ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 223

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

66e jaargang
26 juni 2023


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2023/C 223/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2023/C 223/02

Zaak C-620/21, MOMTRADE RUSE: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 11 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — MOMTRADE RUSE OOD / Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 132, lid 1, onder g) – Vrijstellingen voor diensten welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en de sociale zekerheid en zijn verricht door organisaties die door de betrokken lidstaat als instellingen van sociale aard zijn erkend – Diensten die worden verricht voor een niet-belastingplichtige in een andere lidstaat dan die waar de dienstverrichter is gevestigd – Beoordeling van de aard van de diensten en van de voorwaarde van erkenning als instelling van sociale aard – Bepaling van het relevante nationale recht – Begrip betrokken lidstaat]

2

2023/C 223/03

Zaak C-817/21, Inspecţia Judiciară: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bucureşti — Roemenië) — R.I./Inspecţia Judiciară, N.L. (Prejudiciële verwijzing – Rechtsstaat – Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Beschikking 2006/928/EG – Onafhankelijkheid van de rechters – Tuchtprocedure – Gerechtelijke inspectie – Hoofdinspecteur met bevoegdheden op het gebied van regelgeving, selectie, evaluatie, benoeming en tuchtrechtelijk onderzoek)

3

2023/C 223/04

Zaak C-101/22 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 11 mei 2023 — Europese Commissie/Sopra Steria Benelux, Unisys Belgium [Hogere voorziening – Reglement voor de procesvoering van het Hof – Artikel 169 – Hogere voorziening tegen het dictum van de beslissing van het Gerecht – Overheidsopdrachten voor diensten – Aanbestedingsprocedure – Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 – Artikel 170, lid 3 – Punt 23 van bijlage I – Afgewezen inschrijver die de Europese Commissie aanwijzingen heeft verstrekt over het abnormaal lage karakter van de gekozen offerte – Omvang van de motiveringsplicht van de aanbestedende dienst]

4

2023/C 223/05

Zaak C-155/22, Bezirkshauptmannschaft Lilienfeld: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Niederösterreich — Oostenrijk) — RE / Bezirkshauptmannschaft Lilienfeld (Prejudiciële verwijzing – Wegvervoer – Gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen – Verordening (EG) nr. 1071/2009 – Artikelen 6 en 22 – Nationale regeling op grond waarvan het is toegestaan de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor ernstige inbreuken op de voorschriften inzake de rij- en rusttijden van bestuurders over te dragen – Niet-inaanmerkingneming van de voor deze inbreuken opgelegde sancties bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de wegvervoersonderneming)

4

2023/C 223/06

Gevoegde zaken C-156/22–C-158/22, TAP Portugal (Overlijden van de copiloot) e.a.: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 mei 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Stuttgart — Duitsland) — TAP Portugal / flightright GmbH (C-156/22), Myflyright GmbH (C-157/22 en C-158/22) [Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Compensatie voor luchtreizigers bij annulering van een vlucht – Artikel 5, lid 3 – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Begrip buitengewone omstandigheden – Onverwachte afwezigheid als gevolg van ziekte of het overlijden van een bemanningslid dat onontbeerlijk is om de vlucht uit te voeren]

5

2023/C 223/07

Gevoegde zaken C-407/22 en C-408/22, Manitou BF e.a.: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 mei 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance / Manitou BF SA (C-407/22), Bricolage Investissement France SA (C-408/22) (Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Artikel 49 VWEU – Vrijheid van vestiging – Vennootschapsbelasting – Groepsbelasting (Franse fiscale integratie) – Vrijstelling voor door dochtervennootschappen van een fiscaal geïntegreerde groep uitgekeerde dividenden – Ingezeten moedervennootschap – Kapitaalbanden met ingezeten en niet-ingezeten vennootschappen zonder een geïntegreerde fiscale groep te vormen – Vrijstelling voor door niet-ingezeten dochtervennootschappen uitgekeerde dividenden – Niet-aftrekbare kosten en lasten die verband houden met de deelneming – Geen neutralisatie van de heropname van deze kosten en uitgaven)

6

2023/C 223/08

Zaak C-482/22, Associazione Raggio Verde: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — GO e.a./Regione Lazio (Prejudiciële verwijzing – Artikelen 53 en 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Artikel 267 VWEU – Omvang van de verplichting tot verwijzing van de nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg – Uitzonderingen op die verplichting – Criteria – Situaties waarin de juiste uitlegging van het recht van de Unie zo evident is dat redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel kan bestaan – Voorwaarde dat de nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak doet, ervan overtuigd is dat die oplossing even evident is voor de rechterlijke instanties in laatste aanleg van de andere lidstaten en voor het Hof)

6

2023/C 223/09

Zaak C-495/22, Ministero della Giustizia (notarisexamen): Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Ministero della Giustizia / SP (Prejudiciële verwijzing – Artikelen 53 en 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Artikel 267 VWEU – Omvang van de verwijzingsverplichting van nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg – Uitzonderingen op deze verplichting – Criteria – Situaties waarin de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is dat redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel kan bestaan – Voorwaarde dat de nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak doet, ervan overtuigd is dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor de rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen, en voor het Hof)

7

2023/C 223/10

Zaak C-596/22, Kreis Gütersloh: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 28 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Minden — Duitsland) –J.O./Kreis Gütersloh (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Milieu – Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten – Richtlijn 2011/92/EU – Verplichting om een milieueffectbeoordeling of een onderzoek per geval uit te voeren – Cumulatieve effecten van projecten – Bouw van een bedrijfsgebouw voor slachtpluimvee in de onmiddellijke nabijheid van soortgelijke gebouwen)

8

2023/C 223/11

Zaak C-712/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2022 door WT tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 7 september 2022 in zaak T-91/20, WT/Commissie

9

2023/C 223/12

Zaak C-776/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2022 door Studio Legale Ughi e Nunziante tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 10 oktober 2022 in zaak T-389/22, Studio Legale Ughi e Nunziante/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

9

2023/C 223/13

Zaak C-15/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 januari 2023 door Arne-Patrik Heinze tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 9 november 2022 in zaak T-610/21, L’Oréal tegen EUIPO / Heinze (K WATER)

10

2023/C 223/14

Zaak C-116/23, Sozialministeriumservice: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 27 februari 2023 — XXXX

10

2023/C 223/15

Zaak C-159/23, Sony Computer Entertainment Europe: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 15 maart 2023 — Sony Computer Entertainment Ltd / Datel Design and Development Ltd, Datel Direct Ltd, JS

11

2023/C 223/16

Zaak C-173/23, Eventmedia Soluciones: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 1 de Palma de Mallorca (Spanje) op 20 maart 2023 — Eventmedia Soluciones SL / Air Europa Líneas Aéreas SAU

12

2023/C 223/17

Zaak C-174/23, Twenty First Capital: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 21 maart 2023 — HJ, IK, LM / Twenty First Capital SAS

13

2023/C 223/18

Zaak C-183/23, Credit Agricole Bank Polska: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie (Polen) op 22 maart 2023 — Credit Agricole Bank Polska/AB

14

2023/C 223/19

Zaak C-195/23, Partena: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal du travail francophone de Bruxelles (België) op 27 maart 2023 — GI / Partena Assurances Sociales pour Travailleurs Indépendants ASBL

14

2023/C 223/20

Zaak C-200/23, Agentsia po vpisvaniyata: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 28 maart 2023 — Agentsia po vpisvaniyata / OL

15

2023/C 223/21

Zaak C-222/23, Toplofikatsia Sofia: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 7 april 2023 — Toplofikatsia Sofia ЕАD

16

2023/C 223/22

Zaak C-284/22, Familienkasse Bayern Nord: Beschikking van de president van het Hof van 24 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg — Duitsland) — CK / Familienkasse Bayern Nord

17

2023/C 223/23

Zaak C-417/22, Disziplinarrat der Österreichischen Apothekerkammer: Beschikking van de president van het Hof van 27 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — AB / Disziplinarrat der Österreichischen Apothekerkammer, in tegenwoordigheid van de Bundesminister für Soziales, Gesundheit, Pflege und Konsumentenschutz

17

 

Gerecht

2023/C 223/24

Gevoegde zaken T-34/21 en T-87/21: Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Ryanair en Condor Flugdienst / Commissie (Lufthansa; COVID-19) (Staatssteun – Duitse markt voor luchtvervoer – Steun die in het kader van de COVID-19-pandemie is verleend door Duitsland ten gunste van een luchtvaartmaatschappij – Herkapitalisatie van Deutsche Lufthansa – Besluit om geen bezwaar te maken – Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun – Beroep tot nietigverklaring – Procesbevoegdheid – Aanzienlijke aantasting van de concurrentiepositie – Ontvankelijkheid – Aanmerkelijke marktmacht – Aanvullende maatregelen om de daadwerkelijke mededinging op de markt te waarborgen – Motiveringsplicht)

18

2023/C 223/25

Zaak T-102/21: Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Bastion Holding e.a. / Commissie (Staatssteun – Maatregelen ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen in de context van de COVID-19-pandemie in Nederland – Besluit om geen bezwaar te maken – Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun – Motiveringsplicht)

19

2023/C 223/26

Zaak T-238/21: Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Ryanair/Commissie (SAS II; COVID-19) (Staatssteun – Deense en Zweedse markt voor luchtvervoer – Steun die in het kader van de COVID-19-pandemie door Denemarken en Zweden aan een luchtvaartmaatschappij is verleend – Herkapitalisatie van SAS – Besluit om geen bezwaar te maken – Beroep tot nietigverklaring – Individueel geraakt – Wezenlijke aantasting van de marktpositie – Ontvankelijkheid – Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun – Maatregel om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen – Naleving van de vereisten van de tijdelijke kaderregeling)

19

2023/C 223/27

Zaak T-249/21: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — SN/Parlement (Institutioneel recht – Regeling inzake de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement – Vergoeding voor parlementaire medewerkers – Terugvordering van de onterecht betaalde bedragen – Motiveringsplicht – Onafhankelijkheid van de leden van het Europees parlement – Beoordelingsfout)

20

2023/C 223/28

Zaak T-289/21: Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Bastion Holding e.a. / Commissie (Staatssteun – Maatregelen ter ondersteuning van ondernemingen in de context van de COVID-19-pandemie in Nederland – Besluit om geen bezwaar te maken – Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun – Motiveringsplicht)

21

2023/C 223/29

Zaak T-513/21: Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Bastion Holding e.a. / Commissie (Staatssteun – Maatregelen ter ondersteuning van ondernemingen in de context van de COVID-19-pandemie in Nederland – Besluit om geen bezwaar te maken – Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun – Motiveringsplicht)

21

2023/C 223/30

Zaak T-7/22: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — FFI Female Financial Invest/EUIPO — MLP Finanzberatung (Financery) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk Financery – Ouder Uniewoordmerk financify – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

22

2023/C 223/31

Zaak T-52/22: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Chambre de commerce et d’industrie territoriale de la Marne en Champagne/EUIPO — Ambrosetti Group (TEHA) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk TEHA – Ouder Uniebeeldmerk tema – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Geen normaal gebruik van het merk – Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001) – Gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen van het merk wijzigt – Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening 2017/1001]]

23

2023/C 223/32

Zaak T-60/22: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Chambre de commerce et d’industrie territoriale de la Marne en Champagne/EUIPO — Ambrosetti Group (TEHA) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen – Woordmerk TEHA – Ouder nationaal beeldmerk tema – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Geen normaal gebruik van het merk – Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001) – Gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm waardoor afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk – Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening 2017/1001])

23

2023/C 223/33

Zaak T-106/22: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — M. J. Dairies (BBQLOUMI) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk BBQLOUMI – Ouder collectief Uniewoordmerk HALLOUMI – Relatieve nietigheidsgronden – Verwarringsgevaar – Afbreuk aan reputatie – Artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, lid 5, en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, lid 5, en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]]

24

2023/C 223/34

Zaak T-168/22: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — Fontana Food (GRILLOUMI) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk GRILLOUMI – Ouder collectief Uniewoordmerk HALLOUMI – Relatieve weigeringsgronden – Verwarringsgevaar – Afbreuk aan reputatie – Artikel 8, lid 1, onder b), en art. 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001)]

25

2023/C 223/35

Zaak T-303/22: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Dicofarm/ EUIPO — Marco Viti Farmaceutici (Vitis pharma Dicofarm group) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk Vitis pharma Dicofarm group – Ouder nationaal beeldmerk viti DREN – Relatieve nietigheidsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Geringe overeenstemming tussen producten en diensten – Geen verwarringsgevaar]

25

2023/C 223/36

Zaak T-437/22: Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Vanhove/EUIPO — Aldi Einkauf (bistro Régent) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag van het Uniebeeldmerk bistro Régent – Ouder nationaal woordmerk REGENT – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (UE) 2017/1001 – Normaal gebruik van het oudere merk – Artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001 – Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt)

26

2023/C 223/37

Zaak T-459/22: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Laboratorios Ern / EUIPO — Biolark (BIOLARK) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen – Beeldmerk BIOLARK – Ouder nationaal woordmerk BIOPLAK – Geen gevaar van verwarring – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

27

2023/C 223/38

Zaak T-562/19 RENV: Beschikking van het Gerecht van 25 april 2023 — Klein/Commissie [Beroep wegens nalaten – Medische hulpmiddelen – Artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 93/42/EEG – Vrijwaringsprocedure – Kennisgeving door een lidstaat van een besluit houdende een verbod op het in de handel brengen van een medisch hulpmiddel – Geen besluit van de Commissie – Intrekking van richtlijn 93/42 – Artikelen 94 tot en met 97 van verordening (EU) 2017/745 – Markttoezichtmaatregelen – Kennelijk gegrond beroep]

28

2023/C 223/39

Zaak T-618/22: Beschikking van het Gerecht van 4 mei 2023 — Amazonen Werke H. Dreyer/EUIPO (Combinatie van de kleuren groen en oranje) [Uniemerk – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Merk dat bestaat in een combinatie van de kleuren groen en oranje – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Beroep kennelijk rechtens ongegrond]

28

2023/C 223/40

Zaak T-6/23 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 19 april 2023 — UC / Raad (Kort geding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen met het oog op de situatie in de Democratische Republiek Congo – Bevriezing van tegoeden – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid)

29

2023/C 223/41

Zaak T-11/23: Beroep ingesteld op 24 april 2023 — XH / Commissie

29

2023/C 223/42

Zaak T-38/23: Beroep ingesteld op 1 mei 2023 — IB/EUIPO

30

2023/C 223/43

Zaak T-183/23: Beroep ingesteld op 7 april 2023 — Ballmann / EDPB

31

2023/C 223/44

Zaak T-199/23: Beroep ingesteld op 14 april 2023 — Hansol Paper / Commissie

32

2023/C 223/45

Zaak T-216/23: Beroep ingesteld op 23 april 2023 — VT/Commissie

33

2023/C 223/46

Zaak T-217/23: Beroep ingesteld op 25 april 2023 — VU/Commissie

34

2023/C 223/47

Zaak T-220/23: Beroep ingesteld op 26 april 2023 — Casal sport/EUIPO — Tennis d’Aquitaine (CITY STADE)

35

2023/C 223/48

Zaak T-223/23: Beroep ingesteld op 21 april 2023 — VZ/Parlement

36

2023/C 223/49

Zaak T-227/23: Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Mylan Ireland / Commissie

37

2023/C 223/50

Zaak T-230/23: Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Hitit Seramik / Commissie

38

2023/C 223/51

Zaak T-231/23: Beroep ingesteld op 3 mei 2023 — Akgün Seramik e.a./ Commissie

38

2023/C 223/52

Zaak T-233/23: Beroep ingesteld op 4 mei 2023 — Gutseriev/Raad

39

2023/C 223/53

Zaak T-239/23: Beroep ingesteld op 7 mei 2023 — Comité interprofessionnel du vin de Champagne en INAO/EUIPO — Nero Hotels (NERO CHAMPAGNE)

40

2023/C 223/54

Zaak T-243/23: Beroep ingesteld op 11 mei 2023 — Quality First/EUIPO (MORE-BIOTIC)

41


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2023/C 223/01)

Laatste publicatie

PB C 216 van 19.6.2023

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 205 van 12.6.2023

PB C 189 van 30.5.2023

PB C 173 van 15.5.2023

PB C 164 van 8.5.2023

PB C 155 van 2.5.2023

PB C 134 van 17.4.2023

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/2


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 11 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — MOMTRADE RUSE OOD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-620/21 (1), MOMTRADE RUSE)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 132, lid 1, onder g) - Vrijstellingen voor diensten welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en de sociale zekerheid en zijn verricht door organisaties die door de betrokken lidstaat als instellingen van sociale aard zijn erkend - Diensten die worden verricht voor een niet-belastingplichtige in een andere lidstaat dan die waar de dienstverrichter is gevestigd - Beoordeling van de aard van de diensten en van de voorwaarde van erkenning als instelling van sociale aard - Bepaling van het relevante nationale recht - Begrip “betrokken lidstaat”)

(2023/C 223/02)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MOMTRADE RUSE OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Dictum

1)

Artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008,

moet aldus worden uitgelegd dat

ten eerste, sociale diensten die worden verstrekt aan natuurlijke personen die wonen in een andere lidstaat dan die waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, op grond van die bepaling kunnen worden vrijgesteld, en ten tweede, het in dit verband irrelevant is of deze dienstverrichter gebruik heeft gemaakt van een in die andere lidstaat gevestigde vennootschap om in contact te treden met zijn klanten.

2)

Artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8,

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer een vennootschap sociale diensten verstrekt aan natuurlijke personen die wonen in een andere lidstaat dan die waar deze vennootschap de zetel van haar bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, de aard van die diensten en de kenmerken van die vennootschap, om te bepalen of deze diensten vallen onder het begrip “diensten […] welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid [en die worden verricht door een organisatie] die door de betrokken lidstaat als [instelling] van sociale aard [is] erkend” in de zin van deze bepaling, moeten worden onderzocht overeenkomstig het recht tot omzetting van de richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd, van de lidstaat waar de vennootschap de zetel van haar bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.

3)

Artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8,

moet aldus worden uitgelegd dat

het feit dat een vennootschap die sociale diensten verricht, bij een overheidsorgaan van de lidstaat van heffing is geregistreerd als verrichter van sociale diensten overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat, slechts volstaat om aan te nemen dat deze vennootschap valt onder het begrip “[organisatie] die door de betrokken lidstaat als [instelling] van sociale aard [is] erkend” in de zin van die bepaling, wanneer voor die inschrijving vereist is dat de bevoegde nationale instanties vooraf de sociale aard van die vennootschap in de zin van die bepaling verifieert.


(1)  PB C 24 van 17.1.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bucureşti — Roemenië) — R.I./Inspecţia Judiciară, N.L.

(Zaak C-817/21 (1), Inspecţia Judiciară)

(Prejudiciële verwijzing - Rechtsstaat - Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Beschikking 2006/928/EG - Onafhankelijkheid van de rechters - Tuchtprocedure - Gerechtelijke inspectie - Hoofdinspecteur met bevoegdheden op het gebied van regelgeving, selectie, evaluatie, benoeming en tuchtrechtelijk onderzoek)

(2023/C 223/03)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: R.I.

Verwerende partij: Inspecţia Judiciară, N.L.

Dictum

Artikel 2 en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie,

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich verzetten tegen een nationale regeling

die de directeur van een orgaan dat belast is met tuchtonderzoeken en tuchtprocedures tegen rechters en aanklagers, de bevoegdheid verleent om regelgevende en individuele handelingen vast te stellen die met name betrekking hebben op de organisatie van dat orgaan, de selectie van zijn personeelsleden, hun beoordeling, de uitvoering van hun werkzaamheden of nog de benoeming van een adjunct-directeur,

terwijl 1) deze personeelsleden en adjunct-directeur bij uitsluiting bevoegd zijn om een tuchtrechtelijk onderzoek naar die directeur in te stellen, 2) hun loopbaan in grote mate afhangt van diens beslissingen en 3) de ambtstermijn van die adjunct-directeur tegelijk met die van de betrokken directeur afloopt,

wanneer deze regeling niet zodanig is opgezet dat zij bij de justitiabelen geen gewettigde twijfels kan doen rijzen over de vraag of de bevoegdheden en de functies van dat orgaan niet worden gebruikt als instrument om druk dan wel politiek toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van die rechters en aanklagers.


(1)  PB C 165 van 19.4.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/4


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 11 mei 2023 — Europese Commissie/Sopra Steria Benelux, Unisys Belgium

(Zaak C-101/22 P) (1)

(Hogere voorziening - Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 169 - Hogere voorziening tegen het dictum van de beslissing van het Gerecht - Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 - Artikel 170, lid 3 - Punt 23 van bijlage I - Afgewezen inschrijver die de Europese Commissie aanwijzingen heeft verstrekt over het abnormaal lage karakter van de gekozen offerte - Omvang van de motiveringsplicht van de aanbestedende dienst)

(2023/C 223/04)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. André, M. Ilkova, O. Verheecke, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Sopra Steria Benelux, Unisys Belgium (vertegenwoordigers: L. Masson en G. Tilman, advocaten)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 207 van 23.5.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Niederösterreich — Oostenrijk) — RE / Bezirkshauptmannschaft Lilienfeld

(Zaak C-155/22 (1), Bezirkshauptmannschaft Lilienfeld)

(“Prejudiciële verwijzing - Wegvervoer - Gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen - Verordening (EG) nr. 1071/2009 - Artikelen 6 en 22 - Nationale regeling op grond waarvan het is toegestaan de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor ernstige inbreuken op de voorschriften inzake de rij- en rusttijden van bestuurders over te dragen - Niet-inaanmerkingneming van de voor deze inbreuken opgelegde sancties bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de wegvervoersonderneming”)

(2023/C 223/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesverwaltungsgericht Niederösterreich

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RE

Verwerende partij: Bezirkshauptmannschaft Lilienfeld

in tegenwoordigheid van: Arbeitsinspektorat NÖ Wald- und Mostviertel

Dictum

Artikel 22 van verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1071/2009, zoals gewijzigd,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een persoon die strafrechtelijk aansprakelijk is voor binnen een wegvervoersonderneming gepleegde inbreuken en van wie het gedrag in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van die onderneming, een persoon kan aanwijzen die verantwoordelijk is voor de naleving van de Unierechtelijke bepalingen inzake de rij- en rusttijden van bestuurders, en aldus de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor inbreuken op deze Unierechtelijke bepalingen aan laatstgenoemde persoon kan overdragen, wanneer het nationale recht niet toestaat dat rekening wordt gehouden met de aan die verantwoordelijke persoon toegerekende inbreuken bij de beoordeling of die onderneming voldoet aan het vereiste van betrouwbaarheid.


(1)  PB C 222 van 7.6.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 mei 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Stuttgart — Duitsland) — TAP Portugal / flightright GmbH (C-156/22), Myflyright GmbH (C-157/22 en C-158/22)

[Gevoegde zaken C-156/22–C-158/22 (1), TAP Portugal (Overlijden van de copiloot) e.a.]

(Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Compensatie voor luchtreizigers bij annulering van een vlucht - Artikel 5, lid 3 - Vrijstelling van de verplichting tot compensatie - Begrip “buitengewone omstandigheden” - Onverwachte afwezigheid als gevolg van ziekte of het overlijden van een bemanningslid dat onontbeerlijk is om de vlucht uit te voeren)

(2023/C 223/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Stuttgart

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partij: TAP Portugal

Verwerende partijen: flightright GmbH (C-156/22), Myflyright GmbH (C-157/22 en C-158/22)

Dictum

Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

moet aldus worden uitgelegd dat

de onverwachte afwezigheid wegens ziekte of overlijden van een bemanningslid dat onontbeerlijk is om een vlucht uit te voeren, kort voor het geplande vertrek van die vlucht, niet onder het begrip “buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling valt.


(1)  PB C 222 van 7.6.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 mei 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance / Manitou BF SA (C-407/22), Bricolage Investissement France SA (C-408/22)

(Gevoegde zaken C-407/22 en C-408/22 (1), Manitou BF e.a.)

(“Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Vennootschapsbelasting - Groepsbelasting (Franse “fiscale integratie”) - Vrijstelling voor door dochtervennootschappen van een fiscaal geïntegreerde groep uitgekeerde dividenden - Ingezeten moedervennootschap - Kapitaalbanden met ingezeten en niet-ingezeten vennootschappen zonder een geïntegreerde fiscale groep te vormen - Vrijstelling voor door niet-ingezeten dochtervennootschappen uitgekeerde dividenden - Niet-aftrekbare kosten en lasten die verband houden met de deelneming - Geen neutralisatie van de heropname van deze kosten en uitgaven”)

(2023/C 223/07)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partij: Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance

Verwerende partijen: Manitou BF SA (C-407/22), Bricolage Investissement France SA (C-408/22)

Dictum

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke fiscale-integratieregeling van een lidstaat op grond waarvan

een ingezeten moedervennootschap die heeft gekozen voor fiscale integratie met ingezeten vennootschappen, neutralisatie kan genieten van de heropname van een aandeel voor kosten en lasten dat forfaitair is vastgesteld op 5 % van het nettobedrag van de dividenduitkeringen die zij heeft ontvangen van haar in andere lidstaten gevestigde dochtervennootschappen die, zouden zij ingezetenen zijn geweest, objectief in aanmerking waren gekomen om daarvoor te kiezen,

terwijl een dergelijke neutralisatie wordt geweigerd aan een ingezeten moedervennootschap die, ondanks het bestaan van kapitaalbanden met andere ingezeten vennootschappen die dat wel mogelijk maken, niet voor een dergelijke fiscale integratie heeft gekozen.


(1)  PB C 340 van 5.9.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/6


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — GO e.a./Regione Lazio

(Zaak C-482/22 (1), Associazione Raggio Verde)

(Prejudiciële verwijzing - Artikelen 53 en 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 267 VWEU - Omvang van de verplichting tot verwijzing van de nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg - Uitzonderingen op die verplichting - Criteria - Situaties waarin de juiste uitlegging van het recht van de Unie zo evident is dat redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel kan bestaan - Voorwaarde dat de nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak doet, ervan overtuigd is dat die oplossing even evident is voor de rechterlijke instanties in laatste aanleg van de andere lidstaten en voor het Hof)

(2023/C 223/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: GO, UL, KC, PE, HY, EM, Associazione Raggio Verde

Verwerende partij: Regione Lazio

Dictum

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, ervan kan afzien het Hof een vraag over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen en deze vraag onder eigen verantwoordelijkheid kan beantwoorden indien de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan. Bij de vraag of een dergelijk geval zich voordoet, moet rekening worden gehouden met de eigen kenmerken van het Unierecht, de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en het gevaar van uiteenlopende rechtspraak binnen de Europese Unie.

Deze nationale rechterlijke instantie hoeft niet omstandig aan te tonen dat de andere rechterlijke instanties in laatste aanleg van de lidstaten en het Hof dezelfde uitlegging zouden hanteren, maar moet bij een beoordeling die met deze aspecten rekening houdt, tot de overtuiging zijn gekomen dat deze uitlegging voor die andere nationale rechterlijke instanties en het Hof even evident zou zijn.


(1)  Datum van neerlegging: 14.7.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/7


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Ministero della Giustizia / SP

[Zaak C-495/22 (1), Ministero della Giustizia (notarisexamen)]

(Prejudiciële verwijzing - Artikelen 53 en 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 267 VWEU - Omvang van de verwijzingsverplichting van nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg - Uitzonderingen op deze verplichting - Criteria - Situaties waarin de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is dat redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel kan bestaan - Voorwaarde dat de nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak doet, ervan overtuigd is dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor de rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen, en voor het Hof)

(2023/C 223/09)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministero della Giustizia

Verwerende partij: SP

Dictum

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep ervan kan afzien om het Hof een vraag over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen en deze vraag op eigen verantwoordelijkheid kan oplossen wanneer de juiste uitlegging van het Unierecht zo voor de hand ligt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Bij de beoordeling of een dergelijk geval zich voordoet, moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van het Unierecht, met de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en met het gevaar voor uiteenlopende rechtspraak binnen de Europese Unie.

Deze nationale rechterlijke instantie hoeft niet in detail aan te tonen dat de andere rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen en het Hof dezelfde uitlegging zouden geven, maar moet er na een beoordeling waarbij met deze elementen rekening wordt gehouden, van overtuigd zijn dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor die andere nationale rechterlijke instanties en het Hof.


(1)  Datum van indiening: 22.7.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/8


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 28 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Minden — Duitsland) –J.O./Kreis Gütersloh

(Zaak C-596/22 (1), Kreis Gütersloh)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Milieu - Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - Richtlijn 2011/92/EU - Verplichting om een milieueffectbeoordeling of een onderzoek per geval uit te voeren - Cumulatieve effecten van projecten - Bouw van een bedrijfsgebouw voor slachtpluimvee in de onmiddellijke nabijheid van soortgelijke gebouwen)

(2023/C 223/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Minden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: J.O.

Verwerende partij: Kreis Gütersloh

in tegenwoordigheid van: W.D.

Dictum

1)

Artikel 4, lid 3, van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014, gelezen in samenhang met punt 1, onder b), en punt 3, onder g), van bijlage III bij richtlijn 2011/92, zoals gewijzigd,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke de verplichting om de gevolgen te onderzoeken die een project in samenhang met andere projecten kan hebben, beperkt is tot situaties waarin dit installatieproject en die andere projecten verband houden met installaties die zij gemeen hebben.

2)

Richtlijn 2011/92, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/52,

moet aldus worden uitgelegd dat

zij zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat die slechts voorziet in een onderzoek per geval in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van richtlijn 2011/92, zoals gewijzigd, met betrekking tot een project dat individueel niet de in bijlage I, punt 17, onder a), bij richtlijn 2011/92, zoals gewijzigd, vastgestelde drempelwaarde bereikt, maar die drempelwaarde wel bereikt wanneer het samen met andere projecten wordt beschouwd. In het kader van dit onderzoek per geval kan de omstandigheid dat een dergelijk project deze drempelwaarde bereikt wanneer het samen met andere projecten wordt beschouwd, niettemin een aanwijzing vormen dat dit project aanzienlijke milieueffecten kan hebben in de zin van artikel 2, lid 1, van richtlijn 2011/92, zoals gewijzigd.


(1)  PB C 463 van 5.12.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/9


Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2022 door WT tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 7 september 2022 in zaak T-91/20, WT/Commissie

(Zaak C-712/22 P)

(2023/C 223/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: WT (vertegenwoordigers: D. Birkenmaier, Rechtsanwalt; D. Rovetta, en V. Villante, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 4 mei 2023 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond verklaard. WT draagt haar eigen kosten.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/9


Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2022 door Studio Legale Ughi e Nunziante tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 10 oktober 2022 in zaak T-389/22, Studio Legale Ughi e Nunziante/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-776/22 P)

(2023/C 223/12)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Studio Legale Ughi e Nunziante (vertegenwoordigers: A. Clemente, L. Cascone, A. Marega, F. de Pilippis, avvocati)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Conclusies

De rekwirant verzoekt het Hof:

1)

primair, om het eerste en/of het tweede middel van de hogere voorziening toe te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen, vast te stellen dat rekwirant rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door de advocaten die in het kader van het beroep bij het Gerecht zijn aangewezen, en bijgevolg de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde;

2)

subsidiair, om het derde middel van de hogere voorziening toe te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen, vast te stellen dat het advocatenkantoor Ughi e Nunziante — Studio Legale het recht heeft de procedure voort te zetten met een advocaat die geen deel uitmaakt van rekwirant, en bijgevolg de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde;

3)

het EUIPO te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirant drie middelen aan.

Eerste middel: schending van de artikelen 119 en 126 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Het Gerecht is de motiveringsplicht niet nagekomen door eerst de rechtspraak van het Hof inzake “zelfvertegenwoordiging” in herinnering te brengen en vervolgens in te gaan op de volledig andere kwestie van de onafhankelijkheid van de advocaat.

Het Gerecht heeft geen enkel argument aangehaald om te rechtvaardigen dat het vereiste van onafhankelijkheid van de advocaat geldt ingeval de verzoekende partij een als vereniging opgericht advocatenkantoor is, noch om zijn zienswijze te rechtvaardigen dat de advocaten die het beroep hebben ingesteld niet onafhankelijk kunnen zijn louter omdat zij vennoten van het kantoor zijn.

Tweede middel: schending en/of onjuiste toepassing van artikel 51 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en van artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Rekwirant heeft alle krachtens artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vereiste documenten naar behoren overgelegd en heeft daarbij het volledige bewijs geleverd dat de advocaten gemachtigd zijn om in Italië hun beroep uit te oefenen; bijgevolg is artikel 19, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, anders dan het Gerecht stelt, niet geschonden.

Wat de gestelde schending van artikel 19, derde alinea, van het Statuut betreft, is de uitlegging van het vereiste van onafhankelijkheid van de advocaat ter sprake gekomen in verschillende recente arresten van het Hof, waarvan de bestreden beschikking is afgeweken. In deze zaak wijst niets er op dat de vennoten van het kantoor niet in staat zouden zijn hun werkzaamheden naar beste vermogen en in het belang van de cliënt uit te oefenen.

Derde middel: schending van de artikelen 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en, in voorkomend geval, van artikel 51, lid 4, en artikel 55, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Het Gerecht heeft gewezen op het gestelde gebrek aan onafhankelijkheid, heeft vervolgens enkel vastgesteld dat zijn Reglement voor de procesvoering niet uitdrukkelijk voorzag in de mogelijkheid om een dergelijke tekortkoming te regulariseren, en heeft het beroep daarom automatisch niet-ontvankelijk verklaard.

Het Gerecht heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat dit vereiste van onafhankelijkheid in de rechtspraak is ontwikkeld; de mogelijkheid van regularisatie is niet uitdrukkelijk voorzien, eenvoudigweg omdat het betrokken vereiste niet uitdrukkelijk in enig voorschrift is opgenomen. De formalistische uitlegging van het Gerecht heeft dus in strijd met de artikelen 47 en 52 van het Handvest de rechten van rekwirant ernstig en onherstelbaar aangetast.

Toelating van de hogere voorziening

Bij beschikking van het Hof (kamer voor toelating van hogere voorzieningen) van 8 mei 2023 is de hogere voorziening gedeeltelijk toegelaten. De memorie van antwoord moet betrekking hebben op het tweede en het derde middel van de hogere voorziening.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/10


Hogere voorziening ingesteld op 17 januari 2023 door Arne-Patrik Heinze tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 9 november 2022 in zaak T-610/21, L’Oréal tegen EUIPO / Heinze (K WATER)

(Zaak C-15/23 P)

(2023/C 223/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Arne-Patrik Heinze (vertegenwoordiger: N. Dauskardt, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: L'Oréal, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft het Hof (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) geoordeeld dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Arne-Patrik Heinze zijn eigen kosten moet dragen.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 27 februari 2023 — XXXX

(Zaak C-116/23, Sozialministeriumservice)

(2023/C 223/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XXXX

Verwerende partij: Sozialministeriumservice

Prejudiciële vragen

1)

Is de Oostenrijkse zorgverlofuitkering (Pflegekarenzgeld) een prestatie bij ziekte in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) of eventueel een andere prestatie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004?

2)

Indien het een prestatie bij ziekte betreft, is de zorgverlofuitkering dan een uitkering in de zin van artikel 21 van verordening (EG) nr. 883/2004?

3)

Is de zorgverlofuitkering een prestatie ten behoeve van de verzorger of van de zorgbehoevende?

4)

Valt derhalve de situatie waarin een aanvrager van een zorgverlofuitkering die Italiaans onderdaan is, sinds 28 juni 2013 permanent in Oostenrijk in de deelstaat Opper-Oostenrijk woont, sinds 1 juli 2013 in Oostenrijk in dezelfde deelstaat bij dezelfde werkgever werkt (er is dus geen aanwijzing dat verzoeker een grensarbeider is) en met de werkgever voor de relevante periode van 1 mei 2022 tot en met 13 juni 2022 zorgverlof overeenkomt om voor zijn vader te zorgen, die Italiaans onderdaan is en permanent in Italië (Sassuolo) woont, en bij de verwerende autoriteit een zorgverlofuitkering aanvraagt, binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 883/2004?

5)

Verzet artikel 7 van verordening (EG) nr. 883/2004 of het discriminatieverbod in de verschillende Europeesrechtelijke vormen (bijvoorbeeld artikel 18 VWEU, artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 en dergelijke) zich tegen een nationale bepaling die de betaling van de zorgverlofuitkering afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de zorgbehoevende een Oostenrijkse verzorgingsuitkering (Pflegegeld) vanaf niveau 3 ontvangt?

6)

Staat het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel of het Unierechtelijke discriminatieverbod in de verschillende Europeesrechtelijke vormen (bijvoorbeeld artikel 18 VWEU, artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 en dergelijke) in een feitelijke situatie als de onderhavige in de weg aan de toepassing van een nationale bepaling of vaste nationale rechtspraak die geen ruimte biedt voor de herinterpretatie van een “aanvraag voor zorgverlofuitkering” in een “aanvraag voor familiehospiceverlof”, aangezien duidelijk een formulier betreffende een “aanvraag voor zorgverlofuitkering” en juist niet betreffende een “aanvraag voor familiehospiceverlof” is gebruikt en ook duidelijk een overeenkomst met de werkgever is gesloten waarin sprake is van “zorg voor naaste gezinsleden” in plaats van “zorg voor stervenden” — hoewel de onderliggende feiten in beginsel ook zouden voldoen aan de voorwaarden voor zorgverlofuitkering op grond van “familiehospiceverlof” vanwege het tussentijdse overlijden van de zorgbehoevende vader, indien een andere overeenkomst met de werkgever was gesloten en een andere aanvraag bij de autoriteit was ingediend?

7)

Staat artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 of een andere Unierechtelijke bepaling (bijvoorbeeld artikel 7 van het Handvest van de grondrechten) in de weg aan een nationale bepaling (§ 21c, lid 1, BPGG) die de betaling van de zorgverlofuitkering afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de zorgbehoevende een Oostenrijkse verzorgingsuitkering vanaf niveau 3 ontvangt, terwijl een andere nationale bepaling (§ 21c, lid 3, BPGG) bij toepassing op dezelfde feiten de betaling juist niet afhankelijk stelt van een dergelijke voorwaarde?


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 15 maart 2023 — Sony Computer Entertainment Ltd / Datel Design and Development Ltd, Datel Direct Ltd, JS

(Zaak C-159/23, Sony Computer Entertainment Europe)

(2023/C 223/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster en verzoekster tot Revision: Sony Computer Entertainment Europe Ltd

Verweerders en verweerders in Revision: Datel Design and Development Ltd, Datel Direct Ltd, JS

Prejudiciële vragen

1.

Is er sprake van een inbreuk op de omvang van de bescherming van een computerprogramma volgens artikel 1, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2009/24/EG (1) wanneer niet de doel- of broncode van een computerprogramma of de reproductie ervan wordt gewijzigd, maar een gelijktijdig met het beschermde computerprogramma gebruikt ander programma de inhoud van variabelen wijzigt die het beschermde computerprogramma in het werkgeheugen heeft geplaatst en tijdens het verloop van het programma gebruikt?

2.

Is er sprake van een verandering in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2009/24/EG wanneer niet de doel- of broncode van een computerprogramma of de reproductie ervan wordt gewijzigd, maar een gelijktijdig met het beschermde computerprogramma gebruikt ander programma de inhoud van variabelen wijzigt die het beschermde computerprogramma in het werkgeheugen heeft geplaatst en tijdens het verloop van het programma gebruikt?


(1)  Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (Gecodificeerde versie) (PB. 2009, L 111, blz. 16).


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 1 de Palma de Mallorca (Spanje) op 20 maart 2023 — Eventmedia Soluciones SL / Air Europa Líneas Aéreas SAU

(Zaak C-173/23, Eventmedia Soluciones)

(2023/C 223/16)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil no 1 de Palma de Mallorca

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eventmedia Soluciones SL

Verwerende partij: Air Europa Líneas Aéreas SAU

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die kennisneemt van een schadevordering wegens vertraging in het vervoer van bagage overeenkomstig artikel 19 van het Verdrag van Montreal, ambtshalve moet toetsen of een beding in de vervoerovereenkomst op grond waarvan de passagier zijn rechten niet kan overdragen oneerlijk is, wanneer de vordering wordt ingesteld door de cessionaris, die — anders dan de cedent — niet de hoedanigheid van consument en gebruiker heeft?

2)

Indien er ambtshalve moet worden getoetst, kan de plicht om de consument te informeren en navraag te doen of hij zich op het oneerlijke karakter van het beding beroept of met het beding instemt, achterwege blijven gelet op het feit dat hij zijn vordering heeft overgedragen in strijd met het eventueel oneerlijke beding dat de overdracht van de vordering niet toestond?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 21 maart 2023 — HJ, IK, LM / Twenty First Capital SAS

(Zaak C-174/23, Twenty First Capital)

(2023/C 223/17)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: HJ, IK, LM

Verwerende partij: Twenty First Capital SAS

Prejudiciële vragen

1)

a)

Moeten artikel 13 en artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (1) aldus worden uitgelegd dat beheerders die activiteiten overeenkomstig deze richtlijn verrichten vóór 22 juli 2013, aan de verplichtingen op het gebied van de beloningsregelingen en -praktijken dienen te voldoen:

i)

zodra de termijn voor omzetting van genoemde richtlijn is verstreken,

ii)

vanaf de datum van inwerkingtreding van de bepalingen waarbij de richtlijn wordt omgezet in nationaal recht,

iii)

zodra de in artikel 61, lid 1, van de richtlijn gestelde termijn van een jaar, die afloopt op 21 juli 2014, is verstreken, of

iv)

vanaf het moment waarop zij overeenkomstig de richtlijn een vergunning als beheerder hebben verkregen?

b)

Is voor het antwoord op deze vraag beslissend of de door de beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen aan een werknemer of een bestuurder uitgekeerde beloning is overeengekomen vóór dan wel na:

i)

het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn;

ii)

de datum van inwerkingtreding van de bepalingen waarbij de richtlijn wordt omgezet in nationaal recht;

iii)

het verstrijken, op 21 juli 2014, van de in artikel 61, lid 1, van de richtlijn gestelde termijn;

iv)

de datum waarop de beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen zijn vergunning krijgt?

2)

Mocht uit het antwoord op de eerste vraag volgen dat de beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen na de omzetting van de richtlijn in nationaal recht gedurende een bepaalde periode enkel verplicht is zich tot het uiterste in te spannen om aan de uit de richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen, komt hij deze verplichting dan na wanneer hij gedurende die periode een werknemer in dienst neemt of een bestuurder aanstelt tegen beloningsvoorwaarden die niet stroken met de eisen van de nationale bepaling tot omzetting van artikel 13 van de richtlijn?


(1)  PB 2011, L 174, blz. 1.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie (Polen) op 22 maart 2023 — Credit Agricole Bank Polska/AB

(Zaak C-183/23, Credit Agricole Bank Polska)

(2023/C 223/18)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Credit Agricole Bank Polska SA

Verwerende partij: AB

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 6, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (1) aldus worden uitgelegd dat de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn op de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid in een zaak tegen een consument zonder bekende verblijfplaats die geen onderdaan van een lidstaat is, van wie bekend is dat hij zijn laatste bekende woonplaats in een lidstaat had en met betrekking tot wie er betrouwbare gegevens zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij zijn woonplaats niet meer op het grondgebied van die lidstaat heeft, terwijl er geen betrouwbare gegevens zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij het grondgebied van de Unie heeft verlaten en is teruggekeerd naar de staat waarvan hij onderdaan is?

2.

Moet artikel 26, leden 1 en 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat de verschijning in een geding door een mandataris ad litem die volgens het nationale recht van een lidstaat is aangesteld om een consument zonder bekende verblijfplaats te vertegenwoordigen, in de plaats komt van de verschijning van die consument en het mogelijk maakt dat wordt aangenomen dat een gerecht van een lidstaat bevoegd is, hoewel er betrouwbare informatie is waaruit kan worden afgeleid dat de consument zijn woonplaats niet meer in die lidstaat heeft?


(1)  PB 2012, L 351, blz. 1.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal du travail francophone de Bruxelles (België) op 27 maart 2023 — GI / Partena Assurances Sociales pour Travailleurs Indépendants ASBL

(Zaak C-195/23, Partena)

(2023/C 223/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal du travail francophone de Bruxelles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GI

Verwerende partij: Partena Assurances Sociales pour Travailleurs Indépendants ASBL

Prejudiciële vraag

Staan het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 14 daarvan, het beginsel dat op nog actieve of gepensioneerde werknemers en zelfstandigen slechts één wettelijke regeling op het gebied van sociale zekerheid van toepassing is, en het beginsel van loyale samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie eraan in de weg dat een lidstaat een ambtenaar die naast zijn werkzaamheden bij een Europese instelling met toestemming van deze instelling een aanvullende onderwijsactiviteit uitoefent, verplicht om zich te onderwerpen aan een nationaal socialezekerheidsstelsel en om sociale bijdragen te betalen, terwijl deze ambtenaar op grond van het ambtenarenstatuut reeds is onderworpen aan het gemeenschappelijk stelsel van sociale zekerheid van de instellingen van de Europese Unie?


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 28 maart 2023 — Agentsia po vpisvaniyata / OL

(Zaak C-200/23, Agentsia po vpisvaniyata)

(2023/C 223/20)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij tot cassatie: Agentsia po vpisvaniyata

Verwerende partij in cassatie: OL

Prejudiciële vragen

1.

Kan artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/101/EG (1) aldus worden uitgelegd dat een lidstaat verplicht is om de openbaarmaking van een vennootschapsovereenkomst, die krachtens artikel 119 van de Targovski zakon (Bulgaars wetboek van koophandel) moet worden geregistreerd, toe te staan wanneer deze behalve de namen van de vennoten, die krachtens artikel 2, lid 2, van de Zakon za targovskia registar i registara na yuriditcheskite litsa s nestopanska tsel (Bulgaarse wet inzake het handelsregister en het register van rechtspersonen zonder winstoogmerk) vallen onder de verplichte bekendmaking, ook verdere persoonsgegevens bevat? Bij de beantwoording van deze vraag moet in aanmerking worden genomen dat het agentschap voor registraties een instelling van de publieke sector is, waartegen volgens vaste rechtspraak van het Hof de bepalingen van de richtlijn, die rechtstreekse werking hebben, kunnen worden ingeroepen (arrest van 7 september 2006, Vassallo, С-180/04, EU:C:2006:518, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

2.

Kan — indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord — ervan worden uitgegaan dat in de omstandigheden die hebben geleid tot het geschil in het hoofdgeding, de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap voor registraties in de zin van artikel 6, lid 1, onder e), van verordening 2016/679 noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen? (2)

3.

Kan — indien de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord — een nationale regeling zoals die in artikel 13, lid 9, van de Zakon za targovskia registar i registara na yuriditcheskite litsa s nestopanska tsel (Bulgaarse wet inzake het handelsregister en het register van rechtspersonen zonder winstoogmerk), volgens welke ervan moet worden uitgegaan dat, indien in een verzoek of in de documenten bij dat verzoek niet wettelijk verplichte persoonsgegevens zijn vermeld, de personen die deze ter beschikking hebben gesteld, hebben ingestemd met de verwerking van deze gegevens door het agentschap en met de openbare beschikbaarstelling daarvan, ongeacht de overwegingen 32, 40, 42, 43 en 50 van verordening 2016/679 als verduidelijking van de mogelijkheid van “vrijwillige openbaarmaking” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/101/EG van gegevens, waaronder persoonsgegevens, worden geacht rechtmatig te zijn?

4.

Zijn ter omzetting van de verplichting krachtens artikel 3, lid 7, van richtlijn 2009/101/EG, volgens welke bepaling de lidstaten de nodige maatregelen nemen om elke tegenstrijdigheid te vermijden tussen de inhoud van de overeenkomstig lid 5 openbaar gemaakte tekst en die van het register of van het dossier en om rekening te houden met belangen van derden om kennis te nemen van de voornaamste akten van de vennootschap en van bepaalde gegevens die haar betreffen, die in overweging 3 van deze richtlijn worden vermeld, nationale bepalingen toegestaan die voorzien in een procedureregeling (aanvraagformulieren, indienen van kopieën van documenten waarin persoonsgegevens onherkenbaar zijn gemaakt) voor de uitoefening van het recht van een natuurlijk persoon om overeenkomstig artikel 17 van verordening 2016/679 van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van de hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen, wanneer de persoonsgegevens, waarvan de wissing wordt verlangd, deel uitmaken van openbaar verstrekte (bekendgemaakte) documenten, die aan de verwerkingsverantwoordelijke volgens een soortgelijke procedureregeling ter beschikking zijn gesteld door een andere persoon, die met deze handeling ook het doel van de door hem geïnitieerde verwerking heeft vastgesteld?

5.

Handelt het agentschap voor registraties in de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende situatie alleen als verwerkingsverantwoordelijke met betrekking tot de persoonsgegevens of is het ook ontvanger, wanneer het doel van de verwerking ervan, als deel van de documenten die ter openbaarmaking worden voorgelegd, door een andere verwerkingsverantwoordelijke werd vastgesteld?

6.

Vormt de persoonlijke handtekening van een natuurlijk persoon informatie die betrekking heeft op een geïdentificeerde natuurlijk persoon en valt deze meer bepaald onder het begrip “persoonsgegevens” in de zin van artikel 4, punt 1, van verordening 2016/679?

7.

Moet het begrip “immateriële schade” in artikel 82, lid 1, van verordening 2016/679 aldus worden uitgelegd dat immateriële schade een tastbaar nadeel en een objectief op te vatten inbreuk op persoonlijke belangen vereist of volstaat het louter kortstondige verlies van betrokkene van het gezag over zijn gegevens wegens de openbaarmaking van persoonsgegevens in het handelsregister, dat voor betrokkene zonder enige tastbare of nadelige gevolgen is gebleven?

8.

Kan het overeenkomstig artikel 58, lid 3, onder b), van verordening 2016/679 vastgestelde advies van de nationale toezichthoudende autoriteit, de Komisia za zashtita na lichnite danni (Bulgaarse commissie ter bescherming van persoonsgegevens), nr. 01-116(20)/01.02.2021, volgens hetwelk het agentschap voor registraties geen wettelijke mogelijkheid of bevoegdheid heeft om ambtshalve of op verzoek van de betrokkene, de verwerking van reeds openbaar gemaakte gegevens te beperken, gelden als bewijs in de zin van artikel 82, lid 3, van verordening 2016/679 dat het agentschap voor registraties op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het feit dat de schade bij de natuurlijke persoon heeft veroorzaakt?


(1)  Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB 2009 L 258, blz. 11).

(2)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (PB 2016 L 119, blz. 1).


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 7 april 2023 — “Toplofikatsia Sofia” ЕАD

(Zaak C-222/23, Toplofikatsia Sofia)

(2023/C 223/21)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Toplofikatsia Sofia” ЕАD

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 62, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), gelezen in samenhang met artikel 18, eerste alinea, en artikel 21 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het begrip “woonplaats” van een natuurlijke persoon wordt ontleend aan een nationale regeling die bepaalt dat het permanente adres van onderdanen van de forumstaat zich altijd in die staat bevindt en niet naar een andere plaats in de Europese Unie kan worden overgebracht?

2.

Moet artikel 5, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste alinea, en artikel 21 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling en nationale rechtspraak volgens welke een gerecht van een staat niet kan weigeren een betalingsbevel af te geven tegen een schuldenaar die de nationaliteit van die staat heeft en ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat het gerecht niet internationaal bevoegd is, aangezien de woonplaats van de schuldenaar zich wellicht in een andere staat van de Unie bevindt, hetgeen voortvloeit uit de verklaring van de schuldenaar aan de bevoegde overheidsinstantie dat hij in die staat een officieel adres heeft? Is het in een dergelijk geval van belang wanneer die verklaring is afgelegd?

3.

Moet artikel 18, eerste alinea, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten, in het geval dat de internationale bevoegdheid van het aangezochte gerecht voortvloeit uit een andere bepaling dan artikel 5, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling en nationale rechtspraak volgens welke een betalingsbevel weliswaar slechts kan worden afgegeven tegen een natuurlijke persoon die zijn gewone verblijfplaats in de forumstaat heeft, maar voor de vaststelling dat de schuldenaar — indien hij onderdaan is van die staat — zijn verblijfplaats in een andere staat heeft gevestigd niet louter kan worden uitgegaan van het feit dat hij in eerstgenoemde staat een officieel adres in een andere staat van de Europese Unie (“huidig” adres) heeft opgegeven, wanneer de schuldenaar niet kan aantonen dat hij helemaal is verhuisd naar laatstgenoemde staat en geen adres op het grondgebied van de forumstaat heeft? Is het in dat geval van belang wanneer de verklaring betreffende het huidige adres is afgelegd?

4.

Indien het antwoord op het eerste deel van de derde prejudiciële vraag luidt dat de afgifte van een betalingsbevel geoorloofd is, is het op grond van artikel 4, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, gelezen in samenhang met de bij het arrest in zaak C-325/11, Alder (2), gegeven uitlegging van artikel 22, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (3), en gelezen in samenhang met het beginsel van doeltreffende toepassing van het Unierecht bij de uitoefening van de nationale procedurele autonomie, dan toegestaan dat een nationale rechter van een staat waarvan de onderdanen geen afstand kunnen doen van hun officiële adres op het grondgebied van die staat en dat adres niet naar een andere staat kunnen overbrengen, bij de behandeling van een verzoek tot afgifte van een betalingsbevel in een procedure waarbij de schuldenaar niet betrokken is, overeenkomstig artikel 7 van verordening (EU) 2020/1784 bij de autoriteiten van de staat waar de schuldenaar een officieel adres heeft inlichtingen inwint over het adres aldaar van de schuldenaar en over de datum waarop dat adres is geregistreerd, teneinde de werkelijke gewone verblijfplaats van de schuldenaar vast te stellen alvorens de eindbeslissing in de zaak te geven?


(1)  PB 2012, L 351, blz. 1.

(2)  ECLI:EU:C:2012:824.

(3)  PB 2020, L 405, blz. 40.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/17


Beschikking van de president van het Hof van 24 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Nürnberg — Duitsland) — CK / Familienkasse Bayern Nord

(Zaak C-284/22 (1), Familienkasse Bayern Nord)

(2023/C 223/22)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 276, van 18.7.2022


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/17


Beschikking van de president van het Hof van 27 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — AB / Disziplinarrat der Österreichischen Apothekerkammer, in tegenwoordigheid van de Bundesminister für Soziales, Gesundheit, Pflege und Konsumentenschutz

(Zaak C-417/22 (1), Disziplinarrat der Österreichischen Apothekerkammer)

(2023/C 223/23)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 326 van 29.8.2022.


Gerecht

26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/18


Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Ryanair en Condor Flugdienst / Commissie (Lufthansa; COVID-19)

(Gevoegde zaken T-34/21 en T-87/21) (1)

(“Staatssteun - Duitse markt voor luchtvervoer - Steun die in het kader van de COVID-19-pandemie is verleend door Duitsland ten gunste van een luchtvaartmaatschappij - Herkapitalisatie van Deutsche Lufthansa - Besluit om geen bezwaar te maken - Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun - Beroep tot nietigverklaring - Procesbevoegdheid - Aanzienlijke aantasting van de concurrentiepositie - Ontvankelijkheid - Aanmerkelijke marktmacht - Aanvullende maatregelen om de daadwerkelijke mededinging op de markt te waarborgen - Motiveringsplicht”)

(2023/C 223/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-34/21: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, S. Rating, I.-G. Metaxas-Maranghidis en V. Blanc, advocaten)

Verzoekende partij in zaak T-87/21: Condor Flugdienst GmbH (Neu-Isenburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Israel, J. Lang en E. Wright, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, S. Noë en F. Tomat, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij in zaak T-34/21: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller en P.-L. Krüger, gemachtiden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: T. Stéhelin, J.-L. Carré en P. Dodeller, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij in de zaken T-34/21 en T-87/21: Deutsche Lufthansa AG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: H.-J. Niemeyer en J. Burger, advocaten)

Voorwerp

Met hun beroepen krachtens artikel 263 VWEU vorderen verzoeksters nietigverklaring van besluit C(2020) 4372 final van de Commissie van 25 juni 2020 betreffende steunmaatregel SA 57153 (2020/N) — Duitsland — COVID-19 — Steunmaatregel ten gunste van Lufthansa.

Dictum

1)

Besluit C(2020) 4372 final van de Commissie van 25 juni 2020 betreffende steunmaatregel SA 57153 — Duitsland — COVID-19 — Steunmaatregel ten gunste van Lufthansa, zoals gerectificeerd bij besluit C(2021) 9606 final van de Commissie van 14 december 2021, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen alsook, in zaak T-87/21, die van Ryanair DAC en, in zaak T-34/21, die van Condor Flugdienst GmbH.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en Deutsche Lufthansa AG zullen in zaak T-34/21 hun eigen kosten dragen.

4)

De Bondsrepubliek Duitsland en Deutsche Lufthansa zullen in zaak T-87/21 hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 79 van 8.3.2021.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/19


Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Bastion Holding e.a. / Commissie

(Zaak T-102/21) (1)

(“Staatssteun - Maatregelen ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen in de context van de COVID-19-pandemie in Nederland - Besluit om geen bezwaar te maken - Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun - Motiveringsplicht”)

(2023/C 223/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Bastion Holding BV (Amsterdam, Nederland) en 35 andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: B. Braeken, X.Y.G. Versteeg, L. Elzas en T. Hieselaar, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en M. Farley, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman en J. Langer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2020) 8286 final van de Commissie van 20 november 2020 betreffende steunmaatregel SA.59535 (2020/N) — Nederland — wijziging van steunregeling SA.57712 — COVID-19: rechtstreekse subsidie ter financiering van de vaste kosten van kleine en middelgrote ondernemingen die getroffen zijn door de COVID-19-pandemie.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bastion Holding BV en de andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage, worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Commissie.

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 182 van 10.5.2021.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/19


Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Ryanair/Commissie (SAS II; COVID-19)

(Zaak T-238/21) (1)

(“Staatssteun - Deense en Zweedse markt voor luchtvervoer - Steun die in het kader van de COVID-19-pandemie door Denemarken en Zweden aan een luchtvaartmaatschappij is verleend - Herkapitalisatie van SAS - Besluit om geen bezwaar te maken - Beroep tot nietigverklaring - Individueel geraakt - Wezenlijke aantasting van de marktpositie - Ontvankelijkheid - Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun - Maatregel om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen - Naleving van de vereisten van de tijdelijke kaderregeling”)

(2023/C 223/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, V. Blanc, S. Rating en I.-G. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, J. Carpi Badía en A. Bouchagiar, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: M. Søndahl Wolff, C. Maertens en C. Grønbech Jensen, gemachtigden, bijgestaan door R. Holdgaard, advocaat), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: C. Meyer-Seitz, H. Shev, A. Runeskjöld, M. Salborn Hodgson, R. Shahsavan Eriksson, H. Eklinder en O. Simonsson, gemachtigden), SAS AB (Stockholm, Zweden) (vertegenwoordigers: F. Sjövall en A. Lundmark, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt verzoekster om nietigverklaring van besluit C(2020) 5750 final van de Commissie van 17 augustus 2020 met betrekking tot steunmaatregelen SA.57543 (2020/N) — Denemarken en SA.58342 (2020/N) — Zweden, betreffende de herkapitalisatie van SAS AB in het kader van de COVID-19-pandemie.

Dictum

1)

Besluit C(2020) 5750 final van de Commissie van 17 augustus 2020 met betrekking tot steunmaatregelen SA.57543 (2020/N) — Denemarken en SA.58342 (2020/N) — Zweden, betreffende de herkapitalisatie van SAS AB in het kader van de COVID-19-pandemie wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Ryanair DAC, met uitzondering van de kosten in verband met de verzoeken tot interventie.

3)

Het Koninkrijk Denemarken, het Koninkrijk Zweden en SAS worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in de kosten die Ryanair in verband met hun respectieve verzoeken tot interventie heeft gemaakt.


(1)  PB C 242 van 21.6.2021.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/20


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — SN/Parlement

(Zaak T-249/21) (1)

(“Institutioneel recht - Regeling inzake de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement - Vergoeding voor parlementaire medewerkers - Terugvordering van de onterecht betaalde bedragen - Motiveringsplicht - Onafhankelijkheid van de leden van het Europees parlement - Beoordelingsfout”)

(2023/C 223/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: SN (vertegenwoordiger: P. Eleftheriadis, barrister)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz, T. Lazian en M. Ecker, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 21 december 2020 betreffende de terugvordering van een bedrag van 196 199,84 EUR dat ten onrechte werd uitgekeerd als vergoeding voor parlementaire medewerkers en van de daarop betrekking hebbende debetnota van 15 januari 2021.

Dictum

1)

Het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 21 december 2020 betreffende de terugvordering jegens SN van een bedrag van 196 199,84 EUR dat ten onrechte werd uitgekeerd als vergoeding voor parlementaire medewerkers en de daarop betrekking hebbende debetnota van 15 januari 2021 worden nietig verklaard voor zover zij betrekking hebben op de bedragen die zijn uitgekeerd voor mei, juli en november 2016, juni 2017 en maart, april en november 2018.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

SN en het Parlement dragen hun eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 278 van 12.7.2021.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/21


Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Bastion Holding e.a. / Commissie

(Zaak T-289/21) (1)

(“Staatssteun - Maatregelen ter ondersteuning van ondernemingen in de context van de COVID-19-pandemie in Nederland - Besluit om geen bezwaar te maken - Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun - Motiveringsplicht”)

(2023/C 223/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Bastion Holding BV (Amsterdam, Nederland) en 35 andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: B. Braeken, X.Y.G. Versteeg, T. Hieselaar en L. Elzas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en M. Farley, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: J. Langer en M. Bulterman, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2021) 1872 final van de Commissie van 15 maart 2021 — Steunmaatregel SA.62241 (2021/N) — Nederland — Derde wijziging van de rechtstreekse subsidieregeling ter financiering van de vaste lasten voor ondernemingen die getroffen zijn door de COVID-19-pandemie.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bastion Holding BV en de andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage, worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Commissie.

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 278 van 12.7.2021.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/21


Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Bastion Holding e.a. / Commissie

(Zaak T-513/21) (1)

(“Staatssteun - Maatregelen ter ondersteuning van ondernemingen in de context van de COVID-19-pandemie in Nederland - Besluit om geen bezwaar te maken - Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun - Motiveringsplicht”)

(2023/C 223/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Bastion Holding BV (Amsterdam, Nederland) en 35 andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: B. Braeken, T. Hieselaar en L. Elzas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en M. Farley, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2021) 4735 final van de Commissie van 22 juni 2021 — Steunmaatregel SA.63257 (2021/N) — Nederland — Vierde wijziging van de rechtstreekse subsidieregeling ter financiering van de vaste lasten voor ondernemingen die getroffen zijn door de COVID-19-pandemie.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bastion Holding BV en de andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage, worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 462 van 15.11.2021.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/22


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — FFI Female Financial Invest/EUIPO — MLP Finanzberatung (Financery)

(Zaak T-7/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Financery - Ouder Uniewoordmerk financify - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 223/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: FFI Female Financial Invest GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Gramsch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee en E. Nicolás Gómez, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: MLP Finanzberatung SE (Wiesloch, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Hodapp, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 21 oktober 2021 (zaak R 1820/2020-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FFI Female Financial Invest GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 84 van 21.2.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/23


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Chambre de commerce et d’industrie territoriale de la Marne en Champagne/EUIPO — Ambrosetti Group (TEHA)

(Zaak T-52/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk TEHA - Ouder Uniebeeldmerk tema - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Geen normaal gebruik van het merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001) - Gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen van het merk wijzigt - Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening 2017/1001]”)

(2023/C 223/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Chambre de commerce et d'industrie territoriale de la Marne en Champagne (Châlons-en-Champagne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Frydendahl, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ambrosetti Group Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: G. Guglielmetti, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 november 2021 (zaak R 837/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De chambre de commerce et d’industrie territoriale de la Marne en Champagne wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 128 van 21.3.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/23


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Chambre de commerce et d’industrie territoriale de la Marne en Champagne/EUIPO — Ambrosetti Group (TEHA)

(Zaak T-60/22) (1)

(Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen - Woordmerk TEHA - Ouder nationaal beeldmerk tema - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Geen normaal gebruik van het merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001) - Gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm waardoor afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk - Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening 2017/1001])

(2023/C 223/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Chambre de commerce et d’industrie territoriale de la Marne en Champagne (Châlon-en-Champagne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Frydendahl, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ambrosetti Group Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: G. Guglielmetti, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert de verzoekende partij vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 november 2021 (zaak R 839/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Chambre de commerce et d’industrie territoriale de la Marne en Champagne wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 128 van 21.3.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/24


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — M. J. Dairies (BBQLOUMI)

(Zaak T-106/22) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk BBQLOUMI - Ouder collectief Uniewoordmerk HALLOUMI - Relatieve nietigheidsgronden - Verwarringsgevaar - Afbreuk aan reputatie - Artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, lid 5, en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, lid 5, en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 223/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: S. Malynicz en C. Milbradt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája et V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: M. J. Dairies EOOD (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordigers: I. Pakidanska en D. Dimitrova, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 14 december 2021 (zaak R 656/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 165 van 19.4.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/25


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — Fontana Food (GRILLOUMI)

(Zaak T-168/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GRILLOUMI - Ouder collectief Uniewoordmerk HALLOUMI - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Afbreuk aan reputatie - Artikel 8, lid 1, onder b), en art. 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001)”)

(2023/C 223/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: S. Malynicz en C. Milbradt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Fontana Food AB (Tyresö, Zweden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 3 januari 2022 (Zaak R 1612/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 207 van 23.5.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/25


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Dicofarm/ EUIPO — Marco Viti Farmaceutici (Vitis pharma Dicofarm group)

(Zaak T-303/22) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk Vitis pharma Dicofarm group - Ouder nationaal beeldmerk viti DREN - Relatieve nietigheidsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Geringe overeenstemming tussen producten en diensten - Geen verwarringsgevaar”)

(2023/C 223/35)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Dicofarm SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: F. Ferrari, L. Goglia en G. Rapaccini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Capostagno en R. Raponi, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Marco Viti Farmaceutici SpA (Vicence, Italië) (vertegenwoordigers: F. Celluprica, F. Fischetti en F. De Bono, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 16 maart 2022 (zaak R 1050/2021-2).

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 16 maart 2022 wordt vernietigd voor zover zij betrekking heeft op:

klasse 3: “Pommades, crèmes, zalven, lotions, gels en andere preparaten, alle voor cosmetisch gebruik; reinigingsmiddelen voor persoonlijk gebruik; deodorants voor lichaamsverzorging; niet-medicinale cosmetische middelen, met uitzondering van mondspoelmiddelen; preparaten voor de toiletverzorging; parfumerieën, etherische oliën”;

klasse 29: “Pollenpreparaten voor voedingsdoeleinden”;

klasse 30: “Honing; propolis; propolis voor menselijke consumptie [bijencultuurproduct]; koninginnegelei; niet-medicinale kruidenthee; kruidentheeën, anders dan voor medicinaal gebruik; kruidenaftreksels, niet voor geneeskundig gebruik; thee extracten; thee; honing”;

klasse 40: “Vervaardiging op maat van geneesmiddelen; vervaardiging op maat van biofarmaceutica; behandeling van biofarmaceutische materialen; alle voornoemde diensten met uitzondering van mondzorg en tandheelkundige diensten”;

klasse 42: “Wetenschappelijk onderzoek; advisering op het gebied van wetenschappelijk onderzoek; uitgifte van wetenschappelijke informatie; biologisch onderzoek; chemisch onderzoek en analyse; genetische onderzoeken en tests; cosmetologisch onderzoek; onderzoek op het gebied van voeding; onderzoek op het gebied van voeding; farmaceutisch onderzoek, met uitzondering van onderzoek op het gebied van mondzorg en tandheelkunde; onderzoek en ontwikkeling op het vlak van biotechnologie; productonderzoek en -ontwikkeling, met uitzondering van onderzoek op het gebied van mondzorg en tandheelkunde; wetenschappelijke en technologische diensten, alsmede bijbehorende onderzoeks- en ontwerpdiensten; dienstverlening op het gebied van industriële analyse en industrieel onderzoek; ontwerpen en ontwikkelen van computers en van software”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Dicofarm SpA, EUIPO en Marco Viti Farmaceutici SpA dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 276 van 18.7.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/26


Arrest van het Gerecht van 10 mei 2023 — Vanhove/EUIPO — Aldi Einkauf (bistro Régent)

(Zaak T-437/22) (1)

(Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag van het Uniebeeldmerk bistro Régent - Ouder nationaal woordmerk REGENT - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (UE) 2017/1001 - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001 - Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt)

(2023/C 223/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vanhove (Bordeaux, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Castagnon, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en T. Klee, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Aldi Einkauf SE & Co. OHG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, C. Fürsen, M. Minkner en A. Starcke, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert de verzoekende partij vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 18 mei 2022 (zaak R 1113/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Vanhove draagt naast haar eigen kosten die van Aldi Einkauf SE & Co. OHG.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 326 van 29.8.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/27


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2023 — Laboratorios Ern / EUIPO — Biolark (BIOLARK)

(Zaak T-459/22) (1)

(Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen - Beeldmerk BIOLARK - Ouder nationaal woordmerk BIOPLAK - Geen gevaar van verwarring - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

(2023/C 223/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Laboratorios Ern (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Correa Rodríguez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee en A. Ringelhann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Biolark, Inc. (San Diego, Californië, Verenigde Staten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert de verzoekende partij vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 22 april 2022 (zaak R 1234/2021-5).

Dictum

1)

Het verzoek van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) om de zaak zonder beslissing af te doen, wordt afgewezen.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

De partijen dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 340 van 5.9.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/28


Beschikking van het Gerecht van 25 april 2023 — Klein/Commissie

(Zaak T-562/19 RENV) (1)

(“Beroep wegens nalaten - Medische hulpmiddelen - Artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 93/42/EEG - Vrijwaringsprocedure - Kennisgeving door een lidstaat van een besluit houdende een verbod op het in de handel brengen van een medisch hulpmiddel - Geen besluit van de Commissie - Intrekking van richtlijn 93/42 - Artikelen 94 tot en met 97 van verordening (EU) 2017/745 - Markttoezichtmaatregelen - Kennelijk gegrond beroep”)

(2023/C 223/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Christoph Klein (Großgmain, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: H.-J. Ahlt, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes, E. Sanfrutos Cano en F. Thiran, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 265 VWEU verzoekt verzoeker het Gerecht vast te stellen dat de Europese Commissie ten onrechte heeft nagelaten om op te treden in de op 7 januari 1998 door de Bondsrepubliek Duitsland ingestelde vrijwaringsprocedure en om overeenkomstig richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB 1993, L 169, blz. 1) een besluit te nemen met betrekking tot het hulpmiddel “Inhaler Broncho-Air®”.

Dictum

1)

De Europese Commissie is de krachtens artikel 8, lid 2, richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen, op haar rustende verplichtingen niet nagekomen doordat zij heeft nagelaten om op te treden in de op 7 januari 1998 door de Bondsrepubliek Duitsland ingestelde vrijwaringsprocedure en om overeenkomstig richtlijn 93/42, vervangen bij verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG, verordening (EG) nr. 178/2002 en verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad, een besluit te nemen met betrekking tot het hulpmiddel Inhaler Broncho-Air®.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten van de procedure in hogere voorziening bij het Hof in het kader van zaak C-430/20 P, alsmede in de kosten die verband houden met de oorspronkelijke procedure in het kader van zaak T-562/19 en de terugverwijzingsprocedure voor het Gerecht in kader van zaak T-562/19 RENV.


(1)  PB C 337 van 7.10.2019.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/28


Beschikking van het Gerecht van 4 mei 2023 — Amazonen Werke H. Dreyer/EUIPO (Combinatie van de kleuren groen en oranje)

(Zaak T-618/22) (1)

(“Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Merk dat bestaat in een combinatie van de kleuren groen en oranje - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Beroep kennelijk rechtens ongegrond”)

(2023/C 223/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Amazonen-Werke H. Dreyer SE & Co. KG (Hasbergen-Gaste, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Neuhierl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Frydendahl, gemachtigde)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt verzoekster de nietigverklaring van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie van 22 juli 2022 (zaak R 2006/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 441 van 21.11.2022.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/29


Beschikking van de president van het Gerecht van 19 april 2023 — UC / Raad

(Zaak T-6/23 R)

(“Kort geding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen met het oog op de situatie in de Democratische Republiek Congo - Bevriezing van tegoeden - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2023/C 223/40)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: UC (vertegenwoordigers: P. Bekaert en S. Bekaert, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M.-C. Cadilhac, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn verzoek op grond van de artikelen 278 en 279 VWEU vordert verzoeker de opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2398 van de Raad van 8 december 2022 tot uitvoering van besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in de Democratische Republiek Congo (PB 2022, L 316 I, blz. 7) en van uitvoeringsverordening (EU) 2022/2397 van de Raad van 8 december 2022 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 1183/2005 betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in de Democratische Republiek Congo (PB 2022, L 316 I, blz. 1), voor zover deze handelingen hem betreffen.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/29


Beroep ingesteld op 24 april 2023 — XH / Commissie

(Zaak T-11/23)

(2023/C 223/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: XH (vertegenwoordiger: K. Górny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om:

nietigverklaring van besluit nr. R/404/22 tot bevestiging van de nota van 31 mei 2022 met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het arrest T-511/18 (1) betreffende de niet-plaatsing van verzoeksters naam op de lijst van ambtenaren die in 2017 zijn bevorderd, zoals vastgesteld in de nota van 13 november 2017 (IA nr. 25-2017);

vergoeding van haar schade (25 000 EUR voor immateriële schade en 50 000 EUR voor materiële schade);

verwijzing van verwerende partij in de kosten krachtens artikel 268 VWEU.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Het eerste middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting en de onregelmatigheid van de bestreden bevorderingsprocedure 2021: schending van besluit C(2013) 8968 tot vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 van het Ambtenarenstatuut, schending van artikel 45, lid 1, van het Ambtenarenstatuut, gelezen in het licht van de artikelen 7, 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en het ontbreken van een daadwerkelijke vergelijking van de verdiensten.

2.

Het tweede middel is ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout bij de toepassing van de bevorderingscriteria van artikel 45 van het Ambtenarenstatuut, gelezen in het licht van de artikelen 7, 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel: derhalve vordert verzoekende partij vergoeding voor de materiële en immateriële schade die zij stelt te hebben geleden na/als gevolg van bovenvermelde besluiten, die hebben geleid tot een vertraging van de correctie van haar persoonsdossier dat in aanmerking is genomen in het kader van de bevorderingsronde; onregelmatigheden in haar bevorderingsdossier en kennelijke beoordelingsfouten tijdens de bevorderingsronde hebben ertoe geleid dat haar verdiensten bij de vergelijking van de verdiensten niet in aanmerking zijn genomen, en het arrest van het Gerecht is niet ten uitvoer gelegd aangezien de bevorderingsronde 2017 niet in zijn geheel in een regelmatige procedure is herhaald, wat een ongunstig effect heeft gehad op de bevorderingsronde 2021.


(1)  Arrest van het Gerecht van 25 juni 2020 — XH / Europese Commissie (zaak T-511/18; EU:T:2020:291).


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/30


Beroep ingesteld op 1 mei 2023 — IB/EUIPO

(Zaak T-38/23)

(2023/C 223/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: IB (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van 11 april 2022 van de directeur van de afdeling human resources van het EUIPO tot de tenuitvoerlegging van het arrest T-22/20 van 13 oktober 2021 overeenkomstig artikel 266 VWEU en waarbij de hervatting van de invaliditeitsprocedure met betrekking tot verzoeker werd geweigerd, nietig te verklaren;

voor zover het aanvullende informatie bevat, het besluit van 2 november 2022 houdende afwijzing van de op 8 juli 2022 op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht, nietig te verklaren;

ambtshalve een derde arts aan te wijzen;

verweerder op zijn minst op te dragen:

de invaliditeitsprocedure te hervatten op het moment dat de invaliditeitscommissie wordt aangewezen;

in de tussentijd en in afwachting van een definitieve beslissing met betrekking tot de invaliditeit van verzoeker, hem overeenkomstig artikel 9, lid 4, van bijlage IX bij het Statuut een minimumbedrag te betalen dat wordt vermeerderd met de gezinstoelagen en de rente die wordt gebaseerd op de door de ECB vastgestelde rentevoet, plus twee punten;

verzoeker met terugwerkende kracht aan te sluiten bij het GSZV.

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 266 VWEU doordat de administratie het arrest van 13 oktober 2021 niet naar behoren heeft uitgevoerd, schending van het verbod van dubbele bestraffing in de zin van bijlage IX bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en een onjuiste rechtsopvatting.

2.

Tweede middel: niet-nakoming van de zorgplicht, schending van het recht op menselijke waardigheid, onvoldoende motivering om het belang van de bevoorrechte dienst te begrijpen, niet-nakoming van de verplichting van de administratie om rekening te houden met het welzijn van haar ambtenaren en voormalige ambtenaren.

3.

Derde middel: kennelijke boordelingsfouten bij het onderzoek van de procedure, kennelijke beoordelingsfouten bij de beoordeling van de rol van het tot aanstelling bevoegd gezag, de invaliditeitscommissie en de onderlinge bevoegdheidsverdeling, tegenstrijdigheden in de motivering en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/31


Beroep ingesteld op 7 april 2023 — Ballmann / EDPB

(Zaak T-183/23)

(2023/C 223/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lisa Ballmann (Innsbruck, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: F. Mikolasch, advocaat)

Verwerende partij: Europees Comité voor gegevensbescherming

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van het Europees Comité voor gegevensbescherming (European Data Protection Board; hierna: “EDPB”) van 7 februari 2023 waarbij verzoekster krachtens artikel 41, lid 2, onder b), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie toegang wordt geweigerd tot het dossier over bindend besluit 3/2022 van het EDPB betreffende het door de Ierse toezichthoudende autoriteit voorgelegde geschil met betrekking tot Meta Platforms Ireland Limited en haar Facebook-dienst [artikel 65 Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: “AVG”) (1)], nietig te verklaren;

het EDPB te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster één middel aan, dat is ontleend aan schending door het EDPB van artikel 41, lid 2, onder b), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”)

Het EDPB heeft artikel 41, lid 2, onder b), van het Handvest geschonden toen het verzoeksters verzoek om toegang tot het dossier over bindend besluit 3/2022 van het EDPB heeft afgewezen op grond dat de klagers (verzoekster en haar vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 80, lid 1 AVG, de non-profitorganisatie NOYB-European Center for Digital Rights) geen recht van toegang hebben tot het dossier omdat bindend besluit 3/2022 waarschijnlijk niet nadelig zou zijn voor hen;

Anders dan in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest, komt het element “nadelig zijn” niet voor in artikel 41, lid 2, onder b), van het Handvest en er moet dan ook niet aan worden voldaan;

Verzoekster vraagt uit hoofde van artikel 41, lid 2, onder b), van het Handvest inzage in het haar “betreffende dossier”. De zaak gaat rechtstreeks over haar persoonlijke klacht tegen Meta op grond van artikel 77 AVG over haar persoonsgegevens. Bindend besluit 3/2022 verwijst meer dan 160 keer naar de “klacht” en de “klager”. Het EDPB zelf stelt in bindend besluit 3/2022 dat het desbetreffende ontwerpbesluit betrekking heeft op een “onderzoek naar aanleiding van een klacht”, terwijl de klacht was ingediend door verzoekster. Bindend besluit 3/2022 verwijst zowel naar verzoekster als naar de non-profitorganisatie NOYB-European Center for Digital Rights die haar, als klager, op grond van artikel 80, lid 1, AVG vertegenwoordigde;

Het recht van inzage van artikel 41, lid 2, onder b), van het Handvest is een autonoom recht. Artikel 41 van het Handvest maakt een duidelijk onderscheid tussen het recht van inzage in het dossier en het recht te worden gehoord. De draagwijdte en doelstelling van deze rechten zijn verschillend. Het laatstgenoemde recht is voornamelijk een recht van verdediging. Het recht van inzage in een dossier is daarentegen ook een aspect van wapengelijkheid en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Het Hof van Justitie zelf behandelt de aanspraken op beide rechten afzonderlijk en maakt het recht van inzage niet afhankelijk van het recht te worden gehoord;

Zelfs als het “nadelig zijn” een element zou zijn van artikel 41, lid 2, onder b), van het Handvest (wat niet het geval is), dan nog zou aan deze voorwaarde zijn voldaan aangezien:

het EDPB maar over één van de negen vorderingen van verzoekster van 9 september 2019 ten dele heeft beslist in bindend besluit 3/2022 (de vordering werd ingeperkt van elke vorm van “reclame” tot enkel “gedragsgericht adverteren”) en de rest van de vorderingen in de klacht niet heeft behandeld;

de Oostenrijkse en Ierse toezichthoudende autoriteiten momenteel discussie voeren over de vraag of deze zaken nog bij hen of bij het EDPB aanhangig zijn, dan wel dat deze vorderingen op een bepaald moment in de procedure werden afgewezen; ook zijn er hieromtrent geschillen tussen verzoekster en de toezichthoudende autoriteiten aanhangig bij de Ierse en Oostenrijkse rechters; en

verzoekster zonder inzage in de dossiers geen inzicht kan krijgen in de procedure die ertoe heeft geleid dat het EDPB slechts ten dele heeft beslist over één vordering, terwijl de Oostenrijkse en Ierse toezichthoudende autoriteiten zich baseren op het besluit van het EDPB.


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (PB 2016, L 119, blz. 1).


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/32


Beroep ingesteld op 14 april 2023 — Hansol Paper / Commissie

(Zaak T-199/23)

(2023/C 223/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Hansol Paper Co. Ltd (Seoul, Zuid-Korea) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en B. Servais, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het antidumpingrecht dat is opgelegd bij uitvoeringsverordening (EU) 2023/593 van de Commissie van 16 maart 2023, tot het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea wat betreft de Hansol-groep, en tot wijziging van het residuele recht (JO 2023, L 79, p. 54) nietig te verklaren voor zover dit de verzoekende partij betreft;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 2, lid 11, en artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de basisverordening.

Volgens de verzoekende partij wordt bij de berekeningen door de Commissie van het herziene antidumpingrecht — van 103,16 EUR per ton — in de bestreden verordening, geen correctie toegepast van de wegingsfout die het Gerecht heeft vastgesteld in de punten 85 en 86 van zijn arrest in de zaak T-383/17, en die het Hof heeft bevestigd in de punten 62 tot en met 64 van zijn arrest in de zaak C-260/20 P, en schenden deze berekeningen bijgevolg artikel 2, lid 11, en artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de basisverordening.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 2, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening.

De verzoekende partij betoogt in dat verband dat de gebruikte methode om de normale waarde voor Artone te berekenen voor een bepaald type betrokken product een schending inhoudt van artikel 2, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening omdat de Commissie door berekening is gekomen tot de normale waarde voor Artone voor dat type product, in plaats van de normale waarde te baseren op de binnenlandse verkoopprijzen van de verzoekende partij bij normale handelstransacties voor het betreffende type betrokken product in de zin van artikel 2, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/33


Beroep ingesteld op 23 april 2023 — VT/Commissie

(Zaak T-216/23)

(2023/C 223/45)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: VT (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietigverklaring van de maatregel van 5 mei 2022 waarbij verzoeker niet op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/380/19-AD 7 en EPSO/AD/380/19-AD 9 is geplaatst;

nietigverklaring van de maatregel van 15 juli 2022 houdende afwijzing van het verzoek om heroverweging van de niet-opneming op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/380/19-AD 7 en EPSO AD/380/19-AD 9;

nietigverklaring van de maatregel van het TABG van 10 februari 2023, die fictief is vastgesteld nadat het EPSO na meer dan vier maanden geen besluit had genomen en waarbij verzoekers beroep is verworpen dat op 10 oktober 2022 werd ingesteld op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren (hierna: “Statuut”), en

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de wettelijke bepalingen inzake de talenregeling bij de Europese instellingen. Doordat de schriftelijke en mondelinge proeven in een andere taal (Engels en Frans) dan zijn moedertaal werden afgenomen, konden de capaciteiten van verzoeker niet correct worden beoordeeld, aangezien het resultaat van zijn proeven mede werd bepaald door zijn niveau van talenkennis. Ook artikel 27 van het Statuut is geschonden.

2.

Tweede middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling van de kandidaten, gebrek aan objectieve beoordeling van de kandidaten (arrest Glantenay) en schending van artikel 5, eerste en derde alinea, van bijlage III bij het Statuut. Een aantal van de kandidaten heeft de schriftelijke proeven, die een aanzienlijk lagere moeilijkheidsgraad hadden, opnieuw afgelegd. De vergelijking van de kandidaten tijdens de proeven in het assessment center werd gewijzigd omdat de jury de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen in de talentscreener niet vooraf had geverifieerd.

3.

Derde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het daarmee verband houdende beginsel van gelijkheid van de procespartijen (artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), doordat verzoeker vóór de indiening van het beroep geen kennis heeft kunnen nemen van de volledige motivering voor zijn uitsluiting van het vergelijkend onderzoek. Dit hield tevens een schending in van het beginsel van gelijkheid van wapens in het proces.

4.

Vierde middel: schending van artikel 5, vijfde en zesde alinea, van bijlage III bij het Statuut, doordat de jury niet ten minste tweemaal zoveel kandidaten als het aantal posten van het vergelijkend onderzoek op de reservelijst heeft geplaatst.

5.

Vijfde middel: schending van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek en van artikel 5, eerste alinea, van bijlage III bij het Statuut en daaruit voortvloeiende kennelijke beoordelingsfout, doordat in vergelijkend onderzoek AD 7 ook het leiderschap van de kandidaten is beoordeeld, terwijl deze parameter alleen voor vergelijkende onderzoeken AD 9 was bedoeld.

6.

Zesde middel: schending van de in de rechtspraak Di Prospero/Commissie neergelegde beginselen en schending van artikel 27 van het Statuut en van het gelijkheidsbeginsel, doordat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek niet de mogelijkheid bood om zowel aan vergelijkende onderzoeken voor AD 7 als aan vergelijkende onderzoeken voor AD 9 deel te nemen, terwijl bepaalde kandidaten die zich voor AD 9 hadden aangemeld, automatisch op de reservelijst voor AD 7 werden geplaatst.

7.

Zevende middel: schending van het beginsel van gelijkheid van de kandidaten en gebrek aan objectiviteit bij de beoordelingen, door het gebrek aan stabiliteit van de jury, door de frequente wijzigingen in de samenstelling van de jury en het ontbreken van “shadowing” door de voorzitter.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/34


Beroep ingesteld op 25 april 2023 — VU/Commissie

(Zaak T-217/23)

(2023/C 223/46)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: VU (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietigverklaring van de maatregel van 5 mei 2022 waarbij verzoeker niet op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/380/19-AD 7 en EPSO/AD/380/19-AD 9 is geplaatst;

nietigverklaring van de maatregel van 15 juli 2022 houdende afwijzing van het verzoek om heroverweging van de niet-opneming op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/380/19-AD 7 en EPSO AD/380/19-AD 9;

nietigverklaring van de maatregel van het TABG van 10 februari 2023, die fictief is vastgesteld nadat het EPSO na meer dan vier maanden geen besluit had genomen en waarbij verzoekers beroep is verworpen dat op 10 oktober 2022 werd ingesteld op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren (hierna: “Statuut”), en

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de wettelijke bepalingen inzake de talenregeling bij de Europese instellingen. Doordat de schriftelijke en mondelinge proeven in een andere taal (Engels en Frans) dan zijn moedertaal werden afgenomen, konden de capaciteiten van verzoeker niet correct worden beoordeeld, aangezien het resultaat van zijn proeven mede werd bepaald door zijn niveau van talenkennis. Ook artikel 27 van het Statuut is geschonden.

2.

Tweede middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling van de kandidaten, gebrek aan objectieve beoordeling van de kandidaten (arrest Glantenay) en schending van artikel 5, eerste en derde alinea, van bijlage III bij het Statuut. Een aantal van de kandidaten heeft de schriftelijke proeven, die een aanzienlijk lagere moeilijkheidsgraad hadden, opnieuw afgelegd.

De vergelijking van de kandidaten tijdens de proeven in het assessment center werd gewijzigd omdat de jury de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen in de talentscreener niet vooraf had geverifieerd.

3.

Derde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het daarmee verband houdende beginsel van gelijkheid van de procespartijen (artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), doordat verzoeker vóór de indiening van het beroep geen kennis heeft kunnen nemen van de volledige motivering voor zijn uitsluiting van het vergelijkend onderzoek. Dit hield tevens een schending in van het beginsel van gelijkheid van wapens in het proces.

4.

Vierde middel: schending van artikel 5, vijfde en zesde alinea, van bijlage III bij het Statuut, doordat de jury niet ten minste tweemaal zoveel kandidaten als het aantal posten van het vergelijkend onderzoek op de reservelijst heeft geplaatst.

5.

Vijfde middel: schending van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek en van artikel 5, eerste alinea, van bijlage III bij het Statuut en daaruit voortvloeiende kennelijke beoordelingsfout, doordat in vergelijkend onderzoek AD 7 ook het leiderschap van de kandidaten is beoordeeld, terwijl deze parameter alleen voor vergelijkende onderzoeken AD 9 was bedoeld.

6.

Zesde middel: schending van de in de rechtspraak Di Prospero/Commissie neergelegde beginselen en schending van artikel 27 van het Statuut en van het gelijkheidsbeginsel, doordat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek niet de mogelijkheid bood om zowel aan vergelijkende onderzoeken voor AD 7 als aan vergelijkende onderzoeken voor AD 9 deel te nemen, terwijl bepaalde kandidaten die zich voor AD 9 hadden aangemeld, automatisch op de reservelijst voor AD 7 werden geplaatst.

7.

Zevende middel: schending van het beginsel van gelijkheid van de kandidaten en gebrek aan objectiviteit bij de beoordelingen, door het gebrek aan stabiliteit van de jury, door de frequente wijzigingen in de samenstelling van de jury en het ontbreken van “shadowing” door de voorzitter.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/35


Beroep ingesteld op 26 april 2023 — Casal sport/EUIPO — Tennis d’Aquitaine (CITY STADE)

(Zaak T-220/23)

(2023/C 223/47)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Sports et loisirs (Casal sport) (Altorf, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Pecnard, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tennis d’Aquitaine SAS (Ambares, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk “CITY STADE” in rood en wit — Uniemerk nr. 11 945 581

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari 2023 in zaak R 179/2022-2

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen en het Uniemerk CITY STADE nr. 11 945 581 vervallen te verklaren voor alle producten;

subsidiair, na vernietiging van de bestreden beslissing, de zaak terug te verwijzen naar de tweede kamer van beroep van het EUIPO;

de houder van het merk te veroordelen in de kosten van het onderhavige beroep, met inbegrip van de kosten van de procedures voor het EUIPO.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 58, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/36


Beroep ingesteld op 21 april 2023 — VZ/Parlement

(Zaak T-223/23)

(2023/C 223/48)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: VZ (vertegenwoordiger: J.-M. Benítez de Lugo Guillen, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om:

Nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 16 januari 2018 en het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 13 februari 2023, waarbij verzoeksters gedrag jegens drie van haar parlementaire medewerkers als psychisch geweld is aangemerkt en waarvoor verzoekster is bestraft met: (a) verlies van de dagvergoeding voor vijf dagen en tijdelijke schorsing van deelname aan de werkzaamheden van het Parlement voor vijf dagen voor het psychisch geweld ten aanzien van parlementaire medewerker A; (b) verlies van de dagvergoeding voor 15 dagen en tijdelijke schorsing van deelname aan de werkzaamheden van het Parlement voor 15 dagen voor het psychisch geweld ten aanzien van parlementair medewerker B; (c) verlies van de dagvergoeding voor 10 dagen en tijdelijke schorsing van deelname aan de werkzaamheden van het Parlement voor 10 dagen voor het psychisch geweld ten aanzien van parlementaire medewerker C;

Nietigverklaring van elke andere handeling die voorafging aan, verband houdt met of voortvloeit uit de aan verzoekster opgelegde sancties;

Verwijzing van het Europees Parlement in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: niet-inachtneming van de procestermijnen in strijd met artikel 4, lid 2, en artikel 11, lid 1, van het besluit van het Bureau van 2 juli 2018 betreffende de werking van het raadgevend comité dat klachten met betrekking tot intimidatie van leden van het Europees Parlement behandelt en de klachtenbehandelingsprocedures.

2.

Tweede middel: schending van de rechten van de verdediging, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het processuele gelijkheidsbeginsel en het recht op toegang tot dossiers, zoals die zijn verankerd in de artikelen 41, 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel: schending van het recht op het vermoeden van onschuld zoals dat is verankerd in artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/37


Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Mylan Ireland / Commissie

(Zaak T-227/23)

(2023/C 223/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mylan Ireland Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: K. Roox, T. De Meese, J. Stuyck en M. Van Nieuwenborgh, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

haar verzoek tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van de Commissie dat is vervat in haar brief van 17 maart 2023 [ref. SANTE.DDG1.B.5/AL/mmc (2023) 2914698] nietig te verklaren, alsook alle latere besluiten voor zover zij dat besluit handhaven en/of vervangen, met inbegrip van elk daarbij aansluitend regelgevend optreden, voor zover die besluiten en dat optreden op verzoekster betrekking hebben;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: onbevoegdheid en misbruik van bevoegdheid door bovengenoemd besluit van de Commissie van 17 maart 2023 (“bestreden besluit”) om de aan verzoekster toegekende vergunning voor het in de handel brengen aan te passen en/of in te trekken.

2.

Tweede middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften omdat het bestreden besluit geen rechtsgrondslag heeft en inbreuk maakte op het recht van verzoekster om te worden gehoord in de zin van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel: schending van de Verdragen of van bepalingen ter uitvoering daarvan:

het bestreden besluit past het recht verkeerd toe omdat de Commissie zich heeft vergist inzake de draagwijdte van het op tegenspraak gewezen arrest van het Hof van Justitie van 16 maart 2023, Commissie e.a./Pharmaceutical Works Polpharma (C-438/21 P–C-440/21 P, EU:C:2023:213), en zij de beoordeling van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik naast zich neerlegt;

het bestreden besluit schendt de rechten van de verdediging en het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien er thans verschillende zaken aanhangig zijn waarin verzoekster betrokken partij is (T-730/20, T-279/22 en T-268/22);

het bestreden besluit doet afbreuk aan de rechtszekerheid;

het bestreden besluit schendt de gerechtvaardigde verwachtingen van verzoekster, mede met betrekking tot talrijke verplichtingen tegenover overheidsdiensten, producenten, leveranciers, transportbedrijven en ziekenhuizen, voor de aankoop van generieke dimethyl-fumaraat geneesmiddelen, en tegenover patiënten;

het bestreden besluit schendt het in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde recht op eigendom.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/38


Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Hitit Seramik / Commissie

(Zaak T-230/23)

(2023/C 223/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hitit Seramik Sanayi ve Ticaret AŞ (Maslak, Turkije) (vertegenwoordigers: A. Willems en B. Natens, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het verzoek ontvankelijk te verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) 2023/265 van de Commissie van 9 februari 2023 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit India en Turkije (1) nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: door voor bepaalde producten vertekende productiekosten te gebruiken om de normale waarde te berekenen, schendt verordening 2023/265 artikel 2, lid 3, artikel 2, lid 5, eerste alinea, en artikel 2, lid 10, eerste zin, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (2), en berust zij op een kennelijk onjuiste beoordeling.

2.

Tweede middel: door na te laten om de normale waarde aan te passen aan de inflatie schendt verordening 2023/265 artikel 2, lid 10, onder k), en artikel 2, lid 10, eerste zin, van verordening 2016/1036, en berust zij op een kennelijk onjuiste beoordeling.

3.

Derde middel: door een veel te hoge dumpingmarge te berekenen en een veel te hoog antidumpingrecht in te stellen, schendt verordening 2023/265 artikel 2, lid 12, en artikel 9, lid 4, tweede alinea, van verordening 2016/1036.

4.

Vierde middel: door conclusies te trekken die niet door de feiten worden gestaafd, schendt verordening 2023/265 artikel 3, lid 2, artikel 3, lid 5, en artikel 3, lid 6, gelezen in samenhang met artikel 17, lid 1, van verordening 2016/1036, en berust zij op een kennelijk onjuiste beoordeling.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/265 van de Commissie van 9 februari 2023 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit India en Turkije (PB 2023, L 41, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/38


Beroep ingesteld op 3 mei 2023 — Akgün Seramik e.a./ Commissie

(Zaak T-231/23)

(2023/C 223/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Akgün Seramik Sanayi ve Ticaret AŞ (Pazaryeri, Turkije) en 14 anderen (vertegenwoordigers: F. Di Gianni, A. Scalini en G. Coppo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) 2023/265 van de Commissie van 9 februari 2023 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit India en Turkije (1) (bestreden verordening) nietig te verklaren voor zover zij betrekking heeft op de verzoekende partijen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de bestreden verordening maakt inbreuk op artikel 3 van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (2) (basisverordening) aangezien de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door te oordelen dat de bedrijfstak van de Unie materiële schade heeft geleden.

2.

Tweede middel: de bestreden verordening maakt inbreuk op artikel 3, lid 6, van de basisverordening aangezien de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door te oordelen dat de invoer uit de betrokken landen de dominante bedrijfstak van de Unie schade heeft berokkend.

3.

Derde middel: de bestreden verordening maakt inbreuk op artikel 4, lid 1, van de basisverordening aangezien de Commissie een schadeanalyse heeft verricht die niet is gebaseerd op het grootste deel van de productie van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening, gelezen in het licht van artikel 4, lid 1, van de WTO-antidumpingovereenkomst.

4.

Vierde middel: de bestreden verordening maakt inbreuk op artikel 2, lid 9, en artikel 2, lid 10, van de basisverordening voor zover (i) de Commissie ten onrechte de verkoopcijfers, de algemene en administratieve onkosten en de winst van de verbonden handelaar van Bien & Qua’s in mindering heeft gebracht op de uitvoerprijs, en, subsidiair, (ii) de Commissie, door dezelfde mindering niet toe te passen op de normale waarde, geen billijke vergelijking heeft verricht.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/265 van de Commissie van 9 februari 2023 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit India en Turkije (PB 2023, L 41, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/39


Beroep ingesteld op 4 mei 2023 — Gutseriev/Raad

(Zaak T-233/23)

(2023/C 223/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mikail Safarbekovich Gutseriev (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: B. Kennelly en J. Pobjoy, barristers en D. Anderson, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

op grond van artikel 263 VWEU besluit (GBVB) 2023/421 van de Raad van 24 februari 2023 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en in het licht van de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (PB 2023 L 61, blz. 41) en uitvoeringsverordening (EU) 2023/419 van de Raad van 24 februari 2023 tot uitvoering van artikel 8 bis van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (PB 2023 L 61, blz. 20) nietig te verklaren, voor zover deze van toepassing zijn op verzoeker (hierna samen: “bestreden handelingen van 2023”);

op grond van artikel 277 VWEU te verklaren dat artikel 4, lid 1, van besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012, als gewijzigd, en artikel 2, lid 5, van verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006, als gewijzigd, niet-toepasselijk zijn voor zover zij van toepassing zijn op verzoeker omdat zij onrechtmatig zijn en dientengevolge, de betreden handelingen van 2023 nietig te verklaren, voor zover zij op verzoeker van toepassing zijn;

de Raad te verwijzen in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat is voldaan aan het criterium om verzoeker op te nemen in de bestreden handelingen.

2.

Tweede middel: de Raad heeft verzoekers grondrechten geschonden, waaronder het recht op eerbiediging van het privéleven, het eigendomsrecht en de vrijheid van ondernemerschap.

3.

Derde middel, subsidiair: onrechtmatigheid indien het criterium voor de plaatsing op de lijst van artikel 4, lid 1, van besluit 2012/624/GBVB van de Raad en artikel 2, lid 5, van verordening 765/2006 van de Raad aldus moet worden uitgelegd dat het elke vorm van steun of elke vorm van uitkering omvat.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/40


Beroep ingesteld op 7 mei 2023 — Comité interprofessionnel du vin de Champagne en INAO/EUIPO — Nero Hotels (NERO CHAMPAGNE)

(Zaak T-239/23)

(2023/C 223/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Comité interprofessionnel du vin de Champagne (Épernay, Frankrijk), Institut national de l’origine et de la qualité (INAO) (Montrieul, Frankrijk) (vertegenwoordigers: E. Varese G. Righini en V. Mazza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nero Hotels Srl (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniemerk NERO CHAMPAGNE — inschrijvingsaanvraag nr. 18 024 731

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 17 februari 2023 in zaak R 531/2022-2

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen voor zover de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk werd afgewezen, ook voor diensten in klasse 35;

de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk voor de betrokken waren en diensten van klassen 33, 35 en 41 af te wijzen of, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar een andere kamer van beroep om deze te heroverwegen;

verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, indien deze laatste intervenieert voor het Hof, overeenkomstig artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in hun eigen kosten en de kosten die zijn opgekomen voor de oppositieafdeling en de tweede kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 8, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, in samenhang met artikel 103, lid 2, onder a), ii), van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, in samenhang met artikel 103, lid 2, onder a), i), van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikelen 263 en 296 VWEU en van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van de beginselen van gelijke behandeling en behoorlijke administratie.


26.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/41


Beroep ingesteld op 11 mei 2023 — Quality First/EUIPO (MORE-BIOTIC)

(Zaak T-243/23)

(2023/C 223/54)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Quality First GmbH (Elmshorn, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Schneider en M. Kleinn, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk MORE-BIOTIC — inschrijvingsaanvraag nr. 18 634 806

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 23 februari 2023 in zaak R 1708/2022-2

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

de inschrijving van het betrokken merk in de Europese Unie toe te staan;

het EUIPO te verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

Schending van art. 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, want “MORE-BIOTIC” is vaag en ongedefinieerd en heeft dus onderscheidend vermogen;

“MORE-BIOTIC” is een ongebruikelijke combinatie en heeft onderscheidend vermogen;

“MORE-BIOTIC” is geen zuiver promotionele boodschap;

Geen rechtstreekse omschrijving van de waren en diensten;

Schending van het beginsel van gelijke behandeling.