ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2011.338.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 338

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
21 december 2011


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Addendum bij Verordening (EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking van de vezelsamenstelling van textielproducten, en houdende intrekking van Richtlijn 73/44/EEG van de Raad en Richtlijnen 96/73/EG en 2008/121/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 272 van 18.10.2011)

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel

2

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1345/2011 van de Raad van 19 december 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 194/2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen ten aanzien van Birma/Myanmar

19

 

*

Verordening (EU) nr. 1346/2011 van de Commissie van 13 december 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op evervissen in gebied EU-wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, voeren

20

 

*

Verordening (EU) nr. 1347/2011 van de Commissie van 13 december 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in EU-wateren en internationale wateren van Vb, VIb en VIaN door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

22

 

*

Verordening (EU) nr. 1348/2011 van de Commissie van 13 december 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op evervis in het gebied EG-wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren

24

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1349/2011 van de Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten

26

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1350/2011 van de Commissie van 20 december 2011 houdende tijdelijke schorsing van de douanerechten bij invoer van bepaalde granen voor het verkoopseizoen 2011/2012

27

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1351/2011 van de Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 747/2001 van de Raad wat betreft de schorsing van tariefcontingenten van de Unie en referentiehoeveelheden voor bepaalde landbouwproducten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook

29

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2011 van de Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

31

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1353/2011 van de Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot het bijhouden van de rekeningen van de betaalorganen, de declaraties van uitgaven en ontvangsten en de voorwaarden voor de vergoeding van uitgaven in het kader van het ELGF en het ELFPO

35

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 van de Commissie van 20 december 2011 houdende opening van jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees

36

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1355/2011 van de Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea

39

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1356/2011 van de Commissie van 20 december 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

48

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1357/2011 van de Commissie van 20 december 2011 met betrekking tot invoercertificaten waarvoor de aanvragen in de eerste 7 dagen van december 2011 zijn ingediend in het kader van het tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit, dat wordt beheerd bij Verordening (EG) nr. 620/2009

50

 

*

Verordening (EU) nr. 1358/2011 van de Europese Centrale Bank van 14 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1745/2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) (ECB/2011/26)

51

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2011/857/GBVB van de Raad van 19 december 2011 tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

52

 

*

Besluit 2011/858/GBVB van de Raad van 19 december 2011 tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/784/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

54

 

*

Besluit 2011/859/GBVB van de Raad van 19 december 2011 houdende wijziging van Besluit 2010/232/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar

55

 

*

Besluit 2011/860/GBVB van de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Besluit 2010/800/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

56

 

 

2011/861/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 19 december 2011 betreffende een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad om rekening te houden met de bijzondere situatie van Kenia met betrekking tot tonijnfilets (loins) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9269)

61

 

 

2011/862/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 19 december 2011 tot goedkeuring van bepaalde gewijzigde programma’s voor de uitroeiing en de bewaking van dierziekten en zoönosen voor het jaar 2011 en tot wijziging van Besluit 2010/712/EU wat betreft de financiële bijdrage van de Unie voor programma’s die bij dat besluit zijn goedgekeurd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9478)

64

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2011/2/EU

 

*

Besluit nr. 2/2011 van het gemengd comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland, opgericht bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 25 november 2011 tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

70

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/1


ADDENDUM

bij Verordening (EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking van de vezelsamenstelling van textielproducten, en houdende intrekking van Richtlijn 73/44/EEG van de Raad en Richtlijnen 96/73/EG en 2008/121/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Publicatieblad van de Europese Unie L 272 van 18 oktober 2011)

De volgende verklaring wordt toegevoegd aan Verordening (EU) nr. 1007/2011:

VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Het Europees Parlement en de Raad zijn zich ervan bewust dat het belangrijk is dat aan consumenten juiste informatie wordt verstrekt, met name wanneer producten een oorsprongsaanduiding dragen, zodat consumenten worden beschermd tegen frauduleuze, onjuiste of misleidende claims. Het gebruik van nieuwe technologieën, zoals elektronische etikettering, waaronder radiofrequentie-identificatie, kan een nuttig instrument zijn voor het verstrekken van dergelijke informatie en het tegelijkertijd volgen van de technische ontwikkelingen. Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie in het ingevolge artikel 24 van de verordening op te stellen verslag in te gaan op de invloed daarvan op mogelijke nieuwe etiketteringsvoorschriften, onder andere met het oog op het verbeteren van de traceerbaarheid van producten.


RICHTLIJNEN

21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/2


RICHTLIJN 2011/99/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

betreffende het Europees beschermingsbevel

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, onder a) en d),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Hongarije, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen.

(2)

Artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat de justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen.

(3)

Volgens het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (2), moet de wederzijdse erkenning gelden voor alle soorten rechterlijke beslissingen en vonnissen, die, afhankelijk van het rechtsstelsel, van strafrechtelijke of bestuursrechtelijke aard kunnen zijn. De Commissie en de lidstaten worden erin opgeroepen ook na te gaan hoe de wetgeving en de praktische steunmaatregelen ter bescherming van slachtoffers kunnen worden verbeterd. In het programma staat tevens dat slachtoffers van strafbare feiten een bijzondere bescherming kan worden geboden, die in de gehele Unie van toepassing moet zijn. Deze richtlijn maakt deel uit van een samenhangende en alomvattende reeks maatregelen in verband met de rechten van het slachtoffer.

(4)

In de resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen worden de lidstaten opgeroepen hun nationale recht en beleid ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen aan te scherpen en actie te ondernemen om de oorzaken van geweld tegen vrouwen aan te pakken, met name door middel van preventiemaatregelen, en wordt de Unie verzocht het recht op bijstand en steun te garanderen voor alle slachtoffers van geweld. De resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2009 steunt het voorstel voor de invoering van het Europees beschermingsbevel voor slachtoffers.

(5)

In zijn resolutie van 10 juni 2011 over een routekaart ter versterking van de rechten en de bescherming van slachtoffers, in het bijzonder in strafrechtelijke procedures, verklaarde de Raad dat op het niveau van de Unie moet worden opgetreden om slachtoffers van misdrijven meer rechten en bescherming te bieden en verzocht hij de Commissie daartoe gepaste voorstellen in te dienen. In dit kader moet worden voorzien in een mechanisme voor de wederzijdse erkenning door de lidstaten van beslissingen betreffende maatregelen ter bescherming van slachtoffers. Volgens die resolutie dient deze richtlijn, die betrekking heeft op de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in strafzaken, te worden aangevuld met een passende regeling voor maatregelen in burgerlijke zaken.

(6)

In een gemeenschappelijke Europese justitiële ruimte zonder binnengrenzen moet ervoor worden gezorgd dat de bescherming die een natuurlijke persoon in één lidstaat geniet, wordt gehandhaafd en voortgezet in elke andere lidstaat waarnaar deze persoon verhuist of al verhuisd is. Tevens moet ervoor worden gezorgd dat de legitieme uitoefening, door de burgers van de Unie, van hun recht om vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 21 van het VWEU, geen negatieve invloed heeft op hun bescherming.

(7)

Om deze doelstellingen te bereiken, moeten in deze richtlijn regels worden vastgesteld waardoor de bescherming, voortvloeiend uit bepaalde beschermingsmaatregelen opgelegd volgens het recht van een lidstaat („de beslissingsstaat”), kan worden uitgebreid naar een andere lidstaat waarin de beschermde persoon besluit te wonen of te verblijven („de tenuitvoerleggingsstaat”).

(8)

Deze richtlijn houdt rekening met de verschillende juridische tradities van de lidstaten en met het feit dat effectieve bescherming kan worden geboden door middel van beschermingsbevelen die door een andere autoriteit dan de strafrechter worden uitgevaardigd. Deze richtlijn schept geen verplichtingen om de nationale systemen voor het opleggen van beschermingsmaatregelen te wijzigen en schept geen verplichtingen tot het instellen of wijzigen van een strafrechtelijke stelsel voor de tenuitvoeringlegging van een Europees beschermingsbevel.

(9)

Deze richtlijn is van toepassing op beschermingsmaatregelen die specifiek gericht zijn op de bescherming van een persoon tegen een strafbare gedraging van een ander persoon die, op enigerlei wijze, een bedreiging kan vormen voor het leven, of de fysieke, psychische en seksuele integriteit van die persoon - bijvoorbeeld het voorkomen van elke vorm van lastigvallen - evenals voor de waardigheid of persoonlijke vrijheid van die persoon- bijvoorbeeld het voorkomen van ontvoering, belaging en andere vormen van indirecte dwang -, en die gericht zijn op het voorkomen van nieuwe strafbare gedragingen of op het beperken van de gevolgen van reeds gepleegde strafbaregedragingen. Deze persoonlijke rechten van de beschermde persoon betreffen fundamentele waarden die in alle lidstaten zijn erkend en worden gehandhaafd. Een lidstaat is echter niet verplicht een Europees beschermingsbevel uit te vaardigen op basis van een strafrechtelijke maatregel die niet specifiek gericht is op de bescherming van een persoon, maar hoofdzakelijk andere doelen heeft, zoals de reclassering van de dader. Het dient benadrukt te worden dat deze richtlijn van toepassing is op beschermingsmaatregelen die gericht zijn op de bescherming van van alle slachtoffers en niet alleen van slachtoffers van sekse-gerelateerd geweld, en dat daarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van elk van de betrokken strafbaregedragingen.

(10)

Deze richtlijn is van toepassing op beschermingsmaatregelen opgelegd in strafzaken en heeft derhalve geen betrekking op beschermingsmaatregelen opgelegd in burgerlijke zaken. De uitvoerbaarheid van een beschermingsmaatregel overeenkomstig deze richtlijn vereist niet dat een strafbaar feit bij definitieve beslissing is vastgesteld. Ook speelt het strafrechtelijk, burgerrechtelijk of bestuursrechtelijk karakter van de autoriteit die de beschermingsmaatregel oplegt geen rol. Deze richtlijn verplicht de lidstaten er niet toe hun nationale recht zodanig te wijzigen dat zij beschermingsmaatregelen kunnen opleggen in het kader van strafrechtelijke procedures.

(11)

Deze richtlijn heeft betrekking op de beschermingsmaatregelen opgelegd ten gunste van slachtoffers of mogelijke slachtoffers van misdrijven. Deze richtlijn mag derhalve niet van toepassing zijn op de maatregelen die worden opgelegd ter bescherming van getuigen.

(12)

Als een beschermingsmaatregel, zoals gedefinieerd in deze richtlijn, wordt opgelegd ter bescherming van een familielid van de persoon die in de eerste plaats wordt beschermd, kan een Europees beschermingsbevel worden gevraagd en uitgevaardigd voor dit familielid, met inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden.

(13)

Een verzoek tot uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel moet met de gepaste spoed worden behandeld, rekening houdend met de specifieke omstandigheden, waaronder de urgentie van de zaak, de vermoedelijke aankomstdatum van de beschermde persoon op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat en, indien mogelijk, de omvang van het risico voor de beschermde persoon.

(14)

Als krachtens deze richtlijn informatie moet worden verstrekt aan de beschermde persoon of aan de persoon die gevaar veroorzaakt, moet deze informatie, voor zover relevant, eveneens worden verstrekt aan de voogd of vertegenwoordiger van de betrokkene. Daarbij moet er tevens op worden toegezien dat de beschermde persoon, de persoon die gevaar veroorzaakt, of de voogd of degene die hen tijdens de procedure vertegenwoordigt, de informatie als bedoeld in deze richtlijn ontvangen in een taal die deze persoon begrijpt.

(15)

In de procedures voor het uitvaardigen en de erkenning van een Europees beschermingsbevel, moeten de bevoegde autoriteiten passende aandacht schenken aan de behoeften van slachtoffers, met inbegrip van bijzonder kwetsbare personen, zoals minderjarigen of personen met een handicap.

(16)

Voor de toepassing van deze richtlijn kan een beschermingsmaatregel zijn opgelegd ingevolge een vonnis in de zin van Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (3), of ingevolge een beslissing over toezichtmaatregelen in de zin van Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (4). Indien een beslissing in de beslissingsstaat opgelegd is op basis van een van deze kaderbesluiten, dient in de tenuitvoerleggingsstaat de dienovereenkomstige erkenningsprocedure te worden gevolgd. Dit hoeft echter niet uit te sluiten dat een Europees beschermingsbevel kan worden toegezonden aan een andere lidstaat dan de lidstaat die de op deze kaderbesluiten gebaseerde beslissingen uitvoert.

(17)

Overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet de persoon die gevaar veroorzaakt, hetzij tijdens de procedure die leidt tot de vaststelling van een beschermingsmaatregel, hetzij vóór de uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel, in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord en de beschermingsmaatregel te betwisten.

(18)

Teneinde te voorkomen dat in de tenuitvoerleggingsstaat tegen het slachtoffer een strafbaar feit wordt gepleegd, moet die staat over de juridische middelen kunnen beschikken voor de erkenning van de beslissing die in de beslissingsstaat ten behoeve van het slachtoffer is genomen, en dient tevens te worden voorkomen dat het slachtoffer in de tenuitvoerleggingsstaat een nieuwe procedure moet beginnen of opnieuw het bewijsmateriaal moet overleggen, alsof in de beslissingsstaat geen beslissing was genomen. Erkenning van het Europees beschermingsbevel door de tenuitvoerleggingsstaat houdt onder meer in dat de bevoegde autoriteit van die staat, behoudens de in deze richtlijn bepaalde beperkingen, het bestaan en de geldigheid van de in de beslissingsstaat genomen beschermingsmaatregel aanvaardt, de in het Europees beschermingsbevel beschreven feiten als waar aanneemt, en het ermee eens is dat bescherming moet worden geboden en worden voortgezet overeenkomstig zijn nationale recht.

(19)

Deze richtlijn voorziet in een limitatieve lijst van verbodenen beperkingen die, indien zij in de beslissingsstaat zijn opgelegd en in het Europees beschermingsbevel zijn vervat, met inachtneming van de in deze richtlijn vastgelegde uitzonderingen in de tenuitvoerleggingsstaat erkend en gehandhaafd moeten worden. Op nationaal niveau mogen andere soorten maatregelen worden genomen, zoals de verplichting voor de persoon die gevaar veroorzaakt om op een aangegeven plaats te blijven, als het nationale recht daarin voorziet. Dergelijke maatregelen mogen in de beslissingsstaat worden opgelegd in het kader van de procedure die leidt tot de vaststelling van een van de beschermingsmaatregelen waarop, overeenkomstig deze richtlijn, een Europees beschermingsbevel kan worden gebaseerd.

(20)

Aangezien in de lidstaten verschillende soorten (civiel-, straf- of bestuursrechtelijke) autoriteiten bevoegd zijn om beschermingsmaatregelen op te leggen en te handhaven, is het gepast dat de mechanismen voor samenwerking tussen de lidstaten in het kader van deze richtlijn een grote soepelheid kennen. Derhalve hoeft de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat niet in alle gevallen dezelfde beschermingsmaatregel te nemen als die opgelegd is in de beslissingsstaat, en beschikt zij over beslissingsruimte om elke maatregel op te leggen, die zij overeenkomstig haar nationaal recht in een gelijkaardige zaak adequaat en geschikt acht om de beschermde persoon een voortgezette bescherming te verlenen, rekening houdend met de beschermingsmaatregel genomen in de beslissingsstaat zoals omschreven in het Europees beschermingsbevel.

(21)

De verboden en beperkingen waarin deze richtlijn voorziet, zijn onder meer maatregelen die tot doel hebben persoonlijk contact of contact op afstand tussen de beschermde persoon en de persoon die gevaar veroorzaakt te beperken, zoals door bepaalde voorwaarden aan zulke contacten te verbinden of door het stellen van beperkingen aan de inhoud van de communicatie.

(22)

De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat moet degene die het gevaar veroorzaakt, de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat en de beschermde persoon in kennis stellen van elke maatregel genomen op grond van het Europees beschermingsbevel. Bij de kennisgeving aan degene die het gevaar veroorzaakt dient er terdege op te worden gelet dat, in het belang van de beschermde persoon, diens adres of andere contactgegevens niet worden meegedeeld. Deze gegevens moeten uit de kennisgeving worden weggelaten, mits het adres of de andere contactgegevens niet begrepen zijn in het verbod dat of de beperking die aan degene die het gevaar veroorzaakt wordt opgelegd.

(23)

Indien de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat het Europees beschermingsbevel intrekt, moet de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de maatregelen die zij ter uitvoering van het bevel heeft genomen, beëindigen met dien verstande dat zij zelfstandig, en conform het nationale recht, maatregelen krachtens haar nationale recht ter bescherming van de betrokkene kan treffen.

(24)

Aangezien deze richtlijn betrekking heeft op gevallen waarin de beschermde persoon naar een andere lidstaat verhuist, mag de uitvaardiging of de tenuitvoerlegging van een Europees beschermingsbevel niet inhouden dat aan de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegdheden worden overgedragen betreffende de hoofdstraf, de voorwaardelijke straf, de alternatieve straf, de voorwaardelijke veroordeling of de bijkomende straf, noch betreffende de veiligheidsmaatregelen die de gevaar veroorzakende persoon worden opgelegd, indien deze blijft wonen in de staat die de beschermingsmaatregel heeft opgelegd.

(25)

Waar gepast, moet het mogelijk zijn om elektronische middelen te gebruiken met het oog op de uitvoering van de maatregelen genomen ter uitvoering van deze richtlijn, in overeenstemming met het nationale recht en de nationale procedures.

(26)

In het kader van de samenwerking tussen de autoriteiten die bij de waarborging van de bescherming van de beschermde persoon zijn betrokken, dient de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat in kennis te stellen van elke overtreding van de maatregelen die in de tenuitvoerleggingsstaat ter uitvoering van het Europees beschermingsbevel zijn genomen. Deze kennisgeving moet de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat in staat stellen snel en gepast te reageren met betrekking tot de beschermingsmaatregel die in de beslissingsstaat is opgelegd aan de persoon die het gevaar veroorzaakt. Zo kan zij in voorkomend geval een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel opleggen in plaats van de niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die oorspronkelijk was opgelegd, bijvoorbeeld, als alternatief voor preventieve hechtenis of als gevolg van de voorwaardelijke opschorting van een sanctie. Deze beslissing legt niet opnieuw een sanctie op met betrekking tot een nieuw strafbaar feit en laat daarom onverlet dat in de tenuitvoerleggingsstaat, in geval van overtreding van de maatregelen, genomen ter uitvoering van het Europees beschermingsbevel, in voorkomend geval sancties kunnen worden opgelegd.

(27)

Indien er, gelet op de verschillende juridische tradities van de lidstaten, in de tenuitvoerleggingsstaat geen beschermingsmaatregel beschikbaar is in een zaak die vergelijkbaar is met de in het Europees beschermingsbevel beschreven feitelijke situatie, meldt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat elke overtreding van de in het Europees beschermingsbevel beschreven beschermingsmaatregel waarvan zij kennis heeft, aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat.

(28)

Met het oog op een vlotte toepassing van deze richtlijn in iedere afzonderlijke zaak, oefenen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat hun bevoegdheden uit overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, met inachtneming van het beginsel „ne bis in idem”.

(29)

De voor de beschermde persoon aan de erkenning van het Europees beschermingsbevel verbonden kosten mogen niet onevenredig hoger zijn dan de kosten verbonden aan een soortgelijke nationale zaak. Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat, na de erkenning van het Europees beschermingsbevel, de beschermde persoon geen verdere nationale procedures hoeft te beginnen om van de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, als een rechtstreeks gevolg van de erkenning van het Europees beschermingsbevel, een beslissing te verkrijgen houdende een maatregel die krachtens nationaal recht in een soortgelijke zaak genomen kan worden om de bescherming van de beschermde persoon te waarborgen.

(30)

Het beginsel van wederzijdse erkenning indachtig, waarop deze richtlijn berust, bevorderen de lidstaten zoveel mogelijk een rechtstreeks contact tussen de bevoegde autoriteiten wanneer zij deze richtlijn toepassen.

(31)

Onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht of verschillen in rechterlijke organisatie in de Europese Unie, moeten de lidstaten overwegen diegenen die verantwoordelijk zijn voor de opleiding van rechters, openbare aanklagers, politie en magistraten die betrokken zijn bij procedures gericht op het uitvaardigen of erkennen van Europese beschermingsbevelen, te verzoeken passende opleiding te bieden in aansluiting op de doelstellingen van deze richtlijn.

(32)

Teneinde de evaluatie van de toepassing van deze richtlijn te vergemakkelijken dienen de lidstaten aan de Commissie relevante gegevens te verstrekken met betrekking tot de toepassing van nationale procedures inzake het Europees beschermingsbevel. In ieder geval dienen gegevens te worden verstrekt over het aantal keren dat een Europees beschermingsbevel is aangevraagd, uitgevaardigd en/of erkend. In dit verband kunnen ook andere gegevens, zoals, bijvoorbeeld, de aard van het strafbare feit, nuttig zijn.

(33)

Deze richtlijn moet bijdragen aan de bescherming van in gevaar verkerende personen en aldus de bestaande rechtsinstrumenten ter zake, zoals Kaderbesluit 2008/947/JBZ en Kaderbesluit 2009/829/JBZ aanvullen, maar onverlet laten.

(34)

Beslissingen betreffende een beschermingsmaatregel die vallen onder Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (5), Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (6), of het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (7), worden overeenkomstig de bepalingen van het desbetreffende rechtsinstrument erkend en ten uitvoer gelegd.

(35)

De lidstaten en de Commissie dienen waar gepast informatie over het Europees beschermingsbevel op te nemen in bestaande opleidings- en bewustmakingscampagnes over de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten.

(36)

De vanwege de toepassing van deze richtlijn verwerkte persoonsgegevens dienen te worden beschermd in overeenstemming met Kaderbesluit 2008//977/JBZ van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (8), en in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Verdrag van de Raad van Europa van uit 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens.

(37)

In deze richtlijn moeten, in overeenstemming met artikel 6 van het VEU, de grondrechten worden geëerbiedigd die zijn gewaarborgd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(38)

De lidstaten worden aangemoedigd om bij de uitvoering van deze richtlijn rekening te houden met de rechten en beginselen die zijn vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen.

(39)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van personen die in gevaar verkeren, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, gezien de omvang en de gevolgen van de richtlijn, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen, overeenkomstig het beginsel van subsidiariteit van artikel 5 VEU. Overeenkomstig het beginstel van evenredigheid, dat is opgenomen in hetzelfde artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstelling te bereiken.

(40)

Het Verenigd Koninkrijk heeft, overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, kennis gegeven van zijn wens deel nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

(41)

Ierland neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en zonder afbreuk te doen aan artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Ierland.

(42)

Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn stelt de regels vast krachtens welke een justitiële of daarmee gelijkgestelde autoriteit van een lidstaat waar een beschermingsmaatregel is opgelegd ter bescherming van een persoon tegen een strafbare gedraging door een andere persoon die op enigerlei wijze een bedreiging kan vormen voor zijn leven, zijn fysieke of psychische integriteit, zijn waardigheid, zijn persoonlijke vrijheid of zijn seksuele integriteit, een Europees beschermingsbevel kan uitvaardigen op grond waarvan een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat de persoon op het grondgebied van die andere lidstaat verdere bescherming kan bieden naar aanleiding van een strafbare gedraging of een vermeende strafbare gedraging overeenkomstig het nationale recht van de beslissingsstaat.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„Europees beschermingsbevel”, een door een rechterlijke of daarmee gelijkgestelde autoriteit van een lidstaat genomen beslissing betreffende een maatregel om een persoon te beschermen, op grond waarvan een rechterlijke of daarmee gelijkgestelde autoriteit van een andere lidstaat een volgens haar eigen nationale recht passende maatregel of maatregelen ter verdere bescherming van de betrokkene neemt;

2.

„beschermingsmaatregel”, een in de beslissingsstaat volgens het nationale recht en procedures genomen beslissing in strafzaken waarbij, ter bescherming van een beschermde persoon tegen een strafbare handeling die zijn leven, fysieke of psychologische integriteit, waardigheid, persoonlijke vrijheid of seksuele integriteit in gevaar kan brengen, een of meer van de in artikel 5 bedoelde verboden of beperkingen worden opgelegd aan een persoon die gevaar veroorzaakt;

3.

„beschermde persoon”, een natuurlijke persoon die wordt beschermd op grond van een beschermingsmaatregel die is getroffen in de beslissingsstaat;

4.

„persoon die gevaar veroorzaakt”, de natuurlijke persoon aan wie een of meer van de in artikel 5 bedoelde verboden of beperkingen zijn opgelegd;

5.

„beslissingsstaat”, de lidstaat waar de beschermingsmaatregel is genomen die de basis vormt voor het Europees beschermingsbevel;

6.

„tenuitvoerleggingsstaat”, de lidstaat waaraan het Europees beschermingsbevel is toegezonden met het oog op erkenning;

7.

„toezichtsstaat”, de lidstaat waaraan een vonnis in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ of een beslissing inzake toezichtmaatregelen in de zin van artikel 4 van Kaderbesluit 2009/829/JBZ is overgedragen.

Artikel 3

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat deelt de Commissie mee welke rechterlijke of daarmee gelijkgestelde autoriteiten, krachtens het nationale recht bevoegd zijn om overeenkomstig deze richtlijn een Europees beschermingsbevel uit te vaardigen en te erkennen, in de gevallen waarin deze lidstaat beslissingsstaat of tenuitvoerleggingsstaat is.

2.   De Commissie stelt de ontvangen informatie ter beschikking van de lidstaten. De lidstaten informeren de Commissie over alle wijzigingen van de in lid 1 bedoelde informatie.

Artikel 4

Beroep op de centrale autoriteit

1.   Iedere lidstaat kan één of, indien zijn nationale recht daarin voorziet, meer centrale autoriteiten aanwijzen die de bevoegde autoriteiten bijstaan.

2.   Een lidstaat kan, indien zijn rechterlijke organisatie dat vereist, zijn centrale autoriteit autoriteiten belasten met het administratief toezenden en in ontvangst nemen van het Europees beschermingsbevel en van elke andere formele correspondentie dienaangaande. Derhalve kan elke vorm van mededeling, raadpleging, gegevensuitwisseling, onderzoek en kennisgeving tussen bevoegde autoriteiten waar nodig met behulp van de aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten van de betrokken lidstaat plaatsvinden.

3.   De lidstaat die van de in dit artikel bedoelde mogelijkheid gebruik wil maken, stelt de Commissie in kennis van de gegevens betreffende de door hem aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten. Deze kennisgeving verbindt alle autoriteiten van de beslissingsstaat.

Artikel 5

Noodzaak van een bestaande beschermingsmaatregel volgens het nationale recht

Het Europees beschermingsbevel kan alleen worden uitgevaardigd indien in de beslissingsstaat reeds een beschermingsmaatregel is vastgesteld waarbij de persoon die gevaar veroorzaakt, een of meer van de volgende verboden of beperkingen zijn opgelegd:

a)

een verbod tot het betreden van bepaalde locaties, plaatsen of omschreven gebieden waar de beschermde persoon verblijft of die door hem worden bezocht;

b)

een verbod op of een regeling omtrent enige vorm van contact met de beschermde persoon, inclusief per telefoon, elektronische of gewone post, fax of enige andere wijze, of

c)

een verbod de beschermde persoon tot binnen een bepaalde afstand te benaderen, of een regeling ter zake.

Artikel 6

Uitvaardigen van het Europees beschermingsbevel

1.   Het Europees beschermingsbevel kan worden uitgevaardigd indien de beschermde persoon besluit in een andere lidstaat te gaan wonen of er reeds woont, dan wel besluit in een andere lidstaat te gaan verblijven of er reeds verblijft. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat die de uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel overweegt, houdt onder meer rekening met de duur van de periode of perioden dat/die de beschermde persoon in de tenuitvoerleggingsstaat wil verblijven en met de ernst van de behoefte aan bescherming.

2.   Het Europees beschermingsbevel kan door een rechterlijke of daarmee gelijkgestelde autoriteit van de beslissingsstaat pas worden uitgevaardigd nadat de beschermde persoon erom heeft verzocht en de autoriteit zich ervan heeft vergewist dat de beschermingsmaatregel voldoet aan de in artikel 5 bepaalde voorwaarden.

3.   De beschermde persoon kan zijn verzoek tot het uitvaardigen van een Europees beschermingsbevel richten aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, of aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat. Het in de tenuitvoerleggingsstaat ingediende verzoek wordt door de daar bevoegde autoriteit zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat.

4.   Alvorens een Europees beschermingsbevel wordt uitgevaardigd, krijgt de persoon die gevaar veroorzaakt, het recht te worden gehoord en de beschermingsmaatregel te betwisten, voor zover hem deze rechten niet zijn verleend in de procedure die tot de beschermingsmaatregel hebben geleid.

5.   De bevoegde autoriteit die een beschermingsmaatregel uitvaardigt die een of meer van de in artikel 5 bedoelde verboden of beperkingen omvat, informeert de beschermde persoon op een passende wijze, volgens de nationaalrechtelijke procedures, over de mogelijkheid om een Europees beschermingsbevel te verzoeken voor het geval deze persoon besluit zich naar een andere lidstaat te begeven, alsmede over de basisvoorwaarden voor een dergelijk verzoek. De autoriteit zal de beschermde persoon het advies geven het verzoek in te dienen alvorens het grondgebied van de beslissingsstaat te verlaten.

6.   Indien de beschermde persoon een voogd of vertegenwoordiger heeft, kan deze voogd of vertegenwoordiger het in de leden 2 en 3 bedoelde verzoek indienen namens de beschermde persoon.

7.   Indien een verzoek tot uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel wordt afgewezen, informeert de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat de beschermde persoon over eventuele toepasselijke rechtsmiddelen die hem, volgens zijn nationale recht, tegen deze beslissing ter beschikking staan.

Artikel 7

Vorm en inhoud van het Europees beschermingsbevel

Het Europees beschermingsbevel wordt in de in bijlage I bij deze richtlijn voorgeschreven vorm uitgevaardigd. Het bevat met name de volgende gegevens:

a)

de identiteit en de nationaliteit van de beschermde persoon, alsook de identiteit en de nationaliteit van diens voogd of vertegenwoordiger indien de beschermde persoon minderjarig of juridisch handelingsonbekwaam is;

b)

de datum met ingang waarvan de beschermde persoon in de tenuitvoerleggingsstaat wil gaan wonen of verblijven, en de verblijfsperiode of -perioden, indien bekend;

c)

de benaming, het adres, het telefoonnummer en het fax, alsook het e-mailadres van de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat;

d)

een aanduiding (bijvoorbeeld het nummer en de datum) van de beslissing tot oplegging van de beschermingsmaatregel op grond waarvan het Europees beschermingsbevel is uitgevaardigd;

e)

een beknopte weergave van de feiten en omstandigheden die geleid hebben tot het opleggen van de beschermingsmaatregel in de beslissingsstaat;

f)

de verboden of verplichtingen opgelegd, in de beschermingsmaatregel die aan het Europees beschermingsbevel ten grondslag ligt, aan de persoon die gevaar veroorzaakt, de duur daarvan en in voorkomend geval de sanctie voor overtreding van deze verboden of beperkingen;

g)

in voorkomend geval het gebruik van technische apparatuur, waarvan de beschermde persoon of degene die het gevaar veroorzaakt is voorzien en waarmee de beschermingsmaatregel kan worden gehandhaafd;

h)

de identiteit, de nationaliteit en de contactgegevens van degene die het gevaar veroorzaakt;

i)

informatie, mits bekend bij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat en mits daarvoor geen nader onderzoek vereist is, over de vraag of de beschermde persoon en/of de persoon die gevaar veroorzaakt recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in de beslissingsstaat;

j)

in voorkomend geval, een beschrijving van andere omstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn op de beoordeling van het gevaar waaraan de beschermde persoon wordt blootgesteld;

k)

de uitdrukkelijke mededeling, indien van toepassing, dat een vonnis in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ of een beslissing inzake toezichtsmaatregelen in de zin van artikel 4 van Kaderbesluit 2009/829/JBZ, reeds is overgedragen aan de toezichtsstaat, indien deze verschilt van de staat van tenuitvoerlegging van het Europees beschermingsbevel, alsmede de aanduiding van de bevoegde autoriteit van die staat voor de tenuitvoerlegging van het vonnis of de beslissing.

Artikel 8

Toezendingsprocedure

1.   De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zendt het Europees beschermingsbevel aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat toe in enigerlei vorm die erin voorziet dat dit schriftelijk wordt vastgelegd zodat de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Alle ambtelijke mededelingen worden eveneens rechtstreeks door deze bevoegde autoriteiten uitgewisseld.

2.   Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat of van de beslissingsstaat niet bekend is bij de bevoegde autoriteit van de andere staat, wint de laatstbedoelde autoriteit de nodige inlichtingen in langs alle mogelijke kanalen, waaronder de contactpunten van het Europees justitieel netwerk als bedoeld in Besluit 2008/976/JBZ van de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (9), het nationaal lid van Eurojust, of het nationaal systeem voor de coördinatie van Eurojust van zijn staat.

3.   Indien een autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat een Europees beschermingsbevel ontvangt en niet bevoegd is het te erkennen, zendt zij ambtshalve het bevel aan de bevoegde autoriteit toe, en stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan onverwijld in kennis, in een vorm die erin voorziet dat het schriftelijk wordt vastgelegd.

Artikel 9

Maatregelen in de tenuitvoerleggingsstaat

1.   Bij ontvangst van het overeenkomstig artikel 8 toegezonden Europees beschermingsbevel erkent de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat met bekwame spoed het bevel, en neemt zij alle maatregelen die haar in soortgelijke gevallen krachtens het nationale recht ter beschikking staan om de bescherming van de betrokkene te waarborgen, tenzij zij beslist een van de in artikel 10 bedoelde gronden voor niet-erkenning in te roepen. De tenuitvoerleggingsstaat mag overeenkomstig zijn nationaal recht strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of burgerrechtelijke maatregelen nemen.

2.   De overeenkomstig lid 1 door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat genomen maatregel en enige andere maatregel die op basis van een vervolgbeslissing als bedoeld in artikel 11 worden genomen, stemmen zo veel mogelijk overeen met de in de beslissingsstaat opgelegde beschermingsmaatregel.

3.   De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat brengt de persoon die gevaar veroorzaakt, de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat en de beschermde persoon op de hoogte van alle overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen, alsmede van de mogelijke juridische gevolgen van overtreding van een dergelijke maatregel op grond van het nationale recht en overeenkomstig artikel 11, lid 2. Het adres of andere contactgegevens van de beschermde persoon worden niet verstrekt aan de persoon die gevaar veroorzaakt, tenzij dat noodzakelijk is met het oog op de tenuitvoerlegging van de maatregel die is genomen krachtens lid 1.

4.   Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de overeenkomstig artikel 7 in het Europees beschermingsbevel verstrekte gegevens onvolledig acht, stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat in een vorm die voorziet in schriftelijke vastlegging hiervan onverwijld in kennis, met opgave van een redelijke termijn waarbinnen de ontbrekende gegevens door die autoriteit moeten worden verstrekt.

Artikel 10

Gronden voor niet-erkenning van het Europees beschermingsbevel

1.   De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan de erkenning van het Europees beschermingsbevel weigeren in de volgende gevallen:

a)

het Europees beschermingsbevel is onvolledig of is niet vervolledigd binnen de door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat vastgestelde termijn;

b)

er is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 5;

c)

de beschermingsmaatregel houdt verband met een handeling die geen strafbaar feit is in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat;

d)

de bescherming vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van een sanctie of maatregel waarvoor op grond van het recht van de tenuitvoerleggingsstaat gratie kan worden verleend en heeft betrekking op een handeling of een gedraging die volgens dat recht onder de bevoegdheid van die staat valt;

e)

de gevaar veroorzakende persoon geniet in de tenuitvoerleggingsstaat onschendbaarheid, zodat geen maatregelen op grond van een Europees beschermingsbevel kunnen worden genomen;

f)

het recht om de gevaar veroorzakende persoon strafrechtelijk te vervolgen wegens de handeling of gedraging met betrekking waartoe de beschermingsmaatregel is genomen, is volgens de wet van de tenuitvoerleggingsstaat verjaard, indien de handeling of gedraging volgens het nationale recht van die staat onder diens bevoegdheid valt;

g)

erkenning van het Europees beschermingsbevel zou indruisen tegen het beginsel ne bis in idem;

h)

de gevaar veroorzakende persoon kan volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat vanwege zijn leeftijd niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de handelingen of gedragingen met betrekking waartoe de beschermingsmaatregel is genomen;

i)

de beschermingsmaatregel heeft betrekking op een strafbaar feit dat krachtens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat wordt beschouwd als zijnde volledig, dan wel voor een groot of zeer belangrijk deel op zijn grondgebied gepleegd.

2.   Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat het Europees beschermingsbevel weigert te erkennen op basis van een van de in lid 1 bedoelde gronden:

a)

informeert zij de beslissingsstaat en de beschermde persoon onverwijld van deze weigering en de redenen daarvoor;

b)

stelt zij in voorkomend geval de beschermde persoon in kennis van de mogelijkheid een verzoek om een beschermingsmaatregel in te dienen overeenkomstig het nationale recht;

c)

informeert zij de beschermde persoon over de geldende rechtsmiddelen die hem overeenkomstig het nationale recht tegen deze beslissing ter beschikking staan.

Artikel 11

In de tenuitvoerleggingsstaat geldende wet en bevoegdheid

1.   In de tenuitvoerleggingsstaat kunnen op grond van de erkenning van een Europees beschermingsbevel maatregelen worden genomen en ten uitvoer worden gelegd. De wet van de tenuitvoerleggingsstaat is van toepassing op de vaststelling en handhaving van de in artikel 9, lid 1, bedoelde beslissing, daaronder begrepen de rechtsmiddelen die kunnen worden aangewend tegen beslissingen welke in de tenuitvoerleggingsstaat met betrekking tot het Europees beschermingsbevel zijn genomen.

2.   In dit verband kan, in geval van overtreding van een of meer maatregelen die in de tenuitvoerleggingsstaat op grond van de erkenning van een Europees beschermingsbevel zijn genomen, de bevoegde autoriteit van deze staat uit hoofde van lid 1:

a)

sancties opleggen en enige andere actie nemen, indien als gevolg van de overtreding van zulke maatregelen volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat een strafbaar feit is gepleegd;

b)

een andere beslissing in verband met de overtreding nemen;

c)

een spoedeisende voorlopige maatregel nemen die een einde maakt aan de overtreding, in voorkomend geval in afwachting van een in de beslissingsstaat te nemen beslissing.

3.   Indien er op nationaal niveau geen maatregel beschikbaar is die in een vergelijkbare zaak in de tenuitvoerleggingsstaat kan worden genomen, meldt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat elke haar bekende overtreding van de in het Europees beschermingsbevel beschreven beschermingsmaatregel aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat.

Artikel 12

Kennisgeving in geval van overtreding

De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat of van de toezichtsstaat in kennis van elke overtreding van een op grond van het Europees beschermingsbevel genomen maatregel. Deze kennisgeving geschiedt door middel van het modelformulier in bijlage II.

Artikel 13

Bevoegdheid in de beslissingsstaat

1.   De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat is exclusief bevoegd ter zake van:

a)

de verlenging, herziening, wijziging, en intrekking van de beschermingsmaatregel, en bijgevolg van het Europees beschermingsbevel;

b)

het opleggen van een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel ten gevolge van de intrekking van de beschermingsmaatregel, mits de beschermingsmaatregel is toegepast op grond van een vonnis in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ of een beslissing inzake toezichtmaatregelen in de zin van artikel 4 van Kaderbesluit 2009/829/JBZ.

2.   Het recht van de beslissingsstaat is op beslissingen in de zin van lid 1 van toepassing.

3.   Indien een beslissing in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ of een beslissing inzake toezichtmaatregelen in de zin van artikel 4 van Kaderbesluit 2009/829/JBZ die reeds aan een andere lidstaat is toegezonden of na de uitvaardiging van het Europees beschermingsbevel wordt toegezonden, worden de bij die kaderbesluiten bepaalde vervolgbeslissingen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van die kaderbesluiten genomen.

4.   Indien de beschermingsmaatregel vervat is in een vonnis in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ dat aan een andere lidstaat is of wordt toegezonden na de uitvaardiging van het Europees beschermingsbevel, en de bevoegde autoriteit van de toezichtsstaat overeenkomstig artikel 14 van dat kaderbesluit, een vervolgbeslissing heeft genomen die gevolgen heeft voor de in de beschermingsmaatregel vervatte verplichtingen of instructies, wordt het Europees beschermingsbevel door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld verlengd, herzien, gewijzigd of ingetrokken.

5.   De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat in kennis van elke overeenkomstig de leden 1 of 4 genomen beslissing.

6.   Indien de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat het Europees beschermingsbevel overeenkomstig lid 1, onder a), of lid 4, heeft ingetrokken, worden de overeenkomstig artikel 9, lid 1, genomen maatregelen door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat ingetrokken, zodra zij daarvan door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat naar behoren in kennis is gesteld.

7.   Indien de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat het Europees beschermingsbevel overeenkomstig lid 1, onder a), of lid 4, heeft gewijzigd, moet de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, voor zover nodig:

a)

de op grond van het Europees beschermingsbevel aangenomen maatregelen overeenkomstig artikel 9 wijzigen, of

b)

weigeren het gewijzigde verbod of de gewijzigde beperking te handhaven, indien deze niet vallen onder de in artikel 5 bedoelde verboden of beperkingen, of indien de met het Europees beschermingsbevel overeenkomstig artikel 7 verstrekte informatie onvolledig is of niet binnen de door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 9, lid 4, gestelde termijn is vervolledigd.

Artikel 14

Redenen voor intrekking van de op grond van een Europees beschermingsbevel genomen maatregelen

1.   De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan de ter uitvoering van het Europees beschermingsbevel genomen maatregelen intrekken:

a)

indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de beschermde persoon niet meer op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat woont of verblijft, of het grondgebied definitief heeft verlaten;

b)

indien, volgens het nationale recht, de maximumduur van de ter uitvoering van het Europees beschermingsbevel genomen maatregelen is verstreken;

c)

in het in artikel 13, lid 7, onder b), bedoelde geval, of

d)

indien, na de erkenning van het Europees beschermingsbevel, een vonnis in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ, of een beslissing inzake toezichtmaatregelen in de zin van artikel 4 van Kaderbesluit 2009/829/JBZ, aan de tenuitvoerleggingsstaat wordt overgedragen.

2.   De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat en indien mogelijk de beschermde persoon onmiddellijk van deze beslissing in kennis.

3.   Voordat zij overgaat tot intrekking in de zin van lid 1, onder b), kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat bij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat inlichtingen inwinnen omtrent de vraag of de bij het Europees beschermingsbevel geboden bescherming in de gegeven omstandigheden noodzakelijk blijft. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat geeft onverwijld antwoord op zulk verzoek om inlichtingen.

Artikel 15

Prioriteit voor de erkenning van een Europees beschermingsbevel

Een Europees beschermingsbevel wordt met dezelfde prioriteit erkend als soortgelijke gevallen binnen het nationale recht, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder de urgentie van de zaak, de vermoedelijke aankomstdatum van de beschermde persoon op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat en, indien mogelijk, de omvang van het risico voor de beschermde persoon.

Artikel 16

Overleg tussen de bevoegde autoriteiten

De bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat kunnen waar gepast onderling overleg plegen met het oog op de vlotte en efficiënte toepassing van deze richtlijn.

Artikel 17

Talen

1.   Het Europees beschermingsbevel wordt door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat vertaald in de officiële taal of een van de officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat.

2.   Het in artikel 12 bedoelde formulier wordt door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat vertaald in de officiële taal of een van de officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat.

3.   Elke lidstaat kan, bij de vaststelling van deze richtlijn of later, in een bij de Commissie neer te leggen verklaring, meedelen dat hij een vertaling in een of meer andere officiële talen van de Unie aanvaardt.

Artikel 18

Kosten

De kosten die uit de toepassing van deze richtlijn voortvloeien worden, tenzij zij op het grondgebied van de beslissingsstaat zijn ontstaan, door de tenuitvoerleggingsstaat gedragen overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 19

Verhouding tot andere overeenkomsten en regelingen

1.   Het staat de lidstaten vrij ook in de toekomst de op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze richtlijn geldende bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen toe te passen voor zover deze verder reiken dan de doelstellingen van deze richtlijn en ertoe bijdragen de procedures voor het nemen van beschermingsmaatregelen verder te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

2.   Het staat de lidstaten vrij na de inwerkingtreding van deze richtlijn bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen te sluiten c.q. te treffen die verder reiken dan de doelstellingen van deze richtlijn en ertoe bijdragen de procedures voor het nemen van beschermingsmaatregelen te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

3.   Uiterlijk 11 april 2012 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten en regelingen die zij willen blijven toepassen. De lidstaten stellen de Commissie voorts in kennis van nieuwe overeenkomsten of regelingen bedoeld in lid 2, binnen drie maanden na de ondertekening ervan.

Artikel 20

Verhouding tot andere regelgeving

1.   Deze richtlijn laat onverlet de toepassing van Verordening (EG) nr. 44/2001, Verordening (EG) nr. 2201/2003, het Verdrag van „'s-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, en het Verdrag van „'s-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet de toepassing van Kaderbesluit 2008/947/JBZ en Kaderbesluit 2009/829/JBZ.

Artikel 21

Uitvoering

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 11 januari 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij vaststellen op het gebied dat onder deze richtlijn valt.

Artikel 22

Gegevensverzameling

Teneinde de evaluatie van de toepassing van deze richtlijn te vergemakkelijken, verstrekken de lidstaten aan de Commissie relevante gegevens met betrekking tot de toepassing van nationale procedures inzake het Europees beschermingsbevel. In ieder geval worden gegevens verstrekt over het aantal keren dat een Europees beschermingsbevel is aangevraagd, uitgevaardigd en/of erkend.

Artikel 23

Herziening

Uiterlijk 11 januari 2016 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 25

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 december 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 24 november 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 13 december 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(3)  PB L 337 van 16.12.2008, blz. 102.

(4)  PB L 294 van 11.11.2009, blz. 20.

(5)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(6)  PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

(7)  PB L 48 van 21.2.2003, blz. 3.

(8)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(9)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130.


BIJLAGE I

EUROPEES BESCHERMINGSBEVEL

bedoeld in artikel 7 van

RICHTLIJN 2011/99/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN 13 DECEMBER 2011 BETREFFENDE HET EUROPEES BESCHERMINGSBEVEL

De op dit formulier verstrekte informatie dient met de gepaste vertrouwelijkheid te worden behandeld

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE II

FORMULIER

bedoeld in artikel 12 van de

RICHTLIJN 2011/99/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN 13 DECEMBER 2011 BETREFFENDE HET EUROPEES BESCHERMINGSBEVEL

MELDING VAN EEN INBREUK OP DE AAN HET EUROPEES BESCHERMINGSBEVEL TEN GRONDSLAG LIGGENDE BESCHERMINGSMAATREGEL

De op dit formulier verstrekte informatie dient met gepaste vertrouwelijkheid te worden behandeld

Image

Image


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1345/2011 VAN DE RAAD

van 19 december 2011

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 194/2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen ten aanzien van Birma/Myanmar

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 194/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar (1), en met name artikel 18, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 25 februari 2008 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 194/2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar vastgesteld.

(2)

Op grond van Besluit 2011/859/GBVB van de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Besluit 2010/232/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar (2) moet de informatie over één van de entiteiten op de lijst in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 194/2008 worden bijgewerkt.

(3)

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 194/2008 moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vermelding voor Mayar (H.K) Ltd in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 194/2008 wordt vervangen door:

„Mayar India Ltd (Yangon Branch)

37, Rm (703/4), Level (7), Alanpya Pagoda Rd, La Pyayt Wun Plaza, Dagon, Yangon”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. KOROLEC


(1)  PB L 66 van 10.3.2008, blz. 1.

(2)  Zie bladzijde 55 van dit Publicatieblad.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/20


VERORDENING (EU) Nr. 1346/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op evervissen in gebied EU-wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

23/T&Q

Lidstaat

Alle lidstaten, met uitzondering van Denemarken en Ierland

Bestand

BOR/678-

Soort

Evervissen (Caproidae)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII

Datum

29.11.2011


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/22


VERORDENING (EU) Nr. 1347/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in EU-wateren en internationale wateren van Vb, VIb en VIaN door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

85/T&Q

Lidstaat

Duitsland

Bestand

HER/5B6ANB

Soort

Haring (Clupea harengus)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van Vb, VIb en VIaN

Datum

26.11.2011


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/24


VERORDENING (EU) Nr. 1348/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op evervis in het gebied EG-wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

83/T&Q

Lidstaat

Het Verenigd Koninkrijk/GBR

Bestand

BOR/678-

Soort

Evervis (Caproidae)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van VI, VII en VIII

Datum

13.11.2011


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1349/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 134, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 130 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 heeft de Commissie met het oog op het beheer van de invoer de bevoegdheid gekregen om te bepalen voor welke producten, bij invoer, een certificaat moet worden overgelegd. Wanneer de Commissie beoordeelt of een certificatenregeling vereist is, houdt zij rekening met de passende instrumenten voor het beheer van de markten, en met name voor het monitoren van de invoer.

(2)

Krachtens artikel 1, lid 2, onder a), i), in samenhang met bijlage II, deel I, punt I, van Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie (2) moet een certificaat worden overgelegd bij de invoer van „bananen, vers, ingevoerd met toepassing van het in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde invoertarief” van GN-code 0803 00 19.

(3)

Momenteel staan er mogelijkheden ter beschikking om de invoer met andere middelen op doelmatige wijze te monitoren. Met het oog op de vereenvoudiging en de verlichting van de administratieve belasting voor de lidstaten en de marktdeelnemers moet de verplichting om voor bananen invoercertificaten over te leggen, worden afgeschaft. In artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2014/2005 van de Commissie van 9 december 2005 met betrekking tot de certificaten in het kader van de regeling voor de invoer in de Gemeenschap van bananen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van het in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde invoertarief (3) is bepaald dat de certificaten slechts geldig zijn tot het eind van het kalenderjaar waarin zij zijn afgegeven. De verplichting om certificaten voor de invoer te verkrijgen, dient derhalve op 1 januari 2012 te worden afgeschaft.

(4)

Verordening (EG) nr. 376/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage II, deel I, van Verordening (EG) nr. 376/2008 wordt punt I „Bananen (Deel XI van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1234/2007)” geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

(3)  PB L 324 van 10.12.2005, blz. 3.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1350/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

houdende tijdelijke schorsing van de douanerechten bij invoer van bepaalde granen voor het verkoopseizoen 2011/2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 187 juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de graanvoorziening van de markt van de Unie in de eerste maanden van het verkoopseizoen 2011/2012 te bevorderen, zijn bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 633/2011 van de Commissie (2) de douanerechten tot en met 31 december 2011 geschorst voor de respectievelijk bij de Verordeningen (EG) nr. 1067/2008 (3) en (EG) nr. 2305/2003 (4) van de Commissie geopende tariefcontingenten voor de invoer van zachte tarwe van gemiddelde en lage kwaliteit en van veevoedergerst.

(2)

Op grond van de verwachte ontwikkeling op de graanmarkt van de Europese Unie tegen het eind van het verkoopseizoen 2011/2012 mag worden aangenomen dat de hoge prijzen zullen aanhouden, gezien de geringe voorraden en de huidige ramingen van de Commissie met betrekking tot de hoeveelheden die werkelijk beschikbaar zullen zijn na de oogst van 2011. Om de invoer en het daarmee samenhangende marktevenwicht in de Unie te handhaven, dient het beleid inzake de invoer van granen ongewijzigd te blijven en mag, voor de tariefcontingenten waarvoor deze maatregel momenteel van toepassing is, niet worden geraakt aan de tijdelijke schorsing van de douanerechten bij invoer in het verkoopseizoen 2011/2012, en dat tot en met 30 juni 2012.

(3)

Marktdeelnemers mogen bovendien niet worden benadeeld in gevallen waarin de granen reeds onderweg zijn om in de Unie te worden ingevoerd. Met het oog hierop moet rekening worden gehouden met de voor het vervoer vereiste tijd en moeten de marktdeelnemers de gelegenheid krijgen om alle producten waarvan het rechtstreekse vervoer naar de Unie uiterlijk op 30 juni 2012 is begonnen, in het vrije verkeer te brengen in het kader van de bij de onderhavige verordening vastgestelde regeling tot schorsing van de douanerechten. Verder moet worden bepaald welk bewijsstuk moet worden overgelegd om het vervoer, met de Unie als rechtstreekse bestemming, en de datum waarop dat vervoer is begonnen, aan te tonen.

(4)

Met het oog op een efficiënt beheer van de procedure voor de afgifte van invoercertificaten vanaf 1 januari 2012 dient deze verordening in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(5)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De toepassing van douanerechten bij invoer op de producten van GN-code 1001 99 00 van een andere dan van hoge kwaliteit als gedefinieerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie (5) en van GN-code 1003 wordt in het verkoopseizoen 2011/2012 geschorst voor alle invoer in het kader van de bij de Verordeningen (EG) nr. 1067/2008 en (EG) nr. 2305/2003 geopende tariefcontingenten voor de invoer tegen verlaagde rechten.

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde granen rechtstreeks naar de Unie worden vervoerd en dat vervoer uiterlijk op 30 juni 2012 is begonnen, blijft de schorsing van de douanerechten op grond van de onderhavige verordening van toepassing voor het in het vrije verkeer brengen van de desbetreffende producten.

Als bewijs voor het rechtstreekse vervoer naar de Unie en voor de datum waarop dat vervoer is begonnen, geldt, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, het origineel van het vervoersdocument.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 170 van 30.6.2011, blz. 19.

(3)  PB L 290 van 31.10.2008, blz. 3.

(4)  PB L 342 van 30.12.2003, blz. 7.

(5)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1351/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 747/2001 van de Raad wat betreft de schorsing van tariefcontingenten van de Unie en referentiehoeveelheden voor bepaalde landbouwproducten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 747/2001 van de Raad van 9 april 2001 betreffende de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten en referentiehoeveelheden voor producten die voor preferenties in aanmerking komen op grond van overeenkomsten met bepaalde landen in het Middellandse Zeegebied en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1981/94 en (EG) nr. 934/95 (1), en met name artikel 5, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is een overeenkomst gesloten in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds, inzake verdere liberalisering van de handel in landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten en tot wijziging van de Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst inzake de handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd) (2). Deze overeenkomst is bij Besluit 2011/824/EU van de Raad (3) namens de Unie goedgekeurd.

(2)

Volgens de overeenkomst zullen gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van inwerkingtreding ervan ruimere tariefconcessies gelden voor de invoer in de Europese Unie van onbeperkte hoeveelheden producten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. De overeenkomst biedt ook de mogelijkheid om de toepassing van de ruimere tariefconcessies te verlengen, afhankelijk van de toekomstige economische ontwikkeling van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.

(3)

Aangezien de overeenkomst voorziet in een verdere liberalisering van de handel in landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten, dient de toepassing van de tariefcontingenten en referentiehoeveelheden die in bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 747/2001 zijn vastgesteld voor producten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, gedurende de toepassingsduur van de overeenkomst te worden geschorst.

(4)

Verordening (EEG) nr. 4088/87 van de Raad van 21 december 1987 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van preferentiële douanerechten bij invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië, Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (4) is bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (5) ingetrokken.

(5)

Verordening (EEG) nr. 700/88 van de Commissie van 17 maart 1988 houdende een aantal uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de invoer in de Gemeenschap van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië en Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (6) is bij Verordening (EG) nr. 1227/2006 van de Commissie (7) ingetrokken.

(6)

Door de intrekking van deze verordeningen is artikel 2 van Verordening (EG) nr. 747/2001, krachtens welk de tariefconcessies voor verse afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen buiten toepassing blijven indien niet is voldaan aan de prijsvoorwaarden van Verordening (EEG) nr. 4088/87, achterhaald en moet het derhalve worden geschrapt.

(7)

Verordening (EG) nr. 747/2001 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(8)

Aangezien de overeenkomst in werking treedt op 1 januari 2012, moet deze verordening vanaf die datum van toepassing zijn.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 747/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Schorsing van de toepassing van de tariefcontingenten en referentiehoeveelheden voor producten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook

De toepassing van de in bijlage VIII vastgestelde tariefcontingenten en referentiehoeveelheden voor producten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook wordt tijdelijk geschorst voor een periode van tien jaar met ingang van 1 januari 2012.

Afhankelijk evenwel van de toekomstige economische ontwikkeling van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook kan ten laatste één jaar voor het verstrijken van deze periode van tien jaar zoals bepaald in de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling die bij Besluit 2011/824/EU van de Raad (8) namens de Unie is goedgekeurd, een eventuele verlenging in overweging worden genomen.

2)

Artikel 2 wordt geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 109 van 19.4.2001, blz. 2.

(2)  PB L 328 van 10.12.2011, blz. 5.

(3)  PB L 328 van 10.12.2011, blz. 2.

(4)  PB L 382 van 31.12.1987, blz. 22.

(5)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(6)  PB L 72 van 18.3.1988, blz. 16.

(7)  PB L 222 van 15.8.2006, blz. 4.

(8)  PB L 328 van 10.12.2011, blz. 2.”.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1352/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1), en met name artikel 12, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 wordt een verbod ingesteld op de uitvoer van goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan het voltrekken van de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en worden beperkingen ingesteld op de uitvoer van bepaalde goederen die voor dergelijke toepassingen worden gebruikt. De verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die worden erkend in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de eerbiediging en de bescherming van de menselijke waardigheid, het recht op leven en het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.

(2)

In een aantal recente gevallen zijn naar derde landen uitgevoerde geneesmiddelen aan hun bestemming onttrokken en gebruikt voor het voltrekken van de doodstraf, met name door toediening van een dodelijke overdosis door middel van injectie. De Unie keurt de doodstraf in alle omstandigheden af en streeft naar afschaffing ervan wereldwijd. De exporteurs maakten er bezwaar tegen dat zij onwillekeurig worden geassocieerd met een dergelijk gebruik van producten die zij voor geneeskundig gebruik hadden ontwikkeld.

(3)

De lijst van goederen waarop handelsbeperkingen van toepassing zijn, dient daarom te worden uitgebreid om te voorkomen dat bepaalde geneesmiddelen worden gebruikt voor het voltrekken van de doodstraf en om te waarborgen dat voor alle EU-exporteurs van geneesmiddelen in dit verband dezelfde voorwaarden gelden. De desbetreffende geneesmiddelen zijn ontwikkeld voor onder meer anesthesie en sedatie en voor de uitvoer ervan zou derhalve geen algeheel verbod moeten gelden.

(4)

Tevens dient het verbod op de handel in elektrischeschokgordels te worden uitgebreid tot soortgelijke op het lichaam gedragen apparatuur, zoals elektrischeschokmouwen en -boeien die hetzelfde effect hebben als elektrischeschokgordels.

(5)

De handel in knuppels met spijkers, die niet voor de rechtshandhaving toelaatbaar zijn, dient te worden verboden. De spijkers kunnen aanzienlijke pijn of leed toebrengen, terwijl deze knuppels met spijkers niet doeltreffender lijken voor oproerbeheersing of zelfbescherming dan gewone knuppels; de pijn die of het leed dat wordt toegebracht door de spijkers is derhalve wreed en voor oproerbeheersing of zelfbescherming niet strikt noodzakelijk.

(6)

Na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1236/2005 is de nummering in enkele delen van de gecombineerde nomenclatuur (GN) gewijzigd, en de betrokken GN-codes dienen daarom te worden aangepast.

(7)

De maatregelen waarin deze verordening voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten.

(8)

Om de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient deze verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 worden vervangen door de tekst in respectievelijk bijlage I en bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is niet van toepassing op in punt 4.1 van bijlage III genoemde producten ten aanzien waarvan vóór de inwerkingtreding van deze verordening een uitvoeraangifte is ingediend.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.


BIJLAGE I

„BIJLAGE II

Lijst van de in de artikel 3 en 4 bedoelde goederen

Inleidende opmerking:

De in deze bijlage voorkomende GN-codes verwijzen naar de codes die zijn opgenomen in het tweede deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1).

Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, maken de onder Verordening (EG) nr. 1236/2005 vallende goederen slechts een deel uit van de goederen waarop de GN-code betrekking heeft. In dat geval zijn de in deze bijlage gegeven omschrijving en de GN-code tezamen bepalend.

Aantekening: Deze lijst omvat geen medisch-technische goederen.

GN-code

Omschrijving

1.   Goederen ontworpen met het oog op de executie van mensen:

ex 4421 90 98

ex 8208 90 00

1.1.

Galgen en guillotines

ex 8543 70 90

ex 9401 79 00

ex 9401 80 00

ex 9402 10 00

ex 9402 90 00

1.2.

Elektrische stoelen voor de executie van mensen

ex 9406 00 38

ex 9406 00 80

1.3.

Hermetisch gesloten kluizen, bijvoorbeeld van staal en glas, ontworpen met het oog op de executie van mensen door toediening van een dodelijk gas of een dodelijke stof

ex 8413 81 00

ex 9018 90 50

ex 9018 90 60

ex 9018 90 84

1.4.

Systemen voor het automatisch injecteren van verdovende middelen, ontworpen voor de executie van mensen door toediening van een dodelijke chemische stof

2.   Goederen ontworpen om mensen in bedwang te houden:

ex 8543 70 90

2.1.

Elektrischeschokapparaten die bedoeld zijn om door een gefixeerde persoon op het lichaam te worden gedragen, zoals gordels, mouwen en handboeien die zijn ontworpen om mensen in bedwang te houden door toediening van elektrische schokken met een nullastspanning van meer dan 10 000 V

3.   Draagbare toestellen die worden voorgesteld als zijnde ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing:

ex 9304 00 00

3.1.

Knuppels of stokken van metaal of een ander materiaal, met een schacht die is voorzien van metalen spijkers


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.”.


BIJLAGE II

„BIJLAGE III

Lijst van de in artikel 5 bedoelde goederen

Inleidende opmerking:

De in deze bijlage voorkomende GN-codes verwijzen naar de codes die zijn opgenomen in het tweede deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief.

Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, maken de onder Verordening (EG) nr. 1236/2005 vallende goederen slechts een deel uit van de goederen waarop de GN-code betrekking heeft. In dat geval zijn de in deze bijlage gegeven omschrijving en de GN-code tezamen bepalend.

GN-code

Omschrijving

1.   Goederen ontworpen om mensen in bedwang te houden:

ex 9401 61 00

ex 9401 69 00

ex 9401 71 00

ex 9401 79 00

ex 9401 80 00

ex 9402 90 00

ex 9403 20 20

ex 9403 20 80

ex 9403 50 00

ex 9403 70 00

ex 9403 81 00

ex 9403 89 00

1.1.

Dwangstoelen en shackle boards (plank met klemmen voor polsen en enkels)

Aantekening:

Dit punt betreft niet dwangstoelen die ontworpen zijn voor gehandicapten.

ex 7326 90 98

ex 8301 50 00

ex 3926 90 97

1.2.

Voetboeien, groepskluisters, individuele kluisters en individuele boeien of kluisterbanden

Aantekening:

Dit punt betreft niet „gewone handboeien”. Gewone handboeien zijn handboeien waarvan de maximumafmetingen, met inbegrip van de ketting, gemeten vanuit de uiterste hoek van een boei tot de uiterste hoek van de andere boei, tussen de 150 en 280 mm zijn in gesloten toestand, en die niet zijn gewijzigd om fysieke pijn of leed te veroorzaken.

ex 7326 90 98

ex 8301 50 00

ex 3926 90 97

1.3.

Duimboeien en duimschroeven, met inbegrip van getande duimboeien

2.   Draagbare toestellen die zijn ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming:

ex 8543 70 90

ex 9304 00 00

2.1.

Draagbare elektrischeschokapparaten, met inbegrip van maar niet beperkt tot stroomstootstokken, stroomstootschilden, verdovingspistolen en geweren voor het afvuren van schokpijltjes, met een nullastspanning van meer dan 10 000 V

1.

Dit punt betreft niet elektrischeschokgordels en soortgelijke apparaten zoals omschreven in punt 2.1 van bijlage II.

2.

Dit punt betreft niet individuele elektrischeschokapparaten die de gebruiker bij zich draagt voor zijn eigen bescherming.

3.   Draagbare apparatuur voor de verspreiding van stoffen die mensen tijdelijk kunnen uitschakelen, ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming, en aanverwante stoffen:

ex 8424 20 00

ex 9304 00 00

3.1.

Draagbare toestellen die zijn ontworpen of aangepast ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming door toediening of verspreiding van een chemische stof waarmee mensen tijdelijk kunnen worden uitgeschakeld

Aantekening:

Dit punt betreft niet individuele draagbare apparatuur, ook indien die een chemische stof bevat, die de gebruiker bij zich draagt voor zijn eigen bescherming.

ex 2924 29 98

3.2.

Pelargoonzuurvanillylamide (PAVA) (CAS RN 2444-46-4)

ex 2939 99 00

3.3.

Capsicum-oleohars(OC) (CAS RN 8023-77-6)

4.   Producten die zouden kunnen worden gebruikt voor de executie van mensen door middel van een dodelijke injectie:

ex 2933 53 90

(a tot en met f)

ex 2933 59 95

(g en h)

4.1.

Kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten, zoals onder meer:

a)

amobarbital (CAS RN 57 43 2)

b)

natriumzout van amobarbital (CAS RN 64-43-7)

c)

pentobarbital (CAS RN 76-74-4)

d)

natriumzout van pentobarbital (CAS RN 57-33-0)

e)

secobarbital (CAS RN 76-73-3)

f)

natriumzout van secobarbital (CAS RN 309-43-3)

g)

thiopental (CAS RN 76-75-5)

h)

natriumzout van thiopental (CAS RN 71-73-8), ook bekend als thiopentonnatrium

Aantekening:

Dit artikel omvat tevens producten die een of meer van de anesthetica bevatten die zijn vermeld in de lijst van kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten.”


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1353/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot het bijhouden van de rekeningen van de betaalorganen, de declaraties van uitgaven en ontvangsten en de voorwaarden voor de vergoeding van uitgaven in het kader van het ELGF en het ELFPO

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 42,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 70, [lid 4 quater], van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (2) kan de procentuele bijdrage uit het ELFPO worden verhoogd tot maximaal 95 % voor lidstaten die op het gebied van financiële stabiliteit ernstige problemen ondervinden.

(2)

Opdat de lidstaten zo spoedig mogelijk in aanmerking kunnen komen voor het verhoogde medefinancieringspercentage, dient de methode voor de berekening van de EU-bijdrage in het kader van de rekeningen van het ELFPO, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 883/2006 van de Commissie (3), met onmiddellijke ingang te worden aangepast.

(3)

Verordening (EG) nr. 883/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de Landbouwfondsen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 883/2006 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In afwijking van de eerste alinea wordt voor programma's voor plattelandsontwikkeling die overeenkomstig artikel 70, [lid 4 quater], van Verordening (EG) nr. 1698/2005 zijn gewijzigd, de EU-bijdrage gedurende de periode waarin de in artikel 70, [lid 4 quater], van die verordening bedoelde afwijking van toepassing is, berekend op basis van het financieringsplan dat van kracht was op de laatste dag van de referentieperiode. Ten aanzien van de laatste referentieperiode waarin de in artikel 70, [lid 4 quater], van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde afwijking van toepassing is, worden de uitgaven die zijn verricht voordat en nadat de afwijking heeft opgehouden te gelden, afzonderlijk aangegeven in de in artikel 16 bedoelde uitgavendeclaratie. De EU-bijdrage die met betrekking tot deze subreferentieperioden moet worden betaald, wordt berekend op basis van het financieringsplan dat van kracht was gedurende elke subreferentieperiode afzonderlijk.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(2)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(3)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 1.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1354/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

houdende opening van jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name artikel 144, lid 1, en artikel 148, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met ingang van 2012 moeten uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees worden geopend. De rechten en hoeveelheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig de betrokken, in 2012 geldende internationale overeenkomsten. Als gevolg van de onderhandelingen die zijn uitgemond in de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (2), heeft de Unie zich ertoe verbonden de jaarlijkse hoeveelheid van Nieuw-Zeeland met 400 t te verhogen en in haar lijst een erga omnes geldend jaarlijks tariefcontingent voor de invoer van schapenvlees en geitenvlees van 200 t geslacht gewicht op te nemen.

(2)

In Verordening (EG) nr. 312/2003 van de Raad van 18 februari 2003 houdende tenuitvoerlegging door de Gemeenschap van de tariefbepalingen vastgelegd in de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (3) is bepaald dat vanaf 1 februari 2003 voor productcode 0204 een extra bilateraal tariefcontingent van 2 000 t moet worden geopend dat elk jaar met 10 % van de oorspronkelijke hoeveelheid wordt verhoogd. Derhalve moet jaarlijks een hoeveelheid van 200 t worden toegevoegd aan het GATT/WTO-contingent voor Chili en moeten beide contingenten verder op dezelfde wijze worden beheerd.

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 1245/2010 van de Commissie van 21 december 2010 houdende opening van uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees voor 2011 (4) zijn voor 2011 uniale tariefcontingenten geopend overeenkomstig de betrokken, in 2011 geldende internationale overeenkomsten. Deze tariefcontingenten moeten blijven bestaan en moeten jaarlijks worden geopend met inachtneming van de bepalingen van de hierboven bedoelde overeenkomst met Nieuw-Zeeland en met Chili. Verordening (EU) nr. 1245/2010 zal bijgevolg eind 2011 achterhaald zijn en moet worden ingetrokken. Bovendien moet in het belang van de vereenvoudiging worden voorkomen dat elk jaar een verordening op dit gebied moet worden vastgesteld en dient de onderhavige verordening voor meer dan één jaar van toepassing te zijn.

(4)

De invoer die in het kader van deze verordening plaatsvindt, moet op basis van een kalenderjaar worden beheerd.

(5)

Met het oog op het behoorlijk functioneren van de uniale tariefcontingenten moet een „equivalent geslacht gewicht” worden vastgesteld.

(6)

In afwijking van Verordening (EG) nr. 1439/95 van de Commissie van 26 juni 1995 tot vaststelling van bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad inzake de invoer en de uitvoer van producten van de sector schapen- en geitenvlees (5), dienen de tariefcontingenten voor producten van de sector schapen- en geitenvlees te worden beheerd overeenkomstig artikel 144, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Dit dient te gebeuren overeenkomstig artikel 308 bis, artikel 308 ter en artikel 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6).

(7)

De onder deze verordening vallende tariefcontingenten dienen aanvankelijk als niet-kritiek in de zin van artikel 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93 te worden beschouwd indien zij worden beheerd volgens het systeem „wie het eerst komt, het eerst maalt”. Daarom dient de douaneautoriteiten te worden toegestaan om voor de aanvankelijk in het kader van die tariefcontingenten ingevoerde goederen overeenkomstig artikel 308 quater, lid 1, en artikel 248, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 af te zien van het eisen van een zekerheid.

(8)

Verduidelijkt dient te worden welk soort bewijs van oorsprong van de producten de betrokken marktdeelnemer moet leveren om volgens het systeem „wie het eerst komt, het eerst maalt” gebruik te kunnen maken van de tariefcontingenten.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden met ingang van 1 januari 2012 jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor de invoer van schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees geopend.

Artikel 2

De douanerechten die gelden bij de invoer van producten in het kader van de in artikel 1 bedoelde tariefcontingenten, de GN-codes, de landen van oorsprong, de jaarlijkse hoeveelheid en de volgnummers worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 3

1.   Voor de invoer van producten in het kader van de in artikel 1 bedoelde tariefcontingenten worden de hoeveelheden, uitgedrukt in equivalent geslacht gewicht, vastgesteld in de bijlage.

2.   Voor de berekening van de in „equivalent geslacht gewicht” uitgedrukte hoeveelheden zoals bedoeld in lid 1, wordt het nettogewicht van de producten van de sector schapen- en geitenvlees vermenigvuldigd met de volgende coëfficiënten:

a)

voor levende dieren: 0,47;

b)

voor vlees zonder been van schapenlammeren en vlees zonder been van geitenlammeren: 1,67;

c)

voor vlees zonder been van andere schapen dan schapenlammeren en vlees zonder been van andere geiten dan geitenlammeren en voor mengsels daarvan: 1,81;

d)

voor producten met been: 1,00.

Onder „geitenlammeren” worden geiten tot de leeftijd van één jaar verstaan.

Artikel 4

In afwijking van titel II, delen A en B, van Verordening (EG) nr. 1439/95 worden de tariefcontingenten die in de bijlage bij de onderhavige verordening worden vermeld, beheerd op basis van „wie het eerst komt, het eerst maalt” overeenkomstig artikel 308 bis, artikel 308 ter en artikel 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Er zijn geen invoercertificaten vereist.

Artikel 5

1.   Met het oog op het gebruik van de in de bijlage vermelde tariefcontingenten wordt voor de betrokken goederen aan de douaneautoriteiten van de Unie een door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land afgegeven geldig bewijs van oorsprong overgelegd samen met een douaneaangifte voor het vrije verkeer.

De oorsprong van de producten die vallen onder andere dan uit preferentiële tariefovereenkomsten voortvloeiende tariefcontingenten, wordt bepaald overeenkomstig de in de Unie geldende voorschriften.

2.   Het in lid 1 bedoelde bewijs van oorsprong is:

a)

voor een tariefcontingent dat deel uitmaakt van een preferentiële tariefovereenkomst, het in die overeenkomst vastgestelde bewijs van oorsprong;

b)

voor andere tariefcontingenten, het overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgestelde bewijs en, naast de in dat artikel genoemde elementen, ook de volgende gegevens:

de GN-code (ten minste de eerste vier cijfers),

het volgnummer van het (de) betrokken tariefcontingent(en),

het totale nettogewicht per in artikel 3, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde coëfficiëntcategorie;

c)

met betrekking tot een land met onder de punten a) en b) vallende tariefcontingenten die zijn samengevoegd, het onder a) bedoelde bewijs.

Als het onder b) bedoelde bewijs van oorsprong als stavend document voor slechts één aangifte voor het vrije verkeer wordt overgelegd, mag het verscheidene volgnummers bevatten. In alle andere gevallen mag het slechts één volgnummer bevatten.

Artikel 6

Verordening (EU) nr. 1245/2010 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 317 van 30.11.2011, blz. 2.

(3)  PB L 46 van 20.2.2003, blz. 1.

(4)  PB L 338 van 22.12.2010, blz. 37.

(5)  PB L 143 van 27.6.1995, blz. 7.

(6)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

SCHAPENVLEES EN GEITENVLEES (in tonnen (t) equivalent geslacht gewicht) JAARLIJKSE UNIALE TARIEFCONTINGENTEN VANAF 2012

GN-code

Ad-valoremrecht

%

Specifiek recht

EUR/100 g

Volgnummer volgens wie het eerst komt, het eerst maalt

Oorsprong

Jaarlijks volume (in tonnen equivalent geslacht gewicht)

Levende dieren

(coëfficiënt =0,47)

Lamsvlees zonder been (1)

(coëfficiënt =1,67)

Schapenvlees (excl. lamsvlees) zonder been (2)

(coëfficiënt = 1,81)

Vlees met been en karkassen

(coëfficiënt = 1,00)

0204

Nul

Nul

09.2101

09.2102

09.2011

Argentinië

23 000

09.2105

09.2106

09.2012

Australië

19 186

09.2109

09.2110

09.2013

Nieuw-Zeeland

228 254

09.2111

09.2112

09.2014

Uruguay

5 800

09.2115

09.2116

09.1922

Chili (3)

6 800

09.2121

09.2122

09.0781

Noorwegen

300

09.2125

09.2126

09.0693

Groenland

100

09.2129

09.2130

09.0690

Faeröer

20

09.2131

09.2132

09.0227

Turkije

200

09.2171

09.2175

09.2015

Andere (4)

200

09.2178

09.2179

09.2016

Erga omnes (5)

200

0204, 0210 99 21, 0210 99 29, 0210 99 60

Nul

Nul

09.2119

09.2120

09.0790

IJsland

1 850

0104 10 30

0104 10 80

0104 20 90

10 %

Nul

09.2181

09.2019

Erga omnes (5)

92


(1)  Inclusief vlees van geitenlammeren.

(2)  Inclusief vlees van andere geiten dan geitenlammeren.

(3)  Tariefcontingent voor Chili wordt verhoogd met 200 t per jaar.

(4)  Andere zijn alle WTO-leden, behalve Argentinië, Australië, Nieuw-Zeeland, Uruguay, Chili, Groenland en IJsland.

(5)  Onder Erga omnes wordt hier verstaan alle landen van oorsprong inclusief de in deze tabel genoemde landen.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/39


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1355/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad (1), en met name op artikel 13, lid 1, onder e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 329/2007 worden de personen, entiteiten en lichamen opgesomd waarvan na aanwijzing door de Raad de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

De Raad heeft op 19 december 2011 besloten tot wijziging van de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Bijlage V dient derhalve te worden bijgewerkt.

(3)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, te waarborgen, dient deze verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 88 van 29.3.2007, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE V

Lijst van personen, entiteiten en lichamen als bedoeld in artikel 6, lid 2

A.   Natuurlijke personen als bedoeld in artikel 6, lid 2, onder a)

#

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens

Redenen

1.

CHANG Song-taek (alias JANG Song-Taek)

Geboortedatum:

2.2.1946 of 6.2.1946 of 23.2.1946 (provincie Noord-Hamgyong)

Paspoortnummer (vanaf 2006): PS 736420617

Lid van de Nationale Defensiecommissie. Directeur van de afdeling Administratie van de Koreaanse Arbeiderspartij.

2.

CHON Chi Bu

 

Lid van het algemeen bureau voor Kernenergie, voormalig technisch directeur van Yongbyon.

3.

CHU Kyu-Chang (alias JU Kyu-Chang)

Geboortedatum: tussen 1928 en 1933

Eerste vicedirecteur van de afdeling Defensie-industrie (ballistisch programma), Koreaanse Arbeiderspartij, lid van de Nationale Defensiecommissie.

4.

HYON Chol-hae

Geboortedatum: 1934 (Mantsjoerije, China)

Vicedirecteur van de afdeling Algemeen Beleid van de Volksstrijdkrachten (militair adviseur van Kim Jong Il).

5.

JON Pyong-ho

Geboortedatum: 1926

Secretaris van het Centraal Comité van de Koreaanse Arbeiderspartij, hoofd van de afdeling Leveranties voor de militaire industrie van het Centraal Comité, dat toeziet op de Tweede economische commissie van het Centraal Comité, lid van de Nationale Defensiecommissie.

6.

Luitenant-generaal KIM Yong Chol

(alias: Kim Yong-Chol; Kim Young-Chol; Kim Young-Cheol; Kim Young-Chul)

Geboortedatum: 1946

(Pyongan-Pukto, Noord-Korea)

Bevelhebber van het Reconnaissance General Bureau (RGB).

7.

KIM Yong-chun (alias Young-chun)

Geboortedatum: 4.3.1935

Paspoortnummer: 554410660

Vicevoorzitter van de Nationale Defensiecommissie, minister van Volksstrijdkrachten, speciaal adviseur van Kim Jong Il voor nucleaire strategie.

8.

O Kuk-Ryol

Geboortedatum: 1931

(provincie Jilin, China)

Vicevoorzitter van de Nationale Defensiecommissie, ziet toe op de aankoop in het buitenland van geavanceerde technologie voor nucleaire en ballistische programma's.

9.

PAEK Se-bong

Geboortedatum: 1946

Voorzitter van de Tweede economische commissie van het Centraal Comité (verantwoordelijk voor het ballistisch programma) van het Centraal Comité van de Koreaanse Arbeiderspartij. Lid van de Nationale Defensiecommissie.

10.

PAK Jae-gyong (alias Chae-Kyong)

Geboortedatum: 1933

Paspoortnummer: 554410661

Vicedirecteur van de afdeling Algemeen Beleid van de Volksstrijdkrachten en vicedirecteur van het bureau Logistiek van de Volksstrijdkrachten (militair adviseur van Kim Jong Il).

11.

PAK To-Chun

Geboortedatum: 9.3.1944

(Jagang, Rangrim)

Lid van de Nationale Defensieraad. Heeft de leiding over de wapenindustrie en naar verluidt heeft hij de leiding over het Bureau voor nucleaire energie. Deze instelling is cruciaal voor het nucleaire en draagrakettenprogramma van de Democratische Volksrepubliek Korea.

12.

PYON Yong Rip (alias Yong-Nip)

Geboortedatum: 20.9.1929

Paspoortnummer: 645310121 (afgegeven op 13.09.2005).

Voorzitter van de Academie van Wetenschappen, betrokken bij biologisch onderzoek in verband met MVW's.

13.

RYOM Yong

 

Directeur van het algemeen bureau voor Kernenergie (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit), belast met internationale betrekkingen.

14.

SO Sang-kuk

Geboortedatum: tussen 1932 en 1938

Hoofd van de afdeling Kernfysica, Kim Il Sung-universiteit.


B.   Rechtspersonen, entiteiten en lichamen bedoeld in artikel 6, lid 2, onder a)

 

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens

Redenen

1.

Green Pine Associated Corporation (alias: Chongsong Yonhap; Ch’o’ngsong Yo’nhap; Saengpil Associated Company; General Precious Metal Complex (GPM); Myong Dae Company; Twin Dragon Trading (TDT))

c/o Reconnaissance General Bureau Headquarters, Hyongjesan-Guyok, Pyongyang / Nungrado, Pyongyang

Ch’o’ngsong Yo’nhap zijn sancties opgelegd vanwege de export van wapens of daarmee verband houdend materiaal uit Noord-Korea. Greep Pine is gespecialiseerd in de productie van militaire zeevaartuigen en wapentuig, zoals onderzeeërs, militaire schepen en raketsystemen, en heeft torpedo's en technische bijstand geleverd aan Iraanse ondernemingen op het gebied van defensie. Green Pine is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de wapens en daarmee verband houdend materiaal dat door Noord-Korea wordt uitgevoerd en heeft veel van de activiteiten van de KOMID overgenomen na de aanwijzing daarvan door de VN-Veiligheidsraad.

2.

Hesong Trading Corporation

Locatie: Pyongyang

Onder zeggenschap van de KOMID (Korea Mining Development Corporation, door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009); voornaamste wapenhandelaar en belangrijkste exporteur van goederen en apparatuur in verband met ballistische raketten en conventionele wapens.

Hesong Trading Corporation is betrokken bij leveringen met mogelijk gebruik in het programma voor ballistische raketten.

3.

Korea Complex Equipment Import Corporation

Locatie: Rakwon-dong, district Pothonggang, Pyongyang

Onder zeggenschap van Korea Ryonbong General Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009); defensieconglomeraat gespecialiseerd in aankopen voor de defensie-industrieën en in ondersteuning van verkoopactiviteiten op militair gebied van Noord-Korea.

4.

Korea Heungjin Trading Company

Locatie: Pyongyang

Een te Pyongyang gevestigde entiteit die door de KOMID (Korea Mining Development Trading Corporation) wordt gebruikt voor handelsdoeleinden (KOMID werd door de Verenigde Naties aangewezen, 24.4.2009). Korea Heungjin Trading Company wordt ook ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij het leveren van goederen met betrekking tot raketten aan de Iraanse Shahid Hemmat Industrial Group.

5.

Korea International Chemical Joint Venture Company

(alias Choson International Chemicals Joint Operation Company; Chosun International Chemicals Joint Operation Company; International Chemical Joint Venture Corporation)

Locatie: Hamhung, provincie Zuid Hamgyong; Man gyongdae-kuyok, Pyongyang; Mangyungdae-gu, Pyongyang

Onder zeggenschap van Korea Ryonbong General Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009); defensieconglomeraat gespecialiseerd in aankopen voor de defensie-industrieën en in ondersteuning van verkoopactiviteiten op militair gebied van Noord-Korea.

6.

Korea Kwangsong Trading Corporation

Locatie: Rakwon-dong, district Pothonggang, Pyongyang

Onder zeggenschap van Korea Ryonbong General Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009); defensieconglomeraat gespecialiseerd in aankopen voor de defensie-industrieën en in ondersteuning van verkoopactiviteiten op militair gebied van Noord-Korea.

7.

Korea Pugang mining and Machinery Corporation ltd

 

Filiaal van Korea Ryonbong General Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009); zorgt voor het beheer van fabrieken waar aluminiumpoeder wordt gemaakt, dat voor raketten kan worden gebruik.

8.

Korea Ryonha Machinery Joint Venture Corporation

(alias: Chosun Yunha Machinery Joint Operation Company; Korea Ryenha Machinery J/V Corporation; Ryonha Machinery Joint Venture Corporation)

Locatie: Central District, Pyongyang; Mangungdae-gu, Pyongyang; district Mangyongdae, Pyongyang

Onder zeggenschap van Korea Ryonbong General Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009); defensieconglomeraat gespecialiseerd in aankopen voor de defensie-industrieën en in ondersteuning van verkoopactiviteiten op militair gebied van Noord-Korea.

De productie-installaties van Korea Ryonha Machinery Joint Venture Corporation zijn onlangs gemoderniseerd en deels bedoeld voor het verwerken van grondstoffen die van belang zijn voor nucleaire productie.

9.

Korea Taesong Trading Company

Locatie: Pyongyang

Een te Pyongyang gevestigde entiteit die door de KOMID (Korea Mining Development Trading Corporation) wordt gebruikt voor handelsdoeleinden (KOMID werd door de Verenigde Naties aangewezen, 24.4.2009). Korea Taesong Trading Company is namens de KOMID opgetreden bij onderhandelingen met Syrië.

10.

Munitions Industry Department

(alias: Military Supplies Industry Department)

Locatie: Pyongyang

Belast met de supervisie over de activiteiten van de militaire industrie van Noord-Korea, met inbegrip van de Tweede economische commissie (SEC) en de KOMID. Dit omvat de supervisie over de ontwikkeling van het programma voor ballistische raketten en het nucleaire programma van Noord-Korea.

Tot kort tijd geleden stond Jon Pyong Ho aan het hoofd van het Munitions Industry Department; volgens bepaalde informatie zou de voormalige vicedirecteur van het Munitions Industry Department (MID), Chu Kyu-ch’ang (Ju Gyu-chang), de huidige directeur zijn van het MID, die in het openbaar het "Machine Building Industry Department" wordt genoemd. Chu had de algehele supervisie over de ontwikkeling van raketten in Noord-Korea; daartoe behoorde de supervisie over de raketlancering op 5 april 2009 van de Taepo Dong-2 (TD-2) de mislukte lancering in juli 2006 van de TD-2.

11.

Korean Ryengwang Trading Corporation

Rakwon-dong, district Pothonggang, Pyongyang, Noord-Korea

Filiaal van Korea Ryongbong General Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009).

12.

Reconnaissance General Bureau (RGB)

(alias: Chongch’al Ch’ongguk; RGB; KPA Unit 586)

Locatie: Hyongjesan-Guyok, Pyongyang, Noord-Korea; Nungrado, Pyongyang, Noord-Korea

Het Reconnaissance General Bureau (RGB) is de voornaamste inlichtingendienst van Noord-Korea, die in het begin van 2009 werd opgericht door de fusie van de bestaande inlichtingendiensten van de Koreaanse Arbeiderspartij, de afdeling Operaties en Office 35, en het Reconnaissance Bureau van de Koreaanse Arbeiderspartij. Het staat onder directe zeggenschap van het ministerie van Defensie en is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het verzamelen van militaire inlichtingen. Het RGB handelt in conventionele wapens en heeft de zeggenschap over de Noord-Koreaanse onderneming op het gebied van conventionele wapens Green Pine Associated Corporation (Green Pine).

13.

Tweede economische commissie en Tweede Academie voor Natuurwetenschappen

 

De Tweede economische commissie is betrokken bij de voornaamste aspecten van het raketprogramma van Noord-Korea. De Tweede economische commissie is belast met het toezicht op de productie van de ballistische raketten van Noord-Korea. Het heeft ook de leiding over de activiteiten van de KOMID (KOMID werd door de Verenigde Naties aangewezen, 24.4.2009). Het is een organisatie op nationaal niveau die verantwoordelijk is voor onderzoek inzake en ontwikkeling van geavanceerde wapensystemen in Noord-Korea, met inbegrip van raketten en waarschijnlijk ook nucleaire wapens. Het maakt gebruik van een aantal ondergeschikte organisaties, waaronder Korea Tangun Trading Corporation, ter verkrijging van technologie, uitrusting en informatie van overzee met het oog op gebruik in de raketprogramma's en waarschijnlijk ook nucleaire wapenprogramma's van Noord-Korea.

14.

Sobaeku United Corp (alias Sobaeksu United Corp)

 

Overheidsbedrijf, betrokken bij onderzoek naar en verwerving van gevoelige producten en uitrusting. Heeft verscheidene voorraden natuurlijk grafiet dat als grondstof dient voor twee verwerkingsfabrieken die met name grafietblokken maken die voor raketten kunnen worden gebruikt.

15.

Tosong Technology Trading Corporation

Locatie: Pyongyang

Onder zeggenschap van de KOMID (Korea Mining Development Corporation, door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009); voornaamste wapenhandelaar en belangrijkste exporteur van goederen en apparatuur in verband met ballistische raketten en conventionele wapens.

16.

Onderzoekscentrum voor kernenergie van Yongbyon

 

Onderzoekscentrum dat heeft deelgenomen aan de productie van plutonium van militaire kwaliteit. Centrum is afhankelijk van het Algemeen bureau voor kernenergie (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 16.7.2009).


C.   Natuurlijke personen als bedoeld in artikel 6, lid 2, onder b)

#

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens

Redenen

1.

JON Il-chun

Geboortedatum: 24.8.1941

In februari 2010 werd KIM Tong-un ontheven van zijn functie als directeur van Office 39, dat onder andere verantwoordelijk is voor de aankoop van goederen van de diplomatieke vertegenwoordigingen van de Democratische Volksrepubliek Korea waarbij sancties worden omzeild. Hij werd vervangen door JON Il-chun. JON Il-chun wordt ook verondersteld een van de leidende figuren te zijn bij de nationale ontwikkelingsbank.

2.

KIM Tong-un

 

Voormalig directeur van „Office 39” van het Centraal comité van de Arbeiderspartij, betrokken bij de financiering van proliferatie.

3.

KIM Tong-Myo'ng

(alias: Kim Chin-so'k)

Geboortedatum: 1964

Nationaliteit: Noord-Koreaanse

Kim Tong-Myo'ng treedt op namens de Tanchon Commercial Bank (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009).

Kim Dong Myong heeft minstens sinds 2002 verschillende posities binnen Tanchon bekleed en staat thans aan het hoofd van Tanchon. Hij heeft ook een rol gespeeld bij de behartiging van de belangen van Amroggang (eigendom van en onder zeggenschap van Tanchon Commercial Bank) en daarbij het alias Kim Chin-so'k gebruikt.


D.   Rechtspersonen, entiteiten en lichamen bedoeld in artikel 6, lid 2, onder b)

#

Naam (en eventuele aliassen)

Nadere gegevens

Redenen

1.

Amroggang Development Banking Corporation

(alias: Amroggang Development Bank; Amnokkang Development Bank)

Adres: Tongan-dong, Pyongyang

Entiteit in eigendom of onder zeggenschap van Tanchon Commercial Bank (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009).

Amroggang Development Banking Corporation, opgericht in 2006, wordt bestuurd door functionarissen van de Tanchon Commercial Bank, die een rol speelt bij de financiering van de verkopen van de KOMID (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009) van ballistische raketten en is ook betrokken geweest bij de verkopen door de KOMID van ballistische raketten aan de Iraanse Shahid Hemmat Industrial Group (SHIG).

2.

Bank of East Land

(alias: Dongbang Bank; Tongbang U’nhaeng; Tongbang Bank)

Adres: PO Box 32, BEL Building, Jonseung-Dung, Moranbong District, Pyongyang

Noord-Koreaanse financiële instelling die transacties met betrekking tot wapens faciliteert voor en andere ondersteuning biedt aan de aanwezen producent en exporteur van wapens Green Pine Associated Corporation (Green Pine). De Bank of East Land heeft actief met Green Pine samengewerkt om tegoeden zodanig over te boeken dat sancties werden omzeild.

In 2007 and 2008 heeft de Bank of East Land transacties gefaciliteerd waarbij Green Pine en aangewezen Iranese financiële instellingen waren betrokken, waaronder Bank Melli en Bank Sepah. De Bank of East Land heeft ook financiële transacties gefaciliteerd ten gunste van het wapenprogramma van het Reconnaissance General Bureau (RGB) van Noord-Korea.

3.

Korea Daesong Bank

(alias: (alias: Choson Taesong Unhaeng; Taesong Bank)

Adres: Segori-dong, Gyongheung St., Potonggang District, Pyongyang

Telefoon: 850 2 381 8221

Telefoon: 850 2 18111 ext. 8221

Fax: 850 2 381 4576

Noord-Koreaanse financiële instelling die rechtstreeks ondergeschikt is aan Office 39 en betrokken is bij de facilitering van de projecten ter financiering van proliferatie van Noord-Korea.

4.

Korea Daesong General Trading Corporation

(alias: (alias: Daesong Trading; Daesong Trading Company; Korea Daesong Trading Company; Korea Daesong Trading Corporation)

Adres: Pulgan Gori Dong 1, Potonggang District, Pyongyang

Telefoon: 850 2 18111 ext. 8204/8208

Telefoon: 850 2 381 8208/4188

Fax: 850 2 381 4431/4432

Onderneming die ondergeschikt is aan Office 39 en wordt gebruikt voor het faciliteren van buitenlandse transacties namens Office 39.

Bureaudirecteur van Office 39, Kim Tong-un, is opgenomen in bijlage V van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad.

5.

Korea Kwangson Banking Corp. (KKBC)

(alias: Korea Kwangson Banking Corp. (KKBC)

Adres: Jungson-dong, Sungri Street, Central District, Pyongyang

Een ondergeschikte bank, die optreedt namens of op aanwijzing van, in eigendom is van of onder zeggenschap staat van de Korea Ryonbong General Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009).

Verleent financiële diensten ter ondersteuning van zowel de Tanchon Commercial Bank (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009) als de Korea Hyoksin Trading Corporation (door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 16.7.2009);

Sinds 2008 heeft de Tanchon Commercial Bank gebruikt gemaakt van de KKBC om het overboeken te vergemakkelijken van tegoeden, vermoedelijk ten bedrage van miljoenen dollars, waaronder overboekingen in 2009 van Birma naar China inzake tegoeden waarbij de KOMID (Korea Mining Development Corporation, door de Verenigde Naties aangewezen entiteit, 24.4.2009) is betrokken.

Daarnaast heeft Hyoksin, dat volgens de VN betrokken is bij de ontwikkeling van massavernietigingswapens, geprobeerd gebruik te maken van de KKBC in verband met de aanschaf in 2008 van uitrusting voor tweeërlei gebruik. KKBC heeft minstens een overzees filiaal in Dandong, China.

6.

Office 39 van de Koreaanse Arbeiderspartij

(alias: Office #39; Office No. 39; Bureau 39; Central Committee; Third Floor Division 39.)

Adres: Second KWP Government Building (Koreaans: Ch’o’ngsa), Chungso’ng, Urban Tower (Korean’Dong), Chung Ward, Pyongyang; Chung-Guyok (Central District), Sosong Street, Kyongrim-Dong, Pyongyang; Changgwang Street, Pyongyang.

Office 39 van de Koreaanse Arbeiderspartij is betrokken bij illegale economische activiteiten ter ondersteuning van de Noord-Koreaanse regering. Het heeft filialen in het hele land, die financiële middelen bijeenbrengen en beheren en is verantwoordelijk voor het verkrijgen van vreemde valuta voor de hogere leiding van de Koreaanse Arbeiderspartij van Noord-Korea door middel van illegale activiteiten als de handel in verdovende middelen. Office 39 heeft zeggenschap over een aantal entiteiten binnen Noord-Korea en in het buitenland door middel waarvan het talrijke illegale activiteiten uitoefent, zoals de productie, smokkel en distributie van verdovende middelen. Office 39 is ook betrokken geweest bij de pogingen luxe goederen aan te schaffen en naar Noord-Korea over te brengen.

Office 39 behoort tot de belangrijkste organisaties waaraan de verwerving van valuta en koopwaar is opgedragen. De entiteit staat naar verluidt onder rechtstreeks bevel van KIM Jong-Il; zij heeft zeggenschap over diverse handelsondernemingen waarvan sommige zich bezighouden met illegale activiteiten, zoals Daesong General Bureau, onderdeel van de Daesong group, de grootste ondernemingsgroep van het land. Volgens sommige bronnen heeft Office 39 vertegenwoordigingen in Rome, Peking, Bangkok, Singapore, Hongkong en Dubai. Voor de buitenwereld verandert Office 39 regelmatig van naam en presentatie. De directeur van Office 39, JON Il-chun is reeds opgenomen op de sanctielijst van de EU.

Office 39 produceerde methamphetamine in Sangwon, provincie Zuid-Pyongan, en was ook betrokken bij de distributie van methamphetamine aan op kleine schaal opererende Noord-Koreaanse smokkelaars voor distributie via China en Zuid-Korea. Office 39 exploiteert ook papaverboerderijen in de provincie Noord-Hamkyo’ng en de provincie Noord-Pyongan en produceert opium en heroïne in Hamhu’ng en Nachin.

In 2009, was Office 39 betrokken bij de mislukte poging om twee in Italiëvervaardigde luxe jachten met een waarde van meer dan 15 miljoen dollar te kopen en via China naar Noord-Korea uit te voeren. De door de Italiaanse autoriteiten tegengehouden poging tot uitvoer van de voor Kim Jong-Il bestemde jachten vormde een schending van de VN-sancties tegen Noord-Korea krachtens UNSCR 1718; deze sancties verplichten de lidstaten er specifiek toe het leveren, verkopen of overbrengen van luxe goederen naar Noord-Korea te voorkomen.

Office 39 maakte voorheen gebruik van de Banco Delta Asia voor het witwassen van illegale opbrengsten. De Banco Delta Asia werd door het ministerie van Financiën in september 2005 beschuldigd van “directe betrokkenheid bij witwaspraktijken” krachtens sectie 311 van de USA PATRIOT Act, omdat hij een onaanvaardbaar risico vertegenwoordigde met betrekking tot het witwassen van geld en andere financiële misdrijven.”


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/48


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1356/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 december 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

61,8

MA

67,1

TN

88,5

TR

107,8

ZZ

81,3

0707 00 05

JO

182,1

TR

149,7

ZZ

165,9

0709 90 70

MA

37,8

TR

140,3

ZZ

89,1

0805 10 20

AR

41,5

BR

39,7

CL

30,5

MA

53,2

TR

67,2

ZA

48,3

ZZ

46,7

0805 20 10

MA

87,3

TR

79,7

ZZ

83,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

75,8

MA

64,3

TR

78,1

ZZ

72,7

0805 50 10

AR

52,9

TR

52,4

ZZ

52,7

0808 10 80

CA

112,8

US

108,5

ZA

121,8

ZZ

114,4

0808 20 50

CN

80,4

ZZ

80,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/50


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1357/2011 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

met betrekking tot invoercertificaten waarvoor de aanvragen in de eerste 7 dagen van december 2011 zijn ingediend in het kader van het tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit, dat wordt beheerd bij Verordening (EG) nr. 620/2009

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 620/2009 van de Commissie van 13 juli 2009 tot vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit (3) zijn voorschriften vastgesteld voor het indienen van invoercertificaataanvragen en het afgeven van invoercertificaten.

(2)

In artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 is bepaald dat, in het geval dat certificaataanvragen zijn ingediend voor een grotere hoeveelheid dan die welke beschikbaar is voor de invoertariefcontingentsperiode of de deelperiode daarvan, een toewijzingscoëfficiënt moet worden vastgesteld voor elk van de hoeveelheden waarvoor een certificaataanvraag is ingediend. De invoercertificaataanvragen die op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 620/2009 zijn ingediend tussen 1 en 7 december 2011 hebben betrekking op een grotere dan de beschikbare hoeveelheid. Derhalve moet worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven en moet de toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen voor het contingent met volgnummer 09.4449 die in de periode van 1 en 7 december 2011 zijn ingediend overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 620/2009, wordt een toewijzingscoëfficiënt toegepast van 0,401722 %.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 182 van 15.7.2009, blz. 25.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/51


VERORDENING (EU) Nr. 1358/2011 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 14 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1745/2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9)

(ECB/2011/26)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten”), inzonderheid artikel 19.1,

Overwegende:

(1)

Artikel 19.1 van de ESCB-statuten bepaalt dat de Europese Centrale Bank (ECB) kan eisen dat in de lid-staten gevestigde kredietinstellingen met het oog op de doelstellingen van het monetair beleid op rekeningen bij de ECB en nationale centrale banken bepaalde minimumreserves aanhouden en dat de Raad van bestuur voorschriften omtrent de berekening en vaststelling van de verplichtingen inzake minimumreserves kan vaststellen.

(2)

Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) (1) stelt onder meer de categorieën van instellingen vast die zijn onderworpen aan reserveverplichtingen en tevens de op bepaalde categorieën passiva toepasselijke reserve ratio’s.

(3)

Op 8 december 2011 besloot de Raad van bestuur tot het nemen van aanvullende maatregelen ter verstersterking van de kredietverleningssteun ter ondersteuning van bancair krediet en liquiditeit in de geldmarkt van het eurogebied. Teneinde de liquiditeitsvoorziening aan tegenpartijen voor monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem te versterken, is het noodzakelijk de reserveratio tot 1 % te verlagen, aangezien het ECB-stelsel van reserveverplichtingen ter aansturing van de geldmarkt niet in dezelfde mate dient te worden toegepast als onder normale omstandigheden. Verordening (EG) nr. 1745/2003 (ECB/2003/9) dient derhalve te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1745/2003 (ECB/2003/9)

Artikel 4, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1745/2003 (ECB/2003/9) wordt als volgt vervangen:

„2.   Een reserveratio van 1 % is van toepassing op alle overige tot de reservebasis behorende passiva.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Artikel 1 is van toepassing vanaf de op de 18 januari 2012 beginnende reserveperiode.

Gedaan te Frankfurt am Main, 14 december 2011.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 250 van 2.10.2003, blz. 10.


BESLUITEN

21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/52


BESLUIT 2011/857/GBVB VAN DE RAAD

van 19 december 2011

tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 12 december 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah) vastgesteld (1).

(2)

De Raad heeft op 26 mei 2011 Besluit 2011/312/GBVB (2) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB werd gewijzigd en verlengd tot en met 31 december 2011.

(3)

Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) heeft op 8 november 2011 de aanbeveling gedaan om EU BAM Rafah op technische gronden nogmaals met zes maanden te verlengen.

(4)

EU BAM Rafah dient, op basis van het huidige mandaat, nogmaals te worden verlengd van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012.

(5)

Tevens dient het financiële referentiebedrag te worden vastgesteld voor het dekken van de kosten van EU BAM Rafah voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012.

(6)

EU BAM Rafah zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Beveiliging

1.   De civiele operationele commandant neemt de leiding over de planning van de beveiligingsmaatregelen door het hoofd van de missie op zich en zorgt voor een adequate en efficiënte uitvoering daarvan voor EU BAM Rafah overeenkomstig de artikelen 5 en 9, in overleg met het Directoraat beveiliging van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO).

2.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van EU BAM Rafah en voor de naleving van de minimumbeveiligingsvereisten die op EU BAM Rafah van toepassing zijn, conform het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag en de daarvan afgeleide teksten in een operationele hoedanigheid wordt ingezet buiten de Unie.

3.   Het hoofd van de missie wordt bijgestaan door een speciaal voor de missie bestemde hoge veiligheidsfunctionaris, die verslag uitbrengt aan het hoofd van de missie en die tevens nauwe, functionele betrekkingen onderhoudt met het Directoraat beveiliging van de EDEO.

4.   Voordat ze hun taken opnemen, volgen de personeelsleden van EU BAM Rafah, overeenkomstig het OPLAN, een verplichte veiligheidsopleiding. Zij krijgen regelmatig ter plaatse herhalingscursussen, die worden georganiseerd door de hoge veiligheidsfunctionaris.”;

2.

artikel 13, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EU BAM Rafah voor de periode van 25 november 2005 tot en met 31 december 2011 moet dekken, is 21 570 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EU BAM Rafah voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 moet dekken, is 970 000 EUR.”;

3.

artikel 16, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het verstrijkt op 30 juni 2012.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2012.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 327 van 14.12.2005, blz. 28.

(2)  PB L 140 van 27.5.2011, blz. 55.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/54


BESLUIT 2011/858/GBVB VAN DE RAAD

van 19 december 2011

tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/784/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 14 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB (1) betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) vastgesteld, welk Gemeenschappelijk Optreden laatstelijk werd verlengd bij Besluit 2009/955/GBVB (2) van de Raad en op 31 december 2010 afliep.

(2)

De Raad heeft op 17 december 2010 Besluit 2010/784/GBVB (3) vastgesteld, waarbij de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse gebieden werd verlengd van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.

(3)

Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) heeft op 8 november 2011 aanbevolen EUPOL COPPS op technische gronden nogmaals met zes maanden te verlengen.

(4)

EUPOLL COPPS moet op basis van het huidige mandaat nog eens worden verlengd van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012.

(5)

Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 dient eveneens te worden vastgesteld.

(6)

EUPOL COPPS zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/784/GBVB van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Beveiliging

1.   De civiele operationele commandant stuurt de planning van de beveiligingsmaatregelen door het hoofd van de missie aan en zorgt voor een adequate en efficiënte uitvoering daarvan voor EUPOL COPPS overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 9, in overleg met het Directoraat beveiliging van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO).

2.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van EUPOL COPPS en voor de naleving van de minimumbeveiligingseisen die op EUPOL COPPS van toepassing zijn, conform het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag en de daarvan afgeleide teksten in een operationele hoedanigheid wordt ingezet buiten de Unie.

3.   Het hoofd van de missie wordt bijgestaan door een speciaal voor de missie bestemde hoge veiligheidsfunctionaris, die verslag uitbrengt aan het hoofd van de missie en die tevens nauwe, functionele betrekkingen onderhoudt met het Directoraat beveiliging van de EDEO.

4.   De personeelsleden van EUPOL COPPS volgen, overeenkomstig het OPLAN, vóór hun indiensttreding een verplichte veiligheidsopleiding. Zij krijgen tevens regelmatig ter plaatse herhalingscursussen, die worden georganiseerd door de hoge veiligheidsfunctionaris.”;

2.

artikel 13, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 beloopt 8 250 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 beloopt 4 750 000 EUR.”;

3.

artikel 16, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het is geldig tot en met 30 juni 2012.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2012.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 300 van 17.11.2005, blz. 65.

(2)  PB L 330 van 16.12.2009, blz. 76.

(3)  PB L 335 van 18.12.2010, blz. 60.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/55


BESLUIT 2011/859/GBVB VAN DE RAAD

van 19 december 2011

houdende wijziging van Besluit 2010/232/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien Besluit 2010/232/GBVB van de Raad van 26 april 2010 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar (1), en met name artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 april 2010 Besluit 2010/232/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar vastgesteld.

(2)

De informatie over één entiteit op de lijst in bijlage I bij Besluit 2010/232/GBVB moet worden geactualiseerd.

(3)

Bijlage I bij Besluit 2010/232/GBVB moet dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De vermelding voor Mayar (H.K) Ltd in bijlage I bij Besluit 2010/232/GBVB wordt vervangen door:

„Mayar India Ltd (Yangon Branch)

37, Rm (703/4), Level (7), Alanpya Pagoda Rd, La Pyayt Wun Plaza, Dagon, Yangon”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. KOROLEC


(1)  PB L 105 van 27.4.2010, blz. 22.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/56


BESLUIT 2011/860/GBVB VAN DE RAAD

van 19 december 2011

tot wijziging van Besluit 2010/800/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien Besluit 2010/800/GBVB van de Raad van 22 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (1), en met name artikel 9, lid 2, en artikel 12, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 22 december 2010 Besluit 2010/800/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea aangenomen.

(2)

De Raad heeft een volledige evaluatie uitgevoerd van de in de bijlagen II en III bij Besluit 2010/800/GBVB vervatte lijst van personen en entiteiten waarop artikel 4, lid 1, onder b) en c), en artikel 5, lid 1, onder b) en c), van dat besluit van toepassing zijn.

(3)

De Raad heeft geconcludeerd dat de in dat besluit vastgestelde specifieke beperkende maatregelen van toepassing moeten blijven op de personen en entiteiten in de lijst van de bijlage II en III bij Besluit 2010/800/GBVB.

(4)

De Raad heeft tevens geconcludeerd dat de tekst betreffende één entiteit die vermeld staat in bijlage II bij Besluit 2010/800/GBVB gewijzigd moet worden.

(5)

Voorts heeft de Raad besloten dat er bijkomende personen en entiteiten moeten worden geplaatst op de lijst van personen en entiteiten jegens welke de beperkende maatregelen van de bijlagen II en III bij Besluit 2010/800/GBVB zijn ingesteld.

(6)

De lijst van personen en entiteitengenoemd in de bijlagen II en III bij Besluit 2010/800/GBVB van de Raad moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II en III bij Besluit 2010/800/GBVB worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij het onderhavige besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. KOROLEC


(1)  PB L 341 van 23.12.2010, blz. 32.


BIJLAGE

Besluit 2010/800/GBVB word als volgt gewijzigd:

1.

bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende personen worden toegevoegd aan punt A) en de volgende entiteiten worden toegevoegd aan punt B):

A.   Lijst van personen, bedoeld in artikel 4, lid 1, punt b), en artikel 5, lid 1, punt b)

 

Naam

(en eventuele aliassen)

Identificatiegegevens

Motivering

1.

Luitenant-generaal Kim Yong Chol

(alias: Kim Yong-Chol; Kim Young-Chol; Kim Young-Cheol; Kim Young-Chul)

Geboortedatum: 1946

Plaats: Pyongan-Pukto, Noord-Korea

Kim Yong Chol is bevelhebber van het algemeen verkenningsbureau (RGB).

2.

Pak To-Chun

Geboortedatum: 9 maart 1944

Geboorteplaats: Jagang, Rangrim

Lid van de nationale veiligheidsraad.

Verantwoordelijk voor de wapenindustrie. Volgens sommige bronnen voert hij het bevel over het bureau voor nucleaire energie, dat een cruciale rol vervult in het programma van de DVK voor kernenergie en lanceerinrichtingen

B.   Lijst van entiteiten, bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b)

 

Naam

(en eventuele aliassen)

Identificatiegegevens

Motivering

1.

Hesong Trading Corporation

Pyongyang, DVK

Onder controle van de Korea Mining Development Corporation (KOMID) (aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718 in april 2009): belangrijkste wapenhandelaar en voornaamste uitvoerder van goederen en uitrusting in verband met ballistische raketten en conventionele wapens.

Betrokken bij leveringen die kunnen worden gebruikt in het programma voor ballistische raketten.

2.

Tosong Technology Trading Corporation

Pyongyang, DVK

Onder controle van de Korea Mining Development Corporation (KOMID) (aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718 in april 2009): belangrijkste wapenhandelaar en voornaamste uitvoerder van goederen en uitrusting in verband met ballistische raketten en conventionele wapens.

3.

Korea Complex Equipment Import Corporation

Rakwon-dong, Pothonggang-district, Pyongyang, DVK

Onder controle van de Korea Ryonbong General Corporation (aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718 in april 2009): een defensieconglomeraat dat zich toelegt op aankopen voor de defensieindustrie van de DVK en ondersteuning van de verkoop van militaire goederen van het land.

4.

Korea International Chemical Joint Venture Company

(alias Choson International Chemicals Joint Operation Company; Chosun International Chemicals Joint Operation Company; International Chemical Joint Venture Corporation)

Hamhung, provincie Zuid-Hamgyong, DPRK; Man gyongdae-kuyok, Pyongyang, DPRK; Mangyungdae-gu, Pyongyang, DPRK

Onder controle van de Korea Ryonbong General Corporation (aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718 in april 2009): een defensieconglomeraat dat zich toelegt op aankopen voor de defensieindustrie van de DVK en ondersteuning van de verkoop van militaire goederen van het land.

5.

Korea Kwangsong Trading Corporation

Rakwon-dong, Pothonggang-district, Pyongyang, DPRK

Onder controle van de Korea Ryonbong General Corporation (aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718 in april 2009): een defensieconglomeraat dat zich toelegt op aankopen voor de defensieindustrie van de DVK en ondersteuning van de verkoop van militaire goederen van het land.

6.

Korea Ryonha Machinery Joint Venture Corporation

(ook bekend als: Chosun Yunha Machinery Joint Operation Company; Korea Ryenha Machinery J/V Corporation; Ryonha Machinery Joint Venture Corporation)

Centraal district, Pyongyang, DVK; Mangungdae-gu, Pyongyang, DVK; Mangyongdae-district, Pyongyang, DVK

Onder controle van de Korea Ryonbong General Corporation (aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718 in april 2009): een defensieconglomeraat dat zich toelegt op aankopen voor de defensieindustrie van de DVK en ondersteuning van de verkoop van militaire goederen van het land.

De productiesites zijn onlangs gemoderniseerd en zijn gedeeltelijk bestemd voor het verwerken van materiaal dat voor nucleaire productie kan worden gebruikt.

7.

Munitions Industry Department

(ook bekend als: Military Supplies Industry Department)

Pyongyang, DVK

Houdt toezicht op de militaire industrie van Noord-Korea, waaronder het Tweede Economisch Comité (SEC) en de KOMID. Hieronder valt ook het toezicht op de ontwikkeling van het programma voor ballistische raketten en van het nucleaire programma van Noord-Korea.

Stond tot voor kort onder leiding van Jon Pyong Ho. Volgens sommige bronnen is Chu Kyu-ch’ang (Ju Gyu-chang), voormalig eerste vicedirecteur van de afdeling wapenindustrie (MID) thans directeur van de MID, dat in het openbaar bekend staat als afdeling machinebouwindustrie. Chu was belast met het algemene toezicht op het rakettenontwikkelingsprogramma van Noord-Korea, waaronder de lancering van de Taepo Dong-2 (TD-2) raket op 5 april 2009 en de mislukte lancering van een TD-2 in juli 2006.

8.

Reconnaissance General Bureau (RGB)

(ook bekend als: Chongch’al Ch’ongguk; RGB; KPA Unit 586)

Hyongjesan-Guyok, Pyongyang, Noord-Korea; Nungrado, Pyongyang, Noord-Korea.

Het algemeen verkenningsbureau (RGB) is de belangrijkste inlichtingenorganisatie van Noord-Korea. Ze is begin 2009 opgericht, en is het resultaat van het samengaan van de inlichtingenorganisaties van de Koreaanse Arbeiderspartij, de dienst operaties en "Bureau 35", en het verkenningsbureau van het Koreaanse volksleger. Het RGB staat onder het directe gezag van het ministerie van Defensie en is voornamelijk belast met het vergaren van militaire inlichtingen. Het RGB handelt in conventionele wapens en controleert de Green Pine Associated Corporation (Green Pine), een door de EU aangewezen Noord-Koreaanse firma die handel drijft in conventionele wapens.

b)

in punt B) wordt de tekst betreffende Green Pine Associated Corporation vervangen door:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

1.

Green Pine Associated Corporation (alias: Chongsong Yonhap; Ch’o’ngsong Yo’nhap; Saengpil Associated Company; General Precious Metal Complex (GPM); Myong Dae Company; Twin Dragon Trading (TDT))

p/a Reconnaissance General Bureau Headquarters, Hyongjesan-Guyok, Pyongyang/Nungrado, Pyongyang

Ch’o’ngsong Yo’nhap is aangewezen voor sancties voor de uitvoer van wapens of aanverwant materieel vanuit Noord-Korea. Green Pine is gespecialiseerd in de productie van militaire zeevaartuigen en wapensystemen, zoals onderzeeërs, militaire vaartuigen en raketsystemen, en heeft torpedo’s geëxporteerd en technische bijstand verstrekt aan Iraanse defensiegerelateerde bedrijven. Green Pine is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de uitvoer van wapens en aanverwant materieel uit Noord-Korea en heeft vele activiteiten overgenomen van KOMID na de aanwijzing daarvan door de VN-Veiligheidsraad.

2.

de volgende personen worden toegevoegd aan punt A) en de volgende entiteiten worden toegevoegd aan punt B):

A.   Lijst van personen, bedoeld in artikel 4, lid 1, punt c), en artikel 5, lid 1, punt c)

 

Naam

(en eventuele aliassen)

Identifactiegegevens

Motivering

1.

Kim Tong-Myo'ng

(alias Kim Chin-so'k)

Geboortedatum: 1964, Nationaliteit: Noord-Koreaans.

Kim Tong-Myo'ng treedt op namens de Tanchon Commercial Bank (in april 2009 aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718).

Sinds (ten minste) 2002 heeft Kim Dong Myong diverse functies bekleed binnen Tanchon; momenteel is hij president van de bank. Onder het alias Kim Chin-so'k heeft hij tevens een rol vervuld in het beheer van de belangen van Amroggang (eigendom of onder controle van de Tanchon Commercial Bank).

B.   Lijst van entiteiten, bedoeld in artikel 5, lid 1, punt c)

 

Naam

(en eventuele aliassen)

Identificatiegegevens

Motivering

1.

Korea Kwangson Banking Corp. (KKBC)

(ook bekend als: Korea Kwangson Banking Corp; KKBC)

Jungson-dong, Sungri Street, Centraal District, Pyongyang, DVK

Dochtermaatschappij die handelt namens of onder leiding van, eigendom is van of wordt gecontroleerd door de Korea Ryonbong General Corporation (in april 2009 aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718).

Verleent financiële diensten ten behoeve van de Tanchon Commercial Bank (in april 2009 aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718) en de Korea Hyoksin Trading Corporation (in april 2009 aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718).

Sinds 2008 gebruikt Tanchon KKBC als vehikel om fondsen over te maken, vermoedelijk ten belope van miljoenen dollars. Het betreft onder meer overmakingen, in 2009, van fondsen van Birma naar China die in verband worden gebracht met de Korea Mining Development Trading Corporation (KOMID) (in april 2009 aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718).

Hyoksin, door de VN bestempeld als een van de actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van massavernietigingswapens, heeft in 2008 geprobeerd de KKBC te gebruiken in verband met de aanschaf van uitrusting voor tweeërlei gebruik. KKBC heeft ten minste één dochtermaatschappij in het buitenland (in Dandong, China).

2.

Amroggang Development Banking Corporation

(ook bekend als: Amroggang Development Bank; Amnokkang Development Bank)

Tongan-dong, Pyongyang, DVK Eigendom of onder controle van Tanchon Commercial Bank (in april 2009 aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718).

Amroggang is opgericht in 2006 en wordt bestuurd door functionarissen van Tanchon. Tanchon is betrokken bij de financiering van de verkoop van ballistische raketten door KOMID (in april 2009 aangewezen door het Sanctiecomité van UNSCR 1718) en was ook betrokken bij transacties met ballistische raketten tussen KOMID en de Shahid Hemmat Industrial Group (SHIG) in Iran.

3.

Bank of East Land

(ook bekend als: Dongbang Bank; Tongbang U’nhaeng; Tongbang Bank)

PO Box 32, BEL Building, Jonseung-Dung, Moranbong-district, Pyongyang, Noord-Korea.

De Bank of East Land (ook bekend als Dongbang Bank), een Noord-Koreaanse financiële instelling, faciliteert transacties in verband met wapens ten behoeve van, en verleent andere vormen van steun aan, de Green Pine Associated Corporation (Green Pine), een door de VN aangewezen producent en uitvoerder van wapens. De Bank of East Land heeft actief met Green Pine samengewerkt om de sancties te omzeilen bij het overmaken van fondsen.

In 2007 en in 2008 heeft de Bank of East Land haar medewerking verleend aan transacties waarbij Green Pine en door de VN aangewezen Iraanse financiële instellingen, zoals Bank Melli en Bank Sepah, betrokken waren. Bank of East Land heeft tevens haar medewerking verleend aan financiële transacties ten behoeve van het wapenprogramma van het Noord-Koreaanse algemeen verkenningsbureau (RGB).

4.

Office 39 of The Korean Workers’ Party

(ook bekend als: Office #39; Office No. 39; Bureau 39; Central Committee; Third Floor Division 39.)

Second KWP Government Building (Koreaans: Ch’o’ngsa), Chungso’ng, Urban Tower (Korean’Dong), Chung Ward, Pyongyang, Noord-Korea; Chung-Guyok (Centraal District), Sosong Street, Kyongrim-Dong, Pyongyang, Noord-Korea; Changgwang Street, Pyongyang, Noord-Korea.

"Bureau 39" van de Koreaanse Arbeiderspartij is betrokken bij illegale economische activiteit ten behoeve van de Noord-Koreaanse regering. Het heeft overal in het land onderafdelingen die fondsen verzamelen en beheren, en is verantwoordelijk voor het verwerven van vreemde valuta voor het partijkader van de Noord-Koreaanse Arbeiderspartij door middel van illegale activiteiten, bijvoorbeeld drugshandel. Bureau 39 controleert een aantal entiteiten in Noord-Korea en in het buitenland met behulp waarvan het tal van illegale activiteiten verricht, zoals de productie, smokkel en distributie van narcotica. Bureau 39 is ook betrokken bij pogingen tot aanschaf van luxegoederen en de overbrenging ervan naar Noord-Korea.

Bureau 39 is een van de belangrijkste organisaties die tot taak hebben valuta en handelswaar te verwerven. Naar verluidt staat het onder direct gezag van KIM Jong-il.

Het controleert verscheidene handelsmaatschappijen, waarvan sommige betrokken zijn bij illegale activiteiten, zoals het Daesong General Bureau, dat deel uitmaakt van de Daesong Group, de grootste bedrijvengroep van het land. Volgens sommige bronnen heeft Bureau 39 vertegenwoordigingen in Rome, Peking, Bangkok, Singapore, Hongkong en Dubai. Naar buiten uit verandert Bureau 39 vaak van naam en voorkomen. De directeur van Bureau 39, JON il-chun, staat reeds op de EU-sanctielijst.

Bureau 39 produceerde methamfetamine in Sangwon (provincie Zuid-Pyongan) en was ook betrokken bij de distributie van methamfetamine onder op kleine schaal opererende Noord-Koreaanse smokkelaars, met het oog op de distributie ervan in China en Zuid-Korea. Bureau 39 heeft tevens papaverboerderijen in de provincies Noord-Hamkyo’ng en Noord-Pyongan, en produceert opium en heroïne in Hamhu’ng en Nachin.

In 2009 was Bureau 39 betrokken bij een mislukte poging om twee in Italië vervaardigde luxejachten, ter waarde van meer dan 15 miljoen dollar, aan te kopen en - via China - naar Noord-Korea uit te voeren. De poging tot uitvoer van de jachten, die bestemd waren voor Kim Jong-il, werd verijdeld door de Italiaanse autoriteiten en vormde een inbreuk op de VN-sancties tegen Noord-Korea op grond van UNSCR 1718, waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat de lidstaten de levering, verkoop of overbrenging van luxegoederen naar Noord-Korea moeten voorkomen.

Bureau 39 heeft in het verleden de Banco Delta Asia gebruikt om opbrengsten van illegale activiteiten wit te wassen. De Banco Delta Asia is in september 2005 door het Amerikaanse ministerie van Financiën bestempeld als "primair zorgpunt in verband met witwaspraktijken" op grond van sectie 311 van de Amerikaanse Patriot Act, omdat zij een onaanvaardbaar risico op witwassen en andere financiële misdrijven vertegenwoordigde.


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/61


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2011

betreffende een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad om rekening te houden met de bijzondere situatie van Kenia met betrekking tot tonijnfilets („loins”)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9269)

(2011/861/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), en met name artikel 36, lid 4, van bijlage II daarbij,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 16 februari 2011 heeft Kenia overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 verzocht om een afwijking van de in die bijlage opgenomen oorsprongsregels voor een periode van één jaar. Op 20 september 2011 diende Kenia aanvullende informatie in met betrekking tot dit verzoek. Het verzoek heeft betrekking op een totale hoeveelheid van 2 000 t tonijnfilets („loins”) van GS-post 1604. Het verzoek is ingediend omdat de vangst en de aanvoer van onbewerkte tonijn die aan de oorsprongsregels voldoet, zijn afgenomen en omdat er een probleem is met piraterij.

(2)

Volgens de door Kenia verstrekte informatie is de vangst van tonijn die aan de oorsprongsregels voldoet, zelfs rekening houdend met de normale seizoensschommelingen, ongewoon laag waardoor de productie van tonijnfilets („loins”) is afgenomen. Voorts wees Kenia erop dat piraterij een bedreiging vormt voor de aanvoer van onbewerkte tonijn. Door deze abnormale situatie kan Kenia gedurende een bepaalde periode niet aan de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 voldoen.

(3)

Teneinde te garanderen dat de invoer van de ACS-landen naar de Unie niet wordt onderbroken en dat de overgang van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst naar de overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een interim-economischepartnerschapsovereenkomst (OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst) vlot verloopt, moet een nieuwe afwijking worden toegestaan met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011.

(4)

Een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 zou, gezien de invoer in kwestie, geen ernstige schade aan een gevestigde industrie van de Gemeenschap berokkenen, mits aan bepaalde voorwaarden inzake hoeveelheden, toezicht en duur wordt voldaan.

(5)

Er kan daarom een tijdelijke afwijking worden toegestaan uit hoofde van artikel 36, lid 1, onder a), van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007.

(6)

Kenia zal automatisch in aanmerking komen voor een afwijking van de oorsprongsregels voor tonijnfilets („loins”) van GS-post 1604 krachtens artikel 41, lid 8, van het oorsprongsprotocol bij de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst wanneer die overeenkomst in werking treedt of voorlopig wordt toegepast.

(7)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1528/2007 worden de oorsprongsregels van bijlage II bij die verordening en de afwijkingen daarop vervangen door de regels van de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst, die naar verwachting in 2012 in werking zal treden of voorlopig zal worden toegepast. De afwijking dient daarom tot en met 31 december 2011 te gelden. Voor 2011 moet weliswaar nog een afwijking worden toegestaan, maar in 2012 zal een nieuwe evaluatie worden gemaakt van de algemene situatie, waaronder de stand van de ratificatie van de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst.

(8)

Overeenkomstig artikel 41, lid 8, van het oorsprongsprotocol bij de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst wordt de automatische afwijking van de oorsprongsregels beperkt tot een jaarlijks contingent van 2 000 t tonijnfilets („loins”) voor de landen die de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst hebben geparafeerd (Kenia, Uganda, Tanzania, Rwanda, Burundi). Kenia is het enige land in deze regio dat momenteel tonijnfilets („loins”) uitvoert naar de Unie. Het is derhalve passend Kenia een afwijking toe te staan overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 voor 2 000 t tonijnfilets („loins”) omdat deze hoeveelheid niet groter is dan het totale jaarlijkse contingent dat in het kader van de OAG-EU-interim-partnerschapsovereenkomst is toegewezen aan de OAG-regio.

(9)

Dienovereenkomstig moet een afwijking aan Kenia worden toegestaan voor 2 000 t tonijnfilets („loins”) gedurende een periode van één jaar.

(10)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2) bevat voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten. Met het oog op een efficiënt beheer in nauwe samenwerking tussen de autoriteiten van Kenia, de douaneautoriteiten van de lidstaten en de Commissie moeten deze voorschriften van overeenkomstige toepassing zijn op de hoeveelheden die in het kader van de bij dit besluit toegestane afwijking worden ingevoerd.

(11)

Om een efficiënt toezicht op de afwijking mogelijk te maken, moeten de autoriteiten van Kenia de Commissie regelmatig nadere gegevens verstrekken over de afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 en overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder a), van die bijlage worden tonijnfilets („loins”) van GS-post 1604, vervaardigd uit materialen die niet van oorsprong zijn, overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 6 van dit besluit beschouwd als van oorsprong uit Kenia.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheden die van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 vanuit Kenia voor het vrije verkeer in de Unie worden aangegeven.

Artikel 3

De in de bijlage bij dit besluit vermelde hoeveelheden worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 4

De douaneautoriteiten van Kenia nemen de nodige maatregelen voor het verrichten van kwantitatieve controles op de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten.

In alle certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die zij voor deze producten afgeven, wordt naar dit besluit verwezen.

De bevoegde autoriteiten van Kenia doen de Commissie elk kwartaal opgave van de hoeveelheden waarvoor krachtens dit besluit certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn afgegeven, en van de volgnummers van die certificaten.

Artikel 5

In vak 7 van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die krachtens dit besluit worden afgegeven, wordt het volgende vermeld:

„Derogation — Implementing Decision 2011/861/EU”.

Artikel 6

Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

Volgnr.

GN-code

Omschrijving

Periode

Hoeveelheid

09.1667

1604 14 16

Tonijnfilets („loins”)

1.1.2011 t/m 31.12.2011

2 000 t


21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/64


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2011

tot goedkeuring van bepaalde gewijzigde programma’s voor de uitroeiing en de bewaking van dierziekten en zoönosen voor het jaar 2011 en tot wijziging van Besluit 2010/712/EU wat betreft de financiële bijdrage van de Unie voor programma’s die bij dat besluit zijn goedgekeurd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9478)

(2011/862/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 27, leden 5 en 6, en artikel 28, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie aan programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten en zoönosen.

(2)

Beschikking 2008/341/EG van de Commissie van 25 april 2008 tot vaststelling van communautaire criteria voor nationale programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (2) bepaalt dat door de lidstaten bij de Commissie ingediende programma’s voor de uitroeiing, de bestrijding en de bewaking van de in de bijlage bij die beschikking opgenomen dierziekten en zoönosen alleen kunnen worden goedgekeurd in het kader van de bij artikel 27, lid 1, van Beschikking 2009/470/EG ingestelde maatregelen indien zij ten minste voldoen aan de in de bijlage bij Beschikking 2008/341/EG vastgestelde criteria.

(3)

Besluit 2010/712/EU van de Commissie van 23 november 2010 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2011 en volgende jaren ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Unie voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (3) keurt bepaalde nationale programma’s goed en stelt het percentage en het maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Unie voor elk door de lidstaten ingediend programma vast.

(4)

De Commissie heeft de door de lidstaten ingediende verslagen over de uitgaven voor die programma’s beoordeeld. Daaruit blijkt dat sommige lidstaten het voor 2011 aan hen toegewezen bedrag niet in zijn geheel zullen besteden, terwijl andere lidstaten meer zullen uitgeven dan het toegewezen bedrag.

(5)

Sommige lidstaten hebben de Commissie meegedeeld dat, in de huidige financiële situatie, aanvullende steun voor de vergoeding van de eigenaren van gedode dieren en andere maatregelen, gefinancierd voor 50 %, nodig is om te zorgen voor de continuïteit van de door de EU medegefinancierde veterinaire programma’s ten einde de positieve trend met betrekking tot de verschillende ziekten te handhaven.

(6)

De Commissie heeft de verzoeken om toekenning van een hoger niveau van financiering onderzocht, rekening houdend met de veterinaire situatie en de beschikbaarheid van financiële middelen uit de begroting van het huidige begrotingsjaar en heeft het passend geacht dat de voor 50 % gefinancierde subsidiabele maatregelen versterkte steun ontvangen door wijziging van het financieringsniveau tot 60 %.

(7)

Daarom moet de financiële bijdrage van de Unie voor een aantal nationale programma’s worden aangepast. Financiële middelen van nationale programma’s die geen gebruikmaken van het volledige toegewezen bedrag moeten opnieuw worden toegewezen aan lidstaten die naar verwachting het aan hen toegewezen bedrag zullen overschrijden. De hertoewijzing moet zijn gebaseerd op de meest recente gegevens betreffende de daadwerkelijk door de betrokken lidstaten gedane uitgaven.

(8)

Bovendien hebben de volgende landen de volgende gewijzigde programma’s ingediend: Portugal een gewijzigd programma voor de uitroeiing van runderbrucellose, Letland een gewijzigd programma voor de bestrijding van salmonellose, Roemenië en Slowakije een gewijzigd programma voor de bestrijding en de bewaking van klassieke varkenspest, Denemarken een gewijzigd onderzoekprogramma voor aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels, België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk een gewijzigd programma voor overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE), boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en scrapie en Roemenië, Slovenië en Finland een gewijzigd programma voor de uitroeiing van rabiës.

(9)

De Commissie heeft die gewijzigde programma’s uit zowel veterinair als financieel oogpunt beoordeeld. Deze programma’s zijn in overeenstemming bevonden met de desbetreffende veterinaire wetgeving van de Unie en met name met de criteria van Beschikking 2008/341/EG. De gewijzigde programma’s moeten daarom worden goedgekeurd.

(10)

Besluit 2010/712/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van het door Portugal ingediende gewijzigde programma voor de uitroeiing van runderbrucellose

Het op 12 april 2011 door Portugal ingediende gewijzigde programma voor de uitroeiing van runderbrucellose wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.

Artikel 2

Goedkeuring van de door België en Letland ingediende gewijzigde programma’s voor salmonellose (zoönotische salmonella) bij vermeerderingskoppels, legkoppels en koppels vleeskuikens van Gallus gallus en bij koppels kalkoenen (Meleagris gallopavo)

De volgende gewijzigde programma’s voor de bestrijding van bepaalde zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels, legkoppels en koppels vleeskuikens van Gallus gallus en bij koppels kalkoenen (Meleagris gallopavo) worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011:

a)

het op 26 juli 2011 door België ingediende programma;

b)

het op 8 maart 2011 door Letland ingediende programma.

Artikel 3

Goedkeuring van het door Roemenië en Slowakije ingediende gewijzigde programma voor klassieke varkenspest

De volgende gewijzigde programma’s voor de bestrijding en bewaking van klassieke varkenspest worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011:

a)

het op 7 oktober 2011 door Roemenië ingediende programma;

b)

het op 21 november 2011 door Slowakije ingediende programma.

Artikel 4

Goedkeuring van het door Denemarken ingediende gewijzigde onderzoekprogramma voor aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels

Het op 4 maart 2011 door Denemarken ingediende onderzoekprogramma voor aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.

Artikel 5

Goedkeuring van de door bepaalde lidstaten ingediende gewijzigde programma’s voor overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE), boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en scrapie

De volgende gewijzigde programma’s voor de bewaking van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) en voor de uitroeiing van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en scrapie worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011:

a)

het door België op 15 juni 2011 ingediende programma;

b)

het door Tsjechië op 17 juni 2011 ingediende programma;

c)

het door Denemarken op 8 juni 2011 ingediende programma;

d)

het door Duitsland op 14 juni 2011 ingediende programma;

e)

het door Estland op 27 juni 2011 ingediende programma;

f)

het door Ierland op 29 juni 2011 ingediende programma;

g)

het door Spanje op 1 juli 2011 ingediende programma;

h)

het door Frankrijk op 13 juli 2011 ingediende programma;

i)

het door Italië op 22 juni 2011 ingediende programma;

j)

het door Cyprus op 30 juni 2011 ingediende programma;

k)

het door Letland op 28 juni 2011 ingediende programma;

l)

het door Luxemburg op 24 juni 2011 ingediende programma;

m)

het door Hongarije op 29 juni 2011 ingediende programma;

n)

het door Nederland op 30 juni 2011 ingediende programma;

o)

het door Oostenrijk op 29 juni 2011 ingediende programma;

p)

het door Polen op 28 juni 2011 ingediende programma.

q)

het door Portugal op 29 juni 2011 ingediende programma.

r)

het door Slovenië op 8 juni 2011 ingediende programma;

s)

het door Slowakije op 30 juni 2011 ingediende programma;

t)

het door Finland op 22 juni 2011 ingediende programma;

u)

het door Zweden op 20 juni 2011 ingediende programma;

v)

het door het Verenigd Koninkrijk op 28 juni 2011 ingediende programma.

Artikel 6

Goedkeuring van de door Roemenië en Finland ingediende gewijzigde programma’s voor rabiës

De volgende gewijzigde programma’s voor rabiës worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011:

a)

het op 23 september 2011 door Roemenië ingediende programma;

b)

het op 15 september 2011 door Finland ingediende programma.

Artikel 7

Goedkeuring van het door Slovenië ingediende gewijzigde meerjarenprogramma voor rabiës

Het op 16 september 2011 door Slovenië ingediende gewijzigde meerjarenprogramma voor rabiës wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012.

Artikel 8

Wijziging van Besluit 2010/712/EU

Besluit 2010/712/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder b), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

4 600 000 EUR voor Spanje;

ii)

3 000 000 EUR voor Italië;

iii)

90 000 EUR voor Cyprus;

iv)

1 040 000 EUR voor Portugal;

v)

1 350 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.”;

c)

in lid 3 worden de punten a) tot en met d) vervangen door:

„a)

:

voor een bengaals-roodtest

:

0,24 EUR per test;

b)

:

voor een SAT-test

:

0,24 EUR per test;

c)

:

voor een complementbindingstest

:

0,48 EUR per test;

d)

:

voor een ELISA-test

:

1,2 EUR per test;”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder b), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

16 000 000 EUR voor Ierland;

ii)

18 500 000 EUR voor Spanje;

iii)

5 500 000 EUR voor Italië;

iv)

1 440 000 EUR voor Portugal;

v)

26 500 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.”;

c)

in lid 3 worden de punten a) en b) vervangen door:

„a)

:

voor een tuberculinetest

:

2,4 EUR per test;

b)

:

voor een gamma-interferontest

:

6 EUR per test;”.

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder b), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

160 000 EUR voor Griekenland;

ii)

9 200 000 EUR voor Spanje;

iii)

4 200 000 EUR voor Italië;

iv)

85 000 EUR voor Cyprus;

v)

2 260 000 EUR voor Portugal.”;

c)

in lid 3 worden de punten a) en b) vervangen door:

„a)

:

voor een bengaals-roodtest

:

0,24 EUR per test;

b)

:

voor een complementbindingstest

:

0,48 EUR per test;”.

4)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder b), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

420 000 EUR voor België;

ii)

10 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

1 700 000 EUR voor Tsjechië;

iv)

0 EUR voor Denemarken;

v)

400 000 EUR voor Duitsland;

vi)

10 000 EUR voor Estland;

vii)

10 000 EUR voor Ierland;

viii)

100 000 EUR voor Griekenland;

ix)

5 200 000 EUR voor Spanje;

x)

3 000 000 EUR voor Frankrijk;

xi)

300 000 EUR voor Italië;

xii)

20 000 EUR voor Letland;

xiii)

5 000 EUR voor Litouwen;

xiv)

60 000 EUR voor Hongarije;

xv)

10 000 EUR voor Malta;

xvi)

50 000 EUR voor Nederland;

xvii)

160 000 EUR voor Oostenrijk;

xviii)

50 000 EUR voor Polen;

xix)

1 650 000 EUR voor Portugal;

xx)

100 000 EUR voor Roemenië;

xxi)

50 000 EUR voor Slovenië;

xxii)

60 000 EUR voor Slowakije;

xxiii)

20 000 EUR voor Finland;

xxiv)

20 000 EUR voor Zweden.”;

c)

in lid 3 worden de punten a) tot en met f) vervangen door:

„a)

:

voor een ELISA-test

:

3 EUR per test;

b)

:

voor een PCR-test

:

12 EUR per test;

c)

:

voor de aankoop van monovalente vaccins

:

0,36 EUR per dosis;

d)

:

voor de aankoop van bivalente vaccins

:

0,54 EUR per dosis;

e)

:

voor de toediening van vaccins aan runderen

:

1,80 EUR per gevaccineerd rund, ongeacht het aantal en de soorten gebruikte doses;

f)

:

voor de toediening van vaccins aan schapen en geiten

:

0,90 EUR per gevaccineerd schaap/gevaccineerde geit, ongeacht het aantal en de soorten gebruikte doses.”.

5)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder b), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

1 200 000 EUR voor België;

ii)

25 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

2 100 000 EUR voor Tsjechië;

iv)

340 000 EUR voor Denemarken;

v)

1 000 000 EUR voor Duitsland;

vi)

40 000 EUR voor Estland;

vii)

120 000 EUR voor Ierland;

viii)

1 000 000 EUR voor Griekenland;

ix)

1 300 000 EUR voor Spanje;

x)

660 000 EUR voor Frankrijk;

xi)

1 700 000 EUR voor Italië;

xii)

150 000 EUR voor Cyprus;

xiii)

1 650 000 EUR voor Letland;

xiv)

20 000 EUR voor Luxemburg;

xv)

2 400 000 EUR voor Hongarije;

xvi)

150 000 EUR voor Malta;

xvii)

3 900 000 EUR voor Nederland;

xviii)

1 200 000 EUR voor Oostenrijk;

xix)

4 800 000 EUR voor Polen;

xx)

65 000 EUR voor Portugal;

xxi)

500 000 EUR voor Roemenië;

xxii)

120 000 EUR voor Slovenië;

xxiii)

600 000 EUR voor Slowakije;

xxiv)

75 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.”;

c)

in lid 3 worden de punten a) tot en met e) vervangen door:

„a)

:

voor een bacteriologische test (kweek/isolering)

:

8,4 EUR per test;

b)

:

voor de aankoop van vaccin

:

0,06 EUR per dosis;

c)

:

voor de serotypering van relevante isolaten van Salmonella spp.

:

24 EUR per test;

d)

:

voor een bacteriologische test ter controle van de doeltreffendheid van de ontsmetting van pluimveestallen na het ruimen van een salmonellapositief koppel

:

6 EUR per test;

e)

:

voor een test voor de opsporing van antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect in weefsel van vogels van op salmonella geteste koppels

:

6 EUR per test;”.

6)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder b), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

120 000 EUR voor Bulgarije;

ii)

1 600 000 EUR voor Duitsland;

iii)

240 000 EUR voor Frankrijk;

iv)

160 000 EUR voor Italië;

v)

700 000 EUR voor Hongarije;

vi)

700 000 EUR voor Roemenië;

vii)

30 000 EUR voor Slovenië;

viii)

300 000 EUR voor Slowakije.”;

c)

in lid 3 wordt „2,5 EUR” vervangen door „3 EUR”.

7)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder b), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

90 000 EUR voor België;

ii)

25 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

70 000 EUR voor Tsjechië;

iv)

80 000 EUR voor Denemarken;

v)

300 000 EUR voor Duitsland;

vi)

10 000 EUR voor Estland;

vii)

75 000 EUR voor Ierland;

viii)

50 000 EUR voor Griekenland;

ix)

150 000 EUR voor Spanje;

x)

150 000 EUR voor Frankrijk;

xi)

1 000 000 EUR voor Italië;

xii)

20 000 EUR voor Cyprus;

xiii)

45 000 EUR voor Letland;

xiv)

10 000 EUR voor Litouwen;

xv)

10 000 EUR voor Luxemburg;

xvi)

360 000 EUR voor Hongarije;

xvii)

20 000 EUR voor Malta;

xviii)

360 000 EUR voor Nederland;

xix)

60 000 EUR voor Oostenrijk;

xx)

100 000 EUR voor Polen;

xxi)

45 000 EUR voor Portugal;

xxii)

180 000 EUR voor Roemenië;

xxiii)

50 000 EUR voor Slovenië;

xxiv)

15 000 EUR voor Slowakije;

xxv)

25 000 EUR voor Finland;

xxvi)

50 000 EUR voor Zweden;

xxvii)

160 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.”;

c)

in lid 3 worden de punten a) tot en met e) vervangen door:

„a)

:

ELISA-test

:

2,4 EUR per test;

b)

:

agargel-immunodiffusietest

:

1,44 EUR per test;

c)

:

HI-test voor H5/H7

:

14,40 EUR per test;

d)

:

virusisolatietest

:

48 EUR per test;

e)

:

PCR-test

:

24 EUR per test.”.

8)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder c), wordt „50 %” vervangen door „60 %”;

b)

lid 2, onder d), wordt vervangen door:

„d)

mag niet meer bedragen dan:

i)

1 900 000 EUR voor België;

ii)

330 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

1 030 000 EUR voor Tsjechië;

iv)

1 370 000 EUR voor Denemarken;

v)

7 750 000 EUR voor Duitsland;

vi)

330 000 EUR voor Estland;

vii)

4 000 000 EUR voor Ierland;

viii)

2 000 000 EUR voor Griekenland;

ix)

6 650 000 EUR voor Spanje;

x)

18 850 000 EUR voor Frankrijk;

xi)

6 000 000 EUR voor Italië;

xii)

1 700 000 EUR voor Cyprus;

xiii)

320 000 EUR voor Letland;

xiv)

720 000 EUR voor Litouwen;

xv)

125 000 EUR voor Luxemburg;

xvi)

1 180 000 EUR voor Hongarije;

xvii)

25 000 EUR voor Malta;

xviii)

3 530 000 EUR voor Nederland;

xix)

1 800 000 EUR voor Oostenrijk;

xx)

3 440 000 EUR voor Polen;

xxi)

1 800 000 EUR voor Portugal;

xxii)

1 000 000 EUR voor Roemenië;

xxiii)

250 000 EUR voor Slovenië;

xxiv)

550 000 EUR voor Slowakije;

xxv)

580 000 EUR voor Finland;

xxvi)

850 000 EUR voor Zweden;

xxvii)

6 500 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.”;

c)

in lid 3, onder d), wordt „10 EUR” vervangen door „12 EUR”.

9)

Artikel 10, lid 2, onder c), wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt i) wordt „1 800 000 EUR” vervangen door „850 000 EUR”;

b)

in punt ii) wordt „620 000 EUR” vervangen door „570 000 EUR”;

c)

in punt iv) wordt „7 110 000 EUR” vervangen door „8 110 000 EUR”;

d)

in punt v) wordt „5 000 000 EUR” vervangen door „2 100 000 EUR”;

e)

in punt vii) wordt „200 000 EUR” vervangen door „290 000 EUR”.

10)

In artikel 10, lid 4, wordt „de leden 2 en 3” vervangen door „lid 2, onder a) en b), en lid 3”.

11)

Artikel 11, lid 5, onder c), wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt i) wordt „2 250 000 EUR” vervangen door „1 600 000 EUR”;

b)

in punt ii) wordt „1 800 000 EUR” vervangen door „1 500 000 EUR”;

c)

in punt v) wordt „740 000 EUR” vervangen door „850 000 EUR”.

12)

In artikel 11, lid 7, wordt „de leden 5 en 6” vervangen door „lid 5, onder a) en b), en lid 6”.

Artikel 9

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 december 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

(2)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 44.

(3)  PB L 309 van 25.11.2010, blz. 18.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

21.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/70


BESLUIT Nr. 2/2011 VAN HET GEMENGD COMITÉ LUCHTVERVOER GEMEENSCHAP/ZWITSERLAND, OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST INZAKE LUCHTVERVOER TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT

van 25 november 2011

tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

(2011/2/EU)

HET COMITÉ LUCHTVERVOER GEMEENSCHAP/ZWITSERLAND,

Gezien de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, hierna „de overeenkomst” genoemd, en met name artikel 23, lid 4,

BESLUIT:

Enig artikel

Met ingang van 1 februari 2012 vervangt de bijlage bij dit besluit de bijlage bij de overeenkomst.

Gedaan te Brussel, 25 november 2011.

Voor het Gemengd Comité

Het hoofd van de delegatie van de Europese Unie

Matthew BALDWIN

Het hoofd van de Zwitserse delegatie

Peter MÜLLER


BIJLAGE

Met het oog op de toepassing van deze overeenkomst geldt het volgende:

krachtens het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 van kracht is geworden, treedt de Europese Unie in de plaats van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolger is;

wanneer in deze bijlage gespecificeerde besluiten verwijzingen bevatten naar lidstaten van de Europese Gemeenschap, zoals vervangen door de Europese Unie, of een eis betreffende een verband met laatstgenoemde, gelden deze verwijzingen, voor de toepassing van deze overeenkomst, als eveneens van toepassing op Zwitserland, of op de eis betreffende een verband met Zwitserland;

de verwijzingen naar Verordeningen (EEG) nr. 2407/92 en (EEG) nr. 2408/92 van de Raad in de artikelen 4, 15, 18, 27 en 35 van de overeenkomst worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad;

onverminderd artikel 15 van deze overeenkomst wordt onder de in onderstaande richtsnoeren en verordeningen van de Gemeenschap gebruikte term „communautaire luchtvaartmaatschappij” tevens verstaan een luchtvaartmaatschappij die een exploitatievergunning heeft en die haar hoofdzetel en, in voorkomend geval, haar statutaire zetel in Zwitserland heeft overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1008/2008. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 2407/92 worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008;

verwijzingen in de volgende teksten naar de artikelen 81 en 82 van het Verdrag of naar de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden begrepen als verwijzingen naar de artikelen 8 en 9 van deze overeenkomst.

1.   Liberalisering van de luchtvaart en andere regels betreffende de burgerluchtvaart

Nr. 1008/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Nr. 2000/79

Richtlijn van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

Nr. 93/104

Richtlijn van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zoals gewijzigd bij:

Richtlijn 2000/34/EG

Nr. 437/2003

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht

Nr. 1358/2003

Verordening van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht en tot wijziging van de bijlagen I en II daarbij

Nr. 785/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 285/2010 van de Commissie

Nr. 95/93

Verordening van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (artikel 1-12), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 793/2004

Nr. 2009/12

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden (moet door Zwitserland worden toegepast vanaf 1 juli 2011)

Nr. 96/67

Richtlijn van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap

(artikelen 1-9, 11-23 en 25)

Nr. 80/2009

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 inzake een gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad

2.   Mededingingsregels

Nr. 3975/87

Verordening van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (artikel 6, lid 3), zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (artikelen 1-13, 15-45)

Nr. 1/2003

Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (artikelen 1-13, 15-45)

(Voor zover deze verordening relevant is voor de toepassing van deze overeenkomst. De opname van deze verordening heeft geen gevolgen voor de taakverdeling uit hoofde van deze overeenkomst)

Verordening (EEG) nr. 17/62 is ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1/2003, met uitzondering van artikel 8, lid 3, dat van toepassing blijft op besluiten die overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag zijn vastgesteld vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot de datum waarop die besluiten verstrijken.

Nr. 773/2004

Verordening van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie

Verordening (EG) nr. 622/2008 van de Commissie

Nr. 139/2004

Verordening van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”)

(artikel 1-18, artikel 19, leden 1 en 2, en artikel 20-23)

Met betrekking tot artikel 4, lid 5, van de concentratieverordening is het volgende van toepassing tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland:

1.

met betrekking tot een concentratie, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004, die geen communautaire dimensie heeft in de zin van artikel 1 van die verordening en die kan worden onderzocht op basis van de nationale mededingingswetten van minstens drie EG-lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat, mogen de in artikel 4, lid 2, van die verordening vermelde personen of ondernemingen, alvorens de concentratie bij de bevoegde autoriteiten aan te melden, de Europese Commissie door middel van een gemotiveerde kennisgeving meedelen dat de concentratie door de Commissie dient te worden onderzocht;

2.

de Europese Commissie stuurt alle kennisgevingen die overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 en de vorige alinea zijn ingediend, onverwijld door naar de Zwitserse Bondsstaat;

3.

als de Zwitserse Bondsstaat het oneens is met het verzoek om de zaak te verwijzen, behoudt de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit haar bevoegdheid en wordt de zaak overeenkomstig deze alinea niet naar de Commissie verwezen.

Overeenkomstig de uiterste termijnen van artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van de concentratieverordening:

1.

stuurt de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, onverwijld alle relevante documenten naar de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit;

2.

begint de berekening van de in artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 uiterste termijnen voor de Zwitserse Bondsstaat na ontvangst van de relevante documenten door de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit.

Nr. 802/2004

Verordening van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (artikel 1-24), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie

Verordening (EG) nr. 1033/2008 van de Commissie

Nr. 2006/111

Richtlijn van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen

Nr. 487/2009

Verordening (EG) nr. 487/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer.

3.   Veiligheid van de luchtvaart

Nr. 216/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 1108/2009

De bevoegdheden die overeenkomstig de verordening aan het Agentschap zijn toegekend, gelden ook in Zwitserland.

De bevoegdheden die aan de Commissie zijn toegekend voor het nemen van beslissingen krachtens artikel 11, lid 2, artikel 14, leden 5 en 7, artikel 24, lid 5, artikel 25, lid 1, artikel 38, lid 3, punt i), artikel 39, lid 1, artikel 40, lid 3, artikel 41, leden 3 en 5, artikel 42, lid 4, artikel 54, lid 1 en artikel 61, lid 3, gelden ook in Zwitserland.

Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 65 van de verordening of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland.

Niets in de verordening mag worden geïnterpreteerd alsof de autoriteit om uit hoofde van internationale overeenkomsten namens Zwitserland op te treden met een ander doel dan het verlenen van bijstand bij de naleving van de uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen, aan het EASA wordt overgedragen.

Voor de toepassing van de overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:

a)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in lid 1 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”;

ii)

in lid 2, onder a), wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”;

iii)

in lid 2 worden de punten b) en c) geschrapt;

iv)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Voert de Gemeenschap met een derde land onderhandelingen over de sluiting van een overeenkomst die het mogelijk maakt dat een lidstaat of het Agentschap certificaten aflevert op basis van certificeringen van de luchtvaartautoriteiten van dat derde land, dan streeft zij ernaar dat Zwitserland het betrokken derde land een soortgelijke overeenkomst aanbiedt. Zwitserland streeft er op zijn beurt naar met derde landen overeenkomsten te sluiten die overeenstemmen met die van de Gemeenschap.”.

b)

Aan artikel 29 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„4.   In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, kunnen onderdanen van Zwitserland die in het bezit zijn van al hun burgerrechten op contractbasis in dienst worden genomen door de uitvoerend directeur van het Agentschap.”.

c)

Aan artikel 30 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Zwitserland past het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat als bijlage A bij deze bijlage is gevoegd, toe op het Agentschap, overeenkomstig het aanhangsel bij bijlage A.”

d)

Aan artikel 37 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Zwitserland neemt volwaardig deel aan de werkzaamheden van de Raad van bestuur en heeft binnen deze raad dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht.”.

e)

Aan artikel 59 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„12.   Zwitserland neemt deel aan de in lid 1, onder b), vermelde regeling voor financiële bijdragen, overeenkomstig de volgende formule:

S (0,2/100) + S [1 – (a + b) 0,2/100] c/C

waarbij:

S

=

het gedeelte van de begroting van het Agentschap dat niet wordt gedekt door de in lid 1, onder c) en d), vermelde vergoedingen en heffingen

a

=

het aantal geassocieerde landen

b

=

het aantal EU-lidstaten

c

=

de bijdrage van Zwitserland tot de ICAO-begroting

C

=

de totale bijdrage van de EU-lidstaten en van de geassocieerde landen tot de ICAO-begroting.”.

f)

Aan artikel 61 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De bepalingen met betrekking tot financiële controle door de Gemeenschap in Zwitserland, wat de deelnemers aan de activiteiten van het Agentschap betreft, zijn uiteengezet in bijlage B bij de onderhavige bijlage.”.

g)

Bijlage II bij de verordening wordt uitgebreid tot de volgende luchtvaartuigen, in de hoedanigheid van producten onder artikel 2, lid 3, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (1):

 

A/c — [HB-IDJ] — type CL600-2B19

 

A/c — [HB-IKR, HB-IMY, HB-IWY] — type Gulfstream G-IV

 

A/c — [HB-IMJ, HB-IVZ, HB-JES] — type Gulfstream G-V

 

A/c — [HB-XJF, HB-ZCW, HB-ZDF] — type MD900.

Nr. 1108/2009

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchtvaartterreinen, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG

Nr. 91/670

Richtlijn van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel

(artikelen 1-8)

Nr. 3922/91

Verordening van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (artikelen 1-3, artikel 4, lid 2, artikelen 5-11 en 13), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1899/2006 van het Europees Parlement en de Raad,

Verordening (EG) nr. 1900/2006 van het Europees Parlement en de Raad,

Verordening (EG) nr. 8/2008 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 859/2008 van de Commissie

Nr. 996/2010

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG

Nr. 2004/36

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap (artikelen 1-9 en 11-14), zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Richtlijn 2008/49/EG van de Commissie

Nr. 351/2008

Verordening van de Commissie van 16 april 2008 tot uitvoering van Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het geven van prioriteit aan platforminspecties van luchtvaartuigen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap

Nr. 768/2006

Verordening van de Commissie van 19 mei 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de verzameling en uitwisseling van informatie over de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap en het beheer van het informatiesysteem

Nr. 2003/42

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (artikel 1-12)

Nr. 1321/2007

Verordening van de Commissie van 12 november 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen om overeenkomstig Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad uitgewisselde informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart op te nemen in een centraal register

Nr. 1330/2007

Verordening van de Commissie van 24 september 2007 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de verspreiding onder belanghebbenden van informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad

Nr. 736/2006

Verordening van de Commissie van 16 mei 2006 inzake de werkmethodes van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart bij het uitvoeren van normalisatie-inspecties

Nr. 1702/2003

Verordening van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 335/2007 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 381/2005 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 375/2007 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 706/2006 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 287/2008 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 1057/2008 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 1194/2009 van de Commissie

Voor de toepassing van de overeenkomst moeten de bepalingen van de verordening als volgt worden gewijzigd:

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

In alinea's 3, 4, 6, 8, 10, 11, 13 en 14 wordt de datum „28 september 2003” vervangen door „de datum van inwerkingtreding van het besluit van het Comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland waarbij Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt opgenomen in de bijlage bij de verordening.”

Nr. 2042/2003

Verordening van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 707/2006 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 376/2007 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 1056/2008 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 127/2010 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 962/2010 van de Commissie

Nr. 104/2004

Verordening van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van regels voor de organisatie en de samenstelling van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Nr. 593/2007

Verordening van de Commissie van 31 mei 2007 betreffende de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart in rekening gebrachte vergoedingen en rechten, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1356/2008 van de Commissie

Nr. 2111/2005

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG

Nr. 473/2006

Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap

Nr. 474/2006

Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1197/2011 van de Commissie (2)

4.   Beveiliging

Nr. 300/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002

Nr. 272/2009

Verordening van de Commissie van 2 april 2009 ter aanvulling van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 297/2010 van de Commissie

Verordening (EU) nr. 720/2011 van de Commissie

Nr. 1254/2009

Verordening van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen

Nr. 18/2010

Verordening van de Commissie van 8 januari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat specificaties voor nationale kwaliteitscontroleprogramma's op het gebied van beveiliging van de burgerluchtvaart betreft

Nr. 72/2010

Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart

Nr. 185/2010

Verordening van de Commissie van 4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 357/2010 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 358/2010 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 573/2010 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 983/2010 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 334/2011 van de Commissie

Nr. 2010/774

Besluit van de Commissie van 13 april 2010 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging, zoals vermeld in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008, zoals gewijzigd bij:

Besluit 2010/2604/EU van de Commissie,

Besluit 2010/3572/EU van de Commissie,

Besluit 2010/9139/EU van de Commissie

5.   Luchtverkeersbeheer

Nr. 549/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet in Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 6, 8, 10, 11 en 12 zijn toegekend.

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

 

In lid 2 wordt „op communautair niveau” vervangen door „op communautair niveau, inclusief Zwitserland”.

 

Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland.

Nr. 550/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet tegenover Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 9 bis, 9 ter, 15 bis, 16 en 17 zijn toegekend.

Voor de toepassing van de overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:

a)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 2 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

b)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

in de leden 1 en 6 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

c)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

d)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

e)

Artikel 16, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De Commissie stelt de lidstaten en de dienstverlener, voor zover deze juridisch betrokken partij is, in kennis van haar besluit.”.

Nr. 551/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 3 bis, 6 en 10 zijn verleend.

Nr. 552/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (de interoperabiliteitsverordening), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 4, 7 en 10, lid 3, zijn verleend.

Voor de toepassing van de overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:

a)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 2 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

b)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 4 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

c)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

in deel 3, tweede en laatste streepje, wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

Nr. 2096/2005

Verordening van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1315/2007 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 482/2008 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 668/2008 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie.

De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig artikel 9 zijn verleend.

Nr. 2150/2005

Verordening van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim

Nr. 1033/2006

Verordening van de Commissie van 4 juli 2006 tot vaststelling van de vereisten inzake de procedures voor vliegplannen in de aan de vlucht voorafgaande fase in het gemeenschappelijke Europese luchtruim, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 929/2010 van de Commissie

Nr. 1032/2006

Verordening van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 30/2009 van de Commissie

Nr. 1794/2006

Verordening van de Commissie van 6 december 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (moet door Zwitserland worden toegepast vanaf de inwerkingtreding van de desbetreffende Zwitserse wetgeving en uiterlijk op 1 januari 2012), zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 1191/2010 van de Commissie

Nr. 2006/23

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders

Nr. 730/2006

Verordening van de Commissie van 11 mei 2006 betreffende de luchtruimclassificatie en de toegang van vluchten volgens zichtvliegvoorschriften boven vliegniveau 195

Nr. 219/2007

Verordening van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de verwezenlijking van een nieuwe generatie Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR), zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1361/2008 van de Raad

Nr. 633/2007

Verordening van de Commissie van 7 juni 2007 tot vaststelling van de eisen voor de toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden, zoals gewijzigd bij

Verordening (EU) nr. 283/2011 van de Commissie

Nr. 1265/2007

Verordening van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van de eisen inzake de kanaalafstand bij mondelinge lucht-grondcommunicatie in het gemeenschappelijke Europese luchtruim

Nr. 29/2009

Verordening van de Commissie van 16 januari 2009 tot vaststelling van de eisen inzake datalinkdiensten voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim

Nr. 262/2009

Verordening van de Commissie van 30 maart 2009 tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijke Europese luchtruim

Nr. 73/2010

Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim

Nr. 255/2010

Verordening van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen

Nr. 691/2010

Verordening van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten

Corrigerende maatregelen die door de Commissie zijn vastgesteld krachtens artikel 14, lid 3, van de verordening zijn verplicht voor Zwitserland nadat ze zijn goedgekeurd bij een besluit van het Gemengd Comité

Nr. 2010/5134

Besluit van de Commissie van 29 juli 2010 inzake de aanwijzing van het prestatiebeoordelingsorgaan van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

Nr. 2010/5110

Besluit van de Commissie van 12 augustus 2010 inzake de aanwijzing van coördinator van het systeem van functionele luchtruimblokken in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

Nr. 176/2011

Verordening van de Commissie van 24 februari 2011 inzake de informatie die moet worden verstrekt vóór de vaststelling en wijziging van een functioneel luchtruimblok

Nr. 2011/121

Besluit van de Commissie van 21 februari 2011 inzake de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen en waarschuwingsdrempels voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten voor de periode 2012-2014

6.   Milieu en geluid

Nr. 2002/30

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap (artikel 1-12, 14-18)

(De wijzigingen van bijlage I, die het gevolg zijn van bijlage II, hoofdstuk 8 (Vervoersbeleid), deel G (Luchtvervoer), nummer 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, zijn van toepassing.)

Nr. 89/629

Richtlijn van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen

(artikelen 1-8)

Nr. 2006/93/EG

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel 1, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988).

7.   Consumentenbescherming

Nr. 90/314

Richtlijn van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten.

(artikelen 1-10)

Nr. 93/13

Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

(artikelen 1-11)

Nr. 2027/97

Verordening van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (artikelen 1-8), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 889/2002

Nr. 261/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

(artikelen 1-18)

Nr. 1107/2006

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen.

8.   Diverse

Nr. 2003/96

Richtlijn van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit

(artikel 14, lid 1, onder b, en artikel 14, lid 2).

9.   Bijlagen

A

:

Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

B

:

Bepalingen met betrekking tot de financiële controle die de Europese Unie in Zwitserland uitoefent op de deelnemers aan de activiteiten van het EASA


(1)  PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6.

(2)  Deze verordening is van toepassing in Zwitserland zolang ze van kracht blijft in de EU.

BIJLAGE A

PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE dat, overeenkomstig artikel 343 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („EGA”), de Europese Unie en de EGA op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten genieten die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT over de volgende bepalingen, die als bijlage aan het Verdrag inzake de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

HOOFDSTUK I

EIGENDOM, FONDSEN, ACTIVA EN ACTIVITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 1

De gebouwen en terreinen van de Unie zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Unie kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

Artikel 2

Het archief van de Unie is onschendbaar.

Artikel 3

De Unie, haar bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.

Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de lidstaten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Unie voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doen van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging in de Unie wordt verstoord.

Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut.

Artikel 4

De Unie is vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor officieel gebruik van de Unie: de aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van het land alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van dat land zijn goedgekeurd.

Zij is eveneens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot haar publicaties.

HOOFDSTUK II

MEDEDELINGEN EN LAISSEZ-PASSER

Artikel 5

De instellingen van de Unie genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.

De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Unie zijn niet aan censuur onderworpen.

Artikel 6

Laissez-passer, waarvan de vorm door de Raad met gewone meerderheid van stemmen wordt vastgesteld en welke als geldige reispapieren worden erkend door de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Unie aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez-passer worden aan de ambtenaren, en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie.

De Commissie kan akkoorden sluiten teneinde deze laissez-passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde staten.

HOOFDSTUK III

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 7

De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.

Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane en deviezencontrole, toegekend:

a)

door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven;

b)

door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending.

Artikel 8

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a)

op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

b)

op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

HOOFDSTUK IV

DE AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE EUROPESE UNIE DEELNEMENDE VERTEGENWOORDIGERS DER LIDSTATEN

Artikel 10

De aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten, alsmede hun raadslieden en de deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden der raadgevende organen van de Unie.

HOOFDSTUK V

AMBTENAREN EN OVERIGE PERSONEELSLEDEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 11

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:

a)

vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd;

b)

tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;

c)

inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend;

d)

gerechtigd om de eerste maal dat zij hun post bezetten, in het betrokken land hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit genoemd land vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het land waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt;

e)

gerechtigd uit een lidstaat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in het land waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in het land waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van dat land gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het betrokken land als noodzakelijk beschouwt.

Artikel 12

Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de salarissen, lonen en emolumenten die zij van de Unie ontvangen.

Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Artikel 13

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.

De roerende goederen welke toebehoren aan de in de vorige alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in de staat vrijgesteld van successiebelasting; voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.

De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 14

Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.

Artikel 15

Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de andere betrokken instellingen vast op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie de bepalingen van de artikel 11, artikel 12, tweede alinea, en artikel 13 geheel of ten dele van toepassing zijn.

De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten medegedeeld.

HOOFDSTUK VI

VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN DER BIJ DE EUROPESE UNIE GEACCREDITEERDE MISSIES VAN DERDE STATEN

Artikel 16

De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies der bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke immuniteiten en voorrechten.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.

Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen, waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.

Artikel 18

Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Unie in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.

Artikel 19

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de leden van de Commissie.

Artikel 20

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffiers en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.

Artikel 21

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers der lidstaten, welke aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende haar statuten.

De Europese Investeringsbank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing ter gelegenheid van de uitbreiding van haar aandelenkapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke deze verrichtingen kunnen medebrengen in de staat waar de zetel gevestigd is. Haar opheffing en liquidering zullen evenmin enige heffing medebrengen. Ten slotte geeft de werkzaamheid van de Bank en van haar organen, uitgeoefend onder de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelastingen.

Artikel 22

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.

Aanhangsel

PROCEDURES VOOR DE TOEPASSING IN ZWITSERLAND VAN HET PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

1.   Uitbreiding van de toepassing van het protocol tot Zwitserland

Iedere verwijzing naar de lidstaten in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (hierna „het protocol” genoemd) moet worden opgevat als zijnde eveneens van toepassing op Zwitserland, tenzij in het onderstaande anders wordt bepaald.

2.   Agentschap vrijgesteld van indirecte belastingen (met inbegrip van btw)

Op vanuit Zwitserland geëxporteerde goederen en diensten wordt geen belasting over de toegevoegde waarde (btw) geheven. Wat goederen en diensten betreft die aan het Agentschap in Zwitserland worden geleverd voor officieel gebruik, geschiedt de btw-vrijstelling, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het protocol, door middel van teruggave van de betaalde bedragen. Vrijstelling van btw wordt verleend indien de effectieve aankoopprijs voor de in de factuur of een gelijkwaardig document vermelde goederen en dienstverstrekkingen (inclusief belastingen) ten minste 100 Zwitserse frank bedraagt.

Restitutie van de betaalde btw-bedragen volgt op vertoon van de speciaal hiertoe bestemde Zwitserse formulieren aan de afdeling btw van de federale belastingautoriteiten. De aanvragen worden in beginsel behandeld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het van de nodige bewijsstukken vergezelde verzoek om terugbetaling.

3.   Wijze van toepassing van de regelgeving betreffende het personeel van het Agentschap

Wat artikel 12, tweede alinea, van het protocol betreft, stelt Zwitserland, volgens de beginselen van zijn intern recht, de ambtenaren en overige personeelsleden van het Agentschap in de zin van artikel 2 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad (1) vrij van federale, kantonnale en gemeentelijke belastingen op salarissen, lonen en emolumenten die door de Europese Unie worden betaald en waarop, te harer gunste, een interne belasting van toepassing is.

Voor de toepassing van artikel 13 van dit aanhangsel wordt Zwitserland niet als een lidstaat in de zin van bovenstaande paragraaf 1 beschouwd.

De ambtenaren en overige personeelsleden van het Agentschap, alsook hun gezinsleden die zijn aangesloten bij het op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Unie van toepassing zijnde socialeverzekeringsstelsel, vallen niet verplicht onder het Zwitserse socialeverzekeringsstelsel.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitsluitende bevoegdheid voor alle kwesties betreffende de betrekkingen tussen de Commissie of het Agentschap en zijn personeel, wat betreft de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (2) en de andere bepalingen van het recht van de Europese Unie tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden.


(1)  Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van artikel 12, artikel 13, tweede alinea, en artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn (PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1749/2002 (PB L 264 van 2.10.2002, blz. 13).

(2)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2104/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 7).

BIJLAGE B

FINANCIËLE CONTROLE MET BETREKKING TOT ZWITSERSE DEELNEMERS AAN DE ACTIVITEITEN VAN HET EUROPEES AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

Artikel 1

Rechtstreekse communicatie

Het Agentschap en de Commissie onderhouden rechtstreekse contacten met alle in Zwitserland gevestigde personen of entiteiten die betrokken zijn bij de activiteiten van het Agentschap als contractant, als deelnemer aan een programma van het Agentschap, als begunstigde van een betaling uit de begroting van het Agentschap of van de Gemeenschap, of als onderaannemer. Deze personen kunnen alle dienstige informatie en documentatie die zij gehouden zijn te verstrekken op grond van de in dit Besluit genoemde instrumenten en van de ter uitvoering daarvan gesloten contracten of overeenkomsten, alsmede van de in het kader daarvan genomen besluiten, rechtstreeks aan de Commissie en het Agentschap doen toekomen.

Artikel 2

Controles

1.   In overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1) en de door de Raad van bestuur van het Agentschap op 26 maart 2003 overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2) goedgekeurde financiële reglementen, alsook met de overige regelingen waarnaar in dit besluit wordt verwezen, kan in de contracten of overeenkomsten die met in Zwitserland gevestigde begunstigden worden gesloten en in de besluiten die in dat kader worden genomen, worden bepaald dat bij deze begunstigden of bij hun onderaannemers op ieder tijdstip wetenschappelijke, financiële of technologische audits of andere controles kunnen worden verricht door functionarissen van het Agentschap en de Commissie of door andere door dezen hiertoe gemachtigde personen.

2.   De functionarissen van het Agentschap en de Commissie alsook de andere door het Agentschap en de Commissie hiertoe gemachtigde personen krijgen passende toegang tot locaties, werkzaamheden en documenten, alsmede tot alle nodige informatie, inclusief informatie in elektronische vorm, om deze audits naar behoren te kunnen uitvoeren. Dit recht van toegang wordt uitdrukkelijk vermeld in de contracten of overeenkomsten die worden gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.

3.   De Europese Rekenkamer heeft dezelfde rechten als de Commissie.

4.   De audits kunnen plaatsvinden tot vijf jaar na het verstrijken van dit besluit dan wel volgens het bepaalde in de contracten of overeenkomsten of in de ter zake genomen besluiten.

5.   De Zwitserse financiële controledienst (Eidgenössische Finanzkontrolle) wordt van tevoren in kennis gesteld van de audits die op het Zwitserse grondgebied worden uitgevoerd. Deze kennisgeving is geen juridische voorwaarde voor de uitvoering van de audits.

Artikel 3

Controles ter plaatse

1.   In het kader van dit besluit is de Commissie (OLAF) gemachtigd op het Zwitserse grondgebied controles en verificaties ter plaatse te verrichten, zulks overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (3).

2.   De controles en verificaties ter plaatse worden door de Commissie voorbereid en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Zwitserse financiële controledienst of met de andere door deze controledienst aangewezen bevoegde Zwitserse autoriteiten, die tijdig over het voorwerp, het doel en de rechtsgrondslag van de controles en verificaties worden ingelicht, teneinde aldus alle nodige hulp te kunnen verstrekken. Te dien einde kunnen functionarissen van de bevoegde Zwitserse autoriteiten aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.

3.   Wanneer de betrokken Zwitserse instanties dat verlangen, worden de controles en verificaties ter plaatse gezamenlijk door de Commissie en henzelf uitgevoerd.

4.   Wanneer deelnemers aan het programma zich verzetten tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de Zwitserse autoriteiten de controleurs van de Commissie, overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake, de nodige assistentie om laatstgenoemden in staat te stellen de hun opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te brengen.

5.   De Commissie doet de Zwitserse financiële controledienst ten spoedigste mededeling van iedere onregelmatigheid en van ieder vermoeden betreffende een onregelmatigheid waarvan zij in het kader van de controle of verificatie ter plaatse kennis heeft gekregen. De Commissie stelt in ieder geval de bovengenoemde instantie in kennis van het resultaat van deze controles en verificaties.

Artikel 4

Informatie en raadpleging

1.   Met het oog op een goede uitvoering van deze bijlage wisselen de bevoegde Zwitserse en communautaire autoriteiten op gezette tijden informatie uit en plegen zij, op verzoek van een hunner, overleg.

2.   De bevoegde Zwitserse autoriteiten stellen het Agentschap en de Commissie onverwijld in kennis van ieder onder hun aandacht gebracht feit waaraan het vermoeden zou kunnen worden ontleend dat er zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij de sluiting en de uitvoering van de contracten of overeenkomsten die zijn gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.

Artikel 5

Vertrouwelijkheid

Ingevolge deze bijlage meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt op dezelfde wijze beschermd als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het Zwitserse recht en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de instellingen van de Gemeenschappen. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de instellingen van de Gemeenschappen of in de lidstaten of Zwitserland op grond van hun functie op de hoogte moeten zijn van deze informatie, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de partijen.

Artikel 6

Administratieve maatregelen en sancties

Onverminderd de toepassing van het Zwitserse strafrecht kan het Agentschap of de Commissie administratieve maatregelen en sancties opleggen in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002, alsmede Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (4).

Artikel 7

Invordering en tenuitvoerlegging

Besluiten die het Agentschap of de Commissie neemt binnen het toepassingsgebied van dit besluit, welke voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen in Zwitserland executoriale titel.

De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de Zwitserse regering wordt aangewezen. Van deze aanwijzing geeft zij kennis aan het Agentschap of de Commissie. De tenuitvoerlegging vindt plaats volgens de Zwitserse regels. De rechtsgeldigheid van het besluit dat executoriale titel vormt, wordt ter controle voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule vormen onder dezelfde voorwaarden executoriale titel.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(3)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(4)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.