ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 204

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
26 juli 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen  ( 1 )

1

 

*

Richtlijn 2006/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen, en Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt

10

 

*

Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking)

23

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

26.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/1


VERORDENING (EG) Nr. 1107/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juli 2006

inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De eengemaakte markt voor luchtdiensten moet voordelen opleveren voor de burgers in het algemeen. Gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit als gevolg van handicaps, leeftijd of een andere factor moeten mogelijkheden krijgen om gebruik te maken van luchtvervoer, die vergelijkbaar zijn met die van andere burgers. Gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit hebben hetzelfde recht als alle andere burgers op vrij verkeer, keuzevrijheid en non-discriminatie. Dit geldt zowel voor het luchtvervoer als voor andere domeinen des levens.

(2)

Het vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit moet daarom worden aanvaard en niet geweigerd op grond van hun handicap of gebrek aan mobiliteit, behalve om wettelijk voorgeschreven en om veiligheidsredenen gerechtvaardigde redenen. Alvorens een boeking te aanvaarden van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit, dienen agenten en touroperators zich alle redelijkerwijze mogelijke inspanningen te getroosten om na te gaan of er sprake is van een gerechtvaardigde veiligheidsreden waardoor dergelijke personen niet tot de vlucht in kwestie kunnen worden toegelaten.

(3)

Deze verordening mag geen invloed hebben op de passagiersrechten die in de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, en met name in Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (3) en in Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (4). Indien ten aanzien van één en hetzelfde geval eenzelfde recht op terugbetaling en/of nieuwe boeking zowel overeenkomstig een van deze wetgevingsbesluiten als overeenkomstig onderhavige verordening gelden, is de persoon in kwestie gerechtigd slechts eenmaal van dit recht gebruik te maken.

(4)

Om te garanderen dat gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit dezelfde kansen op luchtvervoer genieten als andere burgers, moeten zij op luchthavens en aan boord van luchtvaartuigen door voorziening van het nodige personeel en de nodige uitrusting bijstand krijgen die beantwoordt aan hun bijzondere behoeften; om sociale uitsluiting te vermijden, moet deze bijstand zonder bijkomende kosten worden verleend.

(5)

De bijstand die verleend wordt op luchthavens op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, moet gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit onder meer in staat stellen zich van het punt van aankomst bij de luchthaven naar het luchtvaartuig te begeven en van het luchtvaartuig naar het punt vanwaar zij de luchthaven verlaten, inclusief in- en uitstappen. Deze punten moeten ten minste worden aangegeven bij de hoofdingangen van de terminals, bij de incheckbalies, op trein-, sneltram-, metro- en busstations, bij taxistandplaatsen en andere afzetpunten, en op de parkeerplaatsen van de luchthaven. De bijstand moet zodanig zijn georganiseerd dat zich geen onderbrekingen en vertragingen voordoen; in de hele Gemeenschap moeten dezelfde hoge normen worden aangehouden en moet optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare middelen, ongeacht de luchthaven of luchtvervoerder die daarbij betrokken is.

(6)

Om deze doelstellingen te bereiken, dient het garanderen van bijstand van hoge kwaliteit op luchthavens te vallen onder de verantwoordelijkheid van een centraal orgaan. Aangezien de beheersorganen van luchthavens een centrale rol spelen bij het verlenen van diensten in hun luchthavens, moet deze algehele verantwoordelijkheid aan hen worden toevertrouwd.

(7)

De beheersorganen van luchthavens kunnen zelf voorzien in bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit. Als alternatief, gezien de positieve rol die bepaalde exploitanten en luchtvaartmaatschappijen tot dusver hebben vervuld, kunnen de beheersorganen overeenkomsten met derden aangaan voor de verstrekking van deze bijstand, zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de toepasselijke bepalingen van het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van de regels inzake openbare aanbestedingen.

(8)

De bijstand moet zodanig worden gefinancierd dat de kosten evenredig worden gespreid over alle passagiers die gebruikmaken van de luchthaven, en dat stimulansen om het vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te weigeren, worden vermeden. De bijstand kan op de meest efficiënte wijze worden gefinancierd door aan elke luchtvaartmaatschappij die gebruikmaakt van een luchthaven een heffing op te leggen die in verhouding staat tot het aantal passagiers die door die maatschappij van en naar de luchthaven in kwestie worden vervoerd.

(9)

Om met name te verzekeren dat de kosten die aan een luchtvaartmaatschappij in rekening worden gebracht, in verhouding zijn met de bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, en ervoor te zorgen dat deze kosten niet worden gebruikt om andere activiteiten van het beheersorgaan te financieren dan die welke verband houden met het verstrekken van dergelijke bijstand, dienen deze kosten bij volledige transparantie te worden vastgesteld en berekend. Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (5), en met name de bepalingen inzake de boekhoudkundige scheiding, dient dan ook van toepassing te zijn voorzover dit niet in strijd is met onderhavige verordening.

(10)

Bij het organiseren van de bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, alsmede bij de opleiding van hun personeel, moeten luchthavens en luchtvaartmaatschappijen rekening houden met de ten tijde van de aanneming van deze verordening geldende Gedragscode voor grondafhandeling van personen met beperkte mobiliteit van de Europese Burgerluchtvaartconferentie (ECAC), zoals beschreven in ECAC document 30, deel I, afdeling 5 en de betrokken bijlagen, met name de Gedragscode voor grondafhandeling van personen met beperkte mobiliteit, zoals opgenomen in bijlage J van de ECAC.

(11)

Bij beslissingen over het ontwerp van nieuwe luchthavens en terminals, en als onderdeel van grootschalige verbouwingen, moeten beheersorganen van luchthavens, waar mogelijk, rekening houden met de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit. Evenzo moeten luchtvaartmaatschappijen, waar mogelijk, rekening houden met dergelijke behoeften bij beslissingen over het ontwerp van nieuwe en te renoveren luchtvaartuigen.

(12)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens (6) moet strikt worden uitgevoerd, om de privacy van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te verzekeren en om ervoor te zorgen dat de gevraagde informatie alleen dient om de in deze verordening neergelegde bijstandsverplichtingen te vervullen en niet ten nadele van de passagiers die een beroep willen doen op de dienst in kwestie, wordt aangewend.

(13)

Alle essentiële informatie voor luchtreizigers moet worden verstrekt in alternatieve formaten die toegankelijk zijn voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, en dienen ten minste in dezelfde talen beschikbaar te zijn als de informatie voor de overige passagiers.

(14)

Wanneer rolstoelen of andere mobiliteitsuitrusting en hulpmiddelen tijdens de afhandeling in de luchthaven of tijdens het vervoer aan boord van het luchtvaartuig verloren gaan of worden beschadigd, ontvangt de passagier aan wie deze middelen toebehoren, een schadevergoeding die in overeenstemming is met internationale, Gemeenschaps- en nationale rechtsvoorschriften.

(15)

De lidstaten moeten ervoor zorgen en erop toezien dat deze verordening wordt nageleefd en moeten een passende instantie voor de uitvoering van die handhavingstaken aanwijzen. Dit toezicht mag geen afbreuk doen aan het recht van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit om overeenkomstig het nationale procesrecht langs juridische weg schadevergoeding te eisen bij een rechtbank.

(16)

Gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit die van oordeel zijn dat onderhavige verordening is geschonden, dienen deze kwestie aan het beheersorgaan van de luchthaven dan wel aan de desbetreffende luchtvaartmaatschappij voor te leggen. Indien de gehandicapte persoon of de persoon met beperkte mobiliteit langs deze weg geen genoegdoening krijgt, kan hij/zij een klacht indienen bij de instantie(s) die daartoe door de betrokken lidstaat is (zijn) aangewezen.

(17)

Klachten met betrekking tot bijstand op een luchthaven dienen te worden gericht aan de instantie(s) die door de lidstaat waarin de luchthaven is gevestigd, is (zijn) aangewezen als verantwoordelijk voor de handhaving van deze verordening. Klachten met betrekking tot bijstand door een luchtvaartmaatschappij dienen te worden gericht aan de nationale instantie(s) die hiertoe door de lidstaat die de vergunning aan de luchtvaartmaatschappij heeft afgegeven, is (zijn) aangewezen als verantwoordelijk voor de handhaving van deze verordening.

(18)

De lidstaten dienen de regels vast te stellen inzake de sancties op overtredingen van deze verordening en ervoor te zorgen dat deze regels worden toegepast. De sancties, die de opdracht tot betaling van compensatie aan de betrokken persoon kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(19)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming en bijstand verzekeren in alle lidstaten en garanderen dat de marktdeelnemers hun activiteiten in de eengemaakte markt in geharmoniseerde omstandigheden kunnen uitoefenen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de strekking en de gevolgen van de verordening, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(20)

De onderhavige verordening eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

(21)

Regelingen voor meer samenwerking met betrekking tot het gebruik van de luchthaven van Gibraltar zijn op 2 december 1987 in Londen overeengekomen tussen het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk in een gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van deze twee landen. Deze regelingen moeten nog in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   In deze verordening zijn regels vastgesteld voor de bescherming van en bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen, zowel om hen tegen discriminatie te beschermen als om te verzekeren dat zij bijstand ontvangen.

2.   De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen en die gebruikmaken of voornemens zijn gebruik te maken van commerciële luchtdiensten voor passagiers voor het vertrek van, de doorreis via of de aankomst op een luchthaven, indien deze luchthaven gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is.

3.   De artikelen 3, 4 en 10 zijn ook van toepassing op passagiers die vertrekken van een luchthaven die in een derde land is gevestigd, met als bestemming een luchthaven die is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, voorzover de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is.

4.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de rechten van passagiers uit hoofde van Richtlijn 90/314/EEG en Verordening (EG) nr. 261/2004.

5.   Indien de bepalingen van onderhavige verordening in strijd zijn met de bepalingen van Richtlijn 96/67/EG, is onderhavige verordening van toepassing.

6.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar wordt geacht de respectieve rechtsposities van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk onverlet te laten wat betreft het geschil over de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gevestigd.

7.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de regelingen die zijn neergelegd in de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987, van kracht worden. De regeringen van Spanje en het Verenigd Koninkrijk stellen de Raad in kennis van die datum van inwerkingtreding.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit”: personen wier mobiliteit bij het gebruik van vervoer beperkt is ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of locomotorische, permanente of tijdelijke) handicap, een intellectuele handicap of stoornis, of enige andere oorzaak van handicap, of ten gevolge van leeftijd, en wier situatie vereist dat zij passende aandacht krijgen en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan hen worden aangepast;

b)

„luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning;

c)

„luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”: een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier;

d)

„communautaire luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij met een geldige exploitatievergunning die door een lidstaat is verleend overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (7);

e)

„touroperator”: een organisator of doorverkoper zoals bedoeld in artikel 2, punten 2 en 3, van Richtlijn 90/314/EEG;

f)

„beheersorgaan van de luchthaven” of „beheersorgaan”: een orgaan waaraan uit hoofde van de nationale wetgeving het bestuur en het beheer van de luchthaveninfrastructuur en de coördinatie van en het toezicht op de activiteiten van de diverse exploitanten in de betrokken luchthaven of luchthavensystemen zijn toevertrouwd;

g)

„luchthavengebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het luchtvervoer van passagiers van of naar de luchthaven in kwestie;

h)

„comité van luchthavengebruikers”: een comité bestaande uit afgevaardigden van luchthavengebruikers of van organisaties die luchthavengebruikers vertegenwoordigen;

i)

„boeking”: het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs waaruit blijkt dat de boeking door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator is aanvaard en geregistreerd;

j)

„luchthaven”: een terrein dat speciaal is aangepast zodat luchtvaartuigen kunnen landen, opstijgen en manoeuvreren, met inbegrip van hulpinstallaties die deze operaties met zich kunnen brengen ten behoeve van het luchtverkeer en diensten, met inbegrip van installaties voor bijstand aan commerciële luchtdiensten;

k)

„parkeergelegenheid van de luchthaven”: parkeergelegenheid op het luchthaventerrein of onder rechtstreeks gezag van het beheersorgaan van een luchthaven, die rechtstreeks ten dienste staat van de passagiers die van deze luchthaven gebruikmaken;

l)

„commerciële luchtdiensten voor passagiers”: diensten voor het luchtvervoer van passagiers, uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij door middel van een reguliere of niet-reguliere vlucht die het algemene publiek tegen vergoeding wordt aangeboden, als vlucht op zich of als onderdeel van een pakket.

Artikel 3

Voorkomen van vervoersweigering

Een luchtvaartmaatschappij, een agent van een luchtvaartmaatschappij of een touroperator mag niet weigeren om redenen van een handicap of beperkte mobiliteit:

a)

een boeking te accepteren voor een vlucht die vertrekt van of aankomt op een luchthaven waarop deze verordening van toepassing is;

b)

een gehandicapte persoon of een persoon met beperkte mobiliteit op een dergelijke luchthaven te laten instappen, mits deze persoon over een geldig biljet en een geldige boeking beschikt.

Artikel 4

Afwijkingen, bijzondere voorwaarden en informatie

1.   Niettegenstaande de bepalingen van artikel 3 mag een luchtvaartmaatschappij, een agent van een luchtvaartmaatschappij of een touroperator om reden van handicap of beperkte mobiliteit weigeren de boeking van een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit te aanvaarden of een dergelijke persoon te laten instappen of eisen dat een dergelijke persoon tijdens zijn reis wordt begeleid door een andere persoon:

a)

wanneer dit noodzakelijk is om te voldoen aan de veiligheidseisen die in internationale, communautaire of nationale wetgeving zijn vastgesteld of om te voldoen aan de veiligheidseisen die zijn vastgesteld door de autoriteit die het bewijs van luchtvaartexploitant aan de betrokken luchtvaartmaatschappij heeft afgegeven;

b)

wanneer de grootte van het luchtvaartuig of van zijn deuren het instappen of vervoeren van de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit fysiek onmogelijk maakt.

Indien een boeking wordt geweigerd op grond van de eerste alinea, onder a) of b), getroost de luchtvaartmaatschappij, haar agent of de touroperator zich redelijke inspanningen om de persoon in kwestie een aanvaardbaar alternatief aan te bieden.

Een gehandicapte persoon of een persoon met beperkte mobiliteit die als passagier is geweigerd op grond van zijn/haar handicap of beperkte mobiliteit, en de persoon die deze persoon begeleidt overeenkomstig lid 2 van dit artikel, hebben recht op terugbetaling of een andere vlucht overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 261/2004. Het recht op de mogelijkheid van een terugvlucht of een andere vlucht is afhankelijk van de vraag of aan alle veiligheidseisen wordt voldaan.

2.   Onder dezelfde omstandigheden als die waarnaar in lid 1, eerste alinea, onder a), wordt verwezen, kan de luchtvaartmaatschappij van haar agent of de touroperator eisen dat een gehandicapte persoon of een persoon met beperkte mobiliteit wordt begeleid door een andere persoon, die in staat is de bijstand te bieden die de gehandicapte persoon of de persoon met beperkte mobiliteit nodig heeft.

3.   Een luchtvaartmaatschappij of een agent van een luchtvaartmaatschappij moet de veiligheidsregels die van toepassing zijn op het vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, alsook de beperkingen op het vervoer van deze personen of van mobiliteitsuitrusting ten gevolge van de grootte van het luchtvaartuig, in toegankelijke formaten en ten minste in dezelfde talen als voor andere passagiers aan het publiek ter beschikking stellen. In het geval van vluchten die deel uitmaken van pakketreizen, vakantiepakketten en rondreispakketten die door een touroperator worden georganiseerd, verkocht of te koop aangeboden, moet deze touroperator de toepasselijke veiligheidsregels en beperkingen bekendmaken.

4.   Als een luchtvaartmaatschappij, een agent van een luchtvaartmaatschappij of een touroperator gebruikmaakt van een in lid 1 of lid 2 toegestane afwijking, stelt hij de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit onmiddellijk in kennis van de redenen daarvan. Op verzoek deelt de luchtvaartmaatschappij, de agent van een luchtvaartmaatschappij of de touroperator deze redenen binnen vijf werkdagen na het verzoek schriftelijk mee aan de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.

Artikel 5

Aanduiding van aankomst- en vertrekpunten

1.   In samenwerking met de luchthavengebruikers, via het comité van luchthavengebruikers, voorzover dit bestaat, en met relevante organisaties die gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, duidt het beheersorgaan van de luchthaven, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, op het luchthaventerrein of op een plaats onder rechtstreeks gezag van het beheersorgaan, zowel in de luchthavengebouwen als daarbuiten, aankomst- en vertrekpunten aan waar gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit gemakkelijk kunnen melden dat zij op de luchthaven zijn aangekomen en om bijstand kunnen verzoeken.

2.   De in lid 1 genoemde aankomst- en vertrekpunten worden duidelijk gemarkeerd en bieden basisinformatie over de luchthaven in toegankelijke formaten aan.

Artikel 6

Doorzenden van informatie

1.   De luchtvaartmaatschappijen, agenten van luchtvaartmaatschappijen en touroperators nemen alle maatregelen die nodig zijn om op alle verkooppunten op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, met inbegrip van verkoop via telefoon en internet, kennisgevingen van behoefte aan bijstand van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit te ontvangen.

2.   Als een luchtvaartmaatschappij, de agent van een luchtvaartmaatschappij of een touroperator uiterlijk 48 uur vóór de aangekondigde vertrektijd van de vlucht een kennisgeving van behoefte aan bijstand ontvangt, zendt zij/hij de betrokken informatie uiterlijk 36 uur voor de aangekondigde vertrektijd van de vlucht door:

a)

naar de beheersorganen van de luchthavens van vertrek, aankomst en doorreis, en

b)

naar de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, als de boeking niet bij deze maatschappij is gedaan, tenzij de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert niet bekend is op het tijdstip van kennisgeving, in welk geval de informatie zo snel mogelijk wordt doorgezonden.

3.   In alle andere dan de in lid 2 genoemde gevallen zendt de luchtvaartmaatschappij, de agent van de luchtvaartmaatschappij of de touroperator de informatie zo spoedig mogelijk door.

4.   Zo spoedig mogelijk na het vertrek van de vlucht brengt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert het beheersorgaan van de luchthaven van bestemming, voorzover deze gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, op de hoogte van het aantal gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit op die vlucht die de in bijlage I vermelde bijstand nodig hebben, en van de aard van die bijstand.

Artikel 7

Recht op bijstand op luchthavens

1.   Wanneer een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit op een luchthaven aankomt om vandaar per luchtvaartuig verder te reizen, is het beheersorgaan van de luchthaven verantwoordelijk voor het verzekeren van de in bijlage I vermelde bijstand op een zodanige wijze dat de persoon in staat is de vlucht waarvoor hij een boeking heeft, te halen, op voorwaarde dat de persoon uiterlijk 48 uur vóór de aangekondigde vertrektijd van de vlucht aan de betrokken luchtvaartmaatschappij, agent van de luchtvaartmaatschappij of touroperator de specifieke behoeften voor die bijstand heeft gemeld. Deze kennisgeving geldt ook voor de terugvlucht, als de heenvlucht en de terugvlucht bij dezelfde luchtvaartmaatschappij werden geboekt.

2.   Wanneer gebruik moet worden gemaakt van een erkende geleidehond, wordt dit toegestaan, mits hiervan kennisgeving is gedaan aan de luchtvaartmaatschappij, de agent van de luchtvaartmaatschappij of de touroperator overeenkomstig de toepasselijke nationale regels inzake het vervoer van geleidehonden in luchtvaartuigen, voorzover deze bestaan.

3.   Zonder voorafgaande kennisgeving overeenkomstig lid 1 moet het beheersorgaan alle redelijke inspanningen leveren om de in bijlage I vermelde bijstand te verlenen op een zodanige wijze dat de persoon in kwestie in staat is de vlucht waarvoor hij een boeking heeft, te halen.

4.   De bepalingen van lid 1 zijn van toepassing op voorwaarde dat:

a)

de persoon zich meldt voor check-in:

i)

op het van tevoren schriftelijk (inclusief via elektronische weg) door de luchtvaartmaatschappij, de agent van de luchtvaartmaatschappij of touroperator meegedeelde tijdstip, of

ii)

uiterlijk één uur voor de aangekondigde vertrektijd, indien geen tijdstip is meegedeeld, of

b)

de persoon aankomt op een punt op het luchthaventerrein dat overeenkomstig artikel 5 is aangeduid:

i)

op het van tevoren schriftelijk (inclusief via elektronische weg) door de luchtvaartmaatschappij, de agent van de luchtvaartmaatschappij of touroperator meegedeelde tijdstip, of

ii)

uiterlijk twee uur voor de aangekondigde vertrektijd, indien geen tijdstip is meegedeeld.

5.   Als een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit op doorreis is via een luchthaven waarop deze verordening van toepassing is, of door een luchtvaartmaatschappij of touroperator van de vlucht waarvoor hij een boeking heeft, wordt omgeboekt naar een andere vlucht, is het beheersorgaan verantwoordelijk voor het verzekeren van de in bijlage I vermelde bijstand op een zodanige wijze dat de persoon in staat is de vlucht waarvoor hij een boeking heeft, te halen.

6.   Bij aankomst per luchtvervoer van een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit op een luchthaven waarop deze verordening van toepassing is, is het beheersorgaan van de luchthaven verantwoordelijk om de in bijlage I vermelde bijstand te verlenen op een zodanige wijze dat de persoon in staat is zich te begeven naar het punt vanwaar hij de luchthaven zal verlaten, overeenkomstig artikel 5.

7.   De verleende bijstand is, voorzover mogelijk, toegesneden op de specifieke behoeften van de individuele passagier.

Artikel 8

Verantwoordelijkheid voor bijstand op luchthavens

1.   Het beheersorgaan van een luchthaven is verantwoordelijk voor het verzekeren van de in bijlage I vermelde bijstand aan gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit, zonder bijkomende kosten.

2.   Het beheersorgaan mag deze bijstand zelf verlenen. Bij wijze van alternatief mag het beheersorgaan, met behoud van zijn verantwoordelijkheid, voor de verlening van de bijstand een overeenkomst sluiten met één of meer andere partijen, met inachtneming van de kwaliteitsnormen zoals vermeld in artikel 9, lid 1. In samenwerking met de luchthavengebruikers, via het comité van luchthavengebruikers, voorzover dit bestaat, kan het beheersorgaan op eigen initiatief of op verzoek, ook van een luchtvaartmaatschappij, een dergelijk overeenkomst of dergelijke overeenkomsten sluiten, rekening houdend met de op de betrokken luchthaven aanwezige diensten. Wordt een dergelijk verzoek afgewezen, dan verstrekt het beheersorgaan een schriftelijke rechtvaardiging.

3.   Het beheersorgaan van een luchthaven mag met het oog op de financiering van deze bijstand op niet-discriminatoire basis een specifieke heffing opleggen aan de luchthavengebruikers.

4.   Deze specifieke heffing moet redelijk, kostengerelateerd en transparant zijn en worden vastgesteld door het beheersorgaan van de luchthaven, in samenwerking met de luchthavengebruikers, via het comité van luchthavengebruikers, voorzover dit bestaat, of enige andere passende instantie. De heffing wordt gespreid over de luchthavengebruikers, in verhouding tot het totale aantal passagiers dat door elke luchtvaartmaatschappij van en naar die luchthaven wordt vervoerd.

5.   Het beheersorgaan van een luchthaven voert overeenkomstig de gebruikelijke handelspraktijk gescheiden boekhoudingen voor zijn activiteiten op het gebied van bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit en voor zijn overige activiteiten.

6.   Het beheersorgaan van een luchthaven stelt de luchthavengebruikers, via het comité van luchthavengebruikers, voorzover dit bestaat, of enige andere passende instantie, alsmede het handhavingsorgaan of de handhavingsorganen, zoals bedoeld in artikel 14, een door een accountant gecontroleerd jaaroverzicht ter beschikking van de ontvangen heffingen en uitgaven in verband met de bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

Artikel 9

Kwaliteitsnormen voor de bijstand

1.   In samenwerking met de luchthavengebruikers, via het comité van luchthavengebruikers, voorzover dit bestaat, en met de organisaties die gehandicapte passagiers en passagiers met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, stelt het beheersorgaan kwaliteitsnormen voor de in bijlage I vermelde bijstand vast en bepaalt welke middelen nodig zijn om deze normen na te leven, behalve voor luchthavens met een jaarlijks verkeer van minder dan 150 000 commerciële passagiers.

2.   Bij het vaststellen van deze normen wordt ten volle rekening gehouden met internationaal erkende beleidslijnen en gedragscodes om het vervoer van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit te vergemakkelijken, met name de ECAC Code of Good Conduct in Ground Handling for Persons with Reduced Mobility.

3.   Het beheersorgaan van een luchthaven moet zijn kwaliteitsnormen bekendmaken.

4.   Een luchtvervoerder mag met het beheersorgaan van een luchthaven overeenkomen dat het beheersorgaan aan de passagiers die door de luchtvervoerder van en naar de luchthaven worden vervoerd, bijstand verleent waarvan de kwaliteit de in lid 1 vermelde normen overschrijdt, of naast de in bijlage I vermelde bijstand nog aanvullende diensten verleent.

5.   In beide gevallen mag het beheersorgaan deze diensten financieren door, naast de in artikel 8, lid 3, vermelde heffing, een aanvullende heffing op te leggen aan de luchtvervoerder; deze aanvullende heffing moet transparant en kostengerelateerd zijn en moet worden vastgesteld na overleg met de betrokken luchtvervoerder.

Artikel 10

Bijstand door luchtvervoerders

Een luchtvervoerder moet de in bijlage II vermelde bijstand zonder bijkomende kosten verlenen aan gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit die vertrekken van, aankomen op of op doorreis zijn via een luchthaven waarop deze verordening van toepassing is, voorzover de betrokken personen aan de voorwaarden van artikel 7, leden 1, 2 en 4, voldoen.

Artikel 11

Opleiding van personeel

Luchtvervoerders en beheersorganen van luchthavens dragen er zorg voor dat:

a)

al hun personeelsleden en die van hun onderaannemers die rechtstreekse bijstand verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, weten hoe zij aan de behoeften van personen met uiteenlopende handicaps of mobiliteitsproblemen kunnen voldoen;

b)

al hun personeelsleden die op de luchthaven werken en rechtstreeks te maken hebben met de reizigers, een opleiding krijgen over gelijkheid van gehandicapten en over bewustzijn van gehandicapten;

c)

alle nieuwe personeelsleden bij hun indiensttreding een cursus over de gehandicaptenproblematiek volgen en dat personeelsleden, waar nodig, bijscholing ontvangen.

Artikel 12

Compensatie voor verloren of beschadigde rolstoelen en andere mobiliteits- en hulpmiddelen

Wanneer rolstoelen of andere mobiliteits- en hulpmiddelen verloren gaan of worden beschadigd tijdens de afhandeling in de luchthaven of tijdens het vervoer aan boord van het luchtvaartuig, ontvangt de passagier aan wie deze middelen toebehoren, een compensatie die in overeenstemming is met de internationale, Gemeenschaps‐ en nationale rechtsvoorschriften.

Artikel 13

Uitsluiting van verklaring van afstand

Verplichtingen ten aanzien van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit uit hoofde van deze verordening mogen niet worden beperkt of er mag geen afstand van worden gedaan.

Artikel 14

Het handhavingsorgaan en zijn taken

1.   Elke lidstaat wijst een orgaan of organen aan dat of die verantwoordelijk is of zijn voor de handhaving van deze verordening met betrekking tot vluchten die vertrekken van of aankomen op luchthavens die op het grondgebied van die lidstaat zijn gevestigd. Dit orgaan neemt alle maatregelen die nodig zijn om te garanderen dat de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit in acht worden genomen en dat de in artikel 9, lid 1, vermelde kwaliteitsnormen worden nageleefd. De lidstaten delen aan de Commissie mee welk orgaan of welke organen hiervoor is of zijn aangewezen.

2.   In voorkomend geval bepalen de lidstaten dat het (de) uit hoofde van lid 1 aangewezen handhavingsorgaan (handhavingsorganen) tevens belast wordt (worden) met de bevredigende uitvoering van artikel 8, met inbegrip van de voorschriften inzake heffingen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Zij mogen daarvoor ook een specifiek orgaan aanwijzen.

Artikel 15

Klachtprocedure

1.   Gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit die van oordeel zijn dat onderhavige verordening is geschonden, kunnen deze kwestie aan het beheersorgaan van de luchthaven dan wel aan de desbetreffende luchtvaartmaatschappij voorleggen.

2.   Indien de gehandicapte persoon of de persoon met beperkte mobiliteit langs deze weg geen genoegdoening krijgt, kan hij/zij een klacht indienen wegens schending van deze verordening bij de instantie(s) die daartoe op grond van artikel 14, lid 1, door de betrokken lidstaat is (zijn) aangewezen.

3.   Indien een orgaan in een lidstaat een klacht ontvangt die onder de verantwoordelijkheid van een aangewezen orgaan van een andere lidstaat valt, zendt het de klacht door naar het orgaan in die andere lidstaat.

4.   De lidstaten nemen maatregelen om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te informeren over hun rechten uit hoofde van deze verordening en over de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij dit (deze) aangewezen orgaan (organen).

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te verzekeren dat deze regels worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten deze bepalingen inzake sancties aan de Commissie meedelen en de Commissie onverwijld in kennis stellen van alle wijzigingen van deze bepalingen.

Artikel 17

Rapportering

De Commissie moet uiterlijk op 1 januari 2010 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de werking en de resultaten van deze verordening. Het verslag moet, waar nodig, vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen om de bepalingen van de verordening gedetailleerder ten uitvoer te leggen of te herzien.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 26 juli 2008, met uitzondering van de artikelen 3 en 4, die van toepassing zijn vanaf 26 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 5 juli 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 24 van 31.1.2006, blz. 12.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 15 december 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 juni 2006.

(3)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(4)  PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.

(5)  PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(6)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(7)  PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1.


BIJLAGE I

Bijstand onder verantwoordelijkheid van de beheersorganen van luchthavens

Bijstand en regelingen die nodig zijn om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

mee te delen dat zij bij de luchthaven zijn aangekomen, en bijstand te vragen bij de in artikel 5 aangeduide punten binnen en buiten de luchthavengebouwen;

zich van een aangeduid punt naar de incheckbalie te begeven;

bagage in te checken en te registreren;

zich van de incheckbalie naar het luchtvaartuig te begeven, inclusief het vervullen van de emigratie-, douane- en veiligheidsverplichtingen;

aan boord te gaan van het luchtvaartuig; hiervoor moeten, waar nodig, liften en rolstoelen ter beschikking worden gesteld en andere benodigde bijstand worden verleend;

zich van de deur van het luchtvaartuig naar hun stoel te begeven;

hun bagage in het luchtvaartuig op te bergen en weer bij zich te nemen;

zich van hun stoel naar de deur van het luchtvaartuig te begeven;

uit het luchtvaartuig te stappen; hiervoor moeten, waar nodig, liften, rolstoelen of andere voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

zich van het luchtvaartuig naar de bagagehal te begeven en hun bagage op te halen, inclusief het vervullen van de emigratie- en douaneverplichtingen;

zich van de bagagehal naar een aangeduid punt te begeven;

aansluitende vluchten te halen wanneer zij op doorreis zijn; hiervoor moet zowel in het luchtvaartuig als aan land en binnen en tussen de terminals bijstand worden verleend;

indien nodig, naar de toiletten te gaan.

Indien een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit wordt bijgestaan door een begeleidende persoon, moet deze persoon op verzoek de benodigde bijstand mogen verlenen op de luchthaven en bij het in en uit het luchtvaartuig stappen.

Grondafhandeling van alle benodigde mobiliteitshulpmiddelen, inclusief apparatuur zoals elektrische rolstoelen, mits dit minstens 48 uur van tevoren wordt meegedeeld en het luchtvaartuig hiervoor voldoende ruimte biedt en mits dit in overeenstemming is met de wetgeving betreffende gevaarlijke goederen.

Tijdelijke vervanging van verloren of beschadigde mobiliteitshulpmiddelen, zij het niet noodzakelijkerwijze door identieke hulpmiddelen.

Grondafhandeling van erkende geleidehonden.

Mededeling van informatie die nodig is om een vlucht te kunnen nemen, in een toegankelijk formaat.


BIJLAGE II

Bijstand door luchtvervoerders

Vervoer van erkende geleidehonden in de passagiersruimte, voorzover de nationale regelgeving dit toestaat.

Afgezien van medische apparatuur, vervoer van maximaal twee mobiliteitshulpmiddelen per gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit, inclusief elektrische rolstoelen (mits dit minstens 48 uur van tevoren wordt meegedeeld en het luchtvaartuig hiervoor voldoende ruimte biedt en mits dit in overeenstemming is met de wetgeving betreffende gevaarlijke goederen).

Mededeling van wezenlijke vluchtinformatie in een toegankelijk formaat.

Op verzoek: alle redelijke inspanningen leveren om te komen tot een stoelopstelling die tegemoetkomt aan de behoeften van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit, voorzover de veiligheidseisen en de beschikbaarheid dit toestaan.

Bijstand, indien nodig, om naar de toiletten te gaan.

Indien een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit wordt bijgestaan door een begeleidende persoon levert de luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen om deze persoon een stoel te geven naast de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit.


26.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/10


RICHTLIJN 2006/52/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juli 2006

tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen, en Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Levensmiddelenadditieven kunnen alleen voor gebruik in levensmiddelen worden goedgekeurd als zij voldoen aan bijlage II bij Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (3).

(2)

Bij Richtlijn 95/2/EG (4) is een lijst van levensmiddelenadditieven vastgesteld die in de Gemeenschap mogen worden gebruikt, alsmede de voorwaarden voor het gebruik daarvan.

(3)

Bij Richtlijn 94/35/EG (5) is een lijst van zoetstoffen vastgesteld die in de Gemeenschap mogen worden gebruikt, alsmede de voorwaarden voor het gebruik daarvan.

(4)

Sedert de vaststelling van de Richtlijnen 95/2/EG en 94/35/EG hebben zich technische ontwikkelingen op het gebied van levensmiddelenadditieven voorgedaan. Deze richtlijnen moeten aan deze ontwikkelingen worden aangepast.

(5)

Op grond van een op 26 november 2003 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) uitgebracht advies worden wijzigingen aangebracht in de bestaande vergunningen teneinde het nitrosaminengehalte zo laag mogelijk te houden door de concentraties aan levensmiddelen toegevoegde nitrieten en nitraten te verlagen en tegelijk de microbiologische veiligheid van levensmiddelen te waarborgen. De EFSA adviseert de gehalten aan nitriet en nitraat in de wetgeving vast te leggen als „toegevoegde hoeveelheid”. De EFSA is van mening dat niet zozeer de resthoeveelheid als wel de toegevoegde hoeveelheid nitriet bijdraagt tot de remmende werking tegen C. botulinum. De bepalingen worden zodanig gewijzigd dat de door de EFSA genoemde toegestane maximumconcentraties in vleesproducten die al dan niet een hittebehandeling hebben ondergaan, in kaas en in vis als toegevoegde hoeveelheden moeten worden uitgedrukt. Bij wijze van uitzondering moeten echter voor sommige traditioneel vervaardigde vleesproducten maximale restgehalten worden vastgesteld, mits de producten adequaat worden gespecificeerd en geïdentificeerd. Met de vastgestelde gehalten moet worden gewaarborgd dat de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) die het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding in 1990 heeft vastgesteld, niet wordt overschreden. Producten die niet specifiek in deze richtlijn worden genoemd, maar die traditioneel op een soortgelijke wijze worden vervaardigd (dat wil zeggen soortgelijke producten), kunnen, indien nodig, overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 95/2/EG in categorieën worden ingedeeld. Voor kaas moet het gehalte worden uitgedrukt als toegevoegde hoeveelheid in de kaasmelk. Indien een behandeling wordt toegepast waarbij toevoeging van nitraat volgt op verwijdering van wei en toevoeging van water, moet dit leiden tot gehalten die gelijk zijn aan die welke zouden zijn verkregen indien het nitraat rechtstreeks aan de kaasmelk was toegevoegd.

(6)

Op grond van Richtlijn 2003/114/EG tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG waren de Commissie en de EFSA verplicht de voorwaarden voor het gebruik van E 214 tot E 219 p‐hydroxybenzoaten en de natriumzouten daarvan voor 1 juli 2004 te herzien. De EFSA heeft de gegevens over de veiligheid van p‐hydroxybenzoaten beoordeeld en op 13 juli 2004 advies uitgebracht. De EFSA heeft een ADI voor de hele groep vastgesteld van 0‐10 mg/kg lichaamsgewicht voor de som van de methyl- en ethylester van p‐hydroxybenzoëzuur en de natriumzouten daarvan. De EFSA was van mening dat propylparaben niet in deze groep-ADI moet worden opgenomen omdat propylparaben, in tegenstelling tot methyl- en ethylparaben, bij jonge ratten gevolgen heeft voor de geslachtshormonen en de mannelijke voortplantingsorganen. Omdat er geen duidelijk „no-observed-adverse-effect-level” (NOAEL) aan te wijzen is, kon de EFSA geen aanbeveling doen voor een ADI voor propylparaben. E 216 propyl‐p‐hydroxybenzoaat en E 217 propyl‐p‐hydroxybenzoaat, natriumzout, moeten in Richtlijn 95/2/EG worden geschrapt. Bovendien moet de vergunning voor het gebruik van p‐hydroxybenzoaten in vloeibare voedingssupplementen worden ingetrokken.

(7)

Bij Beschikking 2004/374/EG van de Commissie (6) werd het in de handel brengen en de invoer van geleiproducten in minicups die gelvormende levensmiddelenadditieven op basis van zeewier en/of bepaalde gomsoorten bevatten, opgeschort omdat bij deze producten verstikkingsgevaar bestaat. In het licht van een herziening van die beschikking moet het gebruik van bepaalde gelvormende levensmiddelenadditieven in geleiproducten in minicups worden uitgesloten.

(8)

Het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft de gegevens over de veiligheid van erytritol beoordeeld en op 5 maart 2003 advies uitgebracht. Het comité kwam tot de conclusie dat het gebruik van erytritol als levensmiddelenadditief aanvaardbaar is. Het comité wijst er ook op dat erytritol een laxerende werking heeft, maar bij een hogere dosis dan andere polyolen. Erytritol heeft vele niet-zoetende technologische eigenschappen die in een groot aantal levensmiddelen — van suikerwaren tot zuivelproducten — een belangrijke rol spelen. Erytritol fungeert onder andere als smaakversterker, draagstof, bevochtigingsmiddel, stabilisator, verdikkingsmiddel, vulstof en complexvormer. Het gebruik van erytritol moet worden toegestaan voor dezelfde toepassingen bij levensmiddelen als de andere momenteel toegelaten polyolen. Daarnaast moet Richtlijn 94/35/EG worden gewijzigd aangezien erytritol, net als de andere momenteel toegelaten polyolen, ook als zoetstof kan worden gebruikt.

(9)

Het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft de gegevens over de veiligheid van hemicellulose van soja beoordeeld en op 4 april 2003 advies uitgebracht. Het comité kwam tot de conclusie dat het gebruik van hemicellulose van soja in bepaalde levensmiddelen ten aanzien waarvan het advies was gevraagd en in bepaalde concentraties aanvaardbaar is. Daarom dient dergelijk gebruik voor bepaalde doeleinden te worden toegestaan. Om een en ander te vergemakkelijken voor personen die aan een allergie lijden, mag dergelijk gebruik echter niet worden toegestaan voor onbewerkte levensmiddelen waarin men niet verwacht soja aan te treffen. Wanneer een product van sojabonen vervaardigde hemicellulose bevat, moet de consument hier in elk geval over geïnformeerd worden overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (7).

(10)

De EFSA heeft de gegevens over de veiligheid van ethylcellulose beoordeeld en op 17 februari 2004 advies uitgebracht. De EFSA heeft besloten ethylcellulose op te nemen in de door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding ingestelde groep „geen ADI vastgesteld” voor gemodificeerde celluloses. Ethylcellulose wordt voornamelijk toegepast in voedingssupplementen en ingekapselde aroma's. Het gebruik van ethylcellulose moet derhalve op dezelfde wijze worden toegestaan als voor andere celluloses.

(11)

De EFSA heeft de gegevens over de veiligheid van pullulan beoordeeld en op 13 juli 2004 advies uitgebracht. De EFSA achtte het gebruik van pullulan aanvaardbaar in de oppervlaktelaag van voedingssupplementen in de vorm van capsules en tabletten en in ademverfrissers in de vorm van dunne blaadjes. Deze gebruikswijzen dienen derhalve te worden toegestaan.

(12)

De EFSA heeft de gegevens over de veiligheid van tert‐butylhydrochinon (TBHQ) beoordeeld en op 12 juli 2004 advies uitgebracht. De EFSA heeft een ADI van 0‐0,7 mg/kg lichaamsgewicht vastgesteld voor dit antioxidant en geconcludeerd dat het gebruik ervan in bepaalde concentraties in bepaalde levensmiddelen aanvaardbaar zou zijn. Dit additief dient derhalve te worden toegestaan.

(13)

Het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft de gegevens over de veiligheid van zetmeelnatriumoctenylsuccinaat beoordeeld en op 21 maart 1997 advies uitgebracht. Het Comité concludeerde dat het gebruik van dit additief als onderdeel van micro-ingekapselde vitaminen en carotenoïden als aanvaardbaar te beschouwen is. Dit gebruik dient derhalve te worden toegestaan.

(14)

Tijdens de vervaardiging van zuremelkse kaas wordt aan de gepasteuriseerde melk E 500ii natriumwaterstofcarbonaat toegevoegd om de door melkzuur veroorzaakte zuurtegraad te bufferen tot een geschikte pH‐waarde en zo de nodige groeicondities te creëren voor de rijpingscultures. Daarom dient het gebruik van natriumwaterstofcarbonaat in zuremelkse kaas te worden toegestaan.

(15)

Momenteel is het toegestaan een mengsel van sorbaten (E 200, E 202 en E 203) en benzoaten (E 210 tot E 213) te gebruiken voor de conservering van gekookte garnalen. Die vergunning moet worden uitgebreid tot het gebruik ervan in alle gekookte schaal- en weekdieren.

(16)

E 551 siliciumdioxide is bij een maximumconcentratie van 5 % toegestaan als draagstof voor levensmiddelenkleurstoffen. Het gebruik van siliciumdioxide als draagstof voor de levensmiddelenkleurstoffen E 171 titaandioxide en E 172 ijzeroxiden en ‐hydroxiden moet ook worden toegestaan bij een maximumconcentratie van 90 % in verhouding tot het pigment.

(17)

Richtlijn 95/2/EG beperkt het gebruik van de in bijlage I bij die richtlijn vermelde additieven in traditioneel Frans brood „Pain courant français”. Dezelfde beperking moet ook gelden voor vergelijkbaar traditioneel Hongaars brood. Ook dient het gebruik van ascorbinezuur (E 300), natriumascorbaat (E 301) en calciumdinatrium‐EDTA (E 385) in Hongaarse leverpastei te worden toegestaan.

(18)

De huidige bepalingen inzake het gebruik van sulfieten (E 220 tot en met 228) in gekookte schaaldieren, tafeldruiven en verse lychees moeten worden geactualiseerd.

(19)

Ingevolge een verzoek van een lidstaat en het advies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding van 5 maart 2003 moet 4‐hexylresorcinol, dat overeenkomstig Richtlijn 89/107/EEG op nationaal niveau is toegelaten, op communautair niveau worden toegelaten.

(20)

De in Richtlijn 95/2/EG gehanteerde terminologie moet worden aangepast aan die van Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (8), Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (9) en Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik (10).

(21)

De Richtlijnen 95/2/EG en 94/35/EG moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 95/2/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 3, onder c), wordt vervangen door:

„c)

„draagstoffen”, hieronder begrepen de oplosmiddelen die als draagstoffen fungeren: stoffen die gebruikt worden om een levensmiddelenadditief op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op een andere wijze fysisch te wijzigen zonder de technologische functie daarvan te veranderen (en zonder zelf enig technologisch effect uit te oefenen), teneinde de verwerking, de toepassing of het gebruik van het additief te vergemakkelijken;”.

2)

In artikel 3, lid 2, wordt het woord „bijvoedingsmiddelen” vervangen door „bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding”.

3)

De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

Artikel 2

De bijlage bij Richtlijn 94/35/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 3

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 15 februari 2008 aan deze richtlijn te voldoen teneinde:

a)

de handel in en het gebruik van producten die aan deze richtlijn voldoen, uiterlijk op 15 februari 2008 toe te staan;

b)

de handel in en het gebruik van producten die niet aan deze richtlijn voldoen, uiterlijk op 15 augustus 2008 te verbieden.

Vóór 15 augustus 2008 in de handel gebrachte of geëtiketteerde producten die niet aan deze richtlijn voldoen, mogen evenwel worden verkocht zolang de voorraad strekt.

De lidstaten delen de Commissie onverwijld de tekst van die wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee, alsmede een transponeringstabel, tussen die bepalingen en deze richtlijn.

2.   Wanneer de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarnaar verwezen in lid 1 aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 5 juli 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 59.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 26 oktober 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 2 juni 2006.

(3)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 61 van 18.3.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/114/EG (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 58).

(5)  PB L 237 van 10.9.1994, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/115/EG (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 65).

(6)  PB L 118 van 23.4.2004, blz. 70.

(7)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/89/EG (PB L 308 van 25.11.2003, blz. 15).

(8)  PB L 186 van 30.6.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(9)  PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.

(10)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


BIJLAGE I

De bijlagen bij Richtlijn 95/2/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan de opmerkingen wordt de volgende opmerking 4 toegevoegd:

„4.

De onder de nummers E 400, E 401, E 402, E 403, E 404, E 406, E 407, E 407a, E 410, E 412, E 413, E 414, E 415, E 417, E 418 en E 440 genoemde stoffen mogen niet worden gebruikt in geleiproducten in minicups waaronder voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan: geleiproducten met een vaste consistentie in halfstijve minicups of minicapsules, die bedoeld zijn om in één hap te worden gegeten door in de minicup of minicapsule te knijpen waardoor het product in de mond komt.”;

b)

in de tabel wordt de volgende rij ingevoegd:

„E 462

Ethylcellulose”.

2)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

de rij „Gerijpte kaas” wordt vervangen door:

„Gerijpte kaas

E 170 Calciumcarbonaat

E 504 Magnesiumcarbonaten

E 509 Calciumchloride

E 575 Glucono-delta-lacton

quantum satis

 

E 500ii Natriumwaterstofcarbonaat

quantum satis (uitsluitend voor zuremelkse kaas)”;

b)

in de rij „Pain courant français” worden na „Pain courant français” de volgende woorden toegevoegd: „Friss búzakenyér, fehér és félbarna kenyerek”;

c)

in de rij „Foie gras, foie gras entier, blocs de foie gras” worden na „Foie gras, foie gras entier, blocs de foie gras” de volgende woorden toegevoegd: „Libamáj, libamáj egészben, libamáj tömbben”.

3)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel A wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de tabel „Sorbaten, benzoaten en p‐hydroxybenzoaten” worden de rijen „E 216 Propyl‐p‐hydroxybenzoaat” en „E 217 Propyl‐p‐hydroxybenzoaat, natriumzout” geschrapt;

ii)

de tabel voor levensmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

de volgende rijen worden geschrapt:

„Garnalen, gekookt

 

 

 

2 000

 

 

Europese rivierkreeften, gekookte, en voorverpakte gemarineerde gekookte weekdieren

2 000

 

 

 

 

 

Vloeibare voedingssupplementen

 

 

 

 

 

2 000”;

de volgende rijen worden toegevoegd:

„Schaal- en weekdieren, gekookt

 

1 000

 

2 000

 

 

Voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG (1) in vloeibare vorm

 

 

 

2 000

 

 

de woorden „Dieetvoeding voor medisch gebruik” worden vervangen door „Dieetvoeding voor medisch gebruik zoals omschreven in Richtlijn 1999/21/EG (2)

b)

in deel B wordt de tabel voor levensmiddelen als volgt gewijzigd:

de rij „schaaldieren en koppotigen” wordt vervangen door:

„Schaaldieren en koppotigen:

 

vers, bevroren en diepgevroren

150 (3)

schaaldieren, familie van de Penaeidae, Solenoceridae, Aristaeidae:

 

tot 80 eenheden

150 (3)

tussen 80 en 120 eenheden

200 (3)

meer dan 120 eenheden

300 (3)

Schaaldieren en koppotigen:

 

gekookt

50 (3)

gekookte schaaldieren, familie van de Penaeidae, Solenoceridae, Aristaeidae:

 

tot 80 eenheden

135 (3)

tussen 80 en 120 eenheden

180 (3)

meer dan 120 eenheden

270 (3)

de rubriek „Zetmeel (uitgezonderd zetmeel voor babyvoeding, opvolgzuigelingenvoeding en volledige zuigelingenvoeding)” wordt vervangen door „Zetmeel (uitgezonderd zetmeel voor volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding en bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen, en babyvoeding)”;

de volgende rijen worden toegevoegd:

Salsicha fresca

450

Tafeldruiven

10

Verse lychees

10 (gemeten in eetbare delen)”;

c)

in deel C wordt de tabel E 249, E 250, E 251 en E 252 vervangen door:

„E-nummer

Naam

Levensmiddel

Maximumconcentratie die tijdens de vervaardiging mag worden toegevoegd (uitgedrukt als NaNO2)

Maximaal restgehalte (uitgedrukt als NaNO2)

E 249

Kaliumnitriet (4)

Vleesproducten

150 mg/kg

 

E 250

Natriumnitriet (4)

Gesteriliseerde vleesproducten (Fo > 3,00) (5)

100 mg/kg

 

 

 

Traditionele in een pekelbad gezouten vleesproducten (1):

Wiltshire bacon (1.1);

Entremeada, entrecosto, chispe, orelheira e cabeça (salgados),

Toucinho fumado (1.2);

en soortgelijke producten

 

175 mg/kg

 

 

Wiltshire ham (1.1);

en soortgelijke producten

 

100 mg/kg

 

 

Rohschinken nassgepökelt (1.6);

en soortgelijke producten

 

50 mg/kg

 

 

Cured tongue (1.3)

 

 

 

 

Traditioneel vervaardigde drooggezouten vleesproducten (2):

Dry cured bacon (2.1);

en soortgelijke producten

 

175 mg/kg

 

 

Dry cured ham (2.1);

Jamón curado, paleta curada, lomo embuchado y cecina (2.2);

Presunto, presunto da pá en paio do lombo (2.3);

en soortgelijke producten

 

100 mg/kg

 

 

Rohschinken trockengepökelt (2.5);

en soortgelijke producten

 

50 mg/kg

 

 

Overige traditioneel vervaardigde gezouten of gedroogde vleesproducten (3):

 

 

 

 

Vysočina

Selský salám

Turistický trvanlivý salám

Poličan

Herkules

Lovecký salám

Dunajská klobása

Paprikáš (3.5);

en soortgelijke producten

180 mg/kg

 

 

 

Rohschinken, trocken-/nassgepökelt (3.1);

en soortgelijke producten

Jellied veal and brisket (3.2)

 

50 mg/kg

E 251

E 252

Natrium- nitraat (6)

Kalium-nitraat (6)

Niet-warmtebehandelde vleesproducten

150 mg/kg

 

 

 

Traditionele in een pekelbad gezouten vleesproducten (1):

 

 

 

 

Kylmäsavustettu poronliha;

Kallrokt renkött (1.4);

300 mg/kg

 

 

 

Wiltshire bacon en Wiltshire ham (1.1);

Entremeada, entrecosto, chispe, orelheira e cabeça (salgados), en

Toucinho fumado (1.2);

Rohschinken nassgepökelt (1.6);

en soortgelijke producten

 

250 mg/kg

 

 

Bacon, Filet de bacon (1.5);

en soortgelijke producten

 

250 mg/kg indien geen E 249 of E 250 is toegevoegd

 

 

Cured tongue (1.3)

 

10 mg/kg

 

 

Traditioneel vervaardigde drooggezouten vleesproducten (2):

Dry cured bacon en Dry cured ham (2.1);

Jamón curado, paleta curada, lomo embuchado y cecina (2.2);

 

250 mg/kg

 

 

Presunto, presunto da pá en paio do lombo (2.3);

Rohschinken trockengepökelt (2.5); en soortgelijke producten

 

 

 

 

Jambon sec, jambon sel sec et autres pièces maturées séchées similaires (2.4)

 

250 mg/kg indien geen E 249 of E 250 is toegevoegd

 

 

Overige traditioneel vervaardigde gezouten of gedroogde vleesproducten (3):

Rohwürste (Salami en Kantwurst) (3.3);

300 mg/kg (indien geen E 249 of E 250 is toegevoegd)

 

 

 

Rohschinken, trocken-/nassgepökelt (3.1);

en soortgelijke producten

 

250 mg/kg

 

 

Salchichón y chorizo tradicionales de larga curación (3.4);

Saucissons secs (3.6);

en soortgelijke producten

250 mg/kg

(indien geen E 249 of E 250 is toegevoegd)

 

 

 

Jellied veal and brisket (3.2);

 

10 mg/kg

 

 

Harde, halfharde en halfzachte kaas

150 mg/kg in de kaasmelk of gelijkwaardig gehalte indien toegevoegd na verwijdering van wei en toevoeging van water

 

 

 

Analogen op basis van zuivelproducten

 

 

Gepekelde haring en sprot

500 mg/kg

 

1

De vleesproducten worden in een pekeloplossing van nitrieten en/of nitraten, zout en andere bestanddelen gedompeld. Deze vleesproducten kunnen verdere behandelingen ondergaan, bijvoorbeeld worden gerookt.

1.1

Het vlees wordt ingespoten met een pekeloplossing en vervolgens gedurende drie à tien dagen in een pekelbad gezouten. De bij onderdompeling gebruikte pekeloplossing omvat microbiologische startculturen.

1.2

Zouten in een pekelbad gedurende drie à vijf dagen. Product heeft geen hittebehandeling ondergaan en heeft een hoge wateractiviteit.

1.3

In een pekelbad gezouten gedurende ten minste vier dagen en voorgekookt.

1.4

Het vlees wordt ingespoten met een pekeloplossing, gevolgd door zouten in een pekelbad. De pekeltijd bedraagt 14 à 21 dagen, daarna rijping (koudroken) gedurende vier à vijf weken.

1.5

Het vlees wordt in een pekelbad gezouten gedurende vier à vijf dagen bij 5‐7 oC, waarna het rijpt gedurende normaliter 24 à 40 uur bij 22 oC, eventueel wordt het gerookt gedurende 24 uur bij 20-25 oC en wordt bewaard gedurende drie à zes weken bij 12-14 oC.

1.6

De pekeltijd is, afhankelijk van de vorm en het gewicht van de vleesstukken, ongeveer 2 dagen/kg gevolgd door stabilisatie/rijping.

2

Bij droogzouten wordt de buitenkant van het vlees (droog) ingewreven met een pekelmengsel dat nitrieten en/of nitraten, zout en andere bestanddelen bevat, gevolgd door stabilisatie/rijping. Deze vleesproducten kunnen verdere behandelingen ondergaan, bijvoorbeeld worden gerookt.

2.1

Droogzouten gevolgd door rijping gedurende ten minste vier dagen.

2.2

Droogzouten met een stabilisatieperiode van ten minste tien dagen en een rijpingsperiode van ten minste 45 dagen.

2.3

Droogzouten gedurende 10 à 15 dagen, gevolgd door een stabilisatieperiode van 30 à 45 dagen en een rijpingsperiode van ten minste twee maanden.

2.4

Droogzouten gedurende drie dagen + één dag/kg, gevolgd door een week bewaring na het zouten en een verouderings-/rijpingsperiode van 45 dagen tot 18 maanden.

2.5

De pekeltijd, afhankelijk van de vorm en het gewicht van de vleesstukken, is ongeveer 10 tot 14 dagen/kg gevolgd door stabilisatie/rijping.

3

Combinatie van zouten in een pekelbad en droogzouten, of waarbij nitrieten en/of nitraten bestanddeel zijn van een samengesteld product of waarbij de pekeloplossing in het product wordt ingespoten voordat het wordt gekookt. Deze producten kunnen verdere behandelingen ondergaan, bijvoorbeeld worden gerookt.

3.1

Combinatie van droogzouten en zouten in een pekelbad (zonder inspuiten van pekeloplossing). De rooktijd afhankelijk van de vorm en het gewicht van de vleesstukken, is ongeveer 14 tot 35 dagen/kg gevolgd door stabilisatie/rijping.

3.2

Het vlees wordt ingespoten met een pekeloplossing en vervolgens, na ten minste twee dagen, gekookt in kokend water gedurende ten hoogste 3 uur.

3.3

Het product is gedurende ten minste vier weken gerijpt met een water/proteïne-verhouding van minder dan 1,7.

3.4

Rijping gedurende ten minste 30 dagen.

3.5

Het gedroogde product wordt gekookt bij 70 oC, waarna het gedurende acht à twaalf dagen wordt gedroogd en gerookt. Gefermenteerd product, onderworpen aan een fermentatieproces van 14 à 30 dagen in drie fasen, waarna het wordt gerookt.

3.6

Gedroogde gefermenteerde rauwe worst zonder toevoeging van nitrieten. Het product wordt gefermenteerd bij een temperatuur van 18-22 oC of lager (10-12 oC) en ondergaat vervolgens gedurende ten minste drie weken een verouderings‐/rijpingsproces. Het product heeft een water/proteïne-verhouding van minder dan 1,7.”;

d)

deel D wordt als volgt gewijzigd:

i)

de noot wordt vervangen door: „Het teken * in de tabel wijst op de evenredigheidsregel: als combinaties van gallaten, TBHQ, BHA en BHT worden gebruikt, moeten de afzonderlijke gehaltes evenredig verminderd worden.”;

ii)

rij E 310-E 321 en rij E 310-E 320 worden vervangen door:

„E 310

Propylgallaat

Vetten en oliën voor professionele bereiding van warmtebehandelde levensmiddelen

200* (gallaten, TBHQ en BHA, alleen of in combinatie)

E 311

Octylgallaat

Bakolie en -vet, behalve olie van afvallen van olijven

100* (BHT)

E 312

Dodecylgallaat

 

 

E 319

Tert-butylhydrochinon

(TBHQ)

Reuzel, visolie, rundvlees-, pluimvee- en schapenvet

beide uitgedrukt per kg vet

E 320

Butylhydroxyanisol

(BHA)

Cakemixen

Snacks op basis van granen

Melkpoeder voor automaten

200 (gallaten, TBHQ en BHA, alleen of in combinatie)

E 321

Butylhydroxytolueen

(BHT)

Gedehydrateerde soep en bouillon

Sauzen

Gedehydrateerd vlees

Verwerkte noten

Voorgekookte granen

uitgedrukt per kg vet

 

 

Pikante sauzen en kruidenbereidingen

200 (gallaten en BHA, alleen of in combinatie) uitgedrukt per kg vet

 

 

Gedehydrateerde aardappelen

25 (gallaten, TBHQ en BHA, alleen of in combinatie)

Kauwgom

Voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG

400 (gallaten, TBHQ, BHT en BHA, alleen of in combinatie)

Etherische oliën

1 000 (gallaten, TBHQ en BHA, alleen of in combinatie)

Andere aroma's dan etherische oliën

100* (gallaten, alleen of in combinatie)

200* TBHQ, BHA, alleen of in combinatie)”;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

„E 586

4-Hexylresorcinol

Verse, bevroren en diepgevroren schaaldieren

2 mg/kg restgehalte in vlees van schaaldieren”.

4)

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

rij E 385 wordt vervangen door:

„E 385

Calciumdinatrium-ethyleendiaminetetra-acetaat (Calciumdinatrium EDTA)

Geëmulgeerde sauzen

75 mg/kg

 

 

Peulvruchten, groenten, paddestoelen en artisjokken, in glas of blik

250 mg/kg

 

 

Schaal- en weekdieren, in glas of blik

75 mg/kg

 

 

Vis, in glas of blik

75 mg/kg

 

 

Smeerbare vetproducten als omschreven in de bijlagen B en C bij Verordening (EG) nr. 2991/94 (7), met een vetgehalte van 41 % of minder

100 mg/kg

 

 

Bevroren en diepgevroren schaaldieren

75 mg/kg

 

 

Libamáj, egészben és tömbben

250 mg/kg

b)

na rij E 967 wordt de volgende rij ingevoegd:

„E 968

Erytritol

Levensmiddelen in het algemeen (uitgezonderd dranken en de in artikel 2, lid 3, genoemde levensmiddelen)

quantum satis

 

 

Bevroren en diepgevroren onbewerkte vis, schaaldieren, weekdieren en koppotigen

quantum satis

 

 

Likeur

quantum satis

 

 

 

Niet als zoetstof”;

c)

de volgende rij wordt toegevoegd:

„E 426

Hemicellulose van soja

Dranken op basis van zuivelproducten bestemd voor de detailhandel

5 g/l

 

 

Voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG

1,5 g/l

 

 

Geëmulgeerde sauzen

30 g/l

 

 

Voorverpakte fijne bakkerijproducten bestemd voor de detailhandel

10 g/kg

 

 

Voorverpakte kant-en-klare oriëntaalse deegwaren bestemd voor de detailhandel

10 g/kg

 

 

Voorverpakte kant-en-klare rijst bestemd voor de detailhandel

10 g/kg

 

 

Voorverpakte en verwerkte aardappel- en rijstproducten (met inbegrip van bevroren, diepgevroren, gekoelde en gedroogde bewerkte producten) bestemd voor de detailhandel

10 g/kg

 

 

Gedehydrateerde, geconcentreerde, bevroren en diepgevroren eiproducten

10 g/kg

 

 

Geleiproducten, met uitzondering van geleiproducten in minicups

10 g/kg”;

d)

in rij E 468 worden de woorden „Vaste voedingssupplementen” vervangen door „Voedingssupplementen zoals omschreven in Richtlijn 2002/46/EG in vaste vorm”;

e)

in rij E 338 tot en met E 452 wordt het woord „Voedingssupplementen” vervangen door de woorden „Voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG”;

f)

in rij E 405, rij E 416, rij E 432 tot en met E 436, rij E 473 en E 474, rij E 475, rij E 491 tot en met E 495, rij E 551 tot en met E 559 en rij E 901 tot en met E 904 worden de woorden „Voedingssupplementen” vervangen door „Voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG”;

g)

in rij E 1201 en E 1202 worden de woorden „Voedingssupplementen voor dieetvoeding in tablet- of drageevorm” vervangen door de woorden „Voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG in tablet- of drageevorm”;

h)

in rij E 405, rij E 432 tot en met E 436, rij E 473 en E 474, rij E 475, rij E 477, rij E 481 en E 482, en rij E 491 tot en met E 495, worden de woorden „dieetvoeding voor medisch gebruik” vervangen door „Dieetvoeding voor medisch gebruik zoals omschreven in Richtlijn 1999/21/EG”;

i)

rij E 1505-E 1520 wordt vervangen door:

„E 1505

Triethylcitraat

Aroma's

3 g/kg uit alle bronnen in levensmiddelen zoals deze worden verbruikt of zoals gereconstitueerd volgens de aanwijzingen van de fabrikant; afzonderlijk of in combinatie. Bij dranken, met uitzondering van roomlikeur, bedraagt het toegestane maximumconcentratie van E 1520 1 g/l.”;

E 1517

Glyceroldiacetaat (diacetine)

 

 

E 1518

Glyceroltriacetaat (triacetine)

 

 

E 1520

Propaan-1,2-diol (propyleenglycol)

j)

de volgende rijen worden toegevoegd:

„E 1204

Pullulan

Voedingssupplementen, als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG, in capsule- of tabletvorm

quantum satis

Microproducten van suikerwerk ter verfrissing van de adem in de vorm van laagjes

quantum satis

E 1452

Zetmeel-aluminium-octenyl-succinaat

Ingekapselde vitaminepreparaten in voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG

35 g/kg in voedingssupplement”.

5)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

na rij E 967 wordt de volgende rij ingevoegd:

„E 968

Erytritol”;

 

b)

na rij E 466 wordt de volgende rij ingevoegd:

„E 462

Ethylcellulose”;

 

c)

aan de derde kolom van rij E 551 en E 552 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor E 551: in E 171 Titaandioxide en E 172 IJzeroxiden en -hydroxiden (maximaal 90 % in verhouding tot het pigment).”.

6)

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste, tweede en derde alinea van de opmerkingen wordt het woord „bijvoedingsmiddelen” vervangen door „bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding”;

b)

in deel 3 in de titel, in rij E 170 tot en met E 526, rij E 500, E 501 en E 503, rij E 338, rij E 410 tot en met E 440, rij E 1404 tot en met E 1450 en rij E 1451 wordt het woord „bijvoedingsmiddelen” vervangen door „bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding”;

c)

in deel 4 wordt na rij E 472c het volgende toegevoegd:

„E 473

Vetzuren veresterd met sucrose

120 mg/l

Gehydrolyseerde eiwitten, peptiden en aminozuren”.


(1)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).”;

(2)  Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie (PB L 91 van 7.4.1999, blz. 29).”;

(3)  In eetbare delen.”;

(4)  

(x)

Nitriet met de vermelding „voor gebruik in voeding” mag alleen vermengd met zout of met een zoutvervanger verkocht worden.

(5)  

(y)

Een Fo-waarde 3 staat gelijk met verhitting gedurende 3 minuten bij 121 oC (vermindering van de bacteriële verontreiniging van een miljard sporen per 1 000 blikken tot één spore per 1 000 blikken).

(6)  

(z)

In sommige warmtebehandelde vleesproducten kunnen nitraten aanwezig zijn die voortkomen uit de natuurlijke omzetting van nitrieten in nitraten in een zuurarme omgeving.

1

De vleesproducten worden in een pekeloplossing van nitrieten en/of nitraten, zout en andere bestanddelen gedompeld. Deze vleesproducten kunnen verdere behandelingen ondergaan, bijvoorbeeld worden gerookt.

1.1

Het vlees wordt ingespoten met een pekeloplossing en vervolgens gedurende drie à tien dagen in een pekelbad gezouten. De bij onderdompeling gebruikte pekeloplossing omvat microbiologische startculturen.

1.2

Zouten in een pekelbad gedurende drie à vijf dagen. Product heeft geen hittebehandeling ondergaan en heeft een hoge wateractiviteit.

1.3

In een pekelbad gezouten gedurende ten minste vier dagen en voorgekookt.

1.4

Het vlees wordt ingespoten met een pekeloplossing, gevolgd door zouten in een pekelbad. De pekeltijd bedraagt 14 à 21 dagen, daarna rijping (koudroken) gedurende vier à vijf weken.

1.5

Het vlees wordt in een pekelbad gezouten gedurende vier à vijf dagen bij 5‐7 oC, waarna het rijpt gedurende normaliter 24 à 40 uur bij 22 oC, eventueel wordt het gerookt gedurende 24 uur bij 20-25 oC en wordt bewaard gedurende drie à zes weken bij 12-14 oC.

1.6

De pekeltijd is, afhankelijk van de vorm en het gewicht van de vleesstukken, ongeveer 2 dagen/kg gevolgd door stabilisatie/rijping.

2

Bij droogzouten wordt de buitenkant van het vlees (droog) ingewreven met een pekelmengsel dat nitrieten en/of nitraten, zout en andere bestanddelen bevat, gevolgd door stabilisatie/rijping. Deze vleesproducten kunnen verdere behandelingen ondergaan, bijvoorbeeld worden gerookt.

2.1

Droogzouten gevolgd door rijping gedurende ten minste vier dagen.

2.2

Droogzouten met een stabilisatieperiode van ten minste tien dagen en een rijpingsperiode van ten minste 45 dagen.

2.3

Droogzouten gedurende 10 à 15 dagen, gevolgd door een stabilisatieperiode van 30 à 45 dagen en een rijpingsperiode van ten minste twee maanden.

2.4

Droogzouten gedurende drie dagen + één dag/kg, gevolgd door een week bewaring na het zouten en een verouderings-/rijpingsperiode van 45 dagen tot 18 maanden.

2.5

De pekeltijd, afhankelijk van de vorm en het gewicht van de vleesstukken, is ongeveer 10 tot 14 dagen/kg gevolgd door stabilisatie/rijping.

3

Combinatie van zouten in een pekelbad en droogzouten, of waarbij nitrieten en/of nitraten bestanddeel zijn van een samengesteld product of waarbij de pekeloplossing in het product wordt ingespoten voordat het wordt gekookt. Deze producten kunnen verdere behandelingen ondergaan, bijvoorbeeld worden gerookt.

3.1

Combinatie van droogzouten en zouten in een pekelbad (zonder inspuiten van pekeloplossing). De rooktijd afhankelijk van de vorm en het gewicht van de vleesstukken, is ongeveer 14 tot 35 dagen/kg gevolgd door stabilisatie/rijping.

3.2

Het vlees wordt ingespoten met een pekeloplossing en vervolgens, na ten minste twee dagen, gekookt in kokend water gedurende ten hoogste 3 uur.

3.3

Het product is gedurende ten minste vier weken gerijpt met een water/proteïne-verhouding van minder dan 1,7.

3.4

Rijping gedurende ten minste 30 dagen.

3.5

Het gedroogde product wordt gekookt bij 70 oC, waarna het gedurende acht à twaalf dagen wordt gedroogd en gerookt. Gefermenteerd product, onderworpen aan een fermentatieproces van 14 à 30 dagen in drie fasen, waarna het wordt gerookt.

3.6

Gedroogde gefermenteerde rauwe worst zonder toevoeging van nitrieten. Het product wordt gefermenteerd bij een temperatuur van 18-22 oC of lager (10-12 oC) en ondergaat vervolgens gedurende ten minste drie weken een verouderings‐/rijpingsproces. Het product heeft een water/proteïne-verhouding van minder dan 1,7.”;

(7)  PB L 316 van 9.12.1994, blz. 2.”;


BIJLAGE II

De bijlage bij Richtlijn 94/35/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de eerste kolom van rij E 420 tot en met E 967 wordt „E 968” toegevoegd.

2)

In de tweede kolom van rij E 420 tot en met E 967 wordt „Erytritol” toegevoegd.


26.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/23


RICHTLIJN 2006/54/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juli 2006

betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 141, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelendolgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (3) en Richtlijn 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (4) zijn in belangrijke mate gewijzigd (5). Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (6) en Richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (7) omvatten ook bepalingen met het oog op de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Aangezien verdere wijzigingen in deze richtlijnen worden aangebracht, moeten deze worden herschikt om meer duidelijkheid te scheppen en om de voornaamste bepalingen op dit gebied alsook een aantal ontwikkelingen die voortvloeien uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) in één tekst samen te voegen.

(2)

Gelijkheid van mannen en vrouwen is een fundamenteel beginsel van het Gemeenschapsrecht krachtens artikel 2 en artikel 3, lid 2, van het Verdrag en de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Deze verdragsbepalingen schrijven voor dat gelijkheid van mannen en vrouwen een „taak” is en een „doel” is van de Gemeenschap en zij leggen de positieve verplichting op deze gelijkheid bij elk optreden te bevorderen.

(3)

Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de reikwijdte van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen niet kan worden beperkt tot het verbieden van discriminatie verband houdend met het behoren tot het ene dan wel het andere geslacht. Gelet op haar doelstelling en op de aard van de rechten die zij beoogt te beschermen, geldt het beginsel ook voor discriminatie die berust op de geslachtsverandering van een persoon.

(4)

Artikel 141, lid 3, van het Verdrag vormt nu een specifieke rechtsgrond voor de vaststelling van communautaire maatregelen om de toepassing te waarborgen van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling in arbeid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid of arbeid van gelijke waarde.

(5)

De artikelen 21 en 23 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie verbieden eveneens elke discriminatie op grond van geslacht en leggen het recht op gelijke behandeling van mannen en vrouwen vast op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning.

(6)

Intimidatie en seksuele intimidatie zijn strijdig met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en worden voor de toepassing van deze richtlijn als discriminatie op grond van geslacht aangemerkt. Deze vormen van discriminatie doen zich niet alleen op de werkplek voor, maar ook bij de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotie. Zij moeten derhalve worden verboden en worden onderworpen aan doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties.

(7)

In dit verband dienen werkgevers en verantwoordelijken voor de beroepsopleiding te worden aangemoedigd om maatregelen te nemen ter bestrijding van elke vorm van discriminatie op grond van geslacht en in het bijzonder om preventieve maatregelen te nemen tegen intimidatie en seksuele intimidatie op de werkplek en bij de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotie, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk.

(8)

Het in artikel 141 van het Verdrag vastgelegde en in de jurisprudentie van het Hof van Justitie consequent bevestigde beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid vormt een belangrijk aspect van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en is een wezenlijk en onontbeerlijk onderdeel van het„acquis communautaire”, met inbegrip van de jurisprudentie van het Hof, op het gebied van discriminatie op basis van geslacht. Daarom moet de implementatie ervan nader worden geregeld.

(9)

Overeenkomstig de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dient, om uit te maken of werknemers gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten, te worden nagegaan of deze werknemers, gelet op een reeks van factoren waaronder de aard van het werk, de opleiding en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden.

(10)

Het Hof van Justitie heeft bepaald dat in bepaalde omstandigheden het beginsel van gelijke beloning niet beperkt is tot situaties waarin mannen en vrouwen voor dezelfde werkgever werken.

(11)

De lidstaten dienen samen met de sociale partners het probleem van de blijvende genderspecifieke loonverschillen en de nog steeds duidelijke segregatie tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt aan te pakken door middel van flexibele arbeidstijdregelingen, die zowel mannen als vrouwen in staat stellen gezin en werk beter te combineren. Dit kan ook adequate regelingen omvatten voor ouderschapsverlof, dat door beide ouders kan worden genomen, en toegankelijke en betaalbare kinderopvang en zorg voor afhankelijke personen.

(12)

Er moeten specifieke maatregelen worden vastgesteld om de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen te verzekeren in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid en om de werkingssfeer ervan duidelijker te omschrijven.

(13)

Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 17 mei 1990 in zaak C‐262/88 (8), bepaald dat alle vormen van bedrijfspensioenen een element van de beloning vormen in de zin van artikel 141 van het Verdrag.

(14)

Hoewel socialezekerheidsuitkeringen niet onder het begrip beloning in de zin van artikel 141 van het Verdrag vallen, is nu duidelijk komen vast te staan dat een pensioenregeling voor ambtenaren binnen de werkingssfeer van het beginsel van gelijke beloning vallen indien de uitkeringen uit hoofde van de regeling aan de werknemers worden betaald op grond van hun arbeidsverhouding met de overheid, niettegenstaande het feit dat deze regeling deel uitmaakt van een algemene wettelijke regeling. Volgens de arresten van het Hof van Justitie in zaak C-7/93 (9), en zaak C-351/00 (10), wordt aan deze voorwaarde voldaan indien de pensioenregeling slechts geldt voor een specifieke categorie van werknemers en de uitkeringen rechtstreeks afhankelijk zijn van het aantal dienstjaren en worden berekend op basis van het eindloon van de ambtenaar. Voor alle duidelijkheid moet dit in een specifieke bepaling worden vastgesteld.

(15)

Het Hof van Justitie heeft bevestigd dat, terwijl de bijdragen van mannelijke en vrouwelijke werknemers aan een pensioenregeling met vaststaande uitkeringsniveaus onder artikel 141 van het Verdrag vallen, de ongelijkheid van de werkgeverspremies, betaald in het kader van een door kapitalisatie gefinancierde bedrijfspensioenregeling met vaststaande uitkeringsniveaus uit hoofde van het gebruik van naar geslacht verschillende actuariële factoren niet in het licht van diezelfde bepaling kan worden beoordeeld.

(16)

In het geval van door kapitalisatie gefinancierde regelingen met vaststaande uitkeringsniveaus, kunnen bijvoorbeeld bepaalde elementen (zoals omzetting in kapitaal van een deel van het periodiek pensioen, overdracht van pensioenrechten, een pensioen dat in ruil voor afstand van een deel van het pensioen kan worden omgezet ten gunste van een rechtverkrijgende, een verlaagd pensioen wanneer de werknemer kiest voor vervroegde uittreding) ongelijk zijn voorzover het verschil tussen de bedragen het gevolg is van het gebruik van naar geslacht verschillende actuariële factoren bij de tenuitvoerlegging van de financiering van de regeling.

(17)

Volgens vaste rechtspraak mogen uitkeringen uit hoofde van een ondernemings- of sectoriële regeling inzake sociale zekerheid niet als beloning worden beschouwd voorzover zij kunnen worden toegerekend aan tijdvakken van arbeid vóór 17 mei 1990, behalve in het geval van werknemers of hun rechtverkrijgenden die vóór die datum een rechtsvordering of een naar geldend nationaal recht daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingesteld. Daarom moet de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling dienovereenkomstig worden beperkt.

(18)

Overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie heeft het Barber-protocol (11) geen enkele invloed op het recht op aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling, en geldt de beperking in de tijd van de werking van het arrest van 17 mei 1990 in zaak C‐262/88 niet voor het recht op aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de nationale regels betreffende de in het nationale recht geldende beroepstermijnen kunnen worden tegengeworpen aan werknemers die hun recht op aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling doen gelden, mits deze regels voor dit soort vorderingen niet ongunstiger zijn dan voor soortgelijke nationale vorderingen en zij het in de praktijk niet onmogelijk maken om het aan het Gemeenschapsrecht ontleende recht uit te oefenen. Het Hof heeft er tevens op gewezen dat een werknemer zich evenwel niet op grond van het feit dat hij met terugwerkende kracht aanspraak kan maken op aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling, kan onttrekken aan de betaling van de op de betrokken periode van aansluiting betrekking hebbende premie.

(19)

Voor de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep is het essentieel dat voor een gelijke toegang tot het arbeidsproces en de daarvoor vereiste beroepsopleiding wordt gezorgd. Elke uitzondering op dit beginsel moet daarom beperkt blijven tot die beroepsactiviteiten die ertoe noodzaken dat een persoon van een bepaald geslacht de arbeid verricht wegens de aard van de beroepsactiviteiten of de context waarin ze worden verricht, mits het nagestreefde doel legitiem is en aan het evenredigheidsbeginsel voldoet.

(20)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. Maatregelen in de zin van artikel 141, lid 4, van het Verdrag, kunnen bestaan uit het lidmaatschap van of de voortzetting van de activiteiten van organisaties of vakverenigingen die als belangrijkste doelstelling hebben de bevordering in de praktijk van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen.

(21)

Het discriminatieverbod mag geen afbreuk doen aan de handhaving of vaststelling van maatregelen die zijn bedoeld om de nadelen die een groep personen van een bepaald geslacht ondervindt, te voorkomen of te compenseren. Deze maatregelen kunnen organisaties van personen van een bepaald geslacht toestaan, mits deze als hoofddoelstelling hebben aan de bijzondere behoeften van deze personen tegemoet te komen en de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

(22)

Om overeenkomstig artikel 141, lid 4, van het Verdrag volledige gelijkheid in de praktijk tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven te verzekeren, belet het beginsel van gelijke behandeling niet dat de lidstaten maatregelen handhaven of aannemen waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit voor het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren. Gezien de huidige situatie en gelet op Verklaring nr. 28 bij het Verdrag van Amsterdam dienen de lidstaten in de eerste plaats te streven naar verbetering van de situatie van vrouwen in het beroepsleven.

(23)

Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt duidelijk dat de ongunstige behandeling van een vrouw die verband houdt met zwangerschap of moederschap een directe discriminatie op grond van geslacht vormt. Een dergelijke behandeling moet daarom uitdrukkelijk onder deze richtlijn vallen.

(24)

Het Hof van Justitie heeft ten aanzien van het beginsel van gelijke behandeling consequent de legitimiteit erkend van de bescherming van de biologische gesteldheid van vrouwen bij zwangerschap en moederschap alsook van maatregelen ter bescherming van het moederschap als een middel om tot werkelijke gelijkheid te komen. Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (12) en Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (13) dienen derhalve door onderhavige richtlijn onverlet te worden gelaten.

(25)

Omwille van de duidelijkheid moet ook een uitdrukkelijke bepaling worden opgenomen ter bescherming van de rechten inzake de arbeid van vrouwen met zwangerschapsverlof, met name hun recht terug te keren naar dezelfde of een gelijkwaardige functie, zonder dat hun zwangerschapsverlof nadelige gevolgen heeft voor hun arbeidsvoorwaarden, alsook hun recht te profiteren van alle verbeteringen in arbeidsvoorwaarden waar zij gedurende hun afwezigheid recht op zouden hebben gehad.

(26)

In de resolutie van de Raad en van de ministers van werkgelegenheid en sociaal beleid, in het kader van de Raad bijeen, van 29 juni 2000, betreffende de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan het beroeps- en gezinsleven (14) werden de lidstaten ertoe aangespoord te overwegen in hoeverre in hun rechtsorde aan mannelijke werknemers een individueel en niet-overdraagbaar recht op vaderschapsverlof kan worden toegekend, waarbij hun rechten met betrekking tot arbeid onaangetast blijven.

(27)

Vergelijkbare overwegingen gelden voor de toekenning door lidstaten aan vrouwen en mannen van een individueel en niet-overdraagbaar recht op adoptieverlof. Het wordt aan de lidstaten overgelaten te bepalen of zij een dergelijk recht op vaderschaps- en/of adoptieverlof willen toekennen en tevens de voorwaarden hiervoor te bepalen, met uitzondering van ontslag en terugkeer naar de werkplek, die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

(28)

De lidstaten moeten passende maatregelen treffen om het beginsel van gelijke behandeling effectief te doen toepassen.

(29)

Voor een effectieve toepassing van het beginsel van gelijke behandeling is het essentieel dat de nodige gerechtelijke en administratieve procedures voorhanden zijn om de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven.

(30)

Voor een effectieve handhaving van het beginsel van gelijke behandeling is het van groot belang dat regels voor de bewijslast worden vastgesteld. Zoals het Hof van Justitie heeft geoordeeld, moet derhalve worden bepaald dat de bewijslast bij de verweerder wordt gelegd indien er sprake is van kennelijke discriminatie, behalve in procedures waarin de rechter of een andere bevoegde nationale instantie de feiten moet onderzoeken. Wel moet worden verduidelijkt dat de beoordeling van de feiten die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, blijft toekomen aan de relevante nationale instantie, overeenkomstig de nationale wetgeving of praktijk. Voorts behouden de lidstaten het recht om in alle fasen van de procedures een voor de eiser gunstigere bewijsregeling in te voeren.

(31)

Om het beschermingsniveau dat deze richtlijn biedt, verder te verbeteren, dienen verenigingen, organisaties en andere rechtspersonen de bevoegdheid te krijgen om, naargelang hetgeen de lidstaten bepalen, namens of ten behoeve van een eiser een procedure aanhangig te maken, onverminderd de nationale procedureregels betreffende vertegenwoordiging en verdediging.

(32)

Gelet op het fundamentele karakter van het recht op effectieve rechtsbescherming moet ervoor worden gezorgd dat werknemers ook na beëindiging van de betrekking die aanleiding heeft gegeven tot een vermeende inbreuk op het beginsel van gelijke behandeling, recht blijven hebben opdeze bescherming. Een werknemer die een uit hoofde van deze richtlijn beschermd persoon verdedigt, of voor deze persoon getuigt, dient recht te hebben op dezelfde bescherming.

(33)

Het Hof van Justitie heeft duidelijk bepaald dat het beginsel van gelijke behandeling, om effectief te zijn, impliceert dat de vergoeding die voor een inbreuk wordt toegekend in verhouding moet staan tot de geleden schade. Daarom mag niet worden toegestaan dat vooraf een maximumbedrag voor compensatie wordt vastgesteld behalve wanneer de werkgever kan aantonen dat de enige schade die door een sollicitant als gevolg van discriminatie in de zin van deze richtlijn is geleden, bestaat in de weigering om zijn/haar sollicitatie in aanmerking te nemen.

(34)

Om de effectieve toepassing van het beginsel van gelijke behandeling te bevorderen, dienen de lidstaten de dialoog tussen de sociale partners en, binnen het kader van de nationale praktijk, met de niet-gouvernementele organisaties te bevorderen.

(35)

De lidstaten dienen voor inbreuken op de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen.

(36)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(37)

Om de oorzaken van de uiteenlopende behandeling van mannen en vrouwen bij kwesties inzake arbeid en beroep beter te begrijpen, dienen vergelijkbare statistieken uitgesplitst naar geslacht verder te worden ontwikkeld, geanalyseerd en ter beschikking gesteld op de geëigende niveaus.

(38)

Gelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake arbeid en beroep kan niet beperkt worden tot wettelijke maatregelen. De Europese Unie en de lidstaten moeten het proces van bewustwording van het probleem van loondiscriminatie en de verandering van de publieke opvatting blijven stimuleren en daarbij zoveel mogelijk alle betrokken krachten op openbaar en particulier niveau betrekken. Hierbij kan de dialoog tussen de sociale partners een belangrijke rol spelen.

(39)

De verplichting om deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, moet beperkt blijven tot de bepalingen die een materiële wijziging ten opzichte van de eerdere richtlijnen inhouden. De verplichting om de bepalingen die materieel ongewijzigd zijn gebleven, om te zetten, vloeit voort uit de eerdere richtlijnen.

(40)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.

(41)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (15) worden de lidstaten ertoe aangemoedigd voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Doel van deze richtlijn is het verzekeren van de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

Daartoe worden bepalingen vastgesteld betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op:

a)

de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotie, en tot beroepsopleiding;

b)

arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning;

c)

ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid.

Deze richtlijn omvat ook bepalingen die beogen dat dit beginsel door de vaststelling van passende procedures effectiever wordt toegepast.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„directe discriminatie”: wanneer iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;

b)

„indirecte discriminatie”: wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn;

c)

„intimidatie”: wanneer er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met het geslacht van een persoon en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;

d)

„seksuele intimidatie”: wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd;

e)

„beloning”: het gewone basis- of minimumloon of -salaris en alle overige voordelen in geld of in natura die de werknemer direct of indirect, uit hoofde van zijn dienstbetrekking, van zijn werkgever ontvangt;

f)

„ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid”: regelingen die niet vallen onder Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid en (16) tot doel hebben aan de werknemers of zelfstandigen uit een onderneming, een groep ondernemingen, een tak van de economie of één of meer bedrijfstakken omvattende sector, prestaties te verstrekken in aanvulling op de prestaties uit hoofde van de wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid of in de plaats daarvan, ongeacht of aansluiting bij deze regelingen verplicht is of vrijwillig.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn omvat discriminatie:

a)

intimidatie en seksuele intimidatie, alsook een minder gunstige behandeling op grond van het feit dat iemand zulk gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat;

b)

een opdracht tot het discrimineren van personen op grond van geslacht;

c)

elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van Richtlijn 92/85/EEG.

Artikel 3

Positieve maatregelen

De lidstaten kunnen maatregelen in de zin van artikel 141, lid 4, van het Verdrag, handhaven of aannemen om volledige gelijkheid in de praktijk tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven te waarborgen.

TITEL II

SPECIFIEKE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Gelijke beloning

Artikel 4

Discriminatieverbod

Voor gelijke arbeid of voor arbeid waaraan gelijke waarde wordt toegekend, moet directe en indirecte discriminatie op grond van geslacht ten aanzien van alle elementen en voorwaarden van beloning worden afgeschaft.

In het bijzonder, wanneer voor de vaststelling van de beloning gebruik wordt gemaakt van een systeem van werkclassificatie, moet dit systeem berusten op criteria die voor mannelijke en vrouwelijke werknemers hetzelfde zijn, en zodanig zijn opgezet dat elke discriminatie op grond van geslacht is uitgesloten.

HOOFDSTUK 2

Gelijke behandeling in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid

Artikel 5

Discriminatieverbod

Onverminderd artikel 4 is iedere vorm van directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid verboden, in het bijzonder met betrekking tot:

a)

het toepassingsgebied van dergelijke regelingen en de voorwaarden voor de toelating tot deze regelingen;

b)

de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening;

c)

de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op prestaties.

Artikel 6

Personele werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de beroepsbevolking, met inbegrip van zelfstandigen, van personen wier arbeid is onderbroken door ziekte, moederschap, ongeval of onvrijwillige werkloosheid, en van werkzoekenden, op gepensioneerde of invalide werknemers, alsmede op hun rechtverkrijgenden, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk.

Artikel 7

Materiële werkingssfeer

1.   Dit hoofdstuk is van toepassing op:

a)

ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid die bescherming bieden tegen de volgende eventualiteiten:

i)

ziekte,

ii)

invaliditeit,

iii)

ouderdom, met inbegrip van vervroegde uittreding,

iv)

arbeidsongevallen en beroepsziekten,

v)

werkloosheid;

b)

ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid die voorzien in andere sociale prestaties in natura of in geld, en met name prestaties aan nagelaten betrekkingen en gezinsbijslagen, indien deze prestaties voordelen vormen die de werkgever aan de werknemer uit hoofde van diens dienstbetrekking betaalt.

2.   Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op pensioenregelingen voor een bijzondere categorie van werknemers zoals ambtenaren, indien de uitkering uit hoofde van de regeling wordt betaald op grond van de dienstbetrekking met de overheidswerkgever. Het feit dat een dergelijke regeling deel uitmaakt van een algemene wettelijke regeling, doet daar geen afbreuk aan.

Artikel 8

Uitsluitingen van de materiële werkingssfeer

1.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

a)

individuele overeenkomsten van zelfstandigen,

b)

regelingen voor zelfstandigen die slechts één lid tellen,

c)

in het geval van werknemers, verzekeringsovereenkomsten waarbij de werkgever geen partij is,

d)

de facultatieve bepalingen van de ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid die de deelnemers individueel worden aangeboden teneinde hun

i)

hetzij aanvullende prestaties,

ii)

hetzij de keuze van het tijdstip waarop de normale prestaties voor zelfstandigen zullen ingaan of de keuze tussen verscheidene prestaties te waarborgen;

e)

ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid waarin de prestaties worden gefinancierd door middel van bijdragen die door de werknemers op vrijwillige basis worden betaald.

2.   Het bepaalde in dit hoofdstuk belet niet dat een werkgever aan personen die reeds de pensioengerechtigde leeftijd voor toekenning van een pensioen uit hoofde van een ondernemings- of sectoriële regeling hebben bereikt, maar die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd voor toekenning van een ouderdomspensioen uit hoofde van een wettelijke regeling inzake sociale zekerheid hebben bereikt, een aanvullend pensioenbedrag toekent dat tot doel heeft het bedrag van de prestaties in hun geheel gelijk te trekken tot of aan te passen aan het bedrag dat wordt uitgekeerd aan personen van het andere geslacht die in dezelfde situatie verkeren en die reeds de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, totdat de ontvangers van het aanvullend pensioenbedrag de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd bereiken.

Artikel 9

Voorbeelden van discriminatie

1.   Tot de bepalingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, moeten die worden gerekend welke, direct of indirect, van het geslacht uitgaan om:

a)

te bepalen welke personen aan een ondernemings- of sectoriële regeling inzake sociale zekerheid mogen deelnemen;

b)

te bepalen of verplicht dan wel vrijwillig aan een dergelijke regeling wordt deelgenomen;

c)

uiteenlopende regels vast te stellen ten aanzien van de leeftijd voor toetreding tot de regeling of ten aanzien van de minimumduur van arbeid of aansluiting bij de regeling om in aanmerking te komen voor de prestaties;

d)

behoudens voorzover bepaald onder h) en j), uiteenlopende regels vast te stellen met betrekking tot de terugbetaling van de bijdragen wanneer de aangeslotene uit de regeling treedt zonder te voldoen aan de voorwaarden die hem een uitgesteld recht op de prestaties op lange termijn waarborgen;

e)

uiteenlopende voorwaarden vast te stellen voor de toekenning van de prestaties of deze aan een van beide geslachten voor te behouden;

f)

uiteenlopende pensioenleeftijden op te leggen;

g)

het behoud of de verwerving van rechten te onderbreken gedurende de wettelijke of krachtens collectieve arbeidsovereenkomsten voorgeschreven en door de werkgever uitbetaalde perioden van moederschapsverlof of van verlof om gezinsredenen;

h)

uiteenlopende niveaus voor de prestaties vast te stellen, behoudens voorzover nodig om rekening te houden met naar geslacht verschillende actuariële berekeningsfactoren bij regelingen met vaststaande bijdragen; in het geval van door kapitalisatie gefinancierde regelingen met vaststaande uitkeringsniveaus kunnen bepaalde elementen ongelijk zijn voorzover het verschil tussen de bedragen het gevolg is van het gebruik van naar geslacht verschillende actuariële factoren bij de tenuitvoerlegging van de financiering van de regeling;

i)

uiteenlopende niveaus vast te stellen voor de bijdragen van werknemers;

j)

uiteenlopende niveaus vast te stellen voor de bijdragen van werkgevers, behalve:

i)

bij regelingen met vaststaande premies of bijdragen, indien wordt beoogd de hoogte van de op deze bijdragen gebaseerde pensioenprestaties voor beide geslachten gelijk te trekken of onderling aan te passen;

ii)

bij door kapitalisatie gefinancierde regelingen met vaststaande uitkeringsniveaus, indien de werkgeversbijdragen zijn bedoeld om de nodige financiële grondslag ter dekking van de uit deze uitkeringsniveaus voortvloeiende kosten aan te vullen;

k)

verschillende normen of uitsluitend voor de werknemers van een bepaald geslacht geldende normen vast te stellen, behoudens voorzover bepaald onder h) en j), met betrekking tot de garantie of het behoud van het recht op uitgestelde prestaties wanneer de aangeslotene de regeling verlaat.

2.   Wanneer de toekenning van onder dit hoofdstuk vallende uitkeringen aan de beheersorganen van de regeling wordt overgelaten, moeten deze het beginsel van de gelijke behandeling in acht nemen.

Artikel 10

Toepassing op zelfstandigen

1.   De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn opdat de bepalingen van de ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid voor zelfstandigen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling worden herzien en van kracht worden vanaf uiterlijk 1 januari 1993 of, in lidstaten die na die datum zijn toegetreden, vanaf de datum waarop Richtlijn 86/378/EEG op hun grondgebied van toepassing is geworden.

2.   Dit hoofdstuk belet niet dat de rechten en verplichtingen die verband houden met een periode van aansluiting bij een ondernemings- of sectoriële regeling inzake sociale zekerheid voor zelfstandigen die voorafging aan de herziening van deze regeling, blijven vallen onder de bepalingen van de regeling die van kracht waren tijdens de bedoelde periode.

Artikel 11

Mogelijkheid tot uitstel met betrekking tot zelfstandigen

In het geval van ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid voor zelfstandigen mogen de lidstaten de verplichte toepassing van het beginsel van gelijke behandeling uitstellen met betrekking tot:

a)

de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd voor de toekenning van het ouderdoms- of rustpensioen, alsmede de eventuele gevolgen daarvan voor andere prestaties, naar hun keuze:

i)

hetzij tot het tijdstip waarop die gelijke behandeling gerealiseerd is in de wettelijke regelingen,

ii)

hetzij uiterlijk totdat deze gelijke behandeling bij richtlijn wordt voorgeschreven;

b)

nabestaandenpensioenen, totdat het beginsel van de gelijke behandeling door het Gemeenschapsrecht wordt voorgeschreven in de wettelijke socialezekerheidsregelingen op dit gebied;

c)

de toepassing van artikel 9, lid 1, onder i), betreffende het gebruik van actuariële berekeningselementen, tot 1 januari 1999 of, in lidstaten die na die datum tot de Europese Unie zijn toegetreden, vanaf de datum waarop Richtlijn 86/378/EEG op hun grondgebied van toepassing is geworden.

Artikel 12

Terugwerkende kracht

1.   Iedere maatregel ter omzetting van dit hoofdstuk moet met betrekking tot werknemers alle prestaties uit hoofde van ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid omvatten die voor tijdvakken van arbeid na 17 mei 1990 zijn toegekend en heeft terugwerkende kracht tot die datum, behoudens de uitzondering ten gunste van werknemers of hun rechtverkrijgenden die vóór die datum een rechtsvordering of een naar geldend nationaal recht daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingesteld. In dit geval moeten de omzettingsmaatregelen terugwerkende kracht hebben tot 8 april 1976 en moeten zij alle prestaties omvatten die tijdens tijdvakken van arbeid na die datum zijn toegekend. Voor de lidstaten die na 8 april 1976 en vóór 17 mei 1990 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, wordt die datum vervangen door de datum waarop artikel 141 van het Verdrag  op hun grondgebied van toepassing is geworden.

2.   De tweede zin van lid 1 belet niet dat de nationale regels betreffende de krachtens het nationale recht geldende verjaringstermijnen worden tegengeworpen aan werknemers of hun rechtverkrijgenden die vóór 17 mei 1990 een rechtsvordering of een naar geldend nationaal recht daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingesteld, mits deze regels voor dit soort vorderingen niet ongunstiger zijn dan voor soortgelijke nationale vorderingen en zij het in de praktijk niet onmogelijk maken om het aan het Gemeenschapsrecht ontleende recht uit te oefenen.

3.   Voor de lidstaten die na 17 mei 1990 tot de Europese Unie zijn toegetreden en die op 1 januari 1994 overeenkomstsluitende partij waren bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt de datum van 17 mei 1990 in lid 1, eerste volzin, vervangen door 1 januari 1994.

4.   Voor de andere lidstaten die na 17 mei 1990 tot de Europese Unie zijn toegetreden, wordt de datum van 17 mei 1990 in de leden 1 en 2 vervangen door de datum waarop artikel 141 van het Verdrag op hun grondgebied van toepassing is geworden.

Artikel 13

Flexibele pensioengerechtigde leeftijd

Wanneer mannen en vrouwen onder dezelfde voorwaarden aanspraak kunnen maken op een flexibele pensioengerechtigde leeftijd, wordt dit niet geacht onverenigbaar te zijn met dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 3

Gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotie en ten aanzien van arbeidsvoorwaarden

Artikel 14

Discriminatieverbod

1.   Er mag geen directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht plaatsvinden in de publieke of de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, voor wat betreft:

a)

voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en tot op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen;

b)

toegang tot alle vormen en alle niveaus van beroepskeuzevoorlichting, beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding en omscholing, met inbegrip van praktijkervaring;

c)

werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning, zoals bepaald in artikel 141 van het Verdrag;

d)

lidmaatschap van en betrokkenheid bij een werknemers- of werkgeversorganisatie of enige organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, waaronder de voordelen die deze organisaties bieden.

2.   De lidstaten kunnen ten aanzien van de toegang tot arbeid, inclusief de opleiding die daartoe leidt, bepalen dat een verschil in behandeling dat gebaseerd is op een kenmerk dat verband houdt met het geslacht, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk wegens de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel daarvan legitiem is en het vereiste evenredig aan dat doel is.

Artikel 15

Terugkeer na zwangerschaps- en bevallingsverlof

Een vrouw die zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft, heeft na afloop van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof het recht om onder voor haar niet minder gunstige voorwaarden en omstandigheden naar haar baan of naar een gelijkwaardige functie terug te keren en te profiteren van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop zij tijdens haar afwezigheid aanspraak had kunnen maken.

Artikel 16

Vaderschapsverlof en adoptieverlof

Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten om een afzonderlijk recht op vaderschapsverlof en/of adoptieverlof te erkennen onverlet. Lidstaten die dergelijke rechten erkennen, nemen de nodige maatregelen om werkende mannen en vrouwen te beschermen tegen ontslag wegens de uitoefening van deze rechten en om ervoor te zorgen dat zij na afloop van dit verlof het recht hebben om — onder voorwaarden die voor hen niet minder gunstig zijn — naar hun baan of naar een gelijkwaardige functie terug te keren en te profiteren van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop zij tijdens hun afwezigheid aanspraak hadden kunnen maken.

TITEL III

HORIZONTALE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Rechtsmiddelen en handhaving

Deel 1

Rechtsmiddelen

Artikel 17

Verdediging van rechten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat eenieder die zich door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, na eventueel beroep op andere bevoegde instanties, waaronder, wanneer zij dat passend achten, bemiddelingsprocedures, toegang krijgt tot gerechtelijke procedures, voor de naleving van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen, zelfs na beëindiging van de verhouding waarin de discriminatie zou hebben plaatsgevonden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat verenigingen, organisaties of andere rechtspersonen die volgens de in de nationale wetgeving vastgestelde criteria een rechtmatig belang hebben bij de naleving van deze richtlijn, namens of ter ondersteuning van de klager en met diens toestemming gerechtelijke en/of administratieve procedures kunnen aanspannen om de verplichtingen uit deze richtlijn te doen naleven.

3.   De leden 1 en 2 laten de nationale regels betreffende de termijnen voor de instelling van een rechtsvordering aangaande het beginsel van gelijke behandeling onverlet.

Artikel 18

Compensatie of reparatie

De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie, naargelang zij bepalen, van de schade geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan de geleden schade. Deze compensatie of reparatie mag niet worden beperkt tot een vooraf vastgesteld maximumbedrag, behalve in gevallen waarin de werkgever kan aantonen dat de enige schade die door een sollicitant als gevolg van discriminatie in de zin van deze richtlijn is geleden, bestaat in de weigering om zijn sollicitatie in aanmerking te nemen.

Deel 2

Bewijslast

Artikel 19

Bewijslast

1.   De lidstaten nemen, overeenkomstig hun nationale rechtsstelsels, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer iemand die zich door niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder moet bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden.

2.   Lid 1 belet de lidstaten niet voor de eiser gunstiger regels in te voeren.

3.   De lidstaten hoeven lid 1 niet toe te passen in procedures waarin het aan de rechter of een andere bevoegde instantie is om de feiten te onderzoeken.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op:

a)

de situaties waarop artikel 141 van het Verdrag en, voorzover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht, de Richtlijnen 92/85/EEG en 96/34/EG van toepassing zijn ;

b)

elke civiel- of bestuursrechtelijke procedure inzake de openbare of particuliere sector, waarbij volgens de nationale wetgeving ter toepassing van de onder a) genoemde bepalingen in beroep wordt voorzien, met uitzondering van buitengerechtelijke procedures van voluntaire aard of waarin het nationale recht voorziet.

5.   Dit artikel is niet van toepassing op strafrechtelijke procedures, tenzij de lidstaten anders bepalen.

HOOFDSTUK 2

Bevordering van gelijke behandeling — Dialoog

Artikel 20

Organen voor gelijke kansen

1.   De lidstaten wijzen een of meer organen aan voor de bevordering, analyse en ondersteuning en het volgen van de gelijke behandeling van eenieder, zonder discriminatie op grond van geslacht, en treffen daarvoor de nodige maatregelen. Deze organen kunnen deel uitmaken van instanties die op nationaal vlak verantwoordelijk zijn voor de verdediging van de mensenrechten of de bescherming van de rechten van het individu.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat die organen onder meer bevoegd zijn om:

a)

onverminderd het recht van slachtoffers en van de in artikel 17, lid 2, bedoelde verenigingen, organisaties of andere rechtspersonen, onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie bij de afwikkeling van hun klachten betreffende discriminatie;

b)

onafhankelijke onderzoeken over discriminatie te verrichten;

c)

onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp dat met dergelijke discriminatie verband houdt;

d)

beschikbare informatie met overeenkomstige Europese organisaties, zoals enig toekomstig Europees instituut voor gendergelijkheid, op het geschikte niveau uit te wisselen.

Artikel 21

Sociale dialoog

1.   Overeenkomstig hun nationale tradities en praktijken nemen de lidstaten passende maatregelen om te bevorderen dat sociale partners via sociale dialoog gelijke behandeling aanmoedigen, onder meer door toe te zien op de praktijk op het werk, bij de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotie, alsook door het volgen van collectieve overeenkomsten, gedragscodes en door onderzoek en uitwisseling van ervaringen en goede praktijken.

2.   Voorzover dit aansluit bij de nationale tradities en praktijken, moedigen de lidstaten sociale partners aan om, onverminderd hun autonomie, de gelijkheid van mannen en vrouwen en flexibele arbeidsregelingen te bevorderen met als doel het vergemakkelijken van het combineren van werk en privéleven en om op het gepaste niveau overeenkomsten te sluiten die antidiscriminatieregels behelzen op de in artikel 1 bedoelde gebieden die binnen het kader van de collectieve onderhandelingen vallen. Deze overeenkomsten moeten de bepalingen van deze richtlijn en de nationale uitvoeringsmaatregelen eerbiedigen.

3.   In overeenstemming met de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en praktijken, moedigen de lidstaten de werkgevers ertoe aan, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de werkplek bij de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotie planmatig en systematisch te bevorderen.

4.   Te dien einde worden de werkgevers ertoe aangemoedigd, de werknemers en/of hun vertegenwoordigers op gepaste en periodieke tijdstippen adequate informatie te verstrekken over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen binnen de onderneming.

Deze informatie kan een overzicht bevatten van de verhouding van mannen en vrouwen op de diverse niveaus van de onderneming, hun beloning en beloningsverschillen en mogelijke maatregelen om de situatie in samenwerking met de vertegenwoordigers van de werknemers te verbeteren.

Artikel 22

Dialoog met niet-gouvernementele organisaties

De lidstaten bevorderen de dialoog met aangewezen niet-gouvernementele organisaties die overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk een rechtmatig belang hebben bij te dragen tot de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht met het oog op het bevorderen van het beginsel van gelijke behandeling.

HOOFDSTUK 3

Algemene horizontale bepalingen

Artikel 23

Naleving

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om er zorg voor te dragen dat:

a)

alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die met het beginsel van gelijke behandeling in strijd zijn, worden afgeschaft;

b)

met het beginsel van gelijke behandeling in strijd zijnde bepalingen in individuele of collectieve contracten of overeenkomsten, interne reglementen van ondernemingen, regels voor vrije beroepen en werkgevers- en werknemersorganisaties en alle andere regelingen, nietig worden of kunnen worden verklaard of worden gewijzigd;

c)

ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid die dergelijke bepalingen bevatten, niet door bestuursrechtelijke maatregelen kunnen worden goedgekeurd of algemeen verbindend verklaard.

Artikel 24

Bescherming tegen represailles

De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor bescherming van werknemers, met inbegrip van vertegenwoordigers van de werknemers volgens de nationale wetgeving en/of praktijken, tegen ontslag of enige andere nadelige behandeling waarmee de werkgever reageert op een klacht binnen de onderneming of op een procedure om het beginsel van gelijke behandeling te doen naleven.

Artikel 25

Sancties

De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties, die ook het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 oktober 2005 in kennis van die bepalingen en stellen haar zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop.

Artikel 26

Voorkoming van discriminatie

De lidstaten moedigen, in overeenstemming met de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en praktijken, de werkgevers en de verantwoordelijken voor de toegang tot beroepsopleiding ertoe aan, doeltreffende maatregelen te nemen om elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, en in het bijzonder intimidatie en seksuele intimidatie op de werkplek, bij de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotie te voorkomen.

Artikel 27

Minimumeisen

1.   De lidstaten mogen bepalingen vaststellen of handhaven die voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling gunstiger zijn dan die van deze richtlijn.

2.   De uitvoering van deze richtlijn vormt onder geen beding gegronde reden voor een verlaging van het beschermingsniveau van de werknemers op de door deze richtlijn bestreken terreinen, onverminderd het recht van de lidstaten om, gezien veranderingen in de situatie, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in te voeren die afwijken van die welke op het tijdstip van kennisgeving van deze richtlijn bestaan, mits aan de bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan.

Artikel 28

Verband met communautaire en nationale bepalingen

1.   Deze richtlijn laat bepalingen betreffende de bescherming van vrouwen, in het bijzonder wat zwangerschap en moederschap betreft, onverlet.

2.   Deze richtlijn laat de bepalingen van Richtlijn 96/34/EG en van Richtlijn 92/85/EEG onverlet.

Artikel 29

Gender mainstreaming

De lidstaten houden daadwerkelijk rekening met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de opstelling en uitvoering van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en activiteiten op de in deze richtlijn genoemde gebieden.

Artikel 30

Informatieverspreiding

De lidstaten dragen er zorg voor dat de ter uitvoering van deze richtlijn getroffen maatregelen, alsmede de terzake reeds geldende bepalingen, met alle passende middelen ter kennis van alle betrokkenen worden gebracht, en in voorkomend geval op de werkplek.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Verslag

1.   Uiterlijk op 15 februari 2011 verstrekken de lidstaten de Commissie alle nodige gegevens om haar in staat te stellen het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor te leggen.

2.   Onverminderd lid 1 delen de lidstaten de Commissie om de vier jaar de tekst mee van de krachtens artikel 141, lid 4, van het Verdrag genomen maatregelen, tezamen met verslagen over die maatregelen en de toepassing daarvan. Aan de hand van deze informatie aanvaardt en publiceert de Commissie om de vier jaar een verslag met een vergelijkende beoordeling van die maatregelen in het licht van Verklaring nr. 28 gehecht aan de slotakte van het Verdrag van Amsterdam.

3.   De lidstaten onderzoeken de in artikel 14, lid 2, bedoelde beroepsactiviteiten om na te gaan of het gezien de sociale ontwikkelingen gerechtvaardigd is de betreffende uitzonderingen te handhaven. Zij stellen de Commissie periodiek, maar ten minste eens per acht jaar, in kennis van het resultaat van hun onderzoek.

Artikel 32

Evaluatie

Uiterlijk op 15 februari 2013 evalueert de Commissie de toepassing van deze richtlijn en stelt zij zo nodig wijzigingen voor.

Artikel 33

Uitvoering

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 15 augustus 2008 aan deze richtlijn te voldoen of zorgen er uiterlijk op die datum voor dat de sociale partners bij overeenkomst de vereiste bepalingen invoeren. De lidstaten kunnen, indien nodig om rekening te houden met specifieke problemen, over maximaal één extra jaar beschikken om aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om de door deze richtlijn voorgeschreven resultaten te kunnen waarborgen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

De verplichting om deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, blijft beperkt tot de bepalingen die een materiële wijziging ten opzichte van de eerdere richtlijnen inhouden. De verplichting om de bepalingen die materieel ongewijzigd zijn gebleven, om te zetten, vloeit voort uit de eerdere richtlijnen.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 34

Intrekking

1.   Met ingang van 15 augustus 2009 worden de Richtlijnen 75/117/EEG, 76/207/EEG, 86/378/EEG en 97/80/EG ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden beschouwd als verwijzingen naar deze richtlijn, volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 35

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 36

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 5 juli 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 157 van 28.6.2005, blz. 83.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 10 maart 2006 (PB C 126 E van 30.5.2006, blz. 33) en standpunt van het Europees Parlement van 1 juni 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15).

(4)  PB L 225 van 12.8.1986, blz. 40. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 96/97/EG (PB L 46 van 17.2.1997, blz. 20).

(5)  Zie bijlage I, deel A.

(6)  PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19.

(7)  PB L 14 van 20.1.1998, blz. 6. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/52/EG (PB L 205 van 22.7.1998, blz. 66).

(8)  C-262/88: Barber tegen Guardian Royal Exchange Assurance Group (Jurispr. 1990, blz. I‐1889).

(9)  C-7/93: Bestuur van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds t. G. A. Beune (Jurispr. 1994, blz. I-4471).

(10)  C-351/00: Pirkko Niemi (Jurispr. 2002, blz. I-7007).

(11)  Protocol nr. 17 ad artikel 141 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap (1992).

(12)  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.

(13)  PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/75/EG (PB L 10 van 16.1.1998, blz. 24).

(14)  PB C 218 van 31.7.2000, blz. 5.

(15)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(16)  PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24.


BIJLAGE I

DEEL A

Ingetrokken richtlijnen en opeenvolgende wijzigingen

Richtlijn 75/117/EEG van de Raad

PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19

Richtlijn 76/207/EEG van de Raad

PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40

Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad

PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15

Richtlijn 86/378/EEG van de Raad

PB L 225 van 12.8.1986, blz. 40

Richtlijn 96/97/EG van de Raad

PB L 46 van 17.2.1997, blz. 20

Richtlijn 97/80/EG van de Raad

PB L 14 van 20.1.1998, blz. 6

Richtlijn 98/52/EG van de Raad

PB L 205 van 22.7.1998, blz. 66

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(als bedoeld in artikel 34, lid 1)

Richtlijn

Termijn voor omzetting

Termijn voor toepassing

Richtlijn 75/117/EEG

19.2.1976

 

Richtlijn 76/207/EEG

14.8.1978

 

Richtlijn 86/378/EEG

1.1.1993

 

Richtlijn 96/97/EG

1.7.1997

17.5.1990 voor werknemers, behalve werknemers of hun rechtverkrijgenden die vóór die datum een rechtsvordering of een naar geldend nationaal recht daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingesteld.

Artikel 8 van Richtlijn 86/378/EEG — uiterlijk op 1.1.1993.

Artikel 6, lid 1, onder i), eerste streepje, van Richtlijn 86/378/EEG — uiterlijk op 1.1.1999.

Richtlijn 97/80/EG

1.1.2001

Voor het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, 22.7.2001.

Richtlijn 98/52/EG

22.7.2001

 

Richtlijn 2002/73/EG

5.10.2005

 


BIJLAGE II

Transponeringstabel

Richtlijn 75/117/EEG

Richtlijn 76/207/EEG

Richtlijn 86/378/EEG

Richtlijn 97/80/EG

Deze richtlijn

artikel 1, lid 1

artikel 1

artikel 1

artikel 1

artikel 1, lid 2

artikel 2, lid 2, eerste streepje

artikel 2, lid 1, onder a)

artikel 2, lid 2, tweede streepje

artikel 2, lid 2

artikel 2, lid 1, onder b)

artikel 2, lid 2, derde en vierde streepje

artikel 2, lid 1, onder c) en d)

artikel 2, lid 1, onder e)

artikel 2, lid 1

artikel 2, lid 1, onder f)

artikel 2, leden 3 en 4, en artikel 2, lid 7, derde alinea

artikel 2, lid 2

artikel 2, lid 8

artikel 3

artikel 1

artikel 4

artikel 5, lid 1

artikel 5

artikel 3

artikel 6

artikel 4

artikel 7, lid 1

artikel 7, lid 2

artikel 2, lid 2

artikel 8, lid 1

artikel 2, lid 3

artikel 8, lid 2

artikel 6

artikel 9

artikel 8

artikel 10

artikel 9

artikel 11

artikel 2 van Richtlijn 96/97/EG

artikel 12

artikel 9 bis

artikel 13

artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1

artikel 2, lid 1

artikel 14, lid 1

artikel 2, lid 6

artikel 14, lid 2

artikel 2, lid 7, tweede alinea

artikel 15

artikel 2, lid 7, vierde alinea, tweede en derde zin

artikel 16

artikel 2

artikel 6, lid 1

artikel 10

artikel 17, lid 1

artikel 6, lid 3

artikel 17, lid 2

artikel 6, lid 4

artikel 17, lid 3

artikel 6, lid 2

artikel 18

artikel 3 en artikel 4

artikel 19

artikel 8 bis

artikel 20

artikel 8 ter

artikel 21

artikel 8 quater

artikel 22

artikelen 3 en 6

artikel 3, lid 2, onder a)

artikel 23, onder a)

artikel 4

artikel 3, lid 2, onder b)

artikel 7, onder a)

artikel 23, onder b)

artikel 7, onder b)

artikel 23, onder c)

artikel 5

artikel 7

artikel 11

artikel 24

artikel 6

artikel 8 quinquies

artikel 25

artikel 2, lid 5

artikel 26

artikel 8 sexies, lid 1

artikel 4, lid 2

artikel 27, lid 1

artikel 8 sexies, lid 2

artikel 6

artikel 27, lid 2

artikel 2, lid 7 eerste alinea

artikel 5, lid 2

artikel 28, lid 1

artikel 2, lid 7, vierde alinea, eerste zin

artikel 28, lid 2

artikel 1, lid 1 bis

artikel 29

artikel 7

artikel 8

artikel 5

artikel 30

artikel 9

artikel 10

artikel 12, lid 2

artikel 7, vierde alinea

artikel 31, leden 1 en 2

artikel 9, lid 2

artikel 31, lid 3

artikel 32

artikel 8

artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 9, leden 2 en 3

artikel 12, lid 1

artikel 7, eerste, tweede en derde alinea

artikel 33

artikel 9, lid 1, tweede alinea

artikel 34

artikel 35

artikel 36

bijlage