom) nr. 1026/1999 wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening en naar de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 die zijn ingetrokken bij Verordening (EU/Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (11) waarnaar wordt verwezen in de concordantietabel in de bijlage bij deze verordening, gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens die concordantietabel.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van Besluit 2014/335/EU, Euratom.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 mei 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
Ch. VASILAKOS
(1) Zie bladzijde 105 van dit Publicatieblad.
(2) Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(4) Verordening (EG, Euratom) nr. 1026/1999 van de Raad van 10 mei 1999 houdende bepaling van de bevoegdheden en verplichtingen van de personeelsleden die door de Commissie zijn gemachtigd om de controles betreffende de eigen middelen van de Gemeenschappen te verrichten (PB L 126 van 20.5.1999, blz. 1).
(5) Advies nr. 2/2012 van de Europese Rekenkamer van 20 maart 2012 (PB C 112 van 18.4.2012, blz. 1) en Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2012 (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 45).
(6) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG/Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(7) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).
(8) Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (BNI-verordening) (PB L 181 van 19.7.2003, blz. 1).
(9) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(10) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(11) Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (zie bladzijde 39 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE
CONCORDANTIETABEL
Verordening (EG, Euratom) nr. 1026/1999 |
Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 |
Deze verordening |
|
Artikelen 1 tot en met 6, lid 4 |
— |
|
Artikel 6, lid 5 |
Artikel 5, lid 1 |
|
Artikelen 7 tot en met 12 |
— |
|
Artikel 15 |
Artikel 1, lid 1 |
|
Artikel 16, leden 1 en 2 |
Artikel 1, lid 2 |
|
Artikel 16, lid 3 |
— |
|
Artikel 17, leden 1 tot en met 4 |
— |
— |
— |
Artikel 2, lid 1 |
— |
— |
Artikel 2, lid 2 |
|
Artikel 17, lid 5, eerste, tweede en vierde zin |
Artikel 6, lid 1 |
|
Artikel 17, lid 5, derde zin |
Artikel 5, lid 3 |
|
Artikel 18, lid 1 |
Artikel 2, lid 3, onder a) |
|
Artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder a) |
Artikel 2, lid 3, onder b), eerste en tweede zin |
|
Artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder b) |
Artikel 2, lid 3, onder c), eerste zin |
|
Artikel 18, lid 2, tweede alinea, eerste zin |
Artikel 2, lid 3, onder d), derde zin |
|
Artikel 18, lid 2, tweede alinea, tweede zin |
Artikel 2, lid 3, onder c), tweede zin |
|
Artikel 18, lid 2, derde alinea, onder a) |
Artikel 2, lid 3, onder b), derde zin |
|
Artikel 18, lid 2, derde alinea, onder b) |
Artikel 4, lid 6, derde alinea |
|
Artikel 18, lid 3, eerste zin |
Artikel 2, lid 3, onder d), eerste zin |
|
Artikel 18, lid 3, tweede zin |
Artikel 2, lid 3, onder d), tweede zin |
|
Artikel 18, lid 3, derde en vierde zin |
Artikel 4, lid 1 |
— |
— |
Artikel 2, lid 3, onder d), tweede zin |
|
Artikel 18, lid 4 |
Artikel 2, lid 3, onder e) |
|
Artikel 18, lid 5 |
Artikel 6, lid 3 |
— |
— |
Artikel 2, lid 4 |
|
Artikel 19, eerste en tweede zin |
Artikel 2, lid 5, onder a) |
— |
— |
Artikel 2, lid 5, onder b) |
— |
— |
Artikel 2, lid 6 |
Artikel 1, eerste alinea |
|
Artikel 3, lid 1, eerste alinea |
Artikel 1, tweede alinea |
|
Artikel 3, lid 1, derde alinea |
Artikel 1, derde alinea |
|
Artikel 3, lid 1, vierde alinea |
Artikel 2, leden 1 en 2 |
|
— |
Artikel 2, lid 3, eerste zin |
|
Artikel 3, lid 1, tweede alinea |
Artikel 2, lid 3, tweede zin |
|
Artikel 4, lid 3, derde zin |
Artikel 3, lid 1, punten a) en b) |
|
Artikel 3, lid 2, eerste alinea |
|
Artikel 19, derde zin |
Artikel 3, lid 2, tweede alinea |
Artikel 3, lid 1, onder c) |
|
Artikel 3, lid 2, derde alinea |
Artikel 3, lid 2, onder a) |
|
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 3, lid 2, onder b) |
|
Artikel 4, lid 3, eerste en tweede zin |
Artikel 3, lid 2, onder c) |
|
Artikel 4, lid 4 |
Artikel 4 |
|
Artikel 4, lid 5 |
Artikel 5, leden 1 en 2 |
|
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 5, lid 3 |
|
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 6 |
|
Artikel 4, lid 6, eerste en tweede alinea |
Artikel 7 |
|
— |
Artikel 8 |
|
— |
|
Artikelen 20 tot en met 23 |
— |
— |
— |
Artikel 5, lid 2 |
— |
— |
Artikel 6, lid 2 |
|
— |
Artikel 7 |
— |
— |
Artikel 8 |
— |
— |
Artikel 9 |
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/39 |
VERORDENING (EU, Euratom) nr. 609/2014 VAN DE RAAD
van 26 mei 2014
betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien
(Herschikking)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 322, lid 2,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien het advies van de Europese Rekenkamer (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (2) is verschillende keren ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking te worden overgegaan. |
(2) |
Sommige bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 zijn opgenomen in Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad (3) en maken dus geen deel uit van deze verordening. Het betreft de bepalingen over de berekening en opneming in de begroting van het saldo, controle en toezicht op de eigen middelen en geldende rapportagevereisten, alsmede die over het raadgevend comité voor de eigen middelen (RCEM). |
(3) |
De Unie moet onder optimale voorwaarden kunnen beschikken over de in artikel 2 van Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad (4) bedoelde eigen middelen en met het oog daarop dienen regels te worden vastgesteld voor de terbeschikkingstelling van deze eigen middelen door de lidstaten aan de Commissie. In deze verordening zijn de regels overgenomen voor de terbeschikkingstelling van de in artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde traditionele eigen middelen, de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (btw) als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van dat besluit („btw-middel”), en op het bruto nationaal inkomen (bni) gebaseerde eigen middelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), van dat besluit („bni-middel”) die eerder in Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 waren vastgelegd. |
(4) |
Het begrip „vaststelling” dient nader te worden omschreven, evenals de voorwaarden waaronder wordt voldaan aan de vaststellingsverplichting met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2014/335/EU, Euratom genoemde traditionele eigen middelen. |
(5) |
Wat betreft de eigen middelen die afkomstig zijn uit de suikerheffingen, ten aanzien waarvan ervoor moet worden gezorgd dat de inning van deze ontvangsten en het begrotingsjaar enerzijds, en de uitgaven betreffende hetzelfde jaar anderzijds samenvallen, moet worden bepaald dat de lidstaten de uit de suikerheffingen afkomstige middelen ter beschikking van de Commissie stellen tijdens het begrotingsjaar waarin zij werden vastgesteld. |
(6) |
De lidstaten moeten de bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie ten aanzien van de eigen middelen van de Unie ter beschikking van de Commissie houden en eventueel aan haar doen toekomen. |
(7) |
De met de heffing van de eigen middelen belaste nationale overheidsdiensten moeten te allen tijde de bewijsstukken van deze heffing ter beschikking van de Commissie houden. |
(8) |
Vooral met het oog op de niet geïnde rechten dient in een afzonderlijke boekhouding te worden voorzien. Deze boekhouding en de verstrekking van een kwartaaloverzicht daarvan moeten de Commissie in staat stellen scherper toe te zien op het optreden van de lidstaten in verband met de inning van deze eigen middelen, en in het bijzonder van die welke als gevolg van fraude of onregelmatigheden onzeker zijn geworden. |
(9) |
Het is belangrijk een verjaringstermijn in de betrekkingen tussen de lidstaten en de Commissie vast te stellen, aangezien nieuwe vaststellingen van de lidstaten betreffende hun belastingschuldigen uit hoofde van vorige boekjaren moeten worden beschouwd als vaststellingen van het lopende boekjaar. |
(10) |
Om ervoor te zorgen dat de begroting van de Unie onder alle omstandigheden wordt gefinancierd, dient ten aanzien van de overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (5) vastgestelde btw-middelen en de bni-middelen te worden bepaald volgens welke procedure de lidstaten de in de begroting geraamde eigen middelen in de vorm van vaste maandelijkse twaalfden ter beschikking van de Unie stellen, en de aldus ter beschikking gestelde bedragen later regulariseren aan de hand van de eigenlijke grondslag van de eigen middelen uit de btw en de relevante wijzigingen van het bni zodra deze bekend zijn. |
(11) |
Er dient te worden verduidelijkt welke gevolgen wijzigingen van het bni die na afloop van het begrotingsjaar worden vastgesteld, hebben voor de financiering van de brutoverminderingen. |
(12) |
De eigen middelen moeten ter beschikking worden gesteld in de vorm van een boeking van de verschuldigde bedragen op het credit van een rekening die daartoe op naam van de Commissie is geopend bij de schatkist van elke lidstaat of bij het orgaan dat de lidstaat aanwijst. De Gemeenschap dient, teneinde het geldverkeer te beperken tot hetgeen nodig is voor de uitvoering van de begroting, van die rekeningen slechts de sommen op te nemen die nodig zijn ter dekking van de kasbehoeften van de Commissie. |
(13) |
De Commissie moet over voldoende kasmiddelen beschikken om te voldoen aan de voorschriften voor betalingen die voornamelijk in de eerste maanden van het begrotingsjaar moeten worden gedaan, met name voor de specifieke behoeften van de betaling van de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) op grond van Verordening (EG) nr. 73/2009 (6) van de Raad. |
(14) |
In overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer dient ervoor te worden gezorgd dat de kosten van de inning van de over de te laat ter beschikking gestelde eigen middelen verschuldigde rente niet hoger zijn dan deze rente. |
(15) |
De melding van gevallen van vastgestelde rechten die oninbaar verklaard of geacht worden, dient te worden geharmoniseerd. |
(16) |
Een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie kan de juiste toepassing van de financiële voorschriften betreffende de eigen middelen in de hand werken. |
(17) |
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7). |
(18) |
De uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de regels voor de maandoverzichten van de boekhouding van de traditionele eigen middelen en de kwartaaloverzichten van de specifieke boekhouding, alsmede voor de oninbare bedragen van meer dan 50 000 EUR dienen volgens de raadgevingsprocedure te worden vastgesteld, gezien de technische aard van deze handelingen, die nodig zijn voor de verslaglegging. |
(19) |
Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 dient te worden ingetrokken. |
(20) |
Ter wille van de samenhang en rekening houdend met artikel 11 van Besluit 2014/335/EU, Euratom dient deze verordening in werking te treden op dezelfde datum als dat besluit en vanaf 1 januari 2014 van toepassing te zijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening bevat regels voor de terbeschikkingstelling van de in artikel 2, lid 1, onder a), b) en c), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde eigen middelen van de Unie aan de Commissie.
Artikel 2
Tijdstip van de vaststelling van de traditionele eigen middelen
1. Voor de toepassing van deze verordening geldt een recht van de Unie op de in artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2014/335/EU, Euratom genoemde traditionele eigen middelen als vastgesteld, zodra is voldaan aan de voorwaarden van de douanevoorschriften voor wat betreft de boeking van het bedrag van het recht en de kennisgeving daarvan aan de belastingschuldige.
2. Het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip is het tijdstip van de boeking, bedoeld in de douanevoorschriften.
Met betrekking tot de in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker bepaalde heffingen en andere rechten, is het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip het tijdstip van de in de regeling voor de sector suiker voorgeschreven mededeling.
Wanneer deze mededeling niet uitdrukkelijk is voorgeschreven, geldt het tijdstip van de vaststelling door de lidstaten van de door de belastingschuldigen verschuldigde bedragen, in voorkomend geval als voorschot of vereffening.
3. In geval van een geschil worden de bevoegde overheidsorganen geacht het bedrag van het verschuldigde recht uiterlijk bij het nemen van de eerste administratieve beslissing waarbij de schuld aan de belastingschuldige wordt meegedeeld, of op het tijdstip van aanhangig maken van het geschil bij de rechter, indien dat eerder is, met het oog op de in lid 1 bedoelde vaststelling te kunnen berekenen.
Het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip is het tijdstip van de beslissing of dat van de berekening die moet worden gemaakt nadat het geschil aanhangig is gemaakt.
4. Lid 1 is van toepassing wanneer de kennisgeving moet worden gecorrigeerd.
Artikel 3
Bewaring van bewijsstukken
De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat de bewijsstukken betreffende de vaststelling en de terbeschikkingstelling van de eigen middelen gedurende ten minste drie kalenderjaren, te rekenen vanaf het einde van het jaar waarop zij betrekking hebben worden bewaard.
De bewijsstukken die betrekking hebben op de in artikel 3 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 bedoelde methoden en statistische grondslagen, moeten door de lidstaten worden bewaard tot en met 30 september van het vierde jaar volgende op het betrokken begrotingsjaar. De bewijsstukken die betrekking hebben op de grondslag van de btw-middelen moeten gedurende dezelfde periode worden bewaard.
Indien bij een overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 of artikel 11 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad (8) verricht onderzoek van de in de eerste en tweede alinea bedoelde bewijsstukken een rectificatie noodzakelijk mocht blijken, worden deze bewijsstukken zolang na het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijn bewaard als nodig is voor het aanbrengen van de rectificatie en voor de controle daarop.
Indien een geschil tussen een lidstaat en de Commissie over de verplichting om een bepaald bedrag aan eigen middelen ter beschikking te stellen in onderling overleg of door een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt beslecht, dient de lidstaat de bewijsstukken die nodig zijn voor de financiële follow-up binnen twee maanden nadat het geschil is beslecht, in bij de Commissie.
Artikel 4
Administratieve samenwerking
1. Elke lidstaat doet de Commissie mededeling van:
a) |
de naam van de diensten of instellingen die belast zijn met de vaststelling, de inning, de terbeschikkingstelling en de controle van de eigen middelen, en van de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de rol en het functioneren van deze diensten en instellingen; |
b) |
de wettelijke, bestuursrechtelijke en comptabiliteitsbepalingen van algemene aard betreffende de vaststelling, de inning, de terbeschikkingstelling en de controle van de eigen middelen; |
c) |
de exacte benaming van alle administratieve en boekhoudkundige staten waarin de vastgestelde rechten zoals nader omschreven in artikel 2 worden geregistreerd, met name de staten die worden gebruikt bij de boekingen als bedoeld in artikel 6. |
Elke wijziging van deze namen of bepalingen wordt onverwijld aan de Commissie meegedeeld.
2. De Commissie deelt op verzoek van een lidstaat de in lid 1 bedoelde gegevens mee aan alle andere lidstaten.
Artikel 5
Toepasselijke percentages
Het in artikel 2, lid 1, onder c), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde uniforme percentage wordt in de loop van de begrotingsprocedure vastgesteld en berekend op basis van de som van het geraamde bruto nationale inkomen („bni”) van de lidstaten, op zodanige wijze dat het gedeelte van de begroting dat niet wordt gefinancierd met de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde ontvangsten, met financiële bijdragen ten behoeve van de aanvullende programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling, of met overige ontvangsten, er volledig door wordt gedekt.
Dat percentage wordt in de begroting uitgedrukt door een getal dat zoveel decimalen bevat als nodig is om het bni-middel integraal over de lidstaten te kunnen verdelen.
HOOFDSTUK II
BOEKHOUDING VAN DE EIGEN MIDDELEN
Artikel 6
Boeking en verslaglegging
1. Bij de schatkist van iedere lidstaat of bij het orgaan dat de lidstaat aanwijst, wordt een boekhouding van de eigen middelen gevoerd, uitgesplitst naar middel.
2. Ten behoeve van de boekhouding van de eigen middelen eindigt de boekmaand niet eerder dan om 13.00 uur op de laatste werkdag van de maand van de vaststelling.
3. De overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten worden, onder voorbehoud van het bepaalde in de tweede alinea van dit lid, uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de vaststelling heeft plaatsgehad, in de boekhouding opgenomen.
Vastgestelde rechten die niet in de in de eerste alinea bedoelde boekhouding zijn opgenomen omdat zij nog niet zijn geïnd en geen zekerheid is gesteld, worden binnen de in de eerste alinea vastgestelde termijn in een specifieke boekhouding opgenomen. De lidstaten kunnen de vastgestelde rechten waarvoor een zekerheid is gesteld, echter eveneens in een specifieke boekhouding opnemen indien deze rechten worden betwist, waardoor de waarde ervan wijzigingen kan ondergaan als de uitslag van de geschillen bekend is.
Evenwel worden het btw-middelen het bni-middel, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, als volgt opgenomen in de in de eerste alinea genoemde boekhouding:
— |
op de eerste werkdag van elke maand, ten belope van één twaalfde zoals in artikel 10, lid 3, aangegeven, |
— |
jaarlijks, voor wat betreft de in artike 10, leden 4 en 6, bedoelde saldi en de in artikel 10, leden 5 en 7, bedoelde aanpassingen, met uitzondering van de in artikel 10, lid 5, eerste streepje, bedoelde bijzondere aanpassingen, die op de eerste werkdag van de maand na die waarin tussen de betrokken lidstaat en de Commissie overeenstemming is bereikt in de boekhouding worden opgenomen. |
De vastgestelde rechten betreffende de in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker bepaalde heffingen, bijdragen en andere rechten worden in de in de eerste alinea bedoelde boekhouding opgenomen. Indien deze rechten vervolgens niet binnen de gestelde termijnen zijn geïnd, kunnen de lidstaten de opneming corrigeren en bij wijze van uitzondering de rechten opnemen in de specifieke boekhouding.
4. Elke lidstaat zendt de Commissie, binnen de in lid 3 gestelde termijn toe:
a) |
een maandoverzicht van zijn boekhouding betreffende de in de eerste alinea van lid 3 bedoelde rechten; |
b) |
een kwartaaloverzicht van de in de tweede alinea van lid 3 bedoelde specifieke boekhouding. |
De betrokken lidstaten doen de maandoverzichten vergezeld gaan van de gegevens of overzichten betreffende de bedragen die op grond van bepalingen betreffende de grondgebieden met een bijzondere status op de eigen middelen in mindering zijn gebracht.
De lidstaten doen het laatste kwartaaloverzicht van elk begrotingsjaar vergezeld gaan van een raming van het totaalbedrag van de rechten die op 31 december van het betrokken begrotingsjaar in de specifieke boekhouding zijn opgenomen en waarvan de inning onzeker is.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met nadere voorschriften betreffende de maand- en kwartaaloverzichten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 16, tweede alinea, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 7
Boekhoudkundige correcties
Na 31 december van het derde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar wordt het totaalbedrag dat is opgenomen in de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, bedoelde maandoverzichten met betrekking tot dit begrotingsjaar niet meer gecorrigeerd, behoudens op punten waarvan vóór het verstrijken van deze termijn door de Commissie of de betrokken lidstaat kennis werd gegeven.
Artikel 8
Correctie van vastgestelde rechten
Het totaalbedrag van de vastgestelde rechten, wordt krachtens de in artikel 2, lid 4, bedoelde correcties verhoogd of verlaagd. Deze correcties worden naar gelang van de datum waarop zij zijn aangebracht in de in artikel 6, lid 3, eerste en tweede alinea, bedoelde boekhoudingen, alsmede in de in artikel 6, lid 4, bedoelde overzichten opgenomen.
HOOFDSTUK III
TERBESCHIKKINGSTELLING VAN DE EIGEN MIDDELEN
Artikel 9
Schatkist en boekingsregels
1. Op de in artikel 10 aangegeven wijze boekt iedere lidstaat de eigen middelen op het credit van de rekening welke daartoe op naam van de Commissie bij zijn schatkist of bij het orgaan dat de lidstaat aanwijst, is geopend.
Deze rekening wordt in nationale valuta en zonder kosten bijgehouden.
2. De lidstaten of de door hen aangewezen organen verstrekken de Commissie, langs elektronische weg:
a) |
op de werkdag waarop de eigen middelen op de rekening van de Commissie worden geboekt, een rekeningafschrift of een creditbericht waaruit blijkt dat de eigen middelen zijn geboekt; |
b) |
onverminderd punt a), uiterlijk op de tweede werkdag na de creditering van de rekening, een rekeningafschrift waaruit blijkt dat de eigen middelen zijn geboekt. |
3. De geboekte bedragen worden in euro in de boekhouding opgenomen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (9) („Financieel Reglement”) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (10).
Artikel 10
Vaststelling van bedragen, tijdstip van terbeschikkingstelling, aanpassingen
1. Na aftrek van de inningskosten krachtens artikel 2, lid 3, en artikel 10, lid 3, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, geschiedt de boeking van de traditionele eigen middelen, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van dat besluit, uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het recht overeenkomstig artikel 2 van deze verordening is vastgesteld.
Voor de volgens artikel 6, lid 3, tweede alinea, van deze verordening in een specifieke boekhouding opgenomen rechten moet de boeking echter uiterlijk geschieden op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de rechten zijn geïnd.
2. Zo nodig kan de Commissie de lidstaten verzoeken de boeking van andere middelen dan het btw-middel en het bni-middel met een maand te vervroegen op basis van de gegevens waarover zij de 15e van die maand beschikken.
Elke vervroegde boeking wordt in de maand volgende op de in lid 1 genoemde boeking geregulariseerd. Dit geschiedt in de vorm van een negatieve boeking voor eenzelfde bedrag als dat van de vervroegde boeking.
3. Het btw-middel en het bni-middel, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, worden op de eerste werkdag van elke maand geboekt voor één twaalfde van de uit dien hoofde uit de begroting voortvloeiende bedragen, omgerekend in nationale valuta's tegen de wisselkoersen van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C.
Voor de specifieke behoeften van de betaling van de uitgaven van het ELGF uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2009, en afhankelijk van de kaspositie van de Unie, kunnen de lidstaten door de Commissie worden verzocht de boeking van één twaalfde of van een deel van één twaalfde van de in de begroting uit hoofde van de eigen middelen uit de btw en/of de eigen middelen op grond van bni, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, opgenomen bedragen, in de loop van het eerste kwartaal van een begrotingsjaar met één of twee maanden te vervroegen.
Na het eerste kwartaal mag de gevraagde maandelijkse boeking niet meer zijn dan één twaalfde van het btw-middel en het bni-middel, steeds binnen de grenzen van de daartoe in de begroting opgenomen bedragen.
De Commissie stelt de lidstaten vooraf, uiterlijk twee weken vóór de gevraagde boeking, hiervan in kennis.
Het in de achtste alinea bepaalde betreffende de boeking in de maand januari van elk begrotingsjaar en de bepalingen van de negende alinea die van toepassing zijn wanneer de begroting vóór het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, zijn van toepassing op de vervroegde boekingen.
Iedere wijziging van het uniforme percentage voor het btw-middel, van het percentage voor het bni-middel, van de in de artikelen 4 en 5 van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de financiering daarvan, en van de financiering van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering wordt gerechtvaardigd door de definitieve vaststelling van een gewijzigde begroting; de sedert het begin van het begrotingsjaar geboekte twaalfden worden dienovereenkomstig aangepast.
Deze aanpassingen geschieden bij de eerste boeking na de definitieve vaststelling van de gewijzigde of aanvullende begroting, indien deze vaststelling vóór de 16e van de maand plaatsvindt en anders bij de tweede boeking na de voornoemde definitieve vaststelling. In afwijking van artikel 11 van het Financieel Reglement worden deze aanpassingen in de rekening van het begrotingsjaar van de hier bedoelde gewijzigde begroting verantwoord.
De twaalfden betreffende de boeking van de maand januari van elk begrotingsjaar worden berekend op basis van de in de ontwerpbegroting, zoals bedoeld in artikel 314, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) opgenomen bedragen, en in nationale valuta's omgerekend tegen de wisselkoersen van de eerste noteringsdag na 15 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar; deze bedragen worden bij de boeking van de volgende maand geregulariseerd.
Wanneer de begroting uiterlijk twee weken vóór de boeking van januari van het volgende begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, boeken de lidstaten op de eerste werkdag van elke maand, met inbegrip van de maand januari, één twaalfde van het bedrag van het in de laatste definitief vastgestelde begroting opgenomen btw-middel en bni-middel, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering; de regularisatie geschiedt dan op de eerste vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting, indien deze vóór de 16e van de maand plaatsvindt, en anders op de tweede vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting.
4. Aan de hand van het in artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 bedoelde jaaroverzicht betreffende de grondslag van het btw-middel wordt iedere lidstaat gedebiteerd voor het bedrag dat uit de in dat overzicht opgenomen gegevens voortvloeit bij toepassing van het voor het voorafgaande begrotingsjaar bepaalde uniforme percentage, en gecrediteerd voor de 12 boekingen die in de loop van dat begrotingsjaar zijn verricht. De grondslag van de het btw-middel van een lidstaat waarop dat percentage wordt toegepast, mag echter niet meer bedragen dan het bij artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2014/335/EU, Euratom vastgestelde percentage van het bni van die lidstaat zoals bedoeld in lid 7, eerste zin, van dat artikel. De Commissie berekent het saldo en deelt het tijdig aan de lidstaten mede, zodat deze het op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, genoemde rekening kunnen boeken.
5. Eventuele rectificaties van de grondslag van btw-middel in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 geven, voor iedere betrokken lidstaat waarvan de grondslag, rekening gehouden met die rectificaties, niet meer dan de percentages bepaald in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 10, lid 2, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, bedraagt, aanleiding tot een aanpassing van het overeenkomstig lid 4 van het onderhavige artikel bepaalde saldo zoals hierna aangegeven:
— |
tot en met 31 juli aangebrachte rectificaties in de zin van artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 geven aanleiding tot een globale aanpassing, welke op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, van de onderhavige verordening genoemde rekening dient te worden geboekt. In overeenstemming tussen de betrokken lidstaat en de Commissie kan evenwel vóór voornoemde datum een bijzondere aanpassing worden geboekt; |
— |
wanneer door de Commissie voor het rectificeren van de grondslag getroffen maatregelen in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 tot een aanpassing van de boekingen op de in artikel 9, lid 1, van de onderhavige verordening genoemde rekening leiden, vindt deze aanpassing plaats op de vervaldag welke de Commissie in het kader van de toepassing van die maatregelen heeft vastgesteld. |
Wijzigingen van het bni zoals bedoeld in lid 7 van dit artikel geven ook aanleiding tot een aanpassing van het saldo van iedere lidstaat waarvan de grondslag, rekening gehouden met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde rectificaties, op de percentages bepaald in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 10, lid 2, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, wordt gemaximeerd.
De Commissie deelt de aanpassingen tijdig aan de lidstaten mee, zodat zij deze op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening genoemde rekening kunnen boeken.
In overeenstemming tussen de betrokken lidstaten en de Commissie kan evenwel op elk gewenst moment een bijzondere aanpassing worden geboekt.
6. Aan de hand van de op grond van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 door de lidstaten verstrekte cijfers betreffende het totale bni tegen marktprijzen en de elementen daarvan voor het voorgaande begrotingsjaar, wordt iedere lidstaat gedebiteerd voor het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het voor het voorafgaande begrotingsjaar bepaalde percentage op het bni, en gecrediteerd voor de boekingen die in de loop van dat begrotingsjaar zijn verricht. De Commissie bepaalt het saldo en deelt het tijdig aan de lidstaten mede, zodat deze het op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, genoemde rekening kunnen boeken.
7. Eventuele wijzigingen die krachtens artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 en behoudens artikel 5 van die verordening in het bni van de voorafgaande begrotingsjaren worden aangebracht, geven voor iedere betrokken lidstaat aanleiding tot een aanpassing van het overeenkomstig lid 6 van dit artikel bepaalde saldo. Deze aanpassing komt tot stand onder de voorwaarden neergelegd in lid 5, eerste alinea, van dit artikel. De Commissie deelt de aanpassingen van de saldi aan de lidstaten mee, zodat zij deze op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, genoemde rekening kunnen boeken. Na 30 september van het vierde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar worden eventuele wijzigingen van het bni niet meer in aanmerking genomen, behalve op vóór het verstrijken van deze termijn hetzij door de Commissie, hetzij door de lidstaat ter kennis gebrachte punten.
8. De in de leden 4 tot en met 7 genoemde verrichtingen vormen wijzigingen van de ontvangsten van het begrotingsjaar waarin zij plaatsvinden.
Het bedrag van de ontvangsten dat in de begroting van het lopende jaar is vermeld, kan bij een gewijzigde begroting worden verhoogd of verlaagd met de bedragen die uit deze verrichtingen voortvloeien, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014.
9. Bij wijziging van de bni-gegevens overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003, wordt de financiering van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering niet achteraf bijgesteld.
Artikel 11
Opt-out-aanpassing
1. Wanneer een lidstaat overeenkomstig het VWEU en de daaraan gehechte Protocollen nr. 21 en nr. 22 niet deelneemt aan de financiering van een specifieke actie of een beleidsmaatregel van de Unie, heeft hij recht op een volgens lid 2 van dit artikel berekende aanpassing van de door hem afgedragen eigen middelen voor elk jaar van niet-deelname.
2. De Commissie berekent de aanpassing tijdens het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar op het moment waarop zij de in artikel 10 van deze verordening bedoelde bni-saldi vaststelt.
De berekening vindt plaats op basis van de volgende gegevens van het betrokken begrotingsjaar:
a) |
het totale bni tegen marktprijzen en de elementen daarvan, |
b) |
de uitvoering van de begroting voor wat betreft de beleidsuitgaven voor de betrokken actie of beleidsmaatregel. |
Voor de berekening van de aanpassing wordt het totaalbedrag van de betrokken uitgaven, exclusief die welke door de deelnemende derde landen worden gefinancierd, vermenigvuldigd met het aandeel van het bni van de lidstaat die recht heeft op de aanpassing in het bni van alle lidstaten. De aanpassing wordt gefinancierd door de deelnemende lidstaten. Om het aandeel van elke lidstaat in de financiering te bepalen, wordt het bni van de betrokken lidstaat gedeeld door het bni van alle deelnemende lidstaten. Voor de berekening van de aanpassing geschiedt de omrekening tussen nationale valuta en euro tegen de wisselkoers van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar.
De aanpassing heeft voor elk jaar een eenmalig en definitief karakter, ongeacht eventuele latere wijzigingen van het aangehouden bni.
3. De Commissie deelt het bedrag van de aanpassing tijdig aan de lidstaten mede, zodat deze het op de eerste werkdag van de maand december op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening kunnen boeken.
Artikel 12
Vertragingsrente
1. Elke te late boeking op de in lid 9, lid 1, bedoelde rekening verplicht de betrokken lidstaat tot het betalen van vertragingsrente.
Indien het rentebedrag lager is dan 500 EUR wordt echter niet tot inning overgegaan.
2. Voor de lidstaten van de Economische en Monetaire Unie is de rentevoet gelijk aan de door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, vermeerderd met twee punten.
Deze rente wordt met 0,25 punt per maand vertraging verhoogd. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging.
3. Voor de lidstaten die niet aan de Economische en Monetaire Unie deelnemen, is de rentevoet gelijk aan de rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand door de respectieve centrale banken op hun basisherfinancieringstransacties wordt toegepast, vermeerderd met twee punten, of, voor de lidstaten waarvoor de rentevoet van de Centrale Bank niet beschikbaar is, de meest equivalente rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand op de geldmarkt van de lidstaat wordt toegepast, vermeerderd met twee punten.
Deze rente wordt met 0,25 punt per maand vertraging verhoogd. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging.
4. Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde betaling van vertragingsrente is artikel 9, leden 2 en 3, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13
Oninbare bedragen
1. De lidstaten zijn verplicht alle nodige maatregelen te treffen opdat de bedragen van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie worden gesteld op de in deze verordening vastgestelde wijze.
2. De lidstaten behoeven de bedragen van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten niet ter beschikking van de Commissie te stellen als zij om een van de onderstaande redenen niet kunnen worden geïnd:
a) |
door overmacht; |
b) |
hetzij om andere redenen die niet aan hen te wijten zijn. |
De bedragen van de vastgestelde rechten worden oninbaar verklaard bij een besluit van de bevoegde administratieve autoriteit.
De bedragen van de vastgestelde rechten worden geacht oninbaar te zijn uiterlijk na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop het bedrag overeenkomstig artikel 2 is vastgesteld of, in geval van een administratief of gerechtelijk beroep, de vaststelling, kennisgeving of bekendmaking van het definitieve besluit heeft plaatsgevonden.
In geval van betaling in termijnen gaat de periode van ten hoogste vijf jaar in na de laatste betaling die is verricht, voor zover de schuld hiermee niet is voldaan.
De oninbaar verklaarde of geachte bedragen worden definitief afgeboekt uit de in artikel 6, lid 3, tweede alinea, bedoelde specifieke boekhouding. Zij worden opgenomen in een bijlage bij het in artikel 6, lid 4, eerste alinea, bedoelde kwartaaloverzicht en, eventueel, in het in artikel 5 van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 bedoelde kwartaaloverzicht.
3. Binnen drie maanden na het in lid 2 van dit artikel genoemde administratieve besluit of in overeenstemming met de dat lid bedoelde vervaldag dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de gegevens betreffende de gevallen van toepassing van genoemd lid 2, voor zover het bedrag van de vastgestelde rechten meer bedraagt dan 50 000 EUR.
Dit verslag moet de Commissie in staat stellen de in lid 2, onder a) en b), van dit artikel bedoelde redenen te beoordelen waarom de betrokken lidstaat het betrokken bedrag niet ter beschikking heeft kunnen stellen, alsmede de maatregelen die hij heeft genomen om de invordering te bewerkstelligen.
Het verslag wordt opgesteld volgens een door de Commissie vastgesteld model. De Commissie stelt hiertoe uitvoeringshandelingen vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 16, tweede alinea, bedoelde raadplegingsprocedure.
4. De Commissie zendt binnen zes maanden na de ontvangst van het in lid 3 bedoelde verslag haar opmerkingen aan de betrokken lidstaat toe.
Indien de Commissie om aanvullende inlichtingen heeft verzocht, gaat de termijn van zes maanden in zodra de gevraagde aanvullende inlichtingen zijn ontvangen.
HOOFDSTUK IV
BEHEER VAN DE KASMIDDELEN
Artikel 14
Voorschriften voor het beheer van de kasmiddelen
1. De Commissie beschikt over de op het credit van de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekeningen geboekte bedragen, voor zover dat nodig is ter dekking van haar behoeften aan kasmiddelen ingevolge de uitvoering van de begroting.
2. Indien de behoeften aan kasmiddelen groter zijn dan de activa van de rekeningen, kan de Commissie hogere bedragen opnemen dan het totaal van deze activa, voor zover kredieten op de begroting beschikbaar zijn en binnen de grenzen van de in de begroting geraamde eigen middelen. In dat geval stelt zij de lidstaten vooraf in kennis van de te verwachten overschrijdingen.
3. Uitsluitend in geval van wanbetaling met betrekking tot een lening aangegaan of gegarandeerd overeenkomstig de verordeningen en besluiten van de Raad, en wanneer de Commissie niet tijdig andere maatregelen, waarin wordt voorzien door de op deze leningen toepasselijke financiële regelingen, kan treffen om te zorgen voor de nakoming van de juridische verplichtingen van de Gemeenschap jegens de kredietverschaffers, kan het bepaalde in de leden 2 en 4 voorlopig, onafhankelijk van de in lid 2 gestelde voorwaarden, toepassing vinden voor rentebetaling en aflossing van schulden van de Gemeenschap.
4. Het verschil tussen de totale activa en de behoeften aan kasmiddelen wordt over de lidstaten omgeslagen, zoveel mogelijk naar verhouding tot de op grond van de begroting geraamde ontvangsten van elk hunner.
Artikel 15
Uitvoering van betalingsopdrachten
1. De lidstaten of de door hen aangewezen organen voeren de betalingsopdrachten van de Commissie uiterlijk drie werkdagen na ontvangst ervan uit volgens de instructies van de Commissie. Voor verrichtingen die op het middelenverkeer betrekking hebben, zijn de lidstaten echter verplicht de opdrachten binnen de door de Commissie gestelde termijnen uit te voeren.
2. De lidstaten of de door hen aangewezen organen sturen de Commissie uiterlijk op de tweede werkdag na afhandeling van de transactie elektronisch een rekeningafschrift waaruit blijkt dat de transactie heeft plaatsgevonden.
HOOFDSTUK V
SLOTBEPALINGEN
Artikel 16
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 bedoelde Raadgevend Comité voor de eigen middelen. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 17
Overgangsbepaling betreffende de rentevoet
De rentevoet bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 in de versie van vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG, Euratom) nr. 2028/2004 van de Raad (11) van de Gemeenschappen, blijft van toepassing voor de berekening van de achterstandsrente in de gevallen waarin de vervaldag valt vóór 1 december 2004.
Artikel 18
Intrekking
1. Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 wordt ingetrokken.
2. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage II opgenomen concordantietabel.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op dezelfde dag als Besluit 2014/335/EU, Euratom.
Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 mei 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
Ch. VASILAKOS
(1) Advies nr. 2/2012 van 20 maart 2012 (PB C 112 van 18.4.2012, blz. 1).
(2) Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1).
(3) Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad van 26 mei 2014 houdende uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (zie bladzijde 29 van dit Publicatieblad).
(4) Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (zie bladzijde 105 van dit Publicatieblad).
(5) Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen („BNI-verordening”) (PB L 181 van 19.7.2003, blz. 1).
(6) Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).
(7) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(8) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).
(9) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(10) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).
(11) Verordening (EG, Euratom) nr. 2028/2004 van de Raad van 16 november 2004 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van Besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen (PB L 352 van 27.11.2004, blz. 1).
BIJLAGE I
INGETROKKEN VERORDENING EN LIJST VAN ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN
Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad |
|
Verordening (EG, Euratom) nr. 2028/2004 van de Raad |
|
Verordening (EG, Euratom) nr. 105/2009 van de Raad |
BIJLAGE II
CONCORDANTIETABEL
Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
— |
— |
Artikel 1 |
Artikel 2 |
Artikel 2 |
Artikel 3, eerste, tweede en derde alinea |
Artikel 3, eerste, tweede en derde alinea |
— |
Artikel 3, vierde alinea |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6, leden 1 en 2 |
Artikel 6, leden 1 en 2 |
Artikel 6, lid 3, onder a) |
Artikel 6, lid 3, eerste alinea |
Artikel 6, lid 3, onder b) |
Artikel 6, lid 3, tweede alinea |
Artikel 6, lid 3, onder c) |
Artikel 6, lid 3, derde alinea |
Artikel 6, lid 3, onder d) |
Artikel 6, lid 3, vierde alinea |
Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder a), eerste zin |
Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder a) |
Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder a), eerste zin |
Artikel 6, lid 4, tweede alinea |
Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder b), eerste zin |
Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder b) |
Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder b), tweede zin |
Artikel 6, lid 4, derde alinea |
Artikel 6, lid 4, tweede alinea |
Artikel 6, lid 4, vierde alinea |
Artikel 6, lid 5 |
— |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 8, eerste alinea |
Artikel 8 |
Artikel 8, tweede alinea |
— |
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 9, lid 1a |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 9, lid 3 |
Artikel 10, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7 |
Artikel 10, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7 |
Artikel 10, lid 8 |
Artikel 10, lid 8, eerste alinea |
Artikel 10, lid 9 |
Artikel 10, lid 9 |
Artikel 10, lid 10 |
— |
Artikel 10 bis |
Artikel 11 |
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 12, lid 1, eerste alinea |
— |
Artikel 12, lid 1, tweede alinea |
Artikel 11, leden 2, 3 en 4 |
Artikel 12, leden 2, 3 en 4 |
Artikel 12, leden 1, 2, 3 en 4 |
Artikel 14 |
Artikel 12, lid 5, eerste alinea |
Artikel 15, lid 1 |
Artikel 12, lid 5, tweede alinea |
Artikel 15, lid 2 |
Artikel 15 |
— |
Artikel 16, eerste en tweede alinea |
— |
Artikel 16, derde alinea |
Artikel 10, lid 8, tweede alinea |
Artikel 17, leden 1 en 2 |
Artikel 13, leden 1 en 2 |
Artikel 17, lid 3, eerste alinea |
Artikel 13, lid 3, eerste alinea |
Artikel 17, lid 3, tweede alinea |
— |
Artikel 17, lid 3, derde alinea |
Artikel 13, lid 3, tweede alinea |
— |
Artikel 13, lid 3, derde alinea |
Artikel 17, lid 4 |
Artikel 13, lid 4 |
Artikel 17, lid 5 |
— |
Artikel 18 |
— |
Artikel 19 |
— |
Artikel 20 |
— |
Artikel 21 |
— |
— |
Artikel 16 |
Artikel 21 bis |
Artikel 17 |
Artikel 22 |
— |
Artikel 23 |
— |
— |
Artikel 18 |
— |
Artikel 19 |
Bijlage |
|
|
Bijlage I |
— |
Bijlage II |
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/53 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 610/2014 VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2014
betreffende een afwijking van Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)”, ten behoeve van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” (1), en met name artikel 1, lid 3, onder d),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) stelt Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020), vast en regelt de betrokkenheid van de Unie bij publiek-private partnerschappen, waaronder bij gemeenschappelijke ondernemingen, op belangrijke gebieden waar onderzoek en innovatie kunnen bijdragen tot het verwezenlijken van de bredere Uniedoelstellingen betreffende concurrentievermogen en tot het aanpakken van maatschappelijke problemen. |
(2) |
Bij deelname aan acties onder contract in het kader van Horizon 2020 dient te worden voldaan aan Verordening (EU) nr. 1290/2013. Teneinde rekening te kunnen houden met de in artikel 187 van het Verdrag vastgelegde specifieke operationele behoeften van gemeenschappelijke ondernemingen op het gebied van elektronische componenten en systemen, is de bevoegdheid om gedurende de looptijd van Horizon 2020 overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen aan de Commissie overgedragen. Op basis daarvan mogen financieringsorganen op dat gebied verschillende vergoedingspercentages voor Uniefinanciering toepassen wanneer een deelnemer of een actie door een of meer lidstaten wordt medegefinancierd. |
(3) |
De tot 31 december 2024 lopende gemeenschappelijke onderneming Ecsel is opgericht bij Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad (3) voor de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk technologie-initiatief inzake elektronische componenten en systemen. |
(4) |
Er zijn specifieke operationele behoeften geconstateerd wat betreft de medefinanciering door de lidstaten en de toepasselijkheid van nationale financieringsvoorschriften. |
(5) |
Vanwege deze operationele behoeften is een afwijking van het in artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 vermelde vergoedingspercentage nodig wanneer een deelnemer of een actie door een of meer lidstaten wordt medegefinancierd, zodat het vergoedingspercentage voor de Uniefinanciering kan worden afgestemd op het soort deelnemer en het type actie. Het vergoedingspercentage moet worden afgestemd op het soort deelnemer en het type actie teneinde grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder met middelgrote en kleine bedrijven alsmede rechtspersonen zonder winstoogmerk, te vergemakkelijken en voor een optimaal hefboomeffect op particuliere investeringen te zorgen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 mag de gemeenschappelijke onderneming Ecsel binnen een actie andere vergoedingspercentages voor de Uniefinanciering toepassen, afhankelijk van het soort deelnemer en het type activiteit, wanneer een deelnemer of een actie door een of meer lidstaten wordt medegefinancierd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81.
(2) Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).
(3) Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 152).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/55 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 611/2014 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2014
ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de programma's ter ondersteuning van de sector olijfolie en tafelolijven
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 30,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn regels vastgesteld met betrekking tot de activiteitenprogramma's ter ondersteuning van de sector olijfolie en tafelolijven. Deze regels moeten worden aangevuld om een doeltreffende en doelmatige benutting van de EU-steun te waarborgen. Deze nieuwe regels moeten de bepalingen van Verordening (EG) nr. 867/2008 van de Commissie (2), die moeten worden ingetrokken, vervangen. |
(2) |
Met het oog op een doeltreffende uitvoering van de activiteitenprogramma's moet worden vastgesteld dat de EU-financiering wordt toegewezen naar evenredigheid van de duur van het programma; daarbij moet er evenwel op worden toegezien dat de jaarlijkse uitgaven ter uitvoering van goedgekeurde activiteitenprogramma's niet hoger zijn dan het in artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde bedrag. |
(3) |
Met het oog op de algemene samenhang van de activiteiten van de erkende producentenorganisaties, erkende unies van producentenorganisaties en erkende brancheorganisaties (hierna „begunstigde organisaties” genoemd) dient te worden gepreciseerd welke soorten maatregelen in aanmerking komen voor EU-financiering en welke niet. Tevens dienen voorschriften voor de indiening van activiteitenprogramma's en criteria voor de selectie van die programma's te worden vastgesteld. Het is wenselijk de betrokken lidstaten de mogelijkheid te bieden aanvullende subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de maatregelen te stellen teneinde deze beter aan te passen aan de feitelijke situatie in de sector olijven en olijfolie in het betrokken land. |
(4) |
De ervaring leert dat het dienstig is een ondergrens voor de EU-financiering vast te stellen voor op zijn minst de actieterreinen „verbetering van de milieueffecten van de olijventeelt”, „verbetering van het concurrentievermogen van de olijventeelt door modernisering”, „traceerbaarheid, certificering en bescherming van de kwaliteit van olijfolie en tafelolijven, in het bijzonder door bewaking van de kwaliteit van de aan eindverbruikers verkochte olijfolie”, om de uitvoering te garanderen van een minimum aan maatregelen op gebieden die gevoelig en tegelijk prioritair zijn. |
(5) |
Om te garanderen dat de activiteitenprogramma's overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden uitgevoerd, en om te zorgen voor een doeltreffend administratief beheer van de regeling inzake steun voor de begunstigde organisaties, dienen voorschriften te worden vastgesteld voor de aanvragen tot goedkeuring van activiteitenprogramma's en voor de selectie en de goedkeuring van die programma's. |
(6) |
In artikel 231 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is vastgesteld dat de meerjarenprogramma's die vóór 1 januari 2014 zijn aangenomen, onder de betrokken bepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (3) blijven vallen totdat zij afgelopen zijn. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat Verordening (EG) nr. 867/2008 van toepassing blijft voor de activiteitenprogramma's die reeds in uitvoering zijn op de dag van de inwerkingtreding van de onderhavige verordening, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Toepassingsgebied
In de onderhavige verordening worden voorschriften vastgesteld ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 met betrekking tot de maatregelen die in aanmerking komen voor EU-financiering, de minimumtoewijzing door de lidstaten van EU-financiering aan specifieke actiegebieden en de criteria en de bepalingen inzake de goedkeuring van activiteitenprogramma's in de sector olijfolie en tafelolijven.
Artikel 2
Financiering door Unie
De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde EU-financiering wordt toegewezen naar evenredigheid van de duur van de in dat artikel bedoelde activiteitenprogramma's, waarbij moet worden gewaarborgd dat de jaarlijkse uitgaven ter uitvoering van goedgekeurde activiteitenprogramma's niet hoger zijn dan het in lid 2 van dat artikel vastgestelde bedrag.
Artikel 3
Maatregelen die in aanmerking komen voor EU-financiering
1. De volgende maatregelen komen in aanmerking voor EU-financiering als bedoeld in artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013:
a) |
op het gebied van de monitoring en het beheer van de markt in de sector olijfolie en tafelolijven:
|
b) |
op het gebied van de verbetering van de milieueffecten van de olijventeelt:
|
c) |
op het gebied van de verbetering van het concurrentievermogen van de olijventeelt door modernisering:
|
d) |
op het gebied van de verbetering van de kwaliteit van de productie van olijfolie en tafelolijven:
|
e) |
op het gebied van traceerbaarheid, certificering en bescherming van de kwaliteit van olijfolie en tafelolijven, in het bijzonder door bewaking van de kwaliteit van de aan de eindverbruikers verkochte olijfolie:
|
f) |
op het gebied van de verspreiding van informatie over de maatregelen die begunstigde organisaties ontplooien ter verbetering van de kwaliteit van olijfolie en tafelolijven:
|
2. Wat de in lid 1, onder c), ii), en onder d), ii), bedoelde actie betreft, vergewissen de lidstaten zich ervan dat passende maatregelen zijn genomen om de investering of de restwaarde ervan terug te krijgen indien het lid dat het individuele bedrijf in bezit heeft, de producentenorganisatie verlaat.
3. De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen om de subsidiabele maatregelen nader te omschrijven, op voorwaarde dat de indiening of de uitvoering van die maatregelen daardoor niet onmogelijk wordt gemaakt.
4. De uitbesteding van maatregelen van een producentenorganisatie of van een unie van producentenorganisaties overeenkomstig artikel 155 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 kan worden toegestaan voor de in lid 1, onder b), c), en d), bedoelde maatregelen in de volgende omstandigheden:
a) |
het sluiten van een schriftelijke overeenkomst tussen de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties en een andere entiteit, met het oog op de uitvoering van de betrokken maatregel. De producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties blijft echter verantwoordelijk voor de uitvoering van die maatregel alsook voor de algemene beheerscontrole en het algemeen toezicht op die schriftelijke overeenkomst; |
b) |
met het oog op een doeltreffende beheerscontrole en een doeltreffend toezicht voldoet de onder a) bedoelde overeenkomst aan de volgende voorwaarden:
|
Artikel 4
Niet-subsidiabele activiteiten en kosten
1. De volgende activiteiten komen niet in aanmerking voor EU-financiering op grond van artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013:
a) |
activiteiten waarvoor een andere EU-financiering dan die waarin artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet, wordt ontvangen; |
b) |
activiteiten die rechtstreeks gericht zijn op verhoging van de productie-, opslag- of verwerkingscapaciteit; |
c) |
activiteiten die verband houden met de aankoop of opslag van olijfolie of tafelolijven en activiteiten die van invloed zijn op de prijzen van deze producten; |
d) |
activiteiten die verband houden met commerciële promotie voor olijfolie of tafelolijven; |
e) |
activiteiten die verband houden met wetenschappelijk onderzoek, met uitzondering van de verspreiding van de resultaten van het onderzoek in olijvenverwerkende bedrijven; |
f) |
activiteiten die kunnen leiden tot concurrentievervalsing bij de andere economische activiteiten van de begunstigde organisatie; |
g) |
activiteiten in verband met de bestrijding van de olijfvlieg, uitgezonderd de in artikel 3, lid 1, onder b), iii), vastgestelde maatregelen. |
2. Om de naleving van de in lid 1, onder a), vastgestelde regel te waarborgen, verbinden de begunstigde organisaties zich er in eigen naam en namens hun leden schriftelijk toe om voor de maatregelen die overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 daadwerkelijk worden gefinancierd, af te zien van elke financiering op grond van een andere EU-steunregeling.
3. In het kader van de uitvoering van de in artikel 3 bedoelde maatregelen zijn de volgende kostenposten niet subsidiabel:
a) |
de aflossingen van leningen (met name in de vorm van annuïteiten) die zijn gesloten voor een maatregel die volledig of gedeeltelijk vóór de aanvang van het activiteitenprogramma is uitgevoerd; |
b) |
de betalingen die aan vergaderingen en opleidingsprogramma's deelnemende begunstigde organisaties ontvangen ter compensatie van de inkomensverliezen; |
c) |
de uitgaven voor administratieve en personeelskosten die worden verricht door de lidstaten en door de begunstigde organisaties die steun uit het ELGF ontvangen krachtens Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4); |
d) |
de aankoop van onbebouwde grond; |
e) |
de aankoop van tweedehandsmaterieel; |
f) |
de aan leaseovereenkomsten verbonden kosten zoals belastingen, rente en verzekeringskosten; |
g) |
de huur in het geval dat daaraan de voorkeur wordt gegeven boven aankoop, en de operationele kosten die met de gehuurde goederen zijn gemoeid. |
4. De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen om de in de leden 1 en 3 bedoelde niet-subsidiabele activiteiten en kosten nader te omschrijven.
Artikel 5
Verdeling van de EU-financiering
1. Op het niveau van elke lidstaat wordt ten minste 20 % van het op grond van artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschikbare bedrag aan EU-financiering besteed aan het in artikel 3, lid 1, onder b), bedoelde actiegebied, ten minste 15 % van dat bedrag aan het in artikel 3, lid 1, onder c), bedoelde actiegebied en ten minste 10 % van dat bedrag aan het in artikel 3, lid 1, onder e), bedoelde actiegebied.
2. Indien het in lid 1 vastgestelde minimumpercentage niet volledig voor de daar genoemde actiegebieden wordt gebruikt, mogen de niet-gebruikte bedragen niet voor andere actiegebieden worden gebruikt, maar worden zij opnieuw aan de begroting van de Unie toegewezen.
Artikel 6
Selectiecriteria en subsidiabiliteit van de activiteitenprogramma's
1. De lidstaat selecteert de in artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde activiteitenprogramma's op basis van de volgende criteria:
a) |
de algemene kwaliteit van het programma en de coherentie ervan met de door de lidstaat vastgestelde beleidslijnen en prioriteiten voor de sector olijven en olijfolie in het betrokken regionale productiegebied; |
b) |
de financiële geloofwaardigheid van de begunstigde organisaties en de vraag of hun middelen zijn afgestemd op de uitvoering van de voorgestelde maatregelen; |
c) |
de omvang van het regionale productiegebied waarop het activiteitenprogramma betrekking heeft; |
d) |
de verscheidenheid van de economische situaties in het betrokken regionale productiegebied waarmee in het activiteitenprogramma rekening wordt gehouden; |
e) |
de aanwezigheid van verscheidene actiegebieden en de omvang van de financiële bijdrage van de begunstigde organisaties; |
f) |
de door de lidstaat vastgestelde kwantitatieve en kwalitatieve doeltreffendheidsindicatoren die het mogelijk zullen maken het programma tijdens de uitvoering en achteraf te evalueren; |
g) |
de evaluatie van eventuele activiteitenprogramma's die de begunstigde organisaties in het kader van de Verordening (EG) nr. 1334/2002 van de Commissie (5), Verordening (EG) nr. 2080/2005 van de Commissie (6) of Verordening (EG) nr. 867/2008 voordien hebben uitgevoerd. |
De lidstaat houdt rekening met de verdeling van de aanvragen over de verschillende soorten begunstigde organisaties in elk regionaal productiegebied.
2. De lidstaat wijst de activiteitenprogramma's af die onvolledig zijn of onjuiste gegevens bevatten of een van de in artikel 4 genoemde niet-subsidiabele activiteiten bevatten.
Artikel 7
Aanvang en goedkeuring van de activiteitenprogramma's
1. De eerste periode van drie jaar van de in artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde activiteitenprogramma's vangt aan op 1 april 2015. De volgende perioden beginnen om de drie jaar op 1 april.
2. Elke overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende begunstigde organisaties kan vóór een door de lidstaat te bepalen datum en uiterlijk op 15 februari van elk jaar een aanvraag tot goedkeuring indienen voor een enkel activiteitenprogramma.
3. De aanvraag tot goedkeuring omvat de volgende elementen:
a) |
de identificatie van de betrokken begunstigde organisatie; |
b) |
de gegevens met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, genoemde selectiecriteria; |
c) |
een beschrijving, de motivering en het tijdschema voor de uitvoering van elke voorgestelde maatregel; |
d) |
het uitgavenplan, uitgesplitst naar maatregel en naar actiegebied zoals aangegeven in artikel 3, lid 1, en verdeeld in tranches van twaalf maanden vanaf de datum van goedkeuring van het activiteitenprogramma, met aparte vermelding van de algemene kosten, die niet meer dan 5 % van het totaal mogen bedragen, en van de overige belangrijkste soorten kosten; |
e) |
het financieringsplan naar actiegebied zoals aangegeven in artikel 3, lid 1, verdeeld in tranches van ten hoogste twaalf maanden vanaf de datum van goedkeuring van het activiteitenprogramma, met vermelding van met name de gevraagde EU-financiering en, in voorkomend geval, de financiële bijdragen van de begunstigde organisaties en de nationale bijdrage; |
f) |
een beschrijving van de kwantitatieve en kwalitatieve doeltreffendheidsindicatoren die het mogelijk zullen maken om het programma tijdens de uitvoering en achteraf te evalueren op basis van de door de lidstaat vastgestelde algemene beginselen; |
g) |
het bewijs dat overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 van de Commissie (7) een zekerheid is gesteld; |
h) |
een verzoek tot het betalen van een voorschot; |
i) |
de in artikel 4, lid 2, bedoelde verbintenis; |
j) |
voor de begunstigde organisaties: de identificatie van de begunstigde organisaties die verantwoordelijk zijn voor de daadwerkelijke uitvoering van de uitbestede acties in hun programma's; |
k) |
een verklaring dat voor de in de programma's van de begunstigde organisaties geplande maatregelen geen andere aanvraag voor EU-financiering overeenkomstig deze verordening is ingediend. |
4. De definitieve goedkeuring van een activiteitenprogramma kan afhankelijk worden gesteld van de opneming daarin van wijzigingen die door de lidstaat nuttig worden geacht. In dat geval deelt de betrokken begunstigde organisatie haar instemming mee binnen 15 dagen te rekenen vanaf de mededeling van de wijzigingen.
De lidstaten zorgen ervoor dat het bedrag aan EU-financiering binnen elke categorie van begunstigden wordt toegewezen met inachtneming van de waarde van de door de leden van de begunstigde organisaties geproduceerde of verkochte olijfolie.
Uiterlijk op 15 maart van elk jaar stelt de lidstaat de begunstigde organisaties in kennis van de goedgekeurde activiteitenprogramma's en, in voorkomend geval, van de activiteitenprogramma's waarvoor hij de desbetreffende nationale financiering toekent.
Indien het voorgestelde activiteitenprogramma niet wordt goedgekeurd, geeft de lidstaat de in artikel 3, onder g), bedoelde zekerheid onmiddellijk vrij.
Artikel 8
Intrekking
Verordening (EG) nr. 867/2008 wordt ingetrokken. Zij blijft echter van toepassing voor de activiteitenprogramma's die in uitvoering zijn op de dag van de inwerkingtreding van de onderhavige verordening.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 867/2008 van de Commissie van 3 september 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt, de activiteitenprogramma's van deze organisaties en de financiering daarvan (PB L 237 van 4.9.2008, blz. 5).
(3) Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
(5) Verordening (EG) nr. 1331/2002 van de Commissie van 23 juli 2002 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1638/98 van de Raad ten aanzien van de activiteitenprogramma's van de organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005 (PB L 195 van 24.7.2002, blz. 16).
(6) Verordening (EG) nr. 2080/2005 van de Commissie van 19 december 2005 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 865/2004 van de Raad met betrekking tot de organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt, de activiteitenprogramma's van deze organisaties en de financiering daarvan (PB L 333 van 20.12.2005, blz. 8).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 van de Commissie van 28 maart 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (PB L 92 van 30.3.2012, blz. 4).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/62 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 612/2014 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2014
tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad middels een wijziging van Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie wat nieuwe maatregelen in het kader van de nationale steunprogramma's in de wijnsector betreft
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 53, onder b), c), e), f), en h),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (2) is ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) nr. 1308/2013, die in titel I, deel II, hoofdstuk II, afdeling 4, regels inzake nationale steunprogramma's in de wijnsector bevat. De meeste in die afdeling opgenomen regels zorgen voor de voortzetting van de regels welke krachtens Verordening (EG) nr. 1234/2007 op de nationale steunprogramma's in de wijnsector van toepassing waren, maar er zijn ook bepaalde nieuwe regels vastgesteld. Die nieuwe regels voeren drie nieuwe elementen in, namelijk de afzetbevordering voor wijn in de lidstaten als een submaatregel parallel aan de bestaande maatregel voor de bevordering van de afzet van wijn op de markten van derde landen, een maatregel voor innovatie in de wijnsector, alsook een uitbreiding van de maatregel inzake de herstructurering en omschakeling van wijngaarden tot de herbeplanting van wijngaarden na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen. Er dienen regels met betrekking tot de inhoud van die nieuwe elementen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie (3) zijn regels vastgesteld met betrekking tot de in Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde nationale steunprogramma's in de wijnsector. Ter aanvulling van de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde nieuwe regels moeten in Verordening (EG) nr. 555/2008 passende bepalingen worden opgenomen. |
(3) |
Artikel 45, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet in specifieke steun voor de afzetbevordering voor wijn in de lidstaten. Er moeten subsidiabiliteitscriteria in het kader van deze nieuwe submaatregel worden vastgesteld zodat hij in de nationale steunprogramma's kan worden opgenomen. Deze criteria moeten consistent zijn met soortgelijke maatregelen in andere regelingen, en met name met die inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt als bedoeld in Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (4). |
(4) |
Om de betrokkenheid van de wijnsector, die over de nodige structuur en deskundigheid beschikt, te waarborgen, moet worden bepaald dat een overheidsinstantie niet de enige begunstigde van de submaatregel voor de afzetbevordering voor wijn in de lidstaten kan zijn. |
(5) |
De afzetbevordering voor wijn in de lidstaten moet in overeenstemming zijn met de concurrentieregels van de Unie. Daarom moet worden bepaald dat de in het kader van de submaatregel inzake de afzetbevordering voor wijn overgebrachte informatie niet op handelsmerken mag zijn gericht en niet tot het verbruik van welbepaalde wijnen mag aanzetten. |
(6) |
Ter voorlichting en bescherming van de consument moet worden bepaald dat informatie voor consumenten inzake de gezondheidseffecten van in de lidstaten gepromote producten een erkende wetenschappelijke basis moet hebben en moet zijn erkend door de voor volksgezondheid bevoegde nationale instanties in de lidstaten waar de activiteiten worden uitgevoerd. |
(7) |
Ook de duur van de in de lidstaten uitgevoerde activiteiten moet worden vastgesteld en deze moet in overeenstemming zijn met de duur van de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 3/2008 gefinancierde voorlichtings- en afzetbevorderingscampagnes. |
(8) |
Rekening houdend met de specifieke aard van de maatregel inzake de afzetbevordering voor wijn in de lidstaten en in het licht van de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van de maatregel inzake de afzetbevordering voor wijn in derde landen in het kader van de nationale steunprogramma's en bij de tenuitvoerlegging van de regeling inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt, moeten regels worden vastgesteld inzake de subsidiabiliteit van personeelskosten en overheadkosten die bij de uitvoering van dergelijke maatregelen door de begunstigde worden gemaakt. |
(9) |
Ter vergemakkelijking van de uitvoering van activiteiten waarvoor steun wordt verleend in het kader van de submaatregel inzake de afzetbevordering voor wijn in de lidstaten en rekening houdend met de duur van die activiteiten, moet het mogelijk zijn betalingen te verrichten vóór een volledige activiteit of een deel daarvan is uitgevoerd, op voorwaarde dat een zekerheid wordt gesteld om de uitvoering van de activiteit te waarborgen. |
(10) |
Ter voorkoming van dubbele financiering van activiteiten die subsidiabel zijn uit hoofde van artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 3/2008 en de krachtens artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) gefinancierde maatregelen, moeten de lidstaten in de nationale steunprogramma's duidelijke afbakeningscriteria opnemen. |
(11) |
In artikel 46, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is voorzien in de uitbreiding van de steunmaatregel met betrekking tot de herstructurering en omschakeling van wijngaarden na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen. Daarom moet worden voorzien in regels die het mogelijk maken een dergelijke activiteit in de nationale steunprogramma's op te nemen en moet een maximumbedrag voor de uitgaven worden vastgesteld. Om voor consistentie met de fytosanitaire wetgeving van de Unie te zorgen, mag steun enkel mogelijk zijn wanneer zulke maatregelen in overeenstemming zijn met Richtlijn 2000/29/EG van de Raad (6). Voorts moeten de uitgaven voor de herbeplanting van wijngaarden tot 15 % van de jaarlijkse uitgaven in elke lidstaat worden beperkt om te waarborgen dat het grootste deel van de in het kader van de herstructurerings- en omschakelingsmaatregel bestede middelen worden ingezet om het concurrentievermogen van wijnproducenten te verbeteren. |
(12) |
Ter voorkoming van dubbele financiering van activiteiten voor de herbeplanting van wijngaarden om sanitaire of fytosanitaire redenen die subsidiabel zijn uit hoofde van artikel 46, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, in het kader van de overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Richtlijn 2000/29/EG gesteunde activiteit, en uit hoofde van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013, moeten de lidstaten in hun nationale steunprogramma's duidelijke afbakeningscriteria opnemen. |
(13) |
In artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is voorzien in een specifieke steunmaatregel voor innovatie in de wijnsector om de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés en technologieën met betrekking tot de in bijlage VII, deel II, bij die verordening bedoelde producten te bevorderen en om de afzetbaarheid en de concurrentiepositie van wijnbouwproducten uit de Unie te verbeteren. Er moet worden vastgesteld welke activiteiten subsidiabel zijn in het kader van die nieuwe maatregel zodat hij in de nationale steunprogramma's kan worden opgenomen. |
(14) |
Om de kwaliteit van de ingediende projecten en de overdracht van wetenschappelijke kennis naar de wijnsector te waarborgen moeten centra voor onderzoek en ontwikkeling deelnemen aan het door de begunstigden van de innovatiemaatregel gesteunde project. |
(15) |
Tevens dient te worden vastgesteld welke soorten investeringen in het kader van de innovatiemaatregel subsidiabel zijn. Om ervoor te zorgen dat deze steun beantwoordt aan het doel van de maatregel, i.e. de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés en technologieën, moet met name worden bepaald dat gewone vervangingsinvesteringen geen subsidiabele uitgaven vormen. |
(16) |
Ter voorkoming van dubbele financiering van activiteiten die subsidiabel zijn uit hoofde van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, de artikelen 36, 61, 62 en 63 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), moeten de lidstaten duidelijke afbakeningscriteria in de nationale steunprogramma's opnemen. |
(17) |
Verordening (EG) nr. 555/2008 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 555/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In titel II wordt hoofdstuk II als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de steunprogramma's, de handel met derde landen, het productiepotentieel en de controles in de wijnsector (PB L 170 van 30.6.2008, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1).
(5) Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
(6) Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).
(7) Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/68 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 613/2014 VAN DE COMMISSIE
van 3 juni 2014
houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pagnotta del Dittaino (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie het verzoek van Italië onderzocht om een wijziging goed te keuren van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Pagnotta del Dittaino”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 516/2009 van de Commissie (2). |
(2) |
Gevraagd wordt om in het productdossier de werkwijze voor het verkrijgen van het product nader te omschrijven en de verwijzingen naar de geldende wetgeving bij te werken. |
(3) |
De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder gebruik te maken van de in de artikelen 50, 51 en 52 van die verordening vastgestelde procedure, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Pagnotta del Dittaino” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
Het geconsolideerde enig document met de belangrijkste punten van het productdossier is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 juni 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Dacian CIOLOȘ
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 155 van 18. 6. 2009, blz. 7.
BIJLAGE I
De volgende wijzigingen in het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Pagnotta del Dittaino” worden goedgekeurd:
1.1. Werkwijze voor het verkrijgen van het product
— |
Bronte, Iride en Sant'Agata werden opgenomen in de groep met variëteiten die samen 70 % van de gebruikte bloem moeten uitmaken. Deze wijziging is nodig door de onvermijdelijke veranderingen in de tarweteelt waarbij variëteiten die gecertificeerd zijn door de bevoegde instanties in Sicilië of daarbuiten en die aangepast zijn aan de Siciliaanse omgeving beter beschikbaar zijn voor landbouwers en voor de gehele sector. Het gaat daarbij om variëteiten die bijzonder geschikt zijn voor het maken van brood en voor de landbouw in het algemeen. Deze wijziging is er dan ook op gericht om landbouwers aan te moedigen om gecertificeerd zaaizaad aan te kopen van de meest gangbare lokale variëteiten. |
— |
Maximum 30 % van de gebruikte bloem mag afkomstig zijn van de hardetarwevariëteiten die worden vermeld in het nationale register. Deze wijziging is gebaseerd op het verzoek van de producenten om ook andere variëteiten te mogen gebruiken die het resultaat zijn van wetenschappelijk onderzoek en geschikt zijn voor de productie van „Pagnotta del Dittaino”. Bovendien is het toevoegen van variëteiten ook nodig om de moeilijkheden aan te pakken in verband met het gebruik van bepaalde variëteiten die moeilijk te vinden zijn omdat ze nog nauwelijks worden gebruikt. |
— |
In de beschrijving van de kenmerken van de harde tarwe en de verschillende soorten bloem werd het wiskundige symbool voor de chemische parameters voor harde tarwe en bloem waar toepasselijk gewijzigd van > in ≥ en van < in ≤. Deze wijziging houdt rekening met de analytische resultaten van de ingrediënten die worden gebruikt om pagnotta te produceren en doen geen afbreuk aan de kenmerken van „Pagnotta del Dittaino” aangezien de vermelde tarwe en bloem kwaliteiten hebben die heel dicht bij de huidige limieten liggen. |
— |
Wijziging van de waarde voor geelindex van > 17b minolta naar ≥ 14b minolta. Uit studies op hardetarwevariëteiten die werden uitgevoerd in de context van „Experimenten op nationaal niveau” is gebleken dat de gemiddelde waarde voor de geelindex in Sicilië 16 bedraagt (waarde voor volkorenmeel) en daarmee veel lager ligt dan de oorspronkelijke schattingen. De waarde 14 is het niveau waaraan alle variëteiten die worden gebruikt voor de productie van „Pagnotta del Dittaino” voldoen. |
— |
Er werd beslist om enkele chemische parameters met betrekking tot het soort bloem dat voor de productie van „Pagnotta del Dittaino” moet worden gebruikt, te schrappen. Dit zal het voor de producenten eenvoudiger maken en zal de kosten voor chemische analyses beperken. Meer specifiek werden de parameters voor gluten, de geelindex, absorptie, rijstijden, stabiliteit en de mate van zachtheid worden verwijderd. Sommige van deze parameters (absorptie, rijstijden, stabiliteit en de mate van zacht worden) vergen specifieke, dure meetapparatuur en vereisen de beschikbaarheid van laboratoria die zijn uitgerust met gekwalificeerd personeel. De parameters voor gluten en de geelindex daarentegen houden rechtstreeks verband met het proteïnegehalte en hoeven bijgevolg niet te worden gemeten. |
— |
Wat het valgetal betreft, legt de huidige specificatie een waarde van minder dan 480 seconden op. De wijziging voorziet in een valgetal tussen 480 en 800 seconden (met 480 seconden als minimum) om een evenwichtige amylaseactiviteit te garanderen. Deze wijziging sluit het gebruik uit van bloem met waarden onder de vastgelegde limiet en waarvoor specifieke studies problemen met het kruim (kleverigheid) en de sponzigheid (onregelmatig) hebben aangetoond. |
— |
Er werden een boven- en ondergrens ingevoerd met betrekking tot de hoeveelheid zout. De hoeveelheid zout is namelijk afhankelijk van de hoeveelheid water in het deeg en van het type zout dat wordt gebruikt. |
— |
De rijs- en baktijden kunnen worden gewijzigd om het productieproces te optimaliseren afhankelijk van de grootte van de pagnotta. |
— |
Er werd een grotere flexibiliteit ingevoerd in de tijd die wordt besteed aan elke afzonderlijke productiefase om het productieproces te vergemakkelijken. |
1.2. Overig: Juridische aanpassingen
De juridische verwijzingen werden bijgewerkt.
BIJLAGE II
GECONSOLIDEERD ENIG DOCUMENT
Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)
„PAGNOTTA DEL DITTAINO”
EG-nummer: IT-PDO-0105-01186-11.12.2013
BGA () BOB (X)
1. Naam
„Pagnotta del Dittaino”
2. Lidstaat of derde land
Italië
3. Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel
3.1. Productcategorie
Categorie 2.4. Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren
3.2. Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is
„Pagnotta del Dittaino” wordt in de handel gebracht in een traditionele ronde vorm met een gewicht tussen 500 g en 1 100 g, ofwel in de vorm van een half brood. De korst, met een dikte tussen 3 mm en 4 mm, is halfhard. Het kruim is zachtgeel, met een fijne structuur. Het is compact en eenvormig met een hoge elasticiteit. De vochtigheid van het product is niet hoger dan 38 % en de sensorische kenmerken, zoals geur, smaak en versheid, blijven tot vijf dagen na de productiedatum behouden.
3.3. Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)
De BOB „Pagnotta del Dittaino” is brood vervaardigd op basis van een bijzonder kneedproces waarvoor natuurlijke gist en fijn gemalen griesmeel van harde tarwe nodig zijn. De tarwe is afkomstig van het in punt 4 omschreven gebied en behoort tot de variëteiten Simeto, Duilio, Arcangelo, Mongibello, Ciccio, Colosseo, Bronte, Iride en Sant'Agata. Minstens 70 % van de gebruikte bloem bestaat uit deze tarwesoorten. De resterende 30 % moet hoe dan ook bestaan uit harde tarwe van de variëteit Amedeo, Appulo, Cannizzo, Cappelli, Creso, Latino, Norba, Pietrafitta, Quadrato, Radioso, Rusticano, Tresor en Vendetta of uit andere hardetarwevariëteiten die in het nationale register met variëteiten worden vermeld en in het productiegebied worden geteeld.
De harde tarwe waaruit het griesmeel wordt verkregen, moet afkomstig zijn van gecertificeerd zaaizaad en aan de volgende minimale kwaliteitseisen voldoen: elektrolytisch gewicht > 78 kg/hl; proteïne (N tot. × 5,70) ≥ 12 % op de droge stof; vochtigheid ≤ 12,5 %; gluten ≥ 8 % op de droge stof; geelindex ≥ 14b minolta.
3.4. Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)
—
3.5. Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden
De teelt- en oogstprocedures van de tarwe en de productie- en verpakkingsprocedures van de BOB „Pagnotta del Dittaino” moeten plaatsvinden in het in punt 4 omschreven productiegebied.
3.6. Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.
Om de kwalitatieve kenmerken van het product te behouden, moet de Pagnotta onmiddellijk in het afgebakende geografische gebied worden verpakt in een plastic film met microscopisch kleine openingen ofwel in een zodanig gemodificeerde omgeving dat het hygiënische/sanitaire aspect wordt verzekerd en het verpakte product toch kan ademen.
3.7. Specifieke voorschriften betreffende de etikettering
Op het etiket moeten het logo van de benaming „Pagnotta del Dittaino” en het EU-symbool worden aangebracht.
Het toevoegen van andere, niet uitdrukkelijk toegestane vermeldingen is verboden. Het gebruik van aanduidingen die verwijzen naar privé-merken is echter toegestaan, mits zij geen lovende betekenis hebben en de consument niet kunnen misleiden. Het logo van de benaming heeft een rechthoekige vorm; links onderaan vormen twee aren harde tarwe een rechte hoek met daarin 2 pagnottabroden, het ene een volledig brood en het tweede een half. Bovenaan in het midden van de rechthoek staat op een enkele lijn het horizontale opschrift „PAGNOTTA DEL DITTAINO DOP”.
4. Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied
Het productiegebied van de BOB „Pagnotta del Dittaino” omvat de gemeenten Agira, Aidone, Assoro, Calascibetta, Enna, Gagliano Castelferrato, Leonforte, Nicosia, Nissoria, Piazza Armerina, Regalbuto, Sperlinga, Valguarnera Caropepe en Villarosa in de provincie Enna en de gemeenten Castel di Iudica, Raddusa en Ramacca in de provincie Catania.
5. Verband met het geografische gebied
5.1. Specificiteit van het geografische gebied
Het gebied waar de voor de productie van „Pagnotta del Dittaino” gebruikte tarwe wordt geteeld, wordt gekenmerkt door een typisch mediterraan klimaat. De regenval varieert sterk in de loop van het jaar, met concentratie van de neerslag in de herfst en winter en gemiddelde jaarwaarden van ongeveer 500 mm. De gemiddelde maandtemperaturen zijn het hoogst in juli en augustus en het laagst in januari en februari, waarbij de temperatuur heel uitzonderlijk zo sterk kan dalen (tot 0 °C) dat schade wordt berokkend aan de teelt. De grond waarop de harde tarwe wordt geteeld, is gedeeltelijk kleihoudend.
5.2. Specificiteit van het product
Het product met de beschermde oorsprongsbenaming „Pagnotta del Dittaino” onderscheidt zich voornamelijk van de andere producten in zijn categorie door de samenstelling van de korst, de zachtgele kleur, de fijne structuur en het compacte en eenvormig zachte kruim. Een ander bijzonder kenmerk van de BOB „Pagnotta del Dittaino” is de mogelijkheid de sensorische kenmerken zoals geur, smaak en versheid gedurende vijf dagen te bewaren.
Van oudsher werd de geteelde tarwe opgeslagen in daarvoor bestemde putten of in opslagplaatsen en er op natuurlijke wijze bewaard, beschermd tegen water. Er werden geen behandelingen uitgevoerd om het graan te beschermen tegen schimmelinfecties of parasieten. Naargelang van de behoefte werd het voor het malen naar nabijgelegen molens gebracht.
De harde tarwe die in de afgebakende zone wordt geteeld, wordt vooraf gezuiverd om het stro, de onzuiverheden en vreemde stoffen te verwijderen en wordt vervolgens opgeslagen in silo's en bewaard zonder behulp van pesticiden en synthetische chemische producten. De enige toegestane behandelingen in de molens zijn uitsluitend van fysische aard. Het koelen van de massa met koude lucht en het keren zijn namelijk wel toegestaan.
Dergelijke behandelingen voorkomen namelijk oververhitting van de massa, een verschijnsel dat een omgeving creëert die gunstig is voor de ontwikkeling van schimmels, voor de vorming van giftige microsubstanties en voor het uitkomen van eieren van parasieten, en dat de ontkieming van het graan kan veroorzaken.
De natuurlijke gist is afkomstig van een „moedergist” die op het juiste moment wordt vernieuwd. De vernieuwing gebeurt door een deel van de „moedergist” te vermengen met twee delen griesmeel en een deel water. Na het kneden worden vier gistende massa's overgehouden. Hiervan wordt er een gebruikt als nieuwe „moedergist” en de overblijvende 3 delen worden na minstens 5 uur rijping als „natuurlijke gist” aan het broodmengsel toegevoegd.
5.3. Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)
De in punt 5.2 beschreven specifieke kenmerken van „Pagnotta del Dittaino” zijn strikt bepaald door de morfologische en pedoklimatologische kenmerken van het in punt 4 omschreven productiegebied. Deze specifieke kenmerken hangen onlosmakelijk samen met de harde tarwe die dient als belangrijkste en overheersende basisgrondstof in het productieproces en die, dankzij de pedoklimatologische kenmerken van het grondgebied in kwestie, kwalitatief hoogstaande waarden en uitstekende sanitaire kenmerken heeft (vrij van giftige microsubstanties), waardoor het brood de voor de BOB „Pagnotta del Dittaino” specifieke sensorische kenmerken krijgt.
De harde tarwe wordt, zoals blijkt uit het historische verband, van oudsher gebruikt voor het maken van brood — in tegenstelling tot andere zones in Italië waar bloem van zachte tarwe werd en wordt gebruikt — waardoor een product wordt verkregen dat gedurende een week de belangrijkste sensorische kenmerken bewaart.
Het bewaren van die kenmerken is niet alleen te danken aan het gebruik van het fijn gemalen griesmeel van harde tarwe, maar ook aan het gebruik van „criscenti” (natuurlijke gist). Het zure deeg gaat gisten door het dynamische evenwicht dat ontstaat tussen de melk- en gistbacteriën. De meest gebruikte microbiële soorten zijn Lactobacillus sanfranciscensis (Lactobacillus brevis subsp. lindneri), Candida milleri en Saccharomyces exiguus.
Tussen de talrijke in antieke geschriften teruggevonden getuigenissen, zijn er vele die betrekking hebben op het teeltgebied van de harde tarwe. Deze geschriften getuigen met name van de van oudsher overgeleverde knowhow en gewoontes inzake de teelt van graangewassen en de productie van het brood.
De teelt van harde tarwe in het Siciliaanse binnenland, waaronder de gemeenten in de provincies Enna en Catania, is van groot belang, niet enkel wat de daarvoor gebruikte oppervlakte betreft, maar ook omdat het duidelijk gaat om streken waar traditioneel harde tarwe wordt geteeld. In die gemeenten is het, zowel wegens de pedologische als de klimatologische omstandigheden, de enig mogelijke teelt die in de loop van de jaren de plaatselijke landbouwbevolking gegarandeerd werk en inkomsten heeft gegeven.
Een getuigenis over de aanzienlijke rol van harde tarwe in de voedingsgewoonten van de Sicilianen komt van Plinius de Oudere in „De Naturalis Historia”. Terwijl men doorgaans in andere regio's van Italië bloem verkreeg uit eikels, kastanjes of andere graangewassen zoals gerst en rogge, leerden de mensen op Sicilië brood maken van tarwemeel. Volgens Sonnino slaagden de Sicilianen op het platteland er ondanks de grote armoede in te overleven doordat zij zich konden voeden met brood op basis van tarwemeel.
Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier
(Artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)
De volledige tekst van de productspecificaties is te vinden op de volgende website: http://www.politicheagricole.it/flex/cm/pages/ServeBLOB.php/L/IT/IDPagina/3335
ofwel
door rechtstreeks de homepage van de site van het Italiaanse Ministerie van Landbouw, Levensmiddelen en Bosbouw (www.politicheagricole.it) te openen en te klikken op „Qualità e sicurezza” (rechtsboven in het scherm) en vervolgens op „Disciplinari di Produzione all'esame dell'UE” (aan de EU ter toetsing voorgelegde productdossiers).
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/73 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 614/2014 VAN DE COMMISSIE
van 6 juni 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 555/2008 wat de aanvraag van bepaalde steunmaatregelen in de wijnsector betreft
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 54, onder a), b), c), e) en f),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (2) is ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1308/2013, die in deel II, titel I, hoofdstuk II, afdeling 4, regels inzake nationale steunprogramma's in de wijnsector bevat. De meeste van de in die afdeling vastgestelde regels waarborgen de continuïteit van de regels die krachtens Verordening (EG) nr. 1234/2007 op de nationale steunprogramma's in de wijnsector van toepassing waren, maar er zijn ook enkele nieuwe regels opgenomen. Die regels behelzen nieuwe elementen, namelijk een submaatregel van de afzetbevorderingsmaatregel, die betrekking heeft op de afzetbevordering van wijn in de lidstaten, een maatregel inzake innovatie in de wijnsector, alsook een uitbreiding van de maatregel inzake herstructurering en omschakeling van wijngaarden tot de herbeplanting van wijngaarden na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen. Er dienen regels voor de tenuitvoerlegging van die elementen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie (3) zijn bepalingen vastgesteld met betrekking tot de nationale steunprogramma's in de wijnsector als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007. Ter uitvoering van de nieuwe regels van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moeten de nodige bepalingen worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 555/2008. |
(3) |
Artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 555/2008 moet de lidstaten in staat stellen hun operationele programma's te wijzigen en deze in overeenstemming te brengen met de bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 ingevoerde elementen. Daartoe moet het de lidstaten worden toegestaan hun operationele programma's na 30 juni 2014 nogmaals te wijzigen, rekening houdend met de datums van de vaststelling van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 612/2014 van de Commissie (4) en van deze verordening. |
(4) |
Er moeten regels worden vastgesteld inzake de selectie van voorlichtingsprojecten en met betrekking tot de voorkeur die moet worden gegeven bij het selecteren van projecten voor de interne markt. De selectieprocedure in het kader van de submaatregel voor de afzetbevordering van wijnen in de lidstaten moet coherent zijn met de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 555/2008 vastgestelde procedure voor de afzetbevordering van wijnen op de markten van derde landen, maar moet ook rekening houden met de specifieke doelstellingen en het geografische toepassingsgebied van deze submaatregel. |
(5) |
Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 555/2008 voorziet in regels voor het financiële beheer van de investeringsmaatregel. Die regels moeten ook van toepassing zijn op de maatregel inzake innovatie in de wijnsector. Met name moet het, met het oog op een betere benutting van de middelen, mogelijk zijn om de steun te betalen nadat slechts sommige van de in de desbetreffende aanvraag opgenomen acties zijn uitgevoerd, mits erop wordt toegezien dat de resterende acties worden voltooid. Voorts is het passend een maximumpercentage voor de betaling van voorschotten vast te stellen vergelijkbaar met dat welk voor investeringen is vastgesteld. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 37 ter van Verordening (EG) nr. 555/2008 moeten de begunstigden informatie verstrekken met betrekking tot de voorschotten die uit hoofde van bepalingen van die verordening zijn verleend. Deze verplichting moet ook gelden voor de bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 ingevoerde maatregel inzake innovatie. |
(7) |
In de bijlagen I tot en met VIII, bijlage VIII bis en bijlage VIII quater bij Verordening (EG) nr. 555/2008 zijn de formulieren opgenomen die door de lidstaten moeten worden ingevuld met betrekking tot de nationale steunprogramma's, met name met het oog op de indiening van de steunprogramma's, de herziening ervan, de desbetreffende financiële planning alsook de indiening van verslagen en evaluaties. Deze bijlagen moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de in deel II, titel I, hoofdstuk II, afdeling 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 ingevoerde nieuwe bepalingen inzake de inhoud, evaluatie, kosten en controle. |
(8) |
Verordening (EG) nr. 555/2008 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EG) nr. 555/2008
Verordening (EG) nr. 555/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door: „2. Behalve bij noodmaatregelen wegens natuurrampen mogen per begrotingsjaar ten hoogste tweemaal wijzigingen in de steunprogramma's worden ingediend, uiterlijk op 1 maart en 30 juni. De gewijzigde programma's worden bij de Commissie ingediend, zo nodig vergezeld van:
In afwijking van de eerste alinea zijn de in die alinea vastgestelde uiterste termijnen niet van toepassing in 2014 wanneer de wijzigingen van het programma voortvloeien uit de nieuwe regels die zijn ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5). (5) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).”." |
2) |
In titel II, hoofdstuk II, afdeling 1, onderafdeling 2, wordt het volgende artikel toegevoegd: „Artikel 5 septies bis Selectieprocedure 1. De lidstaten stellen de procedure voor het indienen van de aanvragen vast, en met name bepalingen betreffende:
2. De lidstaten selecteren de aanvragen met name op basis van de onderstaande criteria:
3. Na het onderzoek van de aanvragen selecteren de lidstaten de aanvragen die de meeste waarde voor het geïnvesteerde geld bieden. De voorkeur wordt gegeven aan acties:
4. Twee of meer lidstaten kunnen een gezamenlijke afzetbevorderingsactie kiezen. Zij verbinden zich ertoe hun deel in de financiering te dragen en maken afspraken over administratieve samenwerkingsprocedures om het toezicht, de uitvoering en de controle met betrekking tot de gezamenlijke afzetbevorderingsactie te vergemakkelijken. 5. Als de lidstaten nationale steun voor afzetbevordering verlenen, delen zij dat in de betrokken onderdelen van de bijlagen I, V, VII, VIII en VIII quater bij deze verordening mee.”. |
3) |
In afdeling 6 bis wordt het volgende artikel toegevoegd: „Artikel 20 quater Financieel beheer 1. De steun wordt betaald zodra vaststaat dat, naargelang van de keuze die de lidstaat voor het beheer van de maatregel heeft gemaakt, één enkele actie dan wel alle acties waarvoor de steunaanvraag is ingediend, werd(en) uitgevoerd en ter plaatse gecontroleerd. In die gevallen waar de steun normaal gezien pas na uitvoering van alle acties mag worden betaald, kan hij in afwijking van de eerste alinea toch voor uitgevoerde afzonderlijke acties worden betaald als de resterende acties niet konden worden uitgevoerd wegens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6). Als bij een controle blijkt dat een overkoepelende actie waarvoor steun is aangevraagd, niet volledig is uitgevoerd om andere redenen dan overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, en als er steun is betaald na afzonderlijke acties die een onderdeel zijn van de overkoepelende actie waarvoor de steunaanvraag is ingediend, besluiten de lidstaten de betaalde steun terug te vorderen. 2. De begunstigden van de innovatiesteun kunnen de bevoegde betaalorganen om de betaling van een voorschot vragen als het nationale steunprogramma deze optie biedt. Het voorschot mag niet meer dan 20 % van de overheidssteun voor de investering in innovatie bedragen en mag pas worden betaald nadat een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie ten belope van 110 % van het voor te schieten bedrag is gesteld. Voor investeringen in innovatie waarvoor het individuele besluit tot steunverlening in de begrotingsjaren 2014 of 2015 wordt genomen, kan het bedrag van de voorschotten evenwel tot maximaal 50 % van de overheidssteun voor de betrokken investering worden verhoogd. Met het oog op de toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 van de Commissie (7) moet het totale voorschot uiterlijk twee jaar na betaling ervan worden uitgegeven in het kader van de tenuitvoerlegging van de betrokken actie. De garantie wordt vrijgegeven zodra het bevoegde betaalorgaan vaststelt dat de werkelijke uitgaven in verband met de overheidssteun voor de innovatie hoger zijn dan het voorschot. (6) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (de horizontale verordening) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549)." (7) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 van de Commissie van 28 maart 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (PB L 92 van 30.3.2012, blz. 4).”." |
4) |
Artikel 37 ter wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 77 wordt lid 5 vervangen door: „5. Artikel 24, leden 1, 2, 3 en 6, en artikel 26, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 65/2011 van de Commissie (8) zijn van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 50 en 51 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maatregelen. (8) Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PB L 25 van 28.1.2011, blz. 8).”" |
6) |
De bijlagen I tot en met VIII bis en bijlage VIII quater worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 555/2008 van 27 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de steunprogramma's, de handel met derde landen, het productiepotentieel en de controles in de wijnsector (PB L 170 van 30.6.2008, blz. 1).
(4) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 612/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad middels een wijziging van Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie wat nieuwe maatregelen in het kader van de nationale steunprogramma's in de wijnsector betreft (zie bladzijde 62 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE
1) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 555/2008, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018 Lidstaat (1): Periode (2) Datum van indiening: Nummer van de herziening: als er een wijziging wordt gevraagd door de Commissie/door de lidstaat (3)
(1) Hiervoor moet de bij het Publicatiebureau gangbare afkorting worden gebruikt." (2) Wijnoogstjaren." (3) Schrappen wat niet past." (4) De in artikel 103 sexdecies, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde lidstaten zijn niet verplicht de punten C en F in te vullen.”" |
2) |
Bijlage II, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018 (5)
|
3) |
Bijlage III, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018 (7)
|
4) |
Bijlage IV, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018
|
5) |
Bijlage V, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018 Lidstaat (12): Periode: Datum van indiening: Nummer van de herziening:
(12) Hiervoor moet de bij het Publicatiebureau gangbare afkorting worden gebruikt." (13) Slechts de punten betreffende de in het steunprogramma opgenomen maatregelen moeten worden ingevuld." (14) Beoordeling van de technische, economische, maatschappelijke en milieueffecten aan de hand van in het ingediende programma omschreven criteria en kwantitatieve indicatoren voor toezicht en evaluatie.”" (14) Beoordeling van de technische, economische, maatschappelijke en milieueffecten aan de hand van in het ingediende programma omschreven criteria en kwantitatieve indicatoren voor toezicht en evaluatie.”" |
6) |
Bijlage VI, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018
|
7) |
Bijlage VII, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018
|
8) |
Bijlage VIII, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018 1. Afzetbevordering in de lidstaten
2. Afzetbevordering in derde landen
|
9) |
Bijlage VIII bis, deel B, wordt vervangen door: „B. BEGROTINGSJAREN 2014-2018 1. Herstructurering en omschakeling van wijngaarden overeenkomstig artikel 103 octodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007
Begrotingsjaren 2014-2018:
|
10) |
In bijlage VIII quater worden de tabellen 2 en 3 vervangen door:
|
(5) De bedragen zijn inclusief de uitgaven voor in het kader van het eerste vijfjarenprogramma (2009-2013) opgezette acties waarvoor betalingen zullen worden verricht in het tweede vijfjarenprogramma (2014-2018).
(6) Hiervoor moet de bij het Publicatiebureau gangbare afkorting worden gebruikt.”
(7) De bedragen zijn inclusief de uitgaven voor in het kader van het eerste vijfjarenprogramma (2009-2013) opgezette acties waarvoor betalingen zullen worden verricht in het tweede vijfjarenprogramma (2014-2018).
(8) Hiervoor moet de bij het Publicatiebureau gangbare afkorting worden gebruikt.”
(9) Hiervoor moet de bij het Publicatiebureau gangbare afkorting worden gebruikt.
(10) Uiterste datum voor de mededeling: 1 maart en 30 juni.
(11) Schrappen wat niet past.”
(15) Hiervoor moet de bij het Publicatiebureau gangbare afkorting worden gebruikt.
(16) Uiterste datum voor de mededeling: 1 maart.
(17) Schrappen wat niet past.”
(18) Hiervoor moet de bij het Publicatiebureau gangbare afkorting worden gebruikt.
(19) Uiterste datum voor de mededeling: voor ramingen: telkens 1 maart en 30 juni; voor de uitvoering telkens 1 maart (voor het eerst in 2015).
(20) Berekend door het bestede bedrag/de bestede bedragen te delen door het in deze bijlage aangegeven aantal projecten.
(21) Berekend door de bedragen die in bijlage II (voor ramingen) en in bijlage VI (voor de uitvoering) zijn vermeld, te delen door de in deze bijlage aangegeven betrokken oppervlakte.
(22) Berekend door de bedragen die in bijlage II (voor ramingen) en in bijlage VI (voor de uitvoering) zijn vermeld, te delen door het in deze bijlage aangegeven aantal fondsen.
(23) Berekend door de bedragen die in bijlage II (voor ramingen) en in bijlage VI (voor de uitvoering) zijn vermeld, te delen door het in deze bijlage aangegeven aantal producenten.
(24) Berekend door de bedragen die in bijlage II (voor ramingen) en in bijlage VI (voor de uitvoering) zijn vermeld, te delen door het in deze bijlage aangegeven aantal begunstigden.
(25) Nadere gegevens hierover moeten in de bijlagen I en V worden vermeld.
(26) Berekend door de bedragen die in bijlage II (voor ramingen) en in bijlage VI (voor de uitvoering) zijn vermeld, te delen door het in deze bijlage aangegeven aantal hectoliter.”
(27) Schrappen wat niet past.
(28) Uiterste datum voor de mededeling: voor ramingen: telkens 1 maart en 30 juni; voor de uitvoering telkens 1 maart (voor het eerst in 2015).
(29) Onder meer of de afzetbevorderingsmaatregel samen met één of meer andere lidstaten wordt georganiseerd.”
(30) Hiervoor moeten de bij het Publicatiebureau gangbare afkortingen worden gebruikt.
(31) Uiterste datum voor de mededeling: elk jaar 1 december en voor het eerst 1 december 2014.
(***) |
Gedeeltelijk vervat in de kolommen 2 en 3. |
(32) Indien van toepassing.”
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/95 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 615/2014 VAN DE COMMISSIE
van 6 juni 2014
houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de activiteitenprogramma's ter ondersteuning van de sector olijfolie en tafelolijven
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 57, lid 2, artikel 58, lid 4, artikel 62, lid 2, artikel 63, lid 5, artikel 64, lid 7, en artikel 66, lid 4,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (2), en met name artikel 31,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn de regels vastgesteld voor de steunprogramma's ten bate van de sector olijfolie en tafelolijven. Met het oog op de goede werking en de uniforme toepassing van het bij die verordening ingestelde rechtskader heeft de Commissie de bevoegdheid gekregen om middels uitvoeringshandelingen de maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de reeds genoemde verordening op het gebied van de activiteitenprogramma's. Deze maatregelen dienen ter vervanging van de voorschriften van Verordening (EG) nr. 867/2008, die is ingetrokken bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 van de Commissie (3). |
(2) |
Om de producerende lidstaten de kans te geven het beheer van de steunregeling voor de sector olijfolie en tafelolijven ten uitvoer te leggen, moeten procedures voor de activiteitenprogramma's en de wijziging daarvan worden vastgesteld, alsmede voor de betaling van de Uniefinanciering, met inbegrip van voorschotten, de bedragen van de te stellen zekerheden, de controles, de controleverslagen en de correcties en sancties die moeten worden toegepast in het geval van onregelmatigheden en nalatigheden bij de toepassing van de activiteitenprogramma's. |
(3) |
Om een correcte besteding van de per lidstaat beschikbare financiering mogelijk te maken, moet worden voorzien in een jaarlijkse procedure voor het wijzigen van de voor het volgende jaar goedgekeurde activiteitenprogramma's opdat rekening kan worden gehouden met eventuele naar behoren aangetoonde veranderingen ten opzichte van de oorspronkelijke omstandigheden. Ook moeten de lidstaten de voorwaarden kunnen bepalen voor een wijziging van de inhoud en de begroting van de activiteitenprogramma's zonder dat als gevolg daarvan de in artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde jaarlijkse bedragen van de producerende lidstaten worden overschreden. Met het oog op een soepele toepassing van de activiteitenprogramma's moet worden bepaald wanneer aanvragen tot wijziging van activiteitenprogramma's uiterlijk moeten worden ingediend. |
(4) |
Om de begunstigde organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt in de gelegenheid te stellen tijdig met de tenuitvoerlegging van de activiteitenprogramma's te beginnen, moeten deze organisaties een voorschot kunnen ontvangen van ten hoogste 90 % van de bijdrage van de Unie die in het goedgekeurde activiteitenprogramma voor elk betrokken jaar is geoormerkt, mits zij een zekerheid stellen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013. De wijze van betaling van dit voorschot dient te worden vastgelegd. |
(5) |
Bepaald moet worden dat de erkende producentenorganisaties, de erkende unies van producentenorganisaties en de erkende brancheorganisaties (hierna ”de begunstigde organisaties”) volgens een strak tijdschema een financieringsaanvraag moeten indienen bij het betaalorgaan van de lidstaat. Tevens dient te worden bepaald dat deze aanvraag volgens een door de bevoegde autoriteit te verstrekken model moet worden opgesteld en vergezeld moet gaan van bewijsstukken waaruit blijkt dat de activiteitenprogramma's zijn uitgevoerd en de uitgaven zijn gedaan. Vastgesteld moet worden dat het betaalorgaan van de lidstaat het financieringsbedrag betaalt en de zekerheid vrijgeeft nadat het programma volledig is afgerond, de bewijsstukken zijn geverifieerd en de controles zijn verricht. |
(6) |
Voor een goed beheer van de activiteitenprogramma's moeten de betrokken lidstaten een programma opstellen voor het verrichten van controles ter plaatse op een op basis van een risicoanalyse geselecteerde steekproef van begunstigde organisaties, en moeten zij verifiëren of de voorwaarden voor het toekennen van Uniefinanciering in acht zijn genomen. Bepaald moet worden dat over elke controle ter plaatse een uitvoerig controleverslag moet worden opgesteld. Bovendien moeten de lidstaten een adequate regeling van correcties en sancties voor onregelmatigheden vaststellen om onverschuldigde betalingen terug te vorderen, in voorkomend geval met rente. |
(7) |
Om te waarborgen dat de tenuitvoerlegging van de activiteitenprogramma's wordt gemonitord en de programma's worden geëvalueerd gedurende de volledige periode waarin deze programma's worden uitgevoerd, moeten de begunstigde organisaties een verslag van hun activiteiten opstellen en overleggen aan de nationale autoriteiten van de betrokken lidstaten. Tevens moet worden bepaald dat deze verslagen aan de Commissie worden overgelegd. |
(8) |
Om de algemene impact van de activiteitenprogramma's op het gebied van markttoezicht en marktbeheer in de sector olijfolie en tafelolijven te verhogen, moeten de begunstigde organisaties en de lidstaten ertoe worden verplicht de resultaten van de uitgevoerde maatregelen op hun internetsites bekend te maken. |
(9) |
De in de onderhavige verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Toepassingsgebied
Bij deze verordening worden de uitvoeringbepalingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgesteld, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de activiteitenprogramma's in de sector olijfolie en tafelolijven, de wijziging van deze programma's, de betaling van de steun, met inbegrip van voorschotten, alsmede de procedures die moeten gevolgd en de zekerheid die moet worden gesteld wanneer een aanvraag tot goedkeuring van een activiteitenprogramma wordt ingediend en een voorschot op de steun wordt betaald.
Artikel 2
Wijziging van de activiteitenprogramma's
1. Een begunstigde organisatie kan volgens een door de lidstaat te bepalen procedure een aanvraag indienen om de inhoud en de begroting van haar reeds goedgekeurde activiteitenprogramma te wijzigen met dien verstande dat het in artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde bedrag voor de betrokken lidstaat als gevolg van die wijziging niet wordt overschreden.
2. Elke aanvraag om een activiteitenprogramma te wijzigen, onder meer door afzonderlijke activiteitenprogramma's samen te voegen, gaat vergezeld van bewijsstukken waarin de reden, de aard en de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen nader worden omschreven. De begunstigde organisatie dient de aanvraag uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering van het activiteitenprogramma, in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat.
3. Begunstigde organisaties die zijn gefuseerd en voordien aparte activiteitenprogramma's uitvoerden, voeren die programma's parallel en afzonderlijk uit tot 1 januari van het jaar na de fusie.
In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten gefuseerde begunstigde organisaties die daar om gegronde redenen om verzoeken, toestemming verlenen om hun respectieve activiteitenprogramma's parallel uit te voeren zonder deze samen te voegen.
4. De wijzigingen van het activiteitenprogramma worden van toepassing twee maanden nadat de bevoegde autoriteit de aanvraag tot wijziging heeft ontvangen, behalve indien de ingediende wijzigingen volgens de bevoegde autoriteit niet aan de geldende voorwaarden voldoen. In dat geval meldt de bevoegde autoriteit dit aan de begunstigde organisatie, die daarop eventueel een herziene versie van haar activiteitenprogramma indient.
5. Indien de door de begunstigde organisatie verkregen Uniefinanciering lager is dan die waarin het goedgekeurde programma voorziet, kan die organisatie haar programma aan de verkregen financiering aanpassen. De begunstigde organisatie dient bij de bevoegde autoriteiten een verzoek in om deze wijziging van het activiteitenprogramma goed te keuren.
6. In afwijking van de leden 2 en 4 kan de bevoegde autoriteit tijdens de tenuitvoerlegging van een activiteitenprogramma de wijziging van een maatregel van dat programma aanvaarden, op voorwaarde dat:
a) |
de begunstigde organisatie de wijziging van de maatregel twee maanden vóór het begin van de tenuitvoerlegging van de betrokken maatregel meldt aan de bevoegde autoriteit; |
b) |
de melding vergezeld gaat van bewijsstukken die de reden, de aard en de gevolgen van de voorgestelde wijziging vermelden en aantonen dat de betrokken wijziging de oorspronkelijke doelstelling van het activiteitenprogramma niet wijzigt; |
c) |
de enveloppe die is toegekend voor het gebied van de maatregel stabiel blijft; |
d) |
bij een eventuele herverdeling van de financiële middelen over de maatregelen in het kader van hetzelfde gebied, de grens van 40 000 EUR niet wordt overschreden. |
7. De wijziging wordt als aanvaard beschouwd indien de bevoegde autoriteit uiterlijk een maand nadat de wijziging van de maatregel is gemeld, geen bezwaar maakt op grond van niet-naleving van de in lid 6 bedoelde voorwaarden.
Artikel 3
Voorschotten
1. Begunstigde organisaties die overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder h), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 een voorschot aanvragen, ontvangen onder de in lid 2 van het onderhavige artikel vermelde voorwaarden een voorschot van in totaal maximaal 90 % van de bijdrage van de Unie die in het goedgekeurde activiteitenprogramma voor elk betrokken jaar is geoormerkt.
2. Vóór het einde van de maand na die waarin met de jaarlijkse uitvoering van het goedgekeurde activiteitenprogramma is begonnen, betaalt de lidstaat de betrokken begunstigde organisatie een eerste tranche ten belope van de helft van het in lid 1 bedoelde voorschotbedrag. Een tweede tranche, ten belope van de resterende helft van dat bedrag, wordt betaald na de in lid 3 bedoelde verificatie.
3. De lidstaat betaalt de tweede tranche pas na zich ervan te hebben vergewist dat de eerste tranche van het voorschot daadwerkelijk is besteed en de desbetreffende maatregelen zijn uitgevoerd. De lidstaat verricht deze verificatie aan de hand van het in artikel 9 bedoelde jaarverslag of het in artikel 7 bedoelde controleverslag.
Artikel 4
Zekerheden
1. De in artikel 3 bedoelde voorschotten worden slechts betaald indien de betrokken begunstigde organisaties overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 een zekerheid hebben gesteld ten belope van 110 % van het gevraagde voorschotbedrag.
2. Vóór een door de lidstaat te bepalen datum en uiterlijk op 31 maart kunnen de betrokken begunstigde organisaties een verzoek tot vrijgave van de in lid 1 bedoelde zekerheid indienen voor ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan het totaal van de uitgaven die overeenkomen met het bedrag van de eerste tranche van het voorschot en die daadwerkelijk zijn verricht en door de lidstaat zijn geverifieerd. De lidstaat bepaalt en controleert de bewijsstukken waarvan dit verzoek vergezeld gaat, en geeft de zekerheid voor de betrokken uitgaven vrij, uiterlijk in de loop van de tweede maand na die waarin het verzoek is ingediend.
Artikel 5
Betaling van de Uniefinanciering
1. Met het oog op de betaling van de Uniefinanciering op grond van artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 dient een begunstigde organisatie vóór een door de lidstaat te bepalen datum en uiterlijk op 30 juni na elk jaar van uitvoering van haar activiteitenprogramma, een betalingsaanvraag in bij het betaalorgaan van de lidstaat.
Het betaalorgaan van de lidstaat kan aan de begunstigde organisaties het saldo van de Uniefinanciering voor elk jaar van uitvoering van het activiteitenprogramma betalen nadat het zich aan de hand van het in artikel 9 bedoelde jaarverslag of het in artikel 7 bedoelde controleverslag ervan heeft vergewist dat de maatregelen die overeenkomen met de twee in artikel 3, lid 3, bedoelde voorschottranches daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
Elke aanvraag voor Uniefinanciering die na 30 juni wordt ingediend, is onontvankelijk en de bedragen die eventueel als voorschot op de financiering van het activiteitenprogramma zijn ontvangen, worden volgens de procedure van artikel 8 terugbetaald.
2. De aanvraag voor Uniefinanciering wordt volgens een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat te verstrekken model opgesteld. Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag vergezeld gaan van:
a) |
een verslag dat bestaat uit de volgende elementen:
|
b) |
facturen en bankdocumenten die de betaling van de in de periode van uitvoering van het activiteitenprogramma gedane uitgaven bewijzen; |
c) |
in voorkomend geval, bewijsstukken waaruit blijkt dat de financiële bijdragen van de begunstigde organisaties en de betrokken lidstaat daadwerkelijk zijn betaald. |
3. Elke financieringsaanvraag die niet aan de in de leden 1 en 2 vastgestelde voorwaarden voldoet, is onontvankelijk en wordt afgewezen. De betrokken begunstigde organisatie kan binnen een door de lidstaat te bepalen termijn een nieuwe financieringsaanvraag indienen mits deze vergezeld gaat van een motivering en van de ontbrekende elementen.
4. Elke aanvraag betreffende uitgaven die voor uitgevoerde maatregelen zijn gedaan en die meer dan twee maanden na het einde van de periode van uitvoering van het activiteitenprogramma zijn betaald, wordt afgewezen.
5. Uiterlijk drie maanden na de datum waarop de financieringsaanvraag en de in lid 2 bedoelde bewijsstukken zijn ingediend, gaat de lidstaat, na de bewijsstukken te hebben onderzocht en de in artikel 6 bedoelde controles te hebben verricht, ertoe over de verschuldigde Uniefinanciering te betalen en, in voorkomend geval, de in artikel 4 bedoelde zekerheid vrij te geven. De in artikel 7, lid 3, onder g), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven nadat het volledige activiteitenprogramma is uitgevoerd, de bewijsstukken zijn onderzocht en de in artikel 6 bedoelde controles zijn verricht.
Artikel 6
Controles ter plaatse
1. De lidstaten gaan na of de voorwaarden voor toekenning van de Uniefinanciering worden nageleefd, met name wat de volgende aspecten betreft:
a) |
de naleving van de voorwaarden voor erkenning van de begunstigden als bedoeld in de artikelen 152, 154, 156, 157 en 158 van Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
b) |
de tenuitvoerlegging van de goedgekeurde activiteitenprogramma's, en met name van de maatregelen betreffende investeringen en diensten; |
c) |
de daadwerkelijk verrichte uitgaven in vergelijking met de gevraagde financiering en de financiële bijdrage van de betrokken deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt. |
2. Aan de hand van een programma voor het controleren van activiteitenprogramma's verrichten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat controles op een steekproef van begunstigde organisaties die is geselecteerd op basis van een risicoanalyse en jaarlijks bestaat uit op zijn minst 30 % van de organisaties die op grond van artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 Uniefinanciering ontvangen. De selectie wordt zo verricht dat:
a) |
de producentenorganisaties en de unies van producentenorganisaties op zijn minst één keer tijdens de uitvoering van het goedgekeurde activiteitenprogramma ter plaatse worden gecontroleerd nadat het voorschot is betaald en voordat het saldo van de Uniefinanciering wordt betaald; |
b) |
de brancheorganisaties elk jaar van uitvoering van elk goedgekeurd activiteitenprogramma worden gecontroleerd. Indien zij in de loop van het jaar een voorschot hebben ontvangen, wordt de controle verricht na de datum van betaling van dat voorschot. |
Indien de controles onregelmatigheden aan het licht brengen, verricht de bevoegde autoriteit in het lopende jaar extra controles en verhoogt zij het aantal begunstigde organisaties dat in het volgende jaar moet worden gecontroleerd.
3. De bevoegde autoriteit bepaalt op grond van een op de volgende criteria gebaseerde risicoanalyse welke begunstigde organisaties worden gecontroleerd:
a) |
het bedrag van de financiering voor het goedgekeurde activiteitenprogramma; |
b) |
de aard van de in het kader van het activiteitenprogramma gefinancierde maatregelen; |
c) |
de mate van voortgang bij de uitvoering van de activiteitenprogramma's; |
d) |
de bevindingen bij vorige controles ter plaatse of bij de verificaties in het kader van de erkenningsprocedure als bedoeld in artikel 154, lid 4, en artikel 158, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
e) |
andere, door de lidstaten te bepalen risicocriteria. |
4. De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Om de materiële organisatie van de controles te vergemakkelijken, is het evenwel toegestaan begunstigde organisatie ten hoogste 48 uur van tevoren te melden dat zij zullen worden gecontroleerd.
5. De duur van elke controle ter plaatse is in overeenstemming met de mate van voortgang bij de uitvoering van het goedgekeurde activiteitenprogramma en met de voor investeringen en diensten verrichte uitgaven.
Artikel 7
Controleverslagen
Over elke in artikel 6 bedoelde controle ter plaatse wordt een uitvoerig controleverslag opgesteld waarin met name de volgende gegevens worden vermeld:
a) |
datum en duur van de controle; |
b) |
een lijst van aanwezige personen; |
c) |
een lijst van gecontroleerde facturen; |
d) |
referentiegegevens over facturen die zijn geselecteerd in de aankoop- of verkoopadministratie en btw-administratie waarin de geselecteerde facturen zijn ingeschreven; |
e) |
de bankdocumenten die de betaling van de geselecteerde bedragen bewijzen; |
f) |
een opgave van de reeds uitgevoerde maatregelen die specifiek ter plaatse zijn onderzocht; |
g) |
het resultaat van de controle. |
Artikel 8
Onverschuldigde betalingen en sancties
1. Indien de in de artikelen 154 en 158 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde erkenning van een begunstigde organisatie wordt ingetrokken omdat deze organisatie haar verplichtingen opzettelijk of door grove nalatigheid niet is nagekomen, wordt deze organisatie uitgesloten van Uniefinanciering voor het gehele activiteitenprogramma.
2. Indien een bepaalde maatregel niet overeenkomstig het activiteitenprogramma wordt uitgevoerd, wordt de begunstigde organisatie uitgesloten van financiering voor de betrokken maatregel.
3. Wanneer een later niet subsidiabel gebleken maatregel is uitgevoerd overeenkomstig het goedgekeurde activiteitenprogramma, kan de lidstaat besluiten de verschuldigde financiering te betalen of reeds betaalde bedragen niet terug te vorderen indien een dergelijk besluit is toegestaan in vergelijkbare, uit de nationale begroting gefinancierde gevallen en indien de begunstigde organisatie niet nalatig of opzettelijk heeft gehandeld.
4. In gevallen van ernstige nalatigheid of valse verklaringen wordt de begunstigde organisatie uitgesloten van:
a) |
de overheidsfinanciering voor het hele activiteitenprogramma, en |
b) |
de Uniefinanciering in het kader van artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 gedurende de gehele periode van drie jaar na die waarvoor de onregelmatigheid is geconstateerd. |
5. Wanneer de begunstigde organisatie op grond van de leden 1, 2 en 4 van financiering wordt uitgesloten, vordert de bevoegde autoriteit de reeds aan deze organisatie overgemaakte overheidssteun terug.
6. De op grond van lid 5 teruggevorderde bedragen die deel uitmaken van de bijdrage van de Unie, worden in voorkomend geval vermeerderd met rente die wordt berekend op basis van:
a) |
de tussen de betaling en de terugbetaling door de begunstigde verstreken tijd; |
b) |
de op de datum van de onverschuldigde betaling geldende rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank zoals bekendgemaakt in serie C van het Publicatieblad van de Europese Unie, verhoogd met 3 procentpunten. |
7. De bedragen die deel uitmaken van de Uniefinanciering en die op grond van dit artikel worden teruggevorderd, worden overgemaakt aan het betaalorgaan en in mindering gebracht op de door het Europees Landbouwgarantiefonds gefinancierde uitgaven.
Artikel 9
Verslag van de begunstigde organisaties
1. Vóór 1 mei van elk jaar dienen de begunstigde organisaties bij de bevoegde nationale autoriteiten een jaarverslag in over de tenuitvoerlegging van de activiteitenprogramma's in het voorgaande uitvoeringsjaar. Dit verslag heeft betrekking op de volgende elementen:
a) |
de onderdelen van het activiteitenprogramma die reeds zijn uitgevoerd of zich in de uitvoeringsfase bevinden; |
b) |
de belangrijkste wijzigingen van het activiteitenprogramma; |
c) |
een evaluatie van de reeds behaalde resultaten aan de hand van de in artikel 7, lid 3, onder f), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde indicatoren. |
Voor het laatste jaar van uitvoering van het activiteitenprogramma wordt het in de eerste alinea bedoelde verslag vervangen door een eindverslag.
2. Het eindverslag bestaat uit een evaluatie van het activiteitenprogramma en omvat ten minste de volgende elementen:
a) |
een toelichting betreffende de mate waarin de met het programma nagestreefde doelstellingen zijn gehaald, gebaseerd op de in artikel 7, lid 3, onder f), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde indicatoren en op andere relevante criteria; |
b) |
een toelichting betreffende de in het activiteitenprogramma aangebrachte wijzigingen; |
c) |
in voorkomend geval, informatie over de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitwerking van het volgende activiteitenprogramma. |
3. De in het kader van de in artikel 3, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde maatregelen verzamelde gegevens en verrichte studies worden, na voltooiing van de betrokken maatregel, bekendgemaakt op de internetsite van de betrokken begunstigde organisatie.
Artikel 10
Meldingen van de lidstaten
1. Voordat een nieuw driejarig activiteitenprogramma begint en uiterlijk op 31 januari van het jaar nadat het vorige programma is beëindigd, melden de bevoegde autoriteiten aan de Commissie welke nationale maatregelen ter uitvoering van deze verordening zijn genomen, en met name maatregelen met betrekking tot:
a) |
de voorwaarden voor erkenning van de begunstigde organisaties als bedoeld in de artikelen 152, 156 en 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
b) |
de aanvullende voorwaarden om de subsidiabele maatregelen nader te omschrijven, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014; |
c) |
de in artikel 6, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde beleidslijnen en prioriteiten voor de sector olijven en olijfolie en de in artikel 7, lid 1, onder f), van die verordening bedoelde kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren; |
d) |
de in artikel 2, lid 3, bedoelde termijn; |
e) |
de nadere voorschriften inzake de in artikel 3 bedoelde voorschottenregeling en, in voorkomend geval, de regeling voor de betaling van de nationale financieringen; |
f) |
de toepassing van de in artikel 6 bedoelde controles en van de in artikel 8 bedoelde sancties en correcties. |
2. Uiterlijk op 1 mei van elk jaar van uitvoering van de goedgekeurde activiteitenprogramma's verstrekken de lidstaten de Commissie de gegevens over:
a) |
de activiteitenprogramma's en de kenmerken daarvan, uitgesplitst naar type begunstigde organisatie, naar maatregel en het door de maatregel bestreken gebied, en naar regionaal gebied; |
b) |
het voor elk activiteitenprogramma toegewezen financieringsbedrag; |
c) |
het voor de Uniefinanciering per begrotingsjaar beoogde tijdschema voor de gehele looptijd van de activiteitenprogramma's. |
3. Uiterlijk op 20 oktober van elk jaar van uitvoering van de goedgekeurde activiteitenprogramma's verstrekken de bevoegde autoriteiten de Commissie een verslag over de uitvoering van deze verordening dat ten minste de volgende elementen omvat:
a) |
het aantal gefinancierde activiteitenprogramma's en de daarbij betrokken begunstigden, voor de olijventeelt gebruikte oppervlakten, oliefabrieken, verwerkingsinstallaties en hoeveelheden olijfolie en tafelolijven; |
b) |
de kenmerken van de op elk gebied ontwikkelde maatregelen; |
c) |
de eventuele verschillen tussen de voorgenomen en de daadwerkelijk uitgevoerde maatregelen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven; |
d) |
de inschatting en de evaluatie van de activiteitenprogramma's, rekening houdend met, onder meer, de in artikel 5, lid 2, onder a), iii), bedoelde evaluatie; |
e) |
de statistische gegevens betreffende de in de artikelen 6 en 7 bedoelde controles en controleverslagen, en de overeenkomstig artikel 8 toegepaste sancties of correcties; |
f) |
de uitgaven, uitgesplitst naar activiteitenprogramma en naar maatregel en het door die maatregel bestreken gebied, en de financiële bijdragen van de Unie, de nationale financiële bijdragen en de financiële bijdragen van de begunstigde organisaties. |
4. De in het onderhavige artikel bedoelde meldingen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (4).
5. Na afronding van de maatregelen maken de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten op hun internetsite alle gegevens en studies bekend die in het kader van de in artikel 3, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 bedoelde maatregelen zijn verzameld, respectievelijk verricht.
Artikel 11
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 611/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de programma's ter ondersteuning van de sector olijfolie en tafelolijven (zie bladzijde 55 van dit Publicatieblad).
(4) Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/103 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 616/2014 VAN DE COMMISSIE
van 6 juni 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 juni 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
46,1 |
MK |
38,5 |
|
TR |
74,3 |
|
ZZ |
53,0 |
|
0707 00 05 |
MK |
30,7 |
TR |
106,0 |
|
ZZ |
68,4 |
|
0709 93 10 |
MA |
68,1 |
TR |
114,2 |
|
ZZ |
91,2 |
|
0805 50 10 |
AR |
120,1 |
TR |
118,2 |
|
ZA |
130,7 |
|
ZZ |
123,0 |
|
0808 10 80 |
AR |
106,1 |
BR |
84,0 |
|
CL |
107,1 |
|
CN |
98,5 |
|
NZ |
142,1 |
|
US |
169,1 |
|
UY |
164,7 |
|
ZA |
96,8 |
|
ZZ |
121,1 |
|
0809 10 00 |
TR |
248,1 |
ZZ |
248,1 |
|
0809 29 00 |
TR |
372,3 |
ZZ |
372,3 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/105 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 26 mei 2014
betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie
(2014/335/EU, Euratom)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 311, derde alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het stelsel van eigen middelen van de Unie moet de zekerheid bieden dat de middelen toereikend zijn voor een geordende ontwikkeling van het beleid van de Unie, zonder dat daarbij de noodzaak van een strakke begrotingsdiscipline uit het oog wordt verloren. De ontwikkeling van het stelsel van eigen middelen kan en moet tevens bijdragen tot intensievere inspanningen met het oog op begrotingsconsolidatie in de lidstaten en in zo groot mogelijke mate bijdragen tot de ontwikkeling van beleidsinitiatieven van de Unie. |
(2) |
Dit besluit moet pas in werking treden na door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn goedgekeurd; de nationale soevereiniteit wordt hierbij derhalve ten volle in acht genomen. |
(3) |
De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft onder andere geconcludeerd dat de algemene doelstellingen van eenvoudigheid, transparantie en billijkheid als leidraad voor de eigenmiddelenregelingen moeten dienen. Deze regelingen moeten er derhalve voor zorgen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Fontainebleau van 1984, dat geen enkele lidstaat een begrotingslast draagt die buitensporig is in vergelijking met zijn relatieve welvaart. Er moeten dus bepalingen voor specifieke lidstaten worden opgenomen. |
(4) |
De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft besloten dat Duitsland, Nederland en Zweden uitsluitend voor de periode 2014-2020 een lager afdrachtpercentage moeten genieten voor de eigenmiddelenbron op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw). Hij heeft tevens besloten dat Denemarken, Nederland en Zweden uitsluitend voor de periode 2014-2020 een brutovermindering van hun jaarlijkse bni-bijdrage moeten genieten, alsook dat Oostenrijk uitsluitend voor de periode 2014-2016 een brutovermindering van zijn jaarlijkse bni-bijdrage geniet. De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft besloten dat het bestaande correctiemechanisme ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk van toepassing moet blijven. |
(5) |
De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft besloten dat er aan het systeem voor de inning van de traditionele eigen middelen niets moet veranderen. Met ingang van 1 januari 2014 moeten de lidstaten evenwel 20 % van de door hen geïnde bedragen als inningskosten inhouden. |
(6) |
Om te zorgen voor een strakke begrotingsdiscipline en gelet op de Mededeling van de Commissie van 16 april 2010 betreffende de aanpassing van het maximumbedrag van de eigen middelen en van het maximum van de kredieten voor vastleggingen naar aanleiding van het besluit om de indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) in de berekening van de eigen middelen op te nemen, moet het maximumbedrag van de eigen middelen gelijk zijn aan 1,23 % van de som van de bni's van de lidstaten tegen marktprijzen voor betalingskredieten en moet het maximum van 1,29 % van de som van de bni's van de lidstaten worden vastgesteld voor vastleggingskredieten. Deze maximumbedragen zijn gebaseerd op het Europees rekeningenstelsel 1995 (ESR 95), inclusief de IGDFI, omdat de gegevens op basis van het Europees rekeningenstelsel dat is opgezet bij Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) (hierna „het ESR 2010”), niet beschikbaar zullen zijn wanneer dit besluit wordt vastgesteld. Om de financiële middelen die ter beschikking van de Unie worden gesteld op hetzelfde peil te handhaven, moeten deze in percenten van het bni uitgedrukte maxima worden aangepast. De maxima moeten worden aangepast zodra alle lidstaten hun gegevens op basis van ESR 2010 hebben toegezonden. In het geval dat er wijzigingen in ESR 2010 zijn die een significante verandering van het bni-peil met zich brengen, moeten de maximumbedragen voor de eigen middelen en voor de vastleggingskredieten opnieuw worden aangepast. |
(7) |
De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft een beroep gedaan op de Raad om te blijven voortwerken aan het voorstel van de Commissie voor een nieuwe eigenmiddelenbron op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) om die zo eenvoudig en transparant mogelijk te maken, het verband met het btw-beleid van de Unie en de feitelijke btw-inkomsten te versterken en een gelijke behandeling van de belastingbetalers in alle lidstaten te waarborgen. De Europese Raad heeft besloten dat de nieuwe btw-middelenbron de huidige zou kunnen vervangen. De Europese Raad heeft er tevens nota van genomen dat de Raad op 22 januari 2013 het besluit houdende machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transacties heeft vastgesteld (2). Hij heeft de deelnemende lidstaten verzocht zich te beraden op de vraag of die belasting de basis voor een nieuwe eigenmiddelenbron voor de Uniebegroting kan vormen. De Europese Raad heeft besloten dat dit geen gevolgen zal hebben voor niet-deelnemende lidstaten en evenmin voor de berekening van de correctie ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk. |
(8) |
De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft besloten dat een verordening van de Raad tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Unie zal worden vastgesteld, zoals in artikel 311, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald. Daarom moeten bepalingen van algemene aard, die van toepassing zijn op alle soorten eigen middelen en waarvoor, zoals in de Verdragen is bepaald, adequate parlementaire controle nodig is, in die verordening worden opgenomen, zoals, in het bijzonder, de procedure voor de berekening en budgettering van het saldo van de jaarlijkse begroting en aspecten van de controle en het toezicht op de inkomsten. |
(9) |
Om redenen van samenhang, continuïteit en rechtszekerheid dienen er bepalingen te worden ingevoerd die de transitie mogelijk maken van het bij Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad (3) ingevoerde stelsel naar het uit dit besluit voortvloeiende stelsel. |
(10) |
Besluit 2007/436/EG, Euratom moet worden ingetrokken. |
(11) |
Voor de toepassing van dit besluit dienen alle bedragen te worden uitgedrukt in euro. |
(12) |
De Europese Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité zijn geraadpleegd en hebben advies uitgebracht (4). |
(13) |
Om de transitie naar het herziene stelsel van eigen middelen te waarborgen en om ervoor te zorgen dat deze met het begrotingsjaar samenvalt, moet dit besluit met ingang van 1 januari 2014 van toepassing zijn, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij dit besluit worden de voorschriften vastgesteld voor de toekenning van de eigen middelen van de Unie omde financiering van de jaarlijkse begroting van de Unie te waarborgen, als bepaald in artikel 311 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Artikel 2
Categorieën eigen middelen en specifieke berekeningsmethoden
1. De in de begroting van de Unie opgevoerde eigen middelen worden gevormd door de ontvangsten uit:
a) |
traditionele eigen middelen bestaande uit de heffingen, premies, extra bedragen of compenserende bedragen, aanvullende bedragen of aanvullende elementen, rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en de overige door de instellingen van de Unie ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met derde landen, de douanerechten op de onder het vervallen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallende producten, alsmede de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld; |
b) |
onverminderd lid 4, tweede alinea, de toepassing van een voor alle lidstaten geldend uniform percentage op de btw-grondslag die op uniforme wijze is vastgesteld volgens Unievoorschriften. Voor elke lidstaat mag de hiertoe in aanmerking te nemen grondslag niet meer bedragen dan 50 % van het bruto nationaal inkomen (bni), als omschreven in lid 7; |
c) |
onverminderd lid 5, de toepassing van een, met inachtneming van alle andere ontvangsten, in het kader van de begrotingsprocedure vast te stellen uniform percentage op de som van de bni's van alle lidstaten. |
2. De ontvangsten uit nieuwe heffingen die in het kader van een gemeenschappelijk beleid overeenkomstig het VWEU worden ingesteld, voor zover de procedure van artikel 311 VWEU is gevolgd, vormen eveneens eigen middelen die op de begroting van de Unie worden opgevoerd.
3. De lidstaten houden 20 % van de in lid 1, onder a), bedoelde bedragen als inningskosten in.
4. Het in lid 1, onder b), bedoelde uniforme percentage bedraagt 0,30 %.
Voor uitsluitend de periode 2014-2020 wordt het afdrachtpercentage voor de eigenmiddelenbron op basis van de btw voor Duitsland, Nederland en Zweden vastgesteld op 0,15 %.
5. Het in lid 1, onder c), bedoelde uniforme percentage is van toepassing op het bni van elke lidstaat.
Voor uitsluitend de periode 2014-2020 wordt de jaarlijkse bni-bijdrage van Denemarken, Nederland en Zweden verminderd met een brutobedrag van respectievelijk 130 miljoen EUR, 695 miljoen EUR en 185 miljoen EUR. Oostenrijk geniet een brutovermindering van zijn jaarlijkse bni-bijdrage van 30 miljoen EUR in 2014, 20 miljoen EUR in 2015 en 10 miljoen EUR in 2016. Al deze bedragen worden uitgedrukt in prijzen van 2011 en omgerekend in actuele prijzen door toepassing van de door de Commissie meegedeelde, meest recente bbp-deflator voor de EU in euro die beschikbaar is bij de opstelling van de ontwerpbegroting. Deze brutoverminderingen worden toegestaan nadat overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van dit besluit de korting ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk is berekend en de financiering ervan is vastgesteld, en hebben daarop geen invloed. Deze brutokortingen worden gefinancierd door alle lidstaten.
6. Indien de begroting bij het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld, blijven de bestaande btw- en bni-afdrachtpercentages van toepassing tot de inwerkingtreding van de nieuwe percentages.
7. Onder bni in de zin van lid 1, onder c), wordt verstaan, een jaarlijks bni, uitgedrukt in marktprijzen, zoals dat door de Commissie is meegedeeld in toepassing van Verordening (EU) nr. 549/2013 („het ESR 2010”).
Indien wijzigingen van het ESR 2010 resulteren in significante veranderingen in het in lid 1, onder c), bedoelde bni, besluit de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen of deze wijzigingen moeten gelden voor de toepassing van dit besluit.
Artikel 3
Maximum van de eigen middelen
1. Het totale bedrag van de aan de Unie ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten toegewezen eigen middelen is niet hoger dan 1,23 % van de som van de bni's van alle lidstaten.
2. De jaarlijks in de begroting van de Unie opgevoerde vastleggingskredieten bedragen niet meer dan 1,29 % van de som van de bni's van alle lidstaten.
Er wordt een gepaste verhouding tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten in acht genomen om ervoor te zorgen dat zij verenigbaar zijn en om in de volgende jaren de hand te kunnen houden aan het in lid 1 vermelde maximum.
3. Voor de toepassing van dit besluit herberekent de Commissie, zodra alle lidstaten hun gegevens op basis van ESR 2010 hebben verstrekt, de in de leden 1 en 2 bedoelde maxima op basis van de volgende formule:
In deze formule is „t” het laatste volledige jaar waarvoor de gegevens voor de berekening van het bni beschikbaar zijn.
4. Indien een wijziging in het ESR 2010 een significante verandering van het bni-peil meebrengt, herberekent de Commissie de in de leden 1 en 2 bedoelde en volgens lid 3 herberekende maxima op basis van de volgende formule:
In deze formule is „t” het laatste volledige jaar waarvoor de gegevens voor de berekening van het bni beschikbaar zijn.
In deze formule zijn „x” respectievelijk „y” de volgens lid 3 herberekende maxima.
Artikel 4
Correctiemechanisme ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk
Aan het Verenigd Koninkrijk wordt een correctie voor begrotingsonevenwichtigheden toegestaan.
Deze correctie wordt bepaald:
a) |
door het verschil in het voorafgaande begrotingsjaar te berekenen tussen:
|
b) |
door het aldus verkregen verschil te vermenigvuldigen met de totale toegewezen uitgaven; |
c) |
door de uitkomst van punt b) te vermenigvuldigen met 0,66; |
d) |
door van de uitkomst van punt c) de effecten af te trekken die de transitie naar de afgetopte btw en de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde afdrachten voor het Verenigd Koninkrijk meebrengen, dat wil zeggen het verschil tussen:
|
e) |
door van de uitkomst van punt d) de nettovoordelen voor het Verenigd Koninkrijk af te trekken die het gevolg zijn van de verhoging van het percentage van de in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde middelen dat door de lidstaten ter dekking van hun inningskosten en verwante kosten wordt ingehouden; |
f) |
door de berekening aan te passen en op de totale toegewezen uitgaven de totale toegewezen uitgaven in de lidstaten die na 30 april 2004 tot de Unie zijn toegetreden in mindering te brengen, met uitsluiting van de rechtstreekse landbouwbetalingen en marktgerelateerde uitgaven, alsmede het gedeelte van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling dat afkomstig is uit het EOGFL, afdeling Garantie. |
Artikel 5
Financiering van het correctiemechanisme ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk
1. De financiële last van de in artikel 4 bedoelde correctie wordt als volgt door de andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk gedragen:
a) |
de verdeling van de financiële last wordt eerst berekend volgens het aandeel van iedere lidstaat in de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde afdrachten, waarbij het Verenigd Koninkrijk en de in artikel 2, lid 5, bedoelde brutoverminderingen van de bijdragen op basis van het bni van Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden buiten beschouwing worden gelaten; |
b) |
vervolgens wordt de verdeling zodanig aangepast dat het aandeel in de financiering van Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden tot een vierde van hun normale aandeel wordt beperkt. |
2. De correctie wordt aan het Verenigd Koninkrijk toegekend in de vorm van een vermindering van zijn afdrachten ten gevolge van de toepassing van artikel 2, lid 1, onder c). De door de overige lidstaten gedragen financiële last wordt toegevoegd aan hun afdrachten ten gevolge van de toepassing voor elke lidstaat van artikel 2, lid 1, onder c).
3. De Commissie voert de voor de toepassing van artikel 2, lid 5, artikel 4 en dit artikel vereiste berekeningen uit.
4. Indien de begroting aan het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld, blijven de correctie ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk en de door de overige lidstaten gedragen financiële last van toepassing zoals zij in de laatste definitief vastgestelde begroting waren opgenomen.
Artikel 6
Universaliteitsbeginsel
De in artikel 2 bedoelde ontvangsten worden zonder onderscheid gebruikt voor de financiering van alle uitgaven die in de begroting van de Unie zijn opgevoerd.
Artikel 7
Overdracht van het overschot
Het eventuele overschot van de ontvangsten van de Unie ten opzichte van de totale werkelijke uitgaven gedurende een begrotingsjaar wordt naar het volgende begrotingsjaar overgedragen.
Artikel 8
Inning van de eigen middelen en terbeschikkingstelling ervan aan de Commissie
1. De in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde eigen middelen van de Unie worden door de lidstaten geïnd overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, die waar nodig worden aangepast opdat zij aan de EU-voorschriften voldoen.
De Commissie onderzoekt de nationale bepalingen waarvan de lidstaten haar in kennis stellen, deelt de lidstaten de aanpassingen mee die zij noodzakelijk acht om deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de EU-voorschriften, en brengt zo nodig verslag uit aan de begrotingsautoriteit.
2. De lidstaten stellen de in artikel 2, lid 1, onder a), b), en c), bedoelde middelen ter beschikking van de Commissie, in overeenstemming met de voorschriften die op grond van artikel 322, lid 2, VWEU worden vastgesteld.
Artikel 9
Uitvoeringsmaatregelen
De Raad stelt, overeenkomstig de procedure van artikel 311, vierde alinea, VWEU, de uitvoeringsmaatregelen vast ten aanzien van de volgende elementen van het stelsel van eigen middelen:
a) |
de procedure voor de berekening en budgettering van het saldo van de jaarlijkse begroting als bedoeld in artikel 7; |
b) |
de voorschriften en regelingen welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de controle en het toezicht op de in artikel 2 genoemde ontvangsten, eventuele relevante rapportagevereisten daaronder begrepen. |
Artikel 10
Overgangs- en slotbepalingen
1. Behoudens het bepaalde in lid 2, wordt Besluit 2007/436/EG, Euratom ingetrokken. Verwijzingen naar Besluit 70/243/EGKS, EEG, Euratom van de Raad (5), Besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad (6), Besluit 88/376/EEG, Euratom van de Raad (7), Besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad (8), Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad (9) of Besluit 2007/436/EG, Euratom worden beschouwd als verwijzingen naar het onderhavige besluit en worden gelezen volgens de in de bijlage bij dit besluit opgenomen concordantietabel.
2. De artikelen 2, 4, en 5 van Besluit 94/728/EG, Euratom, Besluit 2000/597/EG, Euratom en Besluit 2007/436/EG, Euratom blijven van toepassing op de berekening en de aanpassing van de ontvangsten die voortvloeien uit de toepassing van een afdrachtpercentage op de btw-grondslag die op uniforme wijze is vastgesteld en beperkt tot 50 % à 55 % van het bnp of bni van elke lidstaat, al naargelang het jaar, en op de berekening van de correctie voor begrotingsonevenwichtigheden ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk voor de jaren 1995 tot 2013.
3. Op de in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde bedragen die vóór 28 februari 2001 door de lidstaten beschikbaar hadden moeten worden gesteld overeenkomstig de geldende EU-voorschriften, wordt door de lidstaten 10 % als inningskosten ingehouden.
Op de in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde bedragen die tussen 1 maart 2001 en 28 februari 2014 door de lidstaten beschikbaar hadden moeten worden gesteld overeenkomstig de geldende EU-voorschriften, wordt door de lidstaten 25 % als inningskosten ingehouden.
4. Voor de toepassing van dit besluit dienen alle bedragen te worden uitgedrukt in euro.
Artikel 11
Inwerkingtreding
Dit besluit wordt door de secretaris-generaal van de Raad ter kennis van de lidstaten gebracht.
De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad onverwijld in kennis van de voltooiing van de volgens hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit besluit vereiste procedures.
Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na de datum van ontvangst van de laatste van de in de tweede alinea bedoelde kennisgevingen.
Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Artikel 12
Publicatie
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 26 mei 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
Ch. VASILAKOS
(1) Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
(2) PB L 22 van 25.1.2013, blz. 11.
(3) Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17).
(4) Advies nr. 2/2012 van de Europese Rekenkamer van 20 maart 2012 (PB C 112 van 18.4.2012, blz. 1) en advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2012 (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 45).
(5) Besluit 70/243/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de lidstaten door eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 94 van 28.4.1970, blz. 19).
(6) Besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad van 7 mei 1985 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 128 van 14.5.1985, blz. 15).
(7) Besluit 88/376/EEG, Euratom van de Raad van 24 juni 1988 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 185 van 15.7.1988, blz. 24).
(8) Besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 293 van 12.11.1994, blz. 9).
(9) Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42).
BIJLAGE
CONCORDANTIETABEL
Besluit 2007/436/EG, Euratom |
Dit besluit |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2 |
Artikel 2 |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 3, lid 2 |
— |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 4, lid 1, eerste alinea |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 4, lid 1, tweede alinea, onder a) tot en met e) |
Artikel 4, tweede alinea, onder a) tot en met e) |
Artikel 4, lid 1, tweede alinea, onder f) |
— |
Artikel 4, lid 1, tweede alinea, onder g) |
Artikel 4, tweede alinea, onder f) |
Artikel 4, lid 2 |
— |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6 |
Artikel 6 |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 8, lid 1, eerste en tweede alinea |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 8, lid 1, derde alinea |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 8, lid 2 |
— |
— |
Artikel 9 |
Artikel 9 |
— |
Artikel 10 |
— |
— |
Artikel 10 |
Artikel 11 |
— |
— |
Artikel 11 |
Artikel 12 |
Artikel 12 |
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/112 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 5 juni 2014
tot wijziging van de Besluiten 2006/799/EG, 2007/64/EG, 2009/300/EG, 2009/894/EG, 2011/330/EU, 2011/331/EU en 2011/337/EU teneinde de geldigheidsduur van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan bepaalde producten te verlengen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3674)
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/336/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 3, onder c),
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit 2006/799/EG van de Commissie (2) vervalt op 31 december 2014. |
(2) |
Besluit 2007/64/EG van de Commissie (3) vervalt op 31 december 2014. |
(3) |
Besluit 2009/300/EG van de Commissie (4) vervalt op 31 oktober 2014. |
(4) |
Besluit 2009/894/EG van de Commissie (5) vervalt op 31 december 2014. |
(5) |
Besluit 2011/330/EU van de Commissie (6) vervalt op 6 juni 2014. |
(6) |
Besluit 2011/331/EU van de Commissie (7) vervalt op 31 december 2014. |
(7) |
Besluit 2011/337/EU van de Commissie (8) vervalt op 9 juni 2014. |
(8) |
Er is een beoordeling verricht om de relevantie en geschiktheid van de huidige milieucriteria te evalueren, alsook van de daarmee gepaard gaande eisen inzake beoordeling en controle, welke zijn vastgesteld bij Besluiten 2006/799/EG, 2007/64/EG, 2009/300/EG, 2009/894/EG, 2011/330/EU, 2011/331/EU en 2011/337/EU. Gezien de huidige milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht, die zijn vastgelegd in die besluiten, nog steeds worden herzien, moeten de geldigheidsduur van de milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht worden verlengd tot 31 december 2015. |
(9) |
De Besluiten 2006/799/EG, 2007/64/EG, 2009/300/EG, 2009/894/EG, 2011/330/EU, 2011/331/EU en 2011/337/EU moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 6 van Besluit 2006/799/EG wordt vervangen door:
„Artikel 6
De milieucriteria voor de productgroep „bodemverbeteraars”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht, zijn geldig tot en met 31 december 2015.”.
Artikel 2
Artikel 5 van Besluit 2007/64/EG wordt vervangen door:
„Artikel 5
De milieucriteria voor de productgroep „groeimedia”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht, zijn geldig tot en met 31 december 2015.”.
Artikel 3
Artikel 3 van Besluit 2009/300/EG wordt vervangen door:
„Artikel 3
De milieucriteria voor de productgroep „televisietoestellen”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht, zijn geldig tot en met 31 december 2015.”.
Artikel 4
Artikel 3 van Besluit 2009/894/EG wordt vervangen door:
„Artikel 3
De milieucriteria voor de productgroep „houten meubelen”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle, zijn geldig tot en met 31 december 2015.”.
Artikel 5
Artikel 3 van Besluit 2011/330/EU wordt vervangen door:
„Artikel 3
De milieucriteria voor de productgroep „notebookcomputers”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht, zijn geldig tot en met 31 december 2015.”.
Artikel 6
Artikel 3 van Besluit 2011/331/EU wordt vervangen door:
„Artikel 3
De criteria voor de productgroep „lichtbronnen”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle, zijn geldig tot en met 31 december 2015.”.
Artikel 7
Artikel 4 van Besluit 2011/337/EU wordt vervangen door:
„Artikel 4
De milieucriteria voor de productgroep „personal computers”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht, zijn geldig tot en met 31 december 2015.”.
Artikel 8
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 5 juni 2014.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
(1) PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.
(2) Besluit 2006/799/EG van de Commissie van 3 november 2006 tot vaststelling van herziene milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan bodemverbeteraars (PB L 325 van 24.11.2006, blz. 28).
(3) Besluit 2007/64/EG van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van herziene milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan groeimedia (PB L 32 van 6.2.2007, blz. 137).
(4) Besluit 2009/300/EG van de Commissie van 12 maart 2009 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor televisietoestellen (PB L 82 van 28.3.2009, blz. 3).
(5) Besluit 2009/894/EG van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor houten meubelen (PB L 320 van 5.12.2009, blz. 23).
(6) Besluit 2011/330/EU van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor notebookcomputers (PB L 148 van 7.6.2011, blz. 5).
(7) Besluit 2011/331/EU van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor lichtbronnen (PB L 148 van 7.6.2011, blz. 13).
(8) Besluit 2011/337/EU van de Commissie van 9 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor personal computers (PB L 151 van 10.6.2011, blz. 5).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/115 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 5 juni 2014
betreffende de rentevergoeding op deposito's, saldi en aangehouden extra reserves
(ECB/2014/23)
(2014/337/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste en het vierde streepje van artikel 127, lid 2,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid het eerste en vierde streepje van artikel 3.1 en artikel 17, 18 en 22,
Gezien Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1),
Gezien Richtsnoer ECB/2012/27 van 5 december 2012 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees „real-time” brutovereveningssysteem (TARGET2) (2),
Gezien Richtsnoer ECB/2014/9 van 20 februari 2014 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken (3),
Overwegende:
(1) |
De Raad van bestuur kan van tijd tot tijd besluiten de depositorente tot onder 0 procent te verlagen. |
(2) |
Indien de depositorente verlaagd wordt, vergt zulks dienovereenkomstige aanpassing van regels voor de rentevergoeding op overheidsdeposito's saldi en aangehouden extra reserves uit hoofde van Richtsnoer ECB/2011/14, Richtsnoer ECB/2012/27 en Richtsnoer ECB/2014/9, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Rentevergoeding op deposito's
„Rentevergoeding” in bepalingen van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 met betrekking tot het aantrekken van termijndeposito's en de depositofaciliteit kan het volgende inhouden: a) tegen een positieve rente; b) tegen een rente van 0 procent, of c) tegen een negatieve rente. Een negatieve rente brengt voor de depositohouder een betalingsverplichting met zich mee aan de betrokken centrale bank van het Eurosysteem, waaronder het recht van die centrale bank van het Eurosysteem om de betrokken tegenpartijrekening dienovereenkomstig te debiteren.
Artikel 2
Rentevergoeding op aangehouden extra reserves
Op aangehouden reserves die de vereiste minimumreserves te boven gaan, is een rentevergoeding van 0 procent of de depositorente van toepassing, waarbij het laagste telt.
Artikel 3
Rentvergoeding op saldi in TARGET2
De rentevergoeding op betalingsmodulerekeningen en hun subrekeningen is hetzij 0 procent of de depositorente, waarbij het laagste telt, tenzij deze rekeningen voor het aanhouden van de vereiste minimumreserves gebruikt worden.
Artikel 4
Rentevergoeding op overheidsdeposito's
1. Op enige kalenderdag, geldt voor het totaalbedrag van bij een NCB aangehouden girale en termijndeposito's van alle overheden dat het hoogste van de volgende cijfers te boven gaat: a) 200 miljoen EUR; of b) voor 0,04 % van het bruto binnenlands product van een lidstaat waarin de NCB gevestigd is, een rentevergoeding van 0 procent. Indien de depositorente op die dag negatief is, is de toepasselijke rente niet hoger dan de depositorente. Een negatieve rente brengt voor de depositohouder een betalingsverplichting met zich mee aan de betrokken NCB, waaronder het recht van die NCB om de betrokken overheidsdepositorekening dienovereenkomstig te debiteren.
2. Lid 1 is: a) slechts van toepassing zodra de Raad van bestuur besluit de depositorente tot onder 0 procent te verlagen, en b) moet gelezen worden in samenhang met artikel 5, lid 3 en artikel 11 van Richtsnoer ECB/2014/9, mits artikel 11 van Richtsnoer ECB/2014/9 slechts van toepassing is op het uitstaande saldo en de resterende looptijd van bij de NCB's aangehouden termijndeposito's op de kalenderdag voor de dag waarop de Raad van bestuur besluit de depositorente tot onder 0 procent te verlagen.
3. Op de aan de Europese Unie/het Internationaal Monetaire Fonds gerelateerde overheidsdeposito's en andere vergelijkbare op rekeningen bij NCB's aangehouden financiële steunprogramma's zijn de in artikel 5, lid 1 van Richtsnoer ECB/2014/9 bedoelde rentevergoedingen van toepassing, of geldt een rentevergoeding van 0 procent, waarbij het hoogste geldt, maar zij tellen niet mee voor het in lid 1 genoemde drempelbedrag.
Artikel 5
Rentevergoeding op bepaalde bij de ECB aangehouden deposito's
Op overeenkomstig Besluit ECB/2003/14 (4), Besluit ECB/2010/31 (5) en Besluit ECB/2010/17 (6) bij de ECB aangehouden rekeningen blijft de depositorente als rentevergoeding van toepassing. Indien op die rekeningen deposito's evenwel aangehouden moeten worden voor de datum waarop een betaling gedaan moet worden overeenkomstig op de betrokken faciliteit toepasselijke wettelijke of contractuele regels, is de rentevergoeding op die deposito's gedurende deze voorafgaande periode de depositorente of 0 procent, waarbij het hoogste telt.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Frankfurt am Main, 5 juni 2014.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1.
(2) PB L 30 van 30.1.2013, blz. 1.
(3) PB L 159, 28.5.2014, blz. 56.
(4) Besluit ECB/2003/14 van 7 november 2003 betreffende het beheer van de opgenomen en verstrekte leningen van de Europese Gemeenschap uit hoofde van het mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn (PB L 297 van 15.11.2003, blz. 35).
(5) Besluit ECB/2010/31 van 20 december 2010 betreffende de opening van rekeningen voor het verwerken van betalingen in verband met de EFSF-leningen aan lidstaten die de euro als munt hebben (PB L 10 van 14.1.2011, blz. 7).
(6) Besluit ECB/2010/17 van 14 oktober 2010 betreffende het beheer van door de Unie opgenomen en verstrekte leningen in het kader van het Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 275 van 20.10.2010, blz. 10).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/117 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 5 juni 2014
tot wijziging van Besluit ECB/2010/23 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben
(ECB/2014/24)
(2014/338/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 32,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit ECB/2010/23 (1) voert een mechanisme in voor het poolen en toedelen van monetaire inkomsten uit monetaire beleidstransacties. |
(2) |
Artikel 5, lid 2, van Besluit ECB/2010/23 bepaalt dat op het bedrag van de monetaire inkomsten van elke NCB de rente in mindering gebracht wordt die is ontvangen of betaald over in de referentiepassiva opgenomen passiva, en overeenkomstig een besluit van de Raad van bestuur van de ECB uit hoofde van de tweede alinea van artikel 32.4 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank. Het behoeft verduidelijking dat monetaire inkomsten ontvangen over in de referentiepassiva opgenomen passiva toegevoegd moeten worden aan de te poolen monetaire inkomsten van de NCB's. |
(3) |
Besluit ECB/2010/23 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging
Artikel 5, lid 2, van Besluit ECB/2010/23 wordt als volgt vervangen:
„2. Het bedrag van de monetaire inkomsten van elke NCB wordt aangepast met een bedrag ter grootte van de rente die is opgebouwd, ontvangen of betaald over in de referentiepassiva opgenomen passiva, en overeenkomstig eventuele besluiten van de Raad van bestuur uit hoofde van de tweede alinea van artikel 32.4 van de ESCB-statuten.”.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Frankfurt am Main, 5 juni 2014.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Besluit ECB/2010/23 van 25 november 2010 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van lidstaten die de euro als munt hebben (PB L 35 van 9.2.2011, blz. 17).
RICHTSNOEREN
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/118 |
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 5 juni 2014
tot wijziging van Richtsnoer ECB/2014/9 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken
(ECB/2014/22)
(2014/339/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 12.1 en artikel 14.3,
Overwegende:
(1) |
De Raad van bestuur kan van tijd tot tijd besluiten de depositorente tot onder 0 procent te verlagen. |
(2) |
Indien de depositorente verlaagd wordt, vergt zulks dienovereenkomstige aanpassing van regels voor de rentevergoeding op overheidsdeposito's uit hoofde van Richtsnoer ECB/2014/9 (1), |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging
1) Artikel 5, lid 2 van Richtsnoer ECB/2014/9 wordt als volgt vervangen:
„2. Op enige kalenderdag, geldt voor het totaalbedrag van bij een NCB aangehouden girale en termijndeposito's van alle overheden dat het hoogste van de volgende cijfers te boven gaat: a) 200 miljoen EUR, of b) 0,04 % van het bruto binnenlands product van een lidstaat waarin de NCB gevestigd is, een rentevergoeding van 0 procent. Indien de depositofaciliteit op die dag negatief is, is de toepasselijke rente niet hoger dan de depositorente. Deze bepaling laat artikel 11 dat alleen van toepassing is op het bij de NCB's aangehouden uitstaande saldo en de resterende looptijd van bij de NCB's aangehouden termijndeposito's op de kalenderdag voor de dag waarop de Raad van bestuur besluit de depositorente tot onder 0 procent te verlagen. Een negatieve rente brengt voor de depositohouder een betalingsverplichting met zich mee aan de betrokken NCB, waaronder het recht van die NCB om de betrokken overheidsdepositorekening dienovereenkomstig te debiteren.”.
2) Artikel 5, lid 3 van Richtsnoer ECB/2014/9 wordt als volgt vervangen:
„3. Op de aan de Europese Unie/het Internationaal Monetaire Fonds gerelateerde overheidsdeposito's en andere vergelijkbare op rekeningen bij NCB's aangehouden financiële steunprogramma's zijn de in lid 1 bedoelde vergoedingspercentages van toepassing, of geldt een rentevergoeding van 0 procent, waarbij het hoogste geldt, maar zij tellen niet mee voor het in lid 2 genoemde drempelbedrag.”.
Artikel 2
Inwerkingtreding en implementatie
1. Dit richtsnoer treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. De NCB's nemen de voor voldoening aan dit richtsnoer noodzakelijke maatregelen die zij met ingang van 1 december 2014 toepassen. Zij stellen de ECB ten laatste op 31 oktober 2014 in kennis van de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.
Artikel 3
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben.
Gedaan te Frankfurt am Main, 5 juni 2014.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer ECB/2014/9 van 20 februari 2014 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 56).
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/120 |
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 5 juni 2014
tot wijziging van Richtsnoer ECB/2012/27 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees „real-time” bruto-vereveningssysteem (TARGET2)
(ECB/2014/25)
(2014/340/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje en het vierde streepje van artikel 127, lid 2,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 3.1 en de artikelen 17, 18 en 22,
Overwegende:
(1) |
De Raad van bestuur kan van tijd tot tijd besluiten de depositorente tot onder 0 procent te verlagen. |
(2) |
De Raad van bestuur heeft een besluit genomen betreffende bepaalde plafonds voor de rentevergoeding op overheidsdeposito's, die in Richtsnoer ECB/2014/9 zijn vastgelegd (1). |
(3) |
Beperkingen op de rentevergoeding op door NCB's als fiscale agenten aangehouden overheidsdeposito's, zulks krachtens artikel 21.2 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, moeten vastgelegd worden om het gemeenschappelijke monetaire beleid te verwezenlijken, met name om te stimuleren dat overheidsdeposito's in de markt geplaatst worden, hetgeen het liquiditeitsbeheer en de uitvoering van het monetaire beleid van het Eurosysteem vergemakkelijkt. Daarnaast verduidelijkt de invoering van een op geldmarktrentes gebaseerd plafond voor de rentevergoeding op overheidsdeposito's de criteria en bevordert de door de ECB overeenkomstig artikel 271, onder d) van het Verdrag uitgevoerde monitoring van naleving door de NCB's van het verbod op monetaire financiering. |
(4) |
Richtsnoer ECB/2012/27 (2) legt de rentevergoeding vast voor betalingsmodulerekeningen en hun subrekeningen hetgeen wellicht de algemene beginselen betreffende de rentevergoeding op overheidsdeposito's doorkruist, welke beginselen de Raad van bestuur heeft vastgesteld en die zijn vastgelegd in het besluit van de Raad van bestuur tot verlaging van de depositorente tot onder 0 procent, zoals bedoeld in overweging 1. |
(5) |
Richtsnoer ECB/2012/27 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden. |
(6) |
Met het oog op de beperking van de rentevergoeding op overheidsdeposito's moet Richtsnoer ECB/2012/27 in relatie tot Richtsnoer ECB/2014/9 als een lex specialis beschouwd worden. In geval van een discrepantie met de algemene beginselen betreffende de rentevergoeding op overheidsdeposito's zoals vastgesteld door de Raad van bestuur geldt het eerste. Derhalve bedraagt de rentevergoeding op PM-rekeningen en hun subrekeningen noodzakelijkerwijze 0 procent of is gelijk aan de depositorente, waarbij het laagste geldt, voor deze doeleinden voorbijgaand aan een mogelijkerwijze voor overheden uit hoofde van Richtsnoer ECB/2014/9 beschikbare hogere rentevergoeding, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtsnoer ECB/2012/27 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2 worden de volgende definities toegevoegd: „(54) „depositofaciliteit”: een permanente Eurosysteemfaciliteit die tegenpartijen kunnen gebruiken voor girale deposito's bij een NCB tegen de vooraf vastgelegde depositorente;”; „(55) „depositorente”: de op de depositofaciliteit toepasselijke rente”. |
2) |
In bijlage II worden de volgende definities toegevoegd: „— „depositofaciliteit”: een permanente Eurosysteemfaciliteit die tegenpartijen kunnen gebruiken voor girale deposito's bij een NCB tegen een vooraf vastgelegde depositorente”, „— „depositorente”: de op de depositofaciliteit toepasselijke rente”. |
3) |
In bijlage II wordt artikel 12, lid 5 als volgt vervangen: „5. De rentevergoeding op PM-rekeningen en hun subrekeningen is ofwel 0 procent ofwel gelijk aan de depositorente, waarbij het laagste geldt, tenzij deze rekeningen voor het aanhouden van de vereiste minimumreserves gebruikt worden. In dat geval zijn de berekening en de betaling van de rentevergoeding voor het aanhouden van minimumreserves onderworpen aan Verordening (EG) nr. 2531/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank (3) en Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) (4). |
Artikel 2
Inwerkingtreding en implementatie
1. Dit richtsnoer treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. De NCB's die de euro als munt hebben nemen de nodige maatregelen om te voldoen aan dit richtsnoer en passen deze toe met ingang van de dag waarop zes weken verstreken zijn sedert de inwerkingtreding van dit richtsnoer. Zij sturen de Europese Centrale Bank uiterlijk vier weken na de dag waarop dit richtsnoer in werking treedt de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.
Artikel 3
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.
Gedaan te Frankfurt am Main, 5 juni 2014.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer ECB/2014/9 van 20 februari 2014 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 56).
(2) Richtsnoer ECB/2012/27 van 5 december 2012 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (PB L 30 van 30.1.2013, blz. 1).
Rectificaties
7.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 168/122 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 12/2014 van de Commissie van 8 januari 2014 houdende opneming van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Salinātā rudzu rupjmaize (GTS))
( Publicatieblad van de Europese Unie L 4 van 9 januari 2014 )
Bladzijde 41, in de bijlage:
in plaats van:
„Categorie 2.4. Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren”,
te lezen:
„Categorie 2.3. Suikerwerk, brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren”.