ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.CE2010.184.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 184E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
8 juli 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement
ZITTING 2009-2010
Vergadering van 22 tot 24 april 2009
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 252 E van 22.10.2009
De aangenomen teksten van 23 april 2009 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2007 zijn bekendgemaakt in PB L 255 van 26.9.2009.
AANGENOMEN TEKSTEN

 

Woensdag, 22 april 2009

2010/C 184E/01

Controle van de uitvoering van de begroting van het instrument voor pretoetredingssteun
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de controle van de uitvoering van de begroting van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) in 2007 (2008/2206(INI))

1

2010/C 184E/02

Efficiënte tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de EU: transparantie van het vermogen van schuldenaars
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over efficiënte tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie: transparantie van het vermogen van schuldenaars (2008/2233(INI))

7

2010/C 184E/03

Jaarverslag over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften 2008
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften 2008 (2008/2301(INI))

12

2010/C 184E/04

Geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van de commissies en delegaties
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van commissies en delegaties (2008/2245(INI))

18

2010/C 184E/05

Interimovereenkomst betreffende de handel met Turkmenistan
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de interimovereenkomst betreffende de handel met Turkmenistan

20

2010/C 184E/06

Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten (2008/2331(INI))

23

2010/C 184E/07

Groenboek over de toekomst van het TEN-T-beleid
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het Groenboek over de toekomst van het TEN-T-beleid (2008/2218(INI))

35

 

Donderdag, 23 april 2009

2010/C 184E/08

Ontbossing en aantasting van bossen
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het aangaan van de uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken

41

2010/C 184E/09

Actieplan inzake stedelijke mobiliteit
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over een actieplan inzake stedelijke mobiliteit (2008/2217(INI))

43

2010/C 184E/10

Actieplan intelligente vervoerssystemen
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het actieplan intelligente vervoerssystemen (2008/2216(INI))

50

 

Vrijdag, 24 april 2009

2010/C 184E/11

Vrouwenrechten in Afghanistan
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de vrouwenrechten in Afghanistan

57

2010/C 184E/12

Steun voor de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over steun voor de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone

60

2010/C 184E/13

Humanitaire situatie van de bewoners van kamp Ashraf
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de humanitaire situatie van de bewoners van kamp Ashraf

62

2010/C 184E/14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding – Jaarverslag 2007
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de strijd tegen fraude – jaarverslag 2007 (2008/2242(INI))

63

2010/C 184E/15

Parlementaire immuniteit in Polen
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de parlementaire immuniteit in Polen (2008/2232(INI))

72

2010/C 184E/16

Goed bestuur in het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 inzake goed bestuur in het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers (2008/2223(INI))

75

2010/C 184E/17

Mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten

79

2010/C 184E/18

Regelgevingsaspecten van nanomaterialen
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over regelgevingsaspecten van nanomaterialen (2008/2208(INI))

82

2010/C 184E/19

Jaarlijks debat over de in 2008 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR)
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het jaarlijkse debat over de in 2008 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (artikelen 2 en 39 van het EU-Verdrag)

90

2010/C 184E/20

Conclusies van de Top van de G20
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de Top van de G20 in Londen, 2 april 2009

94

2010/C 184E/21

Consolidatie van stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de consolidatie van stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan (2008/2200(INI))

100

2010/C 184E/22

Situatie in Bosnië-Herzegovina
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de situatie in Bosnië-Herzegovina

107

2010/C 184E/23

Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap en het daarbij gaande facultatieve protocol

111

2010/C 184E/24

25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007)
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het 25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007) (2008/2337(INI))

114

 

AANBEVELINGEN

 

Europees Parlement

2010/C 184E/25

Opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 24 april 2009 betreffende het vraagstuk van het opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole (2008/2020(INI))

119

2010/C 184E/26

Non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV)
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 24 april 2009 over non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) (2008/2324(INI))

127

 

ADVIEZEN

 

Europees Parlement

 

Woensdag, 22 april 2009

2010/C 184E/27

NEE tegen geweld tegen vrouwen
Verklaring van het Europees Parlement over de campagne NEE tegen geweld tegen vrouwen

131

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Woensdag, 22 april 2009

2010/C 184E/28

Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Aldo Patriciello
Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Aldo Patriciello (2008/2323(IMM))

134

2010/C 184E/29

Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Renato Brunetta
Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Renato Brunetta (2008/2147(IMM))

135

2010/C 184E/30

Verzoek om overleg over de immuniteit en de voorrechten van Antonio Di Pietro
Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om overleg over de immuniteit en de voorrechten van Antonio Di Pietro (2008/2146(IMM))

136

2010/C 184E/31

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Hannes Swoboda
Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Hannes Swoboda (2009/2014(IMM))

137

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Woensdag, 22 april 2009

2010/C 184E/32

Overeenkomst EG/Pakistan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2008)0081 – C6-0080/2009 – 2008/0036(CNS))

138

2010/C 184E/33

Aanvaarding door de Europese Gemeenschap van Reglement nr. 61 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake voorschriften voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de aanvaarding door de Europese Gemeenschap van Reglement nr. 61 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake voorschriften voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat hun naar buiten uitstekende delen vóór de achterwand van de cabine betreft (COM(2008)0675 – 7240/2009 – C6-0119/2009 – 2008/0205(AVC))

139

2010/C 184E/34

Veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (gecodificeerde versie) (COM(2008)0715 – C6-0479/2008 – 2008/0219(CNS))

140

2010/C 184E/35

Handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad van de Raad tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (gecodificeerde versie) (COM(2008)0796 – C6-0018/2009 – 2008/0226(CNS))

141

2010/C 184E/36

Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen (14518/1/2008 – C6-0003/2009 – 2006/0008(COD))

142

P6_TC2-COD(2006)0008Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen

142

2010/C 184E/37

Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels: toepassingsverordening ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (14516/4/2008 – C6-0006/2009 – 2006/0006(COD))

143

P6_TC2-COD(2006)0006Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

143

2010/C 184E/38

Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling dat door verschillende lidstaten is opgezet (COM(2008)0814 – C6-0468/2008 – 2008/0230(COD))

144

P6_TC1-COD(2008)0230Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling dat door verschillende lidstaten is opgezet

144

2010/C 184E/39

Verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (COM(2008)0644 – C6-0373/2008 – 2008/0198(COD))

145

P6_TC1-COD(2008)0198Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen

145

BIJLAGE

161

2010/C 184E/40

Minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (COM(2008)0775 – C6-0511/2008 – 2008/0220(CNS))

162

2010/C 184E/41

Waarschuwingsnetwerk betreffende kritieke infrastructuur (CIWIN) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende een netwerk voor waarschuwing en informatie inzake kritieke infrastructuur (CIWIN) (COM(2008)0676 – C6-0399/2008 – 2008/0200(CNS))

174

2010/C 184E/42

Europees netwerk voor de bescherming van prominenten *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2002/956/JBZ van de Raad tot oprichting van een Europees netwerk voor de bescherming van prominenten (16437/2008 – C6-0029/2009 – 2009/0801(CNS))

181

2010/C 184E/43

Nationale herstructureringsprogramma's voor de katoensector *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 637/2008, wat betreft de nationale herstructureringsprogramma's voor de katoensector (COM(2009)0037 – C6-0063/2009 – 2009/0008(CNS))

182

2010/C 184E/44

Protocol inzake de tenuitvoerlegging van de Alpenovereenkomst op het gebied van het vervoer (Vervoerprotocol) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol inzake de tenuitvoerlegging van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van het vervoer (Vervoerprotocol) (COM(2008)0895 – C6-0073/2009 – 2008/0262(CNS))

183

2010/C 184E/45

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, Afdeling III - Commissie (6953/2009 – C6-0077/2009 – 2009/2010(BUD))

184

2010/C 184E/46

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009
Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, Afdeling III - Commissie (8153/2009 – C6-0118/2009 – 2009/2017(BUD))

185

2010/C 184E/47

Interne markt voor elektriciteit ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 inzake het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (14539/2/2008 – C6-0024/2009 – 2007/0195(COD))

186

P6_TC2-COD(2007)0195Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG

186

2010/C 184E/48

Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (14541/1/2008 – C6-0020/2009 – 2007/0197(COD))

187

P6_TC2-COD(2007)0197Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot de oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators

187

2010/C 184E/49

Toegang tot het net: grensoverschrijdende handel in elektriciteit ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (14546/2/2008 – C6-0022/2009 – 2007/0198(COD))

188

P6_TC2-COD(2007)0198Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003

188

2010/C 184E/50

Interne markt voor aardgas ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (14540/2/2008 – C6-0021/2009 – 2007/0196(COD))

189

P6_TC2-COD(2007)0196Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG

189

2010/C 184E/51

Voorwaarden voor toegang tot aardgastransmissienetten ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (14548/2/2008 – C6-0023/2009 – 2007/0199(COD))

190

P6_TC2-COD(2007)0199Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005

190

2010/C 184E/52

Interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) (COM(2008)0583 – C6-0337/2008 – 2008/0185(COD))

191

P6_TC1-COD(2008)0185Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA)

191

2010/C 184E/53

Machines voor de toepassing van pesticiden ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende machines voor de toepassing van pesticiden, tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG van 17 mei 2006 betreffende machines (COM(2008)0535 – C6-0307/2008 – 2008/0172(COD))

192

P6_TC1-COD(2008)0172Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden

192

BIJLAGE

193

2010/C 184E/54

Etikettering van banden volgens de brandstofefficiëntie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (COM(2008)0779 – C6-0411/2008 – 2008/0221(COD))

193

P6_TC1-COD(2008)0221Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters

194

BIJLAGE I

204

BIJLAGE II

206

BIJLAGE III

211

BIJLAGE IV

211

2010/C 184E/55

Wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 (mobiele telefoonnetwerken) en van Richtlijn 2002/21/EG (elektronische communicatienetwerken) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (COM(2008)0580 – C6-0333/2008 – 2008/0187(COD))

212

P6_TC1-COD(2008)0187Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten

212

2010/C 184E/56

Verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 78/855/EEG en 82/891/EEG van de Raad en Richtlijn 2005/56/EG wat verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen betreft (COM(2008)0576 – C6-0330/2008 – 2008/0182(COD))

213

P6_TC1-COD(2008)0182Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 78/855/EEG en 82/891/EEG van de Raad en Richtlijn 2005/56/EG wat verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen betreft

213

2010/C 184E/57

Toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (herschikking) (COM(2008)0119 – C6-0231/2007 – 2007/0143(COD))

214

P6_TC1-COD(2007)0143Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)

215

2010/C 184E/58

Interimovereenkomst betreffende de handel met Turkmenistan *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie tot sluiting van een Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en Turkmenistan anderzijds (5144/1999 – COM(1998)0617 - C5-0338/1999 – 1998/0304(CNS))

215

2010/C 184E/59

Communautair kader voor nucleaire veiligheid *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad (Euratom) houdende instelling van een communautair kader voor nucleaire veiligheid (COM(2008)0790 – C6-0026/2009 – 2008/0231(CNS))

216

2010/C 184E/60

Communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (COM(2008)0721 – C6-0510/2008 – 2008/0216(CNS))

232

2010/C 184E/61

Instandhouding van visbestanden via technische maatregelen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden via technische maatregelen (COM(2008)0324 – C6-0282/2008 – 2008/0112(CNS))

253

 

Donderdag, 23 april 2009

2010/C 184E/62

Toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (11786/1/2008 – C6-0016/2009 – 2007/0097(COD))

260

P6_TC2-COD(2007)0097Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006

260

2010/C 184E/63

Voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerder ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (11783/1/2008 – C6-0015/2009 – 2007/0098(COD))

261

P6_TC2-COD(2007)0098Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad

261

2010/C 184E/64

Toegang tot de markt voor het internationale goederenvervoer over de weg ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (11788/1/2008 – C6-0014/2009 – 2007/0099(COD))

262

P6_TC2-COD(2007)0099Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg

262

2010/C 184E/65

Energieprestaties van gebouwen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (COM(2008)0780 – C6-0413/2008 – 2008/0223(COD))

263

P6_TC1-COD(2008)0223Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen

264

BIJLAGE I

286

BIJLAGE II

288

BIJLAGE III

289

BIJLAGE IV

289

BIJLAGE V

290

BIJLAGE VI

290

2010/C 184E/66

Ratingbureaus ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (COM(2008)0704 – C6-0397/2008 – 2008/0217(COD))

292

P6_TC1-COD(2008)0217Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus

292

2010/C 184E/67

Rechten van passagiers die over zee of binnewateren reizen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (COM(2008)0816 – C6-0476/2008 – 2008/0246(COD))

293

P6_TC1-COD(2008)0246Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming

294

BIJLAGE I

309

BIJLAGE II

309

BIJLAGE III

310

BIJLAGE IV

311

2010/C 184E/68

Rechten van autobus- en touringcarpassagiers ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (COM(2008)0817 – C6-0469/2008 – 2008/0237(COD))

312

P6_TC1-COD(2008)0237Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming

313

BIJLAGE I

329

BIJLAGE II

330

2010/C 184E/69

Beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (COM(2008)0464 – C6-0281/2008 – 2008/0157(COD))

331

P6_TC1-COD(2008)0157Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten

332

2010/C 184E/70

Intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het kader voor het toepassen van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (COM(2008)0887 – C6-0512/2008 – 2008/0263(COD))

338

P6_TC1-COD(2008)0263Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het kader voor het toepassen van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen

339

BIJLAGE I

348

BIJLAGE II

349

BIJLAGE III

352

2010/C 184E/71

Programma Marco Polo II ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1692/2006 tot instelling van het tweede Marco Poloprogramma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoerssysteem te verbeteren (Marco Polo II) (COM(2008)0847 – C6-0482/2008 – 2008/0239(COD))

353

P6_TC1-COD(2008)0239Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1692/2006 tot instelling van het tweede Marco Poloprogramma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoerssysteem te verbeteren (Marco Polo II)

353

2010/C 184E/72

Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer (COM(2008)0852 – C6-0509/2008 – 2008/0247(COD))

354

P6_TC1-COD(2008)0247Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer

354

BIJLAGE

367

2010/C 184E/73

Rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (COM(2008)0414 – C6-0257/2008 – 2008/0142(COD))

368

P6_TC1-COD(2008)0142Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg

369

2010/C 184E/74

Patiëntveiligheid *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (COM(2008)0837 – C6-0032/2009 – 2009/0003(CNS))

395

2010/C 184E/75

Europees optreden op het gebied van zeldzame ziekten *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende Europees optreden op het gebied van zeldzame ziekten (COM(2008)0726 – C6-0455/2008 – 2008/0218(CNS))

404

 

Vrijdag, 24 april 2009

2010/C 184E/76

Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (COM(2008)0530 – C6-0116/2009 – 2008/0170(CNS))

413

2010/C 184E/77

Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (facultatief protocol) *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (COM(2008)0530 – C6-0117/2009 – 2008/0171(CNS))

414

2010/C 184E/78

Statistieken over gewasbeschermingsmiddelen ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen (11120/2/2008 – C6-0004/2009 – 2006/0258(COD))

415

P6_TC2-COD(2006)0258Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen

415

BIJLAGE I

422

BIJLAGE II

423

BIJLAGE III

425

2010/C 184E/79

Eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (COM(2008)0399 – C6-0277/2008 – 2008/0151(COD))

439

P6_TC1-COD(2008)0151Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten

440

BIJLAGE

440

2010/C 184E/80

Geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten (COM(2008)0311 – C6-0203/2008 – 2008/0098(COD))

441

P6_TC1-COD(2008)0098Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten

441

BIJLAGE I

472

BIJLAGE II

474

BIJLAGE III

476

BIJLAGE IV

477

BIJLAGE V

478

BIJLAGE VI

481

2010/C 184E/81

Grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap (COM(2008)0640 – C6-0352/2008 – 2008/0194(COD))

483

P6_TC1-COD(2008)0194Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001

483

2010/C 184E/82

Werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (COM(2008)0627 – C6-0350/2008 – 2008/0190(COD))

484

P6_TC1-COD(2008)0190Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG

484

2010/C 184E/83

Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Verordening dierlijke bijproducten) (COM(2008)0345 – C6-0220/2008 – 2008/0110(COD))

485

P6_TC1-COD(2008)0110Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening dierlijke bijproducten)

485

2010/C 184E/84

Instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (COM(2009)0169 – C6-0134/2009 – 2009/0053(CNS))

486

2010/C 184E/85

Belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (COM(2008)0727 – C6-0464/2008 – 2008/0215(CNS))

488

2010/C 184E/86

Gemeenschappelijk BTW-stelsel in verband met belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen (COM(2008)0805 – C6-0039/2009 – 2008/0228(CNS))

519

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement ZITTING 2009-2010 Vergadering van 22 tot 24 april 2009 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 252 E van 22.10.2009 De aangenomen teksten van 23 april 2009 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2007 zijn bekendgemaakt in PB L 255 van 26.9.2009. AANGENOMEN TEKSTEN

Woensdag, 22 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/1


Woensdag, 22 april 2009
Controle van de uitvoering van de begroting van het instrument voor pretoetredingssteun

P6_TA(2009)0237

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de controle van de uitvoering van de begroting van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) in 2007 (2008/2206(INI))

2010/C 184 E/01

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (1),

gezien Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2006 getiteld „Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) – Meerjarig indicatief financieel kader voor 2008-2010” (COM(2006)0672),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 november 2007 getiteld „Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) – Meerjarig indicatief financieel kader voor 2009–2011” (COM(2007)0689),

gezien het verslag van de Commissie van 15 december 2008 getiteld „IPA-jaarverslag 2007” (COM(2008)0850 en SEC(2008)3026),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 november 2008 getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2008-2009” en de bijbehorende voortgangsverslagen over de afzonderlijke landen voor 2008 (COM(2008)0674 met SEC(2008)2692 tot en met SEC(2008)2699),

gezien het verslag van de Commissie van 22 juli 2008 getiteld „Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding – Jaarverslag 2007” (COM(2008)0475 inclusief SEC(2008)2300),

gezien het verslag van de Commissie van 27 oktober 2008 getiteld „Jaarverslag van het pretoetredingsinstrument voor structureel beleid (ISPA) 2007” (COM(2008)0671 en SEC(2008)2681),

gezien het verslag van de Commissie van 22 december 2008 getiteld „PHARE, pretoetredingsinstrument voor Turkije, CARDS en overgangsfaciliteit: jaarverslag 2007” (COM(2008)0880 en SEC(2008)3075),

gezien het verslag van de Europese Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Bureau voor wederopbouw betreffende het begrotingsjaar 2007, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (3),

gezien bijzonder verslag nr. 5/2007 van de Europese Rekenkamer over het beheer van het programma CARDS door de Commissie, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (4),

gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2007 van de directeur-generaal Uitbreiding van de Commissie (5),

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over uitbreiding en in het bijzonder zijn resolutie van 10 juli 2008 betreffende het strategiedocument van de Commissie voor de uitbreiding 2007 (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over het voortgangsverslag 2007 over Kroatië (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 april 2008 over het voortgangsverslag 2007 betreffende de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 mei 2008 inzake het voortgangsverslag 2007 over Turkije (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 januari 2009 over handel en economische betrekkingen met de westelijke Balkan (10),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 december 2008 over de situatie van vrouwen in de Balkan (11),

onder verwijzing naar het bezoek van een onderzoeksmissie van de Commissie begrotingscontrole in Kosovo (12) van 22 tot 25 juni 2008 en het verslag van de desbetreffende missie (13),

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (14), en in het bijzonder artikel 53 van deze verordening, en haar uitvoeringsbepalingen,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0181/2009),

A.

overwegende dat het IPA het nieuwe financiële instrument is dat de instrumenten en programma's voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten – met name Phare, Sapard, Ispa, financiële pretoetredingssteun voor Turkije en Cards – vervangt en bedoeld is om de EU-steun op een flexibele manier efficiënt af te stemmen op de specifieke behoeften en beheerscapaciteit van deze landen,

B.

overwegende dat het IPA bestaat uit de volgende vijf afdelingen, in overeenstemming met de prioriteiten die al naar gelang de behoeften van de ontvangende landen zijn vastgelegd, te weten:

I.

Omschakeling en institutionele opbouw,

II.

Grensoverschrijdende samenwerking (CBC),

III.

Regionale ontwikkeling,

IV.

Ontwikkeling van het menselijk potentieel,

V.

Plattelandsontwikkeling,

C.

overwegende dat het IPA een belangrijke factor is om de levenskwaliteit van burgers, maatschappelijke normen, infrastructuur en regionale en grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren, en om de eerbiediging van mensenrechten in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten te bevorderen,

D.

overwegende dat parlementaire controle van de uitvoering van de begroting op het vlak van het uitbreidingsbeleid niet alleen ten doel heeft te verzekeren dat EU-steun in overeenstemming met de voorschriften en de beleidsterreinen van de EU is gebruikt, maar ook om te evalueren of de steun effectief ten behoeve van de in de strategie- en voortgangsverslagen over de ontvangende landen vastgelegde prioriteiten is toegekend en of hij de beoogde resultaten heeft opgeleverd met het oog op gemeenschappelijke EU-belangen,

E.

overwegende dat het cruciaal is om de uitvoering van het IPA rigoureus en al in een vroeg stadium te onderzoeken, om de problemen die bij de uitvoering van eerdere pretoetredingsinstrumenten te laat werden vastgesteld, te voorkomen, rekening houdende met het feit dat onregelmatigheden die niet tijdig worden onderkend zich zullen vermenigvuldigen en dat het erg moeilijk zal zijn ze in een later stadium aan te pakken, daar ze de vorm van permanente misstanden zullen aannemen,

F.

overwegende dat de bestrijding van corruptie en de sectorale hervormingen (in de sectoren justitie, politie en openbaar bestuur) niet alleen behoorlijk bestuur en de rechtsstaat maar ook het algemene ondernemingsklimaat beïnvloeden,

G.

overwegende dat het IPA, meer bepaald door de evaluatie van indicatieve meerjarenplannen (MIPD's), aanzienlijke flexibiliteit biedt, waardoor het aan de veranderende behoeften en beheerscapaciteit van de ontvangende landen aangepast kan worden,

H.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad („de IPA-verordening”) verplicht is uiterlijk 31 december 2010 een verslag over de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van het IPA aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen, met, indien nodig, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van die verordening,

I.

overwegende dat de Commissie op verzoek van het Parlement heeft toegezegd reeds in 2009 een tussentijdse beoordeling uit te voeren van het pakket instrumenten voor hulp aan derde landen, waaronder het IPA,

J.

overwegende dat het zaak is dat het Parlement zonder verder uitstel in verbinding treedt met de nationale parlementen van de landen die in aanmerking komen voor het instrument voor pretoetredingssteun,

Algemene opmerkingen

1.

verwelkomt de gestructureerde dialoog die met de Commissie is opgezet over de uitvoering van het IPA en roept haar standpunt in dit verband in herinnering, in het bijzonder de noodzaak om alle begunstigde landen gelijke toegang te bieden tot het volledige scala aan beleidsmiddelen dat uit hoofde van het instrument beschikbaar is, om voldoende prioriteit te geven aan de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad en om meer aandacht te besteden aan institutionele capaciteitsopbouw, met name op parlementair niveau, de ontwikkeling van maatschappelijke organisaties, maatregelen ter bevordering van het principe van tolerantie en non-discriminatie, menselijke ontwikkeling en regionale samenwerking op belangrijke beleidsterreinen;

2.

is tevreden over de hoge uitvoeringsgraad van de IPA-vastleggingen in 2007; betreurt evenwel dat de eerste IPA-programma's pas eind 2007 zijn goedgekeurd en dat de daadwerkelijke uitvoering pas in 2008 van start ging, ten dele als gevolg van de late goedkeuring van het nieuwe instrument en ten dele als gevolg van vertragingen in de begunstigde landen bij het opzetten van de vereiste structuren en beheersystemen; spoort de Commissie aan door te gaan met de uitvoering van projecten en toe te zien op de toewijzing van fondsen en de behaalde resultaten om ervoor te zorgen dat het IPA een zichtbare impact heeft in de desbetreffende landen;

3.

merkt op dat, door de late vaststelling van de IPA-verordening en van Verordening (EG) nr. 718/2007 („de IPA-uitvoeringsverordening”) en bijgevolg van het eerste meerjarig indicatief financieel kader (MIFF) en de MIPD's, de monitoring en evaluatie van, alsmede de rapportage over de programma's en projecten van het IPA voor 2007 beperkt waren en nog geen resultaten hebben opgeleverd; benadrukt dat voor een vlotte overgang van vorige pretoetredingsinstrumenten naar het IPA ononderbroken programmering, adequate uitvoering van projecten en uitvoering van betalingen noodzakelijk zijn;

4.

is van mening dat de nationale programma's van het IPA voor 2007 en het communautaire pretoetredingsbeleid toereikend coherent waren, omdat de meeste van de in de programma's vastgelegde doelstellingen spoorden met de in de respectieve voortgangsverslagen van de Commissie vastgelegde prioriteiten;

5.

merkt op dat het accent voor de kandidaat-lidstaten hoofdzakelijk ligt op de toepassing van Europese normen, met name statistische, ecologische en fiscale normen, wat strookt met het uitbreidingsbeleid van de EU; wijst er echter op dat het belang van de politieke criteria, met name democratisch bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, godsdienstvrijheid, rechten van vrouwen en minderheden, en de rechtsstaat, niet mogen worden ondermijnd, omdat het niet aan deze criteria voldoet tot complicaties en vertraging in de onderhandelingen kan leiden; is van mening dat er een beter evenwicht zou moeten zijn tussen projecten gericht op het voldoen aan de politieke criteria en projecten gericht op de toepassing van het acquis;

6.

herinnert de Commissie eraan dat de legitimiteit en het vermogen van de Unie om hervormingen te bevorderen aanzienlijk vergroot kunnen worden als het IPA zijn steun richt op terreinen die direct voordeel opleveren voor de burgers van de (potentiële) kandidaat-lidstaten, met name gelet op de behoeften en uitdagingen die voortvloeien uit de wereldwijde financiële crisis;

7.

is derhalve van mening dat het IPA steun moet geven aan de inspanningen van de begunstigde landen om te voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de routekaart voor visumliberalisering, opdat de burgers van de westelijke Balkan eindelijk kunnen profiteren van het vrije verkeer en volledig kunnen deelnemen aan EU-programma's en -regelingen; verheugt zich over het voornemen van de Commissie om de toewijzing van IPA-middelen aan de programma's Tempus, Erasmus Mundus en Jeugd in actie verder te verhogen;

8.

neemt kennis van het feit dat de Commissie eind 2008 in een positie verkeerde om accreditatie voor gedecentraliseerd beheer toe te kennen aan Kroatië voor de Afdelingen I tot en met IV en aan Turkije voor de Afdelingen I en II; moedigt de Commissie aan om intensief met de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten te blijven samenwerken om deze landen in de nabije toekomst in staat te stellen steun gedecentraliseerd te beheren en zodoende volledige toegang tot alle afdelingen van het IPA te verwerven; wijst er echter op dat de overdracht van beheersbevoegdheden aan voorwaarden en de effectieve uitoefening van de bevoegdheden is onderworpen;

9.

benadrukt dat het gebruik van het IPA een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de Commissie en de nationale regeringen van de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; roept de Commissie op de samenwerking en communicatie tussen haar delegaties en de betreffende autoriteiten te verbeteren, permanent toe te zien op de bij de projectuitvoering gehanteerde procedures en te werken aan gemeenschappelijke maatregelen ter versterking van de bestuurlijke capaciteit van ontvangende landen;

10.

benadrukt de noodzaak om het IPA transparant en doeltreffend te beheren en te controleren, rekening houdend met het specifieke karakter van de interne audit- en controlesystemen van elk land en de beste praktijken in de pretoetredingsprocedures van voormalige kandidaat-lidstaten;

11.

verwacht van de Commissie dat zij jaarlijks aan het Parlement en zijn bevoegde Commissie begrotingscontrole rapporteert over betalingen en uitvoering van IPA-steun, evenals over de resterende middelen van ISPA, IPARD en SAPARD, waarbij zij voor elk ontvangend land details en voorbeelden van de beste praktijk geeft en rapporteert over alle problemen en onregelmatigheden die zich hebben voorgedaan;

12.

merkt op dat horizontale kwesties, zoals milieueffectrapportage, behoorlijk bestuur, betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, gelijke kansen en non-discriminatie, onvoldoende aan bod komen en zichtbaar zijn in de IPA-projecten voor 2007; vraagt de Commissie in het bijzonder regionale of horizontale programma's met meerdere begunstigden te ontwikkelen, in het bijzonder ter bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, alsmede voor interculturele dialoog en gendergelijkheid;

13.

merkt op dat beperkte steun is toegewezen aan grote geografische gebieden of veelomvattende beleidsterreinen en dat deze steun in vele kleine projecten versplinterd is in plaats van deze in een beperkt aantal projecten met een grotere zichtbaarheid te concentreren; wijst erop dat in de jaarlijkse nationale programma's een evenwicht dient te worden bereikt tussen een adequate reactie op de in de voortgangsverslagen vastgelegde hoofdprioriteiten en het vermijden van overdreven versplintering van de steun;

Opmerkingen betreffende het beleid en individuele landen

14.

benadrukt de uitermate dringende noodzaak om het IPA in alle ontvangende landen te gebruiken ter versterking van de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, met bijzondere aandacht voor witwaspraktijken, illegale migratie en mensenhandel; merkt op dat hoewel corruptie in alle voortgangsverslagen voor 2008 als een ernstig probleem en een hoofdprioriteit is aangemerkt, niet alle IPA-programma's voor 2007 voldoende aandacht schenken aan corruptie; stelt voor dat steun voor dit doel wordt gereserveerd, zoals in het geval van Kroatië (15) en Montenegro (16), en roept de Commissie in dit opzicht op een meer coherente strategie uit te werken op basis van de uit de recentste uitbreidingsrondes getrokken lessen;

15.

merkt op dat maatschappelijke organisaties in de ontvangende landen actiever betrokken zouden moeten worden bij de ontwikkeling en het opstarten van projecten, wijst erop dat toekomstige IPA-programma's iets zouden moeten doen aan de systematische afhankelijkheid van donoren van de maatschappelijke organisaties, om te vermijden dat deze „op aanvraag” bestaan, en tevens aandacht zouden moeten besteden aan de ontwikkeling van een aantal van de maatschappelijke organisaties langs etno-politieke conflictgrenzen, in het bijzonder in Bosnië en Herzegovina, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Kosovo (17); verwacht dat de nieuwe faciliteit voor het maatschappelijk middenveld vele van de problemen in verband met de diversiteit, complexiteit en versplintering van EU-programma's zal oplossen;

16.

benadrukt dat voortdurende ondersteuning van maatschappelijke organisaties in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten noodzakelijk is om tussen hen een concurrerende omgeving tot stand te brengen en om hun inspanningen voor een resultaat-gerichte IPA-uitvoering en actieve betrokkenheid bij projectbeheer een duurzaam karakter te geven;

17.

merkt op dat via het IPA gefinancierde projecten en activiteiten slecht scoren wat betreft zichtbaarheid van de EU „ter plaatse” en geen „bottom-up” legitimiteit voor verdere toenadering tot de EU tot stand hebben gebracht;

18.

is van mening dat onderwijs en werkgelegenheid voor jongeren als noodzakelijke voorwaarden voor stabiliteit en ontwikkeling op lange termijn niet adequaat aan bod zijn gekomen; benadrukt de noodzaak van de strijd tegen werkloosheid, in het bijzonder jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, als uiterst belangrijke transversale kwestie; stelt in dit opzicht voor dat de Commissie de mogelijkheid nagaat om een beter gebruik te maken van de door het IPA geboden flexibiliteit, zodat, in voorkomend geval, maatregelen in verband met afdeling III tot en met V via de eerste twee afdelingen kunnen worden gefinancierd;

19.

merkt op dat de omvang van regionale financiële steun op basis van het IPA relatief klein is (ongeveer 10 % van het totale IPA), temeer daar deze elf voor steun in aanmerking komende themagebieden – van onderwijs en jeugd tot nucleaire veiligheid – in zes landen omvat;

20.

acht het zorgwekkend dat in 2007 de totale IPA-toewijzingen voor afdeling II slechts 38 800 000 EUR bedroegen op een totaal van 497 200 000 EUR (m.a.w. minder dan 8 %); wijst erop dat dit in tegenspraak is met de verklaring van de Commissie dat grensoverschrijdende samenwerking verzoening en goede betrekkingen met de buurlanden bevordert en met name relevant is in een regio die een recente geschiedenis van conflicten kent; betreurt dat effectieve samenwerking in de praktijk bemoeilijkt is door een aantal factoren, waaronder niet op elkaar afgestemde structuren en procedures tussen sommige partnerlanden, maar ook politieke problemen; roept de ontvangende landen en de Commissie op in het kader van deze afdeling voort te bouwen op bestaande samenwerking en nieuwe samenwerkingsverbanden te ontwikkelen, overeenkomstig de doelstelling om betrekkingen van goed nabuurschap te stimuleren en economische integratie te bevorderen, in het bijzonder op het vlak van milieu, natuurlijk en cultureel erfgoed, en de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad;

21.

acht het voorts zorgwekkend dat in 2007 geen enkel door de ontvangende landen ingediend IPA-programma rechtstreeks betrekking had op de rechten van vrouwen en gendergelijkheid, hoewel gendervraagstukken zowel in voortgangsverslagen als in indicatieve meerjarenplannen als een belangrijke uitdaging zijn aangemerkt; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om pretoetredingssteun te verstrekken ter versterking van de rechten van vrouwen in de Balkan, in het bijzonder via NGO's van vrouwen en vrouwenorganisaties; verzoekt de Commissie dienovereenkomstig pretoetredingssteun te reserveren om genderbudgettering in het pretoetredingsbeleid te bevorderen en de ontvangende landen aan te moedigen relevante projectvoorstellen in te dienen;

22.

benadrukt de noodzaak om steeds meer non-gouvernementele organisaties te betrekken bij de opzet en uitvoering van door het IPA gefinancierde projecten om ervoor te zorgen dat de IPA-steun tegemoetkomt aan reële behoeften en verwachtingen, om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de zichtbaarheid van IPA-projecten en om in de begunstigde landen de ontwikkeling te bevorderen van een levendig en proactief maatschappelijk middenveld;

23.

vraagt de Europese Rekenkamer om eind 2010 een speciaal tussentijds evaluatieverslag inzake de uitvoering van het IPA voor te leggen;

*

* *

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Rekenkamer, alsmede aan de regeringen, parlementen en nationale controle-instanties van de lidstaten die voor het instrument voor pretoetredingssteun in aanmerking komen.


(1)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(2)  PB L 170 van 29.6.2007, blz. 1.

(3)  PB C 311 van 5.12.2008, blz. 42.

(4)  PB C 285 van 27.11.2007, blz. 1.

(5)  31.3.2008, http://ec.europa.eu/atwork/synthesis/aar/doc/elarg_aar.pdf.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0363.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0120.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0172.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0224.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0005.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0582.

(12)  Uit hoofde van resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad.

(13)  http://www.europarl.europa.eu/activities/committees/publicationsCom.do?language=EN&body=CONT.

(14)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(15)  Project 2007/019-247: betere samenwerking tussen agentschappen bij de bestrijding van corruptie, 2 500 000 EUR ter versterking van het coördinatieorgaan van het ministerie van Justitie belast met de strategie voor corruptiebestrijding en bewustmaking van het publiek ten aanzien van corruptie.

(16)  Project 2007/19300: bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie. Dit project heeft ten doel georganiseerde misdaad en corruptie te bestrijden door de diverse diensten voor wetshandhaving beter te laten presteren en samen te laten werken. Het is gekoppeld aan een ruimere overheidsstrategie voor corruptiebestrijding en bijbehorend actieplan. Voor dit project is 3 miljoen EUR gereserveerd.

(17)  Overeenkomstig resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/7


Woensdag, 22 april 2009
Efficiënte tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de EU: transparantie van het vermogen van schuldenaars

P6_TA(2009)0238

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over efficiënte tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie: transparantie van het vermogen van schuldenaars (2008/2233(INI))

2010/C 184 E/02

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 65 van het EG-Verdrag,

gezien het Groenboek van de Commissie van 6 maart 2008 over een efficiëntere tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie: transparantie van het vermogen van schuldenaars (COM(2008)0128),

gezien het Groenboek van de Commissie van 24 oktober 2006 over een efficiëntere tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese unie: beslag op bankrekeningen (COM(2006)0618) en de resolutie van het Parlement van 25 oktober 2007 daarover (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 december 2008 met aanbevelingen aan de Commissie over e-justitie (2),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 3 december 2008,

gezien het advies van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming van 22 september 2008,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0252/2009),

A.

overwegende dat conform de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit de invoering van een communautair instrument op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende implicaties alleen in overweging kan worden genomen indien kan worden aangetoond dat het op nationaal niveau onmogelijk is een obstakel weg te nemen dat de totstandbrenging of de werking van de interne markt verhindert,

B.

overwegende dat de late betaling en de niet-betaling van schulden de belangen van ondernemingen en consumenten schaden, met name wanneer de schuldeiser en de tenuitvoerleggingsautoriteiten geen gegevens hebben over de verblijfplaats of het vermogen van de schuldenaar; overwegende dat dit probleem nog wordt verscherpt door het huidige economische klimaat, waarin cashflow essentieel is voor het overleven van ondernemingen,

C.

overwegende dat de problemen bij de grensoverschrijdende invordering van schuldvorderingen een ernstige belemmering kunnen vormen voor het vrije verkeer van betalingsopdrachten binnen de EU en de toegang tot de rechter kunnen belemmeren; overwegende dat, als rechterlijke uitspraken niet ten uitvoer kunnen worden gelegd, bovendien de rechtsbedeling wordt ondermijnd en de normen van moreel gedrag in handelszaken op de helling komen te staan,

D.

overwegende dat schuldvorderingen in het algemeen een groot probleem zijn, dat nog erger wordt als de vorderingen een grensoverschrijdend karakter hebben, met name voor kleine ondernemingen, die geen gespecialiseerde advocaten of speciaal hiervoor bedoelde schuldinvorderingsafdelingen ter beschikking hebben en die vaak in de weinig benijdenswaardige positie terechtkomen dat zij personeel, schaarse financiële middelen en vooral tijd voor dit probleem moeten inzetten, in plaats van voor productieve activiteiten,

E.

overwegende dat er aanwijzingen zijn dat de richtlijn betalingsachterstand (3) onvoldoende wordt nageleefd of onvoldoende bekend is; overwegende dat als deze richtlijn nu zou worden bijgewerkt en op de juiste wijze ten uitvoer zou worden gelegd, zij een aanmerkelijke invloed zou kunnen hebben op de terugdringing van late betalingen of niet-betalingen,

F.

overwegende dat er enorme verschillen bestaan in de diverse systemen van het nationale contract- en insolventierecht met betrekking tot de manier waarop schuldeisers contractueel de terugbetaling van schulden zeker kunnen stellen, in het bijzonder door het gebruik van clausules met betrekking tot het voorbehoud van eigendomsrecht of andere vergelijkbare mechanismen, die soms echter juist vanwege die verschillen worden ontdoken,

G.

overwegende dat de vaststelling van Gemeenschapswetgeving over de efficiënte tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen alle schuldenaars moet aangaan zonder a priori enig onderscheid te maken tussen schuldenaars te goeder trouw en schuldenaars te kwader trouw,

H.

overwegende dat ontwijking van betalingen, late betaling en niet-betaling van schulden vaker voorkomen als partijen onvoldoende aandacht besteden aan de precontractuele en contractuele afspraken; overwegende dat er meer nadruk moet worden gelegd op het zakelijk bewustzijn en de mogelijke aanwending van de in Europa gebruikelijke optionele clausules onder het gemeenschappelijk referentiekader (CFR), waardoor partijen aan het begin van hun zakelijke relatie beter over deze zaken zouden nadenken,

I.

overwegende dat het Parlement erop is gewezen dat er mogelijk een serieus probleem bestaat wat betreft grensoverschrijdende gevallen van onwillige schuldenaars, dat wil zeggen personen die hun schulden kunnen betalen of hun financiële verplichtingen kunnen nakomen maar dit niet doen, of personen ten aanzien waarvan het risico bestaat dat zij hun schulden niet zullen betalen, zelfs indien tegen hen een rechterlijk vonnis is uitgesproken; overwegende dat blijkt dat deze personen vaak aanzienlijke activa bezitten in verschillende entiteiten, bij verschillende gevolmachtigden en in verschillende trusts en dat geen geslaagde tenuitvoerlegging mogelijk is zonder de benodigde informatie; overwegende dat het vaak noodzakelijk is deze informatie te verkrijgen zonder dat de onwillige schuldenaar, die vaak de mogelijkheid heeft activa op korte termijn te verplaatsen naar een ander rechtsgebied, wordt gealarmeerd,

J.

overwegende dat het Parlement er voorts van op de hoogte is gebracht dat sommige soevereine staten scheidsrechterlijke uitspraken of uitspraken van rechtbanken van een ander land niet uitvoeren, met als gevolg dat „aasgierfondsen” („vulture funds”) zijn ontstaan die deze buitenlandse schuld tegen een veel lagere prijs opkopen en vervolgens proberen winst te maken met de tenuitvoerlegging; overwegende dat kan worden geargumenteerd dat het beter en eerlijker zou zijn de oorspronkelijke schuldeisers de middelen te geven om zelf verhaal te halen,

K.

overwegende dat wordt betoogd dat er weinig landen zijn die helemaal geen activa hebben buiten hun eigen grenzen en dat, als de schuldeiser er niet kan op rekenen tenuitvoerlegging te verkrijgen in zijn lidstaat (alleen) of in het land in kwestie, effectief redres alleen mogelijk is via buitenlandse rechtbanken, met name de rechtbanken van andere EU-lidstaten,

L.

overwegende dat elke lidstaat op grond van de Brussel I-verordening (4) zijn eigen voorlopige maatregelen heeft, die zijn vormgegeven naar en worden beheerst door zijn nationale recht, en dat overeenkomstig genoemde verordening voor ex parte-bevelen geen wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldt, terwijl aan inter partes-bevelen gevolg wordt gegeven door een ontvangende rechtbank, via het meest equivalente herstel dat van die rechtbank kan worden verkregen,

M.

overwegende dat voorlopige maatregelen bestaan uit: (i) bevelen tot vrijgave van informatie over activa waarop maatregelen tot tenuitvoerlegging van een uitspraak kunnen worden toegepast en (ii) bevelen tot beslaglegging op activa in afwachting van de tenuitvoerlegging, en (iii) kunnen ook de vorm aannemen van een voorlopige betalingsopdracht, waarbij de schuldeiser direct wordt betaald in afwachting van de beslechting van het onderliggende geschil,

N.

overwegende dat voor de toekenning van voorlopige maatregelen voorwaarden moeten gelden die vergelijkbaar zijn met de door het Hof van Justitie toegepaste voorwaarden, namelijk dat de schuldeiser de rechter ervan moet overtuigen dat hij een gerechtvaardigde aanspraak ten gronde heeft (een afdwingbaar recht in de vorm van een rechterlijk bevel of authentiek document, of het bewijs dat sprake is van een geval van fumus boni juris),en de urgentie moet kunnen aantonen (het reële risico dat de tenuitvoerlegging kan worden gefrustreerd indien de maatregel niet wordt toegekend (periculum in mora)), en overwegende dat de toekenning van dergelijke maatregelen afhankelijk moet worden gesteld van het stellen van zekerheid,

O.

overwegende dat in zaken op kleine schaal, met name in gevallen waarin de gerechtskosten anders prohibitief zouden kunnen zijn, recht dat te lang uitblijft, onrecht is, en dat in zaken op grotere schaal het gebrek aan informatie over activa de grootste belemmering kan blijken te zijn; overwegende dat daarom een beroep op bevelen tot voorlopige maatregelen een geschikte oplossing kan vormen in beide soorten gevallen,

P.

overwegende dat elke communautaire actie om informatie beschikbaar te stellen ook moet worden bezien in het kader van dit soorten zaken, waar een gebrek aan informatie ernstig onrecht veroorzaakt; overwegende dat, tenzij de schuldeiser kan beschikken over informatie over de activa van een schuldenaar (en a fortiori een onwillige schuldenaar) die via de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak in beslag kunnen worden genomen, de schuldeiser de tenuitvoerlegging van de uitspraak niet zal kunnen afdwingen,

Q.

overwegende dat dit probleem in de praktijk niet beperkt is tot gevallen waar er al een uitspraak is die niet is uitgevoerd: het kan ook ontstaan vóór eisers hun vordering instellen,

R.

overwegende evenwel dat het van essentieel belang is dat de voorgestelde maatregelen proportioneel zijn; tevens overwegende dat deze maatregelen niet louter een herhaling mogen vormen van wat al kan worden bovendien bereikt via de bestaande nationale maatregelen en dat zij beperkt moeten blijven tot grensoverschrijdende vorderingen, waarbij een onnodige en niet-passende harmonisatie moet worden voorkomen,

S.

overwegende dat enige bezorgdheid is gerezen over het feit dat sommige naar voren gebrachte ideeën over de effectieve tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie door middel van de transparantie van het vermogen van schuldenaars een schending kunnen inhouden van grondrechten, inclusief het recht op een persoonlijke levenssfeer (gegevensbescherming), procedurele waarborgen kunnen ondermijnen en strijdig kunnen zijn met de constitutionele traditie van vele lidstaten,

T.

overwegende dat de voorstellen die worden ingediend kostenefficiënt moeten zijn en geïntegreerd moeten zijn in andere communautaire beleidsterreinen, om een onnodige overlapping van inspanningen te voorkomen,

1.

verwelkomt het bovenvermelde Groenboek van de Commissie van 6 maart 2008, omdat het een bijdrage levert tot de Strategie van Lissabon;

2.

verklaart dat het gebrek aan transparantie van de informatie die nodig is om de schuldenaar te dwingen zijn verplichtingen na te komen, in strijd is met de gemeenschappelijke beginselen van goede trouw en geldelijke aansprakelijkheid; verklaart dat een gebrek aan kennis van de nationale wetgevingen inzake tenuitvoerleggingsmethoden of de gebrekkige doelmatigheid tot vertraging leiden van de verwezenlijking van een eengemaakte interne markt en onnodige kosten met zich meebrengen;

3.

wijst erop dat late betaling, niet-betaling en de moeilijkheid om schuldvorderingen te innen de belangen van ondernemingen en consumenten schaden, het vertrouwen in de interne markt doen afnemen en de justitiële actie ondermijnen;

4.

is voorstander van een geïntegreerde en efficiënte strategie volgens de beginselen van „beter wetgeven”, en is van mening dat het te bereiken doel moet zijn de betaling van schuldvorderingen, waarbij non-discriminatie, de bescherming van gevoelige gegevens en wettelijke garanties worden gewaarborgd door middel van evenredige maatregelen, die zorgen voor de noodzakelijke transparantie en de informatie- en beheerskosten aanzienlijk verminderen;

5.

beklemtoont dat de schuldeiser, behalve tot de openbaar beschikbare informatie, onder toezicht of met bijstand van een bevoegde autoriteit toegang moet krijgen tot de gegevens die noodzakelijk zijn om de tenuitvoerleggingsprocedure te starten en de schulden ingelost te krijgen via procedures die in de hele interne markt gemakkelijk uitvoerbaar zijn;

6.

is het er met de Commissie over eens dat de grensoverschrijdende invordering van schuldvorderingen via de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken een groot probleem in de interne markt is, maar is van mening dat de oplossingen die de Commissie voorstelt verder dienen te worden uitgewerkt, teneinde het moeilijkste probleem, dat van onwillige schuldenaars, adequaat te kunnen aanpakken;

Voorstel om een handleiding met nationale tenuitvoerleggingsvoorschriften en -praktijken op te stellen

7.

wijst erop dat de opstelling en bijwerking van een dergelijke handleiding veel werk en geld kan kosten en dat individuele personen die redres proberen te verkrijgen het wellicht gemakkelijker zullen hebben indien ze maar met één enkel systeem worden geconfronteerd, en dat in de meeste gevallen schuldeisers advies zullen willen inwinnen van advocaten binnen de relevante buitenlandse jurisdictie; is niettemin van oordeel dat een gestroomlijnde versie nuttig kan zijn bij gebreke van een werkbaar grensoverschrijdend systeem;

8.

is ervan overtuigd dat de publicatie van nationale registers van buitenlandse advocaten die hun rechten op grond van de interne markt, overeenkomstig Richtlijn 77/249/EEG (5) en Richtlijn 98/5/EG (6) uitoefenen, nuttig zou zijn; wijst erop dat deze nationale registers kunnen worden verbonden met een website van de Commissie en een aanvulling kunnen vormen op de handleiding;

Meer informatie beschikbaar stellen in openbare registers en de toegang tot deze registers verbeteren

9.

is gekant tegen het verschaffen van ongerechtvaardigde, ongedifferentieerde en willekeurige toegang tot alle soorten gegevens over bevolking, sociale zekerheid en belastingregisters, en is voorstander van een adequaat en proportioneel kader teneinde een effectieve tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie te garanderen;

10.

stelt dat toegang tot bevolkingsregisters (waar deze bestaan) nuttig kan zijn voor de opsporing van ongelukkige individuen die onderhoudsgeld of persoonlijke leningen niet betalen, en om misbruiken te voorkomen;

11.

erkent dat verbeterde toegang tot socialezekerheids- en belastingregisters in sommige jurisdicties een succesvolle innovatie is gebleken, maar onderstreept dat tevensdient te worden toegezien op de naleving van de regels inzake gegevensbescherming en vertrouwelijkheid; wijst erop dat dit een gevoelige materie is bij het publiek; merkt voorts op dat er juridische problemen kunnen zijn ten aanzien van het gebruik van informatie voor een ander doel dan dat waarvoor deze oorspronkelijk is verzameld;

12.

merkt bovendien op dat belastingaangiften en socialezekerheidsgegevens in vele lidstaten vertrouwelijk zijn en dat het idee van een register, met alle daaraan verbonden risico's van gegevens die verloren gaan, daar niet goed zou worden onthaald en zou worden beschouwd als misbruik van de uitvoerende macht;

13.

is van mening dat indien het voorstel disproportioneel is ten aanzien van het beoogde doel, het kan leiden tot misbruik en een schending van het recht op een persoonlijke levenssfeer kan vormen;

Informatie-uitwisseling tussen tenuitvoerleggingsautoriteiten

14.

is van mening dat het idee van intensievere samenwerking tussen openbare tenuitvoerleggingsinstanties de moeite van verder onderzoek waard kan zijn, maar wijst erop dat deze instanties niet in alle lidstaten bestaan;

Verklaring van de schuldenaar

15.

is van mening dat een verklaring van de schuldenaar een nuttig onderdeel van de procedure voor de tenuitvoerlegging van een uitspraak kan zijn, als er straffen op grond van de nationale wet aan kunnen worden gekoppeld;

16.

is van mening dat communautair optreden op dit gebied niet nodig, is zolang niet is bewezen dat de bestaande instrumenten van de lidstaten niet doeltreffend zijn;

Andere maatregelen

17.

stelt voor dat het idee wordt onderzocht een vorm van communautaire voorlopige maatregel in te voeren bovenop die van de nationale rechtbanken; is van mening dat deze maatregel de vorm zou kunnen aannemen van een eenvoudige, soepele procedure die ten uitvoer kan worden gelegd in de hele EU, zodat vertraging en onnodige kosten worden voorkomen; is van mening dat zulks ook effectief en eerlijk zou zijn voor de partijen die niet bij de zaak zijn betrokken;

18.

stelt voor om een dergelijke maatregel ook toe te passen op arbitragevorderingen en hiermee tevens rekening te houden in het kader van de komende herziening van de Brussel I-verordening;

19.

verzoekt de Commissie deze kwestie als een prioriteit te behandelen en (a) een gedetailleerde evaluatie van het probleem, (b) een studie naar de haalbaarheid van mogelijke communautaire instrumenten en (c) een effectbeoordeling van mogelijke gemeenschapsrechtelijke maatregelen beperkt tot grensoverschrijdende aspecten, te verrichten; is van oordeel dat de studie van de Commissie er tevens op gericht moet zijn de adequate rechtsgrondslag voor een eventueel communautair instrument, dat beperkt moet blijven tot grensoverschrijdende zaken en de toepassing van louter nationale maatregelen op dit gebied niet in de weg mag staan, te bepalen en genoegzaam te motiveren;

20.

dringt er bij de Commissie op aan precontractuele en contractuele maatregelen te overwegen die kunnen worden gekoppeld aan de ontwikkeling van het gemeenschappelijk referentiekader en alle andere optionele instrumenten die hieruit voortvloeien, zodat partijen die Europese grensoverschrijdende contracten aangaan zich bij het afsluiten van het contract al bezinnen op late betalingen of niet-betalingen;

21.

ziet uit naar de herziening van de richtlijn betalingsachterstand en verzoekt de Commissie dringend om hier zo snel mogelijk een aanvang mee te maken, gezien het huidige economische klimaat;

22.

stelt voor een studie uit te voeren over de verschillende nationale wettelijke benaderingswijzen van voorbehoud van eigendomsrecht en andere vergelijkbare mechanismen, met de bedoeling wederzijdse erkenning te garanderen;

23.

pleit ervoor dat een partij die eigendomsrechten heeft verworven die in een rechterlijke beslissing zijn erkend, in staat moet zijn om die rechten onder dezelfde voorwaarden geldend te maken als de overdrager;

*

* *

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 655.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0637.

(3)  Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200 van 8.8.2000, blz. 35).

(4)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.1.2001, blz.1).

(5)  Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (PB L 78 van 26.3.1977, blz. 17).

(6)  Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB L 77 van 14.3.1998, blz. 36).


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/12


Woensdag, 22 april 2009
Jaarverslag over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften 2008

P6_TA(2009)0239

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften 2008 (2008/2301(INI))

2010/C 184 E/03

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

gezien de resultaten van onderzoeksmissies ondernomen door de commissie in 2008 in Roemenië, Bulgarije en Frankrijk en de desbetreffende, door de commissie goedgekeurde verslagen en aanbevelingen,

gelet op de artikelen 21 en 194 van het EG-Verdrag, op grond waarvan alle burgers en ingezetenen van de EU het recht hebben een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten,

gelet op de artikelen 45 en 192, lid 6, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A6-0232/2009),

A.

onder erkenning van het belang van de verzoekschriftenprocedure en de specifieke kenmerken ervan, waardoor de bevoegde commissie in staat gesteld wordt naar oplossingen en verklaringen te zoeken ten behoeve van EU-burgers die een verzoekschrift aan het Parlement richten,

B.

gezien het toenemende aantal EU-burgers dat een verzoekschrift aan het Parlement richt en gezien de pogingen van de Commissie verzoekschriften om haar procedures te stroomlijnen en aldus de burgers die een beroep op haar doen, beter van dienst te kunnen zijn,

C.

overwegende dat verscheidene aanbevelingen, opgenomen in het Jaarverslag 2007, nog niet door de autoriteiten van het Parlement zijn uitgevoerd, met name het verzoek van de Commissie verzoekschriften om de administratieve middelen, ook op het gebied van taalkundige en juridische deskundigheid, spoedig te versterken, teneinde de capaciteiten van het Parlement voor het uitvoeren van onafhankelijke onderzoeken in verband met aan het Parlement gerichte verzoekschriften uit te breiden en zoals bijvoorbeeld de aanbevolen nauwere samenwerking met SOLVIT op het gebied van verzoekschriften en klachten betreffende de interne markt, en de aanbevolen oprichting van een gemeenschappelijk EU-portaal voor Europese burgers,

D.

in aanmerking nemende dat burgers, ondanks de aanzienlijke vooruitgang bij de ontwikkeling van de structuren en het beleid van de Unie in die periode, nog steeds rechtstreeks te maken hebben met vele tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van het beleid en de programma's van de Unie, omdat zij daar rechtstreeks de nadelige gevolgen van ondervinden en overwegende dat er vele verzoekschriften aan gewijd worden,

E.

overwegende dat de verankering van het „burgerinitiatief” in het Verdrag van Lissabon zal leiden tot een nog sterkere deelneming van de burgers aan de activiteiten en het werk van de Europese Unie,

F.

in overweging nemende dat het Parlement daarom de verantwoordelijkheid heeft ervoor te zorgen dat afzonderlijke lidstaten het Gemeenschapsrecht beter toepassen, in het belang van de burgers en ingezetenen van de EU, en dus met de lidstaten samenwerken om dit doel te bereiken,

G.

overwegende echter dat vele lidstaten zich nog steeds verzetten tegen actieve samenwerking met de bevoegde commissie, met name door vergaderingen van de commissie niet bij te wonen, en overwegende dat hieruit een gebrek aan loyale samenwerking met die instelling blijkt,

H.

overwegende dat het niet actief en bijtijds meewerken aan het werk van de bevoegde commissie in het belang van de juiste uitvoering van het Gemeenschapsrecht, twijfels oproept over de wens en de intentie van de betrokken lidstaten het beleid en de doelstellingen van de EU op de juiste wijze uit te voeren en daardoor de overheden blootstelt aan maatregelen in de vorm van sancties en straffen die op grond van de Verdragen ter beschikking staan, alsmede aan openbare kritiek,

I.

echter erkennende dat vele lidstaten een bevredigend niveau van samenwerking laten zien en er samen met het Parlement aan werken om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de burgers, die naar voren komt in de verzoekschriftenprocedures,

J.

onder erkenning van de constructieve bijdrage die geleverd wordt door de diensten van de Commissie, die geregeld, op verzoek van de bevoegde commissie, een voorafgaande beoordeling maakt van vele verzoekschriften die werden ontvangen,

K.

overwegende dat deze samenwerking verder kan en moet worden vergroot, met name in naar behoren gemotiveerde gevallen met betrekking tot procedures op basis van de artikelen 226 en 228 van het EG-Verdrag,

L.

overwegende dat het Parlement van mening is dat het legitiem zou zijn als het gebruik zou maken van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 230 van het EG-Verdrag, indien dit noodzakelijk mocht blijken om een eind te maken aan een ernstige inbreuk op de Gemeenschapswetgeving die aan het licht is gekomen in de loop van een onderzoek in verband met een verzoekschrift, en waarover, ondanks bemiddelingspogingen, een verschil van mening blijft bestaan tussen het Parlement en de Commissie met betrekking tot de vraag welke maatregelen volgens de Gemeenschapswetgeving moeten worden getroffen om in het geval in kwestie de rechten van burgers te beschermen,

M.

overwegende dat de inbreukprocedure niet voorziet in een rechtsmiddel voor indieners van verzoekschriften, ook niet wanneer een lidstaat door het Hof van Justitie verplicht wordt zijn wetgeving te wijzigen teneinde deze in overeenstemming te brengen met EU-wetgeving,

N.

overwegende dat de onmogelijkheid rechtstreeks een buitengerechtelijke voorziening te bieden aan EU-burgers die slachtoffer zijn of zijn geworden van de onjuiste toepassing van EU-wetgeving, een fundamenteel onrecht betekent waar de EU-instellingen, vooral het Europees Parlement, verdere aandacht aan moeten besteden,

O.

overwegende dat het Parlement overeenkomstig artikel 230 van het EG-Verdrag onder dezelfde voorwaarden als de Raad en de Commissie een beroep kan instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en overwegende dat het Parlement krachtens artikel 201 van dit Verdrag bevoegd is om de activiteiten van de Commissie te controleren en daarmee over de nodige juridische en politieke instrumenten beschikt om effectiever te reageren op legitieme zorgen van burgers,

P.

overwegende dat het Parlement zijn eigen procedures zou moeten herzien om rechtszaken, met name uit hoofde van artikel 121 van zijn Reglement, bij het Hof van Justitie mogelijk te maken wanneer de rechten van indieners van verzoekschriften op het spel staan,

Q.

overwegende dat erop moet worden gelet dat de Unie overeenkomstig artikel 6 van het EU-Verdrag is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, en dat deze beginselen ook een fundamenteel onderdeel vormen van de criteria van Kopenhagen voor toetreding tot de EU, en overwegende dat in artikel 7 van het EU-Verdrag specifieke procedures zijn vastgesteld die kunnen worden ingeleid in het geval van ernstige en aanhoudende inbreuken op de genoemde beginselen of in het geval van een duidelijk gevaar van een dergelijke schending,

R.

onder verwijzing naar de ontwerpresoluties die aan de plenaire vergadering zijn voorgelegd in 2008 en die met een overweldigende meerderheid van de leden zijn aangenomen, krachtens artikel 192, lid 1 van het Reglement, op basis van ontvangen verzoekschriften over het effect van de Nord Stream-gasleiding onder de Oostzee en over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden,

S.

overwegende dat de toenemende bezorgdheid over de zekerheid van de energievoorziening tot projecten heeft geleid voor de aanleg van pijpleidingen voor aardgas en vloeibaar aardgas die, met name wanneer zij er zonder behoorlijke evaluatie van risico's en alternatieven doorheen worden gejaagd, bij indieners van verzoekschriften aanleiding geven tot de bezorgdheid, omdat zij vrezen dat in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met potentiële risico's voor het milieu, de menselijke gezondheid en de veiligheid, met name met betrekking tot projecten in de Oostzee, in Wales en in Ierland,

T.

overwegende dat uit een bestudering van verzoekschriften duidelijk naar voren komt dat in de lijst van projecten in de bijlagen bij Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1), zoals gewijzigd, een aantal belangrijke installaties en activiteiten ontbreekt die sinds de laatste wijzigingen van de bijlagen zijn ontwikkeld, zoals hervergassingsinstallaties en biodieselfabrieken,

U.

overwegende dat de vele verzoekschriften met betrekking tot het Natura 2000-netwerk aantonen dat het tegengaan van het verlies aan biodiversiteit nog steeds een grote uitdaging voor de Unie vormt en dat de Habitatrichtlijn (2) en de Vogelrichtlijn (3) onmisbare basisinstrumenten zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling van de EU om de afname van de biodiversiteit vóór 2010 een halt toe te roepen,

V.

overwegende dat uit de bestudering van verzoekschriften ook naar voren komt dat het gebrek aan toereikende zoetwaterbronnen dikwijls wordt verergerd door andere factoren, zoals een groeiende vraag naar water vanwege excessieve ruimtelijke en recreatieprojecten, slecht onderhoud van infrastructuur en onvoldoende lekkagepreventie, grootschalig waterverbruik door de intensieve landbouw en een prijsbeleid dat geen prikkels biedt voor duurzaam watergebruik,

W.

gezien de aanbevelingen van de Commissie verzoekschriften na een bezoek aan Fos-sur-Mer, Cyprus en Roemenië,

X.

gezien de door de Commissie verzoekschriften geuite zorg over bepaalde infrastructurele projecten in het Rilagebergte in Bulgarije, bezocht tijdens een studiereis in 2008,

Y.

overwegende dat mevrouw Ann Abraham, parlementaire ombudsman en ombudsman voor volksgezondheid van het VK, de bevindingen van haar vier jaar durende onderzoek in december 2008 aan de commissie heeft voorgesteld, en overwegende dat de regering van het VK in januari 2009 hierop geantwoord heeft door mogelijke ex gratia betalingen aan de onevenredig benadeelden voor te stellen maar dat dit niet kan beschouwd worden als een gepaste schadeloosstelling van vele van de slachtoffers,

Z.

gezien de goede en constructieve samenwerking met de Europese Ombudsman in 2008, de steun van de Commissie verzoekschriften voor zijn aanbevelingen zoals vervat in zijn Jaarverslag 2007 en zijn speciale verslagen naar aanleiding van de klachten 1487/2005/GG en 3453/2005/GG over respectievelijk het gebruik van talen door de Raad en de toepassing van de inbreukprocedure door de Commissie, en instemmende met de wijzigingen in zijn statuut, die door het Parlement zijn goedgekeurd,

AA.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften in 2008 1 884 verzoekschriften heeft ontvangen, waarvan er 821 niet-ontvankelijk zijn verklaard en 1 065 ontvankelijk zijn verklaard en zijn afgesloten in het licht van eerder genomen besluiten, en overwegende dat het aantal verzoekschriften dat niet aan de voorwaarden van artikel 191, lid 1 van het Reglement voldoet, sinds het begin van 2007 sterk is toegenomen,

1.

waardeert de betrokkenheid en de bijdrage van indieners van verzoekschriften bij iedere vergadering van de Commissie verzoekschriften, waardoor een rechtstreekse en open dialoog met afgevaardigden van het Europees Parlement mogelijk is, en blijft individuele burgers en verenigingen in de EU aanmoedigen onderwerpen aan te dragen die te maken hebben met het werkgebied van de Europese Unie en die hen rechtstreeks aangaan, en is van mening dat het Parlement, als instelling, daardoor een belangrijke rol kan spelen bij de controle op de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving door de lidstaten en in staat is de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving in de lidstaten te controleren en de grondrechten van alle EU-burgers beter te beschermen en te bevorderen, zoals verwoord in het EU-Verdrag;

2.

dringt er bij de nationale en regionale parlementen als vertegenwoordigers van de EU-burgers op aan waakzaam te blijven waar het gaat om de manier waarop lidstaten de Verdragen en EU-wetgeving toepassen, met name op het gebied van het milieu, sociale rechten en arbeidsrechten, het vrije verkeer van personen, goederen en diensten, financiële diensten, de grondrechten van burgers – inclusief het recht op wettig verkregen eigendom –, erkenning van beroepkwalificaties en iedere vorm van discriminatie, en doet een oproep aan de Europese instellingen om doeltreffend met de burgers te communiceren opdat zij hun rechten en de plichten van nationale en lokale instanties kennen;

3.

beklemtoont dat het Parlement, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, verzoekschriften waarmee gepoogd wordt beroep in te stellen tegen besluiten van bevoegde overheden of rechterlijke organen van lidstaten, niet als ontvankelijk kan beschouwen en dat de burgers hierover op een duidelijke en begrijpelijke manier worden ingelicht; benadrukt bovendien dat klachten aan de voorwaarden van artikel 192, lid 1 van het Reglement van het Parlement moeten voldoen om als verzoekschriften te kunnen worden geregistreerd;

4.

verlangt dat de in het Jaarverslag 2007 vervatte aanbevelingen die nog niet ten uitvoer zijn gelegd, binnen een redelijke termijn worden geïmplementeerd;

5.

doet een beroep op de Commissie, op alle lidstaten en de nationale, regionale en lokale instellingen en de Permanente Vertegenwoordigingen daarvan om volledig, op loyale en constructieve wijze, samen te werken met de bevoegde commissie van het Europees Parlement bij het onderzoek naar in verzoekschriften vervatte aanklachten of voorstellen, teneinde oplossingen te vinden voor problemen die in de verzoekschriftenprocedure naar voren zijn gebracht;

6.

verzoekt de verantwoordelijke organen in het Europees Parlement, de Commissie en de Raad een volledige toetsing uit te voeren van mogelijke herstelprocedures voor EU-burgers en doet het verzoek om te onderhandelen over een nieuw interinstitutioneel akkoord met grotere bevoegdheden voor onderzoekscommissies, om de rechten van EU-burgers verder te versterken;

7.

is van mening dat een dergelijke toetsing een uiteindelijke tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon zou aanvullen door te voorzien in extra waarborgen, gebaseerd op de aangegeven rechten en plichten van EU-burgers en -instellingen;

8.

herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 20 april 2004 over de mededeling van de Commissie over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (4) heeft benadrukt dat het Parlement als rechtstreeks gekozen vertegenwoordiging van de Europese burgers een speciale verantwoordelijkheid heeft voor de eerbiediging en bevordering van de waarden waarop de Unie is gegrondvest, en bij de verdediging van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, en dat het Parlement zich op het standpunt stelde „dat het niet behandelen van de eventuele noodzaak van sancties de indruk moet wekken dat de Unie niet bereid of in staat is om alle haar ter beschikking staande middelen ter bescherming van deze waarden aan te wenden”;

9.

doet opnieuw een beroep op de Commissie ervoor te zorgen dat de verzoekschriftenprocedure een grotere erkenning en nadruk ten deel valt, met name met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de inbreukprocedures en het vereiste de Commissie verzoekschriften rechtstreeks en officieel mee te delen wanneer er een besluit wordt genomen een rechtsvordering in te stellen – krachtens artikel 226 en/of 228 – die betrekking heeft op de in de afzonderlijke verzoekschriften naar voren gebrachte onderwerpen;

10.

herinnert eraan dat het Parlement van oordeel was dat aantijgingen met betrekking tot ernstige schendingen van het Gemeenschapsrecht die de Commissie verzoekschriften na bestudering van de verzoekschriften gegrond acht maar die de betrokken lidstaat weigert toe te geven en die op nationaal niveau tot precedentvorming zouden kunnen leiden, uiteindelijk door het Hof van Justitie onderzocht dienen te worden, teneinde voor consistentie en samenhang in het Gemeenschapsrecht te zorgen en de realiteit van de interne markt te waarborgen (5);

11.

beseft dat inbreukprocedures, zelfs indien zij goed aflopen, de afzonderlijke indieners van verzoekschriften misschien geen onmiddellijk herstel kunnen bieden voor de door hen aan de orde gestelde vraagstukken en dat daardoor het vertrouwen van de burgers in het vermogen van de Europese instellingen om aan hun verwachtingen te voldoen, wordt aangetast;

12.

stelt zich op het standpunt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de doelstelling om de afname van biodiversiteit in de EU vóór 2010 een halt toe te roepen niet kan worden bereikt en dat daarom dringend actie moet worden ondernomen om de tenuitvoerlegging van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn doeltreffender te maken en verzoekt de Commissie er alles aan te doen dat de richtlijnen door de lidstaten worden toegepast op een wijze die met die doelstelling strookt;

13.

verzoekt de Commissie, in samenwerking met het Parlement, de lidstaten van het belang van een vooruitdenkend beleid te overtuigen – met name wat betreft de verstrekking van vergunningen voor ruimtelijke projecten – om zodoende bij te dragen tot het voorkomen van mogelijke inbreuken op bepalingen van het Gemeenschapsrecht die reeds zijn goedgekeurd, maar nog niet van kracht zijn;

14.

erkent dat soms geen oplossingen voor de klachten van de indieners van verzoekschriften kunnen worden gevonden als gevolg van tekortkomingen in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving;

15.

is bezorgd over het grote aantal bij deze commissie ingediende verzoekschriften waarin ingezetenen die geen staatsburgers van Letland zijn om stemrecht bij lokale verkiezingen vragen; herinnert eraan dat de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, de VN-Commissie voor de uitbanning van rassendiscriminatie, de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, het Congres van plaatselijke en regionale autoriteiten van de Raad van Europa, de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie en de Parlementaire Vergadering van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa erop hebben aangedrongen dat ook niet-staatsburgers aan plaatselijke verkiezingen kunnen deelnemen; verzoekt de Europese Commissie met klem de normalisering van de status van niet-Letse staatsburgers, van wie velen in Letland zijn geboren, te bevorderen en te controleren;

16.

constateert dat het Parlement van particulieren en verenigingen veel verzoekschriften ontvangt over problemen waarbij in veel gevallen geen sprake is van schending van het communautair recht; deze zouden dan ook moeten worden opgelost middels uitputting van de rechtsmiddelen in de betrokken lidstaat; wijst erop dat, eens alle mogelijke nationale rechtsmiddelen zijn benut, in hoger beroep kan worden gegaan bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;

17.

merkt op dat de 'één-zetel-petitie' die werd ondersteund door 1,5 miljoen burgers en waarin werd gepleit voor één vergaderplaats van het Europees Parlement, nog niet volledig is afgehandeld; beveelt aan dat de Commissie verzoekschriften deze kwestie tijdens de volgende zittingsperiode met prioriteit in behandeling neemt;

18.

doet derhalve een beroep op de bevoegde wetgevende commissies om aandacht te schenken aan voorstellen of suggesties die in voorkomende gevallen door de Commissie verzoekschriften gedaan worden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van specifieke EU-wetgeving door lidstaten, met het oog op een mogelijke herziening of nader onderzoek;

19.

herinnert aan het verzoek van het Parlement aan de Commissie om het toezicht op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (6) te verscherpen waar het gaat om ondernemingen achter bedrijvengidsen en verslag uit te brengen over de haalbaarheid en mogelijke gevolgen van een uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (7), namelijk door de woorden „de consument” te vervangen door de formulering „het doelwit van de praktijk”;

20.

steunt het verzoek van de Ombudsman aan de Raad om het taalaanbod op de internetsites van zijn voorzitterschappen uit te breiden tot de meest gesproken talen van de Europese Unie, teneinde te waarborgen dat burgers een rechtstreekse toegang hebben tot de activiteiten van de Raadsvoorzitterschappen; wijst in dit verband op het feit dat het Franse voorzitterschap zijn officiële website in overeenstemming met de aanbevelingen van de Ombudsman heeft gepubliceerd;

21.

steunt het verzoek dat de Ombudsman in verband met de tenuitvoerlegging van de Arbeidstijdenrichtlijn (8) aan de Commissie heeft gericht om klachten van burgers op het gebied van de discretionaire bevoegdheden van de Commissie inzake het inleiden van inbreukprocedures in overeenstemming met de beginselen van goed bestuur af te handelen;

22.

is verheugd over de constructieve samenwerking tussen de Ombudsman en de EU binnen het daarvoor opgezette institutionele kader; steunt het bij herhaling gehouden pleidooi van de Ombudsman voor een bestuurlijke gedragscode waaraan alle instellingen en organen van de EU gehouden zijn, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement van 6 september 2001 over het speciaal verslag van de Europese ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van het onderzoek op eigen initiatief naar het bestaan, bij de verschillende instellingen en organen van de Gemeenschappen, van een code van goed administratief gedrag (9); is van mening dat de Ombudsman, de Commissie en het Parlement een gemeenschappelijk EU-portaal dienen te ontwikkelen voor de behandeling van klachten die bij de EU-instellingen worden ingediend;

23.

dringt erop aan dat alle betrokken partijen resolutie 550(1984) van de VN-Veiligheidsraad inzake de kwestie-Cyprus, die in de volledige teruggave van bezittingen aan de rechtmatige eigenaren in Varosha voorziet, ten uitvoer leggen; beveelt aan dat de bevoegde commissie, indien er tegen eind 2008 geen zichtbare resultaten zijn, overweegt om de in verzoekschriften van indieners uit Famagusta aangekaarte kwestie in de plenaire vergadering te brengen;

24.

roept de Roemeense overheid, onder verwijzing naar zijn verklaring van 11 oktober 2007 over de noodzaak van maatregelen tot bescherming van de rooms-katholieke Sint-Jozefkathedraal in Boekarest, een bedreigd historisch bouwwerk (10), op maatregelen te treffen om het cultureel en architectonisch erfgoed van Roemenië in stand te houden en te beschermen in overeenstemming met artikel 151 van het EG-Verdrag; wijst er met betrekking tot de problemen met de restitutie van door het communistische regime onteigende bezittingen op dat het eigendomsrecht krachtens artikel 295 van het EG-Verdrag onder de bevoegdheid van de lidstaten valt;

25.

verzoekt de Franse autoriteiten een epidemiologisch onderzoek uit te voeren naar het effect van de afvalverbrandingsinstallatie die in Fos-Berre wordt gebouwd, voor de nabije omgeving; erkent dat Richtlijn 1999/30/EG van de Raad van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (11) de bevoegde autoriteiten niet verbiedt om een verbrandingsinstallatie te vestigen in een gebied dat reeds met luchtvervuiling te kampen heeft, maar wijst erop dat krachtens Richtlijn 1999/30/EG en Richtlijn 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (12) maatregelen dienen te worden genomen om ervoor te zorgen dat de Europese normen inzake luchtverontreiniging in acht worden genomen;

26.

herinnert aan de aanbevelingen in het Jaarverslag 2007 van de commissie met betrekking tot een mogelijke herziening van de administratieve procedures voor de behandeling van verzoekschriften, zoals het overbrengen van de registratie van verzoekschriften naar het secretariaat van de Commissie verzoekschriften, nauwe samenwerking met SOLVIT, de uitbreiding van de databank van verzoekschriften, de ontwikkeling van een EU-portaal voor Europese burgers, enz.; is verheugd dat leden een gedragscode voor de behandeling van verzoekschriften hebben opgesteld die aan het begin van de volgende zittingsperiode in werking dient te treden;

27.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, en het verslag van de Commissie verzoekschriften, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten, hun verzoekschriftencommissies en hun nationale ombudsman of soortgelijke bevoegde organen.


(1)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.

(2)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(3)  Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1).

(4)  PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 408.

(5)  Zie de resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2005 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in het parlementaire jaar 2003-2004 (PB C 320 E van 15.12.2005, blz.-161).

(6)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.

(7)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

(8)  Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18).

(9)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 331.

(10)  PB C 227 E van 4.9.2008, blz. 162.

(11)  PB L 163 van 29.6.1999, blz. 41.

(12)  PB L 296 van 21.11.1996, blz. 55.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/18


Woensdag, 22 april 2009
Geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van de commissies en delegaties

P6_TA(2009)0240

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van commissies en delegaties (2008/2245(INI))

2010/C 184 E/04

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 2, artikel 3, lid 2, artikel 13 en artikel 141, lid 4, van het EG-Verdrag,

gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het herziene Europees Sociaal Handvest en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens,

gezien de werkzaamheden van het Directoraat-generaal voor de mensenrechten en het Directoraat-generaal juridische zaken van de Raad van Europa, en in het bijzonder de Stuurgroep voor gelijkheid tussen vrouw en man,

gelet op Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2003 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van vrouwen en mannen („gendermainstreaming”) in het Europees Parlement (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2007 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de werkzaamheden van de commissies (3),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0198/2009),

A.

overwegende dat de gelijkheid van mannen en vrouwen een fundamenteel beginsel van het Gemeenschapsrecht is en dat de bevordering daarvan volgens artikel 2 van het Verdrag een van de taken van de Gemeenschap is,

B.

overwegende dat het gendermainstreamingsbeginsel is neergelegd in artikel 3, lid 2, van het Verdrag, dat bepaalt dat de Gemeenschap er bij elk in dat artikel bedoeld optreden naar moet streven de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen,

C.

overwegende dat het percentage vrouwelijke leden van het Europees Parlement constant is gestegen van 17,5 % in 1979 tot 31,08 % in 2009,

D.

overwegende dat slechts een gering aantal vrouwelijke EP-leden hoge functies vervult in de organen van het Parlement (bijvoorbeeld het voorzitterschap of het lidmaatschap van commissies of delegaties),

E.

overwegende dat vrouwen binnen de Directoraten-generaal intern en extern beleid van het Europees Parlement oververtegenwoordigd zijn en respectievelijk 66,5 % en 66 % van het personeel uitmaken, en tevens wijzend op de grote vooruitgang die de afgelopen jaren is geboekt binnen het Directoraat-generaal intern beleid, waarvoor daaraan de „Gendergelijkheidsprijs 2007 – optimale praktijken” is toegekend, zowel voor het scheppen van een voor gendergelijkheid en gendermainstreaming gunstige arbeidsomgeving als voor de aanzienlijke uitbreiding van het aantal vrouwen in leidinggevende functies (sinds 2005 is bijvoorbeeld het aantal vrouwen dat aan het hoofd staat van een administratieve eenheid gestegen van 5 % naar 30 %),

F.

overwegende dat de meeste parlementaire commissies over het algemeen een zeker belang toekennen aan gendermainstreaming (bijvoorbeeld in het kader van hun wetgevingswerkzaamheden, in hun officiële betrekkingen met de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid of bij de opstelling van het actieplan inzake gelijkheid), terwijl slechts een klein aantal commissies hiervoor weinig of geen belangstelling aan de dag legt,

G.

overwegende dat het gebruik van het netwerk voor gendermainstreaming binnen de parlementaire commissies, dat bestaat uit EP-leden en personeel van het secretariaat, tot nu toe niet de verwachte resultaten heeft opgeleverd,

H.

overwegende dat de Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit heeft voorgesteld een soortgelijk netwerk op te richten binnen de interparlementaire delegaties, teneinde gendervraagstukken te kunnen integreren in de externe betrekkingen van de Europese Unie,

1.

onderstreept dat de eis inzake gelijke behandeling van vrouwen en mannen dient te worden vertaald in een praktische benadering die mannen en vrouwen niet onderling verdeelt;

2.

onderstreept dat gendermainstreaming zowel voor vrouwen als voor mannen een positieve ontwikkeling is;

3.

wijst erop dat gendermainstreaming de reorganisatie, verbetering, ontwikkeling en evaluatie van beleidsprocessen impliceert, en wel zodanig dat de actoren die normaliter bij de politieke besluitvorming zijn betrokken, het gelijkekansenperspectief op alle niveaus en in alle stadia in alle beleidssectoren integreren;

4.

wijst op de noodzaak een strategie met concrete doelstellingen voor gendermainstreaming te ontwikkelen en toe te passen in de communautaire beleidssectoren die vallen onder de bevoegdheid van de parlementaire commissies en delegaties;

5.

onderstreept het belang van het mandaat van de Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit en roept deze Groep ertoe op dit proces in het gehele Parlement en in de betrekkingen en de samenwerking met de Commissie, de Raad en de andere instellingen te blijven bevorderen en aanmoedigen;

6.

complimenteert de parlementaire commissies die gendermainstreaming daadwerkelijk toepassen in hun werkzaamheden, en roept de overige commissies en delegaties op hetzelfde te doen;

7.

dringt erop aan dat bij interparlementaire delegaties en verkiezingswaarnemingsmissies meer gebruik wordt gemaakt van het gendermainstreamingsnetwerk;

8.

spoort de secretaris-generaal ertoe aan prioriteit te geven aan scholing op het gebied van gendermainstreaming voor ambtenaren op elk niveau van de parlementaire commissies en delegaties; dringt er opnieuw op dat voor alle leden van het Parlement vanaf het begin van de volgende zittingsperiode in een gendergelijkheidstraining volgen;

9.

blijft de vorming aanmoedigen van een netwerk van ambtenaren van de secretariaten van de parlementaire commissies en interparlementaire delegaties die binnen de Directoraten-generaal intern en extern beleid speciaal geschoold zijn in gendermainstreamingsaangelegenheden, waardoor geregeld optimale praktijken kunnen worden uitgewisseld;

10.

onderstreept de noodzaak om binnen de parlementaire commissies en delegaties over passende instrumenten te beschikken teneinde een goede kennis te verwerven van gendermainstreaming, zoals naar geslacht uitgesplitste indicatoren, gegevens en statistieken, en de verdeling van de begrotingsmiddelen vanuit een oogpunt van gelijke behandeling van vrouwen en mannen;

11.

onderstreept dat bij de uitvoering van het gendermainstreamingsbeleid rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter van elke parlementaire commissie of delegatie; verzoekt de commissies en delegaties actief deel te nemen aan de evaluaties die geregeld onder auspiciën van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid worden uitgevoerd op basis van de vragenlijst die is voorgelegd aan de met gendermainstreaming belaste voorzitters en ondervoorzitters, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan de tekortkomingen ter zake in de werkzaamheden van de commissies en delegaties, alsook aan de vorderingen die zijn geboekt bij de uitvoering van het gendermainstreamingsbeleid binnen de respectieve commissies;

12.

onderstreept dat het voor de parlementaire commissies en delegaties van groot belang is dat hun rol en hun verantwoordelijkheden op het gebied van gendermainstreaming duidelijk worden gedefinieerd;

13.

wijst op het belang van een doelmatige en gecoördineerde samenwerking tussen de Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, het netwerk voor gendermainstreaming in de commissies en interparlementaire delegaties en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid;

14.

verzoekt de secretaris-generaal om de toepassing van de geïntegreerde strategie om werk en gezin te kunnen combineren en de loopbaan van vrouwelijke ambtenaren te faciliteren, te continueren;

15.

verzoekt de fracties te blijven streven naar een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen aan het proces voor de selectie van hogere ambtenaren;

16.

roept het Bureau van het Parlement op in zijn contacten met de parlementen van de lidstaten het positieve rolmodel van de Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit te beklemtonen;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Raad van Europa.


(1)  PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.

(2)  PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 384.

(3)  PB C 244 E van 18.10.2007, blz. 225.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/20


Woensdag, 22 april 2009
Interimovereenkomst betreffende de handel met Turkmenistan

P6_TA(2009)0252

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over de interimovereenkomst betreffende de handel met Turkmenistan

2010/C 184 E/05

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(1998)0617),

gezien de interimovereenkomst betreffende handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Turkmenistan, anderzijds (5144/1999),

gelet op de artikelen 133 en 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5–0338/1999),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azië (1),

gezien zijn standpunt van 22 april 2009 (2) over het reeds aangehaalde voorstel van de Commissie,

gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschappen en Turkmenistan momenteel worden geregeld door de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken inzake handel en commerciële en economische samenwerking die in december 1989 is afgesloten; overwegende dat deze overeenkomst geen bepalingen over mensenrechten bevat,

B.

overwegende dat de Raad zich momenteel buigt over de goedkeuring van de interim-overeenkomst betreffende handel en aanverwante zaken die op 2 december 1998 is afgesloten tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en Turkmenistan anderzijds,

C.

overwegende dat een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) met Turkmenistan is geparafeerd in mei 1997 en dat de overeenkomst in 1998 is ondertekend; overwegende dat de PSO sindsdien is geratificeerd door 11 lidstaten – Frankrijk, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Griekenland moeten dit nog doen – en dat de 12 nieuwe lidstaten de overeenkomst door middel van één enkel protocol zullen ratificeren; overwegende dat Turkmenistan de PSO heeft geratificeerd in 2004,

D.

overwegende dat de PSO na de volledige ratificering ervan aanvankelijk zal worden afgesloten voor een periode van 10 jaar en daarna jaarlijks zal worden hernieuwd, op voorwaarde dat geen van de partijen de overeenkomst opzegt; overwegende dat de partijen de PSO kunnen uitbreiden, wijzigen of verder uitwerken om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen,

E.

overwegende dat Turkmenistan een belangrijke rol speelt in de Centraal-Aziatische regio en dat een nauwe samenwerking tussen Turkmenistan en de Europese Unie daarom wenselijk is,

F.

overwegende dat de toestand in Turkmenistan verbeterd is sinds het land een nieuwe president heeft; overwegende dat de bewindvoerders zich bereid hebben getoond belangrijke hervormingen door te voeren; overwegende echter dat er nog altijd aanzienlijke vorderingen nodig zijn in essentiële domeinen zoals de mensenrechten, de rechtsstaat, democratie en persoonlijke vrijheden,

G.

overwegende dat de voorgestelde interim-handelsovereenkomst (ITA) tussen de Europese Gemeenschappen en Turkmenistan de eerbiediging van de democratie en de mensenrechten vooropstelt als een voorwaarde voor samenwerking,

H.

overwegende dat de ITA daarom zou kunnen bijdragen tot de vordering van de huidige democratische hervormingen in Turkmenistan,

I.

overwegende dat de ITA voorziet in een mechanisme dat elke partij in staat stelt de overeenkomst op te zeggen door de andere partij hiervan in kennis te stellen,

1.

stelt vast dat er sinds de verandering van president in Turkmenistan tekenen zijn van bereidheid om hervormingen door te voeren in essentiële domeinen; is bijzonder ingenomen met de oprichting van een Nationaal Instituut voor democratie en mensenrechten; neemt kennis van de aan de gang zijnde herziening van de grondwet, die erop gericht is meer belang toe te kennen aan de democratie, persoonlijke vrijheden en de rechtsstaat; neemt voorts kennis van de herziening van de kieswetgeving; verheugt zich over de toetreding van Turkmenistan tot internationale overeenkomsten zoals het tweede facultatieve protocol inzake de afschaffing van de doodstraf bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag betreffende de politieke rechten van de vrouw; toont zich verheugd over de hervormingen in het onderwijssysteem, die gericht zijn op een hogere kwaliteit van het onderwijs en meer gelijkheid voor studenten;

2.

vraagt dat de regering van Turkmenistan snel evolueert in de richting van de democratie en de rechtsstaat; vraagt in het bijzonder om open en democratische verkiezingen, godsdienstvrijheid, de ontwikkeling van een echt maatschappelijk middenveld, de vrijlating van alle politieke gevangenen en gewetensgevangenen, de opheffing van reisbeperkingen en de toelating van onafhankelijke toezichthouders;

3.

benadrukt dat de Europese Unie deze ontwikkelingen verder moet aanmoedigen; beklemtoont dat de werkzaamheden van de Turkmeense regering nauwlettend en regelmatig moeten worden onderzocht;

4.

vraagt dat de Raad en de Commissie het Parlement geregeld relevante informatie verschaffen over de mensenrechtensituatie in Turkmenistan;

5.

betreurt dat de situatie op verscheidene vlakken nog niet is zoals het hoort, met name op het vlak van de mensenrechten en de democratie; wijst in het bijzonder op de noodzaak van onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen; onderstreept het belang van de afschaffing van alle reisbeperkingen en het belang van vrije toegang voor onafhankelijke toezichthouders, onder wie het Internationale Rode Kruis; vraagt om verdere verbeteringen op het vlak van burgerlijke vrijheden, ook voor niet-gouvernementele organisaties; benadrukt de noodzaak om hervormingen door te voeren op alle niveaus en in alle domeinen van de administratie;

6.

onderstreept het belang van economische en handelsbetrekkingen voor de openstelling van de Turkmeense samenleving en de verbetering van de democratische, economische en sociale situatie van de Turkmeense burgers;

7.

beschouwt de ITA, die tevens regels vastlegt voor economische betrekkingen, als een potentiële opstap naar stabiele en duurzame betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkmenistan en als een hefboom ter ondersteuning van het hervormingsproces in Turkmenistan;

8.

onderstreept dat de ITA geen blanco cheque vormt voor Turkmenistan; vraagt daarom dat de ontwikkelingen op essentiële domeinen in Turkmenistan nauwkeurig worden opgevolgd en geregeld worden geëvalueerd, en, indien nodig, dat de overeenkomst wordt opgeschort indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan; vraagt dat de Raad en de Commissie geregeld informatie verstrekken over het verloop van de opvolging;

9.

vraagt de Raad en de Commissie een duidelijke, schorsende clausule betreffende de mensenrechten op te nemen in de PSO; benadrukt dat de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de VN moet worden geëerbiedigd; vraagt dat de Raad ingaat op een eventueel verzoek van het Parlement om de PSO op te schorten;

10.

vraagt dat de Raad en de Commissie eveneens een herzieningsclausule opnemen in de PSO; wil geraadpleegd worden voor wat elke eventuele herziening van de PSO betreft;

11.

brengt in herinnering dat het Europees Parlement zijn instemming moet geven wil, de PSO in werking treden; vraagt dat ten volle rekening wordt gehouden met de in deze resolutie aangekaarte punten - hoewel voor de ITA jammer genoeg niet de instemming van het Parlement vereist is - aangezien anders de instemming van het Parlement voor de PSO in het gedrang kan komen; zal zijn advies met betrekking tot de ITA daarom baseren op basis van de antwoorden in de verklaringen van de Raad en de Commissie;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Turkmenistan.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0059.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0253.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/23


Woensdag, 22 april 2009
Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten

P6_TA(2009)0257

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten (2008/2331(INI))

2010/C 184 E/06

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2008, getiteld „Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten” (COM(2008)0359),

gezien het advies van het Comité van de Regio's over een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa van 26 november 2008 (1),

gezien het Europees pact inzake immigratie en asiel, aangenomen door de Europese Raad op 15 en 16 oktober 2008 (2),

gezien Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn) (3),

gezien Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams (4),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (COM(2008)0820),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 oktober 2008, getiteld „Eén jaar na Lissabon: het partnerschap van de EU en Afrika in de praktijk” (COM(2008)0617),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2008„De voorbereiding van de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie” (COM(2008)0069),

gezien het werkdocument van de Commissie getiteld „Evaluatie en monitoring van de uitvoering van het EU-plan inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel” (COM(2008)0657),

gezien de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU en het eerste actieplan daarvan (2008-2010) – het Strategisch Partnerschap – zoals overeengekomen tijdens de Afrikaans-Europese Top op 8 en 9 december 2007 in Lissabon (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 november 2006, getiteld „Eén jaar algehele aanpak van migratie: naar een alomvattend Europees migratiebeleid” (COM(2006)0735),

gezien het Haags programma – Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, dat is aangenomen door de Europese Raad van 4-5 november 2004,

gezien het Tampere-programma dat is aangenomen door de Europese Raad van 15 en 16 oktober 1999, waarin een coherente aanpak op het gebied van immigratie en asiel is vastgesteld,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2009 over „De toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel” (6),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 19 februari 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad waarin sancties worden voorzien tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 februari 2009 over de uitvoering in de Europese Unie van Richtlijn 2003/9/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers en vluchtelingen: werkbezoeken van de Commissie burgerlijke vrijheden 2005-2008 (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 december 2008 over de evaluatie en de toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap en over het Europese grensbewakingssysteem Eurosur (9),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 20 november 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (10),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 20 november 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (11),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 september 2008 over de evaluatie van het Dublin-systeem (12),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 23 april 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (13),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over het beleidsplan legale migratie (14),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over de beleidsprioriteiten in het kader van de strijd tegen de illegale immigratie van onderdanen van derde landen (15),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over strategieën en middelen voor de integratie van immigranten in de Europese Unie (16),

gelet op het Verdrag van Amsterdam op grond waarvan bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van immigratie en asiel zijn verleend aan de Gemeenschap en gelet op artikel 63 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0251/2009),

A.

overwegende dat migratie naar Europa een gegeven blijft zolang er tussen Europa en andere delen van de wereld grote verschillen bestaan op het gebied van welvaart en levenskwaliteit,

B.

overwegende dat een gemeenschappelijke aanpak van immigratie in de EU noodzakelijk is geworden, vooral in een gemeenschappelijk gebied zonder interne grenscontroles, waar het al dan niet handelen van de ene lidstaat rechtstreeks van invloed is op andere lidstaten en de EU in het algemeen,

C.

overwegende dat een slecht beheerde migratie de sociale cohesie in de landen van bestemming kan verstoren en tevens nadelige gevolgen kan hebben voor de landen van herkomst en de migranten zelf,

D.

overwegende dat reguliere migratie een kans vormt waarvan zowel migranten, hun landen van herkomst (omdat hun migranten geld opsturen naar huis), als lidstaten kunnen profiteren; overwegende echter dat vooruitgang op het gebied van reguliere migratie hand in hand moet gaan met effectieve maatregelen voor de bestrijding van niet-reguliere immigratie, omdat het vooral deze immigratie is die het bestaan van criminele mensenhandelorganisaties mogelijk maakt,

E.

overwegende dat een echt gemeenschappelijk communautair immigratiebeleid niet enkel gebaseerd mag zijn op de bestrijding van niet-reguliere migratie, maar ook op de samenwerking met derde landen en doorreislanden en op het bestaan van een adequaat integratiebeleid,

F.

overwegende dat het migratiebeleid in Europa moet voldoen aan de normen van het internationaal recht, in het bijzonder welke betrekking hebben op mensenrechten, menselijke waardigheid en het recht op asiel,

G.

overwegende dat de Europese Unie een gastvrije omgeving is en dat moet blijven voor hen die het recht verkrijgen er te verblijven, of het nu gaat om immigranten om redenen van arbeid, gezinshereniging of studie of om personen die internationale bescherming behoeven,

H.

overwegende dat migranten de voorbije decennia een heel belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de Europese Unie en van het Europees project en dat het van wezenlijk belang is dat te erkennen en tevens te erkennen dat de Europese Unie nog steeds migranten nodig heeft,

I.

overwegende dat volgens Eurostat de vergrijzing in de EU op de middellange termijn toeneemt, met als gevolg een verwachte vermindering van de beroepsbevolking met mogelijk bijna 50 miljoen tegen 2060, en dat immigratie kan fungeren als een belangrijke aanjager voor goede economische resultaten in de EU,

J.

overwegende dat de strategie van Lissabon in haar plannen voor groei en werkgelegenheid te kampen kan krijgen met schaarse arbeidskrachten dat het behalen van de doelstellingen in de weg kan staan, dat de werkloosheid momenteel toeneemt, en dat deze schaarste op korte termijn kan worden tegengegaan door een adequaat en gestructureerd beheer van de economische immigratie,

K.

overwegende dat immigranten vaak onzekere banen of kwalitatief mindere banen hebben, of banen waarvoor zij overgekwalificeerd zijn,

L.

overwegende dat de EU zich ook meer moet inspannen om problemen als gevolg van tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden intern aan te pakken, door sectoren aan te boren die momenteel een lage participatiegraad kennen, zoals mensen met een handicap of een onderwijsachterstand, of langdurig werkloze, reeds in de EU verblijvende asielzoekers,

M.

overwegende dat het aantal vrouwelijke immigranten in de EU voortdurend toeneemt en naar schatting 54 % van het totale aantal immigranten uitmaakt,

N.

overwegende dat vrouwelijke immigranten aanzienlijke problemen bij de integratie en de toegang tot de arbeidsmarkt ondervinden ten gevolge van hun lage opleidingsniveau en de negatieve stereotypen en praktijken die zij uit het land van herkomst hebben meegebracht, evenals de negatieve stereotypen en de discriminatie die in de lidstaten bestaan; overwegende echter dat veel hoog opgeleide jonge vrouwen naar de EU komen en hier relatief ongeschoold werk verrichten,

Algemene overwegingen

1.

is een groot voorstander van de formulering van een gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid dat is gebaseerd op een hoge mate van politieke en operationele solidariteit, wederzijds vertrouwen, transparantie, partnerschap, gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen op basis van gemeenschappelijke waarden en concrete acties, alsook op de waarden die worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

2.

herhaalt dat het beheer van migratiestromen moet gebeuren op basis van een gecoördineerde aanpak die rekening houdt met de demografische en economische situatie van de EU en haar lidstaten;

3.

is van mening dat de ontwikkeling van een gemeenschappelijk immigratiebeleid aanzienlijk gebaat zou kunnen zijn bij meer en regelmatig overleg met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zoals organisaties die werken voor en met migrantengemeenschappen;

4.

betreurt dat tot dusverre te weinig is gedaan om een gemeenschappelijk beleid inzake legale immigratie te formuleren en verwelkomt de nieuwe wetgevingsinstrumenten die zijn aangenomen in het kader van het gemeenschappelijk Europees beleid voor legale immigratie;

5.

benadrukt dat een coherent en evenwichtig gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid de geloofwaardigheid van de EU in haar relatie met derde landen vergroot;

6.

wijst er nogmaals op dat het doeltreffende beheer van migratie de betrokkenheid van regionale en lokale autoriteiten vereist en werkelijke partnerschappen en samenwerking met derde landen van herkomst of doorreis, die vaak de indruk hebben dat hun eenzijdig beslissingen worden opgelegd; benadrukt dat een dergelijke samenwerking alleen mogelijk is wanneer het derde land de internationale wetgeving inzake mensenrechten en bescherming respecteert en de Geneefse Conventie betreffende de status van vluchtelingen (1951) heeft ondertekend;

7.

is van mening dat immigratie naar de EU niet de oplossing is voor de uitdagingen waarmee ontwikkelingslanden te maken hebben en dat een gemeenschappelijk immigratiebeleid moet worden gekoppeld aan een effectief ontwikkelingsbeleid van de landen van herkomst;

8.

verwelkomt de sluiting van het hoger vermelde Europees pact inzake immigratie en asiel en de maatregelen, instrumenten en voorstellen die de Commissie heeft gepresenteerd in haar voornoemde mededeling „Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten”; verzoekt de Raad en de Commissie snel met de uitvoeringsfase van deze toezeggingen te beginnen;

9.

verwelkomt de institutionele implicaties van het Verdrag van Lissabon, en in het bijzonder de uitbreiding van de medebeslissing en gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor het hele immigratiebeleid, de verduidelijking van de Europese bevoegdheid inzake visa en grenscontroles, en de uitbreiding van de Europese bevoegdheid op het gebied van asiel en legale en niet-reguliere migratie;

10.

is van mening dat een gemeenschappelijk immigratiebeleid ook de instelling van een gemeenschappelijk asielbeleid vereist en verwelkomt het verslag over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) en het voorstel van de Commissie voor een verordening ter oprichting van een Europees bureau voor ondersteuning op asielgebied;

Welvaart en immigratie

Legale migratie

11.

is van mening dat legale migratie nog steeds noodzakelijk is om te voorzien in de behoeften van Europa op het gebied van demografie, de arbeidsmarkt en kwalificaties als gevolg van het effect van demografische krimp en vergrijzing op de economie; het levert tevens een bijdrage aan de ontwikkeling van derde landen, door de uitwisseling van kennis en know how en door middel van betalingen door migranten; roept op tot de tenuitvoerlegging van veilige systemen om deze overschrijvingen naar derde landen te vereenvoudigen;

12.

is van mening dat reguliere migratie het alternatief moet vormen voor niet-reguliere immigratie, aangezien het een legale, veilige en georganiseerde toegangsweg tot de Europese Unie vormt;

13.

roept in herinnering dat er rond 2050 volgens de prognoses van de Commissie naar schatting 60 miljoen migrerende werknemers nodig zullen zijn, hetgeen de noodzaak met zich meebrengt om migratie langs legale weg mogelijk te maken;

14.

onderstreept de noodzaak van een uitgebreide evaluatie van de markt- en vaardighedenbehoeften van de EU; is echter van mening dat elke lidstaat de controle moet behouden over het aantal personen dat nodig is op zijn arbeidsmarkt en rekening moet houden met het beginsel van communautaire preferentie zolang overgangsmaatregelen van toepassing zijn;

15.

ondersteunt de ontwikkeling van nationale „immigratieprofielen” die op elk gewenst moment een totaalbeeld kunnen geven van de immigratiesituatie in een lidstaat en speciaal aandacht schenken aan de behoeften van de arbeidsmarkt;

16.

wijst er nogmaals op dat het belangrijk is de aantrekkelijkheid van de EU voor hoogopgeleide werknemers te vergroten, ook door het beschikbaar stellen van informatie over de bestemming en de arbeidsmarkt van het gastland, waarbij rekening moet worden gehouden met de braindrain die dit tot gevolg kan hebben in de landen van herkomst; is van mening dat de braindrain zou kunnen worden verzacht door middel van tijdelijke of cirkelmigratie, door opleidingen te organiseren in de herkomstlanden zodat beroepen in belangrijke sectoren, met name onderwijs en gezondheidszorg, er kunnen blijven bestaan, en door middel van samenwerkingsovereenkomsten met de landen van herkomst; vraagt de lidstaten om niet actief personeel te werven in de ontwikkelingslanden waar in belangrijke sectoren zoals de gezondheidszorg en onderwijs een gebrek aan personele middelen is;

17.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om mechanismen, richtsnoeren en andere instrumenten uit te werken die tijdelijke en cirkelmigratie bevorderen, evenals maatregelen, in samenwerking met de landen van herkomst, om het verlies van personele middelen te compenseren door concrete steun te bieden bij de opleiding van vakmensen voor belangrijke sectoren die getroffen worden door het vertrek van talent;

18.

juicht toe dat de tekst over de blauwe kaart de deur heeft opengezet voor een gemeenschappelijk beleid inzake legale immigratie, maar roept de lidstaten op om meer vooruitgang te boeken in de richting van een gemeenschappelijke normen inzake een immigratiebeleid dat niet beperkt is tot hoogopgeleide werknemers;

19.

zegt tevreden te zijn over de aanneming van de blauwe kaart met betrekking tot de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf voor hoogopgeleide onderdanen uit derde landen en dringt er bij de Commissie op aan om zo snel mogelijk initiatieven te ontplooien voor de overige arbeidscategorieën, onder meer om niet-reguliere immigratie en uitbuiting van immigranten zonder documenten beter te bestrijden;

20.

roept op tot nieuwe maatregelen om de opvang van studenten en onderzoekers en hun verplaatsing binnen de EU te vergemakkelijken;

21.

wijst erop dat het belangrijk is de vaardigheden van immigranten te erkennen, vooral met het oog op de formele, niet-formele en informele kwalificaties verkregen in het land van herkomst; is van mening dat door deze erkenning de verspilling van vaardigheden wordt tegengegaan die nu telkens weer optreedt onder immigranten, met name vrouwen, die vaak werk doen waarvoor veel lagere kwalificaties zijn vereist dan zij hebben;

22.

verzoekt de Commissie in toekomstige documenten over deze materie rekening te houden met de kwestie van erkenning van vaardigheden, en met de stimulans voor een leven lang leren, waarbij tevens door de lidstaten wordt gegarandeerd dat immigranten mogelijkheden krijgen om de taal van het gastland te leren, als een vorm van sociale, beroepsmatige en culturele integratie in de Europese Unie en om hen beter in staat te stellen de ontwikkeling van hun kinderen te ondersteunen; verzoekt de Commissie eveneens om gebruik te maken van de resultaten van het beraad over het taalonderwijs aan migrantenkinderen en het onderwijs in het land van verblijf van de taal en de cultuur van het land van herkomst, en dringt erop aan dat bij het voor te stellen kader het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen;

23.

bevestigt opnieuw dat het Europees netwerk voor werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit (EURES) een geschikt instrument is om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op transparante, verantwoorde en doelmatige wijze op elkaar af te stemmen; stelt daarom een uitbreiding van EURES voor om contact mogelijk te maken tussen Europese werkgevers die mensen zoeken met bepaalde kwalificaties en sollicitanten afkomstig uit derde landen; stelt voor dat de speciale centra (al opgezet en nog op te zetten) of de vertegenwoordigingen van de EU in derde landen worden gebruikt als verlengstuk van EURES, en dat de continuïteit van het voorlichtingswerk wordt gegarandeerd en uitgebreid met instrumenten en ondersteuning voor zelfstandig ondernemen of toegang tot microkredieten; benadrukt dat de behoefte van Europa aan hoogopgeleide arbeidskrachten niet mag leiden tot een brain drain uit derde landen, met alle schadelijke gevolgen van dien voor hun opkomende economieën en sociale infrastructuur;

24.

is van mening dat immigranten uit zogenaamde derde landen binnen de Unie het recht op mobiliteit toegekend moet worden, zodat zij – legaal wonend in een lidstaat – zonder tewerkstellingsvergunning in een andere lidstaat als grensarbeider mogen werken en dat het volledige recht op vrij verkeer van werknemers aan deze immigranten toegekend wordt na een periode van vijf jaar legaal verblijf in een lidstaat;

25.

onderstreept de betekenis van coördinatie van de lokale en regionale instanties, waar de voornaamste verantwoordelijkheid voor het onderwijs ligt, en de nationale en Europese instanties bij het beheer van de behoeften van de arbeidsmarkt, in de geest van het principe van communautaire preferentie; onderstreept dat een dergelijke samenwerking onmisbaar is voor de doelmatige uitvoering van een immigratiebeleid dat geschikt is om het gebrek aan arbeidskrachten dat optreedt in bepaalde sectoren en lidstaten aan te vullen, en voor een doelmatige en adequate integratie van immigranten;

26.

verzoekt de Commissie meer informatie te verstrekken in de landen van herkomst over de mogelijkheden van legale migratie alsmede over de rechten en plichten van migranten als zij in de EU aankomen;

27.

verzoekt de lidstaten de communautaire financieringsmechanismen met betrekking tot het immigratiebeleid goed te gebruiken, opdat meer en betere banen voor immigranten kunnen worden gecreëerd;

Integratie

28.

benadrukt dat integratie bevorderlijk is voor de culturele diversiteit in de EU en gebaseerd zou moeten zijn op sociale insluiting, non-discriminatie en gelijke kansen, met name door de mogelijkheid van toegang tot gezondheidszorg, onderwijs, taalopleiding en werkgelegenheid; is van mening dat integratiebeleid ook gebaseerd moet zijn op geschikte innovatieve programma's en erkent de sleutelrol die lokale en regionale overheden, vakbonden, migrantenorganisaties alsook beroepsfederaties en -verenigingen spelen in de integratie van migranten;

29.

steunt de integratie-inspanningen van de lidstaten en van reguliere migranten en degenen die recht hebben op internationale bescherming, waarbij rekening moet worden gehouden met respect voor de identiteit en waarden van de EU en haar lidstaten, waaronder respect voor de mensenrechten, de rechtsstaat, de democratie, tolerantie en gelijkheid, vrijheid van meningsuiting en leerplicht voor kinderen; herinnert eraan dat het integratieproces in twee richtingen moet verlopen en dat zulks aanpassingen vereist van zowel de immigranten als de bevolking van het gastland, zoals is vastgesteld in de door Raad aangenomen gemeenschappelijke basisprincipes (GBP's), en dat daarbij profijt kan worden getrokken uit de uitwisseling van goede praktijken; erkent dat integratie moeilijker te bereiken is in de lidstaten die te maken hebben met een significante migratiedruk als gevolg van hun bijzondere geografische ligging, maar is van mening dat het een doel is dat niettemin moet worden nagestreefd; verzoekt de andere lidstaten vanuit het oogpunt van solidariteit een bijdrage te leveren om deze druk te verlichten, zodat een betere integratie mogelijk is van mensen die internationale bescherming genieten en woonachtig zijn in een EU-lidstaat, terwijl legale migratie gelijktijdig wordt bevorderd;

30.

benadrukt dat een goed integratieproces het beste instrument is om wantrouwen en verdenkingen tussen autochtone burgers en migranten weg te nemen en van fundamenteel belang is om xenofobische ideeën en acties de kop in te drukken;

31.

ondersteunt de ontwikkeling van wederzijdse leermechanismen en de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten om gastlanden beter in staat te stellen om te gaan met de groeiende diversiteit, alsmede het gebruik van gemeenschappelijke indicatoren en voldoende statistische capaciteit door de lidstaten om de resultaten van het integratiebeleid te evalueren;

32.

roept in herinnering dat de betrokkenheid van migrantenorganisaties die een unieke rol spelen in het integratieproces van cruciaal belang is en migranten de mogelijkheid biedt tot democratische participatie; roept de lidstaten op om de maatschappelijke betrokkenheid bij het integratieproces te stimuleren door migranten te bewegen tot deelname aan het maatschappelijke en politieke leven in het gastland, lid te worden van politieke partijen en vakbonden, alsmede stemrecht te geven voor gemeenteraadsverkiezingen;

33.

juicht het initiatief toe van de Commissie en van het Europees Economisch en Sociaal Comité om de samenhang tussen de integratiebeleidslijnen te versterken door de oprichting van een Europees Integratieforum waarbij sociale organisaties en immigrantenverenigingen betrokken zijn en dat tot doel heeft ervaringen uit te wisselen en aanbevelingen te doen; verzoekt de lidstaten om hun inspanningen op het gebied van integratie te coördineren met de uitwisseling van de in de nationale integratieplannen vervat zijnde beste praktijken;

34.

verzoekt de Commissie om de nodige maatregelen te nemen om financiële steun te verzekeren voor de structurele en culturele integratie van immigranten, eveneens door middel van EU-programma's als „Een leven lang leren”, „Europa voor de burger”, „Jeugd in actie” en „Cultuur 2007”; stelt vast dat leraren meestal slecht voorbereid zijn op grote aantallen migrantenkinderen in de klas en verzoekt om betere scholing voor leraren en adequate financiële steun;

35.

wijst erop dat programma's voor een leven lang leren een grote rol spelen in het integratieproces door middel van de ontwikkeling van vaardigheden, met name het leren van talen; beschouwt de onbelemmerde deelname aan opleidingsprogramma's en permanente educatie als een recht en een kans voor nieuwkomers;

36.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om beleid tegen discriminatie, met inbegrip van discriminatie van overheidswege, te blijven bevorderen;

37.

verzoekt de lidstaten met klem de relevante richtlijnen na te leven en te ondersteunen, te weten de Richtlijnen 2000/78/EG (17), 2000/43/EG (18) en 2004/113/EG (19) van de Raad, die discriminatie beogen te bestrijden;

38.

roept de lidstaten op om het Internationale Verdrag ter bescherming van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden, dat op 18 december 1990 (20) door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen, te ratificeren;

39.

verzoekt de Commissie om gendergerelateerde gegevens over immigratie in de EU te verzamelen en ervoor te zorgen dat deze door het Europees instituut voor gendergelijkheid worden geanalyseerd om de bijzondere behoeften en problemen van vrouwelijke immigranten beter in kaart te brengen, evenals de meest geschikte methodes om hen in de samenleving van de gastlanden te integreren;

40.

roept de lidstaten op, bij de bepaling van hun integratiebeleid, ten volle rekening te houden met de genderdimensie en de specifieke situatie en behoeften van vrouwelijke immigranten;

41.

verzoekt de lidstaten te garanderen dat de grondrechten van vrouwelijke immigranten worden geëerbiedigd, ongeacht de vraag of hun verblijfsstatus al dan niet legaal is;

42.

verzoekt de lidstaten voorlichtingscampagnes voor vrouwelijke immigranten te ondersteunen met het doel hen te informeren over hun rechten, de mogelijkheden op het gebied van (taal)onderwijs, beroepsopleidingen en de toegang tot werkgelegenheid, en om gedwongen huwelijken, genitale verminking bij vrouwen en andere vormen van psychologische of lichamelijke dwang te voorkomen;

Veiligheid en immigratie

Geïntegreerd grensbeheer

43.

benadrukt de behoefte aan een uitgebreid masterplan met een uiteenzetting van de algemene doelstellingen en architectuur van de Europese strategie voor grensbeheer, inclusief details over de wijze waarop alle betrokken programma's en regelingen kunnen worden geoptimaliseerd; is van mening dat de Commissie, vanuit het oogpunt van de architectuur van de Europese strategie voor grensbeheer, eerst een analyse dient te maken van de doelmatigheid van de bestaande grensbeheersystemen van de lidstaten, zodat op dit vlak een optimale synergie kan worden verkregen en in het kader van een geïntegreerd Europees grensbeheer aanvullende kennis wordt vergaard over kosteneffectiviteit van de voorgestelde nieuwe systemen, zoals een inreis-uitreisregistratie, elektronisch systeem voor reisvergunningen (ESTA), automatische grenscontrole en het programma betreffende geregistreerde reizigers;

44.

benadrukt dat voor geïntegreerd grensbeheer een evenwicht moet worden gevonden dat enerzijds recht doet aan het vrij verkeer van een groeiende groep mensen en anderzijds de veiligheid van EU-burgers vergroot; ontkent niet dat het gebruik van gegevens duidelijke voordelen biedt, maar is tegelijkertijd van mening dat voor het behoud van het publieke vertrouwen in het regeringsoptreden moet worden voorzien in voldoende waarborgen voor de gegevensbescherming, toezicht en verhaalmechanismen;

45.

roept op tot een haalbaarheidsonderzoek naar een integrale, vierledige aanpak waarbij immigranten die naar de EU reizen systematisch in elke fase van hun reis worden gecontroleerd;

46.

benadrukt dat de Europese strategie voor grensbeheer in het kader van het partnerschap EU-Afrika en het Europees nabuurschapbeleid (Oostelijk Partnerschap, EUROMED) tevens moet worden aangevuld met concrete maatregelen gericht op versterking van de grenzen met derde landen;

47.

roept op tot vervanging van de huidige nationale Schengen-visa door uniforme Europese Schengen-visa, waardoor gelijke behandeling van alle visumaanvragers mogelijk wordt; wenst geïnformeerd te worden over het exacte tijdschema en de details van zowel het beleidsonderzoek als het technisch onderzoek van de Commissie om de haalbaarheid, praktische gevolgen en impact te bepalen van een systeem dat staatsburgers van derde landen verplicht een elektronische reisvergunning aan te vragen voordat zij naar de EU reizen (elektronisch systeem voor reisvergunningen, ESTA); roept op tot een betere samenwerking tussen de consulaten van de lidstaten en een geleidelijke invoering van gezamenlijke consulaire diensten inzake visa;

48.

vraagt de Raad om regelingen vast te stellen die gebaseerd zijn op solidariteit tussen de lidstaten om de kosten die voortvloeien uit grenscontroles te delen en de nationale beleidsmaatregelen van diezelfde lidstaten te coördineren;

Niet-reguliere migratie

49.

beschouwt de effectieve bestrijding van niet-reguliere immigratie als een cruciaal onderdeel van een allesomvattend Europees immigratiebeleid, en betreurt het derhalve dat een effectieve besluitvorming op dit vlak wordt gehinderd door het gebrekkige vermogen van de lidstaten tot een werkelijke samenwerking die wederzijdse belangen voor ogen heeft;

50.

is geschokt door het menselijk leed dat wordt veroorzaakt door illegale migratieroutes over zee, met name aan de zuidelijke zeegrenzen van de Unie, waar mensen met bootjes gevaarlijke tochten naar Europa ondernemen vanaf de Afrikaanse kust; dringt aan op snelle maatregelen om voor eens en voor altijd een einde te maken aan dit menselijk leed en de dialoog en de samenwerking met de landen van herkomst te versterken;

51.

herinnert aan het feit dat niet-reguliere immigratie vaak wordt uitgevoerd door criminele netwerken die tot nu toe efficiënter zijn gebleken dan gemeenschappelijke Europese actie; is ervan overtuigd dat deze netwerken verantwoordelijk zijn voor de dood van de honderden mensen die jaarlijks omkomen op zee; herinnert de lidstaten eraan dat zij door hun internationale verplichtingen een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben om het leven van mensen op zee te redden; verzoekt daarom de Commissie en de Raad hun inspanningen in de strijd tegen georganiseerde misdaad, mensenhandel en -smokkel die zich voordoet in verschillende delen van de EU, te verdubbelen, en in het bijzonder om te trachten deze netwerken volledig te ontmantelen door niet alleen de mensensmokkelaars aan te pakken, die slechts de zichtbare spil zijn, maar ook degenen die bovenaan de ladder staan en het meeste profijt behalen uit deze criminele activiteiten;

52.

roept de Commissie op om bewustwordingsprogramma's in landen van doorreis of herkomst meer toe te spitsen op de gevaren van niet-reguliere migratie;

53.

verwelkomt de nieuwe richtlijn die sancties mogelijk maakt tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en beschouwt dit als een effectief instrument om de uitbuiting van migrerende werknemers tegen te gaan en de aanzuigingskracht van een van de belangrijkste factoren voor niet-reguliere migratie te verminderen;

54.

dringt er bij de lidstaten op aan niet te dralen bij de omzetting van de nieuwe richtlijn, die sancties oplegt aan werkgevers die illegale immigranten in dienst nemen;

55.

is van mening dat het absoluut noodzakelijk is om de dialoog met de landen van herkomst te versterken en om met die landen samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten teneinde paal en perk te kunnen stellen aan niet-reguliere migratie, die onmenselijk is en waarvan de gevolgen dramatisch zijn;

56.

is van mening dat het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX), ondanks herhaalde verhogingen van zijn begroting op aandringen van het Parlement, als gevolg van zijn beperkte mandaat nog steeds onvoldoende coördinatie van de controles aan de buitengrenzen van de Unie biedt, hetgeen te wijten is aan de gebrekkige inspanning om derde landen te bewegen tot betrokkenheid, met name op het vlak van maritieme operaties;

57.

verwelkomt het initiatief van de Commissie tot een voorstel tot herziening van het mandaat van FRONTEX en is van mening dat de versterking daarvan dringend noodzakelijk is, met name door middel van de uitbreiding van zijn coördinatiecapaciteit en zijn vermogen permanente missies te coördineren in gebieden met een hoge migratiedruk op verzoek van de betrokken lidstaten en samen te werken met derde landen; is van mening dat er tevens nadruk moet worden gelegd op uitbreiding van het vermogen van FRONTEX om risicoanalyses te maken en inlichtingen te verzamelen;

58.

is van mening dat FRONTEX adequate middelen vereist, niet alleen van financiële aard, om zijn mandaat op een zinvolle manier te kunnen vervullen en verzoekt om de inzet van nieuwe technologieën in de strijd tegen niet-reguliere migratie, waarbij het de lidstaten oproept om meer technische middelen bijeen te brengen en de Commissie om wetgevingsvoorstellen in te dienen voor de invoering van verplichte solidariteit op dezelfde manier als is voorzien voor de snelle-grensinterventieteams (RABIT's);

59.

verzoekt FRONTEX en de Commissie een onderzoek inclusief ramingen uit te voeren naar de mogelijkheid dat FRONTEX eigen uitrusting krijgt en naar de vereisten voor een mogelijke opwaardering van de maritieme operaties van FRONTEX tot een EU-kustwacht, zonder de eigen grenscontroles van de lidstaten te ondermijnen;

60.

is van mening dat FRONTEX alleen volledig effectief kan zijn als de inspanningen op het gebied van aanvullende handelingen, zoals overname en samenwerking met derde landen, worden geïntensiveerd; roept de Commissie op FRONTEX in dit opzicht te ondersteunen;

61.

steunt de oprichting van gespecialiseerde FRONTEX-bureaus om specifieke situaties aan bijzonder gevoelige grenzen recht te doen en beter te beoordelen, in het bijzonder als het gaat om de oostelijke landsgrenzen en de zuidelijke zeegrenzen;

62.

merkt op dat de FRONTEX-operaties worden gehinderd door verschillen in de interpretatie van juridische terminologie, de interpretatie van het internationaal zeerecht en verschillen in nationale wetgeving en procedures; roept op tot een uitgebreid onderzoek naar de mogelijkheden van een gezamenlijke aanpak en naar de verschillen tussen nationale wetgevingen en procedures die belemmerend werken;

63.

roept op tot verdere, permanente samenwerking tussen FRONTEX en nationale organisaties en agentschappen;

64.

roept op tot een verdere ontwikkeling van het concept EUROSUR, mede op basis van een betere coördinatie tussen de lidstaten;

65.

merkt op dat illegale immigranten niet zozeer door de nationale marine worden aangetroffen als wel door vissers, particuliere boten en particuliere werknemers op zee; benadrukt de behoefte om deze partijen duidelijker te informeren over de plicht die zij uit hoofde van de internationale wetgeving hebben om hulp te bieden aan immigranten in nood en bepleit een regeling ter compensatie van de werktijd die verloren gaat als gevolg van reddingsoperaties;

66.

onderstreept dat er grote behoefte bestaat aan betrouwbare statistieken om concrete instrumenten om niet-reguliere migratie op Europees niveau te bestrijden, en verzoekt de Commissie om de vereiste maatregelen te nemen om in deze statistieken te voorzien;

Terugkeer

67.

is van mening dat migranten die geen recht hebben op internationale bescherming of niet-regulier op het grondgebied van de lidstaten verblijven, moeten worden verplicht het grondgebied van de Europese Unie te verlaten; neemt in dit verband nota van de vaststelling van de Terugkeerrichtlijn en verzoekt de lidstaten om in het kader van de omzetting ervan ervoor te zorgen dat eventuele in hun interne recht vastgestelde gunstiger bepalingen bewaard blijven; verzoekt de lidstaten te garanderen dat bij de terugkeer van illegale migranten rekening wordt gehouden met de wet en met de waardigheid van de betrokken personen, waarbij de voorkeur dient uit te gaan naar vrijwillige terugkeer;

68.

roept op tot de oprichting van een systeem voor terugkeerbegeleiding in gesloten en open opvangcentra, zodat een contactpunt ontstaat voor mensen die meer willen weten over hulp bij terugkeer;

69.

roept de Commissie op om te voorzien in toezicht op en ondersteuning van regelingen voor sociale en beroepsmatige reïntegratie van teruggekeerde migranten in de landen van herkomst;

70.

verzoekt de lidstaten om bij voorkeur hun overnamebeleid in te passen in een gemeenschappelijk beleid in plaats van in bilaterale akkoorden;

71.

vraagt dat, wat betreft de overnameakkoorden, het Parlement en zijn bevoegde commissies geregeld op de hoogte worden gebracht van het verloop van de besprekingen met derde landen en van eventuele obstakels waarmee de onderhandelaars geconfronteerd worden;

72.

roept de Commissie op om ervoor te zorgen dat de lidstaten alleen bilaterale overnameovereenkomsten sluiten met derde landen die de mensenrechten van teruggekeerde personen ten volle garanderen en het Verdrag van Genève (1951) hebben ondertekend;

73.

verzoekt de Commissie te streven naar de effectieve handhaving van de verplichting van derde landen om hun staatsburgers die niet-regulier op het grondgebied van de EU verblijven terug te nemen, zoals is bepaald in artikel 13 van de Overeenkomst van Cotonou van 23 juni 2000; roept op tot versterking van deze bepalingen tijdens de onderhandelingen over de nieuwe ACS-overeenkomst (overeenkomst met de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan);

74.

benadrukt de noodzaak van een werkelijke Europese dimensie van het terugkeerbeleid door middel van de wederzijdse erkenning van terugkeerbesluiten; dringt aan op meer samenwerking tussen de lidstaten bij de uitvoering van terugkeerbesluiten en op de versterking van de rol van FRONTEX in gezamenlijke terugkeeroperaties;

75.

roept op tot versterking van de samenwerking, onder meer door middel van consulaire samenwerking, met landen van herkomst en van doorreis, om overnameprocedures te vereenvoudigen, en verzoekt de Commissie bestaande overnameovereenkomsten te evalueren om de tenuitvoerlegging ervan te bevorderen en er lering uit te trekken ten behoeve van de onderhandelingen over toekomstige overeenkomsten;

76.

roept de Raad op om wettelijke regelingen uit te vaardigen behoeve van een Europees laissez-passer, dat wordt verstrekt aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en bedoeld is om de overname door derde landen beter te laten verlopen; er dient actie te worden ondernomen om het Europese laissez-passer op te nemen in de overnameovereenkomsten van de EU, zodat het een bindend karakter krijgt voor de betrokken derde landen;

Solidariteit en immigratie

Coördinatie tussen lidstaten

77.

betreurt het ten zeerste dat de lidstaten onvoldoende solidariteit hebben getoond als het gaat om de groeiende uitdaging van immigratie; roept op tot een dringende herziening van het kaderprogramma Solidariteit en beheer van de migratiestromen voor de periode 2007-2013 (21) en de vier financiële instrumenten daarvan om deze af te stemmen op de nieuwe realiteit die voortkomt uit de toenemende migratiedruk en ervoor te zorgen dat ze kunnen worden gebruikt voor het aanpakken van dringende behoeften, zoals in het geval van massale migratietoestromen;

78.

neemt nota van de toezeggingen die de lidstaten in het voornoemde Europees pact inzake immigratie en asiel hebben gedaan met betrekking tot de noodzaak van solidariteit; verwelkomt met name de opname van een vrijwillig mechanisme voor lastendeling, dat het mogelijk maakt personen die recht hebben op internationale bescherming binnen de EU te verplaatsen van lidstaten die te maken hebben met specifieke en buitenproportionele druk op hun nationale asielstelsels, met name als gevolg van hun geografische ligging of bevolkingsopbouw, naar andere lidstaten, en roept de lidstaten op om deze toezeggingen gestand te doen; verwelkomt tevens het feit dat in de EU-begroting voor 2009 5 miljoen EUR voor dit doel is uitgetrokken in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds; dringt echter aan op de invoering van bindende instrumenten; verzoekt de Commissie dit mechanisme direct ten uitvoer te leggen en onmiddellijk een wetgevingsinitiatief in te dienen om een dergelijk mechanisme op Europees niveau op permanente basis in te stellen;

79.

verwelkomt de herschikking van de Dublin-verordening en de voorgestelde bepalingen voor een regeling om Dublin-overdrachten op te schorten, indien een overdracht tot gevolg heeft dat mensen die een verzoek hebben ingediend met ontoereikende beschermingsnormen te maken krijgen in de verantwoordelijke lidstaten, met name op het gebied van opvangvoorzieningen en toegang tot de asielprocedure, alsmede in gevallen waar Dublin-overdrachten een lastenverzwarend effect hebben op lidstaten die al te kampen hebben met een specifieke, onevenredige druk, die met name het gevolg is van hun geografische ligging of demografische situatie; benadrukt echter dat deze bepalingen zonder de invoering van een tweezijdig bindend instrument voor alle lidstaten, slechts de waarde van een politieke uitspraak zullen hebben en geen effectief instrument vormen om een lidstaat werkelijk te steunen;

80.

verwelkomt het voorstel van de Commissie tot herschikking van de verordening inzake de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken en herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen met betrekking tot het nemen van vingerafdrukken en het toezenden van gegevens onder de huidige Eurodac-verordening; is van mening dat biometrische gegevens, zoals vingerafdrukken, moeten worden benut om grenscontroles doeltreffender te maken;

Samenwerking met derde landen

81.

betreurt het dat de samenwerking met derde landen onvoldoende resultaten heeft opgeleverd, met uitzondering van de samenwerking van Spanje met derde landen zoals Senegal en andere landen van subsaharisch Afrika en Noord-Afrika; roept op tot gerichte steun aan derde landen van doorreis of herkomst om deze te helpen een effectief systeem voor grensbeheer op te bouwen, waarbij FRONTEX wordt ingezet voor bijstandsverlening bij het grensbeheer in deze landen;

82.

herinnert de Commissie, de Raad en de lidstaten eraan dat het van wezenlijk belang is om in het verlengde van de ministerconferenties EU-Afrika van Tripoli, Rabat en Lissabon over migratie en ontwikkeling de dialoog met de landen van herkomst en van doorreis voort te zetten;

83.

roept op tot de uitvoering van de beleidsinstrumenten die zijn ontwikkeld in het kader van „Een alomvattende aanpak van migratie” (22), het „Rabat-proces” (2006) over migratie en ontwikkeling en het partnerschap EU-Afrika inzake migratie, mobiliteit en werkgelegenheid (Lissabon, december 2007);

84.

benadrukt het belang van een ontwikkelingsbeleid in derde landen van herkomst of doorreis als middel om de uitdagingen van immigratie bij de wortels aan te pakken; roept op tot een betere coördinatie van het immigratie- en ontwikkelingsbeleid van de Unie, waarbij volledig rekening wordt gehouden met strategische doelstellingen zoals de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;

85.

merkt echter op dat het ontwikkelingsbeleid niet het enige alternatief voor migratie kan zijn, want er kan geen ontwikkeling op basis van solidariteit zijn zonder permanente mobiliteit;

86.

roept op tot een betere samenwerking met de Internationale Organisatie voor Migratie en andere internationale organisaties bij de oprichting van nieuwe regionale kantoren in kwetsbare gebieden waar praktische hulp gewenst is bij onder meer legale migratie of vrijwillige terugkeer van immigranten;

87.

benadrukt het belang van de oprichting van informatie- en beheerscentra voor migratie, zoals de opening van het centrum in Mali in oktober 2008; is van mening dat deze centra de aanpak van migratieproblemen in belangrijke mate kunnen ondersteunen door de belangen van potentiële migranten, teruggekeerde migranten en migranten die in de EU verblijven, te behartigen; roept de Commissie op om de nodige informatie te verstrekken over de oprichting van andere centra in het kader van het partnerschap EU-Afrika en vraagt de Commissie te onderzoeken of dergelijke centra ook in de oostelijke buurlanden kunnen worden opgericht;

88.

benadrukt dat alle overeenkomsten met landen van herkomst en doorreis hoofdstukken moeten bevatten over samenwerking op het gebied van immigratie en roept op tot een ambitieus beleid met derde landen met betrekking tot samenwerking van politie en justitie bij de bestrijding van internationale criminele organisaties die betrokken zijn bij mensensmokkel en berechting van de betrokken personen, in samenwerking met Europol en Eurojust; verzoekt de Commissie eveneens haar steun aan derde landen te intensiveren, inclusief financiële en technische hulp om een sociaal-economisch klimaat te creëren waarin niet-reguliere migratie, drugshandel en georganiseerde misdaad worden ontmoedigd;

89.

verzoekt de Commissie om de onderhandeling over globale Europese overeenkomsten, zoals die welke werd ondertekend met Kaapverdië, te bevorderen, verder te onderhandelen met Marokko, Senegal en Libië, en de sluiting van overeenkomsten te bevorderen met de belangrijkste herkomstlanden;

90.

roept op tot het ondersteunen van derde landen bij de ontwikkeling van hun nationale wetgevingskader en bij de oprichting van een immigratie- en asielstelsel dat volledig in overeenstemming is met de internationale wetgeving en roept derde landen van doorreis tevens op om de Geneefse Conventie van 1951 te ondertekenen en respecteren;

91.

verzoekt de lidstaten na te denken over de kwestie van „milieuvluchtelingen”, migranten die op dit moment niet kunnen worden aangemerkt als economische migranten en die ook niet erkend worden als vluchtelingen in de zin van de Geneefse Conventie;

*

* *

92.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 76 van 31.3.2009, blz. 34.

(2)  Raadsdocument 13440/08.

(3)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.

(4)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 30.

(5)  Raadsdocument 7204/08.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0087.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0069.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0047.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0633.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0557.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0558.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0385.

(13)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0168.

(14)  PB C 219E van 28.8.2008, blz. 215.

(15)  PB C 219E van 28.8.2008, blz. 223.

(16)  PB C 303E van 13.12.2006, blz. 845.

(17)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(18)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(19)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(20)  A/RES/45/158.

(21)  COM(2005)0123.

(22)  COM(2006)0735.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/35


Woensdag, 22 april 2009
Groenboek over de toekomst van het TEN-T-beleid

P6_TA(2009)0258

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het Groenboek over de toekomst van het TEN-T-beleid (2008/2218(INI))

2010/C 184 E/07

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 4 februari 2009 getiteld „Groenboek: TEN-T: Een beleidsevaluatie” (COM(2009)0044),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 getiteld „Een Europees economisch herstelplan” (COM(2008)0800),

gezien de conclusies van de Raad inzake vergroening van het vervoer, zoals aangenomen door de Raad vervoer, telecommunicatie en energie op zijn zitting op 8 en 9 december 2008,

gezien de mededeling van de Commissie van 22 juni 2006 getiteld „Europa duurzaam in beweging – Duurzame mobiliteit voor ons continent – Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie” (COM(2006)0314),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 getiteld „Naar 2020 in 2020 – Kansen van klimaatverandering voor Europa” (COM(2008)0030),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2007 getiteld „Actieplan inzake goederenlogistiek” (COM(2007)0607),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 mei 2008 getiteld De resultaten van de onderhandelingen betreffende de cohesiebeleidsstrategieën en -programma's voor de programmeringsperiode 2007-2013 (COM(2008)0301),

gezien het verslag van de Commissie van 20 januari 2009 over de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren voor trans-Europese vervoersnetwerken 2004-2005 (COM(2009)0005),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2009 over de strategie van Lissabon (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007 over goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit (2),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0224/2009),

A.

overwegende dat de politieke vaststelling van het TEN-T-beleid zoals dat is neergelegd in Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (3) en Beschikking nr. 884/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (4) heeft geleid tot een „verlanglijstje” met dertig prioritaire projecten die hoofdzakelijk voortvloeiden uit nationale belangen,

B.

overwegende dat het noodzakelijk is om het externe concurrentievermogen van het spoor en de scheepvaart ten opzichte van het wegennet te verbeteren op het gebied van het goederenvervoer, teneinde een evenwichtige exploitatie van de maritieme snelwegen en de corridors voor goederenvervoer per spoor te waarborgen,

C.

overwegende dat de dertig prioritaire projecten hebben geleid tot een voorstel van de Commissie om binnen het financieel kader voor 2007-2013 circa 20 miljard EUR aan EU-financiering ter beschikking te stellen voor het trans-Europese vervoersnet in zijn geheel, welk bedrag uiteindelijk op aandringen van de Raad werd verlaagd tot circa 8 miljard EUR, waarvan slechts 5,3 miljard bestemd is voor de dertig prioritaire projecten,

D.

overwegende dat de Europese Unie, zoals bekend, volstrekt niet in staat blijkt te voldoen aan de financieringsvoorschriften voor het TEN-T zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (5), waardoor onzekerheid ontstaat in de financieringsplannen van de projecten,

E.

overwegende dat moet worden voorzien in een versterking van de capaciteit van de Commissie om grote grensoverschrijdende projecten, met name op het gebied van het spoorwegvervoer, ten uitvoer te leggen die een nauwere en permanente coördinatie tussen de betrokken lidstaten vereisen, alsmede een meerjarige financiering die verder reikt dan de termijn van de financiële meerjarenvooruitzichten,

F.

overwegende dat uit de bijlagen bij de bovenvermelde mededeling van de Commissie van 14 mei 2008 blijkt dat in het kader van de vervoersprojecten ongeveer 49 % wordt uitgetrokken voor wegen, ongeveer 31 % voor het spoor en ongeveer 9 % voor het stadsvervoer, maar dat niet precies duidelijk is welke concrete projecten voor medefinanciering in aanmerking komen,

1.

onderkent dat de eerste pogingen om een EU-beleid op het terrein van vervoersinfrastructuur te ontwikkelen, die geïnspireerd waren door de „missing links” van de Europese Rondetafel van Industriëlen (ERT), een impuls kregen door de mededeling van de Commissie van 2 december 1992 over „De toekomstige ontwikkeling van het gemeenschappelijk vervoersbeleid”, waarin dit beleid werd gemotiveerd met de doelstellingen van economische groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, en dat zij op de rails werden gezet door voormalig commissaris voor vervoer Karel Van Miert; merkt op dat met Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (6) en Beschikking nr. 884/2004/EG werd gepoogd de bovenstaande doelstellingen te verwezenlijken; ook de impuls die voormalig vicevoorzitter van de Commissie en commissaris voor Energie en Vervoer Loyola de Palacio aan dit beleid heeft gegeven, verdient een bijzondere vermelding;

2.

beschouwt de verslagen van de TEN-T-coördinatoren als interessante voorbeelden voor verdere coördinatie en integratie van een beperkte selectie belangrijke projecten; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve hun inspanningen om de bestaande prioritaire projecten te verbeteren, voort te zetten; is van mening dat de investeringen op de middellange en lange termijn in stand zouden moeten worden gehouden met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling om het gehele netwerk te voltooien;

3.

verheugt zich over de vroegtijdige presentatie van de bovenvermelde mededeling van de Commissie van 4 februari 2009, die tot doel heeft het EU-beleid inzake vervoersinfrastructuur en TEN-T grondig te herzien aan de hand van bestaande en toekomstige uitdagingen op het gebied van vervoer en grensoverschrijdende mobiliteit, alsmede op mobiliteits-, financieel, economisch, regionaal - met inbegrip van regio's met een permanente handicap - sociaal, veiligheids- en milieugebied;

4.

ziet dan ook geen reden om het vage concept van een conceptuele TEN-T-pijler in te voeren die de prioriteitenlijst nog eens extra zou belasten; is van mening dat niettegenstaande de door de Commissie aangegeven doelstelling een conceptuele pijler die expliciet als zodanig wordt opgevat, niet zal bijdragen tot het versterken van de geloofwaardigheid van het TEN-T-beleid, die veeleer kan worden vergroot door concrete projecten te ontwikkelen;

5.

stemt derhalve in met de ontwikkeling van een consistentere en beter geïntegreerde netwerkbenadering, die tegemoetkomt aan de behoeften aan intermodale verbindingen voor burgers en vracht; benadrukt daarom dat er bij infrastructurele verbindingen met en binnen nieuwe lidstaten prioriteit moet worden toegekend aan het spoor, havens, duurzame maritieme waterwegen en binnenwateren en hun verbindingen met het achterland of intermodale knooppunten in infrastructuurverbindingen met en tussen nieuwe lidstaten en dat bovendien bijzondere aandacht moet worden besteed aan grensoverschrijdende vervoersverbindingen, alsmede aan betere verbindingen met lucht- en zeehavens in de trans-Europese netwerken; onderstreept dat ook aandacht moet worden besteed aan de verschillende, maar complementaire behoeften van zowel passagiers als vracht; adviseert de lidstaten en regionale autoriteiten tussenstations en lokale interconnecties te verbeteren als aansluitmogelijkheden op de TEN-T, zodat de kosten die voortvloeien uit een perifere ligging tot een minimum beperkt blijven;

6.

verzoekt de Commissie met name steun te verlenen aan prioritaire projecten met intermodale verbindingen en constante interoperabiliteit die verschillende lidstaten doorkruisen; benadrukt dat de totstandbrenging van verbindingen tussen economische gebieden die langs deze prioritaire projecten gelegen zijn een nationale taak is;

7.

stelt met voldoening vast dat in de lijst van prioritaire projecten verhoudingsgewijs veel aandacht wordt besteed aan milieuvriendelijke vervoersmodaliteiten; verzoekt de Commissie in dit verband te waarborgen dat deze verhouding ook in de toekomst bij de tenuitvoerlegging van de projecten wordt geëerbiedigd;

8.

benadrukt de noodzaak om klimaatbescherming en duurzame ontwikkeling voor alle vervoersmodaliteiten in het Europese infrastructuurbeleid te integreren met het oog op de verwezenlijking van de EU-doelstellingen om de CO2-uitstoot terug te dringen;

9.

verzoekt de Commissie er bij de lidstaten op aan te dringen om Europese milieuwetgeving te integreren in de besluitvorming en planning inzake TEN-T-projecten, zoals de richtlijnen over Natura 2000, de strategische milieueffectbeoordeling, de milieueffectrapportage, de richtlijn inzake luchtkwaliteit, de kaderrichtlijn water, de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn, alsmede de verslagen van het transport- en milieurapportagemechanisme (TERM) over indicatoren voor vervoer en milieu van het Europees Milieuagentschap;

10.

dringt er bij de Commissie op aan de strijd aan te binden met onduidelijke en tegenstrijdige voorschriften die verband houden met verklaringen van gemeenschappelijk belang en de toepassing van de milieuwetgeving; is voorts van mening dat de lidstaten, nadat aan projecten de TEN-T-status is verleend, geen misbruik dienen te maken van de in paragraaf 9 genoemde Europese wetgeving, ten einde de uitvoering van TEN-T-projecten te blokkeren;

11.

roept de Commissie en de lidstaten ertoe op rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, zoals de wereldwijde financiële crisis, demografische veranderingen, de uitbreiding, de nieuwe nabuurlanden en de intensievere verbindingen met Oost-Europese en mediterrane landen, als factoren die relevant zijn voor het Europese vervoersinfrastructuurbeleid;

12.

onderstreept dat, vooral in de context van de economische crisis, de ontwikkeling van het trans-Europese transportnetwerk en de integratie van het Europese transport met dat van de EU-buurstaten, de meest zekere weg is om, op de lange termijn, te zorgen voor de duurzaamheid van de interne markt en de economische en sociale cohesie in de Europese Unie;

13.

roept de Commissie ertoe op haar inspanningen ter verbetering van de Europese coördinatie van de ruimtelijke ordening (de Territoriale Agenda van de Europese Unie en het territoriale cohesiebeginsel) en de vervoersplanning te intensiveren door de regio's beter met elkaar te verbinden en op die manier de regionale bereikbaarheid te bevorderen; merkt op dat er rekening moet worden gehouden met zowel de grote verschillen tussen bergachtige, kust-/eiland-, centrale, perifere en andere grensoverschrijdende gebieden als met de noodzaak van een betere integratie van stedelijke mobiliteitssystemen in het TEN-T;

14.

verzoekt de Commissie bijzondere voorrang te verlenen aan prioritaire projecten rond de voornaamste spoorlijnen, wegen en binnenwateren teneinde grensoverschrijdende verbindingen met de nieuwe lidstaten en derde landen tot stand te brengen;

15.

wijst er in dit verband op dat ook het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) hierbij moet worden betrokken als uitgangspunt voor het planningbeleid en dat de beschikbare ESPON-studies hierbij moeten worden betrokken als wetenschappelijke, planninggerelateerde achtergrondinformatie voor de ontwikkeling van de vervoersector;

16.

benadrukt de noodzaak om de doelstellingen van zowel de Lissabon-strategie als het herstelplan in de ontwikkeling van het TEN-T-beleid te integreren, aangezien de mobiliteit, toegankelijkheid en logistiek ervan van essentieel belang zijn voor het concurrentievermogen van de EU en om de territoriale cohesie te versterken;

17.

roept de Commissie en de lidstaten ertoe op groene corridors, spoorvrachtnetwerken, de corridors voor het Europees beheersysteem voor spoorvervoer (ERTMS), maritieme „snelwegen”, zoals de kustvaart, bestaande binnenvaartroutes met beperkte capaciteit of sluizen met onvoldoende capaciteit, inlandterminals, logistieke centra en knooppunten voor stedelijke mobiliteit, alsmede de voorgenomen uitbreiding van het TEN-T-netwerk tot de landen van het Europese Nabuurschapsbeleid en de Oost-Europese en mediterrane landen, te integreren in een intermodaal TEN-T-concept, dat is gebaseerd op geplande acties ten gunste van milieuvriendelijker, minder olie verbruikende en veiliger vervoersmodaliteiten, teneinde een optimaal gebruik van alle vervoersmodaliteiten te waarborgen en de compatibiliteit van de verbindingen tussen de verschillende takken van vervoer – in het bijzonder spoorwegverbindingen met havens – te bevorderen; pleit bovendien voor samenhang tussen het huidige en het toekomstige TEN-T-kader en de wetgevingsvoorstellen inzake corridors voor goederenvervoer per spoor;

18.

merkt op dat volgens de jongste studies tot voor kort slechts 1 % van de Europese infrastructuurfondsen werd gebruikt voor de binnenwateren; is van mening dat voldoende Europese steun moet worden verleend om de infrastructuur van de binnenwaterwegen in Europa te ontwikkelen, teneinde het potentieel van de binnenwateren als duurzame en betrouwbare vervoersmodaliteit ten volle te benutten;

19.

verzoekt de Commissie erop aan te sturen dat de uitbreiding van het goederenvervoer per spoor wordt geïntensiveerd, teneinde de efficiëntie van de netwerken en de snelheid van het vervoer te bevorderen;

20.

is in dit verband ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer (COM(2008)0852) en met de bovengenoemde mededeling van de Commissie van 18 oktober 2007;

21.

onderstreept dat het voor het intermodaal vervoer zeer belangrijk is dat informatie-uitwisseling mogelijk wordt gemaakt, ter bevordering en ondersteuning van de interactie tussen de zachte en de harde infrastructuur (informatiesystemen zoals ERTMS/RIS/ITS/SESAR/Galileo), en ter verbetering van de interoperabiliteit, het rollend materieel (hard- en software voor het ERTMS in treinen en geluidsreductie van vrachtwagons), de groene logistiek, de intermodale verbindingen en knooppunten, de gedecentraliseerde diensten ter zake van deur-tot-deur-toeleveringsketens en het mobiliteitsbeheer;

22.

benadrukt dat het belangrijk is om in het kader van het TEN-T geharmoniseerde en gestandaardiseerde intelligente vervoerssystemen te ontwikkelen om een efficiënter, soepeler, veiliger en milieuvriendelijker vervoersbeheer tot stand te brengen;

23.

beveelt aan om de tenuitvoerlegging van het TEN-T te bevorderen door de toegang tot informatie te verbeteren met behulp van systemen zoals het TENtec-informatiesysteem en door een open coördinatiemethode op basis van benchmarking en uitwisseling van optimale praktijken op te zetten;

24.

benadrukt de noodzaak om de doelmatigheid van de bestaande infrastructuur binnen TEN-T-projecten op de korte termijn een impuls te geven, met name wanneer reeds een begin is gemaakt met de tenuitvoerlegging van dergelijke projecten, teneinde de corridors levensvatbaarder en doelmatiger te maken en nietzonder alleen maar te wachten op de verwezenlijking op lange termijn van zeer grote projecten binnen deze corridors;

25.

ondersteunt de „structurele optie 3 voor de vormgeving van TEN-T” uit het Groenboek, d.w.z. een dubbele structuur, die bestaat uit een geïntegreerd netwerk op basis van de huidige TEN-T-kaarten, en een nader te bepalen intermodaal „kernnetwerk” waarin prioriteit wordt gegeven aan spoorwegen, duurzame waterwegen en havens en de verbindingen daarvan met de logistieke centra;

26.

ondersteunt het idee van een „kernnetwerk” met een „geografische pijler” en een „conceptuele pijler”, waarbij deze laatste voorziet in criteria en doelstellingen die het mogelijk moeten maken om gaandeweg en op flexibele wijze projecten, corridors en netwerkonderdelen vast te stellen en af te stappen van de strakke aanpak volgens welke al deze elementen aan het begin van de begrotingsperiode voor de gehele periode moeten worden gedefinieerd; is van mening dat het TEN-T gedurende de begrotingsperiode op flexibele wijze moet kunnen worden uitgebreid, zodat het kan worden aangepast aan de veranderende marktvoorwaarden;

27.

onderkent de cruciale rol die de lidstaten, in samenspraak met hun regionale en lokale autoriteiten, de belanghebbenden van het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke bevolking, spelen bij de besluitvorming over en de planning en financiering van vervoersinfrastructuur, met inbegrip van grensoverschrijdende coördinatie en samenwerking in Europa; verwacht meer samenhang van de zijde van de Raad tussen aanvragen voor TEN-T-projecten en besluiten over TEN-T-budgetten; verzoekt de lidstaten, met het oog op de tussentijdse herziening van het financiële kader van de EU en gelet op het huidige debat over het Europees herstelplan, om het punt van de noodzakelijke financiële ondersteuning van vervoersinfrastructuren die deel uitmaken van het TEN-T-netwerk als een prioritaire aangelegenheid te beschouwen overeenkomstig het tot dusver vastgestelde EU-beleid;

28.

is het volledig eens met de doelstelling van de EU om de administratieve lasten te beperken, en spoort de Commissie daarom met klem aan de financiële kaders voor de prioritaire TEN-T-projecten te herzien, teneinde de bureaucratie nog verder te verminderen;

29.

verzoekt de lidstaten en de Commissie de coördinatie van de op nationaal niveau ten uitvoer gelegde beleidsmaatregelen te versterken, teneinde consistentie te waarborgen bij de cofinanciering en uitvoering van het TEN-T-programma overeenkomstig de artikelen 154 en 155 van het EG-Verdrag;

30.

onderstreept in dit opzicht dat de financiële crisis de Europese Unie, de lidstaten en de regio's nog zwaarder onder druk zet om besluiten over projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur te baseren op grondige kosten/batenanalyses, duurzaamheid en de grensoverschrijdende meerwaarde van Europa;

31.

merkt evenwel op dat investeren in vervoersinfrastructuur een essentiëel middel is om de economische en financiële crisis aan te pakken, en roept de Commissie derhalve op vaart te maken met de infrastructuurprojecten die aan het TEN-T gekoppeld zijn en gefinancierd worden uit de structuurfondsen en/of het Cohesiefonds; roept de lidstaten ertoe op hun investeringsprioriteiten te herzien en daarbij rekening te houden met de genoemde benadering, teneinde de uitvoering van TEN-T-projecten die onder hun verantwoordelijkheid vallen, te versnellen, vooral waar het grensoverschrijdende onderdelen betreft;

32.

herinnert de Commissie eraan dat de communautaire cofinanciering voor infrastructurele vervoersprojecten uit de TEN-T-budgetten, het Cohesiefonds, de regionale fondsen en door de EIB moet voldoen aan de volgende criteria: economische levensvatbaarheid, verbetering van het concurrentievermogen, bevordering van de interne markt, duurzaamheid op milieugebied, transparantie voor belastingbetalers en inspraak van burgers (partnerschapsbeginsel); onderstreept in dit verband het belang van de ontwikkeling van publiek-private partnerschappen voor de financiering van TEN-T-projecten, en de noodzaak om flexibele oplossingen aan te dragen voor de problemen die met dergelijke grootschalige projecten gemoeid zijn (geografische en technische problemen, protest van de bevolking, enzovoorts);

33.

verzoekt de Commissie in dit verband te waarborgen dat bij projecten die in het kader van Europese financieringsprogramma's worden beoordeeld, rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen ervan voor de nationale financiering van andere noodzakelijke investeringen die niet door Europese middelen worden ondersteund; is met name van mening dat de middelen die de lidstaten uittrekken om de EU-financiering bij te passen, geen risico mogen inhouden voor de instandhouding van of de investering in aanvoerlijnen; is daarom veeleer de mening toegedaan dat projecten in elk geval gedeeltelijk moeten worden vastgesteld en beoordeeld op basis van hun vermogen om de ontwikkeling en de instandhouding van de noodzakelijke, aanvullende aanvoerinfrastructuur in aanmerking te nemen (en niet te veronachtzamen);

34.

onderstreept de sterk groeiende behoefte aan investeringen van de Europese markt voor luchtvervoer in het kader van zowel het tweede maatregelenpakket inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim als het voorstel voor een „alomvattende benadering van het luchtvaartsysteem”; roept de Commissie er derhalve toe op bij de herziening van het begrotingskader voor het TEN-T de mogelijkheid te overwegen om het aandeel van de beschikbare middelen voor luchthavens en ATM/ANS op te trekken;

35.

merkt op dat er meer onderzoek en ontwikkeling nodig is ten aanzien van de optimale en meest efficiënte praktijken op het gebied van de financiering van vervoersinfrastructuur en de gunstige gevolgen daarvan voor het concurrentievermogen en de kwaliteit en kwantiteit van de werkgelegenheid, met inbegrip van de ervaringen met publiek-private partnerschappen in dit opzicht, waarmee de Commissie in het kader van haar lopende studies al een begin heeft gemaakt;

36.

benadrukt de noodzaak om in het kader van het uitvoerend agentschap voor het TEN-T een task force op te zetten ter bevordering van enerzijds het gebruik van publiek-private partnerschappen voor de financiering van bepaalde prioritaire projecten of projectonderdelen en anderzijds de verspreiding van de aangedragen oplossingen als optimale praktijk;

37.

onderstreept dat de grotere rol van publiek-private partnerschappen en van de Europese Investeringsbank geen vervangmiddel mag zijn voor de toekenning van een aanzienlijk percentage van de begrotingsmiddelen voor grootschalige projecten die pas rendabel zijn na meer dan één generatie;

38.

geeft er de voorkeur aan dat de lidstaten in het kader van de tussentijdse herziening van de financiële vooruitzichten voor 2009-2010 het budget voor het TEN-T-beleid aanpassen teneinde af te stappen van het stevig te snoeien in andere projecten en de ambities voor de ontwikkeling van de aan deze projecten gekoppelde spoor- en scheepvaarttrajecten;

39.

onderstreept de noodzaak om een bepaald percentage van de inkomsten uit tolwegen te gebruiken voor de financiering van TEN-T-projecten, teneinde het hefboomeffect op leningen te vergroten;

40.

verzoekt de Commissie om een selectie van voorbeelden te publiceren van regionale grensoverschrijdende spoorverbindingen die zijn ontmanteld of buiten gebruik zijn gesteld, met bijzondere aandacht voor die welke aan het TEN-T kunnen worden gekoppeld;

41.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het Eurovelo-netwerk en het Iron Curtain Trail in aanmerking te nemen als mogelijkheden voor de bevordering van Europese grensoverschrijdende fietsnetwerken, ter ondersteuning van zachte mobiliteit en duurzaam toerisme;

42.

verzoekt de Commissie om – voor het einde van haar mandaat – een wetgevingsvoorstel in te dienen om het nationale passagiersvervoer per spoor vanaf 1 januari 2012 open te stellen en zo het concurrentievermogen van het gehele spoornet van het TEN-T een stimulans te geven;

43.

betreurt dat de tenuitvoerlegging van prioritaire projecten in grensgebieden zo traag vordert, met name die in de Pyreneeën, die van vitaal belang zijn voor het Iberisch schiereiland en Frankrijk;

44.

spoort de Commissie ertoe aan het Parlement en de Europese Raad te blijven betrekken bij haar jaarlijkse en meerjarenvoorstellen en selecties betreffende de medefinanciering van TEN-T-projecten;

45.

verzoekt de Commissie om over elk prioritair project regelmatig en minstens eenmaal per jaar verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad, en daarbij met name aandacht te besteden aan de stand van zaken voor ieder project, de betrouwbaarheid van de kostenramingen, de levensvatbaarheid van ieder project en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan;

46.

verzoekt de Commissie en de EIB om, zoals bij de cofinanciering van het TEN-T reeds gebeurt, ook bij de medefinanciering van TEN-T-projecten uit de regionale fondsen, het Cohesiefonds en door de EIB, jaarlijks aan het Parlement en de Raad een lijst van concrete gecofinancierde projecten voor te leggen;

47.

stelt zich op het standpunt dat vanuit economisch en ecologisch oogpunt veelal alleen multimodale vervoersconcepten, waarbij op één transportroute verschillende vervoersmiddelen worden gebruikt, levensvatbaar en duurzaam zijn;

48.

onderstreept dat in het zopas uitgebreide Schengen-gebied de transportinfrastructuur tussen West- en Oost-Europa van immens belang is, gelet op het ermee verbonden potentieel voor economische groei, met name in de nieuwe lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om transnationale weg- en spoorverbindingen tussen Oost- en West-Europa te ontwikkelen en te bevorderen, met in het bijzonder steun daarbij voor grensoverschrijdende transportinfrastructuur via een speciaal actieprogramma dat in samenwerking met de lokale, regionale en nationale autoriteiten moet worden uitgevoerd; wijst er ook op dat een betere aansluiting van trans-Europese vervoersnetwerken en vervoersnetwerken van derde landen op elkaar, vooral de positie van grensregio's zou verbeteren en een meerwaarde zou bieden voor interregionale samenwerking en de gehele EU;

49.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0120.

(2)  PB C 187E van 24.7.2008, blz.154.

(3)  PB L 15 van 17.1.1997, blz. 1.

(4)  PB L 167 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1.

(6)  PB L 228 van 23.9.1995, blz. 1.


Donderdag, 23 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/41


Donderdag, 23 april 2009
Ontbossing en aantasting van bossen

P6_TA(2009)0306

Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het aangaan van de uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken

2010/C 184 E/08

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 17 oktober 2008 getiteld „Het aangaan van de uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken” (COM(2008)0645),

rekening houdend met de besluiten die zijn genomen op de vijfde ministersconferentie over de bescherming van de bossen in Europa (MCPFE, Warschau, november 2007) inzake de beoordeling van de invloed van klimaatverandering op bossen en een beleid voor duurzaam bosbeheer,

gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU de opwarming van de aarde tot 2 °C wil beperken en het verlies aan biodiversiteit wil halveren; overwegende dat volgens de ramingen van Eliasch Review jaarlijks een bedrag van 17 tot 33 miljard USD nodig is om de ontbossing tegen 2030 te halveren,

B.

overwegende dat duurzaam bosbeheer van fundamenteel belang is voor het tegengaan van ontbossing en een cruciaal aspect is van economische ontwikkeling,

C.

overwegende dat ontbossing verantwoordelijk is voor ongeveer 20 % van de uitstoot van broeikasgassen in de wereld, een belangrijke oorzaak is van het verlies aan biodiversiteit en een ernstige bedreiging vormt voor ontwikkeling, met name voor het levensonderhoud van de armen,

D.

overwegende dat de ontbossing zich voltrekt in het alarmerende tempo van 13 miljoen hectare per jaar, voornamelijk in tropische bossen, maar tot op zekere hoogte ook in Europa, vooral in Midden- en Oost-Europa,

E.

overwegende dat ontbossing moeilijk omkeerbare milieuschade met zich meebrengt - zoals een langdurige verstoring van de waterhuishouding, steppe- en woestijnvorming en aantasting van de biodiversiteit - waarvan de totale economische kosten veel hoger liggen dan uitgaven voor preventie of herstel,

F.

overwegende dat de aantasting van de bossen diverse vormen aanneemt en moeilijk te definiëren is, maar grote gevolgen heeft voor klimaat, biodiversiteit en goederen en diensten,

G.

overwegende dat er in de ontwikkelingslanden volgens het vierde rapport van het Intergouvernementele Panel inzake klimaatverandering (IPCC) een drastische ombuiging nodig is van de „business-as-usual”-benadering met betrekking tot de toename van de emissies, onder meer door een reductie van emissies ten gevolge van ontbossing, naast een reductie in de industrielanden van 25 tot 40 % in 2020 ten opzichte van 1990, wil de opwarming van de aarde tot 2 °C beperkt blijven,

H.

overwegende dat het terugdringen van de ontbossing een belangrijke rol speelt, niet alleen voor de beperking van de klimaatverandering, maar ook voor de aanpassing aan de klimaatverandering,

1.

benadrukt de noodzaak van meer samenhang tussen behoud van de bossen en duurzaam bosbeheer en andere interne en externe beleidsvormen van de EU; dringt aan op een gekwantificeerde evaluatie van de gevolgen voor de bossen van het beleid van de EU inzake energie (met name biobrandstoffen), landbouw, duurzame productie en consumptie, overheidsopdrachten, handel en ontwikkelingssamenwerking;

2.

verzoekt de Commissie bij het Parlement en de Raad voorstellen in te dienen voor strenge duurzaamheidsvereisten van de Gemeenschap voor alle hout en houtproducten afkomstig uit bossen;

3.

verzoekt de Commissie om voor het eind van 2009 een uitvoerige studie te publiceren, waarin wordt geëvalueerd welke gevolgen de EU-productie, -consumptie en -handel in levensmiddelen en andere artikelen hebben voor de ontbossing en aantasting van bossen; dringt erop aan dat in de studie elke negatieve bijdrage van afzonderlijke industriële sectoren wordt geëvalueerd en gespecificeerd, en dat er aanbevelingen worden geformuleerd voor aanvullend beleid en verdere innovatie, teneinde die gevolgen te terug te dringen;

4.

wijst erop dat binnen het bosbeheer serieus aandacht moet worden geschonken aan problemen omtrent de waterhuishouding en er dus werkelijk behoefte is aan gemeenschappelijk beheer van water- en bosbestanden en aan harmonisering van het desbetreffende EU-beleid, teneinde de waterretentiecapaciteit van ecosystemen te herstellen en te verbeteren;

5.

is verheugd over het beleid van groene overheidsopdrachten en over de bevordering van instrumenten zoals milieukeuren en systemen voor de toekenning van certificaten voor bossen; dringt aan op de spoedige goedkeuring en uitvoering van het beleid van groene overheidsopdrachten voor houtproducten in de gehele EU; verzoekt de lidstaten hun beleid inzake overheidsopdrachten op hoge duurzaamheidsnormen te baseren en in overeenstemming daarmee met betrekking tot die normen realistische doelstellingen te formuleren;

6.

is van mening dat aan ontwikkelingslanden substantiële financiële steun moet worden geboden om de bruto tropische ontbossing uiterlijk tegen 2020 tot staan te brengen, en dat vastbeslotenheid op dit vlak van doorslaggevend belang zal zijn in de internationale onderhandelingen voor een veelomvattende en wereldwijde klimaatovereenkomst voor de periode na 2012;

7.

erkent dat het mobiliseren van voldoende fondsen in het kader van een mondiaal klimaatakkoord absoluut van fundamenteel belang is om de wereldwijde ontbossing te halveren en uiteindelijk een halt toe te roepen; steunt in dit verband het voorstel van de Commissie tot invoering van een wereldwijd boskoolstofmechanisme (Global Forest Carbon Mechanism - GFCM) in het kader van het VN-raamverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC), gebaseerd op een stelsel van vaste financiering; verzoekt de lidstaten hun inzet voor stopzetting van de wereldwijde ontbossing en aantasting van bossen te schragen door een substantieel gedeelte van de opbrengsten van de EU-regeling voor de handel van emissierechten (ETS) te bestemmen voor het terugdringen van ontbossing en aantasting van bossen in de ontwikkelingslanden, en door de onderhandelingen te richten op financieringsbronnen zoals omschreven in de mededeling van de Commissie van 28 januari 2009 getiteld „Naar een uitgebreide klimaatveranderingsovereenkomst in Kopenhagen” (COM(2009)0039); verzoekt de lidstaten verder hun steun te geven aan het voorstel van de Commissie om het financieringsvoorstel van Noorwegen te omarmen en toekomstige veilingopbrengsten van de toegewezen hoeveelheden (Assigned Amount Units) voor een deel aan het GFCM toe te wijzen;

8.

wijst erop dat de steun via het GFCM op prestaties gebaseerd moet zijn, en verleend moet worden aan de hand van aangetoonde reductie van bruto ontbossing en aantasting van bossen; benadrukt dat deze steun ook aanvullende voordelen moet bieden in de vorm van bescherming van de biodiversiteit, toename van de herstelcapaciteit en betere bestaansmogelijkheden in bosgebieden;

9.

benadrukt dat de rechten van de lokale bevolking in bosgebieden volledig moeten worden gerespecteerd, dus ook het recht van inheemse volkeren op vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming met het gebruik van bossen die van oudsher door hen worden gebruikt; acht het van essentieel belang dat lokale gemeenschappen en inheemse volkeren op een zinvolle en omvattende manier worden betrokken bij alle stadia van de beoordeling, planning en uitvoering van maatregelen voor terugdringing van emissies ten gevolge van de aantasting van bossen en ontbossing;

10.

benadrukt dat elk mechanisme binnen het samenwerkingsprogramma van de Verenigde Naties voor de reductie van emissies ten gevolge van ontbossing en aantasting van bossen in ontwikkelingslanden (UNREDD) waarover er een akkoord is in het kader van de internationale klimaatovereenkomst voor de periode na 2012 eerst en vooral de bescherming van natuurlijke bossen moet garanderen;

11.

is van mening dat het ontbossingsproces in Oost-Europa bijdraagt tot de achteruitgang van het milieu en ook onder meer de levenskwaliteit beïnvloedt;

12.

merkt op dat kredieten uit de bosbouw op de koolstofmarkt op middellange en lange termijn een onderdeel kunnen vormen van een mix van beleidsvormen waarmee de ontbossing wordt aangepakt, mits voor boskoolstof accurate rekenmethoden en betrouwbare monitoringsmechanismen kunnen worden gebruikt; benadrukt dat een definitief besluit over de opneming van kredieten uit de bosbouw in het ETS moet worden genomen na een grondige analyse van de haalbaarheid van alle potentiële financieringsmechanismen en een evaluatie van het resultaat van de Conferentie van Kopenhagen en de conclusies van de proefprojecten;

13.

herinnert eraan dat kredieten uit bosbouwprojecten die worden gebruikt ter compensatie van broeikasgasemissies in de industrielanden nooit dubbel mogen tellen voor de ombuigingsdoelstellingen ten opzichte van het „business-as-usual”-scenario die de ontwikkelingslanden naar verwachting zullen onderschrijven via de internationale klimaatovereenkomst voor de periode na 2012;

14.

wijst erop dat bij elk systeem van compensatie voor het terugdringen van de ontbossing en de aantasting van de bossen in het kader van een toekomstige klimaatovereenkomst niet alleen rekening moet worden gehouden met „koolstofputten”, maar ook met het nut van ecosystemen en sociale voordelen van bossen;

15.

verlangt dat de EU stringente sociale en milieunormen voor mechanismen voor de beperking van emissies door ontbossing en aantasting van de bossen (REDD) bevordert; verlangt dat de EU pleit voor REDD-mechanismen die verder gaan dan de huidige projectmatige aanpak van het Clean Development Mechanism en die gericht zijn op de onderliggende oorzaken van ontbossing zoals slecht bestuur, armoede, corruptie en gebrek aan rechtshandhaving, middels ondersteuning van institutionele en beleidshervormingen op lokaal en nationaal niveau;

16.

betreurt dat de mededeling ondanks de titel niet ingaat op de aantasting van bossen; verzoekt de Commissie actieplannen en proefprojecten te ontwikkelen en blijk te geven van inzet voor haar eigen bosbouwbeleid om niet alleen de ontbossing, maar ook de aantasting van bossen (mede in de Europese Unie) tot staan te brengen, door daarnaast goede monitoringsystemen te ontwikkelen en in te voeren teneinde adequate gegevens te verkrijgen over bodem en biomassa in bossen;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/43


Donderdag, 23 april 2009
Actieplan inzake stedelijke mobiliteit

P6_TA(2009)0307

Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over een actieplan inzake stedelijke mobiliteit (2008/2217(INI))

2010/C 184 E/09

Het Europees Parlement,

gezien het groenboek van de Commissie van 25 september 2007, getiteld „Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (COM(2007)0551),

gezien het witboek van de Commissie van 12 september 2001, getiteld „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen” (COM(2001)0370),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2007, getiteld „Actieplan inzake goederenlogistiek” (COM(2007)0607),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 september 2007, getiteld „Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over „De intelligente auto”” (COM(2007)0541),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 februari 2007, getiteld „Een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw – Standpunt van de Commissie over het eindverslag van de CARS 21-groep op hoog niveau – Een bijdrage tot de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid” (COM(2007)0022),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 juni 2006, getiteld „Goederenlogistiek in Europa – Sleutel tot duurzame mobiliteit” (COM(2006)0336),

gezien de mededeling van de Commissie van 22 juni 2006, getiteld „Europa duurzaam in beweging – Duurzame mobiliteit voor ons continent – Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie” (COM(2006)0314),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 februari 2006 over het initiatief „De intelligente auto” – „ICT-promotie ten behoeve van slimmere, veiligere en schonere voertuigen” (COM(2006)0059),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 januari 2006 over een Thematische strategie voor het stadsmilieu (COM(2005)0718),

gezien de voorstellen en richtsnoeren van de Commissie en de standpunten van het Europees Parlement over de structuurfondsen, het Cohesiefonds en het zevende kaderprogramma voor onderzoek,

gezien het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (COM(2007)0817),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 2008 inzake „Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2008 inzake „Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over „De intelligente auto”” (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 oktober 1988 over de bescherming van de voetganger en het Europese handvest voor de rechten van de voetganger (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007 over goederenlogistiek in Europa – Sleutel tot duurzame mobiliteit (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over „Europa duurzaam in beweging – Duurzame mobiliteit voor ons continent” (7),

gelet op Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (8),

gelet op Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (9),

gelet op Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (10) (Spoorwegveiligheidsrichtlijn),

gelet op Richtlijn 2000/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden van motorvoertuigen (11),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 21 april 2009 inzake een actieplan over mobiliteit in de steden (12),

gezien de aankondiging door de Commissie van de publicatie van een actieplan inzake mobiliteit in de steden, die al meermaals is uitgesteld en waarvoor geen precieze deadline bestaat,

gelet op de rechtsgrondslag die wordt gevormd door de artikelen 70 tot en met 80 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0199/2009),

A.

overwegende dat het stedelijk vervoer een belangrijke component is van het vervoer in zijn algemeenheid en dat uit dien hoofde de artikelen 70 tot en met 80 van het EG-Verdrag de rechtsgrondslag vormen waaraan de Europese Unie haar bevoegdheid ontleent die zij op dit gebied met de lidstaten deelt,

B.

overwegende dat tal van Europese transsectorale of modale richtlijnen en verordeningen raken aan het stedelijk vervoer en dat er daarin samenhang moet komen door middel van een specifieke aanpak van de problematiek van het stedelijk vervoer,

C.

overwegende dat in het door de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 aangenomen Europese klimaatplan de ambitieuze doelstellingen zijn vastgelegd van een verlaging van het energiegebruik met 20 %, een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 20 % en een aandeel hernieuwbare energie van 20 % van het totale energieverbruik in 2020, en dat deze doelstellingen onhaalbaar zijn zonder een strategie die overeenkomstig deze doelstellingen is afgestemd op het stedelijk vervoer,

D.

overwegende dat het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma CIVITAS uiterst succesvol is gebleken, hetgeen aantoont dat lokale overheden en die vervoer organiserende vervoersmaatschappijen belang hebben bij Europese investeringen in innovatieve programma's voor stedelijk vervoer,

E.

overwegende dat het Cohesiefonds en de structuurfondsen weliswaar programma's voor stedelijke mobiliteit financieren, maar dat deze fondsen gebukt gaan onder het – tweeledige – nadeel dat het hun ontbreekt aan een Europese strategie of doelstellingen op het vlak van stedelijke mobiliteit, en dat zij geografisch gezien ongelijk verdeeld zijn over de Unie,

F.

overwegende dat de stedelijke gebieden de voornaamste intermodaliteits- en verbindingscentra vormen voor de trans-Europese vervoersnetwerken, en als zodanig moeten bijdragen tot de algemene doelstellingen van die netwerken op het vlak van duurzame Europese mobiliteit en duurzame concurrentie tussen stedennetwerken in de EU,

G.

overwegende dat stedelijke gebieden belangrijke economische centra zijn en dat het goederenvervoer enerzijds van vitaal belang is voor de bevoorrading van de bevolking en anderzijds met uitdagingen geconfronteerd wordt wegens beperkte opslagruimten en nauwe tijdsvensters voor bevoorrading,

H.

overwegende dat het strikt voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel en het recht van gemeentelijke planningssoevereiniteit geen gebiedend Europees beleid toestaan, maar de EU wel de mogelijkheid bieden om een stimuleringsstrategie te volgen van gelijke aard als haar regionale en cohesiebeleid, zonder daarbij oplossingen van bovenaf op te leggen,

I.

overwegende dat de problematiek van de stedelijke gebieden niet kan worden aangepakt met beleid dat zich toespitst op een of meer vervoerwijzen, maar alleen met een aanpak waarbij gebruikers en geïntegreerde vervoerssystemen centraal staan,

J.

overwegende dat een efficiënt en duurzaam beleid voor stedelijk vervoer ten behoeve van zowel de Europese burgers als de Europese economie enkel gegarandeerd kan worden met een eerlijke behandeling van enerzijds goederen- en passagiersvervoer en anderzijds de diverse vervoersmodi,

K.

overwegende dat een stedelijke planning waarin rekening wordt gehouden met de demografische veranderingen in de samenleving, door bijvoorbeeld te zorgen voor een aanbod aan ouderenwoningen in de binnenstad en winkels dicht bij de woonplek, aanzienlijk kan bijdragen tot het terugdringen van verkeer,

L.

overwegende dat het noodzakelijk is over gedegen stadsvervoerstrategieën te beschikken die de relevante instrumenten optimaliseren door de ontwikkeling van knooppunten voor intermodale uitwisseling en de integratie van de verschillende vervoerssystemen,

M.

overwegende dat het noodzakelijk is over betrouwbare en systematischer statistische informatie te beschikken op basis waarvan lokaal overheidsbeleid kan worden geëvalueerd en beste praktijken op het gebied van stadsvervoer kunnen worden uitgewisseld,

N.

overwegende dat de verschillende technieken die in het stedelijk vervoer worden gebruikt economisch en technologisch van belang zijn, voor het concurrentievermogen en de buitenlandse handel van de EU,

O.

overwegende dat het zich vanwege de snel naderbij komende Europese verkiezingen gedwongen ziet vast te houden aan het oorspronkelijk vastgestelde tijdschema voor de bespreking in het Parlement van het door de Commissie aangekondigde actieplan inzake mobiliteit in de steden,

1.

betreurt het uitblijven van de publicatie van het door de Commissie aangekondigde actieplan inzake stedelijke mobiliteit en benadrukt, zonder afzonderlijke initiatieven overigens van de hand te wijzen, de noodzaak van een samenhangende aanpak; besluit dan ook een vervolg te geven aan zijn eigen initiatiefverslag, met volledige inachtneming van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, in de vorm van voorstellen voor een Europees actieplan inzake stedelijke mobiliteit;

2.

herinnert eraan dat voor het stedelijk vervoer het subsidiariteitsbeginsel geldt, maar onderstreept niettemin dat de lokale overheden de uitdagingen op dit gebied vaak niet zonder Europese samenwerking en coördinatie aankunnen en dat de Commissie dus moet zorgen voor studies en een juridisch kader, de financiering van onderzoek en de bevordering en verspreiding van goede praktijken in formats die in alle EU-talen algemeen toegankelijk zijn;

3.

verzoekt de Commissie een bundel met de bindende Europese voorschriften op dit gebied te publiceren en regio's en steden een gemeenschappelijk referentiekader te bieden, zodat zij gemakkelijker keuzes kunnen maken over de planning en de tenuitvoerlegging van ontwikkelingsstrategieën;

Meer vaart zetten achter Europees onderzoek en Europese innovatie op het gebied van stedelijke mobiliteit

4.

stelt voor om onverwijld een begin te maken met een programma ter verbetering van de statistieken en databases over stedelijke mobiliteit door Eurostat, met name:

gegevens over verkeer, met inbegrip van zachte vervoerwijzen (fietsen, lopen, enz.),

statistieken over luchtvervuiling, lawaai, verkeersongevallen, filevorming en congestie,

kwantitatieve en kwalitatieve statistieken en indicatoren betreffende vervoersdiensten en het aanbod daarvan;

5.

stelt voor om onverwijld een Europese portal en Europees webforum over stedelijke mobiliteit te openen ter vergemakkelijking van de uitwisseling en verspreiding van informatie, beste praktijken en innovaties, met name op het gebied van zachte vervoerwijzen;

6.

stelt voor om ter onderscheiding van opmerkelijke en reproduceerbare vervoerinitiatieven en -projecten een jaarlijkse Europese prijs in te stellen waarbij de CIVITAS-prijzen gekoppeld worden aan de Europese mobiliteitsweek;

7.

stelt voor een nieuwe generatie van CIVITAS te ontwikkelen (CIVITAS V), middels projecten die onder meer de volgende componenten omvatten:

ondersteunende diensten met betrekking tot intermodaal vervoer (tariefbepaling, enz.),

programma's ter verbetering van de ergonomie (het comfort) voor het stedelijk vervoer,

innovaties op het vlak van de intermodale toegankelijkheid, met name voor personen met verminderde mobiliteit (PVM),

programma's voor geïntegreerde informatie over het stedelijk vervoer voor gebruikers, waardoor zij zo efficiënt mogelijk kunnen reizen en routes kunnen aanpassen in geval van onvoorziene omstandigheden;

8.

stelt voor het onderzoek en de ontwikkeling inzake intelligente vervoerssystemen (ITS) te versterken, beter af te stemmen op de behoeften en doelstellingen van stadsbewoners en lokale autoriteiten en te richten op:

systemen voor geïntegreerd informatiebeheer en verkeersbeheer,

het terugdringen van hinder en verkeersongevallen,

de toepassing van nieuwe interoperabele informatie- en communicatietechnologieën, waaronder satelliettechnologieën en NFC (13), om via de GSM informatie aan gebruikers door te geven en gecombineerde vervoerbewijzen af te geven,

de veiligheid en de beveiliging in het openbaar vervoer,

de ontwikkeling van een nieuwe generatie van stadsvoertuigen,

innovatieve oplossingen voor een efficiënt goederenvervoer, met name voor de fijnmazige distributie in de binnensteden;

9.

dringt aan op een verhoging van de nationale en Europese financiering voor ITS-toepassingen teneinde lokale autoriteiten in staat te stellen ITS op grotere schaal toe te passen;

Streven naar optimaal gebruik van de verschillende vervoerwijzen door de verbetering van de stedelijke programmering

10.

wenst dat het beginsel van de geïntegreerde benadering wordt bevorderd doordat steden en randgemeenten en nationale en Europese instanties bestuurlijk als partners samenwerken en ingaan op de kwesties die met het vervoer verband houden: sociale integratie, lawaai, veiligheid, concurrentievermogen, milieu enz.; herhaalt zijn verzoek om een geïntegreerde benadering verplicht te stellen bij de planning en keuze van de projecten uit hoofde van de structuurfondsen;

11.

beveelt de invoering aan van plannen voor duurzaam, geïntegreerd stedelijk vervoer in agglomeraties met meer dan 100 000 inwoners, die de volgende componenten omvatten:

diagnose, indicatoren en doelstellingen op het vlak van mobiliteit, met hun economische, sociale en milieueffecten,

een plan voor de ontwikkeling en onderlinge verbinding van vervoersnetwerken, in coördinatie met het regionaal vervoersplan en het stedelijk planningsbeleid,

een plan voor de ontwikkeling van de voorzieningen voor zachte vervoerwijzen (fietspaden, voetpaden, enz.), volledig geïntegreerd in het openbaar vervoer,

een structuurplan voor intermodale parkeervoorzieningen en knooppunten voor uitwisseling,

een programma voor de afstemming van het beheer van stedelijke-mobiliteitsnetwerken en hun onderlinge verbindingen op gebruikers met verminderde mobiliteit,

een structuurplan voor stedelijke logistiek, waarin onder meer wordt voorzien in de mogelijkheid om de openbare infrastructuur voor vrachtvervoer te gebruiken,

een procedure voor directe inspraak van de burgers;

12.

pleit voor het oprichten van een permanent Europees forum voor representatieve overheidsinstanties die het vervoer inrichten, waarin ook verenigingen van gebruikers en burgers en bonden van transportondernemingen hun stem kunnen laten horen, met als onderwerp het beheer van het stedelijk vervoer, om goede praktijken op dit vlak uit te wisselen en te verspreiden;

13.

stelt voor om de Europese financiering op het gebied van stedelijk vervoer afhankelijk te stellen van het bestaan van geïntegreerde plannen voor stedelijke mobiliteit (stadsvervoerplannen);

14.

moedigt samenwerking en operationele integratie aan van instanties die verantwoordelijk zijn voor de organisatie van openbaar vervoer, verkeer en parkeerplaatsen in Europese steden met meer dan 250 000 inwoners, in vergelijkbare gebieden in functie van de bevolkings- en goederenstromen, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie ter plaatse;

15.

moedigt de autoriteiten die het vervoer inrichten aan proactieve doelstellingen voor de vermindering van broeikasgasemissies vast te stellen en te bewaken door middel van het in de plannen voor duurzaam geïntegreerd stedelijk vervoer uiteengezette mobiliteitsbeleid, en deze doelstellingen om te zetten in specifieke prestatieverplichtingen voor de openbare of particuliere vervoersbedrijven;

16.

stelt voor de ervaringen met tariefintegratie (waaronder het project „Interoperable Fare Management”), en de uitwisseling van intermodale informatie en informatie tussen vervoerinrichtende overheidsinstanties in stedelijke gebieden in de EU te evalueren om de uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken;

De meerwaarde van de EU: een stimulans voor duurzame mobiliteit in de stedelijke ruimte

17.

is voorstander van het opzetten van een waarnemingspost voor stedelijke mobiliteit bij de Commissie, maar wenst geen nieuw agentschap;

18.

betreurt dat in de huidige programmaperiode 2007-2013 slechts om en bij de 9 % (8 000 000 000 EUR) van alle structuurfondsmiddelen die aan vervoer worden besteed (82 000 000 000 EUR) voor stedelijk vervoer zijn bestemd; is van mening dat dit onvoldoende is om de uitdagingen betreffende het vinden van een passende mobiliteit in de Europese steden en inzake milieu- en klimaatbescherming succesvol aan te gaan;

19.

doet de krachtige aanbeveling om in het kader van het financiële kader 2014-2020 de mogelijkheden na te gaan van een aan stedelijke mobiliteit gewijd Europees financieel instrument voor stedelijke mobiliteit (geïntegreerd programma van het type Marco Polo) waarmee medefinanciering mogelijk is van:

studies betreffende stadsvervoerplannen die ervoor moeten zorgen dat deze plannen algemeen ingang vinden,

een deel van de investeringen in vervoerwijzen die aansluiten bij de milieu- en sociaaleconomische doelstellingen van de EU; en

stelt voor dat deze financiering als stimulans wordt toegewezen op basis van openbare aanbestedingen met Europees bestek;

20.

verlangt een verslag van de Commissie over gereglementeerde toegangszones in stedelijke gebieden, teneinde de gevolgen daarvan voor de mobiliteit, de levenskwaliteit, de emissies en de externe effecten, de gezondheid en de veiligheid te kunnen evalueren, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak een systeem in te voeren voor vervolging van strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke grensoverschrijdende verkeersovertredingen;

21.

stelt de invoering voor van een netwerk voor informatie en verkoop van vervoerbewijzen voor stadsvervoer voor de belangrijkste stedelijke bestemmingen in de EU op stations en luchthavens in de plaats van vertrek, als die zich in de EU bevinden;

22.

bepleit het opstellen van een „gebruikershandvest” voor het stedelijk vervoer waarin ook aandacht wordt geschonken aan voetgangers en fietsers, goederen- en dienstendistributie, en een eerlijke verdeling van het weggebruik, waarmee de huidige scheve verhouding kan worden rechtgetrokken;

23.

is van mening dat het stedelijke-planningsmodel van de „compacte stad” het meest geschikt is om een duurzame en klimaatvriendelijke mobiliteit mogelijk te maken;

24.

moedigt de Commissie en de plaatselijke overheden aan hun initiatieven betreffende autoloze dagen, zoals de jaarlijkse Europese autoloze dag, te intensiveren en uit te breiden;

25.

vraagt de Commissie om een geharmoniseerde aanpak van groenzones te presenteren en zo spoedig mogelijk een gemeenschappelijke Europese groenzone-sticker te ontwikkelen teneinde te voorkomen dat er uiteenlopende benaderingen ontstaan, naargelang van de stad of de lidstaat, met alle ongemakken van dien voor de burgers en het bedrijfsleven;

26.

meent dat initiatieven op het gebied van stedelijke mobiliteit tevens gericht moet zijn op de totstandbrenging van interstedelijke netwerken die dienen te zorgen voor de verbinding tussen de grote steden, hun economische ontwikkeling en de snelle verplaatsing van burgers en goederen;

Stedelijk vervoer: een industriesector en mogelijk moeten maken Europese technologieën waarmee rekening moet worden gehouden in de Lissabon-strategie en het herstelplan voor de Europese economie

27.

stelt de invoering voor van een Europees beleid voor standaardisering en certificering van materieel op het vlak van veiligheid en gezondheid, comfort (lawaai, trillingen, enz.), interoperabiliteit van netwerken („busway”, tram-trein, enz.), toegankelijkheid voor personen met verminderde mobiliteit of personen met een kinderwagen, zachte vervoerwijzen en schone motoren (bus, taxi, enz.) waarbij wordt uitgegaan van de koolstofbalans en een impactanalyse van de kosten voor het bedrijfsleven en de gebruikers;

28.

beveelt aan er voortdurend op toe te zien dat bij elk besluit wordt gezorgd voor evenredigheid van kosten en baten en voor de mogelijkheid om steun te verlenen aan gebruikers met beperkte financiële mogelijkheden;

29.

stelt voor richtsnoeren uit te vaardigen met aanbevelingen voor het minimumniveau van de dienstverlening, de evaluatie en de inspraak van gebruikers en burgers, met het oog op het voor concurrentie openstellen van de stadsvervoernetwerken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1370/2007;

30.

stelt voor een belangrijk deel van de kredieten die vrijkomen in verband met het herstelplan voor de Europese economie, aan te wenden voor de financiering van de lopende investeringen en projecten op het gebied van stadsvervoer en openbaar vervoer die onmiddellijk financierbaar zijn en uitvoerbaar vóór 31 december 2009;

31.

stelt vast dat in het kader van het Europees economisch herstelplan de structuurfondsmiddelen voor duurzame infrastructuurprojecten worden aangewend; dringt er bij de lidstaten en de regio's op aan een aanzienlijk deel van deze middelen uit te trekken voor klimaatvriendelijk stedelijk vervoer;

32.

verzoekt de Commissie nota te nemen van de voorstellen van deze resolutie en van de wens van het Europees Parlement dat zij op dit vlak het voortouw neemt om zo spoedig mogelijk met een actieplan te komen;

*

* *

33.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2008)0356.

(2)  Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2008)0311.

(3)  Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2008)0057.

(4)  PB C 290 van 14.11.1988, blz. 51.

(5)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 1.

(6)  PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 154.

(7)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 556.

(8)  PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1.

(9)  PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.

(10)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44.

(11)  PB L 203 van 10.8.2000, blz. 9.

(12)  Nog niet bekendgemaakt in het PB.

(13)  NFC, Near Field Communication, is een techniek voor het uitwisselen van gegevens over zeer korte afstand, die radio-identificatie mogelijk maakt.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/50


Donderdag, 23 april 2009
Actieplan intelligente vervoerssystemen

P6_TA(2009)0308

Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het actieplan intelligente vervoerssystemen (2008/2216(INI))

2010/C 184 E/10

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2008, getiteld “Actieplan voor de invoering van intelligente vervoerssystemen in Europa” (COM(2008)0886),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het kader voor het toepassen van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor raakvlakken met andere vervoerswijzen (COM(2008)0887),

gezien het Witboek van de Commissie van 12 september 2001, getiteld “het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: Tijd om te kiezen” (COM(2001)0370),

gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2008, getiteld “Groener vervoer” (COM(2008)0433),

gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2008, getiteld “Strategie voor de internalisering van externe kosten” (COM(2008)0435),

gezien het Groenboek van de Commissie van 25 september 2007, getiteld “Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (COM(2007)0551),

gezien de mededeling van de Commissie van 22 juni 2006 over “Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent: Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie” (COM(2006)0314),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 september 2007, getiteld “Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over “De intelligente auto””(COM(2007)0541),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 februari 2007, getiteld “Een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw – Standpunt van de Commissie over het eindverslag van de CARS 21-groep op hoog niveau – Een bijdrage tot de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid” (COM(2007)0022),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 februari 2006, getiteld “Over het initiatief “De intelligente auto”: ICT-promotie ten behoeve van slimmere, veiligere en schonere voertuigen”(COM(2006)0059),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 juni 2006 getiteld “Goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit” (COM(2006)0336),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2007, getiteld “Actieplan Vrachtvervoerslogistiek” (COM(2007)0607),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 januari 2006, getiteld “Over een thematische strategie voor het stadsmilieu” (COM(2005)0718),

gezien de voorstellen en richtlijnen van de Commissie en de standpunten van het Europees Parlement over de structuurfondsen, het cohesiefonds en het zevende kaderprogramma voor onderzoek,

gezien zijn standpunt van 22 oktober 2008 over het herziene voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 betreffende de inbreng voor de voorjaarsbijeenkomst van 2008 met betrekking tot de strategie van Lissabon (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2008 inzake een duurzaam Europees vervoersbeleid, rekening houdend met het Europees energie- en milieubeleid (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2008, getiteld “Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over “De intelligente auto”” (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007 over goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2007 over het Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid - tussentijdse evaluatie (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu (9),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0227/2009),

A.

overwegende dat intelligente vervoerssystemen (Intelligent Transport Systems, ITS) geavanceerde toepassingen zijn die informatie- en communicatietechnologie (ICT) gebruiken voor transport en innovatieve diensten voor vervoerswijzen en verkeersbeheer verschaffen,

B.

overwegende dat ITS veelbelovend zijn voor een doeltreffender gebruik van alle vervoerswijzen dat aan de behoeften en de uitdagingen van het Europese vervoersbeleid kan tegemoetkomen,

C.

overwegende dat verkeersopstoppingen 10 % van het wegennetwerk treffen en jaarlijks 1 % van het EU-BBP kosten, er nog 42 953 (2006) verkeersdoden vallen, ver boven het tussentijdse streefcijfer van 25 000 tegen 2010, en wegvervoer voor 72 % van alle vervoergerelateerde CO2-uitstoot zorgt, terwijl 40 % van Europa's wegvervoeruitstoot te wijten is aan stadsverkeer,

D.

overwegende dat ITS hun belang hebben bewezen bij de reductie van het energieverbruik en bij groener vervoer,

E.

overwegende dat intelligente toepassingen ontwikkeld zijn voor verschillende vervoerswijzen zoals spoorwegvervoer (ERTMS en TAF-TSI), binnenvaart- en zeevaarttransport (LRIT, SafeSeaNet, VTMIS, RIS), luchttransport (SESAR) en vervoer over land, zoals veetransport,

1.

benadrukt dat ITS een sleutelinstrument zijn om de bestaande infrastructuur doelmatig te gebruiken en het transport doeltreffender, veiliger en milieuvriendelijker te maken, waardoor zij bijdragen tot de ontwikkeling van duurzame mobiliteit voor de burgers en de economie;

2.

onderstreept dat ITS een positieve invloed op de duurzame ontwikkeling uitoefenen doordat zij de economische prestaties van alle regio's, met inbegrip van stedelijke gebieden, verbeteren door voorwaarden voor onderlinge bereikbaarheid te scheppen, de economische bedrijvigheid op plaatselijke en interregionale schaal te bevorderen, de interne markt van de Europese Unie verder te ontwikkelen en de werkgelegenheid te bevorderen die verband houdt met de toepassing van ITS;

3.

is van oordeel dat ITS tot verbetering van de levensomstandigheden van de Europese burgers kan leiden, vooral de burgers die in stedelijke gebieden wonen, en tevens zal bijdragen tot een verhoging van de verkeersveiligheid, tot terugdringing van de uitstoot van schadelijke stoffen en milieuverontreiniging, verhoging van de efficiëntie van het vervoer, verbetering van de toegang tot afgelegen gebieden en vermindering van het verkeersvolume;

4.

betreurt de vertraging bij de opstelling van een gemeenschappelijk kader voor de toepassingen van ITS in de EU en het gebrek aan een gecoördineerde opstelling van ITS met specifieke doelen, vooral te wijten aan belemmeringen voor interoperabiliteit, een gebrek aan efficiënte samenwerking tussen alle deelnemers en onopgeloste problemen inzake de bescherming van gegevens en aansprakelijkheid;

5.

verwelkomt het actieplan van de Commissie over ITS (het “actieplan”) als een gemeenschappelijk kader voor acties en programma's met duidelijke deadlines om resultaten te leveren;

6.

is ervan overtuigd dat het nodig is een instrument te creëren dat zorgt voor het gebruik van ITS in het transportbeleid; bepleit een wetgevend instrument om het kader voor de opstelling van ITS vast te leggen en verzoekt de Commissie betere informatie te verstrekken over de huidige situatie met betrekking tot de acties, de financiering en de programmering van het actieplan, teneinde ervoor te zorgen dat duidelijke acties met deadlines worden vastgesteld in de richtlijn waarin het kader voor de opstelling van ITS wordt vastgelegd;

7.

is zich bewust van de beperkte financiële steun van de Gemeenschap (in 2008) aan de EasyWay-actie, een project voor het inzetten van ITS in heel Europa op de voornaamste corridors van het trans-Europees wegennet (TERN) in 21 EU-lidstaten, geleid door nationale wegeninstanties en wegbeheerders met geassocieerde partners van publieke en particuliere belanghebbenden;

Horizontale vraagstukken

8.

wijst erop dat ITS moeten worden ingezet ten behoeve van alle vervoerswijzen en alle reizigers in Europa, gecoördineerd met de Galileo-toepassingen; bepleit ten zeerste dat dit onverwijld geschiedt teneinde de intermodaliteit tussen de publieke en private sector te vergroten en binnen het openbaar vervoer de algemene informatie en het capaciteitsbeheer te verbeteren;

9.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het probleem van aansprakelijkheid, dat een vlotte en coherente ontwikkeling van ITS in Europa in belangrijke mate verhindert, aan te pakken;

10.

vindt dat onderlinge uitwisselbaarheid in de ontwikkeling van ITS van het grootste belang is voor een coherente en doeltreffende aanwending van ITS in Europa; benadrukt dat bij TERN-investeringen (aanleg of onderhoud) moet worden gestreefd naar compatibiliteit met het noodzakelijke gebruik van ITS-diensten;

11.

merkt op dat er al een behoorlijk aanbod op de Europese ITS-markt is en verzoekt de Commissie daarom specificaties vast te stellen voor het minimumniveau van ITS-toepassingen en -diensten dat voor iedere lidstaat haalbaar is en dat noodzakelijk is voor een doeltreffende invoering, ontwikkeling en exploitatie van ITS;

12.

acht het belangrijk een beoordeling te maken van de marktvraag, zodat behalve het vastgestelde minimumniveau van ITS-toepassingen en -diensten ook de werkelijke behoefte kan worden vastgesteld, en de interne marktaspecten van ITS te versterken aan de hand van standaardisering en een adequaat regelgevingskader;

13.

benadrukt het belang van grensoverschrijdende samenwerking aan de buitengrenzen van de EU, zowel op technisch als op administratief niveau, wat cruciaal is voor een doeltreffende invoering van ITS in de EU;

Optimaal gebruik van weg-, verkeers- en reisgegevens (actiepunt 1)

14.

benadrukt de behoefte om de kritische massa gegevens en informatie op de volgende vijf basisgebieden te verschaffen als een minimum voor een doeltreffende ITS-opstelling: verkeers- en reisinformatiesystemen in real-time; gegevens over het wegennet; openbare gegevens voor digitale kaarten; gegevens voor minimale universele verkeersinformatiediensten en multimodale deur-tot-deur-reisplanners;

15.

roept op tot minimale universele verkeersinformatiediensten om het Trans-Europees netwerk (TEN-T) te beslaan;

16.

benadrukt dat het invoeren en op grote schaal inzetten van ITS aansluiting op zowel de vervoersdienstinformatie als de dienstregeling voor de verschillende vervoerswijzen vergt;

17.

benadrukt het belang om real-time-informatie te verstrekken aan reizigers en de infrastructuur en om deze informatie preciezer, betrouwbaarder en gelijkvormiger te maken, terwijl Europa's specifieke karakter (geografisch, cultureel en taalkundig) wordt gerespecteerd en de geografische continuïteit wordt verzekerd;

18.

acht het essentieel voor de ontwikkeling van ITS de private sector toegang te verzekeren tot de weg-, verkeers- en reisgegevens, waarbij de privacy wordt gerespecteerd en aandacht wordt besteed aan de kwestie van de intellectuele eigendomsrechten;

Continuïteit van ITS-toepassingen voor het verkeers- en goederenbeheer op de Europese vervoerscorridors en instedelijke agglomeraties (actiepunt 2)

19.

vindt het noodzakelijk te zorgen voor geharmoniseerde, onderling uitwisselbare en betrouwbare ITS met behoud van de keuzevrijheid van de ITS-gebruikers;

20.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ITS te coördineren en te koppelen met initiatieven inzake de stedelijke mobiliteit van de EU om te zorgen voor een doeltreffender transportmobiliteit en een vlotter beheer en om de opstoppingen op de wegen, TEN-T-corridors, goederencorridors en in de agglomeraties te verminderen;

21.

wijst op de noodzaak van een grensoverschrijdende samenwerking en ontwikkeling van programma's voor een doeltreffende invoering en toepassing van ITS, zoals het EasyWay-project;

22.

verzoekt de Commissie prioritaire voorlichting, vervoermiddelen en voertuignormen te bepalen voor de ontwikkeling van de ITS-opstelling en maatregelen voor een meer geharmoniseerde weginfrastructuur;

23.

vindt het noodzakelijk dat de evaluatie van de economische kosten per voertuig en voor de infrastructuur voortvloeiend uit de toepassing van ITS gebaseerd wordt op een kosten/baten-analyse van alle bijkomende (economische, sociale en milieugerelateerde) kosten;

ITS in dienst van de stedelijke mobiliteit (actiepunt 2 bis)

24.

pleit voor de ontwikkeling van procedures en systemen om gebruikers over beschikbare stedelijke vervoersdiensten en de toestand van het vervoersnetwerk te informeren met behulp van bijvoorbeeld de gsm-technologie;

25.

roept op om een onderzoek in te stellen naar systemen voor tariefintegratie gecoördineerd door de autoriteiten van een bepaalde regio en in het bijzonder naar de technische aspecten daarvan;

26.

stimuleert de ontwikkeling van intermodale technieken die personen met een beperkte mobiliteit makkelijker toegang verschaffen tot transport en hen stedelijke mobiliteit bieden;

Verkeersveiligheid en beveiliging (actiepunt 3)

27.

roept de Commissie en de lidstaten op om de geharmoniseerde invoering en integratie van de e-Call-toepassing in alle EU-landen voor 2010 voor te bereiden, zodra de standaardisatietesten uitgevoerd zijn;

28.

vindt dat de ITS-toepassingen en -invoering:

de geavanceerde hulpsystemen voor de bestuurder (ADAS) moeten promoten die de verkeersveiligheid voldoende kunnen verbeteren, zoals de elektronische stabiliteitscontrole (ESC) en e-Call, die bij grootschalige invoering alleen al tot 6 500 levens per jaar in de EU kunnen redden,

de verkeersveiligheid moeten verbeteren door overdreven snelheid, rijden onder invloed en rijden zonder gordel te voorkomen,

de gezondheids- en veiligheidsomstandigheden moeten verbeteren door het gebruik van degelijke en veilige parkeerplaatsen te ondersteunen via het aanbieden van passende diensten aan vrachtwagenchauffeurs aan de hand van de portaalsite truckinform (10), en

de bescherming van chauffeurs en lading in het goederenvervoer tegen diefstal, beroving en kaping moeten verbeteren en daarmee de georganiseerde misdaad bestrijden, met name in grensgebieden en in het internationaal goederenvervoer van en naar derde landen;

29.

dringt bij de Commissie aan op voortzetting van het proces dat gericht is op het verlagen van de kosten voor communicatie, zodat de communicatie- en informatieapparatuur die gebaseerd is op telecommunicatie breder kan worden toegepast;

30.

is ingenomen met het voorgestelde “e-Freight”-initiatief en dringt bij de Commissie aan op invoering van het concept “intelligente cargo” met het oog op een multimodale benadering van ITS-diensten voor goederen, met name gevaarlijke stoffen;

31.

roept de Commissie en de lidstaten op aan passagiers en goederen evenveel aandacht te schenken om te voorkomen dat het personenvervoer wordt achtergesteld, wat met name de mobiliteit van personen aantast;

32.

pleit voor passende wetgeving voor de mens/machine-interface (HMI) en andere ITS-protocollen, en benadrukt de noodzaak om de problemen inzake aansprakelijkheid aan te pakken;

33.

verzoekt de Commissie om de kwestie van de zwakke vervoersgebruikers, waaronder mensen met beperkte mobiliteit, te behandelen en de acties uit te breiden ter bevordering van de toepassing van ADAS en andere systemen zoals ITS en HMI op tweewielers onder de subacties die voorgesteld zijn in het actieplan;

34.

maant de Commissie aan de mogelijkheden van ITS volledig te benutten voor preventieve maatregelen om smog en hoge ozonconcentraties tegen te gaan en geluidsemissies en de uitstoot van fijn stof, NOx en CO2 te verminderen;

Integratie van het voertuig in de vervoersinfrastructuur (actiepunt 4)

35.

benadrukt het belang om te voorzien in een algemene platformarchitectuur voor gestandaardiseerde interfaces en protocollen die het gebruik moeten vergemakkelijken van ITS, coöperatieve systemen en specificaties voor infrastructuur-tot-infrastructuur (I2I), voertuig-tot-infrastructuur (V2I) en voertuig-tot-voertuig (V2V);

36.

verzoekt de Commissie om een stappenplan voor ITS in te voeren met algemene platformen voor de toepassingen en de invoering van ITS, met de participatie van de private en publieke sectoren, en om een passend kader in te voeren om de problemen inzake ITS-aansprakelijkheid aan te pakken;

37.

merkt op dat trainingen inzake ITS-toepassingen moet worden aangemoedigd om de gebruiker vaardiger te maken op het vlak van transport en de mens/machine-interactie te vergemakkelijken;

38.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om een open forum te bieden om informatie uit te wisselen en ITS-problemen aan te pakken;

Beveiliging en bescherming van gegevens en aansprakelijkheidsaspecten (actiepunt 5)

39.

benadrukt dat het noodzakelijk is om de privacy te respecteren en is van mening dat bij het vaststellen van maatregelen met bestemming tot de architectuur en uitvoering moet worden nagedacht over vraagstukken inzake privacy en beveiliging en bescherming van gegevens uit de vroege ontwikkelingsfasen van het ITS-ontwerp (“privacy by design”);

40.

nodigt alle partijen uit die betrokken zijn bij de ITS-toepassingen uit om de richtlijnen over de bescherming van persoonlijke gegevens en de privacy in de communicatie (Richtlijnen 95/46/EG (11) en 2002/58/EG (12)) en verzoekt de Commissie te zorgen voor een passend gebruik van gegevens in het kader van de toepassingen en invoering van ITS;

41.

is van mening dat het gebruik van anonieme gegevens bij ITS-toepassingen noodzakelijk is voor de ongehinderde invoering van ITS, waarbij de privacy wordt gerespecteerd en het wettelijk kader van de EG voor gegevensbeveiliging wordt nageleefd;

Europese samenwerking en coördinatie inzake ITS (actiepunt 6)

42.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om sterk leiderschap en een daadwerkelijk bestuur te ontwikkelen dat gericht is op de invoering van ITS in Europa;

43.

moedigt de bevordering van nationale en Europese multimodale deur-tot-deur-reisplanners aan, die rekening houden met openbaarvervoeralternatieven, en de onderlinge koppeling van die planners op Europese schaal;

44.

verzoekt de Commissie om de EU-mogelijkheden van de programma's van GNSS (wereldwijd satellietnavigatiesysteem), EGNOS en Galileo genaamd, beter te gebruiken en de multimodale interconnectiviteit uit te breiden;

45.

benadrukt dat deze technologieën zo moeten worden toegepast dat incompatibiliteit tussen vervoerswijzen wordt voorkomen, en dat men moet kunnen kiezen welke van deze technologieën men wil gebruiken;

46.

verzoekt de Commissie en de lidstaten rekening te houden met de noodzaak dat overheden en andere belanghebbenden die op het Europese grondgebied actief zijn, bij het plannings- en uitvoeringsproces te betrekken;

47.

onderstreept het belang van publiek-private partnerschappen (PPP's) bij de toepassing van ITS; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich actief in te zetten om het gebruik daarvan te bevorderen en te vergemakkelijken;

48.

verzoekt de Commissie een volledige toelichting te geven op de financiering van het actieplan en de programmering ervan, en verzoekt de Raad om voor voldoende financiering te zorgen;

49.

dringt er bij de lidstaten op aan om, in het kader van de tussentijdse herziening van het gebruik van de structuurfondsen, stedelijke mobiliteit en vermindering van verkeerscongestie door middel van ITS te evalueren en toe te voegen aan de prioriteiten voor de periode 2010-2013;

50.

beklemtoont dat het aanzienlijke potentieel van stedelijke gebieden beter omschreven en benut moet worden en benadrukt de rol die het platteland en afgelegen streken bij het verwezenlijken van een evenwichtige ontwikkeling en de middellange- en langetermijndoelstellingen kunnen spelen;

51.

is van mening dat de toepassing van intelligente vervoersnetwerken in streken met veel toeristische mogelijkheden van absoluut belang is met het oog op een betere verkeersdoorstroming, de vermindering van ongevallen en de toename van veiligheid; is van oordeel dat ITS bijdraagt tot de economische ontwikkeling van de regio's, inclusief die in perifere gebieden;

52.

wijst op het belang van interregionale, grensoverschrijdende en transnationale samenwerking bij de ontwikkeling en realisering van ITS; verzoekt de Commissie een systeem voor de uitwisseling van goede praktijken op te zetten dat in alle EU-talen algemeen beschikbaar is, maar dringt bij de lidstaten aan op uitwisseling tussen de regio's onderling van beste praktijken, met als tweeledig doel kennisoverdracht op het gebied van ITS en voorkoming van versnippering binnen het systeem;

*

* *

53.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0509.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0057.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0087.

(4)  PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 1.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0311.

(6)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 556.

(7)  PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 154.

(8)  PB C 244 E van 18.10.2007, blz. 220.

(9)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 182.

(10)  www.truckinform.eu.

(11)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(12)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.


Vrijdag, 24 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/57


Vrijdag, 24 april 2009
Vrouwenrechten in Afghanistan

P6_TA(2009)0309

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de vrouwenrechten in Afghanistan

2010/C 184 E/11

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Afghanistan, in het bijzonder zijn resolutie van 15 januari 2009 over de begrotingscontrole op de financiële middelen van de EU in Afghanistan (1),

gezien de gezamenlijke verklaring van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Afghanistan en de Wolesi Jirga (tweede kamer van het Afghaans parlement) van 12 februari 2009,

gezien de slotverklaring van de Internationale Conferentie over Afghanistan die heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009 in Den Haag,

gezien de verklaring van de NAVO-top over Afghanistan, gepubliceerd door de staatshoofden en regeringsleiders die hebben deelgenomen aan de vergadering van de Noord-Atlantische Raad op 4 april 2009 in Straatsburg/Kehl,

gezien de gezamenlijke verklaring van 6 april 2009 van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU en de VS over de wetgeving in Afghanistan,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Afghanistan partij is bij verscheidene internationale instrumenten die betrekking hebben op de mensenrechten en de grondrechten, en met name het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Internationale Verdrag betreffende de rechten van het kind,

B.

overwegende dat artikel 22 van de Afghaanse grondwet van 4 januari 2004 bepaalt dat de burgers van Afghanistan, zowel mannen als vrouwen, voor de wet gelijke rechten en plichten hebben, en dat deze grondwet in overeenstemming is met de door Afghanistan geratificeerde internationale overeenkomsten,

C.

overwegende dat het Afghaanse gezinsrecht sinds het einde van de jaren 1970 bepalingen bevat waarin vrouwen rechten worden verleend op het vlak van gezondheid en onderwijs, en dat dit gezinsrecht momenteel wordt herzien om het aan te passen aan de grondwet van 2004,

D.

eraan herinnerend dat in juni 2002 naar aanleiding van de akkoorden van Bonn van 5 december 2001 een onafhankelijke mensenrechtencommissie is opgericht, die wordt voorgezeten door Sima Samar, en dat deze commissie een sleutelrol speelt op het vlak van de verdediging van de mensenrechten,

E.

overwegende dat het nieuwe, recentelijk door de twee kamers van het Afghaanse parlement goedgekeurde wetsontwerp over het persoonlijke statuut van sjiitische vrouwen een ernstige beperking inhoudt van de bewegingsvrijheid van deze vrouwen, door hun het recht te ontzeggen hun huis te verlaten, behalve voor „legitieme doeleinden”, door hen ertoe te verplichten zich te onderwerpen aan de seksuele verlangens van hun echtgenoot, wat neerkomt op een rechtvaardiging van verkrachting binnen het huwelijk, en door discriminatie ten opzichte van vrouwen op het vlak van huwelijk, scheiding, erfenis en toegang tot onderwijs te bevorderen, wat ingaat tegen de internationale normen betreffende de mensenrechten en meer bepaald de vrouwenrechten,

F.

overwegende dat dit wetsontwerp, dat betrekking zou hebben op 15 à 20 % van de Afghaanse bevolking, nog niet van kracht is aangezien het nog niet gepubliceerd is in het Publicatieblad van de regering, ook al heeft de president van Afghanistan, Hamid Karzai, het al ondertekend,

G.

overwegende dat dit wetsontwerp als gevolg van de kritiek die het zowel binnen als buiten Afghanistan heeft opgeroepen, teruggestuurd is naar het Afghaanse Ministerie van Justitie, om na te gaan of de tekst in overeenstemming is met de grondwet en met de door de Afghaanse regering aangegane verbintenissen met betrekking tot de internationale overeenkomsten inzake de vrouwenrechten en de mensenrechten in het algemeen,

H.

overwegende dat activisten, en in het bijzonder de voorvechters van de vrouwenrechten, het doelwit blijven van gewelddaden en dat verscheidene activisten het slachtoffer zijn geworden van hoofdzakelijk radicale militanten, zoals Sitara Achakzai, Afghaans voorvechtster van de vrouwenrechten en lid van de provincieraad van Kandahar, die voor haar woonplaats is vermoord, Gul Pecha en Abdul Aziz, die zijn omgebracht nadat een raad van conservatieve geestelijken hen van immorele daden had beschuldigd en ter dood had veroordeeld, en Malai Kakar, de eerste vrouwelijke politieagente in Kandahar en hoofd van de politiedienst die onderzoek voert naar misdaden tegen vrouwen in de stad,

I.

overwegende dat het vonnis van Perwiz Kambakhsh, een Afghaanse journalist van 23 jaar die ter dood werd veroordeeld omdat hij een artikel had verspreid over de rechten van de vrouw in de islam, na heftig internationaal protest is omgezet in een gevangenisstraf van 20 jaar,

J.

overwegende dat er meldingen blijven komen van bedreigingen en intimidatie ten opzichte van vrouwen die actief zijn in het openbare leven of die buitenshuis werken, en dat deze meldingen worden bevestigd door verslagen van de Verenigde Naties; overwegende dat er recentelijk melding is gemaakt van moeilijkheden voor wat betreft het verhogen van de deelnemingsgraad van meisjes in het onderwijsstelsel, waar militanten en radicalen zich tegen verzetten,

K.

overwegende dat er de afgelopen jaren verscheidene gevallen zijn geregistreerd van jonge vrouwen die vrijwillig zelfmoord hebben gepleegd om te ontsnappen aan een gedwongen huwelijk of aan geweld binnen het huwelijk,

1.

vraagt om de herziening van het bovenvernoemd wetsontwerp met betrekking tot het personeel statuut van sjiitische vrouwen Afghanistan, aangezien het geen twijfel lijdt dat de inhoud van dit ontwerp niet verenigbaar is met het in de Afghaanse grondwet en in de internationale overeenkomsten vastgelegde beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen;

2.

benadrukt dat het gevaarlijk is een wet goed te keuren die enkel van toepassing is op bepaalde bevolkingscategorieën en die per definitie discriminatie en onrecht bevordert;

3.

beveelt de Afghaanse minister van Justitie aan om alle wetten in te trekken die aanleiding geven tot discriminatie tegenover vrouwen en in strijd zijn met de internationale verdragen waarbij Afghanistan partij is;

4.

acht het van essentieel belang voor de democratische ontwikkeling van het land dat Afghanistan zich engageert voor de mensenrechten in het algemeen en met name de rechten van vrouwen, die een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van het land en ten volle moeten kunnen gebruikmaken van hun grondrechten en democratische rechten; geeft opnieuw uiting aan zijn steun voor de strijd tegen alle vormen van discriminatie, met inbegrip van religieuze discriminatie en discriminatie op grond van geslacht;

5.

brengt in herinnering dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de vrouwenrechten in het EU-strategiedocument voor Afghanistan voor de periode 2007-2013 worden beschouwd als een van de sleutelelementen van de nationale ontwikkelingsstrategie van Afghanistan;

6.

brengt hulde aan de moed van de Afghaanse vrouwen die in Kabul hebben betoogd tegen het nieuwe wetsontwerp en betuigt hun zijn steun; veroordeelt het geweld waarvan zij tijdens deze betogingen het slachtoffer zijn geworden en vraagt dat de Afghaanse overheid instaat voor hun veiligheid;

7.

veroordeelt de moorden op voorvechters van de mensenrechten en van de emancipatie van de Afghaanse vrouw, meer bepaald de recente moordaanslag op Sitara Achakzai, regionaal parlementslid;

8.

neemt ontsteld kennis van het feit dat het Afghaanse hooggerechtshof de gevangenisstraf van 20 jaar waartoe Perwiz Kambakhsh is veroordeeld op grond van godslastering, heeft bekrachtigd, en verzoekt president Karzai om de heer Kambakhsh gratie te verlenen en in te stemmen met zijn vrijlating;

9.

vraagt dat de Afghaanse overheid, met inbegrip van de plaatselijke overheden, alle mogelijke maatregelen neemt om vrouwen te beschermen tegen seksueel geweld en andere vormen van op geslacht gebaseerd geweld, en wie dergelijk geweld pleegt, voor het gerecht brengt;

10.

is van mening dat de vorderingen op het vlak van gelijkheid tussen vrouwen en mannen die in de loop van de voorbije jaren ten koste van enorme inspanningen zijn gemaakt, niet tot voorwerp mogen worden van gemarchandeer tussen partijen in het kader van de verkiezingen;

11.

moedigt vrouwen ertoe aan zich kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen die gepland zijn voor 20 augustus 2009, en dringt erop aan dat de Afghaanse vrouwen ten volle kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces, omdat dit hun recht is, net zoals ze het recht hebben te worden verkozen en hoge nationale functies te bekleden;

12.

vraagt de Raad, de Commissie en de lidstaten om de kwestie van de wet betreffende het persoonlijke statuut van de sjiitische vrouwen en alle vormen van discriminatie tegenover vrouwen en kinderen te blijven aankaarten, aangezien dergelijke praktijken onaanvaardbaar zijn en onverenigbaar met het engagement op lange termijn van de internationale gemeenschap om Afghanistan te helpen bij zijn rehabilitatie- en reconstructiewerkzaamheden;

13.

vraagt dat de Commissie het Afghaanse ministerie van Vrouwenzaken rechtstreekse steun biedt op het vlak van financiering en programma-uitwerking, en de systematische integratie van een gendergebaseerde benadering in alle ontwikkelingsbeleidsplannen in Afghanistan aanmoedigt;

14.

roept het VN-Ontwikkelingsfonds voor vrouwen (UNIFEM) op tot bijzondere waakzaamheid;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Afghanistan en de voorzitter van de onafhankelijke mensenrechtencommissie.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0023.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/60


Vrijdag, 24 april 2009
Steun voor de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone

P6_TA(2009)0310

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over steun voor de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone

2010/C 184 E/12

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar de eerdere resoluties over dit onderwerp, waaronder die van 6 september 2007 over de financiering van de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone (1),

gezien de Overeenkomst van Cotonou tussen de Europese Gemeenschap en de ACS-landen en het feit dat de partijen bij die overeenkomst hebben beloofd zich in te zetten voor vrede, veiligheid en stabiliteit, eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginsel en de rechtstaat,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone (BRSL) in het jaar 2000 door de Verenigde Naties en de regering van Sierra Leone werd opgericht in aansluiting op Resolutie 1315 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties met het oog op de berechting van personen die zich schuldig hadden gemaakt aan ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, en meer in het bijzonder aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid,

B.

overwegende dat de BRSL een aantal belangrijke precedenten schept op het gebied van het internationaal strafrecht, aangezien zij het eerste internationale gerechtshof is dat gefinancierd wordt met vrijwillige bijdragen, het eerste dat is opgericht in het land waar de vermoede misdaden hebben plaatsgevonden en - in het geval van de voormalige president van Liberia - het eerste dat een in functie verkerend Afrikaans staatshoofd aanklaagt voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid,

C.

overwegende dat het mandaat van de BRSL in 2010 zal verstrijken en dat de regering van Sierra Leone heeft aangekondigd dat zij niet in een positie verkeert om de uitvoering van de door deze rechtbank uitgesproken vonnissen af te dwingen,

D.

overwegende dat het afdwingen van de uitvoering van vonnissen van essentieel belang is in de internationale rechtspraak, welke een belangrijke rol speelt bij de totstandkoming van vrede en de verdere ontwikkeling van de rechtstaat in het land,

E.

overwegende dat het op dit ogenblik om politieke en institutionele redenen en vanuit veiligheidsoogpunt uiterst moeilijk is om de veroordeelden hun straf in Sierra Leone zelf te doen uitzitten,

F.

overwegende dat de BRSL overeenkomsten heeft gesloten met een aantal landen, waaronder Groot-Brittannië, Zweden en Oostenrijk, om ervoor te zorgen dat enkele van de veroordeelden hun straf in deze landen kunnen uitzitten, maar ook overwegende dat er meer van deze overeenkomsten nodig zijn om te garanderen dat alle personen die reeds veroordeeld zijn en personen die berecht worden en wellicht veroordeeld zullen worden, hun gevangenisstraf ook inderdaad zullen uitzitten,

G.

overwegende dat een onvermogen om passende detentiefaciliteiten te vinden voor de personen die voor de meest gruwelijke misdaden zijn veroordeeld een ernstige afbreuk zou doen aan de inspanningen van de internationale gemeenschap om effectief een eind te maken aan de straffeloosheid,

H.

eraan herinnerende dat de strijd tegen straffeloosheid een van de hoekstenen is van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie en dat de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid draagt om mechanismen in te voeren voor het ter verantwoording roepen van personen,

I.

overwegende dat andere rechtbanken en gerechtshoven, zoals het Internatonale Tribunaal voor het voormalig Joegoslavië en het Internationale Strafhof voor Rwanda, met soortgelijke problemen te kampen hebben en dat andere internationale instanties zoals het Internationaal Strafhof, de Bijzondere Rechtbank voor Libanon en de Buitengewone Kamers van de Rechtbanken van Cambodja in de nabije toekomst waarschijnlijk met soortgelijke problemen zullen worden geconfronteerd wanneer de staten geen krachtiger inspanningen ondernemen om de internationale rechtspraak kracht bij te zetten,

J.

overwegende dat de internationale rechtbanken en gerechtshoven alle een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen van vrede en gerechtigheid in hun respectieve regio's en dat elk van hen vastbesloten is een blijvende nalatenschap achter te laten en bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van de rechtstaat in de regio's waar de misdaden werden gepleegd,

1.

verwelkomt de vooruitgang die de internationale rechtbanken en gerechtshoven geboekt hebben bij het voor de rechter brengen van personen die verantwoordelijk zijn voor de gepleegde gruweldaden en is van mening dat deze processen een duidelijke boodschap sturen aan leiders over de gehele wereld en aan andere oorlogsmisdadigers en hen ervan helpen overtuigen dat gruwelijke schendingen van de mensenrechten niet langer meer ongestraft zullen blijven;

2.

doet een beroep op de Raad en de lidstaten om tezamen met de BRSL een oplossing te vinden, die ervoor zorgt dat veroordeelde personen hun straf ook daadwerkelijk zullen uitzitten, want zonder een dergelijke oplossing zullen de inspanningen van de BRSL en de geloofwaardigheid van de internationale gemeenschap - en ook die van de EU - ernstig worden aangetast;

3.

doet een beroep op alle lidstaten om hun bijdragen op te voeren aan het werk van de internationale rechtbanken en gerechtshoven in hun streven om duurzame oplossingen te vinden voor de tenuitvoerlegging van vonnissen, ofwel door rechtstreeks overeenkomsten te sluiten met voornoemde instanties voor de tenuitvoerlegging van vonnissen binnen hun eigen jurisdictie, ofwel door het hen verlenen van bijstand bij het vinden van alternatieve oplossingen om ervoor zorgen dat de vonnissen in de regio zelf ten uitvoer kunnen worden gelegd;

4.

doet een beroep op de lidstaten en op andere internationale instellingen om verdere financiële bijstand te verlenen aan de BRSL teneinde het mogelijk te maken dat door de BRSL veroordeelde personen hun straffen zullen uitzitten in landen die de capaciteit hebben om de vonnissen overeenkomstig internationale normen uit te voeren, maar die onvoldoende financiële middelen hebben om zulks te doen;

5.

is van oordeel dat een in gebreke blijven bij het verlenen van deze steun ernstige risico's zou vormen voor het werk van de internationale rechtbanken en gerechtshoven, die dan niet in staat zouden zijn om te garanderen dat de veroordeelde personen hun straf inderdaad zullen uitzitten;

6.

verzoekt om een alomvattende studie ter evaluatie van het werk dat door de internationale strafgerechten is verricht, waarin lessen kunnen worden getrokken uit dit werk en aanbevelingen kunnen worden gedaan met het oog op een verbetering van het functioneren en de financiering ervan;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten van de EU, de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone, het Internationaal Strafhof, het Internationaal Tribunaal voor het voormalig Joegoslavië, het Internationaal Strafhof voor Rwanda, de Buitengewone Kamers van de Rechtbanken van Cambodja, het Bijzondere Gerechtshof voor Libanon, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de lidstaten van de Afrikaanse Unie en de covoorzitters van de Parlementaire Vergadering ACS-EU.


(1)  PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 242.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/62


Vrijdag, 24 april 2009
Humanitaire situatie van de bewoners van kamp Ashraf

P6_TA(2009)0311

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de humanitaire situatie van de bewoners van kamp Ashraf

2010/C 184 E/13

Het Europees Parlement,

gezien de Verdragen van Genève en met name artikel 27 van het Vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd,

gezien het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het bijbehorende protocol van 1967,

gezien de in november 2008 door de regeringen van de VS en Irak ondertekende overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over de humanitaire situatie van Iraakse vluchtelingen (1) en zijn resolutie van 4 september 2008 over executies in Iran (2), waarin onder meer wordt verwezen naar de juridische status van „beschermde personen” van de bewoners van kamp Ashraf overeenkomstig het vierde Verdrag van Genève,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat kamp Ashraf in de loop van de jaren ’80 is opgericht voor leden van de Iraanse oppositiegroep Organisatie van de Iraanse Volksmujahedin (PMOI),

B.

overwegende dat de VS-strijdkrachten in Irak in 2003 de bewoners van kamp Ashraf hebben ontwapend en hun bescherming hebben geboden, aangezien ze hun status van „beschermde personen” was verleend overeenkomstig het Verdrag van Genève,

C.

overwegende dat de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN er in een brief van 15 oktober 2008 bij de Iraakse regering op heeft aangedrongen om de bewoners van kamp Ashraf te beschermen tegen gedwongen deportatie, uitzetting of repatriëring in strijd met het beginsel van „non-refoulement”, en om geen acties te ondernemen die hun leven of veiligheid zouden kunnen bedreigen,

D.

overwegende dat, in overeenstemming met de door de VS en Irak ondertekende overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten, kamp Ashraf sinds 1 januari 2009 opnieuw onder controle van de Iraakse veiligheidsdiensten valt,

E.

overwegende dat de Iraakse nationale veiligheidsadviseur recentelijk verklaringen zou hebben afgelegd dat de autoriteiten voornemens zijn om de voortdurende aanwezigheid van de bewoners van kamp Ashraf geleidelijk aan „ondraaglijk” te maken, en overwegende dat hij eveneens verwezen zou hebben naar hun uitwijzing/uitlevering en/of gedwongen verplaatsing binnen Irak,

1.

dringt er bij de Iraakse premier op aan om ervoor te zorgen dat de Iraakse autoriteiten geen actie ondernemen waardoor de mensenrechten van de bewoners van kamp Ashraf worden geschonden en om te verduidelijken wat de regering met hen van plan is; roept de Iraakse autoriteiten op de levens en de fysieke en morele integriteit van de bewoners van kamp Ashraf te beschermen en hen te behandelen in overeenstemming met de verplichtingen die zijn vastgelegd in de verdragen van Genève, en met name om hen niet gedwongen te verplaatsen, te deporteren, uit te wijzen of te repatriëren, in strijd met het beginsel van „non-refoulement”;

2.

is, met inachtneming van de individuele wensen van alle inwoners van kamp Ashraf met betrekking tot hun toekomst, van mening dat er een risico bestaat dat de mensenrechten van de bewoners van kamp Ashraf en andere Iraanse burgers die momenteel in Irak verblijven en die Iran hebben verlaten om politieke redenen, ernstig kunnen worden geschonden indien zij onvrijwillig naar Iran moeten terugkeren, en staat erop dat niemand mag worden teruggestuurd, noch rechtstreeks, noch via een derde land, naar een situatie waarin zij het risico lopen op marteling of andere ernstige schendingen van de mensenrechten;

3.

roept de Iraakse regering op haar blokkade van het kamp op te heffen, de juridische status van „beschermde personen” overeenkomstig de Verdragen van Genève van de bewoners van kamp Ashraf te eerbiedigen en zich te onthouden van alle maatregelen die hun leven of veiligheid in gevaar zouden kunnen brengen, namelijk door hun volledige toegang te bieden tot voedsel, water, medische verzorging en bevoorrading, brandstof, familieleden en internationale humanitaire organisaties;

4.

roept de Raad, de Commissie en de lidstaten, samen met de regeringen van Irak en de VS, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN en het Internationale Comité van het Rode Kruis, op samen te werken om een bevredigende juridische status op lange termijn te vinden voor de bewoners van kamp Ashraf;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN, het Internationale Comité van het Rode Kruis, de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de regering en het parlement van Irak.


(1)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 609.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0412.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/63


Vrijdag, 24 april 2009
Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding – Jaarverslag 2007

P6_TA(2009)0315

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de strijd tegen fraude – jaarverslag 2007 (2008/2242(INI))

2010/C 184 E/14

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn resoluties over vroegere jaarverslagen van de Commissie en het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

gezien het verslag van 22 juli 2008 van de Commissie aan het Parlement en de Raad onder de titel „Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding – Jaarverslag 2007” (COM(2008)0475) en de bijbehorende bijlagen (SEC(2008)2300 en SEC(2008)2301),

gezien het activiteitenverslag 2007 van OLAF (1) en zijn 2de verslag van 19 juni 2008 over de uitvoering van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad over controles en inspecties van de Europese Commissie ter plaatse om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen, en de richtsnoeren ter vervanging van het OLAF-vademecum,

gezien het activiteitenverslag van het toezichtscomité van OLAF over de periode juni 2007 tot mei 2008 (2),

gezien het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de uitvoering van de begroting in het begrotingsjaar 2007 (3),

gelet op artikel 276, lid 3, en artikel 280, lid 5, van het EG-Verdrag,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 van 13 december 2006 van de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende Financieel Reglement voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Landbouwcommissie (A6-0180/2009),

Aantal gemelde onregelmatigheden

1.

verheugt zich over de toevoeging van een hoofdstuk betreffende directe uitgaven, maar verwacht nadrukkelijk dat het in toekomstige verslagen nader verbeterd wordt met meer uitgebreide gegevens;

2.

herhaalt zijn vraag om de jaarlijkse verslagen over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de overeenkomstige resoluties van het Parlement op de agenda van de Raad te plaatsen, en zijn oproep aan de Raad om vervolgens het Parlement en de Commissie zijn opmerkingen te doen toekomen; spreekt zijn diepe teleurstelling uit, dat de Raad dat nog niet gedaan heeft, ondanks de vraag van het Parlement en het aandringen van de Commissie;

3.

merkt op dat de gemelde onregelmatigheden op het gebied van eigen middelen, landbouwuitgaven, structuurbeleid en directe uitgaven in 2007 in totaal 1 425 miljoen EUR beliepen (tegenover 1 143 miljoen EUR in 2006); de bedragen die de lidstaten de Europese Commissie in 2007 gemeld hebben, zijn als volgt op te splitsen:

eigen middelen: 377 miljoen EUR (353 miljoen EUR in 2006)

landbouwuitgaven: 155 miljoen EUR (87 miljoen EUR in 2006)

structuurbeleid: 828 miljoen EUR (703 miljoen EUR in 2006)

pre-toetredingssteun: 32 miljoen EUR (14 miljoen EUR in 2006)

directe uitgaven: 33 miljoen EUR;

4.

verheugt zich over het feit dat sinds zijn verslag van vorig jaar de Commissie de verschilpunten tussen onregelmatigheid en fraude in haar verslag heeft omschreven; de definitie van verdenking van fraude levert de lidstaten echter nog altijd moeilijkheden op;

Algemene overwegingen

5.

verheugt zich over de inspanningen die de lidstaten al geleverd hebben, maar benadrukt nogmaals dat zij voor degelijke financiële controlemechanismen moeten zorgen, en onderstreept het belang van preventieve actie van hun kant die ervoor moet zorgen dat onregelmatigheden vaker ontdekt worden voordat de feitelijke betaling aan de begunstigden plaatsvindt; beklemtoont dat de strijd tegen fraude en corruptie een niet aflatende verantwoordelijkheid van alle lidstaten is, en dat de inspanningen gecoördineerd moeten worden om de situatie echt te kunnen verbeteren;

6.

onderstreept de noodzaak van grotere harmonisatie van de methodes om gegevens te verzamelen en te gebruiken, met het oog op de oprichting van een gestandaardiseerd kader waarmee het risico van fraude als onderdeel van een geïntensiveerde preventiestrategie doeltreffender beoordeeld kan worden;

7.

verwelkomt de nationale beheersverklaringen van sommige lidstaten voor Europese gelden die nationaal worden beheerd; vraagt de overige lidstaten om vergelijkbare initiatieven te ontplooien en roept de Commissie op om alles in het werk te stellen om dergelijke nationale beheersverklaringen in de gehele Europese Unie te introduceren;

Eigen middelen

8.

stelt vast dat het geraamde bedrag dat met onregelmatigheden gemoeid is, met 6 % gestegen is; de producten waar onregelmatigheden het meest voorkomen, zijn, evenals in vorige jaren, tv-apparaten en sigaretten;

9.

betreurt de vertraging in de vaststelling van het voorstel voor een verordening betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten (COM(2006)0473), en vraagt de Raad dan ook om de verordening onmiddellijk aan te nemen;

10.

verheugt zich over het feit dat de Commissie in aansluiting op haar mededeling over de noodzaak van een gecoördineerde strategie om de strijd tegen belastingfraude te verbeteren (COM(2006)0254) een mededeling over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de strijd tegen btw-fraude aangenomen heeft (COM(2007)0758) en volgt met speciale aandacht zowel het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot wederzijdse bijstand voor invordering van schulden uit belastingen, rechten en andere maatregelen (COM(2009)0028), als het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende administratieve samenwerking in belastingszaken (COM(2009)0029);

11.

stelt met nadruk dat er nieuwe politieke impulsen nodig zijn om de samenwerking in de strijd tegen btw-fraude wezenlijk te verbeteren;

12.

betreurt dat OLAF, aangezien het geen inzage in de inhoud van de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten heeft volgens Verordening (EG) nr. 1798/2003 van 7 oktober 2003 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw (5), geen toegevoegde waarde heeft met betrekking tot de inlichtingen ten behoeve van de btw-fraudebestrijding, de voorkoming van fraude en de ondersteuning van het optreden van de lidstaten tegen fraude; betreurt ook dat OLAF in 2007 geen enkele zaak van btw-fraude behandeld heeft;

13.

herinnert de lidstaten eraan dat ze moeten beseffen dat een aanzienlijk aantal gevallen van btw-fraude een grensoverschrijdend karakter draagt;

14.

betreurt de toename van fraude met betrekking tot de oorsprong van producten, niet alleen met betrekking tot de preferentiële tariefafspraken maar ook met betrekking tot de tariefcontingenten van de GATT;

15.

vraagt de Commissie om een specifieke beoordeling van de potentiële fraudemogelijkheden per product en per land uit te voeren, rekening houdend met de mogelijkheid van systematische, gerichte en eventueel permanente controles in het land van oorsprong en het land van bestemming, en met bijzondere aandacht voor het verschijnsel carrouselfraude;

Landbouwuitgaven

16.

herinnert eraan dat de lidstaten sinds 1 januari 2007 verplicht zijn om de Commissie van onregelmatigheden op de hoogte te brengen waar een bedrag van meer dan 10 000 EUR mee gemoeid is – de drempel die ingevoerd is met Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie van 14 december 2006 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied (6); merkt op dat het aantal gemelde onregelmatigheden met 53 % gedaald is (1 548 gevallen, vergeleken met 3 294 in 2006) en wijst erop dat het betrekkelijk geringe aantal onregelmatigheden door de hogere drempel voor de meldingsplicht te verklaren is;

17.

stelt vast dat het geschatte bedrag dat met de onregelmatigheden was gemoeid, met 44 % is gestegen, een verhoging die voor een deel aan gevallen met betekenisvolle financiële weerslag te wijten is die zich in vorige jaren voorgedaan hebben of ontdekt zijn, maar pas in 2007 zijn gemeld; merkt op dat de sectoren waar fraude het meest voorkwam melk en zuivelproducten, groenten en fruit, suiker, plattelandsontwikkeling en rund- en kalfsvlees waren;

18.

wijst erop dat de sectoren melk, groenten en fruit, suiker en plattelandsontwikkeling samen voor ongeveer 77 % van het totaalbedrag aan onregelmatigheden verantwoordelijk zijn en dat alleen al plattelandsontwikkeling ongeveer 38 % van alle gemelde onregelmatigheden vertegenwoordigt; neemt verder nota van het feit dat het hoogste aandeel van de gemelde onregelmatigheden in de plattelandsontwikkeling de steunmaatregel „bosbouw” betreft, en dat het grootste aantal onregelmatigheden de steunmaatregel „agrarisch natuurbeheer” betreft; vraagt OLAF dan ook om in zijn volgende jaarverslag speciale aandacht aan onregelmatigheden in de plattelandsontwikkeling te schenken;

19.

wijst erop dat de meldingsplicht, en vooral de meldingstermijn, zeer verschillend in acht genomen wordt naar gelang van de lidstaten; betreurt dat in Oostenrijk en Zweden de tijd die tussen ontdekking en melding van onregelmatigheden verloopt, veel langer is dan het gemiddelde (1,2 jaar), namelijk respectievelijk 3,4 en 2,3 jaar;

20.

onderschrijft de stelling van de Europese Rekenkamer in paragraaf 5.20 van zijn hiervoor genoemde jaarverslag, dat het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (gbcs) een doeltreffend controlesysteem blijft dat bij degelijke aanwending en invoering van juiste en betrouwbare gegevens het gevaar van onregelmatige uitgaven beperkt, en pleit voor uitbreiding van het systeem tot nieuwe beleidsonderdelen waar het op het ogenblik niet voor in gebruik is; merkt wel op dat er nog meer en betere controles nodig zijn om de afschrikking van fraude verder te versterken;

21.

vraagt van de Commissie een krachtig politiek besluit als de Griekse overheid zich niet aan de termijnen van het actieplan voor de invoering van een nieuw operationeel identificatiesysteem voor landbouwpercelen (lpis) – geografisch informatiesysteem houdt;

22.

herhaalt zijn vraag aan de Commissie om in haar volgend jaarverslag de toezichtsystemen voor landbouwsubsidies op hun doeltreffendheid en doorzichtigheid te toetsen;

Structuurbeleid

23.

verheugt zich over de vereenvoudigde en duidelijker regels van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (7) en Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1828/2006 van de Europese Commissie (8), maar maakt zich ongerust over de opmerking van de Europese Rekenkamer in paragraaf 6.31 van zijn jaarverslag dat de beheer- en toezichtsystemen van de lidstaten, en het toezicht van de hiervoor genoemde Commissie op hun werking maar gedeeltelijk doeltreffend zijn;

24.

erkent dat onregelmatigheden zoals slecht beheer en soms zelfs fraude in het gebruik van EU-middelen in veel lidstaten voorkomen; merkt op dat de lidstaten in 2007 3 832 onregelmatigheden hebben gemeld (een stijging van 19,2 % ten opzichte van 2006), waarmee in 2007 een totaalbedrag van ongeveer 828 miljoen EUR was gemoeid (iets minder dan 1,83 % van de vastleggingskredieten), dat de verdenkingen van fraude in 2007 ongeveer 12-15 % van het totaal aantal gemelde onregelmatigheden vertegenwoordigen, en dat het totaalbedrag aan onregelmatigheden voor het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds ten opzichte van 2006 met 48 % gestegen is;

25.

benadrukt het belang van het actieplan dat de Commissie op 19 februari 2008 goedgekeurd heeft om strenger toezicht met gedeelde verantwoordelijkheid op structurele acties te houden en dat het aantal fouten in de subsidie-aanvragen van de lidstaten moet beperken; vertrouwt erop dat het nieuw actieplan de situatie aanzienlijk zal verbeteren, niet op de laatste plaats omdat het de lidstaten hun mogelijkheden om de subsidieerbaarheid van projectuitgaven na te gaan, helpt uitbreiden; stelt vast dat het eerste voortgangsrapport over het actieplan een aantal positieve eerste resultaten te zien geeft;

26.

onderschrijft het standpunt van de Commissie dat er in geval van ernstige onregelmatigheden corrigerende maatregelen genomen worden, waaronder opschorting van betalingen en terugvordering van niet-verschuldigde of onjuiste betalingen; herinnert de Commissie eraan dat ze vier maal per jaar verslag moet uitbrengen over de vorderingen op het gebied van de uitvoering van haar actieplan; vraagt haar niettemin om nog ruimere inspanningen te leveren om de lidstaten onregelmatigheden te helpen voorkomen en de bevoegde nationale en regionale overheden de nodige deskundigheid door te geven;

27.

stelt met genoegen de goede resultaten in bijna alle projecten vast, en vestigt er de aandacht op dat het noodzakelijk is, om de controle en goede uitvoering van de Structuurfondsen niet in het gedrang te brengen, dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen:

administratieve onregelmatigheden, die rechtgezet moeten worden,

en fraude (0,16 % van de betalingen van de Commissie van 2000 tot 2007), die bestraft moet worden;

28.

erkent dat daadwerkelijke aanwending van de Structuurfondsen een aanzienlijke uitdaging is geweest, vooral voor de nieuwe lidstaten, omdat zij aan strenge en vaak complexe vereisten voor het gebruik daarvan moeten voldoen; verheugt zich daarom over de inspanningen die zij hebben geleverd om hun uitvoeringscapaciteit te verbeteren en vraagt ze om hun werkzaamheden uit te breiden zodat zij binnen een aanvaardbare termijn tastbare resultaten kunnen tonen;

29.

vraagt de Commissie om de beheerskosten van de nationale, regionale en lokale overheden van de lidstaten bij de uitvoering van de vaak ingewikkelde en kostenintensieve toezicht- en controlevoorschriften voor co-gefinancierde projecten in aanmerking te nemen;

30.

vraagt daarom zowel de Commissie als de lidstaten om methodisch te werk te gaan bij het verstrekken van advies om onregelmatigheden en administratieve fouten en vergissingen te vermijden;

31.

dringt er bij de Commissie op aan om de beheers- en toezichtprocedures van de programma's van de Structuurfondsen, die tot op zekere hoogte voor de onregelmatigheden van de lidstaten bij de uitvoering van de programma's verantwoordelijk zijn, verder te vereenvoudigen;

32.

stelt met ontzetting vast dat het de lidstaten na een aantal jaren nog altijd aan meldingsdiscipline ontbreekt; vindt het onaanvaardbaar dat zes lidstaten (9) nog altijd geen gebruik van elektronische meldingen maken, 14 zich niet aan de uiterste meldingstermijn houden (10), en enkele lidstaten (11) hun meldingen van onregelmatigheden niet per rubriek doorgeven; drukt de Europese Commissie op het hart om doeltreffende oplossingen te vinden, naast inbreukprocedures, om dit te verhelpen, en vraagt haar om de invoering van een doeltreffend stelsel van financiële sancties serieus te overwegen, dat in de toekomstige verordeningen geïntegreerd moet worden, en er stelselmatig gebruik van te maken;

33.

benadrukt dat de classificatie van de onregelmatigheden (die aangeeft of er al dan niet aanleiding bestaat om fraude te vermoeden) een onderdeel van de meldingen van de lidstaten is dat verbetering vergt, aangezien verschillende lidstaten nog altijd elke vorm van classificatie schuldig blijven en andere slechts voor een klein deel van de onregelmatigheden die zij melden, een classificatie hebben kunnen overleggen;

34.

dringt er bij de lidstaten die nog steeds geen gebruik maken van de elektronische modules AFIS/ECR voor elektronische melding, op aan om er snel toe over te gaan en zodoende vóór eind 2009 de kwaliteit van hun gegevens en de stiptheid van hun meldingen te verbeteren; neemt kennis van het feit dat de Commissie aan een nieuw meldingsysteem met gebruikmaking van het internet werkt, het beheersysteem voor onregelmatigheden (IMS: Irregularity management system), dat vanaf de zomer van dit jaar (2009) in werking moet treden en vermoedelijk voor een betere meldingsdiscipline zal zorgen;

35.

meent dat er meer inspanningen geleverd moeten worden om de melding van onregelmatigheden beter te harmoniseren, vooral met betrekking tot het Cohesiefonds;

36.

betreurt dat de databank op de website van de Commissie onvolledig is, hoewel de gegevens van alle begunstigden van het EU-cohesiebeleid volgens de uitvoeringsregels van de Structuurfondsen 2007-2013 door de beheervoerende overheden bekendgemaakt moeten worden (Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie); vraagt de Commissie dan ook om met de lidstaten samen te werken om de gegevens sneller naar de databank te laten toestromen, die daarmee efficiënter en transparanter kan functioneren; dringt bovendien bij de lidstaten en de Commissie op volledige en tijdige naleving van de transparantieverplichting vóór juni 2009 aan – de uiterste termijn als bepaald in de resolutie van 19 februari 2008 van het Parlement over transparantie in financiële zaken (12);

37.

ondersteunt naar aanleiding van de voorgestelde herziening van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van 25 mei 1999 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (13), het verzoek aan de lidstaten om OLAF systematisch op de hoogte te brengen van de vooruitgang in de zaken die daaraan zijn doorgegeven, en wijst erop dat dat de discipline in het bekend maken van de uitspraken van nationale rechtbanken over frauduleus gebruik van de Structuurfondsen kan verbeteren;

Pre-toetredingssteun

38.

vestigt er de aandacht op dat het aantal onregelmatigheden weliswaar gedaald is, maar dat de financiële weerslag daarvan met een factor 2,2 is toegenomen, en de verdenking van fraude met een factor 3, hoofdzakelijk aan uitgaven voor niet subsidieerbare verrichtingen te wijten;

39.

merkt op dat de Commissie een reeks gedetailleerde, grondige verslagen heeft gepubliceerd die de voortgang van de rechterlijke hervorming en corruptiebestrijding in Bulgarije en Roemenië volgens de samenwerkings- en verificatiemechanismen kritisch beoordelen, en een apart verslag over het beheer van de middelen van de Gemeenschap in Bulgarije, dat benadrukt dat de referentiepunten die bij de toetreding vastgelegd zijn, alleen met langdurige politieke inzet en praktische omzetting volledig te bereiken zijn; merkt ook op dat de Commissie in het geval van Bulgarije de betaling van een deel van de EU-fondsen voor het Phare-programma definitief opgeschort heeft, omdat haar beheers- en controlesysteem onregelmatigheden aan het licht gebracht heeft; dringt er bij de beide lidstaten dan ook op aan om met bekwame spoed stappen te ondernemen om de speciale vervolgmaatregelen uit te voeren die deze verslagen voorstellen; moedigt hen ten laatste ook in hun inspanningen totnogtoe aan en vraagt hun om daartoe alle nodige maatregelen te treffen;

40.

spreekt zijn reserve uit over het feit dat er volgens OLAF in 2007 geen verdenkingen van fraude in de aanwending van ISPA te melden zijn; merkt op dat Cyprus en Litouwen in 2007 geen fraudegevallen hebben gemeld;

41.

benadrukt dat de gebrekkige kwaliteit van de doorgegeven informatie een prangend probleem blijft; merkt op dat de betrouwbaarheid van de gemelde gegevens het meest te wensen overlaat in Bulgarije en Roemenië, maar dat relatief gezien de Hongaarse meldingen de minst betrouwbare zijn; wijst erop dat tijdige meldingen vooral voor vier lidstaten en één kandidaat-lidstaat een probleem vormen (14);

42.

meent, aangezien er zich ernstige problemen met de betrouwbaarheid van de doorgegeven informatie en in het algemeen met de mate van de nakoming van de verplichtingen in een aantal EU-12-lidstaten voordoen, dat wil zeggen, de lidstaten die in 2004 en 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden, dat aangeeft of de administratieve meldingsprocedure in het betreffende land stevig of uiterst zwak is – dat er zich gelijkaardige problemen bij de uitvoering van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds zullen voordoen; dringt er daarom bij de betrokken lidstaten op aan om in samenwerking met de Commissie naar middelen te zoeken om dit te verhelpen;

Directe uitgaven

43.

wijst erop dat externe steun in toenemende mate van fraude en onregelmatigheden te lijden heeft;

44.

verontrust zich over de bevindingen in het jaarlijkse activiteitenverslag van OLAF, dat de OLAF-inspecteurs op het gebied van de externe steun dikwijls op een werkwijze stoten die kenmerkend voor georganiseerde fraude is, als gevolg van gebrekkige coördinatie tussen de verschillende internationale donororganisaties;

45.

vraagt de Commissie om het probleem van dubbele financiering van projecten in het oog te houden; verzoekt haar in het bijzonder, wanneer zij overeenkomsten over beheer en uitvoering van projecten door internationale organisaties afsluit of wijzigt, om stelselmatig al hun interne en externe controlerapporten over het gebruik van Gemeenschapsfondsen aan de Europese Rekenkamer en de interne controleur van de Commissie toe te zenden;

Terugvorderingen

46.

betreurt dat de terugvorderingspercentages nog altijd laag liggen, vooral in sectoren die onder het beheer van de lidstaten staan; wijst erop dat volgens het OLAF-verslag momenteel 3,75 miljard EUR aan terugvorderingen nog altijd hangende zijn;

47.

onderschrijft de werkwijze om terugbetaalde bedragen op dezelfde begrotingslijn te houden waar ze ten onrechte uit betaald zijn;

48.

verheugt zich over de bekendmaking van de nieuwe centrale gegevensbank voor uitgesloten ontvangers van bedragen van de Gemeenschap, die zich aan fraude schuldig gemaakt hebben (15); wijst erop dat deze sinds 1 januari 2009 operationeel zijn en verzoekt de Commissie om een evaluatieverslag aanvang volgend jaar (2010);

49.

wijst erop dat er een snellere en degelijker terugvorderingsprocedure nodig is en herhaalt daarom zijn vraag aan de Commissie om toekomstige wetgeving voor gezamenlijk beheer van bindende voorzorgsmaatregelen te voorzien, zodat onregelmatige betalingen aan het eind van de terugvorderingsprocedure teruggevorderd kunnen worden;

50.

vraagt de Commissie om na te gaan of er een mogelijkheid bestaat om een veiligheidssysteem in te voeren, bijvoorbeeld door een bepaald bedrag in reserve te houden of specifiek te bestemmen, om de terugbetaling van uitstaande bedragen te bespoedigen;

Relaties van OLAF met Europol en Eurojust

51.

stelt met genoegen vast dat Eurojust en OLAF op 24 september 2008 een praktische overeenkomst over samenwerkingsregelingen gesloten hebben die werkwijzen voor nauwe en ruimere samenwerking en regels voor uitwisseling van gegevens van algemene en persoonlijke aard bevat (16); spreekt zich voor een gelijkaardige overeenkomst met Europol uit;

52.

acht het van het grootste belang om een stevige grondslag voor operationele en onderzoekssynergieën met Eurojust en Europol te leggen, bijvoorbeeld door middel van een gemeenschappelijk operationeel en onderzoeksteam, dat voor de strijd tegen fraude zeker een meerwaarde zou hebben;

53.

wijst erop dat de bevoegdheden van deze instanties, die elkaar momenteel overlappen, duidelijker omschreven moeten worden;

Samenwerking tussen OLAF en de lidstaten

54.

onderschrijft de voornaamste doelstelling van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (COM(2006)0244) – namelijk OLAF onafhankelijker maken – maar wijst op het belang van onderlinge koppeling van de werkzaamheden en resultaten van OLAF, de diensten van de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten door middel van doeltreffende verbindingskanalen die dubbel werk en gebrek aan informatie voorkomen;

55.

wijst erop dat OLAF de enige autoriteit is die alle onderzoeksbevoegdheden uitoefent ter bestrijding en voorkoming van fraude, corruptie en elke andere illegale handelwijze die schadelijk voor de algemene begroting van de EU is; benadrukt daarom dat vooral voor de Structuurfondsen en de externe steunverlening, die het grootste aantal gemelde onregelmatigheden vertegenwoordigen, de onderzoeksfunctie van OLAF verder versterkt moet worden;

56.

zet uiteen dat het aantal verder in het oog te houden gevallen sinds 2003 alsmaar opgelopen is, en dat de zaken die OLAF in 2007 behandeld heeft, hoofdzakelijk geëindigd zijn met de terugbetaling van gelden of aanbevelingen voor verdere gerechtelijke stappen; maakt daaruit op dat de onderzoeksresultaten van OLAF een positieve uitwerking voor de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie hebben;

57.

merkt op dat de aanbevelingen van OLAF niet bindend zijn, zodat nationale overheden op onafhankelijke wijze de nodige besluiten nemen en sancties opleggen; meent dat het in het leven roepen van een Europese openbare aanklager de moeilijkheden door het grensoverschrijdend karakter van zaken zou helpen overwinnen;

58.

stelt met nadruk dat het noodzakelijk is om de wettelijke regelingen te stroomlijnen, omdat de omschrijvingen van fraude, verdenking van fraude en andere onregelmatigheden over verschillende wettelijke regelingen verspreid zijn, ondanks de herhaalde oproepen van het Parlement tot herziening van de regels voor fraudebestrijding;

59.

wijst op het probleem van lidstaten om bij toepassing van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (17), de feiten te omschrijven; meent dat de nationale rechtbanken in geval van onzekerheid een prejudiciële beslissing van het Europese Hof van Justitie moeten vragen;

60.

verheugt zich over de publicatie van het bovengenoemde tweede verslag van OLAF over controles en inspecties ter plaatse, dat de beste werkwijzen in iedere fase van de controleprocedure omschrijft, en de nieuwe versie van het OLAF-vademecum (richtsnoeren); verzoekt de Commissie om de bevoegde parlementaire commissie uiterlijk in september 2009 de geactualiseerde en complete versie van het OLAF-handboek te sturen;

61.

spreekt zich uit voor duidelijker bepalingen over procedures en bindende termijnen voor de bevoegde instanties om de gevraagde bijstand te verlenen, en in het algemeen voor dwingender samenwerkingsbepalingen die de nationale instantie aanwijzen die voor bijstandsverlening verantwoordelijk is; benadrukt dat zijn wetgevingsresolutie van 20 november 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (18), goede diensten kan bewijzen om dit probleem te helpen oplossen;

62.

vraagt de Commissie om de nodige maatregelen te treffen, met inbegrip van inbreukprocedures, tegen lidstaten die haar diensten geen bijstand verlenen om controles ter plaatse uit te voeren in de zin van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (19);

63.

stelt, aangezien er uitgebreide verdere gerechtelijke behandeling van de zaken vast te stellen is, maar bewijsmateriaal dat door OLAF verzameld is slechts in zeer beperkte mate door de nationale rechtbanken toegelaten wordt, dat het de bedoeling is om de rechterlijke steun voor de onderzoeksfunctie van OLAF uit te breiden; meent bovendien dat Eurojust ingelicht moet worden wanneer er informatie of eindrapporten aan de rechterlijke autoriteiten doorgegeven worden die ernstige vormen van grensoverschrijdende misdaad betreffen waar twee of meer lidstaten bij betrokken zijn;

64.

herinnert de Commissie aan zijn verzoek om in het verslag over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen in 2008 een analyse van de structuren in de lidstaten op te nemen die bij de strijd tegen onregelmatigheden betrokken zijn;

65.

betreurt de gebrekkige melding door de lidstaten van maatregelen die zij hebben genomen naar aanleiding van inlichtingen of eindrapporten van OLAF; vraagt de lidstaten om erop toe te zien dat hun bevoegde autoriteiten bij OLAF verslag uitbrengen over de vooruitgang met betrekking tot het ondernemen van stappen naar aanleiding van inlichtingen of aanbevelingen die zij van OLAF gekregen hebben;

66.

merkt op dat de nationale autoriteiten die toezicht op de financiële aspecten van het bestuur houden, over aanzienlijke bevoegdheden beschikken om de gebruikmaking van EU-middelen door te lichten en de eerste informatiebron voor zowel de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten als de Europese instellingen vormen; meent daarom dat zo ruim mogelijke samenwerking en een zo uitgebreid mogelijke informatiestroom tussen de nationale instanties voor financieel toezicht, de nationale gerechtelijke autoriteiten en OLAF de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap verder zou versterken;

67.

merkt op dat de lidstaten, op grond van zijn bovenvermeld standpunt van 20 november 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), OLAF stelselmatig moeten informeren over de verdere behandeling van de zaken die OLAF hun doorgegeven heeft, en verzoekt OLAF dan ook om er in zijn volgend jaarverslag over te rapporteren;

68.

wijst erop dat de coördinatiediensten voor fraudebestrijding (AFCOS) in de lidstaten die na 2004 tot de Europese Unie toegetreden zijn, heel belangrijke informatie- en contactpunten voor OLAF vertegenwoordigen, maar dat, zolang zij niet onafhankelijk van de nationale overheid optreden, hun functionele toegevoegde waarde minimaal is (vooral wat betreft de aangifte van onregelmatigheden bij de Commissie); vraagt de Commissie dan ook om de bevoegde commissie van het Parlement een voorstel te doen om het nut van de werkzaamheden van deze diensten te vergroten, en acht het ook nodig om de samenwerking met de kandidaat-lidstaten te verbeteren;

Tabak – overeenkomst met Philip Morris

69.

betreurt dat de Commissie niet in staat was om uitgebreid verslag uit te brengen van de verdere stappen in aansluiting op zijn resolutie van 11 oktober 2007 over de gevolgen van het akkoord tussen de Gemeenschap, lidstaten en Philip Morris betreffende het opvoeren van de strijd tegen fraude en sigarettensmokkel en over de vorderingen die zijn geboekt met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de Enquêtecommissie communautair douanevervoer van het Europees Parlement (20), meer bepaald punt 49 ervan, die de Commissie uitdrukkelijk om een dergelijk verslag per einde 2008 verzoekt; verwacht van de Commissie dat zij dit verslag nog voor het einde van de dechargeprocedure voor het begrotingsjaar 2007 voorlegt;

70.

kan niet aanvaarden dat de Commissie, terwijl de Gemeenschap volgens de overeenkomsten met Philip Morris en Japan Tobacco 1,65 miljard USD voor de strijd tegen fraude heeft ontvangen, in plaats van een gemeenschappelijke benadering uit te werken, ongeveer 90 % van het bedrag zonder specifieke bestemming onmiddellijk aan de ministers van financiën van de lidstaten heeft doorgestuurd; doet een beroep op de Raad en de Commissie om met het Parlement een driepartijenwerkgroep op te richten om degelijke oplossingen voor verstandig en beter gebruik van deze en soortgelijke inkomsten van de Unie te zoeken; acht het onaanvaardbaar dat in tijden van economische neergang miljarden euro's aan boeten, betaald door grote ondernemingen die de Europese mededingingsregels ten koste van de Europese consument overtreden hebben, niet door de Unie worden aangewend om de economie te stimuleren ten gunste van de werklozen en/of ter ondersteuning van ontwikkelingslanden die het meest onder de crisis zullen lijden, maar in plaats daarvan eenvoudigweg aan de nationale schatkisten worden overgemaakt;

Georganiseerde misdaad

71.

verheugt zich over de publicatie van de mededeling van 20 november 2008 van de Commissie over de opbrengsten van de georganiseerde misdaad (COM(2008)0766), die inbeslagname en terugvordering van opbrengsten uit misdaad bespreekt, en onderschrijft haar zienswijze dat inbeslagname één van de doeltreffendste middelen is om de georganiseerde misdaad te bestrijden en dat er maatregelen ingevoerd moeten worden om het beperkt aantal inbeslagnamen en de bescheiden omvang van de teruggekregen bedragen uit te breiden;

72.

onderstreept het essentieel belang van vlot aanwendbare en doeltreffende mechanismen voor bevriezing en verbeurdverklaring van buitenlandse vermogens, en benadrukt dat een herziening van het bestaande wettelijk kader van de Europese Unie daarom aanbeveling verdient; benadrukt dat Besluit 2007/845/JBZ van de Raad dringend ten uitvoer moet worden gelegd om te zorgen dat alle lidstaten bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen oprichten of aanwijzen;

73.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie om het Parlement een gedetailleerde analyse van het stelsel of de stelsels te verschaffen waarmee de georganiseerde misdaad de financiële belangen van de Gemeenschappen ondermijnt; acht de jaarlijkse evaluatie van de gevaren van georganiseerde misdaad (OCTA) van Europol weliswaar nuttig, maar in dat opzicht niet toereikend;

74.

betreurt dat de overeenkomst van 1995 tot bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de aanvullende protocols van 1996 en 2007 nog altijd niet geratificeerd zijn door Tsjechië, Hongarije, Malta en Polen, dat Estland en Italië één van beide protocols niet geratificeerd hebben, en dat de omzetting van de bepalingen in zeven lidstaten gebreken vertoont;

*

* *

75.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van OLAF en OLAF zelf.


(1)  http://ec.europa.eu/atwork/synthesis/aar/doc/olaf_aar.pdf.

(2)  http://ec.europa.eu/anti_fraud/reports/sup-com_nl.html.

(3)  PB C 286 van 10.11.2008, blz. 1.

(4)  PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.

(6)  PB L 355 van 15.12.2006, blz. 56.

(7)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees sociaal fonds en het Cohesiefonds (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25).

(8)  PB L 371 van 27.12.2006, blz. 1.

(9)  Frankrijk, Ierland, Zweden, Spanje, Letland en Luxemburg ; de toestand is er sinds november 2008 op vooruitgegaan, nu Duitsland en Estland een elektronisch register gebruiken en geen meldingen op papier meer sturen.

(10)  Tijdige melding levert vooral Spanje, Frankrijk en Nederland problemen op.

(11)  Spanje, Frankrijk, Ierland en Luxemburg.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0051.

(13)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(14)  Kroatië, Hongarije, Slovakije, Bulgarije en Polen hebben de uiterste meldingsdata gemist.

(15)  PB L 344 van 20.12.2008, blz. 12.

(16)  PB C 314 van 9.12.2008, blz. 3.

(17)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(18)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0553.

(19)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(20)  PB C 227 E van 4.9.2008, blz. 147.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/72


Vrijdag, 24 april 2009
Parlementaire immuniteit in Polen

P6_TA(2009)0316

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de parlementaire immuniteit in Polen (2008/2232(INI))

2010/C 184 E/15

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen,

gelet op artikel 12, lid 3, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op artikel 105 van de Grondwet van de Republiek Polen van 2 april 1997,

gelet op artikel 7 ter van de Poolse wet van 9 mei 1996 over de uitvoering van het mandaat van afgevaardigde of senator,

gelet op de artikelen 9 en 142 van de Poolse wet van 23 januari 2004 inzake de verkiezingen voor het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 juni 2005 over de wijziging van het besluit van 4 juni 2003 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (1),

gelet op de artikelen 6, 7 en 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0205/2009),

A.

overwegende dat tijdens de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement, het Parlement en de Commissie juridische zaken, als bevoegde commissie, verzoeken om opheffing van de immuniteit van in Polen verkozen leden hebben behandeld en bepaalde problemen zijn tegengekomen bij de interpretatie van wettelijke bepalingen die van toepassing zouden kunnen zijn in het geval van de desbetreffende leden,

B.

overwegende dat de bevoegde commissie met name het verzoek heeft gekregen te beslissen over de ontvankelijkheid van verzoeken om opheffing van immuniteit die rechtstreeks door particulieren aan de Voorzitter van het Europees Parlement zijn gericht; overwegende dat naar Pools recht een particulier het recht heeft een rechtstreeks verzoek aan het Poolse parlement (Sejm of Senat) te richten om opheffing van de immuniteit van een van de leden van het parlement in het geval van strafbare feiten naar aanleiding waarvan vervolging op aanklacht van een particulier kan worden ingesteld, en overwegende dat de desbetreffende bepalingen van het Poolse recht niet duidelijk rekening lijken te houden met alle mogelijke scenario's in het geval van vervolging met betrekking tot strafbare feiten naar aanleiding waarvan vervolging op aanklacht van een particulier kan worden ingesteld,

C.

overwegende dat deze bepalingen ook van toepassing zijn op in Polen verkozen leden van het Europees Parlement, maar dat de ontvankelijkheid van dergelijke verzoeken ingewikkelde vraagstukken oproept met betrekking tot het Reglement, en met name artikel 6, lid 2, dat naar de „bevoegde autoriteit” verwijst,

D.

overwegende dat ingevolge artikel 7, lid 7, van het Reglement de bevoegde commissie bevoegd is de ontvankelijkheid van een verzoek om opheffing van immuniteit, waaronder begrepen de vraag of de nationale autoriteit bevoegd is om het desbetreffende verzoek in te dienen te onderzoeken; overwegende echter dat onder de bestaande bepalingen de duidelijke tegenstrijdigheid tussen de desbetreffende bepalingen van de Poolse wetgeving en het Reglement in deze, zou moeten worden opgelost door verzoeken om opheffing van immuniteit die door particulieren worden ingediend, niet-ontvankelijk te verklaren,

E.

overwegende dat artikel 6, lid 2, beoogt te waarborgen dat het Parlement alleen verzoeken ontvangt in het kader van procedures waaraan de autoriteiten van een lidstaat aandacht hebben besteed; overwegende dat deze bepaling voorts waarborgt dat verzoeken om opheffing van immuniteit die het Parlement ontvangt zowel inhoudelijk als procedureel aan de nationale wetgeving voldoen, hetgeen vervolgens weer extra zekerheid biedt dat het Parlement bij besluitvormingsprocedures inzake immuniteiten zowel het nationale recht van een lidstaat als de eigen voorrechten in acht neemt; overwegende dat het concept „autoriteit” duidelijk genoemd wordt in andere bepalingen van de artikelen 6 en 7 in het kader van immuniteitsprocedures,

F.

overwegende dat het onbevredigend zou zijn om verzoeken om opheffing van immuniteit die door particulieren zijn ingediend, niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien dit zou kunnen indruisen tegen hun rechten in gerechtelijke procedures en de aanklagers bij bepaalde strafbare feiten de mogelijkheid zou ontnemen een verzoek om opheffing van immuniteit in te dienen; overwegende dat men zou kunnen stellen dat dit aanleiding geeft tot een onrechtvaardige en ongelijke behandeling van verzoekers,

G.

overwegende echter dat het aan de lidstaten staat om te voorzien in een regeling voor het uitoefenen van dergelijke rechten met betrekking tot leden van het Europees Parlement, in het licht van de regels en procedures met betrekking tot de werking ervan,

H.

overwegende dat 25 lidstaten door middel van een schrijven op 29 september 2004 en 9 maart 2005 werden verzocht om ingevolge artikel 7, lid 12, aan te geven welke autoriteiten bevoegd zijn om een verzoek om opheffing van immuniteit van een lid in te dienen; overwegende dat tot dusverre alleen Oostenrijk, België, Tsjechië, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Litouwen, Nederland, Portugal, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben gereageerd,

I.

overwegende dat de bevoegde commissie in de debatten ook is ingegaan op de vraag wat de mogelijke gevolgen zijn van de opheffing van immuniteit in het geval van in Polen verkozen leden van het Europees Parlement,

J.

overwegende dat, indien het lid door de rechter schuldig wordt bevonden aan en veroordeeld voor een opzettelijk strafbaar feit dat door het openbaar ministerie wordt vervolgd, opheffing van de immuniteit ertoe zou kunnen leiden dat het lid automatisch zijn of haar passieve kiesrecht en als gevolg daarvan zijn of haar zetel in het Parlement verliest,

K.

overwegende dat dit automatisme er de facto op neerkomt dat een veroordeling gepaard gaat met een aanvullende strafsanctie,

L.

overwegende dat in de praktijk zelfs minder ernstige strafbare feiten zouden kunnen leiden tot verlies van het passief kiesrecht, ondanks het vereiste dat een strafbaar feit pas tot het verlies van het passief kiesrecht kan leiden als het door het openbaar ministerie wordt vervolgd en het een doleus delict betreft,

M.

overwegende dat soortgelijke bepalingen ontbreken met betrekking tot leden van de Sejm of de Senat van Polen, die in dergelijke gevallen hun passief kiesrecht niet verliezen,

N.

overwegende dat het lidstaten vrij staat te voorzien in een regeling voor het intrekken van het mandaat van een lid van het Europees Parlement waarbij, als gevolg daarvan, de zetel van het lid vrijkomt; overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling, een van de grondbeginselen van het recht van de EU, echter vereist dat vergelijkbare situaties op vergelijkbare wijze behandeld worden en dat er, waar het het verlies van het passief kiesrecht betreft, een duidelijk verschil in behandeling is van de leden van de Poolse Sejm en Senaat aan de ene kant en in Polen verkozen leden van het Europees Parlement aan de andere kant; overwegende dat het verlies van het passief kiesrecht er direct en automatisch toe leidt dat het desbetreffende lid zijn of haar zetel moet opgeven en niet herkozen kan worden,

O.

overwegende dat deze ongelijke behandeling bij de Commissie onder de aandacht is gebracht door een mondelinge vraag die namens de Commissie juridische zaken is voorgelegd door de voorzitter van die commissie en in het Europees Parlement besproken is; overwegende dat, niettegenstaande het voorgaande, de wettelijke situatie onveranderd is gebleven,

P.

overwegende dat gelijke behandeling van leden van het nationale parlement en leden van het Europees Parlement zo snel mogelijk moet worden gewaarborgd, met name met het oog op de komende verkiezingen in 2009,

1.

moedigt de Commissie ertoe aan, naar de verschillen te kijken tussen de juridische situatie van in Polen verkozen leden van het Europees Parlement en die van leden van de Poolse Sejm en Senat, en zo spoedig mogelijk in contact te treden met de bevoegde autoriteiten in Polen teneinde te bezien hoe er een einde kan worden gemaakt aan de kennelijke discriminatie tussen de leden van de twee Parlementen met betrekking tot hun passieve kiesrecht;

2.

richt een afzonderlijk verzoek tot de Republiek Polen om de huidige situatie te herzien, waarin de voorwaarden met betrekking tot het passief kiesrecht en het intrekken van het mandaat van de leden van twee verschillende parlementen duidelijk verschillen, en stappen te ondernemen om een einde te maken aan deze discriminerende behandeling;

3.

verzoekt de Commissie een vergelijkend onderzoek uit te voeren met als doel vast te stellen of er verschillen bestaan tussen de behandeling van leden van nationale parlementen en leden van het Europees Parlement in de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, en de resultaten van dat onderzoek aan het Parlement mede te delen;

4.

verzoekt de lidstaten de rechten te respecteren die voortvloeien uit het burgerschap van de EU, waaronder het actieve en passieve kiesrecht in het kader van de verkiezingen voor het Europees Parlement, hetgeen met name van belang is in de aanloop naar de verkiezingen van 2009, het beginsel van gelijke behandeling van personen in een vergelijkbare situatie daaronder begrepen;

5.

verzoekt de lidstaten, en met name de Republiek Polen, erop toe te zien dat er procedurele maatregelen worden genomen om te verzekeren dat verzoeken om opheffing van de immuniteit van leden van het Europees Parlement altijd door de „bevoegde autoriteit” worden overgebracht, in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van het Reglement, teneinde te waarborgen dat wordt voldaan aan de bepalingen van het materiële en formele nationale recht, daaronder begrepen de procedurele rechten van particulieren, alsmede de voorrechten van het Parlement;

6.

nodigt de lidstaten uit om voor alle duidelijkheid aan het Parlement door te geven welke autoriteiten bevoegd zijn om verzoeken om opheffing van de immuniteit van een lid in te dienen;

7.

herhaalt de behoefte aan een uniform Statuut van de leden van het Europees Parlement en roept in dit verband in de herinnering dat de vertegenwoordigers van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, op 3 juni 2005 hebben toegezegd zich te buigen over het verzoek van het Europees Parlement om de desbetreffende bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 1965 te herzien voor wat betreft het gedeelte met betrekking tot de leden van het Europees Parlement, teneinde zo spoedig mogelijk tot een akkoord te komen;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Europese Ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 133 E van 8.6.2006, blz. 48.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/75


Vrijdag, 24 april 2009
Goed bestuur in het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers

P6_TA(2009)0317

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 inzake goed bestuur in het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers (2008/2223(INI))

2010/C 184 E/16

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1),

gezien Verordening (EG) nr. 657/2000 van de Raad van 27 maart 2000 betreffende de versterking van de dialoog met de visserijsector en de bij het gemeenschappelijk visserijbeleid betrokken kringen (2),

gezien de Besluiten 71/128/EEG, 1999/478/EG en 2004/864/EG van de Commissie,

gezien Besluit 93/619/EG van de Commissie, vernieuwd in 2005 bij Besluit 2005/629/EG van de Commissie,

gezien de Besluiten 74/441/EEG en 98/500/EG van de Commissie,

gezien Besluit 2004/585/EG van de Raad van 19 juli 2004 tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (3) als gewijzigd bij Besluit 2007/409/EG van de Raad van 11 juni 2007 (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2008 inzake de herziening van de werking van de regionale adviesraden (COM(2008)0364),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0187/2009),

A.

overwegende dat bij de institutionele governance van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) de Commissie, het Europees Parlement, de Raad, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (RCVA), het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), het Comité voor de sectorale dialoog over de zeevisserij en de regionale adviesraden (RAR's) zijn betrokken,

B.

overwegende dat ook de nationale en regionale overheden van de lidstaten bij de governance van het GVB betrokken zijn,

C.

overwegende dat de Gemeenschap in verscheidene regionale visserijorganisaties participeert en dat er ook partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector gesloten worden met derde landen,

D.

overwegende dat het Parlement krachtens het Verdrag van Lissabon blijft uitgesloten van het vaststellen van totaal toegestane vangstvolumes en quota,

E.

overwegende dat leden van het Parlement tegenwoordig de bijeenkomsten van regionale visserijorganisaties op ad-hocbasis bijwonen,

F.

overwegende dat de communicatie over de feitelijke werking van partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector, met inbegrip van de gezamenlijke toezichtcomités, voor verbetering vatbaar is,

G.

overwegende dat het WTECV in 1993 opgericht is, dat een raadgevend comité voor de visserij in 1971 is opgericht en in 1999 herdoopt tot het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (RCVA), en dat in 1999 een Comité voor de sectorale dialoog over de zeevisserij is opgericht ter vervanging van een gezamenlijk comité dat sinds 1974 bestond,

H.

overwegende dat alle zeven RAR's nu functioneren,

I.

overwegende dat er een overkoepelend comité van de RAR's is opgericht dat coördinerende bijeenkomsten met de Commissie houdt,

J.

overwegende dat de Commissie onlangs de RCVA en de RAR's geëvalueerd heeft, maar het functioneren van het WTECV nog niet,

K.

overwegende dat er naar aanleiding van de evaluatie van het RCVA een aantal operationele aanbevelingen en suggesties voor de lange termijn zijn gedaan,

L.

overwegende dat de RAR's positief beoordeeld zijn, maar dat de Commissie een aantal maatregelen, waarvoor geen nieuwe wetgeving noodzakelijk is, heeft aangewezen om de werking ervan te verbeteren,

M.

overwegende dat alle partijen het erover eens zijn dat er een betere dialoog nodig is tussen wetenschappers en vissers en dat de RAR's opgeroepen hebben tot betere sociaaleconomische informatie bij het nemen van beslissingen,

N.

overwegende dat sommige RAR's en leden van het Parlement de wens uitgesproken hebben de relatie meer te formaliseren,

O.

overwegende dat meer activiteit van de kant van de RAR's belemmerd wordt door beperkte financiering en een bureaucratische en starre houding van de Commissie bij het beheer van en het financiële toezicht op de middelen die ter beschikking van de RAR's staan,

P.

overwegende dat de Commissie heeft toegezegd aandacht te zullen schenken aan de opvattingen van het Parlement, de Raad en belanghebbenden voordat zij nieuwe wettelijke regels opstelt,

Q.

overwegende dat de vertegenwoordigers van de Commissie vaak afwezig waren op vergaderingen van werkgroepen van de RAR's,

R.

overwegende dat het echter al bewezen is dat een betere naleving van de GVB-voorschriften voortvloeit uit de betrokkenheid van belanghebbenden bij de opstelling en tenuitvoerlegging daarvan,

S.

overwegende dat er een grote verscheidenheid aan visserijvormen in de Gemeenschap is, elk met zijn eigen kenmerken,

T.

overwegende dat er al overleg gevoerd wordt over hervorming van het GVB,

U.

overwegende dat ook niet altijd de nodige aandacht aan de aanbevelingen van de RAR's wordt besteed, met name als deze niet met algemene stemmen door de uitvoerende comités zijn goedgekeurd,

1.

verzoekt zijn Commissie visserij een waarnemersstatus te verlenen bij de bijeenkomsten van de Raad van visserijministers;

2.

wenst dat de Raad, de Commissie en het Parlement samen tot een akkoord komen over een formalisering van de deelneming van leden van de Commissie visserij van het Parlement in de regionale organisaties voor het beheer van de visserij en andere internationale lichamen op de vergaderingen waarvan onderwerpen aan de orde komen die gevolgen hebben voor het GVB, zonder dat dit ten koste gaat van de volledige eerbiediging van hun huidige status als waarnemers bij de vergaderingen waarvoor dat overeengekomen is;

3.

verzoekt tevens dat de Raad samen met de Commissie en het Parlement tot een akkoord komt over de deelneming van de leden van de Commissie visserij van het Europees Parlement aan de gemengde commissies die vergaderen in het kader van de partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector, zodat zij deze overeenkomsten op gepaste wijze kunnen volgen; wijst er in dit verband op dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van het Europees Parlement aanzienlijk zal vergroten, daar partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector dan aangenomen moeten worden volgens de instemmingsprocedure;

4.

meent dat het belangrijk is dat ervoor wordt gezorgd dat de vertegenwoordigers van de Commissie vaker aanwezig zijn op vergaderingen van de werkgroepen en uitvoerende comités van de RAR's;

5.

verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te stellen van alle beraadslagingen met betrekking tot het GVB en het maritiem beleid;

6.

verzoekt de Commissie een evaluatie van het WTECV uit te voeren;

7.

neemt nota van de uitkomsten van de RCVA-evaluatie en van het feit dat de Commissie de eigen aanbevelingen van het RCVA afwacht betreffende:

een duidelijker omschrijving van de rol en doelstellingen van het RCVA, waarbij sprake is van een werkelijk representatieve samenstelling waarin deze rol en doelstellingen adequaat tot uitdrukking komen, en een grotere participatie van de kant van de nieuwere lidstaten,

de werkwijze van het comité wat betreft de verdeling van activiteiten tussen plenaire bijeenkomsten en werkgroepen, het aantal daarvan, de gegeven opdrachten en de procedures,

een betere formulering van de aan het comité gerichte vragen,

betere communicatie en voorlichting met behulp van elektronische middelen, meer rechtstreekse toegang tot gegevens en betere tolk- en vertaalfaciliteiten,

passende financiering en de beste manieren om ondersteunende functies op peil te houden;

8.

onderstreept dat het belangrijk is overlappingen, bijvoorbeeld met het werk van RAR's, te vermijden;

9.

herinnert eraan dat de betrokkenheid van de visserijsector bij besluiten die deze sector betreffen nog steeds als onvoldoende wordt beschouwd; wijst op de verschillen tussen de taken en de werking van het RCVA en de RAR's, want terwijl het RCVA een adviestaak heeft voor het hele GVB op het communautaire vlak, is de adviesfunctie van de RAR's toegespitst op hun eigen invloedssfeer; is dan ook van mening dat het naast elkaar bestaan van de afzonderlijke adviesorganen bijdraagt tot het verzekeren van de verenigbaarheid met het maritieme en mariene beleid en het geïntegreerd beheer van kustgebieden;

10.

verzoekt de Commissie de volgende maatregelen te nemen met betrekking tot RAR's:

vergroting van de zichtbaarheid en bevordering van de participatie door een breder scala aan belanghebbenden,

verbetering van de toegang tot wetenschappelijke gegevens en een liaison met het WTECV,

het zo spoedig mogelijk betrekken van de raden bij het proces van raadpleging,

het aanbieden van benchmarks om te kunnen beoordelen of hun adviezen passen bij de doelstellingen van het GVB en om informatie te verkrijgen over het gebruik dat ervan gemaakt is;

11.

is van mening dat RAR's op dit moment niet voldoende middelen ontvangen voor het vele werk dat ze doen; neemt er nota van dat de Commissie richtsnoeren over financieel beheer heeft uitgevaardigd, maar is van mening dat er in dit verband een nadere dialoog nodig is en dat er onderzoek moet worden gedaan naar alternatieven voor het huidige systeem;

12.

is van mening dat voor een bredere participatie in de RAR's een herziening van de samenstelling ervan nodig is, maar dat het huidige evenwicht tussen de visserijsector en andere organisaties niet verstoord mag worden;

13.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat bepaalde organisaties die deel uitmaken van RAR's in de hoedanigheid van „andere betrokken groepen” herhaaldelijk van hun aanwezigheid als minderheid gebruik maken om besluiten waar de meerderheid van de vertegenwoordigers van de visserijsector achter staat te blokkeren en te verhinderen dat besluiten worden genomen op basis van consensus;

14.

roept op tot nauwere banden tussen de RAR's en het Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité;

15.

roept ertoe op technische en politieke besluiten van elkaar te scheiden; politieke besluiten dienen met een regionale benadering te worden behandeld en de technische met een wetenschappelijke benadering;

16.

verzoekt zijn Commissie visserij om met inachtneming van de wettelijke goedkeuringsprocedures:

een of meerdere leden uit haar midden te benoemen als verbindingspersoon voor elke RAR en verslag uit te brengen over de werkzaamheden ervan,

ervoor te zorgen dat RAR's periodiek en vooral bij zaken waarbij zij betrokken zijn doordat zij advies verlenen of aanbevelingen doen, uitgenodigd worden hun bijdrage in de Commissie visserij van het Parlement te leveren teneinde hun visie te geven of aanbevelingen te doen,

een procedure vast te stellen die het mogelijk maakt dat de secretariaten van de Commissie visserij, de RAR's en het overkoepelend comité van de RAR's regelmatig contact onderhouden om informatie over hun activiteiten, adviezen en aanbevelingen uit te wisselen en in te winnen,

een jaarlijkse conferentie te beleggen met de RAR's en de Commissie;

17.

verzoekt de begrotingsautoriteiten passende middelen voor het bovenstaande beschikbaar te stellen;

18.

verzoekt de RAR's leden van zijn Commissie visserij op de hoogte te houden van hun werkzaamheden, adviezen en aanbevelingen en hen voor bijeenkomsten uit te nodigen;

19.

verlangt dat toekomstige wetgeving over RAR's het mogelijk maakt dat aan leden van het Parlement de formele status van actief waarnemer bij hun bijeenkomsten wordt toegekend;

20.

verzoekt de Commissie en het overkoepelend comité van de RAR's ermee in te stemmen dat leden van de Commissie visserij van het Parlement hun coördinerende vergaderingen bijwonen;

21.

benadrukt het belang van het GVB, dat ervoor zorgt dat er normen, principes en regels zijn die gelden voor alle communautaire wateren en vaartuigen;

22.

dringt erop aan dat de Commissie de adviesfunctie van de RAR's ten volle accepteert en respecteert en dat zij met het oog op de hervorming van het GVB voorstelt hen steeds meer bij de beheersverantwoordelijkheden te betrekken;

23.

is bovendien van mening dat bij de komende hervorming van het GVB de consolidatie van de RAR's ten volle moet worden benut voor een grotere decentralisatie van het GVB, zodat de vastgestelde gemeenschappelijke maatregelen in de verschillende zones op de specifieke kenmerken van de verschillende visserijvormen en visserijomstandigheden kunnen worden afgestemd;

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regionale adviesraden, het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité voor de sectorale dialoog over de zeevisserij en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 80 van 31.3.2000, blz. 7.

(3)  PB L 256 van 3.8.2004, blz. 17.

(4)  PB L 155 van 15.6.2007, blz. 68.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/79


Vrijdag, 24 april 2009
Mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten

P6_TA(2009)0327

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten

2010/C 184 E/17

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie van 8 april 2009 voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (COM(2009)0169),

gelet op Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (1), en het standpunt van het Parlement van 6 september 2001 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (2),

gezien zijn standpunt van 20 november 2008 (3) inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 en zijn resolutie van dezelfde datum over de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (4),

gelet op de artikelen 100 en 119 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Raad het maximumbedrag voor financiële steun op middellange termijn uit hoofde van de artikelen 119 en 308 van het Verdrag al heeft verdubbeld van het oorspronkelijke bedrag van 12 miljard EUR naar 25 miljard EUR door middel van de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1360/2008 van 2 december 2008 (5) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002,

B.

overwegende dat de Gemeenschap in combinatie met de regelingen van andere internationale financiële instellingen een lening van 6,5 miljard EUR aan Hongarije en van 3,1 miljard EUR aan Letland heeft verstrekt, en dat enkele afzonderlijke lidstaten nog eens 2,2 miljard EUR hebben toegezegd aan Letland,

C.

overwegende dat de Gemeenschap heeft besloten aan Roemenië maximaal 5 miljard EUR aan financiële steun voor de middellange termijn te verstrekken, gelet op de negatieve gevolgen van de wereldwijde financiële crisis op de economische en financiële situatie in Roemenië,

D.

overwegende dat het de voorkeur verdient de financiële steun op de middellange termijn voor de lidstaten per geval te bezien, teneinde rekening te houden met de specifieke situatie in elke lidstaat,

E.

overwegende dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de huidige wereldwijde financiële en economische crisis,

F.

overwegende dat blijk moet worden gegeven van volledige solidariteit met die lidstaten die meer recent tot de Europese Unie zijn toegetreden,

G.

overwegende dat er tegen de achtergrond van de wereldwijde financiële crisis en de opkomende recessie in de Europese Unie beleidsmaatregelen nodig zijn om de specifieke problemen van de economieën van die lidstaten aan te pakken,

1.

beschouwt de huidige situatie als een verder bewijs van het belang van de euro voor de bescherming van de lidstaten in de eurozone en verzoekt de andere lidstaten buiten de eurozone om zich bij de eurozone aan te sluiten zodra zij voldoen aan de criteria van Maastricht;

2.

wenst dat de Commissie reageert op de eerdere verzoeken van het Parlement om een analyse van de gevolgen van de gedragingen van banken die hun activa uit de meer recent toegetreden lidstaten hebben weggehaald;

3.

dringt er bij de Commissie op aan het resultaat van dat onderzoek zo spoedig mogelijk voor te leggen aan zijn voor economische en monetaire zaken bevoegde commissie;

4.

erkent dat het als gevolg van de huidige mondiale financiële en economische crisis nodig is het in Verordening (EG) nr. 332/2002 bepaalde maximumbedrag aan beschikbare leningen aan de lidstaten significant te verhogen, mede gelet op het vergaderrooster van het Parlement; onderstreept dat een dergelijke verhoging de Gemeenschap ook in staat zou stellen flexibeler te reageren op nieuwe verzoeken om financiële steun op middellange termijn;

5.

is verheugd over de vrijwillige akkoorden tussen banken en de meer recent tot de Europese Unie toegetreden lidstaten, op grond waarvan eerstgenoemden afzien van een verlaging van de kredietlijnen (bijvoorbeeld ten aanzien van Roemenië en het akkoord van Wenen), en moedigt nog meer van dit soort initiatieven aan;

6.

merkt op dat de significante verhoging van het leningsplafond de mogelijkheid biedt het leenpotentieel van de Commissie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen maximaal te benutten; merkt op dat er geen specifieke rechtsgrondslag is voor de uitgifte door de Gemeenschap van obligaties op de wereldmarkt, maar dat de Commissie voorbereidend werk verricht om twee of meer lidstaten in staat te stellen gezamenlijk in euro's luidende obligaties op de wereldmarkt uit te geven;

7.

verzoekt de Commissie samen met de Europese Investeringsbank te onderzoeken hoe de kredietcrisis in de reële economie kan worden overwonnen met behulp van nieuwe, innovatieve financiële instrumenten; wijst erop dat een verscheidenheid aan financiële instrumenten kan worden gebruikt om op flexibele wijze financiële steun op middellange termijn voor de betalingsbalansen van de lidstaten te kunnen verlenen;

8.

stelt vast dat een verhoging van het leningsplafond voor leningen geen invloed zou hebben op de begroting, aangezien de leningen door de Commissie zouden worden aangegaan op de financiële markten en door de begunstigde lidstaten zouden moeten worden terugbetaald; benadrukt dat een verhoging van het leningsplafond uitsluitend gevolgen voor de begroting zou hebben als een lidstaat zijn schuld niet zou aflossen;

9.

is verheugd over de rol die in voornoemd voorstel van de Commissie wordt toegekend aan de Rekenkamer, mocht dit nodig zijn;

10.

is van mening dat de voorwaarden die verbonden worden aan de verlening van financiële steun, moeten aansluiten bij en bevorderlijk moeten zijn voor de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van de kwaliteit van de overheidsuitgaven, duurzame groei en socialezekerheidsstelsels, volledige werkgelegenheid, de bestrijding van klimaatverandering en energie-efficiëntie;

11.

herinnert eraan dat artikel 100 van het Verdrag voor alle lidstaten geldt, en verzoekt de Commissie een voorstel voor een verordening in te dienen waarin de uitvoeringsvoorwaarden voor die bepaling worden omschreven; herinnert eraan dat artikel 103 van het Verdrag bepaalt dat de lidstaten „niet aansprakelijk [zijn] voor de verbintenissen van centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van een andere lidstaat en deze verbintenissen niet overnemen, onverminderd de wederzijdse financiële garanties voor de gemeenschappelijke uitvoering van een specifiek project”, en dat de Raad, „indien nodig (...) volgens de procedure van artikel 252 definities [kan] vaststellen voor de toepassing van de in artikel 101 en in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen”;

12.

wenst dat het Parlement op de hoogte wordt gesteld van de memoranda van overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken lidstaten waarin zij de leningsvoorwaarden vastleggen;

13.

verzoekt de Commissie de coördinatie van het economisch beleid op communautair niveau tijdens perioden van economische neergang te verzekeren en een groep van deskundigen samen met het Parlement te vormen en een kader en richtsnoeren op te stellen voor de tussen de Commissie en de betrokken lidstaten gesloten memoranda van overeenstemming, waarin de leningsvoorwaarden waren uiteengezet;

14.

brengt in herinnering dat het Parlement in zijn bovengenoemde standpunten van 6 september 2001 en 20 november 2008 heeft gevraagd dat de Raad om de twee jaar op basis van een verslag van de Commissie, na raadpleging van het Parlement en na uitbrenging van advies door de Commissie economische en monetaire zaken, nagaant of het ingestelde mechanisme nog steeds voldoet aan de behoeften die tot de invoering ervan hebben geleid; vraagt de Raad en de Commissie of er sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 332/2002 dergelijke verslagen zijn opgesteld;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, de Eurogroep en de regeringen van de lidstaten.


(1)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(2)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 312.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0560.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0562.

(5)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 11.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/82


Vrijdag, 24 april 2009
Regelgevingsaspecten van nanomaterialen

P6_TA(2009)0328

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over regelgevingsaspecten van nanomaterialen (2008/2208(INI))

2010/C 184 E/18

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2008 getiteld „Regelgevingsaspecten van nanomaterialen” (COM(2008)0366) en het begeleidende werkdocument van de Commissiediensten (SEC(2008)2036),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2004 getiteld „Naar een Europese strategie voor nanotechnologie” (COM(2004)0338),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2005 getiteld „Nanowetenschappen en nanotechnologieën: Een actieplan voor Europa 2005-2009” (COM(2005)0243) („het actieplan”) en zijn resolutie van 28 september 2006 (1) over het actieplan,

gezien de mededeling van de Commissie van 6 september 2007 getiteld „Nanowetenschappen en nanotechnologieën: Een actieplan voor Europa 2005-2009. Eerste uitvoeringsverslag 2005-2007” (COM(2007)0505),

gezien de adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's (WCNG) inzake definities en risicobeoordeling van nanomaterialen (2),

gezien het advies van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten (WCC) inzake de veiligheid van cosmetische ingrediënten in de vorm van nanodeeltjes (3),

gezien de aanbeveling van de Commissie betreffende een Gedragscode voor verantwoord nanowetenschappelijk en nanotechnologisch onderzoek (COM(2008)0424) („Gedragscode”),

gezien het advies van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën aan de Europese Commissie inzake de ethische aspecten van nanogeneeskunde (4),

gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (5),

gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (6),

gezien Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheidsbescherming van werknemers op het werk (7), en de dochterrichtlijnen daarvan,

gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (8) en op specifieke productwetgeving, met name Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake cosmetische producten (9),

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (10), Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (11), en Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (12), Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders (13) en Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (14),

gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (15),

gezien de milieuwetgeving van de Gemeenschap, met name Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (16), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (17), en Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (18),

gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (19),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0255/2009),

A.

overwegende dat het gebruik van nanomaterialen en nanotechnologieën (hieronder „nanomaterialen” genoemd) een groot aantal voordelen belooft bij talloze toepassingen ten behoeve van consumenten, patiënten en het milieu, daar nanomaterialen andere of nieuwe eigenschappen kunnen verlenen aan dezelfde stof of hetzelfde materiaal in normale vorm,

B.

overwegende dat de vooruitgang op het gebied van nanomaterialen naar verwachting aanzienlijke invloed zal hebben op besluiten in de sectoren volksgezondheid, werkgelegenheid, veiligheid en gezondheid op het werk, informatiemaatschappij, energie, vervoer, veiligheid en ruimte,

C.

overwegende dat de Europese Unie, hoewel er een specifieke Europese strategie is ingevoerd voor nanotechnologieën en dat er in het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieactiviteiten (2007-2013) (KP7) vervolgens ongeveer 3 500 000 000 EUR is toegewezen aan onderzoek op het gebied van nanowetenschappen, achterloopt bij haar voornaamste concurrenten - de VS, Japan en Zuid-Korea - die staan voor meer dan de helft van de investeringen en twee derden van de octrooien die in de hele wereld worden geregistreerd,

D.

overwegende dat nanomaterialen door hun zeer geringe afmetingen anderzijds aanzienlijke nieuwe gevaren met zich mee kunnen brengen, zoals een hogere reactiviteit en meer mobiliteit, hetgeen kan leiden tot een hogere toxiciteit in combinatie met onbeperkte toegang tot het menselijk lichaam en waarbij geheel andere mechanismen van interferentie met de fysiologie van de mens en in het milieu voorkomende soorten betrokken kunnen zijn,

E.

overwegende dat via de veilige ontwikkeling van nanomaterialen een belangrijke bijdrage kan worden geleverd tot het mededingingsvermogen van de economie van de Europese Unie en verwezenlijking van de strategie van Lissabon,

F.

overwegende dat de huidige discussie over nanomaterialen wordt gekenmerkt door een substantieel gebrek aan kennis en informatie, dat aanleiding is tot geschillen, beginnend op het niveau van de definities:

a)

betreffende de omvang: benadering van de omvang („in de orde van grootte van 100 nm of minder”) tegenover een specifieke bandbreedte („tussen 1 en 100 nm”),

b)

betreffende verschillende/nieuwe eigenschappen: verschillende/nieuwe eigenschappen ten gevolge van de effecten van omvang, zoals aantal deeltjes, oppervlaktestructuur en oppervlakte-activiteit, als onafhankelijk criterium tegenover de toepassing van deze eigenschappen als aanvullend criterium voor de definitie van wat een nanomateriaal is,

c)

betreffende eigenschappen die moeilijkheden opleveren: beperking van de definitie van nanomaterialen tot bepaalde eigenschappen (bij voorbeeld niet oplosbaar of persistent), of het niet aanbrengen van dergelijke beperkingen,

G.

overwegende dat er momenteel geen volledig ontwikkelde reeks geharmoniseerde definities beschikbaar is, hoewel er een aantal internationale normen beschikbaar of in ontwikkeling is, aan de hand waarvan „nanoschaal” wordt gedefinieerd als „met één of meer dimensies in de orde van grootte van 100 nm of minder” en veelal verschil wordt gemaakt tussen:

nano-objecten die worden gedefinieerd als „afzonderlijke stukken materiaal met één, twee of drie buitenmaten op nanoschaal”. d.w.z. als materialen die bestaan uit afzonderlijke objecten van zeer geringe afmeting,

nano-gestructureerde materialen, die worden gedefinieerd als materialen „met een inwendige of oppervlakte structuur op nanoschaal”, doordat zij bij voorbeeld holten van geringe afmeting vertonen,

H.

overwegende dat er geen heldere gegevens bestaan over de manier waarop nanomaterialen in feite worden toegepast in consumptiegoederen, bij voorbeeld:

in door erkende instellingen opgestelde overzichten worden meer dan 800 door de producent geïdentificeerde consumptiegoederen op basis van nanotechnologie opgesomd die momenteel op de markt zijn, maar handelsverenigingen van dezelfde producenten trekken deze cijfers in twijfel daar het te hoge schattingen zou betreffen, zonder zelf met concrete cijfers te komen,

bedrijven doen blijmoedig „nanobeweringen”, aangezien de term „nano” de afzet kennelijk in positieve zin beïnvloedt, maar zij zijn mordicus tegen eisen inzake objectieve etikettering,

I.

overwegende dat duidelijke kennisgevingsvereisten over het gebruik van nanomaterialen, informatieverschaffing aan de consument alsmede volledige toepassing van Richtlijn 2006/114/EG nodig zijn voor het verkrijgen van betrouwbare informatie over het gebruik van nanomaterialen,

J.

overwegende dat in de voorstelling van de mogelijke voordelen van nanotechnologieën een vrijwel oneindige verscheidenheid aan toekomstige toepassingen van nanomaterialen wordt voorspeld, maar dat er geen betrouwbare gegevens worden verstrekt over het huidige gebruik,

K.

overwegende dat er een diepgaande discussie wordt gevoerd over de mogelijkheid de veiligheid van nanomaterialen te beoordelen; dat er door de wetenschappelijke comités en agentschappen van de Europese Unie wordt gewezen op ernstige tekortkomingen, niet alleen voor wat betreft kardinale gegevens, maar zelfs op het gebied van verwerving van deze gegevens ; dat de Europese Unie dus meer moet investeren in adequate beoordeling van nanomaterialen om het gebrek aan kennis aan te vullen en, in samenwerking met haar agentschappen en internationale partners zo spoedig mogelijk beoordelingsmethoden en aan aangepaste en geharmoniseerde metrologie en nomenclatuur op te zetten en toe te passen,

L.

overwegende dat het WCNG een aantal specifieke gezondheidsrisico's, alsook toxische effecten op milieu-organismen van nanomaterialen heeft geïdentificeerd; overwegende dat het WCNG verder een algemeen gebrek aan kwalitatief hoogwaardige blootstellingsgegevens voor de mens en het milieu heeft vastgesteld, concluderend dat de kennis van de methodiek voor zowel blootstellingsramingen als risico-identificatie verder moet worden verbeterd, gevalideerd en gestandaardiseerd,

M.

overwegende dat de kredieten ten bate van onderzoek met betrekking tot de milieu-, gezondheids- en veiligheidsaspecten van nanomaterialen in KP7 veel te gering zijn; overwegende voorts dat de evaluatiecriteria voor de subsidiëring van onderzoeksprogramma's ter beoordeling van de veiligheid van nanomaterialen in KP7 veel te restrictief zijn (d.w.z. eenzijdig op innovatie gericht) en derhalve de spoedige ontwikkeling van wetenschappelijke methoden voor de beoordeling van nanomaterialen niet in voldoende mate bevorderen; overwegende dat het van wezenlijke betekenis is voldoende middelen toe te wijzen aan onderzoek naar de veilige ontwikkeling en toepassing van nanomaterialen,

N.

overwegende dat kennis over de potentiële gezondheids- en milieueffecten van nanomaterialen sterk achterblijft bij het tempo van de snelle marktontwikkelingen bij nanomaterialen, en derhalve vragen oproept over het vermogen van de bestaande regels om in „real time” met nieuwe technologieën zoals nanomaterialen om te gaan,

O.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 28 september 2006 over nanowetenschappen en nanotechnologieën overeenkomstig het voorzorgsbeginsel heeft aangedrongen op onderzoek naar de gevolgen van nanodeeltjes die niet gemakkelijk oplosbaar of bioafbreekbaar zijn, voordat met de productie en het op de markt brengen van deze deeltjes wordt begonnen,

P.

overwegende dat de waarde van de bovenvermelde mededeling van de Commissie getiteld „Regelgevingsaspecten van nanomaterialen” vrij beperkt is vanwege het ontbreken van specifieke informatie over de eigenschappen van nanomaterialen, de meest voorkomende toepassingen ervan, en de potentiële risico's en voordelen, en vanwege het feit dat het document derhalve niet ingaat op de wetgevings- en beleidsuitdagingen die het gevolg zijn van de specifieke aard van naomaterialen, maar slechts een algemeen juridisch overzicht geeft, waaruit blijkt dat er vooralsnog geen specifieke nanobepalingen in de communautaire wetgeving zijn opgenomen,

Q.

overwegende dat nanomaterialen eigenlijk moeten vallen onder een veelzijdig, gedifferentieerd en aanpasbaar geheel van wetten op grondslag van het voorzorgsbeginsel (20), het beginsel van de verantwoordelijkheid van de producent en het beginsel „de vervuiler betaalt” voor waarborging van veilige productie, gebruik en opruiming van nanomaterialen voordat de technologie op de markt wordt gebracht, terwijl tegelijkertijd wordt voorkomen dat stelselmatig wordt teruggegrepen op algemene moratoria of ongedifferentieerde behandeling van de verschillende toepassingen van nanomaterialen,

R.

overwegende dat het in verband met de vrijwel oneindige toepassing van nanotechnologieën in uiteenlopende bedrijfstakken zoals elektronica, textiel, medische biologie, verzorgingsproducten, schoonmaakmiddelen, voedingsmiddelen of energie, vrijwel onmogelijk is één communautair regelgevingskader in te voeren,

S.

overwegende dat er in het kader van REACH reeds is besloten dat aanvullende richtsnoeren en adviezen over nanomaterialen, met name over identificatie van stoffen, alsook aanpassing van de methoden voor risicobeoordeling, noodzakelijk zijn; overwegende dat REACH bij nader inzien nog een aantal tekortkomingen bevat wat de omgang met nanomaterialen betreft,

T.

overwegende dat het gevaar bestaat dat de afvalstoffenwetgeving door het gebrek aan nanospecifieke voorschriften niet correct wordt toegepast,

U.

overwegende verder dat nanomaterialen tijdens hun gehele levenscyclus ernstige problemen veroorzaken voor de gezondheid en de veiligheid op het werk omdat vele werknemers in de productieketen aan deze materialen worden blootgesteld, zonder dat zij weten of de veiligheidsprocedures die worden toegepast en de beschermingsmaatregelen die zijn genomen adequaat en doeltreffend zijn; stelt vast dat naar verwachting in de toekomst steeds meer verschillende werknemers aan de gevolgen van nanomaterialen zullen worden blootgesteld,

V.

overwegende dat uit de ingrijpende amendementen inzake nanomaterialen die in eerste lezing tussen Raad en Europees Parlement zijn aangenomen in verband met de herschikking van de cosmeticarichtlijn (21), en de ingrijpende amendementen die het Europees Parlement heeft aangenomen in eerste lezing van de herziening van de verordening inzake nieuwe levensmiddelen (22), duidelijk blijkt dat de gemeenschapswetgeving moet worden gewijzigd om nanomaterialen naar behoren te regelen,

W.

overwegende dat het huidige debat over regelgevingsaspecten van nanomaterialen over het algemeen beperkt blijft tot de kring van deskundigen, hoewel nanomaterialen mogelijk tot verstrekkende maatschappelijke veranderingen zullen leiden, waardoor een uitvoerige raadpleging van het publiek vereist is,

X.

overwegende dat een ruime toepassing van octrooien op nanomaterialen, maar ook de onevenredig hoge octrooieringskosten en het feit dat zeer kleine ondernemingen (ZKO) en kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) niet de mogelijkheid hebben octrooien aan te vragen iedere toekomstige vernieuwing zouden kunnen verstikken,

Y.

overwegende dat er ernstige problemen met betrekking tot ethiek, veiligheid en eerbiediging van de grondrechten ontstaan doordat de nanotechnologie vermoedelijk samen zal gaan met biotechnologie, biologie, cognitieve wetenschappen en informatietechnologie, en dat deze moeten worden geanalyseerd in een nieuw advies van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën,

Z.

overwegende dat de Gedragscode een essentieel instrument vormt voor veilig, geïntegreerd en verantwoord onderzoek op het gebied van nanomaterialen; overwegende dat de Gedragscode door alle producenten die voornemens zijn goederen te fabriceren of op de markt te brengen, moet worden toegepast en nageleefd,

AA.

overwegende dat bij de herziening van alle relevante communautaire wetgeving het beginsel „geen gegevens, geen markt” moet gelden voor nanomaterialen,

1.

is ervan overtuigd dat het gebruik van nanomaterialen een reactie dient te zijn op de werkelijke behoeften van de burgers en dat voordelen ervan uitsluitend op veilige en verantwoorde wijze dienen te worden verwezenlijkt binnen een helder regelgevings- en beleidskader (wetgevende en andere bepalingen), waarin bestaande en verwachte toepassingen van nanomaterialen, en de aard zelf van eventuele gezondheids-, milieu- en veiligheidsproblemen uitdrukkelijk worden aangepakt;

2.

betreurt dat er geen behoorlijke beoordeling bestaat van de feitelijke toepassing van de algemene bepalingen van de Gemeenschapswetgeving tegen de achtergrond van de werkelijke aard van nanomaterialen;

3.

is het, vóór een passende evaluatie van de bestaande communautaire wetgeving en bij ontstentenis van nanospecifieke bepalingen daarin, oneens met de conclusies van de Commissie dat a) de bestaande wetgeving in principe de relevante risico's van naomaterialen afdekt, en b) dat de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het milieu voornamelijk moet worden verbeterd door verbetering van de implementatie van bestaande wetgeving, aangezien zij vanwege het ontbreken van passende gegevens en methoden voor het beoordelen van de risico's van nanomaterialen feitelijk niet in staat is die risico's aan te pakken;

4.

is van mening dat het concept „veilige, verantwoorde en geïntegreerde benadering” van nanotechnologieën dat de Europese Unie voorstaat in gevaar wordt gebracht door het gebrek aan gegevens over het gebruik en over de veiligheid van nanomaterialen die reeds op de markt zijn, met name in gevoelige toepassingen in het kader waarvan consumenten rechtstreeks worden blootgesteld;

5.

verzoekt de Commissie alle desbetreffende wetgeving binnen twee jaar te herzien met het oog op het waarborgen van de veiligheid van alle toepassingen van nanomaterialen in producten die tijdens hun gehele levenscyclus gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid, het milieu en de veiligheid, en erop toe te zien dat in wetgevende bepalingen en tenuitvoerleggingsinstrumenten de bijzondere kenmerken doorklinken van nanomaterialen waaraan werknemers, consumenten en/of het milieu kunnen worden blootgesteld;

6.

wijst erop dat deze herziening niet alleen noodzakelijk is om de menselijke gezondheid en het milieu naar behoren te beschermen, maar eveneens om het bedrijfsleven zekerheid en voorspelbaarheid te bieden en om te zorgen voor vertrouwen onder de burgers;

7.

dringt aan op invoering van een alomvattende definitie op wetenschappelijke grondslag van nanomaterialen in de Gemeenschapswetgeving als deel van de nanospecifieke wijzigingen die betrekking hebben op horizontale en sectorale wetgeving;

8.

verzoekt de Commissie de vaststelling van een geharmoniseerde definitie van nanomaterialen op internationaal niveau te bevorderen en het desbetreffende Europese wetgevende kader dienovereenkomstig aan te passen;

9.

acht het bijzonder belangrijk dat nanomaterialen uitdrukkelijk worden aangepakt binnen het toepassingsgebied van althans de wetgeving inzake chemische stoffen (REACH, biociden), voedsel (levensmiddelen, voedseladditieven, voedsel- en voederproducten op basis van genetisch gemodificeerde organismen), ter zake dienende wetgeving inzake de bescherming van werknemers, alsook wetgeving inzake de kwaliteit van lucht en water en inzake afval;

10.

verzoekt om de toepassing van een „zorgvuldigheidsplicht” voor fabrikanten die nanomaterialen op de markt willen brengen; roept hen verder op zich te houden aan de Europese gedragscode voor verantwoordelijk onderzoek op het gebied van nanowetenschappen en nanotechnologieën;

11.

verzoekt de Commissie met name te bekijken of REACH moet worden herzien ten aanzien van onder andere:

vereenvoudigde registratie voor nanomaterialen die in hoeveelheden van minder dan 1 ton worden geproduceerd of ingevoerd,

indeling van alle nanomaterialen als nieuwe stoffen,

een chemisch veiligheidsrapport met een blootstellingsbeoordeling voor alle geregistreerde nanomaterialen,

kennisgevingsvereisten voor alle nanomaterialen die als zodanig, in voorbereidingen of in producten op de markt worden gebracht;

12.

verzoekt de Commissie met name te bekijken of de afvalverwerkingswetgeving moet worden herzien ten aanzien van onder andere:

afzonderlijke vermelding van nanomaterialen in de bij Richtlijn 2000/532/EG (23) vastgestelde afvalstoffenlijst,

een herziening van de criteria voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen, zoals neergelegd in Beschikking 2003/33/EG (24),

een herziening van de relevante emissiegrenswaarden voor afvalverbranding, teneinde de op massa gebaseerde metingen aan te vullen met meeteenheden op basis van het aantal deeltjes en/of het oppervlak;

13.

verzoekt de Commissie specifiek om herziening van de emissiegrenswaarden en milieukwaliteitsnormen in de wetgeving inzake lucht en water teneinde de op massa gebaseerde metingen aan te vullen met meeteenheden op basis van het aantal deeltjes en/of het oppervlak om nanomaterialen adequaat te kunnen reguleren;

14.

wijst er met nadruk op hoe belangrijk het is dat Commissie en/of lidstaten ervoor zorgen dat de beginselen van de Gemeenschapswetgeving inzake de gezondheid en veiligheid van werknemers die te maken hebben met nanomaterialen volledig worden nageleefd en gehandhaafd, met inbegrip van aangepaste opleiding van gezondheids- en veiligheidsspecialisten, om mogelijk schadelijke blootstelling aan nanomaterialen te voorkomen;

15.

verzoekt de Commissie met name te bekijken of de wetgeving inzake de bescherming van werknemers moet worden herzien ten aanzien van onder andere:

het gebruik van nanomaterialen uitsluitend in gesloten systemen of op andere wijzen die de blootstelling van werknemers uitsluiten, zo lang als het niet mogelijk is blootstelling op betrouwbare wijze vast te stellen en te controleren,

een duidelijke toewijzing van aansprakelijkheid aan producenten en werknemers op grond van het gebruik van nanomaterialen,

de vraag of alle blootstellingswijzen (inademing, via de huid en andere) zijn aangepakt;

16.

verzoekt de Commissie om vóór juni 2011 een inventaris op te stellen van de verschillende soorten en toepassingen van nanomaterialen op de Europese markt, en gerechtvaardigde handelsgeheimen zoals recepten te bewaren, en deze inventaris algemeen beschikbaar te maken; verzoekt de Commissie voorts tegelijkertijd verslag uit te brengen over de veiligheid van deze nanomaterialen;

17.

dringt andermaal aan op het verstrekken van informatie aan de consumenten over het gebruik van nanomaterialen in consumptiegoederen: alle in de vorm van nanomaterialen in stoffen, mengsels of artikelen aanwezige nanomaterialen moeten in de etikettering van het product duidelijk worden vermeld (bij voorbeeld in de lijst van bestanddelen moet de naam van dergelijke bestanddelen worden gevolgd door het woord „nano” tussen haakjes);

18.

verzoekt om de volledige tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/114/EG teneinde te waarborgen dat er geen misleidende reclame wordt gemaakt rond nanomaterialen;

19.

dringt erop aan dat zo spoedig mogelijk adequate testprotocols en metrologische normen worden opgesteld om het gevaar van en de blootstelling van werknemers, consumenten en het milieu aan nanomaterialen tijdens hun gehele levenscyclus te beoordelen, waaronder in het geval van ongelukken, en hierbij een multidisciplinaire benadering toe te passen;

20.

verzoekt om aanzienlijke verhoging van de middelen voor onderzoek naar de milieu-, gezondheids- en veiligheidsaspecten van nanomaterialen gedurende hun gehele levenscyclus bij voorbeeld door middel van oprichting van een special Europees Fonds in het kader van KP7; verzoekt de Commissie specifiek om de evaluatiecriteria van KP7 te herzien zodat KP7 aanzienlijk meer onderzoek aantrekt en financiert ter verbetering van de wetenschappelijke methoden voor de beoordeling van nanomaterialen;

21.

verzoekt de Commissie de coördinatie en uitwisseling tussen de lidstaten te bevorderen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, risicobeoordeling, de ontwikkeling van richtsnoeren en de regulering van nanomaterialen door gebruik te maken van de bestaande mechanismen (bv. de subgroep nanomaterialen van de inzake REACH bevoegde instanties) of zo nodig door hiervoor nieuwe mechanismen te creëren;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen voor de oprichting van een permanent, onafhankelijk en beslissingsbevoegd Europees netwerk, dat belast wordt met het toezicht op nanotechnologieën en nanomaterialen, en voor het opzetten van een programma voor fundamenteel en toegepast onderzoek naar de in het kader van dit toezicht gehanteerde methoden (met name metrologie, detectie, toxiciteit en epidemiologie);

23.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een EU-breed publiek debat te organiseren over nanotechnologieën en nanomaterialen, en over de regelegevingsaspecten van nanomaterialen;

24.

erkent dat het cruciaal is de obstakels voor het indienen van octrooien weg te nemen, met name voor ZKO's/KMO's, en dringt er tegelijkertijd op aan octrooirechten te beperken tot specifieke toepassingen of productiemethoden van nanomaterialen en hieronder slechts bij wijze van uitzondering de nanomaterialen zelf te laten vallen, zodat verstikking van de vernieuwing wordt voorkomen;

25.

is van mening dat te zijner tijd met name voor de nanogeneeskunde strenge ethische richtsnoeren moeten worden opgesteld, zoals eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, in vrijheid en met kennis van zaken verleende toestemming, de aan niet-therapeutische ingrepen in het menselijk lichaam gestelde beperkingen, en tegelijkertijd dit veelbelovende interdisciplinaire terrein te stimuleren dat gebruik maakt van vooruitstrevende technologieën, waaronder moleculaire beeldvorming en diagnostiek, die een doorbraak kunnen vormen en die indrukwekkende voordelen kunnen opleveren voor vroegtijdige diagnose en intelligente en doeltreffende behandeling van talloze aandoeningen; verzoekt de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën een advies over deze kwestie uit te werken dat voortbouwt op zijn advies nr. 21 van 17 januari 2007 over ethische aspecten van nanogeneeskunde en gebruik maakt van ethische adviezen van de nationale ethiekorganen in de EU en het werk van internationale organisaties zoals de UNESCO;

26.

vraagt de Commissie en de lidstaten speciale aandacht te schenken aan de sociale dimensie van de ontwikkeling van nanotechnologie; is voorts van mening dat een actieve deelname van de betrokken sociale partners vanaf een zo vroeg mogelijk stadium gewaarborgd moet zijn;

27.

verzoekt de Commissie te bekijken of wetgeving moet worden herzien met het oog op nanomaterialen die als onbedoelde bijproducten van verbrandingsprocessen worden geproduceerd op een kostenefficiënte wijze;

28.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 426.

(2)  Advies inzake de wetenschappelijke aspecten van bestaande en voorgestelde definities in verband met producten van nanowetenschappen en nanotechnologieën; 29 november 2007; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_het WCNG/docs/het WCNG_o_012.pdf En begeleidende informatie van Commissiediensten over het WCNG-Advies inzake de wetenschappelijke aspecten van bestaande en voorgestelde definities in verband met producten van nanowetenschappen en nanotechnologieën; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_oc_012.pdf Advies inzake de geschiktheid van de methode van risicobeoordeling overeenkomstig de technische leidraden voor nieuwe en bestaande stoffen ter beoordeling van de gevaren van nanomaterialen; 21-22 juni 2007; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_o_010.pdf Aangepast advies (na maatschappelijk overleg) inzake de geschiktheid van bestaande methoden om de potentiële risico's te beoordelen die verbonden zijn aan geconstrueerde en onvoorziene producten van nanotechnologie; 10 maart 2006; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_o_003b.pdf Advies inzake de risicobeoordeling van producten van nanotechnologieën; 19 januari 2009; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_o_023.pdf

(3)  Advies inzake de veiligheid van cosmetische ingrediënten in de vorm van nanodeeltjes; 18 december 2007; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_sccp/docs/sccp_o_123.pdf

(4)  Advies nr. 21, 17 januari 2007.

(5)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(6)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(7)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

(8)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(9)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.

(10)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(11)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(12)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.

(13)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(14)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(15)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(16)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.

(17)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(18)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.

(19)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.

(20)  Mededeling van de Commissie van 2 februari 2000 over het voorzorgsbeginsel (COM(2000)0001).

(21)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 maart 2009, Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0158.

(22)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 maart 2009, Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0171.

(23)  Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(24)  Beschikking 2003/33/EG van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 27).


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/90


Vrijdag, 24 april 2009
Jaarlijks debat over de in 2008 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR)

P6_TA(2009)0329

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het jaarlijkse debat over de in 2008 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (artikelen 2 en 39 van het EU-Verdrag)

2010/C 184 E/19

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 2, 6 en 39 van het EU-Verdrag en de artikelen 13, 17 tot en met 22, 61 tot en met 69, 255 en 286 van het EG-Verdrag, die de belangrijkste rechtsgrondslag voor de ontwikkeling van de EU en de Gemeenschap tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid vormen,

gezien de mondelinge vragen aan de Raad (B6-0489/2008) en aan de Commissie (B6-0494/2008), die in de plenaire vergadering zijn behandeld op 17 december 2008,

gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat tien jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam:

het EU-acquis op het gebied van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid aanzienlijk is gegroeid, wat een bevestiging vormt van de beslissing van de lidstaten om de instellingen van de Europese Unie nauw te betrekken bij de beleidsvorming op dit gebied, zodat Unie-burgers zijn verzekerd van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid,

volgens de periodieke peilingen van Eurobarometer een meerderheid van de burgers van de Unie steeds meer de overtuiging heeft dat optreden op EU-niveau een toegevoegde waarde heeft vergeleken bij maatregelen op het nationale vlak alleen, en dat tweederde van de burgers voorstander is van maatregelen op EU-niveau ter bevordering en bescherming van de grondrechten (met inbegrip van de rechten van het kind) en ter bestrijding van de georganiseerde misdaad en terrorisme, en dat maar 18 % van mening is dat het optreden op EU-niveau geen extra waarde heeft gehad,

B.

overwegende dat deze positieve feiten het volgende onverlet laten:

het feit dat de besluitvorming op EU-niveau juridische tekortkomingen blijft vertonen en complex is, met name op gebieden als politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, waarbij het ontbreekt aan een passende democratische en justitiële controle op EU-niveau,

de onwil van de meeste lidstaten om te zorgen voor een krachtiger beleid op het gebied van de grond- en burgerrechten, terwijl zich tegelijk steeds meer de noodzaak doet voelen om zich niet puur op grensoverschrijdende gevallen te richten om te vermijden dat in dezelfde lidstaat met twee maten wordt gemeten,

de blijvende noodzaak om het gemeenschappelijk beleid van de EU op het gebied van immigratie en asiel verder te ontwikkelen en correct uit te voeren, dat vertraging heeft opgelopen vergeleken bij het tijdschema dat is afgesproken in het Haags Programma en het Europees Pact voor immigratie en asiel,

de problemen die de Commissie ondervindt bij het verzekeren van een tijdige en correcte uitvoering van veel onlangs aangenomen gemeenschapswetgeving, terwijl zij tegelijk een groot aantal brieven, klachten en inbreukprocedures moet afhandelen,

de noodzaak om het Europees Parlement en de nationale parlementen nauwer te betrekken bij het evalueren van de werkelijke gevolgen van EU-wetgeving in de praktijk,

het nog onderontwikkelde netwerk van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en belanghebbenden bij iedere beleidsmaatregel inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR), waarbij zij opgemerkt dat de ministers van Justitie van de lidstaten pas onlangs hebben besloten om een netwerk voor wederzijdse versterking van hun nationale wetgeving op te bouwen, hetgeen ook voor de andere RVVR-terreinen dient te gebeuren,

het feit dat zelfs tussen EU-agentschappen maar langzaam samenwerking op gang komt en dat dit alleen maar gecompliceerder zal worden naarmate het aantal organen met operationele taken op EU-niveau verder toeneemt,

C.

overwegende dat herinnerd moet worden aan:

het behoedzame standpunt dat de Raad en de Commissie blijven innemen na de aanneming door het Parlement van zijn resolutie van 25 september 2008 over het jaarlijkse debat over de in 2007 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (artiekelen 2 en 39 van het EU-Verdrag) (1) en tijdens de plenaire debatten in december 2008 over de bescherming van de grondrechten in de Europese Unie en de vooruitgang op het gebied van de RVVR,

de steun van de nationale parlementen voor meer interparlementaire samenwerking, met name in de RVVR, zoals blijkt uit hun bijdragen aan de algemene debatten en bij speciale gelegenheden zoals de herziening van de EU-regels inzake transparantie, Kaderbesluit 2002/475/JBZvan de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (2), de nieuwe PNR-wetgeving van de EU (3), de uitvoering van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (4), de evaluatie van Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (5) alsmede de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke samenwerking in civiele en strafzaken,

1.

roept de lidstaten die het Verdrag van Lissabon nog niet hebben geratificeerd op om dit zo snel mogelijk te doen, daar dit de belangrijkste tekortkomingen in de RVVR zal corrigeren door:

een coherenter, transparant en juridisch sluitend kader te scheppen en

de bescherming van de grondrechten te versterken door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) bindend te maken en de EU te laten toetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

de burgers van de Unie en het maatschappelijk middenveld meer bevoegdheden te geven door hen te betrekken bij het wetgevingsproces en hun meer toegang te geven tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (EHvJ),

het Europees Parlement en de nationale parlementen te betrekken bij de evaluatie van het EU-beleid, zodat de Europese en de nationale bestuursorganen meer verantwoording verschuldigd zijn;

2.

verzoekt de Europese Raad, de Raad en de Commissie:

(a)

het nieuw gekozen Europees Parlement formeel te betrekken bij de vaststelling van het volgende meerjarenprogramma RVVR voor de periode 2010-2014, daar dit programma na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon door de Raad en het Parlement hoofdzakelijk uitgevoerd zal worden via de medebeslissingsprocedure; aangezien dit meerjarenprogramma veel verder moet gaan dan de voorstellen in de verslagen van de Toekomstgroepen van de Raad, moeten ook de nationale parlementen hierbij worden betrokken, daar zij een wezenlijke rol moeten spelen bij het bepalen van prioriteiten en de uitvoering daarvan op het nationale vlak;

(b)

de nadruk te leggen op het komende meerjarenprogramma en vooral op de verbetering van de grondrechten en de burgerrechten, zoals onlangs aanbevolen door het Parlement in zijn resolutie van 14 januari 2009 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2004-2008) (6), door verdere uitwerking van de in het Handvest vastgelegde doelstellingen en beginselen, die de instellingen in 2000 te Nice en op 12 december 2007 opnieuw te Straatsburg hebben afgekondigd;

3.

acht het passend en van dringend belang dat de Commissie:

(a)

met spoed initiatieven neemt om de bescherming van de burgerrechten te verbeteren, zoals de bescherming van gegevens, diplomatieke en consulaire bescherming en vrijheid van verkeer en verblijf;

(b)

een mechanisme ontwikkelt om de burgers nauwer te betrekken bij de vaststelling van de inhoud van het burgerschap van de Unie door raadplegingsmechanismen te ontwikkelen en netwerken van belanghebbenden te ondersteunen;

(c)

een volledig uitgewerkt programma voorlegt met EU-maatregelen ter versterking van de procedurele rechten van aangeklaagden en de noodzakelijke waarborgen in de fase voorafgaand aan de rechtszaak en de fase erna, vooral als het gaat om een persoon die geen onderdaan is van het betrokken land, en er meer in het algemeen zorgt voor invoering van een mechanisme om de EU-strafrechtpleging en -veiligheidsmaatregelen te toetsen aan de bescherming van de burgerrechten;

(d)

op gezette tijden alle relevante neutrale gegevens over de ontwikkeling van de belangrijkste RVVR-beleidsmaatregelen verzamelt en verspreidt, waarbij kan worden gedacht aan migratiestromen, de ontwikkeling van de georganiseerde misdaad en vooral het terrorisme (zie de evaluatie van de bedreiging door georganiseerde criminaliteit in de EU van 2008 (OCTA) en het verslag over terrorisme, situatie en tendensen in de EU (TE-SAT) van Europol van 2008);

(e)

zo spoedig mogelijk de nodige juridische instrumenten voorlegt met betrekking tot andere categorieën werknemers uit derde landen die in aanmerking komen voor een „blauwe kaart”, zoals seizoenarbeiders, binnen ondernemingen overgeplaatste personen en betaalde stagiairs, en met betrekking tot het mandaat van Frontex; in het bijzonder ervoor zorgt dat Frontex voldoende middelen heeft om zijn doelstellingen te kunnen verwezenlijken, en het Parlement volledig op de hoogte houdt van de onderhandelingen over verdragen met derde landen op het gebied van immigratie;

(f)

het initiatief neemt voor een Europees intern veiligheidsbeleid, dat een aanvulling zou moeten zijn op nationale veiligheidsmaatregelen, zodat de burgers van de Unie en de nationale parlementen een duidelijk idee krijgen van de toegevoegde waarde van acties op EU-niveau; daarbij moet in het bijzonder worden gezorgd voor een versterking van het EU-beleid inzake de bestrijding van bepaalde vormen van georganiseerde misdaad, zoals cybermisdaad, mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en corruptie, door het treffen van effectieve maatregelen en door alle beschikbare samenwerkingsinstrumenten in te zetten voor het bereiken van meetbare resultaten, met inbegrip van actiegericht op het creëren van een juridisch instrument om het vermogen en de eigendommen van internationale criminele organisaties in beslag te kunnen nemen en aan te wenden voor sociale doeleinden;

(g)

doorgaat met de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen zowel in het kader van het civiele recht als het strafrecht, in alle stadia van de gerechtelijke procedure, met name op strafrechtelijk gebied, ter garantie van een EU-systeem van erkenning en wederzijdse aanvaardbaarheid van bewijs, met volledige inachtneming van de grondrechten;

(h)

de ontwikkeling van de wederzijdse erkenning aanvult met een reeks maatregelen ter versterking van het wederzijdse vertrouwen, met name door een onderlinge aanpassing te bewerkstelligen van het materiële strafrecht en het strafprocesrecht en van de processuele rechten, door de wederzijdse beoordeling van het functioneren van de rechtsstelsels te verbeteren en door het wederzijds vertrouwen binnen het juridische beroep sterker te stimuleren, bijvoorbeeld door te zorgen voor meer juridische opleiding en door netwerkvorming te ondersteunen;

(i)

een transparante en doeltreffende externe EU-strategie opzet binnen de RVVR, gebaseerd op een geloofwaardig beleid, met name op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, zoals bijvoorbeeld overnameovereenkomsten, de bescherming van de buitengrenzen en het visumbeleid (zoals de Amerikaanse visumontheffingskwestie);

(j)

verzoekt de Raad het Parlement regelmatig te raadplegen, ook bij internationale overeenkomsten op het gebied van justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, aangezien de huidige weigering van de Raad dit te doen ingaat tegen de principes van loyale samenwerking en democratische verantwoording van de EU; verzoekt de Commissie met name om criteria te formuleren voor de ontwikkeling van een deugdelijk EU-beleid inzake overeenkomsten met derde landen over wederzijdse rechtsbijstand of uitlevering in strafzaken, met inachtneming van het beginsel van non-discriminatie tussen EU-burgers en de burgers van het betrokken derde land;

(k)

specifieke wetgeving voorstelt die alle EU-burgers diplomatieke en consulaire bescherming biedt, ongeacht of de lidstaat in kwestie al dan niet is vertegenwoordigd op het grondgebied van het derde land;

(l)

nieuwe voorstellen indient om te voldoen aan de uitspraken van het Hof van Justitie inzake de bescherming van de grondrechten in het geval van de bevriezing van tegoeden van natuurlijke personen of rechtspersonen, gelet ook op de arresten van het EHvJ betreffende de personen in de lijsten in de bijlagen bij de Besluiten van de Raad tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (7);

(m)

het wederzijdse vertrouwen en de solidariteit tussen de bestuursorganen van de lidstaten versterkt door:

in samenwerking met de Raad van Europa hogere normen te stellen aan de kwaliteit van de rechtspleging (8) en de politiële samenwerking;

de procedures voor wederzijdse beoordeling, waarin reeds is voorzien in het kader van de Schengen-samenwerking en de terrorismebestrijding, te versterken en te democratiseren;

het voor Schengen ontworpen model voor wederzijdse beoordeling en onderlinge bijstand tussen de lidstaten uit te breiden naar alle RVVR-beleidsterreinen die betrekking hebben op burgers van andere lidstaten of derde landen (zoals het migratie- en integratiebeleid, maar ook de uitvoering van antiterrorisme- en antiradicalisatieprogramma's);

(n)

meer coördinatie en onderlinge aanvulling bewerkstelligt tussen de bestaande en toekomstige EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust, Frontex en Cepol, aangezien deze organen verder zouden moeten gaan dan hun prille en onzekere samenwerking en sterkere banden zouden moeten ontwikkelen met de overeenkomstige nationale diensten door naar hogere normen van efficiëntie en veiligheid te streven en meer verantwoording af te leggen aan en transparanter te worden voor het Europees Parlement en de nationale parlementen;

(o)

het gemeenschappelijk beleid van de Unie op het gebied van grensbeheer voortdurend blijft ontwikkelen en versterken, waarbij de noodzaak wordt onderstreept om zo snel mogelijk een globale structuur voor de grensstrategie van de Unie vast te stellen en aan te geven hoe alle programma's en plannen in dit verband in elkaar moeten grijpen en als een geheel moeten functioneren, om ervoor te zorgen dat zij zo goed mogelijk op elkaar aansluiten en overlapping en inconsistenties worden vermeden;

4.

verzoekt de Commissie met klem alles in het werk te stellen om de betrokken projecten te voltooien, zodat het Visuminformatiesysteem (VIS) en het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) zo spoedig mogelijk in werking kunnen treden;

5.

beveelt aan dat de Commissie afziet van de voortijdige indiening van wetgevingsvoorstellen voor de invoering van nieuwe systemen – in het bijzonder het inreis/uitreissysteem – totdat het VIS en het SIS II zijn ingevoerd; bepleit dat wordt nagegaan of een dergelijk systeem wel echt nodig is, omdat het de reeds bestaande systemen duidelijk overlapt; acht het van wezenlijk belang dat wordt onderzocht welke veranderingen in de bestaande systemen aangebracht moeten worden, en dat een goede raming wordt gemaakt van de werkelijke kosten van het hele proces;

6.

verzoekt de Commissie om bovenstaande aanbevelingen te verwerken in haar voorstel voor een meerjarig programma, evenals de door het Parlement gedane aanbevelingen in zijn bovengenoemde resoluties van 25 september 2008 en 14 januari 2009, en in de volgende resoluties:

resolutie van 2 april 2009 over problemen en perspectieven van het Europese burgerschap (9),

resolutie van 27 september 2007 over de toepassing van Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (10),

resolutie van 10 maart 2009 over de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie en vergelijkbare ervaringen met grensbeheer in derde landen (11), en

resolutie van 10 maart 2009 over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (12);

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0458.

(2)  PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3.

(3)  Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden (COM(2007)0654).

(4)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(5)  PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18.

(6)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0019.

(7)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.

(8)  Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de kwaliteit van de strafrechtspleging en de harmonisatie van het strafrecht in de lidstaten (PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 109).

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0204.

(10)  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 317.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0085.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0087.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/94


Vrijdag, 24 april 2009
Conclusies van de Top van de G20

P6_TA(2009)0330

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de Top van de G20 in Londen, 2 april 2009

2010/C 184 E/20

Het Europees Parlement,

gezien de verklaring van de regeringsleiders op de G20-top in Londen (Global Plan for Recovery and Reform) alsmede hun verklaringen „Strengthening the financial system” (Consolidatie van het financieel systeem) en „Delivering resources through the International financial institutions” (Terbeschikkingstelling van middelen via de internationale financiële instellingen) van 2 april 2009,

gezien het voortgangsverslag van 2 april 2009 over de rechtsgebieden waarop het OESO-wereldforum toeziet met betrekking tot de toepassing van de internationaal overeengekomen belastingsregels, wat informatie-uitwisseling op verzoek vereist voor alle belastingsaangelegenheden bij de administratie en handhaving van intern recht,

gezien de conclusies van het voorzitterschap na de bijeenkomst van de Europese Raad van 19 en 20 maart 2009,

gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2009 getiteld „Op weg naar Europees herstel” (COM(2009)0114),

gezien het verslag van de door de heer Jacques de Larosière voorgezeten groep van deskundigen op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU, van 25 februari 2009,

gezien de mededeling van de Commissie van 29 oktober 2008 getiteld „Van financiële crisis naar herstel: een Europees actiekader” (COM(2008)0706),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2009 over het Europees economisch herstelplan (1),

gezien de mededeling van de Europese Commissie van 8 april 2009 getiteld Steun aan de ontwikkelingslanden bij de aanpak van de crisis (COM(2009)0160),

gezien het rapport van het Internationaal Monetair Fonds getiteld „The implications of the Global Financial Crisis for Low-Income Countries” (Gevolgen van de mondiale financiële crisis voor lage-inkomenslanden) van maart 2009,

gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de Verenigde Naties en de hulptoezeggingen van de EU-lidstaten voor de bestrijding van honger en armoede,

gezien het rapport van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties getiteld „Out of Crisis - Opportunity” (Door de crisis geboden kansen) van 16 februari 2009, waarin er bij de G20 op wordt aangedrongen een mondiale groene „New Deal” voorop te zetten,

gezien het rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie en het Internationaal Instituut voor Arbeid getiteld „The Financial and Economic Crisis: A Decent Work Perspective” (De financiële en economische crisis. vooruitzichten op behoorlijk werk) van 24 maart 2009, waarin er bij de G20 op wordt aangedrongen met een gecoördineerd stimulansenpakket te komen dat zich richt op sociale bescherming en het scheppen van banen,

gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de wereldwijde recessie steeds dieper wordt en dat geen enkel land en geen enkele sector kan verwachten aan de gevolgen van deze recessie te ontkomen; overwegende dat de wereldeconomie in 2009 sterk krimpt en dat de meest optimistische prognoses pas in 2010 een licht herstel te zien geven,

B.

overwegende dat de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie hebben geleid tot uitzonderlijke economische omstandigheden die snelle, gerichte, tijdelijke en op maat gesneden maatregelen en besluiten vereisen om oplossingen te kunnen vinden voor de ongekende wereldwijde economische en werkgelegenheidssituatie,

C.

overwegende dat de grootste problemen bij het tegengaan van de internationale en Europese economische achteruitgang bestaan uit het gebrek aan vertrouwen in de financiële en kapitaalmarkten en de stijgende werkloosheid, en het krimpen van de internationale handel,

D.

overwegende dat de huidige recessie moet worden gebruikt als kans om de doelstellingen van Lissabon en Göteborg en het wereldwijde engagement om de werkloosheid en de klimaatverandering te bestrijden en de energieconsumptie te verminderen, te bevorderen,

E.

overwegende dat het „Global Plan for Recovery and Reform” (Mondiaal programma voor herstel en hervorming) streeft naar: (1) herstel van vertrouwen, groei en banen; (2) herstel van het financieel systeem om leningen weer op gang te brengen; (3) versterking van de financiële regelgeving en herstel van vertrouwen; (4) financiering en hervorming van de internationale financiële instellingen om de huidige crisis te boven te komen en nieuwe crises in de toekomst te voorkomen; (5) bevordering van de mondiale handel en investeringen en aanbrenging van een stevige basis voor welvaart met afwijzing van protectionisme; en (6) een solidair, milieuvriendelijk en duurzaam herstel,

F.

overwegende dat internationale coördinatie van wezenlijk belang is om de wereldwijde economie nieuw leven in te blazen en vervolgens opnieuw op te bouwen,

G.

overwegende dat gebleken is dat het lidmaatschap van de eurozone de economische stabiliteit in de desbetreffende lidstaten ten goede is gekomen, hetgeen is toe te schrijven aan hun inspanningen gericht op het naleven van de criteria van Maastricht en van het Stabiliteits- en groeipact én aan het feit dat zij waren afgeschermd van valutaschommelingen,

H.

overwegende dat een aantal lidstaten ernstige betalingsbalansproblemen heeft, en dat sommige in dit verband bij het IMF en de Europese Unie voor steun moeten aankloppen,

I.

overwegende dat de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name de uitroeiing van extreme armoede en honger, de ACS-EU-samenwerking in het kader van de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou dienen te schragen,

J.

overwegende dat ten gevolge van de financiële crisis bepaalde donorlanden hun financiële bijdrage aan de officiële ontwikkelingshulp (ODA) aan ontwikkelingslanden hebben verlaagd, en de pogingen tot verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in gevaar hebben gebracht,

K.

overwegende dat de ACS-landen afhankelijk zijn van de uitvoer van grondstoffen die meer dan 50 % van hun inkomsten in de vorm van buitenlandse valuta uitmaakt, en dat de financiële crisis leidt tot een vermindering van de uitvoer van en overmakingsstromen naar veel ontwikkelingslanden, een verminderde toegang tot krediet en minder buitenlandse directe investeringen, alsmede het instorten van de grondstoffenprijzen,

L.

overwegende dat de werkwijze van offshore-centra het illegaal ontduiken en ontwijken van belastingen en financiële regelgeving toelaten,

M.

overwegende dat de groei van de internationale handel vertraagt vanwege het gebrek aan krediet en financiering en vanwege de algemene teruggang van de wereldeconomie,

N.

overwegende dat sterke multilaterale samenwerking noodzakelijk is om te voorkomen dat eventueel protectionistische maatregelen worden getroffen als reactie op de financiële/economische crisis,

Algemene opmerkingen

1.

juicht het „Global Plan” van de G20 toe; stelt vast dat het plan aansluit bij de inspanningen die de Europese Unie zich reeds getroost, zodat strijdige beleidsmaatregelen die elkaars resultaten teniet doen, worden voorkomen; is ingenomen met de erkenning door de G20 dat een wereldwijde crisis een wereldwijde aanpak en een geïntegreerde strategie vereist om het vertrouwen, de groei en de werkgelegenheid weer op peil te brengen; is van mening dat deze erkenning een ernstig vervolg moet krijgen tijdens de volgende bijeenkomst van de G20 in het begin van de herst in 2009;

2.

is van mening dat de taak die de wereldleiders wacht, er niet in bestaat het huidige financiële en economische systeem op te kalefateren maar te erkennen dat er een nieuw evenwicht moet worden gevonden voor het regelgevend kader waarbij rekening moet worden gehouden met milieumatige en maatschappelijke duurzaamheid, kansen, nieuwe mondiale economische groei en schepping van werkgelegenheid, alsook sociale rechtvaardigheid en integratie; dringt aan op ontwikkeling van een betere en vollediger regelgeving en toezicht, en ontwikkeling van een nieuw regelgevend en leidinggevend kader; is van mening dat de G20 het probleem van de wereldwijde wanverhoudingen in de handel en in de financiële sector had moeten aanpakken, dat een fundamentele rol heeft gespeeld in het ontstaan van de huidige economische crisis;

3.

benadrukt dat alle gedane toezeggingen volledig moeten worden nagekomen, snel ten uitvoer moeten worden gelegd en verder moeten worden uitgewerkt, zowel op nationaal als op internationaal niveau, teneinde het vertrouwen te herstellen en te zorgen voor een zo groot mogelijke effectiviteit; neemt nota van de regeling door de financiële Stabiliteitsraad (FSB) en de opdracht aan het IMF de voortgang van het overeengekomen actieplan in het oog te houden en verzoekt deze instanties hun verslag voor te leggen aan het Parlement;

4.

benadrukt dat de aandacht nu op de eerste plaats moet uitgaan naar het opnieuw op gang brengen van de reële economie, om de werking van de kapitaalmarkten en het verstrekken van leningen te waarborgen, de werkgelegenheid te behouden en bevorderen en de bevolking, en in het bijzonder de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen, te beschermen tegen de negatieve gevolgen van de crisis;

5.

prijst de G20 om zijn algemene keuze voor oplossingen op basis van leningen en garanties, die de grootste economische effecten zullen sorteren en zullen helpen bij het opvangen van de langetermijngevolgen van het maatregelenpakket dat meer dan duizend miljard USD voor de nationale schatkisten impliceert;

Herstel van groei en werkgelegenheid

6.

is ingenomen met de afspraak om 832 miljard EUR extra toe te kennen aan het IMF, andere financiële instanties en handelsfinanciering en de toezegging om genoeg en op voldoende lange termijn inspanningen op fiscaal vlak te leveren om het krediet, de groei en de werkgelegenheid in de wereldeconomie te herstellen en tegelijk de duurzaamheid van de fiscaliteit op langere termijn te waarborgen; stelt echter vast dat er niet is besloten tot een bijkomende Europese fiscale stimulans; erkent dat niet elk land over dezelfde ruimte voor actie beschikt, maar vindt dat elk land tot het uiterste van zijn mogelijkheden moet gaan;

7.

erkent de essentiële rol van de centrale banken op dit gebied en hun snelle verlaging van de rentetarieven, en juicht de toezegging van de G20 toe om zich te onthouden van concurrerende devaluaties van nationale valuta, hetgeen een vicieuze cirkel op gang zou kunnen brengen; is verheugd over het feit dat de ECB de rente een aantal keren heeft verlaagd om de groei te stimuleren, en over de snelle terbeschikkingstelling van financiële faciliteiten voor de korte termijn om het interbancaire lenen weer op gang te brengen; wijst op de noodzaak om voorwaarden te scheppen om kredietnemers gemakkelijker te laten overgaan tot de verlaging van rentetarieven voor de ontleners; vraagt dat alle nodige maatregelen worden genomen om de financiële markten opnieuw naar behoren te laten functioneren, met inbegrip van dringende maatregelen voor het herstel van de binnenlandse kredietverlening en het internationale kapitaalverkeer;

8.

stelt met verontrusting vast dat de overheidsschulden en begrotingstekorten snel stijgen; benadrukt het belang van een zo spoedig mogelijke terugkeer naar gezonde overheidsfinanciering en van het waarborgen van fiscale duurzaamheid op lange termijn, om te voorkomen dat toekomstige generaties een te zware last te dragen krijgen, en wijst erop dat dit per land aandacht verdient in het kader van de totale schuldenlast;

9.

betreurt dat de mondiale evenwichtsverstoringen die de oorzaak zijn van de financiële crisis door de G20-top niet zijn aangepakt; wijst erop dat de onderliggende oorzaken, om nieuwe financiële crises in de toekomst te voorkomen, moeten worden aangepakt (namelijk de buitensporige tekorten van de VS, die worden gefinancierd door excessieve Chinese handelsoverschotten), en dat daaraan implicaties zijn verbonden die zich uitstrekken tot ver buiten de bancaire en financiële regelgeving en het institutioneel bestuur; is van mening dat een effectief multilateraal antwoord op de crisis o.m. de aanpak omvat van de oorzaken van het gebrek van de wisselkoersen en de vluchtigheid van de prijzen van grondstoffen in multilaterale kaders; dringt er derhalve bij de Europese Raad op aan om een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen met het oog op de aanpak van deze problemen in de periode vóór de volgende G20-top in New York;

Versterking van financieel toezicht en regulering

10.

spreekt zijn waardering uit voor de gezamenlijke benadering van betere regelgeving in de financiële sector en verbeterd financieel toezicht op basis van meer samenhang en stelselmatige samenwerking tussen landen; dringt er bij alle regeringen op aan de toezeggingen die zij op de G20-ontmoeting hebben gedaan, gestand te doen; is van mening dat de besluiten die op de G20-top zijn genomen en de verbintenissen die daarbij zijn aangegaan moeten worden gezien als een minimum en niet als een maximum; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de Europese Unie voor omvang en eisen van regelgeving en toezicht hogere doelen nastreeft;

11.

benadrukt het belang van de wederopbouw van het vertrouwen in de financiële sector, dat van centraal belang is voor het herstel van de kredietverstrekking in de reële economie, alsmede van de internationale kapitaalstromen; benadrukt de noodzaak van een snelle aanpak van probleemactiva die de kredietverstrekking beperken; dringt er bij de regeringen van de lidstaten en de bevoegde instanties op aan om van banken op volledige en transparante wijze inzicht te krijgen in de waardevermindering van de balansen, rekening houdend met de mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de communautaire banksector (2), en op gecoördineerde wijze op te treden, met eerbiediging van de mededingingsregels; roept de G20-regeringen op om inzicht te bieden in de werking van hun programma's voor probleemactiva en welke resultaten er zijn bereikt; beveelt aan een zo intensief mogelijke internationale samenwerking door te voeren en protectionisme op het gebied van financiering en regelgeving te verwerpen;

12.

verheugt zich over het besluit om alle systemisch belangrijke markten en instrumenten (met inbegrip van hedgefondsen) te reglementeren en surveilleren, maar meent dat aanvullende maatregelen nodig zijn om speculatieve excessen uit te roeien en is van mening dat regelgeving en toezicht ook moeten gelden voor activiteiten waarvan de omvang voor elk afzonderlijk niet systemisch wordt geacht, maar die samen een potentieel gevaar kunnen vormen voor de financiële stabiliteit; wijst op de noodzaak van ontwikkeling van mechanismen voor doelmatige samenwerking en het delen van informatie tussen nationale instanties, voor het waarborgen van daadwerkelijk grensoverschrijdend toezicht, terwijl tegelijkertijd de open markten worden behouden;

13.

stemt in met het besluit van de G20 om het Basel II-kapitaalkader goed te keuren, alsmede zijn voornemen om inspanningen te doen om de normen inzake prudentiële regelgeving zo snel mogelijk te versterken;

14.

is van mening dat de beginselen voor grensoverschrijdende samenwerking inzake crisisbeheer op hoog niveau dringend ten uitvoer moeten worden gelegd; dringt er bij de relevante instanties op aan om, in het licht van de toenemende interactie tussen nationale financiële stelsels, op internationaal niveau samen te werken teneinde zich voor te bereiden op financiële crisis en deze aan te pakken;

15.

verwelkomt het besluit van de G20 om de integriteit en transparantie in de financiële markten, alsmede een grotere verantwoordelijkheid van financiële actoren, te bevorderen, verwelkomt de toezegging van de G20 om het systeem van vergoedingen te hervormen op een meer duurzame wijze, als onderdeel van de herziening van de financiële regelgeving, en wijst met nadruk op het belang van het koppelen van stimulansen aan resultaten op lange termijn en stimulansen te voorkomen die leiden tot onverantwoordelijkheid, en een toepassing door de gehele sector te waarborgen van de nieuwe beginselen, om te zorgen voor omstandigheden die voor iedereen gelijk zijn; zal bijzonder waakzaam blijven voor wat de daadwerkelijke uitvoering betreft van de beginselen inzake lonen en vergoedingen in financiële instellingen en roept op tot strengere maatregelen op dit vlak;

16.

verwelkomt de maatregelen in verband met de kredietbeoordelingsinstellingen die gericht zijn op het vergroten van de transparantie en het verbeteren van de samenwerking tussen de nationale toezichthoudende instanties; blijft bezorgd over het gebrek aan concurrentie in deze sector en roept op tot aanzienlijk lagere drempels voor markttoetreding;

17.

is ingenomen met het voornemen om een overeenkomst te bereiken over één enkele set van boekhoudkundige normen, betreurt dat de Financial Accounting Standards Board de definitie van „waarde in het economisch verkeer” voor VS-marktdeelnemers heeft gewijzigd en vraagt de Commissie met aandrang IAS 39 dienovereenkomstig aan te passen zonder te wachten op een besluit van de International Accounting Standards Board;

18.

vraagt dat er op de volgende G20-top een akkoord wordt bereikt over gecoördineerde en tastbare actie om alle regelgevings- en belastingparadijzen aan te pakken en mazen in de regelgeving en de fiscaliteit binnen de EU die zelfs in belangrijke financiële centra grootschalige belastingontduiking mogelijk maken, te dichten; spreekt zijn waardering uit voor de verklaring van de G20 over het bankgeheim en spreekt zijn waardering uit voor de automatische uitwisseling van gegevens omdat dit het meest doelmatige instrument is om belastingontduiking aan te pakken; raadt de Europese Unie aan om haar eigen niveau een gepast wetgevingskader inzake belastingparadijzen te ontwikkelen, en verzoekt haar internationale partners hetzelfde te doen;

Versterking van de mondiale financiële instellingen

19.

ondersteunt ten volle het besluit om de centrale rol van het coördineren van de overeengekomen agenda toe te bedelen aan de pas hernoemde en uitgebreide FSB; steunt het besluit van de G20 om deze raad een sterkere institutionele basis te geven en zijn bevoegdheden uit te breiden; onderstreept dat het belangrijk is dezelfde gemeenschappelijke beginselen te hanteren en te zorgen voor convergentie van de regelgeving op het gebied van financiële diensten om met mondiale marktspelers aan te kunnen pakken;

20.

verwelkomt en steunt ten volle het op 8 april 2009 door de Parlementaire Vergadering van Eurolat aan de EU-LAC-landen gedane verzoek om onverwijld stappen te ondernemen met het oog op de opheffing van alle belastingparadijzen op hun grondgebied en om op internationaal niveau aan te sturen op de afschaffing van de daarnaast nog bestaande belastingparadijzen en op sancties tegen bedrijven en personen die gebruikmaken van hun diensten;

21.

is zeer ingenomen met het plan van de G20 om de internationale financiële instellingen te hervormen en roept op tot een zo snel mogelijke start van deze hervormingen; verwacht een ingrijpende hervorming van de manier waarop economie en financiën in de wereld worden gestuurd en gaat ervan uit dat democratie, transparantie en aansprakelijkheid hierdoor worden bevorderd, dat coherentie tussen het beleid en de procedures van de nternationale economische en financiële instellingen aldus wordt gegarandeerd en dringt aan op heroverweging van de voorwaarden die gelden voor de meeste leningen van IMF en Wereldbank;

22.

dringt er voorts op aan dat de vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden in internationale financiële instellingen wordt verbeterd; is verheugd over de toezeggingen betreffende een open, transparante en op verdienste gebaseerde selectieprocedure voor leidende functies binnen de internationale financiële instellingen; verzoekt de Europese Unie bijgevolg met één stem te spreken;

23.

verzoekt de Commissie de verhoging van de speciale trekkingsrechten te beoordelen in lijn met de noodzaak daarvan, en vraagt de ECB in te schatten wat de effecten daarvan op de mondiale prijsstabiliteit zouden zijn;

Weerstaan aan protectionisme en bevordering van mondiale handel en investeringen

24.

steunt de toezegging van de G20 om de middelen voor wereldwijde financiële instellingen te verhogen met 850 miljard USD ter ondersteuning van de groei van opkomende markten en ontwikkelingslanden; is verheugd over de aanzienlijke toename van de middelen van het IMF, dat de belangrijkste leverancier van financiële steun aan landen met betalingsbalansproblemen is, met inbegrip van lidstaten, en dat steun geeft voor groei in opkomende markten en ontwikkelingslanden;

25.

verwelkomt de vooruitgang die het IMF heeft geboekt met de nieuwe Flexible Credit Line, waarbij het eerdere dwingende en starre kader voor kredietverstrekking en voorwaardelijkheid is losgelaten, zoals blijkt uit het verslag van het IMF, getitled „The implications of the Global Financial Crisis for Low-Income Countries” (De gevolgen van de mondiale financiële crisis voor lage-inkomenslanden) door de verklaring dat bij het formuleren van het uitgavenbeleid prioriteit moet worden verleend aan het beschermen of uitbreiden van sociale programma's of het vervroegd doen van goedgekeurde investeringen en, in algemene zin, het tempo van verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelen moet worden gehandhaafd;

26.

verwelkomt de nogmaals bevestigde toezegging in het Global Plan om te streven naar verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelen en de belofte om nog eens 50 miljard USD ter beschikking te stellen voor de ondersteuning van de sociale bescherming, het stimuleren van de handel en het behoud van de ontwikkeling in lage-inkomenslanden; dringt aan op uitbetaling van dit geld niet alleen in de vorm van leningen, maar waar mogelijk ook als rechtstreekse subsidies met als doel de sociale bescherming te ondersteunen en de handel aan te zwengelen;

27.

betreurt dat de beloftes van de G20 inzake Aid for Trade en officiële ontwikkelingshulp (ODA) ontoereikend waren; benadrukt dat er, hoewel in het Global Plan financiële maatregelen worden opgesomd ter verhoging van de middelen voor de ontwikkelingslanden via de Wereldbank en het IMF, geen specifieke toezegging wordt gedaan om te waarborgen dat Aid for Trade aanvullende financiering betekent;

28.

toont zich verder verheugd over de belofte om de wereldhandel en mondiale investeringen aan te moedigen; is evenwel verontrust over de inkrimping van de wereldhandel, waardoor de wereldwijde recessie nog dreigt te verergeren; benadrukt dat het belangrijk is de ronde van Doha snel en met succes af te sluiten om de onevenwichtigheden in het wereldhandelssysteem recht te trekken die in het nadeel van de ontwikkelingslanden hebben gewerkt;

29.

verwerpt elke vorm van protectionisme in zowel de reële economie als in de financiële sector als reactie op de economische neergang en de inzakkende wereldhandel;

30.

dringt erop aan dat op de volgende G20-top ook wordt ingegaan op de hervorming van het wereldhandelssysteem en het bestuur van de WTO met als doel eerlijke handel te bevorderen, de groeiende ongelijkheden tussen Noord en Zuid om te keren, de coherentie tussen het beleid op commercieel, sociaal en milieugebied te verbeteren en de democratie, transparantie en aansprakelijkheid van de WTO te vergroten;

31.

doet een beroep op de lidstaten om de acties en instrumenten voor te stellen die als reactie op de crisis in ontwikkelingslanden zijn geïntroduceerd, zodat de Europese Unie een gecoördineerde aanpak kan uitwerken; verzoekt om evaluatie van de uitvoering van de aldus geïdentificeerde acties in het volgende Monterrey-rapport over ontwikkelingsfinanciering;

32.

wijst op de aanhoudende voedselcrisis die onmiddellijk ingrijpen en onmiddellijke herzieningen vergt om ervoor te zorgen dat de landbouwproductie in ontwikkelingslanden duurzaam is;

Zorgen voor een evenwichtig en duurzaam herstel voor iedereen

33.

spreekt zijn waardering uit voor de erkenning door de G20 van het belang van een duurzamere wereldeconomie; wijst er met nadruk op dat een verbindende overeenkomst inzake klimaatverandering op de komende conferentie van Kopenhagen van doorslaggevende betekenis is; benadrukt echter dat de G20-leiders zich bewust moeten zijn van de omvang van de problemen op het gebied van wereldwijde duurzaamheid die zijn verbonden aan visserij, bosbouw en watercrises, waar de mensen in ontwikkelingslanden de meeste gevolgen van ondervinden;

34.

verzoekt de Commissie om in het kader van haar bedenkingen over een nieuwe strategie voor duurzame ontwikkeling de procedures op gang te brengen die noodzakelijk zijn om volledig rekening te houden met de gevolgen van alle bestaande maatregelen voor het klimaat;

35.

benadrukt de noodzaak van een doelmatige tenuitvoerlegging van het klimaat- en energiepakket, en van méér investeringen in energie uit hernieuwbare bronnen, eco-vernieuwing, milieuvriendelijke energie en doelmatig energiegebruik, hetgeen een centraal deel van het Energie-actieplan 2010-2014 moet zijn;

36.

vraagt dat op de volgende G20-top de agenda voor fatsoenlijk werk wordt behandeld zoals deze door de IAO wordt voorgesteld, en die met name de toezegging omvat tot de universele eerbiediging van de mensenrechten op het werk, fundamentele arbeidsnormen, en de uitroeiing van kinderarbeid,

*

* *

37.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regeringen en de parlementen van de G20 en het Internationaal Monetair Fonds.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0123.

(2)  PB C 72 van 26.3.2009, blz. 1.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/100


Vrijdag, 24 april 2009
Consolidatie van stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan

P6_TA(2009)0331

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de consolidatie van stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan (2008/2200(INI))

2010/C 184 E/21

Het Europees Parlement,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993,

gezien de verklaring die is afgelegd tijdens de topbijeenkomst van de EU en de westelijke Balkan in Thessaloniki op 21 juni 2003,

gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2006 getiteld „De westelijke Balkan op weg naar de EU: consolidatie van stabiliteit en versterking van welvaart” (COM(2006)0027),

gezien de verklaring van de topbijeenkomst EU-westelijke Balkan, die op 11 maart 2006 in Salzburg is goedgekeurd door alle ministers van Buitenlandse zaken van de lidstaten en alle ministers van Buitenlandse zaken van de westelijke Balkanlanden,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raden van 14 december 2007 en van 19-20 juni 2008, alsmede de daaraan gehechte verklaring inzake de westelijke Balkan, en de conclusies van de Raden Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 10 december 2007, 18 februari 2008, en 8-9 december 2008,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2008 getiteld „De westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief” (COM(2008)0127),

gezien de verklaring van Brdo over de plannen voor de westelijke Balkan, die op 29 maart 2008 door het voorzitterschap van de EU is uitgegeven en waarin de noodzaak wordt onderstreept een nieuwe impuls te geven aan de Thessaloniki-agenda en de verklaring van Salzburg,

gezien de uitbreidingsstrategie van de Commissie en de individuele landenvoortgangsrapporten van november 2008,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 december 2008 over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 januari 2009 over handel en economische betrekkingen met de westelijke Balkan (2),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A6-0212/2009),

A.

overwegende dat de westelijke Balkan onmiskenbaar deel uitmaakt van Europa en dat de toekomst van de in die regio gelegen landen afhangt van hun volledige integratie in de Europese Unie,

B.

overwegende dat het vooruitzicht op lidmaatschap van de EU en op de daaraan verbonden voordelen de sterkste garantie is voor stabiliteit en de belangrijkste motor achter de hervormingen in de landen van de westelijke Balkan, een deel van Europa dat in het verleden en de voorbije jaren geplaagd werd door oorlogen, etnische zuiveringen en autoritaire regimes,

C.

overwegende dat de erfenis van de oorlogen in de jaren negentig nog steeds een aanzienlijk obstakel is voor blijvende veiligheid en politieke stabiliteit in de regio; overwegende dat dit nieuwe en unieke uitdagingen inhoudt voor het uitbreidingsbeleid van de EU en dat de EU alle instrumenten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)/Europees veiligheid- en defensiebeleid (EVDB) die haar tot beschikking staan, moet aanwenden als onderdeel van een globale aanpak op maat van de noden van post-conflictmaatschappijen,

D.

overwegende dat een aantal regionale partners van de EU onopgeloste problemen blijven hebben met hun buren; overwegende da de EU en de Westelijke Balkanlanden het erover eens zijn dat een goed nabuurschap en regionale samenwerking van wezenlijk belang blijven om het lidmaatschap van de EU dichterbij te brengen,

1.

wijst erop dat het hefboomeffect van de Europese Unie en haar vermogen om stabiliteit te brengen en de hervormingen in de westelijke Balkan aan te drijven, afhangt van hoe geloofwaardig haar inspanningen zijn om de in de regio gelegen landen die volledig voldoen aan de criteria van Kopenhagen, volledig lid te laten worden van de EU; benadrukt daarom dat de Commissie en de lidstaten zich gedecideerd aan hun belofte moeten houden om de Unie in de toekomst uit te breiden tot de Westelijke Balkan;

2.

wijst op de noodzaak dat de landen van de westelijke Balkan hun toenadering tot de Europese Unie zelf ter hand nemen; benadrukt dat het integratieproces van binnenuit moet worden voortgestuwd en dat een succesvolle toetreding afhangt van het bestaan van een krachtig maatschappelijk middenveld, een lage mate van corruptie en een algehele overgang naar een kenniseconomie en -samenleving;

3.

wijst erop dat, in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, ook de huidige verdragen de vereiste institutionele aanpassingen met het oog op verdere uitbreidingen technisch mogelijk maken; is niettemin van mening dat de ratificering van het Verrag van Lissabon van essentiële betekenis is;

4.

beklemtoont dat lidstaten niet onterecht het opstellen van een advies van de Commissie ten aanzien van potentiële kandidaat-lidstaten die een aanvraag voor lidmaatschap hebben ingediend, dienen te vertragen, en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de huidige en toekomstige aanvragen voor lidmaatschap met de nodige snelheid te verwerken;

5.

benadrukt dat het toetredingsproces gebaseerd moet zijn op de eerlijke en strikte toepassing van het principe van conditionaliteit, wat inhoudt dat elk land uitsluitend beoordeeld wordt op het al dan niet voldoen aan de criteria van Kopenhagen, de voorwaarden van het stabilisatie- en associatieproces en alle vastgestelde benchmarks voor de verschillende stadia van de onderhandelingen, en dat, bijgevolg, het toetredingsproces van landen die aan de vastgestelde vereisten voldoen niet mag worden vertraagd of geblokkeerd;

6.

wijst erop dat er tijdens het toetredingsproces een duidelijk regionaal perspectief moet worden gehanteerd en dat er inspanningen moeten worden geleverd om te vermijden dat er in de regio nieuwe barrières ontstaan omdat niet alle landen even snel voortgang maken met de integratie, vooral op het gebied van visumliberalisatie; ondersteunt de rol van de Regionale Samenwerkingsraad in het versterken van de regionale inbreng (ownership) en als belangrijkste gesprekspartner van de EU voor alle zaken die betrekking hebben op de regionale samenwerking in Zuidoost-Europa;

7.

verzoekt de parlementen van de lidstaten om met spoed hun instemming te betuigen met alle stabilisatie- en associatieovereenkomsten waarvan het ratificatieproces thans gaande is;

8.

benadrukt dat alle betrokken partijen serieuze inspanningen moeten leveren om wederzijds aanvaarbare en de landen van de westelijke Balkan en tussen deze laatstgenoemde landen onderling; benadrukt in dit verband dat goede nabuurbetrekkingen en aanvaarding van elkaars culturele en historische erfgoed van uiterst groot belang zijn voor het bewaren van de vrede en het bevorderen van stabiliteit en veiligheid; is van mening dat het openen van toetredingsonderhandelingen met de landen van de westelijke Balkan en het openen en sluiten van afzonderlijke onderhandelingshoofdstukken niet mag worden tegengewerkt of geblokkeerd vanwege bilaterale geschillen en dat de landen om die reden nog voor het begin van de toetredingsonderhandelingen tot overeenstemming moeten komen over een procedure voor de oplossing van bilaterale problemen;

9.

wijst in dit opzicht op het besluit van bepaalde westelijke Balkanlanden om in verband met bilaterale geschillen een klacht in te dienen bij of een niet bindend advies te vragen aan het Internationaal Gerechtshof; is van oordeel dat de EU er alles aan moet doen om te helpen en een algehele en blijvende oplossing mogelijk te maken voor de lopende geschillen;

10.

acht het noodzakelijk om de inter-etnische en interculturele dialoog te blijven bevorderen teneinde de last van het verleden en de spanningen in de verhoudingen tussen de landen op de Balkan te overwinnen; is van oordeel dat maatschappelijke organisaties en intermenselijke contacten (zowel tussen de landen van de westelijke Balkan onderling als tussen deze landen en de EU) kunnen bijdragen tot verzoening en het bevorderen vna onderling begrip en van een vreedzaam samenleven van de verschillende etnische groepen; roept de Commissie derhalve op om meer aandacht te besteden en meer financiele ondersteuning te geven aan initiatieven ter bevordering van verzoening, verdraagzaamheid en dialoog tussen de verschillende etnische groepen en de tenuitvoerlegging van overeenkomsten tussen etnische groepen te ondersteunen;

11.

verleent zijn volledige steun aan de EVDB-missies en de speciale vertegenwoordigers van de EU (EUSV) in de regio; deze zijn immers nog steeds belangrijk voor het handhaven van de stabiliteit en het opbouwen van goed functionerende staten die voldoen aan de criteria van Kopenhagen; benadrukt dat geen enkele EVDB-missie mag worden gestaakt of geen enkele EUSV-bureau mag worden gesloten voordat zij hun respectievelijke mandaten op ondubbelzinnige wijze hebben voltooid;

12.

staat volledig achter de inspanningen die bedoeld zijn om tegen 2010 een algeheel investeringskader voor de westelijke Balkan vast te stellen voor de coördinatie van de subsidies en leningen die door de Commissie, internationale financiële instellingen en individuele landendonoren worden verstrekt; juicht de faciliteit voor infrastructuurprojecten toe (IPF) en wijst erop dat infrastructuurprojecten op het gebied van transport, milieu, energie en de sociale sector moeten worden ontwikkeld en uitgevoerd vanuit een duidelijk regionaal gezichtspunt; benadrukt het belang van betere coördinatie met als doel te zorgen voor effectieve complementariteit, samenhang en efficiëntie van de steun aan de westelijke Balkanlanden; is van mening dat deze gecoördineerde subsidies/leningen in het bijzonder bedoeld moeten zijn voor potentiële kandidaat-lidstaten die niet in aanmerking komen voor de middelen uit de vijf componenten van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (3); benadrukt het belang van regionale samenwerking op het gebied van goede praktijken aangaande het aantrekken van pre-toetredingsmiddelen;

13.

brengt in herinnering dat het geschil inzake de gaslevering tussen Rusland en de Oekraïne in januari 2009 voor een ernstige verstoring van de energielevering aan de westelijke Balkanlanden heeft gezorgd; pleit voor spreiding van de doorvoerroutes en betere onderlinge verbindingen van de energienetwerken in de regio met behulp van EU-financiering;

14.

herinnert eraan dat de vervoersinfrastructuur belangrijk is voor de economische ontwikkeling en de sociale samenhang; dringt er daarom bij de Commissie op aan om steun te geven aan de verwezenlijking van een adequaat intermodaal vervoerssysteem tussen de Europese Unie en de in het gebied van de westelijke Balkan gelegen landen en om binnen dit gebied, een snel en vrij verkeer van goederen en personen te bevorderen,met name via de verwezenlijking van de Pan-Europese vervoerscorridor VII;

15.

juicht de nieuwe, in het kader van het IPA vastgestelde, faciliteit voor het maatschappelijk middenveld en de daaruit voortvloeiende verdrievoudiging van de financiële middelen voor organisaties van het maatschappelijk middenveld toe; dringt er bij de Commissie op aan om de lokale inbreng bij de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld te versterken en mogelijkheden te scheppen voor regelmatig contact en overleg met de lokale middenveldorganisaties mogelijk te maken teneinde rekening te houden met hun standpunten en hun behoeften bij het plannen en programmeren van de verschillende stadia van de pretoetredingssteun; dringt er bij de Commissie op aan om de oprichting te bevorderen van een nieuw regionaal discussieforum gevormd door maatschappelijke organisaties, als middel om de goede praktijken met betrekking tot de toegang tot pretoetredingsmiddelen te propageren;

16.

dringt er verder bij de Commissie op aan om meer aandacht te hebben voor de promotie van kleine tot middelgrote en niet-stedelijke middenveldorganisaties, met name door aan deze organisaties meer steun te verlenen, door de aanvraagprocedures voor EU-financiering te vergemakkelijken en door de regels te herzien en cofinanciering voor projecten van kleine en middelgrote middenveldorganisaties te verhogen;

17.

benadrukt het belang van de liberalisatie van de Schengen-visumregeling voor de burgers van de landen van de westelijke Balkan zodat de mensen uit die regio kennis kunnen maken met de Europese Unie; juicht de dialoog over visumliberalisatie toe en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan het proces zo transparant mogelijk en met duidelijke benchmarks te doen verlopen, teneinde extern toezicht en meer publieke verantwoording mogelijk te maken;

18.

wijst erop dat een moeizaam proces van visumverstrekking, versterkt door gebrek aan personeel in de consulaten en ambassades in de regio, kan leiden tot vijandigheid van de burgers in de regio ten opzichte van de Europese Unie, op een moment dat de populariteit van de Unie impliciet de voornaamste stimulans voor de hervormingen vormt;

19.

dringt bij de landen van de westelijke Balkan aan op bespoediging van hun inspanningen om de aan de in hun afzonderlijke routekaarten vastgestelde eisen te voldoen, zodat de visumregelingen ten aanzien van hun landen zo spoedig mogelijk kunnen worden opgeheven; is van oordeel dat het nakomen van deze voorwaarden van essentiële betekenis is voor de bespoediging van het proces van toetreding tot de Europese Unie; is in dit verband van oordeel dat de IPA de inspanningen moet steunen die de begunstigde landen zich getroosten om te voldoen aan de vereisten die zijn vastgelegd in de routekaart voor liberalisering van de visumregeling;

20.

staat volledig achter de verhoging van de financiële middelen en studie- en onderzoeksbeurzen in de EU voor studenten en onderzoekers uit de westelijke Balkan in het kader van het Erasmus Mundus-programma, om zo mensen en instellingen in de westelijke Balkanlanden te laten wennen aan de EU-agenda en de educatieve vaardigheden een impuls te geven; dringt er bij de begunstigde landen op aan de nodige regelingen te treffen, met inbegrip van publiciteits- en voorlichtingscampagnes, zodat hun burgers deze kansen volledig kunnen benutten; dringt er bij de desbetreffende landen op aan hun voorbereidende bestuurlijke maatregelen op te voeren, zodat kan worden voldaan aan de toelatingscriteria van het programma voor Permanente Educatie;

21.

benadrukt de centrale rol van onderwijs en opleidingen binnen de hedendaagse kenniseconomieën; onderstreept in deze context de noodzaak om op alle onderwijsniveaus de ondernemende en innovatieve vaardigheden te versterken en te bevorderen;

22.

staat volledig achter de deelname van de landen van de westelijke Balkan in communautaire programma's en agentschappen; wijst er in het bijzonder op dat zij het Verdrag tot oprichting van een energiegemeenschap hebben ondertekend en van plan zijn om ook het Verdrag tot oprichting van een vervoersgemeenschap te ondertekenen en dat dit voorbeelden zijn van hoe (potentiële) kandidaat-lidstaten, in een vroeg stadium van het toetredingsproces, zich volledig integreren in de communautaire structuren en hun wetgeving in overeenstemming brengen met het acquis communautaire;

23.

benadrukt dat de bescherming van het milieu een belangrijk onderdeel van duurzame ontwikkeling in de westelijke Balkanregio vormt; roept derhalve de regeringen in de westelijke Balkan op om zich te scharen achter de beginselen en doelstellingen van de Energiegemeenschap van Zuidoost-Europa teneinde krachtige milieubeleidsmaatregelen en milieustrategieën op te zetten, met name op het gebied van hernieuwbare energie, conform de milieunormen en het beleid inzake klimaatverandering van de EU;

24.

steunt de interparlementaire dialoog op regionaal niveau en benadrukt hoe belangrijk het is om de nationale parlementen van de landen van de westelijke Balkan volledig te betrekken bij het proces van Europese integratie; is ervan overtuigd dat het Europees Parlement en de parlementen van de lidstaten belangrijk zijn voor het op gang brengen van een dialoog en samenwerking met de parlementen van de landen van de westelijke Balkan; is ervan overtuigd dat de opzet van de interparlementaire vergaderingen van het Europees Parlement moet worden verbeterd teneinde te zorgen voor een een operationele en efficiënte structuur voor de organisatie van specifiekere, praktijkgerichte debatten en workshops;

25.

benadrukt het belang van het verminderen van tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen in de regio en tussen de Westelijke Balkan en de EU als wezenlijke prioriteit om economische ontwikkeling, regionale integratie en contacten tussen de mensen te bevorderen; onderstreept de centrale rol van de Midden-Europese vrijhandelsovereenkomst (CEFTA) in de verdere liberalisering van de handel in de regio en juicht de financiële steun van de Commissie aan het secretariaat van CEFTA toe;

26.

betuigt zich solidair met de landen van de westelijke Balkan in de mondiale economische crisis en bevestigt nogmaals de economische en sociale versterking van de regio te zullen steunen; verwelkomt daarom het recente voorstel van de Commissie om haar Europese Economisch herstelplan totde westelijke Balkan uit te breiden, maar dringt er wel op aan dat zij waakzaam te blijft en, waar nodig, passende maatregelen neemt om een soepele voortzetting van het stabiliteits- en associatieproces te waarborgen;

27.

dringt er bij de verdragsluitende partijen van CEFTA op aan inspanningen te blijven leveren om alle niet-tarifaire belemmeringen en alle tarieven en quota's voor de handel in landbouwproducten te verminderen; roept de leden van de pan-euro-mediterrane zone op om te blijven ijveren voor een oplossing van onopgeloste kwesties die thans een uitbreiding van de pan-euro-mediterrane regeling inzake diagonale cumulatie tot de landen van de westelijke Balkan in de weg staan;

28.

verzoekt de Raad en de Commissie alle passende maatregelen te nemen ten einde een sterkere integratie van de landen van de westelijke Balkan in het internationale systeem voor handel en economie aan te moedigen, met name door de toetreding tot de WTO; benadrukt dat het liberaliseren van de handel gepaard moet gaan met de bestrijding van armoede en werkloosheid, het bevorderen van economische en sociale rechten en met respect voor het milieu; verzoekt de Commissie tijdig alle nieuwe voorstellen tot verlening van uitzonderlijke begrotingssteun aan de staten van de westelijke Balkan ter goedkeuring aan het Parlement voor te leggen;

29.

roept de staten in de regio op hoge prioriteit te geven aan de strijd tegen corruptie, aangezien corruptie een ernstige belemmering voor sociale vooruitgang vormt; roept deze staten op alle nodige maatregelen te nemen om de georganiseerde criminaliteit en de smokkel van mensen en drugs te bestrijden;

30.

dringt erop aan dat de EU regionale samenwerkingsinitiatieven op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ) en inspanningen die wettelijke en gerechtelijke harmonisatie beogen, zoals, onder meer, het politiesamenwerkingsverdrag voor Zuidoost-Europa, het Zuidoost-Europees centrum voor wetshandhaving (SELEC) en de Zuidoost-Europese raadgevende groep van procureurs (SEEPAG) blijft steunen; neemt kennis van de huidige en van de geplande financiële steun aan het Zuidoost-Europese netwerk van procureurs (PROSECO) en aan de oprichting van coördinatie-eenheden voor internationale wetshandhaving (ILECU), en dringt er bij de Commissie op aan om deze projecten te coördineren met de genoemde initiatieven;

31.

dringt er bij de Commissie op aan om prioritaire projecten te identificeren en om te verduidelijken welke vereisten zij aan de verschillende nationale en regionale instellingen stelt wat betreft samenwerking tussen de landen en de instellingen op het gebied van JBZ; benadrukt het belang van initiatieven op het gebied van e-justitie als onderdeel van de steun van de EU aan initiatieven inzake e-overheid teneinde de samenwerking te verbeteren en de gerechtelijke procedures en interne bestuurlijke systemen transparanter te maken;

32.

uit kritiek op de van kracht zijnde constitutionele en/of wettelijke bepalingen in alle landen van ex-Joegoslavië die een verbod inhouden op de uitlevering van eigen staatsburgers die in andere landen van de regio in staat van beschuldiging dreigen te worden gesteld en op de wettelijke obstakels die een belemmering vormen voor de overdracht van strafvervolging voor ernstige feiten tussen de rechtbanken in de verschillende landen van de regio; verzoekt de Raad en de Commissie om de landen in de regio aan te sporen stappen te zetten om op een gecoördineerde manier al deze verbodsbepalingen en wettelijke obstakels af te schaffen;

33.

wijst erop dat door wettelijke bepalingen die op het uitzetten beperken, zware misdrijven, met inbegrip van misdaden tegen de menselijkheid, schendingen van de oorlogswetten en -gebruiken, georganiseerde transnationale misdaad, illegale smokkel, terrorisme en corruptie, onbestraft kunnen blijven en dat dergelijke bepalingen een van de belangrijkste oorzaken zijn van de processen in absentia, een praktijk die het voorwerp vormt van wijdverbreide kritiek maar desondanks blijft voortbestaan; ondersteunt de inspanningen van de nationale procureurs om deze wettelijke obstakels te ondervangen door pragmatische samenwerkingsregelingen; looft de inspanningen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) ter bevordering van een betere samenwerking, en moedigt de landen in de regio aan om de wederzijdse gerechtelijke ondersteuning en het uitzetten onder volledige naleving van de standaarden voor mensenrechten en internationale wetgeving, verder te vergemakkelijken;

34.

benadrukt dat volledige samenwerking met het Internationaal Strafhof voor ex-Joegoslavië (ICTY), zowel op het gebied van de arrestatie en uitlevering van de aangeklaagden die nog steeds op de vlucht zijn en de overdracht van bewijsmateriaal, als op het gebied van volledige medewerking vóór en tijdens het proces, een wezenlijke vereiste is voor het toetredingsproces; dringt er bij de Commissie op aan om samen met het ICTY, OVSE en de regeringen in de regio, initiatieven te ondersteunen die ertoe strekken de capaciteit en de doeltreffendheid te versterken van de nationale rechtbanken die moeten vaststellen wie verantwoordelijk is voor oorlogsmisdaden en overige minder zware misdaden, en ervoor te zorgen dat processen op onafhankelijke en onpartijdige wijze worden afgehandeld, overeenkomstig de standaarden en normen van het internationaal recht;

35.

wijst op de fundamentele rol van de programmering en de structuren van het onderwijs bij het bevorderen van inclusiviteit en het verminderen van de inter-etnische spanningen; en dringt er daarom bij de regeringen van de landen van de westelijke Balkan op aan om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, door burgerrechten, mensenrechten en democratische rechten als Europese waarden van fundamentele betekenis op te nemen in de daarvoor in aanmerking komende schoolprogramma's en om een einde te maken aan de segregatie op de scholen; wijst erop dat, indien men blijvende resultaten wil behalen op het vlak van de bevordering van verzoening en de verbetering van interetnische betrekkingen, het geschiedenisonderwijs op scholen en universiteiten in de westelijke Balkan uit moet gaan van gedocumenteerd onderzoek en een weerslag moet vormen van de verschillende gezichtspunten van de diverse nationale en etnische groepen in de regio; verleent zijn volledige steun aan initiatieven zoals het Gezamenlijk geschiedenisproject van de Stichting Center for Democracy and Reconciliation in Southeast Europe, dat gericht is op het schrijven en verspreiden van gezamenlijk geschiedenislesmateriaal dat vanuit meerdere gezichtspunten verslag doet van de geschiedenis van de Balkan, en roept de bevoegde ministeries, onderwijsautoriteiten en onderwijsinstellingen in de regio op het gebruik van gezamenlijk geschiedenismateriaal te ondersteunen; roept de Commissie op dergelijke initiatieven financieel en politiek te ondersteunen;

36.

benadrukt hoe belangrijk het is een effectief kader te hebben voor de bevordering, bescherming en waarborging van de rechten van etnische en nationale minderheden in een regio met een multicultureel karakter en een verleden van wijdverbreid en stelselmatig etnisch gemotiveerd geweld; roept de regeringen in de regio op om meer inspanningen te doen om ervoor te zorgen dat alle wetten op het gebied van minderheden en mensenrechten in de praktijk ook naar behoren worden nageleefd en dat er passende maatregelen worden genomen wanneer er inbreuk wordt gemaakt op deze rechten; dringt erop aan dat er meer inspanningen worden geleverd om ervoor te zorgen dat initiatieven die bedoeld zijn om de inclusie van minderheden en de situatie van benadeelde minderhedengroepen (in het bijzonder de Roma) te verbeteren, naar behoren worden gefinancierd en uitgevoerd;

37.

onderstreept de noodzaak van de uitwerking en uitvoering van programma's voor het ontwikkelen van de gelijkheid van man en vrouw en versterking van de rol van vrouwen in de maatschappij, als waarborg voor democratie en het onderschrijven van Europese waarden;

38.

wijst erop dat de regeringen in de regio meer inspanningen moeten leveren om, in overeenstemming met de verklaring van Sarajevo die werd afgelegd naar aanleiding van de regionale ministerconferentie over de terugkeer van vluchtelingen van 31 januari 2005, de duurzame terugkeer van vluchtelingen en binnenlands ontheemden te garanderen; verzoekt de Raad en de Commissie om er op aan te dringen dat de regeringen in de regio programma's ontwikkelen en uitvoeren om teruggekeerde personen toegang te geven tot een woning en sociale diensten en hun inspanningen op drijven om de discriminatie van terugkerende minderheden te bestrijden; is van oordeel dat deze maatregelen reeds moeten zijn ingevoerd wanneer deze landen zich in het stadium van kandidaat-lidstaat bevinden en resoluut moeten worden uitgevoerd en voltooid tijdens het toetredingsproces;

39.

drukt zijn bezorgdheid uit over de politieke inmenging waar de media in alle westelijke Balkanlanden onder te lijden hebben en over de verstrengeling van zakelijke, politieke en mediabelangen, alsmede het klimaat van bedreigingen en intimidatie van onderzoeksjournalisten; roept de westelijke Balkanlanden op de rechten van journalisten en onafhankelijke media als legitieme macht binnen een democratische Europese staat volledig te respecteren;

40.

verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en parlementen van Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Kosovo, de voormalige Joegoslavische Republiek van Macedonië, Montenegro en Servië, de fungerende voorzitter van de OVSE, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de OVSE, de voorzitter van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, het secretariaat van de Regionale Samenwerkingsraad, het Internationaal Strafhof voor ex-Joegoslavië en het secretariaat van de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0639.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0005.

(3)  Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82).


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/107


Vrijdag, 24 april 2009
Situatie in Bosnië-Herzegovina

P6_TA(2009)0332

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de situatie in Bosnië-Herzegovina

2010/C 184 E/22

Het Europees Parlement,

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 16 juni 2003 over de Westelijke Balkan en de daaraan gehechte bijlage met als titel „De agenda van Thessaloniki voor de westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”, welke door de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 werden bekrachtigd,

gezien de op 16 juni 2008 ondertekende stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië-Herzegovina anderzijds,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2008 over de sluiting van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië-Herzogovina anderzijds (1),

gezien de benoeming op 11 maart 2009 van de heer Valentin Inzko tot nieuwe speciale vertegenwoordiger van de EU in Bosnië-Herzegovina (2),

gezien de gezamenlijke verklaring inzake constitutionele hervorming, staatseigendom, een volkstelling en het district Brčko, afgegeven in Prud op 8 november 2008 door de leiders van de partijen HDZ BiH, SNSD en SDA, en gezien de bijeenkomsten die vervolgens tussen hen hebben plaatsgevonden,

gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.

gezien het feit dat de aanhoudende verslechtering van het politieke klimaat in Bosnië-Herzegovina (BiH) aanleiding geeft tot grote bezorgdheid in het Parlement,

B.

overwegende dat de staat Bosnië-Herzegovina, zoals vervat in het Vredesakkoord van Dayton, een tastbare uitdrukking vormt van de wens om na het gruwelijke conflict van de jaren negentig een duurzame verzoening tot stand te brengen tussen de verschillende gemeenschappen,

C.

overwegende dat dit verzoeningsproces onlosmakelijk is verbonden met de vorderingen van dit land op de weg naar Europese integratie, aangezien het in wezen op dezelfde waarden is gebaseerd als die waarop de EU is gegrondvest,

D.

overwegende dat de ondertekening van de bovengenoemde stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EG en BiH een duidelijk signaal heeft gegeven dat BiH een echt vooruitzicht op het EU-lidmaatschap heeft en dat de toetreding binnen handbereik is, mits het land aan de criteria van Kopenhagen voldoet en de nodige hervormingen invoert die zijn beschreven in de prioriteiten van het Europees Partnerschap,

E.

overwegende dat het hoe dan ook ter discussie stellen van de territoriale integriteit van BiH niet alleen een schending zou betekenen van het Vredesakkoord van Dayton, op grond waarvan geen enkele entiteit het recht heeft zich van de republiek af te splitsen, maar tevens zou indruisen tegen de beginselen van tolerantie en vreedzaam samenleven tussen de etnische gemeenschappen, waarop de stabiliteit van de hele westelijke Balkan berust,

F.

overwegende dat de internationale gemeenschap en de EU derhalve onder geen beding een opdeling van BiH zullen aanvaarden of dulden,

1.

is van mening dat Europese integratie in het belang is van de hele bevolking van de westelijke Balkan; betreurt bijgevolg dat de politici van BiH, die niet in staat blijken overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke politieke visie voor hun land, uit kortzichtige nationalistische motieven de doelstelling van toetreding tot de EU opgeven, een doelstelling die vrede, stabiliteit en welvaart zou opleveren voor de burgers van BiH;

2.

brengt de politieke leiders van BiH in herinnering dat de toetreding tot de EU de aanvaarding van de waarden en regels waarop de EU is gegrondvest met zich meebrengt, namelijk eerbiediging van de mensenrechten, inclusief de rechten van minderheden, solidariteit, met inbegrip van solidariteit tussen volkeren en gemeenschappen, tolerantie, ook tolerantie ten aanzien van andere tradities en culturen, de rechtsstaat, inclusief respect voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, alsmede democratie, met inbegrip van meerderheidsbesluitvorming en vrijheid van meningsuiting; dringt er bij de politieke leiders op aan dat zij zich verre houden van haatzaaien, nationalisme en afscheidingsstreven en veroordeelt eenzijdig afzien van hervormingen;

3.

herinnert er tevens aan dat het vooruitzicht van het EU-lidmaatschap een aanbod is aan BiH als integrale staat, en niet aan de afzonderlijke delen van de republiek, en dat dreigen met afscheiding of andere pogingen om de soevereiniteit van de staat te ondermijnen bijgevolg volledig onaanvaardbaar zijn;

4.

dringt er in dit opzicht bij alle betrokken autoriteiten en politieke leiders op aan om zich veel meer te richten op maatregelen voor verzoening, wederzijds begrip en vredesopbouw, om op die manier de stabiliteit van het land en de vrede tussen de verschillende bevolkingsgroepen te versterken;

5.

benadrukt nogmaals dat BiH, wil het lid worden van de EU, aan de volgende voorwaarden dient te voldoen:

a)

de overheidsinstanties moeten in staat zijn de voor de toetreding tot de EU vereiste hervormingen aan te nemen en effectief uit te voeren;

b)

de staat dient derhalve overheidsinstanties in te stellen die op de beginselen van de rechtsstaat zijn gebaseerd en tot een efficiënte besluitvorming in staat zijn; deze instanties moeten functioneel, gezaghebbend en vrij van politieke beïnvloeding zijn en over voldoende middelen beschikken;

6.

is van mening dat de bovenstaande voorwaarden alleen kunnen worden vervuld door middel van een constitutionele hervorming van BiH op basis van de volgende criteria:

a)

de staat moet over toereikende wetgevings-, begrotings-, uitvoerings- en justitiële bevoegdheden beschikken om te functioneren als lidstaat van de EU, om voor een functionerende eenheidsmarkt tot stand te brengen en te handhaven, om de economische en sociale cohesie te bevorderen en om de belangen van het land in het buitenland te behartigen en beschermen;

b)

het aantal bestuurslagen waarover het bestuur van BiH is verdeeld, moet evenredig zijn aan de financiële middelen die het land ter beschikking staan en moet zijn gebaseerd op een doelmatige, samenhangende en doeltreffende toewijzing van verantwoordelijkheden;

c)

het waarborgen van vitale nationale belangen binnen BiH mag het handelingsvermogen van het land niet in de weg staan;

d)

alle minderheden moeten beschikken over dezelfde rechten als constituerende bevolkingsgroepen, wat de afschaffing inhoudt van op etnische afkomst gebaseerde beperkingen op het recht om te worden verkozen, in overeenstemming met de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de relevante adviezen van de Europese Commissie voor democratie door middel van het recht (Venetië-commissie) van de Raad van Europa;

7.

onderstreept in deze context dat het noodzakelijk is een duidelijke oplossing voor het vraagstuk van staatseigendom te vinden die in overeenstemming is met de grondwettelijke prerogatieven van de centrale staat;

8.

brengt de politici van BiH in herinnering dat het hun plicht is een akkoord te bereiken over voornoemde kwesties en dat zij, mochten zij er niet in slagen een dergelijk akkoord te bereiken, hun land en hun burgers tot stagnatie en isolement zouden veroordelen, in een situatie waarin BiH zwaar door de financiële en economische crisis wordt getroffen en waarin als gevolg daarvan veel arbeidsplaatsen verloren gaan;

9.

wijst erop dat de constitutionele hervorming van het land en zijn Europees perspectief het onderwerp moeten vormen van een breed en diepgaand debat, met deelname van alle geledingen van de samenleving van BiH en dat dit debat mag niet worden gemonopoliseerd door de leiders van de belangrijkste politieke partijen en etnische gemeenschappen;

10.

dringt er bij de Raad van ministers en de Parlementaire Vergadering van BiH op aan om meer en duidelijkere inspanningen te leveren om de regelgeving aan te nemen die nodig is om te zorgen voor overeenstemming met de vereisten voor Europese integratie, en spoort de verschillende organen en autoriteiten in BiH ertoe aan de coördinatie op het vlak van EU-gerelateerde kwesties te verbeteren;

11.

dringt erop aan dat het nieuwe hoofd van het Bureau voor Europese Integratie eindelijk wordt aangesteld en herinnert de autoriteiten van BiH eraan dat de keuze voor de genomineerde onpartijdig moet zijn en enkel gebaseerd mag zijn op relevante professionele ervaring, bewezen vaardigheden en een diepgaande kennis van Europese aangelegenheden;

12.

roept de autoriteiten van BiH op om snel te voldoen aan de vereisten die zijn vastgelegd in het stappenplan voor visumliberalisering, om op die manier vóór eind 2009 te zorgen voor de opheffing van de huidige visumverplichtingen;

13.

drukt zijn bezorgdheid uit over de politieke inmenging van de media in BiH en de verstrengeling van handels-, politieke en mediabelangen; roept de autoriteiten op om in dit opzicht de rechten van journalisten en de onafhankelijkheid van de media volledig te eerbiedigen;

14.

benadrukt nogmaals dat de internationale gemeenschap en haar Hoge Vertegenwoordiger, de heer Valentin Inzko, overeenkomstig met zijn mandaat, hard zullen optreden om elke poging tegen te gaan om de fundamentele beginselen van het Vredesakkoord van Dayton, met name de vreedzame coëxistentie binnen één staat van verschillende etnische gemeenschappen, te ondermijnen;

15.

is derhalve van mening dat het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger de autoriteiten van BiH moet bijstaan om te voldoen aan alle vijf de doelstellingen en de twee voorwaarden van de Vredesimplementatieraad en om ervoor te zorgen dat deze naar behoren worden uitgevoerd, en dat het bureau tot die tijd gehandhaafd dient te worden en dient toe te zien op de behoorlijke implementatie van het Vredesakkoord van Dayton;

16.

benadrukt dat vooruitgang op het vlak van de aanpak van de vijf doelstellingen en twee voorwaarden van de Vredesimplementatieraad eveneens nodig is om verder te kunnen gaan met de EU-agenda;

17.

betreurt dat de Raad weinig aandacht aan de verslechtering van het politieke klimaat in BiH besteedt en dat de lidstaten tot dusver niet de nodige vastberadenheid aan de dag hebben gelegd om de situatie in het land serieus en op gecoördineerde wijze aan te pakken;

18.

verzoekt de Raad de in deze resolutie aan BiH gestelde eisen te bekrachtigen en zich ertoe te verbinden de naleving ervan te bevorderen; is in dit verband van mening dat de Raad de nieuwe speciale vertegenwoordiger van de EU:

a)

een krachtig en duidelijk gedefinieerd mandaat en de nodige personele middelen dient te verlenen om de invoering van de in deze resolutie omlijnde hervormingen in de hand te werken en de dialoog met het maatschappelijk middenveld over dergelijke vraagstukken te stimuleren, onder meer door doelgerichte publieke campagnes en activiteiten ter ondersteuning van een dialoog tussen culturen en tussen godsdiensten;

b)

van de middelen dient te voorzien om alle instrumenten van de EU, met inbegrip van sanctiemogelijkheden (bv. de opschorting van financiële bijstand van de EU), toe te passen teneinde werkelijke vooruitgang in BiH te bevorderen;

c)

volledige en consequente politieke steun dient te geven, evenals de bevoegdheid om voor de algemene coördinatie van EU-actoren en -instrumenten in BiH te zorgen, teneinde de consistentie en samenhang van alle EU-maatregelen te garanderen, alsook voor de coördinatie met relevante internationale actoren van buiten de EU die actief zijn in BiH;

d)

het recht te verlenen om het Politiek en Veiligheidscomité op maandelijkse basis in te lichten over de ontwikkelingen in BiH en passende aanbevelingen te doen over doelgerichte sancties;

19.

verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid, de heer Javier Solana, en de Commissaris voor uitbreiding, de heer Olli Rhen, een veel actievere en meer zichtbare rol te spelen in Bosnië-Herzegovina, door regelmatige bezoeken te brengen aan het land en door zich effectiever in te spannen voor een dialoog met het maatschappelijk middenveld;

20.

feliciteert het maatschappelijk middenveld van BiH met het feit dat het meer goede wil toont dan zijn politieke leiders en met het feit dat het een positieve kracht is die zorgt voor verandering en verzoening in het land;

21.

is bovendien van mening dat de in BiH gestationeerde internationale troepenmacht op een substantieel niveau moet worden gehandhaafd en snel inzetbaar moet zijn, om blijk te geven van de vastbeslotenheid van de internationale gemeenschap om de veiligheid en de integriteit van BiH te waarborgen;

22.

herhaalt zijn oproep tot de onmiddellijke aanhouding van de overblijvende aangeklaagden die worden gezocht door het internationaal oorlogstribunaal voor het voormalig Joegoslavië en tot het nemen van resolute maatregelen door de autoriteiten van BiH om de criminele netwerken die deze aangeklaagden beschermen uit te roeien;

23.

roept ten slotte op tot een versterkte dialoog tussen de EU en de VS en met andere relevante internationale actoren om brede steun te verkrijgen voor een coherente aanpak voor BiH en om een verdergaande verslechtering van de politieke situatie in het land en een destabilisering van de regio te voorkomen; onderstreept de noodzaak van intensievere regionale samenwerking om de vooruitgang in BiH te bevorderen;

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van Bosnië-Herzegovina en zijn entiteiten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0522.

(2)  Gemeenschappelijk optreden 2009/181/GBVB van de Raad van 11 maart 2009 ter benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië-Herzegovina (PB L 67 van 12.3.2009, blz. 88).


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/111


Vrijdag, 24 april 2009
Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap

P6_TA(2009)0334

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap en het daarbij gaande facultatieve protocol

2010/C 184 E/23

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0530),

onder verwijzing naar het verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap („het Verdrag”), aangenomen op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

onder verwijzing naar het facultatief protocol bij verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap („het Facultatief Protocol”), aangenomen op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2003 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Op weg naar een wettelijk bindend instrument van de Verenigde Naties ter bevordering en bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap” (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2003 getiteld „Kansengelijkheid voor personen met een handicap: een Europees Actieplan” (COM(2003)0650) en de resolutie van het Parlement van 20 april 2004 daarover (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over invaliditeit en ontwikkeling (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2005 getiteld „De situatie van personen met een handicap in de Europese Unie van na de uitbreiding: een Europees Actieplan” (COM(2005)0604) en de resolutie van het Parlement van 30 november 2006 daarover (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 april 2007 over de situatie van vrouwen met een handicap in de Europese Unie (5),

gezien zijn resolutie van 23 mei 2007 over het bevorderen van menswaardig werk voor allen (6),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2007 getiteld „De situatie van personen met een handicap in de Europese Unie: Europees Actieplan 2008-2009” (COM(2007)0738),

gezien zijn standpunt van 17 juni 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (7),

gezien de resolutie van de Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad in vergadering bijeen, van 17 maart 2008 over de situatie van personen met handicaps in de Europese Unie (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2008 over de vooruitgang op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie in de EU (omzetting van de Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG) (9),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met handicaps (10),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met handicaps (11),

gezien het verslag van zijn Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van zijn Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0229/2009 en A6-0230/2009),

gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat alle lidstaten het Verdrag en het Facultatieve Protocol hebben ondertekend, maar dat tot dusver slechts zeven van hen deze teksten hebben geratificeerd,

B.

overwegende dat het Verdrag strekt tot bevordering en bescherming van de mensenrechten van alle personen met handicaps, waaronder ook zij die een meer intensieve steun nodig hebben,

C.

overwegende dat het Facultatief Protocol aan personen (of groepen personen) met een handicap de mogelijkheid geeft om klachten bij de Commissie in te dienen wanneer partijen bij het Verdrag de daarin vastgelegde rechten schenden,

1.

stemt in met de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag en het daarbij gaande Facultatieve Protocol;

2.

verzoekt de Commissie en de Raad, als wettelijke vertegenwoordigers van de Gemeenschap om uiterlijk op 3 december 2009 instrumenten van ratificatie in te dienen bij de Verenigde Naties;

3.

dringt bij alle lidstaten aan op snelle ratificatie van het volledige Verdrag, om de inhoud ervan in werking te laten treden, en om de noodzakelijke materiële infrastructuur te scheppen;

4.

doet een beroep op de lidstaten om zich aan te sluiten bij het Facultatieve Protocol, of dit te ratificeren, teneinde personen met handicaps wier rechten werden geschonden de noodzakelijke rechtsmiddelen te verschaffen om zich tegen dergelijke schendingen te verweren en zich te beschermen tegen alle vormen van discriminatie;

5.

verzoekt de Commissie om duidelijkheid te verstrekken over de reikwijdte van bevoegdheid van de Gemeenschap ten aanzien van dit Verdrag; stelt voor de indicatieve aard te beklemtonen van de communautaire wetsteksten die worden genoemd in de Verklaringen (12); benadrukt het belang om in de Verklaringen duidelijk te vermelden welke bevoegdheden de Gemeenschap heeft bij het ondersteunen van de rechten en het bevorderen van de sociale integratie van personen met handicaps in de ontwikkelingssamenwerking en de humanitaire hulp, alsook in gezondheids- en consumentenaangelegenheden;

6.

doet een beroep op de Commissie om artikel 3 van het EG-Verdrag te gebruiken als grondslag voor de reikwijdte van de bevoegdheden van de Gemeenschap ten aanzien van het Verdrag, welke in de Verklaring van de Europese Gemeenschap worden opgesomd, in toepassing van artikel 44, lid 1, van het Verdrag, zoals uiteengezet wordt in Bijlage 2 bij het ontwerpbesluit van de Raad; benadrukt het grote belang om bij de toepassing van deze Verklaring de nadruk te leggen op ontwikkelingssamenwerking, gezondheidszorg en consumentenbescherming;

Uitvoering van het Verdrag en het Facultatieve Protocol

7.

steunt de lidstaten die een begin hebben gemaakt met het proces van de stapsgewijze uitvoering van het Verdrag en het Facultatieve Protocol en dringt er bij de andere lidstaten op aan om hetzelfde te doen;

8.

doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om alle bepalingen van het Verdrag in wetsbepalingen om te zetten en om binnen specifieke termijnen de maatregelen te nemen en de financiële middelen beschikbaar te stellen die nodig zijn voor de uitvoering en om kwantitatieve doelstellingen hiervoor vast te stellen; moedigt de lidstaten aan tot uitwisseling van informatie over beste praktijken bij de tenuitvoerlegging;

9.

dringt er bij de lidstaten op aan gendermainstreaming toe te passen bij besluiten over beleidsmaatregelen ten gunste van vrouwen en mannen, meisjes en jongens met handicaps, en deze op alle gebieden toe te passen, met name inzake integratie op de arbeidsplaats, scholing en discriminatiebestrijding, en om wetgeving goed te keuren om de rechten van gehandicapte vrouwen en meisjes te beschermen die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik en geestelijk en lichamelijk geweld op openbare plaatsen of in hun huiselijke omgeving, en om steun te verlenen aan vrouwen en meisjes die aan een dergelijk geweld werden onderworpen;

10.

dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan zorg te dragen voor vrije toegang voor de burgers van de Europese Unie en organisaties van personen met handicaps tot informatie over hun rechten uit hoofde van het Verdrag en het Facultatieve Protocol, en voor informatieverstrekking daarover aan die burgers en organisaties, in een vorm die toegankelijk is voor de burgers;

11.

onderstreept het belang om de Commissie de beschikking te geven over alle noodzakelijke financiële middelen en human resources om haar in staat te stellen op te treden als centraal punt in de met de uitvoering van het Verdrag samenhangende kwesties die binnen de bevoegdheden van de Gemeenschap vallen; dringt aan op opstelling van een procedure die het mogelijk maakt een goed overzicht te krijgen van alle beleidsmaatregelen die van invloed zijn op de tenuitvoerlegging van het Verdrag; verzoekt de Commissie om regelmatig aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de voortgang van deze tenuitvoerlegging;

12.

verzoekt de lidstaten om overeenkomstig hun eigen organisatiesystemen één of meer centrale punten binnen hun respectieve regeringen vast te stellen voor kwesties die verband houden met de uitvoering van het Verdrag en het toezicht daarop en om de oprichting of benoeming te overwegen van een coördinatiemechanisme binnen de regering om activiteiten in de verschillende sectoren te vergemakkelijken, zulks overeenkomstig artikel 33, lid 1, van het Verdrag; verzoekt om speciale aandacht te schenken aan de oprichting van een adequaat en onafhankelijk toezichtmechanisme overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het Verdrag en overeenkomstig het beginsel met betrekking tot de rechtspositie van nationale instellingen - de Beginselen van Parijs - zoals door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurd in haar resolutie 48/134 van 20 december 1993;

13.

dringt er bij de Gemeenschap en de lidstaten op aan om een goed gecoördineerde sociale dialoog op gang te brengen tussen de belanghebbende partijen en om organisaties van personen met handicaps actief te betrekken bij het toezicht en tenuitvoerlegging van het Verdrag, zulks overeenkomstig artikel 4 en artikel 33, lid 2, van het Verdrag;

*

* *

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 231.

(2)  PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 148.

(3)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 336.

(4)  PB C 316 E van 22.12.2006, blz. 370.

(5)  PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 742.

(6)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0286.

(8)  PB C 75 van 26.3.2008, blz. 1.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0212.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0312.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0313.

(12)  Verklaring van de Europese Gemeenschap in toepassing van artikel 44, lid 1 van het Verdrag (bijlage 2 bij ontwerpsbesluit van de Raad, deel I) en verklaring van de Europese Gemeenschap in toepassing van artikel 12, lid 1 van het Facultatief Protocol (bijlage 2 bij het ontwerpsbesluit van de Raad, deel II).


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/114


Vrijdag, 24 april 2009
25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007)

P6_TA(2009)0335

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het 25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007) (2008/2337(INI))

2010/C 184 E/24

Het Europees Parlement,

gezien het 25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007) (COM(2008)0777),

gezien de werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SEC(2008)2854 en SEC(2008)2855),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 september 2007 getiteld „Een Europa van resultaten - Toepassing van het gemeenschapsrecht” (COM(2007)0502),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht (COM(2002)0141),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over het 23e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2005) (1),

gelet op artikel 45 en artikel 112, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A6-0245/2009),

1.

betreurt dat, in tegenstelling tot vroeger, de Commissie geen antwoord heeft gegeven op de vragen die het Parlement heeft gesteld in zijn vorige resoluties, met name de hiervoor genoemde resolutie van 21 februari 2008; stelt geen significante verbeteringen vast op de drie fundamentele gebieden: transparantie, middelen en duur van de procedures;

2.

herinnert de Commissie aan verzoeken die in voorafgaande jaren zijn gedaan, te weten

dringend onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een systeem dat duidelijk de weg wijst naar de verschillende klachtenmechanismen die beschikbaar zijn voor burgers, dat de vorm zou kunnen aannemen van een gemeenschappelijk EU-webportaal of de oprichting van een online „one-stop-shop” om burgers bij te staan;

een mededeling uit te brengen waarin zij haar interpretatie uiteenzet van het beginsel van aansprakelijkheid van de staat wegens schending van het Gemeenschapsrecht, inclusief schendingen die kunnen worden toegerekend aan de rechtsprekende tak, teneinde burgers in staat te stellen effectiever bij te dragen tot de toepassing van het Gemeenschapsrecht;

3.

verzoekt derhalve de Commissie:

de verbintenis na te komen die zij in haar hiervoor genoemde mededeling van 20 maart 2002 is aangegaan om al haar besluiten betreffende inbreuken te publiceren (2) aangezien de publicatie van deze besluiten, vanaf de registratie van een klacht tot en met alle daaropvolgende handelingen een onontbeerlijk instrument is om politieke inmenging in de behandeling van inbreuken tegen te gaan;

het Parlement zoals eerder bij herhaling gevraagd duidelijke en volledige gegevens te verstrekken over de middelen die in de diverse directoraten-generaal worden ingezet voor de behandeling van inbreuken;

na te denken over een vereenvoudigde en minder bureaucratische procedure voor de ingebrekestelling van een lidstaat die zijn verplichtingen niet nakomt, een procedure die het mogelijk maakt snel en efficiënt op te treden;

verzoekt de Commissie voorts artikel 228 van het EG-Verdrag strikt toe te passen, om te waarborgen dat de arresten van het Hof van Justitie correct worden uitgevoerd;

4.

neemt er kennis van dat de Commissie, zoals aangekondigd in haar hiervoor genoemde mededeling van 5 september 2007 (3), in het onderhavige jaarverslag een toelichting geeft op de prioritaire acties die zij in bepaalde sectoren bij de behandeling van klachten en inbreuken wil ondernemen; spreekt zijn voldoening uit over de verklaringen volgens welke nog steeds prioriteit zal worden gegeven aan „problemen die een brede impact hebben op de fundamentele rechten en het vrije verkeer” (4); benadrukt het belang van urgent en vastberaden optreden op deze gebieden, aangezien met racisme en vreemdelingenhaat verband houdende gewelddaden in bepaalde lidstaten meer en meer voorkomen; juicht eveneens toe dat prioriteit wordt gegeven aan „inbreuken waarbij de burgers in belangrijke mate of herhaaldelijk aan directe schade worden blootgesteld of die hun levenskwaliteit op ernstige wijze inperken” (5); verzoekt de Commissie meer vaart te zetten achter de afronding en, waar nodig, de beëindiging van inbreukprocedures die de lidstaten beletten te investeren in infrastructuur die van invloed zou kunnen zijn op de uitvoering van het Europees economisch herstelplan; verzoekt de Commissie de bevoegde parlementaire commissies een gedetailleerd plan voor te leggen met termijnen en vervaldata voor de specifieke acties die zij op deze gebieden wil ontplooien;

5.

neemt er kennis van dat van alle nieuwe inbreuken in 2007, 1 196 gevallen betrekking hebben op het niet meedelen van nationale maatregelen tot omzetting van Europese richtlijnen; acht het onaanvaardbaar dat de Commissie zich 12 maanden de tijd gunt (6) voor eenvoudige gevallen van niet-mededeling van omzettingsmaatregelen door een lidstaat en verzoekt de Commissie automatisch en onmiddellijk actie te ondernemen in zaken van dit type die geen enkele analyse en beoordeling vereisen;

6.

is van mening dat er nog steeds geen duidelijke procedures zijn om een lidstaat effectief te vervolgen bij het Hof van Justitie wegens een schending van het Gemeenschapsrecht die inmiddels is opgeheven en om schadevergoeding te verkrijgen voor eerdere fouten of nalatigheden; dringt er bij de Commissie op aan om (vóór eind 2010) met nieuwe voorstellen te komen om de huidige inbreukprocedure zodanig te vervolledigen dat deze onbillijke situatie in aanmerking wordt genomen;

7.

wijst erop dat, volgens de nieuwe werkmethode die de Commissie in haar mededeling van 2007 heeft voorgesteld, alle verzoeken om informatie en klachten die bij de Commissie worden ingediend direct aan de betrokken lidstaat zullen worden doorgezonden „wanneer de feiten of de rechtssituatie in de betrokken lidstaat moeten worden verduidelijkt (…). De lidstaten zouden een korte termijn krijgen om de betrokken burgers of ondernemingen rechtstreeks de nodige toelichting, gegevens en oplossingen te verstrekken en om de Commissie daarvan in kennis te stellen” (7);

8.

neemt er kennis van dat de Commissie het proefproject „EU Pilot” heeft gelanceerd om de nieuwe werkmethode in enkele lidstaten te testen, dat vijftien lidstaten deelnemen aan het project dat in april 2008 is gestart en dat het project, na evaluatie van het eerste loopjaar, zou kunnen worden uitgebreid tot de overige lidstaten;

9.

wijst er echter op dat deelneming aan het project, dat reeds aanleiding heeft gegeven tot twijfel en specifieke vragen (zoals vermeld in de hierboven genoemde resolutie van 21 februari 2008), vrijwillig is;

10.

vraagt de Commissie in het bijzonder of het gebrek aan middelen in de lidstaten geen zorgwekkend signaal is van reële problemen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht; verzoekt bovendien de Commissie bij haar beoordeling van het project aandacht te besteden aan de volgende vraagstukken en er aan het Parlement verslag over uit te brengen:

heeft de klager duidelijke en volledige uitleg gekregen van de Commissie over de behandeling van zijn klacht, heeft de nieuwe methode effectief bijgedragen tot de oplossing van zijn zaak en heeft het niet geleid tot afkalving van de verantwoordelijkheid van de Commissie als „hoedster van het Verdrag”;

heeft de nieuwe methode het inleiden van een inbreukprocedure, waarvan de duur al zeer lang en onzeker was, niet nog meer vertraagd;

heeft de Commissie zich ten aanzien van de lidstaten niet inschikkelijk getoond wat de naleving van de termijnen betreft die zij zelf heeft vastgesteld (tien weken) en heeft de Commissie na het verstrijken van deze termijnen de betrokken lidstaat nauwkeurige informatie en een tijdschema vestrekt met betrekking tot haar toekomstig optreden teneinde snel een definitieve oplossing te vinden voor de burger;

heeft het feit dat het „EU Pilot”-project slechts in 15 lidstaten werd uitgevoerd er niet toe geleid dat minder aandacht is besteed aan de behandeling van inbreuken in lidstaten die niet aan het project hebben deelgenomen;

11.

vraagt zich af of de Commissie, dankzij het project „EU Pilot” en de daaropvolgende vermindering van de werklast in verband met de behandeling van inbreuken, een meer systematische en grondigere controle verricht op de omzetting van richtlijnen in de nationale wetgevingen;

12.

vraagt de Commissie of het project „EU Pilot” een weerslag heeft gehad op het verloop van de pakketvergaderingen die de Commissie heeft gehouden voor de bij het project betrokken lidstaten en voor de andere, niet deelnemende lidstaten, daar deze vergaderingen worden beschouwd als het belangrijkste middel voor de aanpak en de oplossing van inbreukprocedures;

13.

is van mening dat EU-burgers dezelfde mate van transparantie mogen verwachten van de Commissie, ongeacht of zij een formele klacht indienen dan wel gebruik maken van hun recht om een verzoekschrift in te dienen krachtens het Verdrag; verlangt bijgevolg dat de Commissie verzoekschriften regelmatige en duidelijke informatie ontvangt over de verschillende stadia van inbreukprocedures die ook onder een open verzoekschrift vallen of, indien dit niet mogelijk is, toegang krijgt tot de relevante database van de Commissie, op voet van gelijkheid met de Raad;

14.

herinnert de Commissie eraan dat alle briefwisseling waarin melding wordt gemaakt van een daadwerkelijke schending van het gemeenschapsrecht moet worden geregistreerd als klacht, tenzij sprake is van de buitengewone omstandigheden als bedoeld in punt 3 van de hiervoor genoemde mededeling van 20 maart 2002;

15.

neemt er kennis van dat de Commissie heeft verklaard dat een fundamentele richtlijn als Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (8) praktisch in geen enkele lidstaat correct is omgezet; wijst erop dat de Commissie meer dan 1 800 individuele klachten met betrekking tot deze richtlijn heeft ontvangen, 115 ervan als klachten heeft geregistreerd en in 5 gevallen een inbreukprocedure heeft ingeleid wegens onjuiste omzetting van de richtlijn (9); erkent dat de Commissie, wat Richtlijn 2004/38/EG betreft, in een sfeer van openheid nuttig heeft samengewerkt met het Parlement en stemt in met de door de Commissie voorgestelde aanpak om de richtlijn voortdurend en grondig te evalueren, de lidstaten te ondersteunen bij de volledige en correcte toepassing van de richtlijn, waarvoor in de tweede helft van 2009 richtsnoeren zullen worden gepubliceerd, en om inbreukprocedures tegen lidstaten waarvan de nationale wetgeving in strijd is met de richtlijn in te leiden; maakt zich echter ernstig zorgen over het vermogen van de Commissie om haar rol als „hoedster van het Verdrag” te vervullen en over de mogelijkheid die het Parlement wordt geboden om controle uit te oefenen op het beleid van het registeren van de klachten zoals dat door de diverse diensten van de Commissie wordt genoemd;

16.

roept alle diensten van de Commissie op om indieners van een klacht volledig van de voortgang van de behandeling van hun klacht op de hoogte te stellen bij het verstrijken van alle vastgestelde termijnen (aanmaningen, met redenen omklede adviezen, procedure voor het Hof of afsluiting van een zaak), waar nodig aanbevelingen te doen voor de behandeling van de zaak via alternatieve geschillenbeslechting, hun beslissingen met redenen te omkleden en deze redenen uitgebreid aan de indiener van een klacht mede te delen in overeenstemming met de uitgangspunten van de hierboven genoemde mededeling van de Commissie van 2002;

17.

verwelkomt de geleidelijke invoering door de Commissie van samenvattingen voor de burgers, die tegelijkertijd worden gepubliceerd met de belangrijkste voorstellen van de Commissie; adviseert om dergelijke samenvattingen toegankelijk te maken via één centraal toegangspunt en acht het onaanvaardbaar dat dergelijke samenvattingen verdwijnen zodra de wetgevingsprocedure is voltooid: juist op dat moment zijn zij het meest relevant voor burgers en bedrijven;

18.

herinnert aan de toezegging van de Raad om lidstaten te stimuleren tabellen op te stellen en te publiceren die de onderlinge relatie illustreren tussen richtlijnen en nationale omzettingsmaatregelen; benadrukt dat dergelijke tabellen essentieel zijn om de Commissie in staat te stellen de uitvoering van maatregelen in alle lidstaten effectief te toetsen;

19.

spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat in de loop van de huidige zittingsperiode geen significante vooruitgang is geboekt inzake de rol die het Parlement zou moeten spelen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht; is van mening dat bij de prioritering van inbreukprocedures de Commissie niet enkel technische maar ook politieke besluiten neemt die momenteel aan geen enkele vorm van externe toetsing, controle of transparantie onderworpen zijn; dringt erop aan dat de desbetreffende hervormingen die zijn voorgesteld door de werkgroep voor de hervorming van het Europees Parlement en die het vermogen van het Parlement om zelf toezicht uit te oefenen op de toepassing van de communautaire wetgeving moeten versterken, spoedig in gang worden gezet; steunt in dat verband het besluit van de Conferentie van Commissievoorzitters van 25 maart 2009;

20.

dringt aan op nauwere samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement, en tussen hun respectieve leden, om doeltreffende controle van Europese kwesties op nationaal niveau te bevorderen en te vergroten en om de informatiestroom, met name gedurende de vaststelling van Europese wetgeving, te vergemakkelijken; is van mening dat leden van de nationale parlementen een waardevolle rol kunnen spelen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht en aldus de democratische legitimiteit van de Europese Unie helpen versterken en de Unie dichter bij de burger brengen;

21.

wijst nogmaals op de toezegging van de Raad om de lidstaten te stimuleren om concordantietabellen op te stellen waaruit het verband blijkt tussen richtlijnen en nationale omzettingsmaatregelen; benadrukt dat dergelijke tabellen van wezenlijk belang zijn voor een effectief toezicht door de Commissie op uitvoeringsmaatregelen in alle lidstaten; neemt zich als medewetgever voor, al het nodige te doen om te waarborgen dat de bepalingen met betrekking tot deze tabellen in de loop van het wetgevingsproces niet uit de tekst van de voorstellen van de Commissie worden geschrapt;

22.

stelt vast dat nationale rechtbanken een essentiële rol vervullen bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht en verleent zijn volle steun aan de inspanningen van de Commissie om aanvullende opleidingen voor nationale rechters, juristen en ambtenaren van nationale overheidsinstanties vast te stellen; onderstreept dat deze steun van essentieel belang is in de nieuwe lidstaten, met name als het gaat om toegang tot juridische informatie en juridische vakliteratuur in alle officiële talen; onderstreept dat het noodzakelijk is steun te geven aan een betere beschikbaarheid van databanken met betrekking tot nationale rechterlijke beslissingen over het Gemeenschapsrecht;

23.

moedigt de Commissie aan om verder onderzoek te doen naar collectieve verhaalsmechanismen in de gehele EU, ter vervollediging van de initiatieven die op dit moment worden ontplooid op het terrein van consumenten- en mededingingswetgeving; is van mening dat dergelijke mechanismen kunnen worden gebruikt door burgers, inclusief indieners van verzoekschriften, om de doelmatige toepassing van het Gemeenschapsrecht te verbeteren;

24.

roept de Commissie op om ervoor te zorgen dat de toepassing van het Gemeenschapsrecht in relatie tot het milieu meer prioriteit krijgt, gezien de verontrustende trends die in dit verslag naar voren zijn gekomen en de vele verzoekschriften die op dit gebied zijn ontvangen; adviseert in deze context om de handhavingscontroles te versterken en de relevante diensten van voldoende middelen te voorzien; verwelkomt de mededeling van de Commissie van 18 november 2008 over de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving van de Europese Gemeenschap (COM(2008)0773) als een eerste stap in deze richting;

25.

stemt in met het oordeel van de Commissie dat meer preventieve maatregelen moeten worden genomen om inbreuken op de communautaire wetgeving door lidstaten te voorkomen, moedigt de Commissie aan om specifieke verzoeken van de Commissie verzoekschriften om onomkeerbare schade aan het milieu te voorkomen in te willigen; betreurt het dat de reactie van de Commissie te vaak luidt dat zij moet wachten op een definitief besluit van de verantwoordelijke nationale overheden voordat zij bevoegd is op te treden;

26.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman alsmede de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0060.

(2)  Punt 12: „Besluiten van de Commissie inzake inbreuken worden binnen een week nadat zij zijn genomen op de website van het secretariaat-generaal van de Commissie gepubliceerd op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.htm#infractions. Besluiten om aan de lidstaat een met redenen omkleed advies uit te brengen en besluiten om de zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie worden bovendien in een perscommuniqué bekendgemaakt, tenzij de Commissie anders beslist.”

(3)  Punt 3: „De Commissie zal vanaf 2008 in haar jaarverslagen haar maatregelen betreffende deze prioriteiten beschrijven en toelichten”.

(4)  COM(2008)0777, blz. 10.

(5)  Ibid.

(6)  „Wat de niet mededeling van omzettingsmaatregelen betreft, zou er niet meer dan 12 maanden mogen verstrijken tussen de toezending van de aanmaningsbrief en de oplossing van de zaak of de aanhangigmaking ervan bij het Hof van Justitie.” (COM(2007)0502).

(7)  COM(2007)0502, blz. 8.

(8)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(9)  „In de dertig maanden sinds de richtlijn van toepassing is geworden, heeft de Commissie ruim 1 800 individuele klachten, 40 parlementaire vragen en 33 petities ontvangen over de toepassing. Zij heeft 115 klachten geregistreerd en vijf inbreukprocedures ingeleid wegens onjuiste toepassing van de richtlijn.” - Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (COM(2008)0840), blz. 9.


AANBEVELINGEN

Europees Parlement

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/119


Vrijdag, 24 april 2009
Opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole

P6_TA(2009)0314

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 24 april 2009 betreffende het vraagstuk van het opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole (2008/2020(INI))

2010/C 184 E/25

Het Europees Parlement,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Sarah Ludford namens de ALDE-fractie, betreffende het vraagstuk van het opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole (B6-0483/2007),

gezien de internationale, Europese en nationale instrumenten inzake de mensenrechten, met name het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en de grondwetten van de lidstaten, alsmede de hierin aan het individu verleende rechten en waarborgen op het gebied van de persoonlijke levenssfeer, gegevensbescherming, non-discriminatie en vrij verkeer,

gezien de maatregelen inzake gegevensbescherming van de Raad van Europa, te weten artikel 8 van het EVRM, Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa inzake de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, de aanbevelingen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten, te weten R(87)15 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied (1), R(97)18 inzake de bescherming van voor statistische doeleinden verzamelde en verwerkte persoonsgegevens (2), en R(2001)10 inzake de Europese code voor politie-ethiek (3),

gezien de voorschriften inzake gegevensbescherming van de EU, te weten de artikelen 7 en 8 van het Handvest, Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4) en Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (5),

gezien de maatregelen tegen rassendiscriminatie, te weten het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, artikel 14 van en Protocol 12 bij het EVRM, artikel 13 van het EG-Verdrag en Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (6),

gezien de instrumenten van de EU op het gebied van de veiligheid en de bestrijding van het terrorisme, met inbegrip van de politiële en justitiële samenwerking en de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen lidstaten, zoals Besluit 2005/671/JBZ van de Raad van 20 september 2005 betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard (7), Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (8), Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (9) en Besluit 2008/616/JBZ van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ (10),

gezien de bestaande en geplande databanken van de EU, zoals het Schengeninformatiesysteem, Eurodac en het visuminformatiesysteem, maatregelen inzake het verzamelen van biometrische gegevens, zoals die voor verblijfsvergunningen en paspoorten, en de mededeling van de Commissie van 30 november 2006„Over de versterking van het beheer van de zuidelijke maritieme grenzen van de Europese Unie” betreffende het oprichten van een permanent netwerk van kustpatrouilles voor de zuidelijke maritieme buitengrenzen (COM(2006)0733), alsmede voorgestelde toezichtsprojecten zoals Eurosur (Europees toezichtssysteem voor de grenzen),

gezien het voorstel om „e-grenzen” in het leven te roepen, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie van 13 februari 2008 getiteld „De voorbereiding van de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie”, waarin geïntegreerd grensbeheer wordt voorgesteld middels de invoering van automatische grenscontroles, met inbegrip van een programma voor geregistreerde reizigers en een inreis-/uitreissysteem (COM(2008)0069),

gezien de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten (PNR-overeenkomst 2007) (11), het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden (COM(2007)0654), alsmede de adviezen over dat voorstel van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, de Groep artikel 29 en de Groep politie en justitie,

gezien de desbetreffende nationale jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Duitse constitutionele rechter (Bundesverfassungsgericht)over polizeiliche präventive Rasterfahndung (preventieve registervergelijking door de politie) (12), het oordeel van het Britse Hogerhuis over de Tsjechische Roma (13) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM), met name in de zaken Timishev tegen Rusland (14), Nachova e.a. tegen Bulgarije (15), D.H. e.a. tegen de Tsjechische Republiek (16), en S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk (17), alsmede de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, met name in de zaak Huber tegen Duitsland (18),

gezien het rapport over de bevordering van de naleving en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme (19) van Marin Scheinin, speciaal rapporteur van de VN, het document „Protecting the Right to Privacy in the Fight against Terrorism” (20) van Thomas Hammarberg, commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, de algemene beleidsaanbevelingen nr. 8 inzake het bestrijden van racisme in de strijd tegen terrorisme (21) en nr. 11 over het bestrijden van racisme en rassendiscriminatie in het politiewerk (22) van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) van de Raad van Europa en het rapport over „Ethnic Profiling” van het EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten (23),

gelet op artikel 114, lid 3, en artikel 94 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0222/2009),

A.

overwegende dat de lidstaten steeds vaker overgaan op nieuwe technologieën, met gebruikmaking van programma's en systemen voor het verwerven, gebruiken, opslaan of uitwisselen van informatie over afzonderlijke personen, bij wijze van terrorismebestrijding of om het hoofd te bieden aan andere bedreigingen op het gebied van de bestrijding van criminaliteit,

B.

overwegende dat er op Europees niveau een duidelijke definitie moet komen van het opstellen van profielen, waarbij rekening wordt gehouden met het concrete doel dat wordt nagestreefd; overwegende dat het opstellen van profielen een onderzoekstechniek is die mogelijk wordt gemaakt door de nieuwe technologieën en veel wordt gebruikt in de commerciële sector, maar die ook steeds meer wordt gebruikt als instrument voor rechtshandhaving, vooral bij het opsporen en voorkomen van misdaden, maar ook bij grenscontroles,

C.

overwegende dat de praktijk van het opstellen van profielen, dat vaak gebeurt via geautomatiseerde „mining” van gegevens in computers, onder de loep moet worden genomen en onderwerp van politieke debatten moet zijn, aangezien het aanvechtbaar afwijkt van de algemene regel dat besluiten inzake rechtshandhaving gebaseerd moeten zijn op het persoonlijk gedrag van het individu; overwegende dat het opstellen van profielen een onderzoekstechniek is waarbij uit diverse bronnen informatie over personen wordt ingewonnen die onder andere hun etnische afstamming, ras, nationaliteit en godsdienst kan betreffen, op basis waarvan wordt getracht die personen te identificeren en wellicht aan verbodsmaatregelen te onderwerpen, die van misdaden of terroristische activiteiten verdacht worden, een techniek die kan worden gedefinieerd als:

„het systematisch leggen van verbanden tussen reeksen lichamelijke, psychologische of gedragskenmerken en bepaalde misdrijven, alsmede het gebruik hiervan als uitgangspunt voor het nemen van besluiten inzake de rechtshandhaving  (24)

of ter verduidelijking van het verband tussen datamining en het opstellen van profielen:

„een techniek waarmee een reeks kenmerken van een bepaalde categorie personen wordt afgeleid uit ervaringen, waarna databanken worden afgezocht op individuen die nauw bij deze reeks kenmerken aansluiten  (25) ”,

D.

overwegende dat het opstellen van etnische profielen, dat berust op een specifieke raciale of etnische basis en derhalve ernstige bezorgdheid doet rijzen over de strijdigheid met regels inzake non-discriminatie, kan worden gedefinieerd als:

„de systematische aanwending van „ras” of etnische afstamming, godsdienst of nationale herkomst, hetzij als enige factor, hetzij als één van meerdere factoren in besluiten inzake rechtshandhaving, ongeacht of de betrokken individuen al dan niet aan de hand van automatische middelen worden geïdentificeerd  (26)

of

„het zonder objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond teruggrijpen door de politie op uitgangspunten zoals ras, huidskleur, taal, godsdienst, nationaliteit of nationale of etnische afstamming bij controle, toezicht en onderzoeksactiviteiten  (27) ”,

E.

overwegende dat het opstellen van profielen, via datamining of praktijken van de politie en andere instanties, steeds meer wordt ingezet als instrument bij rechtshandhaving en grenscontroles, en dat niet genoeg aandacht wordt besteed aan de evaluatie van de doelmatigheid ervan en aan de ontwikkeling en toepassing van juridische waarborgen voor de naleving van de rechten inzake privacy en het voorkomen van discriminatie,

F.

overwegende dat profielen:

i)

beschrijvend kunnen zijn, voor zover zij gebaseerd zijn op getuigenverklaringen en andere informatie over daders of kenmerken van de begane misdaden en aldus de arrestatie van specifieke verdachten of de opsporing van gangbare criminele activiteiten die hetzelfde patroon te zien geven, ondersteunen, of

ii)

voorspellend kunnen zijn, voor zover hiermee een verband wordt gelegd tussen waarneembare variabelen van voorbije gebeurtenissen enerzijds en actuele gegevens en inlichtingen anderzijds teneinde conclusies te trekken waarmee men degenen denkt te kunnen identificeren die wellicht bij een toekomstige of nog niet ontdekte misdaad betrokken zijn (28),

G.

overwegende dat datamining en het opstellen van profielen de grenzen doen vervagen tussen toelaatbare gerichte controle en problematische grootschalige observatie waarbij gegevens eerder worden verzameld omdat zij nuttig zijn dan dat dit gebeurt met het oog op vooraf bepaalde doelstellingen, zodat er mogelijk sprake is van onwettige inmenging in de persoonlijke levenssfeer,

H.

overwegende dat ongerechtvaardigde reisbeperkingen en indringende controlemethoden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de essentiële economische, wetenschappelijke, culturele en sociale uitwisseling met derde landen; overwegende derhalve hoe belangrijk het is dat het risico dat bepaalde groepen, gemeenschappen of nationaliteiten worden onderworpen aan objectief niet te rechtvaardigen discriminerende praktijken of maatregelen, tot een minimum wordt beperkt,

I.

overwegende dat het gevaar bestaat dat onschuldige mensen worden blootgesteld aan willekeurige aanhoudingen, ondervragingen, reisbeperkingen, observatie of veiligheidsalarmen, omdat een ambtenaar informatie aan hun profiel heeft toegevoegd, en overwegende dat, als deze informatie niet direct wordt verwijderd, dit door uitwisseling van persoonsgegevens en wederzijdse erkenning van besluiten kan leiden tot visumweigeringen, weigering van toestemming om te reizen of aan de grens te worden toegelaten, plaatsing op „watch lists”, opneming in databanken, een verbod op werken of bankieren, arrestatie of vrijheidsontneming of ontzegging van andere rechten, waarbij wellicht in geen enkel geval beroep mogelijk is,

J.

overwegende dat bij rechtshandhaving altijd de grondrechten moeten worden gerespecteerd, met inbegrip van de rechten op een privé- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens en non-discriminatie; overwegende dat, hoewel nauwe internationale samenwerking onontbeerlijk is in de strijd tegen terrorisme en zware misdaad, deze samenwerking moet stroken met de internationale wetgeving alsmede met de Europese normen en waarden inzake gelijke behandeling en behoorlijke rechtsbescherming, niet in het minst opdat de Europese Unie haar geloofwaardigheid als verdedigster van de mensenrechten binnen haar eigen grenzen en op internationaal niveau niet ondermijnt,

K.

overwegende dat de EU moet voorkomen dat bij onderzoek benaderingen worden gehanteerd, die onnodig schade kunnen toebrengen aan de diplomatieke betrekkingen, die dergelijke internationale samenwerking kunnen belemmeren of die haar imago in de wereld en haar geloofwaardigheid als voorvechtster van het internationale recht kunnen aantasten; overwegende dat de Europese normen inzake gelijke behandeling, non-discriminatie en rechtsbescherming hun voorbeeldfunctie moeten behouden,

L.

overwegende dat zowel het opstellen van beschrijvende als voorspellende profielen legitieme onderzoeksmiddelen kunnen zijn, wanneer zij zijn gebaseerd op specifieke, betrouwbare en tijdig beschikbare informatie en niet op ongeverifieerde veralgemeningen op basis van stereotypen, en wanneer de op basis van dergelijke profielen genomen maatregelen de wettelijke toets van noodzaak en evenredigheid doorstaan; overwegende dat er echter bij ontstentenis van adequate wettelijke beperkingen en waarborgen ten aanzien van het gebruik van data over etnische afstamming, ras, godsdienst, nationaliteit en politieke banden een groot risico bestaat dat het opstellen van profielen wellicht leidt tot discriminerende praktijken,

M.

overwegende dat in de Europese code voor politie-ethiek als leidraad staat vermeld dat „politieonderzoek ten minste gebaseerd dient te zijn op een redelijk vermoeden van een daadwerkelijk of mogelijk vergrijp of misdrijf”, en overwegende dat wordt gesteld dat de mensenrechten waarschijnlijk zullen worden geschonden (29), hetgeen een bedreiging vormt voor de individuen en de samenleving als zodanig, indien een dergelijk redelijk vermoeden ontbreekt, wanneer het opstellen van profielen op stereotypen en vooroordelen gebaseerd is,

N.

overwegende dat het opstellen van „voorspellende profielen” met gebruikmaking van brede profielen waarbij kruislings verbanden tussen databanken worden gelegd en wordt uitgegaan van ongeverifieerde veralgemeningen of gedragspatronen die worden geacht te wijzen op het plegen van een toekomstige of nog niet-ontdekte misdaad of terroristische handeling, ernstige bezorgdheid doet rijzen ten aanzien van de privacy en een inbreuk kan vormen op de rechten inzake de persoonlijke levenssfeer uit hoofde van artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest (30),

O.

overwegende dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) blijkt dat afwijkingen van artikel 8, lid 2, van het EVRM slechts zijn toegestaan als zij bij wet voorzien zijn en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn (31), zoals bevestigd in zijn recente, bovengenoemde arrest in de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat „de algemene en niet-selectieve aard van de bevoegdheden tot het opslaan van vingerafdrukken, celmonsters en DNA-profielen van personen die van misdrijven worden verdacht maar er niet voor zijn veroordeeld”, in strijd is met artikel 8 van het EVRM,

P.

overwegende dat het bovengenoemde oordeel van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk dat er een „risico van stigmatisering” bestaat doordat in de Britse DNA-databank personen die niet voor een misdrijf zijn veroordeeld, op dezelfde wijze worden behandeld als veroordeelde criminelen, eveneens vragen moet oproepen over het legale karakter van het opstellen van profielen op basis van de verwerking van persoonsgegevens van personen die door de rechtbanken niet schuldig zijn bevonden (32),

Q.

overwegende dat het Rasterfahndung-programma (programma voor registervergelijking) in het kader waarvan Duitse politieautoriteiten persoonsgegevens uit openbare en particuliere databanken verzamelden van mannen tussen de 18 en 40 jaar, die studenten zijn of waren en van wie werd aangenomen dat zij moslim zijn, in een (vruchteloze) poging om verdachten van terrorisme op te sporen, door de Duitse constitutionele rechter in strijd met de Grondwet werd geacht in zijn bovengenoemde uitspraak, waarin werd geoordeeld dat datamining een illegale inmenging is in de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer die niet kan worden gerechtvaardigd als een reactie op een algehele dreiging die sinds de terroristische aanvallen van 11 september 2001 voortduurt, en dat daarentegen moet worden aangetoond dat er een „concreet gevaar” bestaat, zoals het voorbereiden of begaan van terroristische aanvallen,

R.

overwegende dat er in diverse Amerikaanse studies twijfel is gerezen over het nut van datamining en het opstellen van profielen, waaronder:

i)

een studie in opdracht van het Cato Institute waarin het volgende wordt opgemerkt:

„Hoewel datamining op vele waardevolle manieren kan worden gebruikt, is het niet goed afgestemd op het vraagstuk van het opsporen van terrorisme. Het zou betreurenswaardig zijn als datamining bij het opsporen van terrorisme opgeld zou doen in kringen van de nationale veiligheid, de rechtshandhaving en de technologie, omdat dit zou leiden tot de verspilling van belastinggeld, tot onnodige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en de burgerlijke vrijheden en het verkwisten van de waardevolle tijd en energie van mannen en vrouwen die werkzaam zijn in dienst van de nationale veiligheid  (33) ”,

ii)

een studie van de Amerikaanse National Research Council in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid over technieken voor datamining en gedragsobservatie, waarin men tot de volgende conclusie komt:

„de geautomatiseerde identificatie van terroristen via datamining … is noch haalbaar als doelstelling noch wenselijk vanuit het oogpunt van het streven naar technologie-ontwikkeling  (34) ”,

S.

overwegende dat de doeltreffendheid van datamining wordt uitgehold door het „naald-in-een-hooiberg”-probleem waarmee analisten worden geconfronteerd, die de grote hoeveelheid beschikbare data moeten filteren; overwegende dat de omvang van „digitale sporen” die door ordelievende burgers worden achtergelaten, zelfs groter is dan die van misdadigers en terroristen, die aanzienlijke inspanningen doen om hun identiteit te verbergen; overwegende dat er significante percentages „ten onrechte positieve resultaten” zijn waardoor niet alleen volkomen onschuldige personen worden verdacht, hetgeen resulteert in een potentiële inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, maar tegelijkertijd echte verdachten onopgespoord blijven,

T.

overwegende dat het tegenovergestelde probleem erin bestaat dat daders die niet in het profiel passen, niet worden geïdentificeerd, zoals de leider van de bomaanslagen van 7 juli 2005 in Londen die „door de inlichtingendiensten was gesignaliseerd als een bondgenoot van andere mannen die werden verdacht van betrokkenheid bij een terroristisch complot om bommen te leggen, maar niet werd vervolgd omdat hij niet genoeg scoorde op het profiel van terreurverdachten dat vóór juli 2005 was opgesteld” (35),

U.

overwegende dat het opstellen van profielen waarmee de goede gemeenschapsbetrekkingen worden verstoord en bepaalde gemeenschappen worden ontmoedigd om met rechtshandhavingsinstanties samen te werken, contraproductief zou zijn, omdat aldus het verzamelen van inlichtingen en het doeltreffend optreden tegen misdaad en terrorisme zouden worden belemmerd (36),

V.

overwegende dat het efficiënt verzamelen van informatie over bepaalde verdachten en het natrekken van bepaalde aanwijzingen de beste benadering vormen om terrorisme op te sporen en te voorkomen, en overwegende dat, ter aanvulling hierop, steekproeven en willekeurige controles die iedereen gelijkelijk treffen en onmogelijk door terroristen kunnen worden ontlopen, wellicht doelmatiger zijn dan het opstellen van profielen in het kader van inspanningen op het gebied van de preventieve bestrijding van het terrorisme (37),

W.

overwegende dat het gebruik maken van etnische kenmerken, nationale herkomst of godsdienst als factoren in het kader van het onderzoek met het oog op de rechtshandhaving niet uitgesloten is, mits een dergelijk gebruik strookt met de normen inzake non-discriminatie, met inbegrip van artikel 14 van het EVRM, en het de toets doorstaat van doeltreffendheid, noodzaak en evenredigheid waaruit blijkt dat het gaat om een legitiem verschil in behandeling en niet om discriminatie,

X.

overwegende dat het opstellen van profielen op basis van stereotiepe veronderstellingen vijandige en xenofobe gevoelens bij de bevolking kan aanwakkeren jegens personen van een bepaalde etnische, nationale of religieuze achtergrond (38),

Y.

overwegende dat in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens wordt gesteld, dat wanneer ras de enige basis voor maatregelen inzake rechtshandhaving is, dit neerkomt op verboden discriminatie (39); overwegende dat in de praktijk niet altijd duidelijk is of ras of etnische afkomst de enige of doorslaggevende basis voor dergelijke maatregelen is en dat vaak pas na een analyse van de patronen van de rechtshandhaving duidelijk wordt dat aan deze factoren een doorslaggevend gewicht is toegekend,

Z.

overwegende dat, hoewel er geen internationale of Europese regel bestaat die het opstellen van etnische profielen uitdrukkelijk verbiedt, de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens wel op deze conclusie lijkt te duiden, en dat zowel het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie duidelijk hebben gemaakt dat dergelijke praktijken een schending inhouden van het verbod op discriminatie (40),

AA.

overwegende dat in het actieprogramma, dat werd goedgekeurd tijdens de Wereldconferentie tegen racisme in 2000, de staten ertoe werden opgeroepen „doeltreffende maatregelen uit te werken, uit te voeren en op te leggen om een einde te maken aan het opstellen van rassenprofielen” (41); overwegende dat de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie in haar bovengenoemde aanbeveling nr. 8 over het bestrijden van racisme in de strijd tegen terrorisme de regeringen heeft verzocht ervoor te zorgen dat wetgeving en regelgeving of de tenuitvoerlegging hiervan op het stuk van rechtshandhaving niet leiden tot discriminatie; overwegende dat het EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten van oordeel is dat terroristenprofielen op basis van kenmerken zoals nationaliteit, leeftijd of geboorteplaats „een ernstig risico van discriminatie in zich bergen” (42),

AB.

overwegende dat een allesomvattende evaluatie nodig is van de onderzoekspraktijken en gegevensverwerkingssystemen in de EU en de lidstaten die de basis voor technieken voor het opstellen van profielen gebruiken of leveren, teneinde te waarborgen dat de nationale, Europese en internationale wettelijke verplichtingen terzake volledig worden nagekomen en om ongerechtvaardigde discriminerende en in op de persoonlijke levenssfeer ingrijpende gevolgen,

AC.

overwegende dat op dergelijke operaties de volgende richtsnoeren moeten worden toegepast en dat een combinatie van al deze beschermingsmaatregelen nodig is om voor een volledige en doeltreffende bescherming te zorgen,

1.

beveelt de Raad het volgende aan:

a)

de gehele verwerking van persoonsgegevens met het oog op de rechtshandhaving en de bestrijding van het terrorisme moet gebaseerd zijn op openbaar gemaakte wettelijke regels die het gebruik beperken, duidelijk, specifiek en bindend zijn, en zijn onderworpen aan zowel een nauw en doeltreffend toezicht door onafhankelijke autoriteiten voor de gegevensbescherming als strenge straffen op niet-naleving; het op grote schaal opslaan van gegevens om preventieve redenen is onevenredig in verhouding tot de basisvereisten voor een doeltreffende bestrijding van terrorisme;

b)

er moet een juridisch kader worden vastgesteld waarin duidelijk wordt gedefinieerd waaruit het opstellen van profielen, hetzij via de geautomatiseerde „mining” van computergegevens hetzij op andere wijze, bestaat, teneinde duidelijke regels te formuleren voor het wettige gebruik van die gegevens en de grenzen die daaraan worden gesteld, terwijl daarnaast de nodige waarborgen voor het indivivue voor de gegevensbescherming, en mechanismen voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid moeten worden geboden;

c)

het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens en het aanwenden van technieken voor het opstellen van profielen van personen die niet van een specifieke misdaad worden verdacht of waarvan niet een specifieke dreiging uitgaat, moeten zeer streng worden getoetst op „noodzaak” en „evenredigheid”;

d)

er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen feitelijke gegevens en gegevens van inlichtingendiensten enerzijds en gegevens over verschillende categorieën personen waarop deze gegevens betrekking hebben anderzijds;

e)

de inzage in dossiers van de politie en veiligheidsdiensten mag slechts van geval tot geval worden toegestaan voor specifieke doeleinden en moet onder rechterlijk toezicht in de lidstaten staan;

f)

het opstellen van profielen mag geen afbreuk doen aan doelgericht onderzoek door de politiediensten van de lidstaten, en restrictieve wetgeving inzake het opstellen van profielen mag de legitieme toegang tot databanken als onderdeel van dergelijke onderzoeken niet in de weg staan;

g)

het bewaren van persoonsgebonden informatie moet aan tijdslimieten gebonden zijn;

h)

etnische statistieken zijn een essentieel instrument om vormen van rechtshandhaving op te sporen die een onevenredige, ongegronde en ongerechtvaardigde mate van aandacht richten op etnische minderheden; het creëren van een hoge mate van bescherming van persoonsgegevens (gegevens die aan een bepaalde persoon gebonden zijn) vormt derhalve geen beletsel voor het genereren van anonieme statistische gegevens, waaronder variabelen betreffende etnische afkomst, „ras”, religie, en nationale hetkomst, dat nodig is voor het opsporen van indirecte discriminatie bij de rechtshandhaving; de Groep artikel 29 moet om richtsnoeren over deze kwesties worden verzocht;

i)

het verzamelen van gegevens over individuen enkel en alleen op basis van het feit dat zij tot een bepaald ras behoren, een bepaalde etnische herkomst, religieuze overtuiging, seksuele geaardheid of gedrag of bepaalde politieke meningen hebben of lid zijn van bepaalde bewegingen of organisaties die niet door de wet verboden zijn, moet worden verboden; er moeten waarborgen voor bescherming worden vastgelegd en mogelijkheden van beroep tegen het discriminerend gebruik van instrumenten van rechtshandhaving;

j)

het vertrouwen door particuliere of openbare instanties op de computer voor het nemen van beslissingen over individuen, zonder dat een evaluatie door mensenhand plaatsvindt, mag slechts bij uitzondering en met strenge waarborgen worden toegestaan;

k)

bij wet moeten strikte waarborgen worden ingevoerd met het oog op een passend en doeltreffend toezicht door de rechterlijke en parlementaire macht op de activiteiten van de politie en de veiligheidsdiensten, met inbegrip van activiteiten ter bestrijding van het terrorisme;

l)

met het oog op de mogelijke gevolgen voor het individu moet worden voorzien in doeltreffende en toegankelijke beroepsmogelijkheden met duidelijke informatie over de toepasselijke procedures aan de persoon waarop de gegevens betrekking hebben, vergezeld van rechten inzake toegang tot en rectificatie van de gegevens;

m)

er moeten criteria worden geformuleerd waarmee de doelmatigheid, de wettigheid en de consistentie met de waarden van de Europese Unie van het opstellen van profielen kunnen worden geëvalueerd; de bestaande en voorgestelde nationale en EU-wetgeving inzake het gebruik van profielen moet worden doorgelicht om na te gaan of deze wetgeving strookt met de wettelijke vereisten van het Gemeenschapsrecht en internationale verdragen; zo nodig moet een herziening van het EU-recht worden overwogen teneinde bindende regelgeving op te stellen waarmee inbreuken op de grondrechten worden voorkomen en waarbij rekening wordt gehouden met de verwachte aanbeveling van de Raad van Europa over het opstellen van profielen;

n)

er moet worden onderzocht in welke mate Richtlijn 2000/43/EG maatregelen en praktijken inzake het opstellen van profielen verbiedt of reguleert, en er moet een zodanige herziening van de richtlijn worden overwogen dat de werkingssfeer zich tevens uitstrekt tot luchthavens en havens;

o)

de Raad moet de opdracht geven tot een studie, op basis van het desbetreffende regelgevingskader en de huidige praktijken, onder verantwoordelijkheid van de Commissie en met raadpleging van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, waar nodig, en in overleg met de rechtshandhavingsinstanties en inlichtingendiensten, naar de huidige en mogelijke toepassing van technieken voor het opstellen van profielen, hun doeltreffendheid bij het identificeren van verdachten en de verenigbaarheid ervan met burgerlijke vrijheden, mensenrechten en privacyvoorschriften; de lidstaten dient te worden verzocht cijfers te verstrekken over aanhoudingen en fouilleringen, alsook elke andere vorm van optreden voortvloeiend uit technieken voor het opstellen van profielen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Goedgekeurd door het Comité van Ministers op 17 september 1987 tijdens de 410de bijeenkomst van de afgevaardigden van de ministers.

(2)  Goedgekeurd door het Comité van Ministers op 30 september 1997 tijdens de 602de bijeenkomst van de afgevaardigden van de ministers.

(3)  Goedgekeurd door het Comité van Ministers op 19 september 2001 tijdens de 765ste bijeenkomst van de afgevaardigden van de ministers.

(4)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(5)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(6)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(7)  PB L 253 van 29.9.2005, blz. 22.

(8)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89.

(9)  PB L 210, van 6.8.2008, blz. 1.

(10)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.

(11)  PB L 204 van 4.8.2007, blz. 18.

(12)  Arrest van de Duitse constitutionele rechter, BVerfG, 1 BvR 518/02 van 4 april 2006, paragraaf nr. (1-184).

(13)  Hogerhuis, 9 december 2004, R v. Immigration Office at Prague Airport and another (Respondents) ex parte European Roma Rights Centre and other (Appellants) [2004], UKHL 55, paragraaf 101.

(14)  Timishev tegen Rusland, 13 december 2005, nrs. 55762/00 en 55974/00, ECHR 2005-XII.

(15)  Nachova e.a. tegen Bulgarije [GC], 26 februari 2004, nrs. 43577/98 en 43579/98, ECHR 2005-VII.

(16)  D.H. e.a. tegen de Tsjechische Republiek, 13 november 2007, nr. 57325/00.

(17)  S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, 4 december 2008, nrs. 30562/04 en 30566/04.

(18)  Arrest van 16 december 2008 - Zaak C-524/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.

(19)  VN-document A/HRC/4/26, 29 januari 2007.

(20)  CommDH/Issue Paper (2008)3, Straatsburg, 17 november 2008.

(21)  CRI (2004) 26, goedgekeurd op 17 maart 2004.

(22)  CRI (2007) 39, goedgekeurd op 29 juni 2007.

(23)  CFR-CDF, Advies 4.2006, beschikbaar op http://ec.europa.eu/justice_home/cfr_cdf/doc/avis/2006_4_en.pdf.

(24)  Advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 28 oktober 2008 over een voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden, paragraaf 35.

(25)  Rapport van het Hogerhuis: Clarke R, „Profiling: A Hidden Challenge to the Regulation of Data Surveillance”, 1993, paragraaf 33, voetnoot 41.

(26)  De Schutter, Oliver en Ringelheim, Julie (2008), „Ethnic Profiling: A Rising Challenge for European Human Rights Law,”Modern Law Review, 71(3):358-384.

(27)  Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI), bovengenoemde algemene beleidsaanbeveling nr. 11, paragraaf 1.

(28)  Rapport van de Speciaal rapporteur van de VN over de bevordering van de naleving en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme, paragraaf 33.

(29)  Idem. paragraaf 33. Zie tevens het bovengenoemde rapport over „Ethnic Profling” van het EU-Netwerk van de Europese Unie van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten, blz. 9-13.

(30)  Advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 28 oktober 2008 over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden, paragraaf 4.

(31)  Voor een kort overzicht van de desbetreffende jurisprudentie, zie E. Brouwer, „Towards a European PNR System?”, een onderzoek in opdracht van beleidsafdeling C Rechten van de burger en constitutionele zaken, van het Europees Parlement, document PE 410.649, januari 2009, paragraaf 5, blz. 16-17.

(32)  Arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in bovengenoemde zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, paragraaf 125.

(33)  Beleidsanalyse nr. 584 van het Cato Institute, 11 december 2006, „Effective Terrorism and the Limited Role of Predictive Data-mining” van Jeff Jonas en Jim Harper.

(34)  „Protecting Individual Privacy in the Struggle Against Terrorists: A Framework for Program Assessment”. Gratis samenvatting beschikbaar op http://www.nap.edu/catalog/12452.html, blz. 4.

(35)  „Detectives Draw up New Brief in Hunt for Radicals”, The Times, 28 december 2005.

(36)  Verslag van de Speciaal rapporteur van de VN over de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme, paragraaf 62.

(37)  Idem, paragraaf 61.

(38)  Idem, paragraaf 40.

(39)  Zie bovengenoemd arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Timishev tegen Rusland.

(40)  Advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 28 oktober 2008 over een voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden, paragraaf 39.

(41)  Rapport van de Wereldconferentie tegen racisme, „Racial Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance” (A/CONF. 189/12), actieprogramma, paragraaf 72.

(42)  EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten, „The Balance between Freedom and Security in the Response by the European Union and its Member States to the Terrorist Threats” (2003), blz. 21.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/127


Vrijdag, 24 april 2009
Non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV)

P6_TA(2009)0333

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 24 april 2009 over non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) (2008/2324(INI))

2010/C 184 E/26

Het Europees Parlement,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad door Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie, en Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie, over non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) (B6-0421/2008),

gezien de in 2010 te houden herzieningsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties van 26 februari 2004 (1), 10 maart 2005 (2), 17 november 2005 (3) en 14 maart 2007 (4) over de verspreiding van kernwapens en nucleaire ontwapening,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juni 2008 over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het EVDB (5),

gezien de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, die de Europese Raad op 12 december 2003 heeft goedgekeurd,

gezien de verklaring van de Raad van 8 december 2008 over versterking van de internationale veiligheid, in het bijzonder de punten 6, 8 en 9, waarin uitdrukking wordt gegeven aan de vastbeslotenheid van de EU om de verspreiding van massavernietigingswapens en hun lanceerinrichtingen te bestrijden,

gezien de sleutelrol die de groep van nucleaire exportlanden in het kader van de non-proliferatie speelt,

gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad met betrekking tot non-proliferatie en nucleaire ontwapening, in het bijzonder resolutie 1540 (2004),

gezien het Alomvattend Kernstopverdrag, de overeenkomsten betreffende nucleaire waarborgen en aanvullende protocollen van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA), het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, het Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme, de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten, het Verdrag over de vermindering van strategische kernwapens (START I), dat in 2009 afloopt, en het Verdrag inzake de beperking van strategische aanvalswapens (SORT),

gezien het verslag over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie zoals dat door de Europese Raad op 11 december 2008 is aangenomen,

gelet op artikel 114, lid 3, en artikel 90 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0234/2009),

A.

de noodzaak onderstrepend van verdere versterking van alle drie de pijlers van het NPV, te weten non-proliferatie, ontwapening en samenwerking bij de civiele toepassing van kernenergie,

B.

ernstig verontrust over het gebrek aan vorderingen bij het realiseren van concrete doelstellingen (zoals de zogeheten „13 stappen” (6)) in het kader van de doelen van het NPV, zoals is overeengekomen op de vorige herzieningsconferenties, met name nu er bedreigingen komen vanuit allerlei bronnen, waaronder toenemende proliferatie, het gevaar dat nucleaire technologie en radioactief materiaal in de handen vallen van criminele organisaties en terroristen, en de tegenzin van kernwapenstaten die partij zijn bij het NPV om hun nucleaire arsenaal te verminderen of geheel te ontmantelen en om minder vast te houden aan een militaire doctrine van nucleaire afschrikking,

C.

overwegende dat de verspreiding van massavernietigingswapens en hun lanceerinrichtingen onder zowel staten als niet-statelijke entiteiten een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale stabiliteit en veiligheid vormt,

D.

herinnerend aan de toezegging van de EU gebruik te maken van alle haar ter beschikking staande instrumenten om proliferatieprogramma's die bezorgdheid op wereldniveau veroorzaken, te voorkomen, af te wenden, te stoppen en indien te elimineren, zoals duidelijk is uiteengezet in de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, goedgekeurd door de Europese Raad op 12 december 2003,

E.

de noodzaak benadrukkend dat de EU haar inspanningen intensiveert om verspreidingsstromen en de financiering van verspreiding tegen te gaan, om daadwerkelijke verspreiding te bestraffen en om maatregelen te ontwikkelen ter voorkoming van ongrijpbare overdracht van kennis en knowhow, met alle beschikbare instrumenten waaronder multilaterale verdragen en verificatiemechanismen, nationaal en internationaal gecoördineerde exportcontroles, samenwerkingsprogramma's voor dreigingsvermindering, en politieke en economische invloed,

F.

aangemoedigd door nieuwe ontwapeningsvoorstellen, waaronder die van Henry Kissinger, George P. Shultz, William J. Perry en Sam Nunn in januari 2007 en januari 2008, de Modelkernwapenconventie en het Hiroshima-Nagasaki-Protocol, die wereldwijd door burgerorganisaties en politieke leiders worden gepromoot, en campagnes zoals „Global Zero”, die stellen dat een streven naar het ontmantelen van alle kernwapens een cruciale manier is om de nucleaire proliferatie te voorkomen en wereldwijde veiligheid te realiseren,

G.

in dit verband de initiatieven toejuichend van de Franse en de Britse regering ter vermindering van hun nucleaire arsenalen,

H.

met name in sterke mate aangemoedigd door de duidelijke schets die VS-president Barack Obama van zijn aanpak van nucleaire kwesties heeft gemaakt op 5 april 2009 in Praag, zijn engagement om nucleaire ontwapening vooruit te helpen en zijn visie van een wereld zonder kernwapens; tevreden met de constructieve samenwerking tussen de VS en Rusland om het START-akkoord te hernieuwen en ervoor te zorgen dat de Amerikaanse en Russische ballistische raketten niet langer „on hair-trigger alert” (gereed om bij het minste of geringste te worden gelanceerd) staan en de voorraden aan Amerikaanse kernwapens en -materiaal drastisch worden verminderd; tevreden met het besluit van de VS om ten volle deel te nemen aan het „E3 + 3”- proces met Iran; ingenomen met de ratificatie door de Verenigde Staten van het aanvullend protocol bij de IAEA-overeenkomsten betreffende nucleaire waarborgen als een positieve, vertrouwen scheppende stap; zeer ingenomen met het voornemen van president Obama om de ratificatie door de Verenigde Staten van het Alomvattend Kernstopverdrag te voltooien en onderhandelingen over een verdrag inzake een verbod op de levering van splijtstof te starten,

I.

de noodzaak onderstrepend van nauwe coördinatie en samenwerking tussen de Europese Unie en haar partners, waaronder met name de Verenigde Staten en Rusland, met het oog op een vernieuwing en versterking van het non-proliferatieregime,

J.

benadrukkend dat versterking van het NPV als hoeksteen van het wereldwijde non-proliferatieregime van vitaal belang is en in het besef dat krachtig politiek leiderschap en een aantal geleidelijke, opeenvolgende stappen dringend noodzakelijk zijn teneinde de validiteit van het NPV te herbevestigen en de overeenkomsten, verdragen en agentschappen waaruit het huidige non-proliferatie- en ontwapeningsregime bestaat te versterken, zoals met name het Alomvattend Kernstopverdrag en het IAEA,

K.

in dit verband ingenomen met het gezamenlijke Brits-Noorse initiatief tot beoordeling van de haalbaarheid en de vaststelling van heldere procedurele stappen voor de uiteindelijke ontmanteling van kernwapens en de daarmee samenhangende verificatieprocedures; overwegende dat dit een zeer positief initiatief is voor de EU, de NAVO en andere relevante partijen,

L.

tevreden met de brief van 5 december 2008 van het Franse EU-voorzitterschap aan VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon met de ontwapeningsvoorstellen van de EU die in december 2008 door de Europese Raad zijn goedgekeurd,

M.

verheugd over de toespraak die op 9 december 2008 is gehouden door Javier Solana, hoge vertegenwoordiger van de EU voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, tijdens een conferentie over „Vrede en ontwapening: een wereld zonder kernwapens”, waarin hij zich verheugd toonde over het feit dat het vraagstuk van de nucleaire ontwapening weer bovenaan de internationale agenda staat en onderstreepte dat de EU non-proliferatie tot een onderdeel van haar algemene beleid zou moeten maken,

N.

tevreden met de toespraak van president Obama op 5 april 2009 in Praag, waarin hij stelde dat de VS moreel verplicht zijn om een campagne te leiden om de wereld van alle kernwapens te bevrijden, hoewel hij toegaf dat deze doelstelling misschien niet tijdens zijn leven zal worden gehaald, en waarin hij benadrukte dat het NPV moet worden verstrengd, als basis voor samenwerking en een stapsgewijze oplossing; overwegende dat de nieuwe regering van de VS de Europese Unie volledig bij deze campagne moet betrekken, met name bij de voor 2009 geplande mondiale bijeenkomst om de bedreiging van nucleaire wapens aan te pakken,

O.

wijzend op de veralgemening van de opname van „non-proliferatieclausules” in overeenkomsten die sinds 2003 zijn gesloten tussen de EU en derde staten,

P.

rekening houdend met door de EU gesteunde initiatieven voor non-proliferatie en ontwapening buiten het kader van de VN, zoals het veiligheidsinitiatief tegen de verspreiding van massavernietigingswapens en het wereldpartnerschap van de G8,

Q.

ingenomen met het feit dat de Commissie de status van waarnemer bij de groep van nucleaire exportlanden en bij de NPV-herzieningsconferentie heeft, en dat ook het secretariaat van de Raad deelneemt aan de NPV-conferentie, hetzij binnen de delegatie van de EG, hetzij met het voorzitterschap van de EU,

1.

doet de volgende aanbevelingen aan de Raad:

a)

Gemeenschappelijk Standpunt 2005/329/GBVB van de Raad van 25 april 2005 met betrekking tot de in 2005 gehouden herzieningsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (7) herzien en actualiseren, moet dat worden aangenomen op de bijeenkomst van de Europese Raad van december 2009, ter voorbereiding van een geslaagd resultaat van de in 2010 te houden NPV-herzieningsconferentie, waardoor de drie bestaande pijlers van het NPV versterkt zullen worden, zich engageren voor de doelstelling van uiteindelijke volledige nucleaire ontwapening, als opgenomen in het voorstel voor een kernwapenconventie,

b)

de inspanningen voor het veiligstellen van het universeel maken en doeltreffend ten uitvoer leggen van non-proliferatieregels en -instrumenten te intensiveren, in het bijzonder door verbetering van de verificatiemethoden,

c)

in samenwerking met zijn partners actieve steun te verlenen aan concrete voorstellen om de productie, het gebruik en de opwerking van alle nucleair brandstof onder toezicht van het IAEA te plaatsen, met inbegrip van het opzetten van een internationale brandstofbank; voorts steun te verlenen aan andere initiatieven voor het multilateraal maken van de nucleaire-brandstofcyclus voor het vreedzaam gebruik van kernenergie, in dezen rekening houdend met het feit dat het Parlement verheugd is over de bereidheid van de Raad en de Commissie om maximaal 25 000 000 EUR bij te dragen aan de oprichting van een brandstofbank onder toezicht van het IAEA, en de gezamenlijke actie in dit verband spoedig goedgekeurd wenst te zien worden,

d)

steun te verlenen aan verdere pogingen de taakomschrijving van het IAEA uit te breiden, met inbegrip van het algemeen maken van de Aanvullende Protocollen bij de waarborgovereenkomsten van het IAEA, en andere maatregelen die zijn opgezet met het oog op ontwikkeling van vertrouwenwekkende maatregelen; ervoor zorgen dat er voor die organisatie voldoende middelen beschikbaar worden gesteld, zodat zij haar essentiële opdracht kan vervullen en activiteiten op nucleair gebied veilig maakt,

e)

aanzienlijke voortgang te boeken met het wereldpartnerschap van de G8, het Proliferation Security Initiative en het Global Threat Reduction Initiative, en te streven naar vroege inwerkingtreding van het Alomvattend Kernstopverdrag,

f)

de dialoog met de nieuwe Amerikaanse regering en alle kernmachten te verdiepen teneinde een gemeenschappelijke agenda na te streven gericht op voortgaande vermindering van het arsenaal aan kernkoppen; met name ondersteuning te bieden bij stappen van Amerikaanse en Russische zijde om hun kernwapens aanzienlijk af te bouwen, zoals overeengekomen in START I en in SORT; met klem aan te sturen op ratificatie van het Alomvattend Kernstopverdrag en verlenging van het START-verdrag,

g)

tijdens de in 2010 te houden NPV-herzieningsconferentie strategieën te ontwikkelen die gericht zijn op het bereiken van overeenstemming over een verdrag om de productie van splijtmateriaal voor wapendoeleinden op niet-discriminerende wijze een halt toe te roepen, hetgeen betekent dat het desbetreffende verdrag moet inhouden dat niet alleen niet-kernwapenstaten of staten die momenteel geen partij zijn bij het NPV maar ook de vijf leden van de VN-Veiligheidsraad, die allemaal kernwapens in hun bezit hebben, het maken van splijtmateriaal voor wapens moeten afzweren en al hun bestaande productiefaciliteiten voor splijtmateriaal voor dergelijke wapens moeten ontmantelen,

h)

volledige steun te verlenen aan de versterking en verbetering van de middelen waarmee de naleving van alle beschikbare non-proliferatie-instrumenten kan worden geverifieerd,

i)

te verzoeken om een evaluatiestudie naar de doeltreffendheid van het gebruik van bepalingen tegen de verspreiding van massavernietigingswapens in tussen de EU en derde staten gesloten overeenkomsten,

j)

het Europees Parlement regelmatig in te lichten over alle voorbereidende vergaderingen in de aanloop naar de NPV-herzieningsconferentie in 2010 en daarbij rekening te houden met de standpunten van het Parlement inzake non-proliferatie en ontwapening in verband met die conferentie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Commissie, alsmede aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de in 2010 te houden NPV-herzieningsconferentie, de parlementen van de lidstaten, en de Parlementariërs voor Nucleaire Non-proliferatie en de Burgemeesters voor Vrede.


(1)  PB C 98 E van 23.4.2004, blz. 152.

(2)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 253.

(3)  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 453.

(4)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 146.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0255.

(6)  Verenigde Naties: 2000 Review Conference of the Parties to the Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons, NPV/CONF.2000/28 (deel I en II).

(7)  PB L 106 van 27.4.2005, blz. 32.


ADVIEZEN

Europees Parlement

Woensdag, 22 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/131


Woensdag, 22 april 2009
NEE tegen geweld tegen vrouwen

P6_TA(2009)0259

Verklaring van het Europees Parlement over de campagne „NEE tegen geweld tegen vrouwen”

2010/C 184 E/27

Het Europees Parlement,

gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 en de resolutie over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen die op 22 december 2003 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen en waarin erkend wordt dat het dringend noodzakelijk is het geweld tegen vrouwen uit te bannen,

onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 september 1997 over de noodzaak van een campagne in de gehele Europese Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen (1) en van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties (2),

gezien de campagne „NEE tegen geweld tegen vrouwen” van het VN-Ontwikkelingsfonds voor vrouwen (UNIFEM) waarmee de noodzaak van acties en bescherming van vrouwen tegen geweld wordt onderstreept,

gelet op artikel 116 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes een universeel probleem van een pandemische omvang is,

B.

overwegende dat het Parlement in zijn bovengenoemde resoluties heeft gewezen op de noodzaak om in de gehele EU een nultolerantiecampagne tegen het geweld tegen vrouwen te voeren,

C.

overwegende dat de recentste campagne van de Raad van Europa „Stop huiselijk geweld tegen vrouwen” de noodzaak van acties en bescherming van vrouwen tegen geweld bevestigt,

1.

verzoekt de Commissie binnen de komende vijf jaar een „Europees Jaar inzake nultolerantie voor geweld tegen vrouwen” uit te roepen, zoals het Parlement herhaaldelijk heeft gevraagd;

2.

verzoekt de lidstaten de UNIFEM-campagne „NEE tegen geweld tegen vrouwen” door ondertekening van de bijbehorende petitie te steunen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en UNIFEM.

Lijst van ondertekenaars

Adamos Adamou, Vittorio Agnoletto, Vincenzo Aita, Gabriele Albertini, Alexander Alvaro, Jan Andersson, Georgs Andrejevs, Roberta Angelilli, Rapisardo Antinucci, Kader Arif, Elspeth Attwooll, Marie-Hélène Aubert, Jean-Pierre Audy, Margrete Auken, Inés Ayala Sender, Liam Aylward, Mariela Velichkova Baeva, Katerina Batzeli, Edit Bauer, Jean Marie Beaupuy, Christopher Beazley, Zsolt László Becsey, Angelika Beer, Ivo Belet, Irena Belohorská, Monika Beňová, Maria Berger, Giovanni Berlinguer, Thijs Berman, Šarūnas Birutis, Sebastian Valentin Bodu, Herbert Bösch, Josep Borrell Fontelles, Costas Botopoulos, Catherine Boursier, John Bowis, Emine Bozkurt, Mihael Brejc, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, André Brie, Danutė Budreikaitė, Kathalijne Maria Buitenweg, Wolfgang Bulfon, Nicodim Bulzesc, Colm Burke, Niels Busk, Cristian Silviu Bușoi, Simon Busuttil, Maddalena Calia, Mogens Camre, Luis Manuel Capoulas Santos, Marco Cappato, Marie-Arlette Carlotti, Carlos Carnero González, Giorgio Carollo, David Casa, Paulo Casaca, Michael Cashman, Françoise Castex, Giusto Catania, Jean-Marie Cavada, Giulietto Chiesa, Călin Cătălin Chiriță, Ole Christensen, Sylwester Chruszcz, Fabio Ciani, Richard Corbett, Dorette Corbey, Giovanna Corda, Michael Cramer, Jan Cremers, Gabriela Crețu, Brian Crowley, Hanne Dahl, Daniel Dăianu, Dragoș Florin David, Bairbre de Brún, Arūnas Degutis, Jean-Luc Dehaene, Véronique De Keyser, Panayiotis Demetriou, Gérard Deprez, Proinsias De Rossa, Marie-Hélène Descamps, Harlem Désir, Christine De Veyrac, Mia De Vits, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Jolanta Dičkutė, Gintaras Didžiokas, Brigitte Douay, Den Dover, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Konstantinos Droutsas, Bárbara Dührkop Dührkop, Andrew Duff, Árpád Duka-Zólyomi, Constantin Dumitriu, Lena Ek, Saïd El Khadraoui, Edite Estrela, Harald Ettl, Jill Evans, Robert Evans, Göran Färm, Markus Ferber, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Ilda Figueiredo, Roberto Fiore, Věra Flasarová, Hélène Flautre, Alessandro Foglietta, Glyn Ford, Janelly Fourtou, Juan Fraile Cantón, Armando França, Monica Frassoni, Urszula Gacek, Kinga Gál, Milan Gaľa, Vicente Miguel Garcés Ramón, Iratxe García Pérez, Elisabetta Gardini, Evelyne Gebhardt, Eugenijus Gentvilas, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Claire Gibault, Neena Gill, Monica Giuntini, Robert Goebbels, Bogdan Golik, Ana Maria Gomes, Donata Gottardi, Hélène Goudin, Genowefa Grabowska, Luis de Grandes Pascual, Martí Grau i Segú, Louis Grech, Nathalie Griesbeck, Lissy Gröner, Elly de Groen-Kouwenhoven, Mathieu Grosch, Pedro Guerreiro, Umberto Guidoni, Zita Gurmai, Fiona Hall, Ioan Lucian Hămbășan, David Hammerstein, Benoît Hamon, Małgorzata Handzlik, Malcolm Harbour, Marian Harkin, Rebecca Harms, Satu Hassi, Anna Hedh, Jacky Hénin, Erna Hennicot-Schoepges, Jeanine Hennis-Plasschaert, Edit Herczog, Esther Herranz García, Jim Higgins, Jens Holm, Mary Honeyball, Richard Howitt, Ian Hudghton, Stephen Hughes, Alain Hutchinson, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Sophia in 't Veld, Mikel Irujo Amezaga, Marie Anne Isler Béguin, Ville Itälä, Lily Jacobs, Anneli Jäätteenmäki, Lívia Járóka, Dan Jørgensen, Pierre Jonckheer, Romana Jordan Cizelj, Madeleine Jouye de Grandmaison, Aurelio Juri, Jelko Kacin, Filip Kaczmarek, Gisela Kallenbach, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Piia-Noora Kauppi, Metin Kazak, Tunne Kelam, Glenys Kinnock, Evgeni Kirilov, Silvana Koch-Mehrin, Jaromír Kohlíček, Eija-Riitta Korhola, Magda Kósáné Kovács, Guntars Krasts, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Wolfgang Kreissl-Dörfler, Ģirts Valdis Kristovskis, Urszula Krupa, Wiesław Stefan Kuc, Aldis Kušķis, Sepp Kusstatscher, Joost Lagendijk, Alain Lamassoure, Jean Lambert, Stavros Lambrinidis, Vytautas Landsbergis, Raymond Langendries, Anne Laperrouze, Henrik Lax, Johannes Lebech, Stéphane Le Foll, Roselyne Lefrançois, Bernard Lehideux, Lasse Lehtinen, Jörg Leichtfried, Marie-Noëlle Lienemann, Peter Liese, Kartika Tamara Liotard, Alain Lipietz, Pia Elda Locatelli, Eleonora Lo Curto, Andrea Losco, Caroline Lucas, Sarah Ludford, Astrid Lulling, Nils Lundgren, Elizabeth Lynne, Marusya Ivanova Lyubcheva, Jules Maaten, Linda McAvan, Arlene McCarthy, Mary Lou McDonald, Mairead McGuinness, Edward McMillan-Scott, Jamila Madeira, Toine Manders, Ramona Nicole Mănescu, Erika Mann, Catiuscia Marini, Helmuth Markov, David Martin, Miguel Angel Martínez Martínez, Jiří Maštálka, Maria Matsouka, Iosif Matula, Mario Mauro, Erik Meijer, Willy Meyer Pleite, Rosa Miguélez Ramos, Marianne Mikko, Claude Moraes, Eluned Morgan, Luisa Morgantini, Roberto Musacchio, Cristiana Muscardini, Antonio Mussa, Riitta Myller, Pasqualina Napoletano, Alexandru Nazare, Catherine Neris, Ljudmila Novak, Péter Olajos, Gérard Onesta, Dumitru Oprea, Josu Ortuondo Larrea, Siiri Oviir, Reino Paasilinna, Athanasios Pafilis, Maria Grazia Pagano, Justas Vincas Paleckis, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Marco Pannella, Pier Antonio Panzeri, Dimitrios Papadimoulis, Atanas Paparizov, Neil Parish, Vincent Peillon, Alojz Peterle, Maria Petre, Tobias Pflüger, Sirpa Pietikäinen, Rihards Pīks, João de Deus Pinheiro, Józef Pinior, Gianni Pittella, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Zita Pleštinská, Anni Podimata, Samuli Pohjamo, Bernard Poignant, Lydie Polfer, Miguel Portas, Christa Prets, Pierre Pribetich, Vittorio Prodi, Jacek Protasiewicz, John Purvis, Miloslav Ransdorf, Poul Nyrup Rasmussen, Vladimír Remek, Karin Resetarits, Teresa Riera Madurell, Karin Riis-Jørgensen, Giovanni Rivera, Marco Rizzo, Maria Robsahm, Giovanni Robusti, Bogusław Rogalski, Zuzana Roithová, Raül Romeva i Rueda, Dariusz Rosati, Mechtild Rothe, Libor Rouček, Martine Roure, Heide Rühle, Flaviu Călin Rus, Leopold Józef Rutowicz, Eoin Ryan, Tokia Saïfi, Aloyzas Sakalas, Katrin Saks, María Isabel Salinas García, Antolín Sánchez Presedo, Daciana Octavia Sârbu, Amalia Sartori, Gilles Savary, Christel Schaldemose, Pierre Schapira, Lydia Schenardi, Carl Schlyter, Olle Schmidt, Elisabeth Schroedter, Inger Segelström, Esko Seppänen, Czesław Adam Siekierski, Eva-Riitta Siitonen, Brian Simpson, Kathy Sinnott, Peter Skinner, Nina Škottová, Alyn Smith, Csaba Sógor, Søren Bo Søndergaard, María Sornosa Martínez, Jean Spautz, Bart Staes, Grażyna Staniszewska, Peter Šťastný, Petya Stavreva, Dirk Sterckx, Catherine Stihler, Daniel Strož, Margie Sudre, Eva-Britt Svensson, Konrad Szymański, Csaba Sándor Tabajdi, Hannu Takkula, Charles Tannock, Andres Tarand, Michel Teychenné, Britta Thomsen, Marianne Thyssen, Gary Titley, Patrizia Toia, László Tőkés, Ewa Tomaszewska, Jacques Toubon, Georgios Toussas, Kyriacos Triantaphyllides, Helga Trüpel, Claude Turmes, Feleknas Uca, Vladimir Urutchev, Inese Vaidere, Anne Van Lancker, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Ari Vatanen, Yannick Vaugrenard, Donato Tommaso Veraldi, Bernadette Vergnaud, Alejo Vidal-Quadras, Kyösti Virrankoski, Oldřich Vlasák, Dominique Vlasto, Johannes Voggenhuber, Sahra Wagenknecht, Diana Wallis, Graham Watson, Henri Weber, Renate Weber, Åsa Westlund, Anders Wijkman, Glenis Willmott, Iuliu Winkler, Janusz Wojciechowski, Francis Wurtz, Anna Záborská, Jan Zahradil, Iva Zanicchi, Tatjana Ždanoka, Dushana Zdravkova, Roberts Zīle, Gabriele Zimmer, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka


(1)  PB C 304 van 6.10.1997, blz. 55.

(2)  PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Woensdag, 22 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/134


Woensdag, 22 april 2009
Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Aldo Patriciello

P6_TA(2009)0233

Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Aldo Patriciello (2008/2323(IMM))

2010/C 184 E/28

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek van Aldo Patriciello om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een strafrechtelijke procedure bij de rechtbank van Campobasso, dat op 11 november 2008 werd ingediend en waarvan op 20 november 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Aldo Patriciello te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen („het Protocol”), en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964, 10 juli 1986 en 21 oktober 2008 (1),

gelet op artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0196/2009),

A.

overwegende dat Aldo Patriciello een lid van het Europees Parlement is, wiens geloofsbrieven op 15 juni 2006 door het Parlement werden onderzocht,

B.

overwegende dat het Europees Parlement en de nationale gerechtelijke autoriteiten volgens het Hof van Justitie dienen samen te werken, teneinde elk conflict bij de uitlegging en toepassing van de bepalingen van het Protocol te voorkomen; overwegende bijgevolg dat, wanneer voor een nationale rechter een procedure is ingeleid tegen een lid van het Europees Parlement, en aan deze rechter wordt meegedeeld dat een procedure is gestart ter verdediging van de immuniteit en voorrechten van die afgevaardigde, zoals voorzien in artikel 6, lid 3, van het Reglement, hij de gerechtelijke procedure dient te schorsen en het Parlement dient te verzoeken onverwijld zijn advies uit te brengen (2),

C.

overwegende dat, overeenkomstig artikel 10 van het Protocol, tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, en dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van betrapping op heterdaad; overwegende dat dit het Europees Parlement niet belet zijn recht uit te oefenen om de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,

D.

overwegende dat op het onderhavige geval artikel 68, lid 2, van de Italiaanse Grondwet van toepassing is, op grond waarvan tegen parlementsleden zonder specifieke formaliteiten een strafrechtelijke procedure kan worden ingeleid, zij het dat een afgevaardigde niet mag worden gefouilleerd en dat geen huiszoeking bij hem mag worden verricht zonder toestemming van de Kamer waartoe hij behoort, en dat een afgevaardigde niet aangehouden mag worden of anderszins van zijn vrijheid mag worden beroofd of in hechtenis worden genomen, behalve ter executie van een rechterlijk vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan of bij betrapping op heterdaad op een misdrijf waarvoor aanhouding in dat geval dwingend is voorgeschreven,

E.

overwegende dat het Protocol in zijn huidige vorm het Europees Parlement niet de middelen biedt om bindende stappen te ondernemen teneinde Aldo Patriciello te beschermen,

1.

besluit de immuniteit en de voorrechten van Aldo Patriciello niet te verdedigen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de terzake bevoegde autoriteiten van de Italiaanse Republiek.


(1)  Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 407; zaak 149/85, Wybot/Faure en anderen, Jurispr. 1986, blz. 2391, en gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie van het Hof van Justitie.

(2)  Arrest in de gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra, punten 42 en 43.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/135


Woensdag, 22 april 2009
Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Renato Brunetta

P6_TA(2009)0234

Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Renato Brunetta (2008/2147(IMM))

2010/C 184 E/29

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek van Renato Brunetta om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een strafrechtelijke procedure bij de rechtbank van Florence, dat op 15 mei 2008 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 4 juni 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964, 10 juli 1986 en 21 oktober 2008 (1),

gelet op artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0195/2009),

1.

besluit de immuniteit en voorrechten van Renato Brunetta te verdedigen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de terzake bevoegde autoriteiten van de Italiaanse Republiek.


(1)  Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 407; 149/85, Wybot/Faure en anderen, Jurispr. 1986, blz. 2391, en gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/136


Woensdag, 22 april 2009
Verzoek om overleg over de immuniteit en de voorrechten van Antonio Di Pietro

P6_TA(2009)0235

Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om overleg over de immuniteit en de voorrechten van Antonio Di Pietro (2008/2146(IMM))

2010/C 184 E/30

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek om overleg over de parlementaire immuniteit van Antonio Di Pietro, dat op 15 mei 2008 werd doorgestuurd door de bevoegde autoriteit van de Italiaanse Republiek en waarvan op 5 juni 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Antonio Di Pietro te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964, 10 juli 1986 en 21 oktober 2008 (1),

gelet op artikel 68, lid 1, van de Italiaanse Grondwet,

gelet op artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 13, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0197/2009),

1.

besluit de immuniteit van Antonio Di Pietro niet op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van de bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de terzake bevoegde autoriteiten van de Italiaanse Republiek.


(1)  Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 407; zaak 149/85, Wybot/Faure en anderen, Jurispr. 1986, blz. 2391, en gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/137


Woensdag, 22 april 2009
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Hannes Swoboda

P6_TA(2009)0236

Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Hannes Swoboda (2009/2014(IMM))

2010/C 184 E/31

Het Europees Parlement,

gezien het op 20 januari 2009 aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Hannes Swoboda, dat op 5 december 2008 werd ingediend door het Landgericht für Strafsachen (strafrechtbank) te Wenen, en van de ontvangst waarvan op 5 februari 2009 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Hannes Swoboda te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986 (1),

gelet op artikel 57 van de Oostenrijkse federale grondwet (Bundes-Verfassungsgesetz),

gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0190/2009),

1.

besluit de immuniteit van Hannes Swoboda niet op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Oostenrijk.


(1)  Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 407, en zaak 149/85, Wybot/Faure e.a., Jurispr. 1986, blz. 2391.


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Woensdag, 22 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/138


Woensdag, 22 april 2009
Overeenkomst EG/Pakistan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *

P6_TA(2009)0218

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2008)0081 – C6-0080/2009 – 2008/0036(CNS))

2010/C 184 E/32

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0081),

gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0080/2009),

gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0188/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Islamitische Republiek Pakistan.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/139


Woensdag, 22 april 2009
Aanvaarding door de Europese Gemeenschap van Reglement nr. 61 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake voorschriften voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen ***

P6_TA(2009)0219

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de aanvaarding door de Europese Gemeenschap van Reglement nr. 61 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake voorschriften voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat hun naar buiten uitstekende delen vóór de achterwand van de cabine betreft (COM(2008)0675 – 7240/2009 – C6-0119/2009 – 2008/0205(AVC))

2010/C 184 E/33

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0675 – 7240/2009),

gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 42, lid 2,tweede streepje van het besluit van de Raad 97/836/EG (C6-0119/2009) (1),

gelet op artikel 75, lid 1 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A6-0243/2009),

1.

stemt in met het voorstel voor een besluit van de Raad;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Besluit van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („herziene overeenkomst van 1958”) (PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78).


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/140


Woensdag, 22 april 2009
Veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (gecodificeerde versie) *

P6_TA(2009)0220

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (gecodificeerde versie) (COM(2008)0715 – C6-0479/2008 – 2008/0219(CNS))

2010/C 184 E/34

(Raadplegingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0715),

gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0479/2008),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0248/2009),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie uitsluitend een codificatie van de bestaande teksten inhoudt, zonder enige inhoudelijke wijziging,

1.

gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/141


Woensdag, 22 april 2009
Handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (gecodificeerde versie) *

P6_TA(2009)0221

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad van de Raad tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (gecodificeerde versie) (COM(2008)0796 – C6-0018/2009 – 2008/0226(CNS))

2010/C 184 E/35

(Raadplegingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0796),

gelet op de artikelen 37 en 133 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0018/2009),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0249/2009),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie uitsluitend een codificatie van de bestaande teksten inhoudt, zonder enige inhoudelijke wijziging,

1.

gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/142


Woensdag, 22 april 2009
Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ***II

P6_TA(2009)0222

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen (14518/1/2008 – C6-0003/2009 – 2006/0008(COD))

2010/C 184 E/36

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14518/1/2008 – C6-0003/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0007) en (COM(2007)0376),

gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie (COM(2008)0648),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0207/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 9.7.2008, P6_TA(2008)0349.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC2-COD(2006)0008

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 988/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/143


Woensdag, 22 april 2009
Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels: toepassingsverordening ***II

P6_TA(2009)0223

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (14516/4/2008 – C6-0006/2009 – 2006/0006(COD))

2010/C 184 E/37

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14516/4/2008 – C6-0006/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0016),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2008)0647),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0204/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 9.7.2008, P6_TA(2008)0348.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC2-COD(2006)0006

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 987/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/144


Woensdag, 22 april 2009
Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling ***I

P6_TA(2009)0224

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling dat door verschillende lidstaten is opgezet (COM(2008)0814 – C6-0468/2008 – 2008/0230(COD))

2010/C 184 E/38

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0814),

gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 169 en 172, alinea 2, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0468/2008),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 april 2009, om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0221/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0230

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling dat door verschillende lidstaten is opgezet

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Beschikking nr. 912/2009/EG.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/145


Woensdag, 22 april 2009
Verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen ***I

P6_TA(2009)0225

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (COM(2008)0644 – C6-0373/2008 – 2008/0198(COD))

2010/C 184 E/39

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0644),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0373/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0115/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0198

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bossen bieden een grote variëteit aan ecologische, economische en sociale voordelen, waaronder hout, andere bosproducten, milieudiensten en leefgebieden van lokale gemeenschappen.

(2)

Het bos is een kostbaar erfgoed dat moet worden beschermd en in stand gehouden en, waar mogelijk, moet worden hersteld met het uiteindelijke doel om de biodiversiteit en het ecosysteem te bewaren, het klimaat te beschermen en de rechten van de inheemse bevolking en van plaatselijke gemeenschappen en gemeenschappen die voor hun overleven van het bos afhankelijk zijn, te waarborgen.

(3)

Bossen vormen een economische hulpbron. Het gebruik van bossen zorgt voor welvaart en werkgelegenheid. Het gebruik van bossen heeft tevens een gunstig effect op het klimaat, aangezien bosproducten de plaats kunnen innemen van producten die meer energie verbruiken.

(4)

Het is van groot belang - en dit niet in de laatste plaats vanwege het klimaat - dat onderleveranciers die werkzaam zijn op de Gemeenschapsmarkt, uitsluitend handelen in legaal gekapt hout. Dergelijke producten waarborgen immers dat de belangrijke rol die bossen vervullen als reservoir voor kooldioxide, niet wordt ontregeld. Verder draagt het gebruik van legaal gekapt hout als bouwmateriaal, bijvoorbeeld in houten huizen, bij tot een invanging van kooldioxide op lange termijn.

(5)

Het bos en de bosbouw zijn voor een zeer groot deel verantwoordelijk voor de maatschappelijke en economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden en vormen voor velen in deze landen de primaire bron van inkomsten. Om die reden is het van belang deze ontwikkeling en bron van inkomsten niet te schaden, maar juist gericht te zijn op de vraag hoe wij mee een bijdrage kunnen leveren aan een duurzamer bosgebruik in deze landen.

(6)

Als gevolg van de wereldwijde, groeiende vraag naar hout en houtproducten en de tekortkomingen op institutioneel en bestuurlijk gebied die in de bosbouwsector van een aantal houtproducerende landen voorkomen, worden illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel een steeds groter probleem.

(7)

Het is duidelijk dat de druk op de natuurlijke bosbestanden en de vraag naar hout en houtproducten vaak te hoog zijn en dat de Gemeenschap haar weerslag op de bosecosystemen moet verminderen, ongeacht waar deze zich doet gevoelen.

(8)

Illegale houtkap is , naast institutionele en bestuurlijke tekortkomingen in de bosbouwsector van een groot aantal houtproducerende landen, een zeer ernstig probleem van groot internationaal belang. Illegale houtkap vormt een belangrijke bedreiging voor de bossen, aangezien hij bijdraagt tot de ontbossing en de aantasting van bossen , die op hun beurt verantwoordelijk zijn voor 20 % van de CO2-emissies, heeft invloed op woestijn- en steppevorming, vergroot de bodemerosie, versterkt extreme weersomstandigheden en de overstromingen die daarvan het gevolg kunnen zijn, bedreigt de biodiversiteit, schaadt de woonomgeving van inheemse volkeren en ondermijnt een duurzaam bosbeheer en duurzame bosontwikkeling. Bovendien heeft illegale houtkap ook sociale, politieke en economische implicaties en ondermijnt het het streven naar goed bestuur, en vormt het een bedreiging voor lokale gemeenschappen die voor hun overleven van het bos afhankelijk zijn en voor de rechten van de inheemse bevolking.

(9)

Het doel van deze verordening is een halt toe te roepen aan de handel in illegaal gekapt hout en houtproducten in de EU, en een bijdrage te leveren aan het stoppen van ontbossing en aantasting van bossen en de daarmee verbonden emissie van koolstofdioxide en het wereldwijde verlies aan biodiversiteit, en moet duurzame economische groei, duurzame humane ontwikkeling en inachtneming van het leefklimaat van inheemse en lokale volkeren bevorderen. Deze verordening moet bijdragen aan de nakoming van verplichtingen en toezeggingen, ondermeer opgenomen in het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD) van 1992; de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 1973; de internationale overeenkomsten inzake tropisch hout (ITTA) van 1983, 1994 en 2006; het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) uit 2002; het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming van 1994; de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling van 1992; de Verklaring van Johannesburg en het bijbehorende implementatieplan, goedgekeurd op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling op 4 september 2002; de actievoorstellen van het Intergouvernementeel Panel van de VN inzake bossen zoals goedgekeurd door de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (UNGASS) van 1997, en van het Intergouvernementeel Bossenforum van de VN; de juridisch niet-bindende beginselverklaring inzake een mondiale consensus aangaande het beheer, het behoud en duurzame ontwikkeling van alle soorten bossen van 1992, van de conferentie over milieu en ontwikkeling van de Verenigde Naties (UNCED); Agenda 21, aangenomen door de UNCED in juni 1992; de UNGASS-resolutie over het „Programma voor de verdere tenuitvoerlegging van Agenda 21”, van 1997; de Millenniumverklaring van 2000; het Wereldnatuurhandvest van 1982; de verklaring van de conferentie van de Verenigde Naties over het menselijk leefmilieu van 1972; het actieplan voor het menselijk leefmilieu van 1972, resolutie 4/2 van het Intergouvernementeel Bossenforum van de Verenigde Naties; het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk milieu in Europa van 1979; het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van corruptie (UNCAC), van 2003.

(10)

In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002, tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap  (4) worden volgende prioritaire acties vastgesteld: bestudering van de mogelijkheden om actieve maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van de handel in illegaal gekapt hout, en continuering van de actieve deelname van de Gemeenschap en de lidstaten in de uitvoering van de mondiale en regionale resoluties en overeenkomsten over kwesties die verband houden met bossen.

(11)

In de Mededeling van de Commissie van 21 mei 2003, getiteld „Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT), voorstel voor een EU-actie-plan”  (5) , is een pakket maatregelen voorgesteld ter ondersteuning van de internationale inspanningen om het probleem van de illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel uit de wereld te helpen en een bijdrage te leveren aan de ruimere doelstelling van duurzaam bosbeheer .

(12)

De Raad en het Europees Parlement hebben erkend dat de Gemeenschap moet bijdragen aan de wereldwijde inspanningen om het probleem van de illegale houtkap aan te pakken en duurzame legale houtkap te bevorderen in het kader van duurzame ontwikkeling , duurzaam bosbeheer en armoedevermindering, alsook sociale gelijkheid en nationale soevereiniteit, en zij hebben die mededeling derhalve verwelkomd.

(13)

In overeenstemming met het doel van die mededeling, namelijk ervoor zorgen dat alleen houtproducten die overeenkomstig de nationale wetgeving van het producerende land zijn geproduceerd, de Gemeenschap binnen kunnen komen, heeft de Gemeenschap met houtproducerende landen (partnerlanden) onderhandeld over vrijwillige partnerschapsovereenkomsten (Voluntary Partnership Agreements – VPA's) die de partijen wettelijk verplichten een vergunningenstelsel in te voeren en de handel in hout en houtproducten waarop die VPA's betrekking hebben, te reguleren.

(14)

In het kader van bilaterale besprekingen moet de Gemeenschap voorts belangrijke houtverbruikende landen zoals de VS, China, Rusland en Japan ertoe aansporen om het probleem van de illegale houtkap te bespreken, geharmoniseerde en adequate verplichtingen voor de marktdeelnemers op hun eigen houtmarkt vast te stellen en een onafhankelijk wereldwijd alarmsysteem en register voor illegale houtkap in te stellen, dat bijvoorbeeld uit Interpol en een bevoegde instantie van de VN bestaat en dat over de recentste satellietopsporingstechnologie beschikt.

(15)

Marktdeelnemers in landen met bossen die van internationaal ecologisch belang zijn, moeten een bijzondere verantwoordelijkheid hebben voor duurzame houtontginning.

(16)

Gezien de schaal en de urgentie van het probleem, moet de bestrijding van de illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel actief worden gesteund, moet de schade die de Gemeenschap aan de bosecosystemen toebrengt, worden verminderd, moet het VPA-initiatief worden aangevuld en versterkt, en moet een grotere synergie tot stand worden gebracht tussen beleid dat erop gericht is armoede te bestrijden en de bossen in stand te houden en beleid dat streeft naar een hoog niveau van milieubescherming, onder meer door de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit te bestrijden.

(17)

Met als uitgangspunt het beginsel van preventief optreden, dienen alle marktpartijen in de toeleveringsketen verantwoordelijkheid te nemen voor het uitbannen van illegaal gekapt hout en houtproducten op de markt.

(18)

De inspanningen van de landen die met de Gemeenschap een FLEGT-VPA hebben gesloten, en de in de VPA's vervatte beginselen, met name ten aanzien van de definitie van het begrip legaal geproduceerd hout, moeten worden erkend. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat in het kader van het FLEGT-vergunningenstelsel alleen overeenkomstig de betrokken nationale wetgeving gekapt hout en producten daarvan naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Daartoe moeten de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (6) genoemde producten van oorsprong uit de in bijlage I bij die verordening genoemde partnerlanden worden beschouwd als legaal gekapt, op voorwaarde dat zij aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoen. De in de VPA's vervatte beginselen, met name ten aanzien van de definitie van het begrip „legaal geproduceerd hout”, moeten onder meer omvatten en waarborgen, duurzaam bosbeheer, instandhouding van de biodiversiteit, bescherming van lokale gemeenschappen die voor hun overleven van het bos afhankelijk zijn en van de inheemse bevolking en waarborging van de rechten van deze gemeenschappen en volkeren.

(19)

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES) van de bij die overeenkomst aangesloten partijen eist dat zij alleen een CITES-uitvoervergunning afgeven wanneer een soort die in de CITES-lijst is opgenomen, met name overeenkomstig de wetgeving van het uitvoerende land is verzameld. Daartoe moeten de houtproducten die zijn opgenomen in de lijsten in de bijlagen A, B en C bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (7) worden beschouwd als legaal gekapt, mits zij aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoen.

(20)

Rekening houdend met de complexiteit van de onderliggende factoren en de effecten van illegale houtkap, moeten de prikkels die aanzetten tot illegaal gedrag, worden verminderd door het gedrag van de marktdeelnemers te beïnvloeden. Strengere eisen en verplichtingen en sterkere wettelijke middelen om marktdeelnemers die illegaal hout en illegale houtproducten bezitten, dan wel op de Gemeenschapsmarkt brengen of beschikbaar stellen, te bestraffen, behoren tot de meest effectieve oplossingen om marktdeelnemers ervan te weerhouden zaken te doen met illegale leveranciers.

(21)

Bij gebrek aan een internationaal overeengekomen definitie van illegale houtkap, moet in de eerste plaats op grond van de wetgeving van het land waar het hout is gekapt, worden bepaald of houtkap al dan niet illegaal is. Bij de toepassing van legaliteitsnormen moet voorts rekening worden gehouden met internationale normen, zoals onder meer die van de African Timber Organisation, de Internationale Organisatie voor Tropisch Hout, het proces van Montreal inzake criteria en indicatoren voor het behoud en duurzaam beheer van bossen in gematigde en boreale streken alsmede het pan-Europese bosproces inzake criteria en indicatoren voor duurzaam bosbeheer. Dergelijke toepassing van legaliteitsnormen dient tevens bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van internationale toezeggingen, beginselen en aanbevelingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de beperking van de klimaatverandering, het tegengaan van het verlies aan biodiversiteit, armoedevermindering, het terugdringen van woestijnvorming, en de bescherming en bevordering van de rechten van inheemse volkeren, plaatselijke gemeenschappen en gemeenschappen die voor hun overleven van het bos afhankelijk zijn. Het land waar het hout wordt gekapt moet een inventarisatie kunnen overleggen van het totaal aan legaal gekapt hout, met bijzonderheden over de boomsoorten en de maximale houtproductie.

(22)

Veel houtproducten ondergaan talrijke processen voordat en nadat zij voor de eerste maal op de markt zijn gebracht. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, hoeven alleen marktdeelnemers die hout en houtproducten voor de eerste maal op de markt brengen, en dus niet de hele distributieketen, te voldoen aan de eis om een alomvattend stelsel van maatregelen en procedures (stelsel van zorgvuldigheidseisen) in te voeren zodat het gevaar dat illegaal gekapt hout en producten daarvan op de markt worden gebracht, tot een minimum wordt beperkt. Alle exploitanten in de toeleveringsketen moeten evenwel gebonden zijn door het absolute verbod om hout of houtproducten van illegale oorsprong in de handel te brengen en moeten hiertoe de nodige zorgvuldigheid betrachten.

(23)

Alle exploitanten (handelaren en producenten) in de toeleveringsketen van hout en houtproducten op de Gemeenschapsmarkt dienen op de aangeboden producten duidelijk aan te geven uit welke bron of van welke toeleverancier het hout afkomstig is.

(24)

Marktdeelnemers die hout en houtproducten voor de eerste maal op de markt van de Gemeenschap brengen moeten de nodige zorgvuldigheid betrachten door een stelsel van zorgvuldigheidseisen om het risico dat zij illegaal gekapt hout en producten daarvan op de markt brengen, tot een minimum te beperken.

(25)

Het stelsel van zorgvuldigheidseisen moet toegang verschaffen tot de bronnen en leveranciers van hout en houtproducten die op de markt van de Gemeenschap worden gebracht en tot informatie ten aanzien van de naleving van de toepasselijke wetgeving.

(26)

Bij de uitvoering van deze verordening dienen de Commissie en de lidstaten in het bijzonder aandacht te hebben voor de kenmerkende risico's voor en beperkte middelen van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's). Het is uitermate belangrijk dat KMO's niet worden belast met ingewikkelde regels die hun ontwikkeling in de weg staan. De Commissie dient derhalve zoveel mogelijk – uitgaande van de mechanismen en beginselen die in de aanstaande Small Business Act zijn vastgesteld – vereenvoudigde systemen uit te werken voor de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen voor KMO's zonder het doel van de verordening in gevaar te brengen, en de KMO's goede alternatieven te bieden om hen toe te laten hun werkzaamheden conform de Gemeenschapswetgeving uit te voeren.

(27)

▐Om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken en om bij te dragen tot de ontwikkeling van goede praktijken, moet erkenning worden verleend aan organisaties die passende en doeltreffende eisen hebben opgesteld voor de invoering van stelsels van zorgvuldigheidseisen. Een lijst van dergelijke erkende organisaties wordt bekendgemaakt ▐.

(28)

Met hetzelfde doel voor ogen stimuleert de Europese Unie de samenwerking van bovengenoemde organisaties met milieuorganisaties en mensenrechten-organisaties ter ondersteuning van de stelsels van zorgvuldigheidseisen en de controle daarop.

(29)

De bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat de marktdeelnemers aan de in deze verordening vastgestelde eisen voldoen. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten officiële controles uitvoeren , met inbegrip van douanecontroles, en de marktdeelnemers verplichten zo nodig corrigerende maatregelen te nemen.

(30)

De bevoegde autoriteiten moeten de controles registreren en een samenvatting daarvan publiek toegankelijk maken overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (8).

(31)

Gezien het internationale karakter van illegale houtkap, moeten de bevoegde autoriteiten onderling en met milieuorganisaties, mensenrechtenorganisaties en de overheden van derde landen en/of de Commissie samenwerken.

(32)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat overtredingen van deze verordening met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straffen worden bestraft.

(33)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9).

(34)

In het bijzonder moet de Commissie ║ de bevoegdheid worden gegeven uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van zorgvuldigheidseisen goed te keuren, waaronder criteria voor de beoordeling van het risico dat illegaal gekapt hout op de markt wordt gebracht, ║ criteria vast te stellen voor de erkenning van stelsels van zorgvuldigheidseisen die door toezichthoudende organisaties zijn ontwikkeld, en ║ de lijst van hout en houtproducten waarop deze verordening van toepassing is, aan te passen wanneer de technische kenmerken, het eindgebruik of de productieprocessen van hout en houtproducten dergelijke aanpassingen noodzakelijk maken. Daar het ║ maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(35)

De ontwikkeling van duurzame bosbouw is een voortdurend proces. Om die reden dient deze verordening regelmatig te worden geëvalueerd, geactualiseerd en gewijzigd, al naar gelang de uitkomsten van nieuw onderzoek. De Commissie dient derhalve regelmatig kennis te nemen van de meest recente beschikbare onderzoeken en ontwikkelingen, en haar daarop gebaseerde bevindingen samen met de voorgestelde wijzigingen te presenteren in een verslag aan het Europees Parlement.

(36)

Ter bescherming van een goed functionerende interne markt voor bosproducten dient de Commissie doorlopend de effecten van deze verordening te onderzoeken. Daarbij dient vooral te worden gelet op de gevolgen van de verordening voor KMO's die actief zijn op de Gemeenschapsmarkt. De Commissie dient derhalve in overeenstemming hiermee regelmatig een onderzoek uit te voeren naar en een effectbeoordeling te maken van de uitwerking van de verordening op de interne markt en dan met name voor KMO's, naast de gevolgen voor het duurzame bosbeheer. De Commissie dient vervolgens het Europees Parlement verslag uit te brengen van haar onderzoek, haar conclusies en haar aanbevelingen ten aanzien van maatregelen.

(37)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten het aanvullen en versterken van het bestaande beleidskader en de bestrijding van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege haar reikwijdte, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap ║ overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en doel

Bij deze verordening worden de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen of aanbieden , vastgesteld.

De marktdeelnemers zien erop toe dat uitsluitend legaal gekapt hout en houtproducten op de markt worden aangeboden.

Marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen passen een stelsel van zorgvuldigheidseisen toe.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)   „hout en houtproducten”: het hout en de houtproducten die in de bijlage worden genoemd, zonder uitzondering ;

b)     „op de markt aanbieden” :

levering van hout of houtproducten voor distributie of gebruik op de communautaire markt in het kader van een commerciële activiteit, ongeacht of dit tegen betaling dan wel gratis gebeurt;

c)   „op de markt brengen”: voor het eerst op de communautaire markt aanbieden van hout en houtproducten; de verdere verwerking en distributie van hout geldt niet als „op de markt brengen” ;

d)   „marktdeelnemer”: een natuurlijke of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt brengt of aanbiedt ;

e)   „legaal gekapt”: gekapt overeenkomstig de geldende wetgeving in het land waar het hout is gekapt;

f)     „risico” :

de mogelijke situatie waarin hout of houtproducten van illegale herkomst uit het grondgebied van de Gemeenschap worden uitgevoerd, daarin worden ingevoerd of verhandeld, en de omvang ervan;

g)   „risicobeheer”: het systematisch in kaart brengen van risico's en het toepassen van een reeks ▐procedures en te nemen maatregelen om het risico dat illegaal gekapt hout en producten daarvan op de markt worden gebracht, tot een minimum te beperken;

h)   „toepasselijke wetgeving”: de nationale, regionale of internationale wetgeving, met name welke betrekking heeft op de instandhouding van biologische diversiteit, bosbeheer, rechten voor het gebruik van hulpbronnen en het tot een minimum beperken van schadelijke milieueffecten; in dit verband dient rekening te worden gehouden met eigendomsrechten, de rechten van de inheemse bevolking, arbeidswetgeving, welzijnswetgeving, belastingen, invoer- en uitvoerheffingen, royalties en tarieven in verband met het oogsten, vervoer en marketing;

i)     „duurzaam bosbeheer” :

het beheer en het gebruik van bossen en beboste zones op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun biologische diversiteit, productiviteit, regeneratiecapaciteit, vitaliteit en vermogen behouden om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen en waarbij geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht;

j)   „land waar het hout is gekapt”: het land waar het hout of het in de houtproducten verwerkte hout is gekapt;

k)   „toezichthoudende organisatie”: een rechtspersoon of een vereniging met leden ▐die de wettelijke mogelijkheid heeft en over de vereiste deskundigheid beschikt om toezicht te houden op en te zorgen voor de toepassing van de stelsels van zorgvuldigheidseisen door de marktdeelnemers die als gebruiker van een dergelijk stelsel zijn gecertificeerd en bij wet onafhankelijk is van de te certificeren marktdeelnemer;

l)     „traceerbaarheid” :

de mogelijkheid om hout en houtproducten in alle stadia van productie, verwerking en distributie te traceren en te volgen.

Artikel 3

Verplichtingen van de marktdeelnemers

1.   De marktdeelnemers zorgen ervoor dat zij alleen legaal gewonnen hout en houtproducten op de markt brengen en aanbieden .

2.   De marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen, stellen zelf een stelsel van zorgvuldigheidseisen op waarin de in artikel 4, bedoelde elementen zijn opgenomen, of zij maken gebruik van een stelsel van zorgvuldigheidseisen van een erkende toezichthoudende organisatie als bedoeld in artikel 6, lid 1.

Bestaande nationale stelsels van wettelijk toezicht en vrijwillige mechanismen voor doorlopende controle in de gehele toeleveringsketen, die voldoen aan de voorwaarden in deze verordening, kunnen als basis dienen voor het stelsel van zorgvuldigheidseisen.

3.     Marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt aanbieden, moeten door de gehele toeleveringsketen heen in staat zijn:

i)

de marktdeelnemer die het hout en de houtproducten heeft geleverd en de marktdeelnemer aan wie het hout en de houtproducten worden geleverd, te identificeren;

ii)

op verzoek informatie te verstrekken over de naam van de houtsoort, het land of de landen van oorsprong en, voor zover haalbaar, het bos van herkomst;

iii)

indien nodig te controleren of de marktdeelnemer die het hout en de houtproducten voor het eerst op de markt heeft gebracht, aan de verplichtingen van deze verordening heeft voldaan.

4.   De in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 2173/2005 genoemde houtproducten die van oorsprong zijn uit de in bijlage I bij die verordening genoemde partnerlanden en die aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoen, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als legaal gekapt.

5.   Houtproducten van de in de bijlagen A, B en C bij Verordening (EG) nr. 338/97 opgenomen soorten, die aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoen, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als legaal gekapt.

Artikel 4

Stelsels van zorgvuldigheidseisen

1.   Het in artikel 3, lid 2, bedoelde stelsel van zorgvuldigheidseisen moet:

a)

waarborgen dat uitsluitend legaal gewonnen hout en houtproducten op de markt worden gebracht, met behulp van een traceerbaarheidsysteem en onafhankelijke controle door een toezichthoudende organisatie;

b)

maatregelen omvatten ter vaststelling van:

i)

het land van oorsprong, het bos van oorsprong en, indien mogelijk de oogstconcessie;

ii)

de naam van de soort en de wetenschappelijke naam;

iii)

de waarde;

iv)

volume en/of gewicht;

v)

het feit dat het hout of de producten daarvan legaal geoogst zijn;

vi)

naam en adres van de marktdeelnemer die het hout of de producten daarvan heeft geleverd;

vii)

de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het oogsten;

viii)

de marktdeelnemer aan wie het hout en de producten daarvan zijn geleverd.

Deze maatregelen worden ondersteund door adequate documentatie die door de marktdeelnemer of door de toezichthoudende organisatie wordt bewaard in een databank;

c)

een risicobeheersprocedure omvatten, bestaande uit:

i)

systematische identificatie van risico's, onder andere door het verzamelen van gegevens en informatie waarbij gebruik wordt gemaakt van internationale, communautaire of nationale bronnen;

ii)

toepassing van alle nodige maatregelen om de blootstelling aan risico's te beperken;

iii)

het opstellen van procedures voor het regelmatig toezicht op het doeltreffend functioneren van de maatregelen bedoeld in de punten i) en ii), en deze zo nodig te herzien;

iv)

het verzamelen van gegevens die moeten aantonen dat de in de punten i), ii) en iii) bedoelde maatregelen doeltreffend worden toegepast;

d)

voorzien in controles om de doeltreffende toepassing van het stelsel van zorgvuldigheidseisen te garanderen.

2.   De Commissie stelt maatregelen vast voor de uitvoering van dit artikel, met het oog op de eenheid van interpretatie van de voorschriften en de concrete naleving ervan door de marktdeelnemers. De Commissie stelt met name criteria op voor de beoordeling of er een risico bestaat dat illegaal gekapt hout en producten daarvan op de markt worden gebracht . De Commissie schenkt in dit opzicht bijzondere aandacht aan de verschillende situaties en mogelijkheden van KMO's en zal, voor zover mogelijk, deze ondernemingen aangepaste en vereenvoudigde alternatieven aanbieden voor het rapportage- en controlesysteem om het risico te vermijden dat deze een te grote belasting zullen vormen.

In verband met het producttype, de herkomst of de complexiteit van de toeleveringsketen, worden bepaalde houtsoorten en de producten daarvan en leveranciers worden beschouwd als „bijzonder risico” dat aan de marktdeelnemers extra zorgvuldigheidseisen stelt.

Extra zorgvuldigheidseisen kunnen, onder meer, inhouden:

verzoeken om aanvullende documenten, gegevens of informatie;

verzoeken om onafhankelijke audits.

Hout en houtproducten uit de volgende gebieden worden door de marktdeelnemers, in het kader van deze verordening, beschouwd als „bijzonder risico”:

conflictgebieden of landen/regio's waarvoor de Veiligheidsraad van de VN een uitvoerverbod heeft uitgevaardigd;

landen waarover eensluidende en betrouwbare informatie beschikbaar is met betrekking tot substantiële tekortkomingen van het bestuur in de bosbouw, de handhaving van de wetgeving inzake de bosbouw te wensen overlaat of de corruptie omvangrijk is;

landen die volgens de officiële statistieken van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) een afname van het bosareaal te zien geven;

voorraden waarover door cliënten of externe partijen informatie is verstrekt die wijst op mogelijke onregelmatigheden en gestaafd wordt door betrouwbare bewijzen die door onderzoek niet zijn weerlegd; zullen door de marktdeelnemers, in het kader van deze verordening, worden beschouwd als „bijzonder risico”.

De Commissie stelt een register ter beschikking van hout, houtproducten en leveranciers die als „bijzonder risico” moeten worden aangemerkt.

Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening ║ te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Vóór de goedkeuring van aanvullende uitvoeringsmaatregelen worden de belanghebbenden geraadpleegd.

3.     Afzonderlijke lidstaten mogen niet belemmerd worden om bij de toelating van hout en houtproducten op de markt, ten aanzien van de houtkap en herkomst strengere eisen te stellen dan in deze verordening zijn vastgesteld, betreffende duurzaamheid, de bescherming van het milieu, het behoud van de biodiversiteit en het ecosysteem, de bescherming van leefgebieden van lokale gemeenschappen, de bescherming van gemeenschappen die voor hun overleving van het bos afhankelijk zijn, de bescherming en rechten van de inheemse bevolking en mensenrechten.

Artikel 5

Etikettering

De lidstaten dragen er zorg voor dat uiterlijk …  (10) alle hout en houtproducten die op de markt worden gebracht en aangeboden, worden voorzien van etiketten met informatie als bedoeld in artikel 3, lid 3.

Artikel 6

Erkenning van toezichthoudende organisaties

1.    De Commissie erkent, overeenkomstig de in artikel 12, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure, als toezichthoudende organisatie een particuliere of publieke entiteit die een stelsel van zorgvuldigheidseisen heeft opgesteld dat de in artikel 4, lid 1, genoemde elementen bevat.

2.     Een publieke entiteit die erkenning aanvraagt als bedoeld in lid 1, moet aan de volgende vereisten voldoen:

a)

zij bezit rechtspersoonlijkheid;

b)

zij is een publiekrechtelijke entiteit;

c)

zij is opgericht met het doel specifieke functies te vervullen met betrekking tot de bosbouwsector;

d)

zij wordt, merendeels, door de nationale, regionale of lokale overheid of andere publiekrechtelijke lichamen gefinancierd;

e)

zij verplicht de door haar gecertificeerde marktdeelnemers hun stelsel van zorgvuldigheidseisen te gebruiken;

f)

zij beschikt over toezichtmechanismen om ervoor te zorgen dat het stelsel van zorgvuldigheidseisen wordt gebruikt door de marktdeelnemers die zij heeft gecertificeerd als gebruikmakend haar stelsel van zorgvuldigheidseisen;

g)

zij neemt passende disciplinaire maatregelen tegen elke gecertificeerde marktdeelnemer die niet aan haar stelsel van zorgvuldigheidseisen voldoet ; deze disciplinaire maatregelen kunnen onder meer de melding van de zaak aan de bevoegde nationale autoriteit omvatten;

h)

er bestaat geen belangenconflict tussen haar en de bevoegde autoriteiten.

3.     Een particuliere entiteit die erkenning aanvraagt als bedoeld in lid 1, moet aan de volgende vereisten voldoen:

a)

zij bezit rechtspersoonlijkheid;

b)

zij is een privaatrechtelijke entiteit;

c)

zij beschikt over de vereiste deskundigheid;

d)

zij is financieel onafhankelijk van de te certificeren marktdeelnemers;

e)

de door de toezichthoudende organisatie gecertificeerde marktdeelnemers zijn krachtens haar statuten gehouden het stelsel van zorgvuldigheidseisen van die toezichthoudende organisatie toe te passen;

f)

zij beschikt over toezichtmechanismen om ervoor te zorgen dat het stelsel van zorgvuldigheidseisen wordt gebruikt door de marktdeelnemers die zij heeft gecertificeerd als gebruikmakend van haar stelsel van zorgvuldigheidseisen;

g)

zij neemt passende disciplinaire maatregelen tegen elke gecertificeerde marktdeelnemer die niet aan haar stelsel van zorgvuldigheidseisen voldoet; deze disciplinaire maatregelen kunnen onder meer de melding van de zaak aan de bevoegde nationale autoriteit omvatten.

4.   De toezichthoudende organisatie verstrekt, samen met de erkenningsaanvraag, de volgende informatie aan de Commissie :

a)

haar statuten;

b)

de naam van de personen die gemachtigd zijn om namens haar op te treden;

c)

documentatie waaruit blijkt dat zij over de vereiste deskundigheid beschikt;

d)

een gedetailleerde beschrijving van het stelsel van zorgvuldigheidseisen dat zij gebruikt.

5.    In overeenstemming met de in artikel 12, lid 3, bedoelde procedure besluit de Commissie binnen drie maanden na aanvraag door een toezichthoudende organisatie of de ontvangst van een aanbeveling van de bevoegde autoriteit van een lidstaat of zij die organisatie erkenning verleent .

Het besluit om een toezichthoudende organisatie erkenning te verlenen wordt door de Commissie binnen 15 dagen na de datum van dat besluit meegedeeld aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat onder wiens gezag de toezichthoudende organisatie valt. De Commissie doet deze mededeling vergezeld gaan van een kopie van de aanvraag.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren op regelmatige basis controles uit , met inbegrip van controles ter plaatse of op grond van door derden geuite gegronde bezwaren, om zich ervan te vergewissen dat de toezichthoudende organisaties nog steeds aan de in lid 1 vastgestelde eisen voldoen. Controleverslagen worden toegankelijk gemaakt voor het publiek.

Indien de bevoegde autoriteiten na een dergelijke controle vaststellen dat een toezichthoudende organisatie niet aan de in leden 1 en 2 of leden 1 en 3 vastgestelde eisen voldoet, stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis en overleggen zij aan de Commissie alle relevante bewijzen daarvoor.

6.    In overeenstemming met de in artikel 12, lid 3, bedoelde procedure besluit de Commissie de erkenning van een toezichthoudende organisatie in te trekken , als is vastgesteld dat niet langer aan de in de leden 1 en 2 of leden 1 en 3 vastgestelde eisen wordt voldaan.

7.   De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie binnen twee maanden in kennis van elk besluit om een aanbeveling te doen tot erkenning van een toezichthoudende organisatie ▐, dan wel de erkenning te weigeren of in te trekken.

8.   De Commissie stelt maatregelen vast voor de uitvoering van dit artikel.

Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening ║ te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 7

Lijst van toezichthoudende organisaties

De Commissie maakt de lijst van ▐erkende toezichthoudende organisaties bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, en op haar website. De lijst wordt regelmatig bijgewerkt.

Artikel 8

Toezicht- en controlemaatregelen

1.   De bevoegde autoriteiten voeren controles uit om na te gaan of de marktdeelnemers aan de in artikel 3, leden 1, 2 en 3 en artikel 4, lid 1 vastgestelde eisen voldoen.

2.     Controles worden uitgevoerd volgens een daartoe vastgesteld jaarplan en/of op basis van door derden geuite gegronde bezwaren, of indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat beschikt over informatie waaruit zou kunnen blijken dat het twijfelachtig is of de exploitant de voorwaarden die in het systeem van zorgvuldigheidseisen die in deze verordening zijn opgenomen, naleeft.

3.     Controles kunnen onder meer betrekking hebben op:

a)

onderzoek van de technische en beheersstelsels en de zorgvuldigheidsprocedures en risicobeoordelingen die door de marktdeelnemers worden toegepast;

b)

onderzoek van documentatie en gegevens die het behoorlijk functioneren van de stelsels en de procedures aantonen;

c)

steekproeven, met inbegrip van controles ter plaatse.

4.     De bevoegde autoriteiten beschikken over een betrouwbaar traceerbaarheidssysteem om internationaal verhandelde houtproducten te kunnen opsporen en openbare controlestelsels om te kunnen beoordelen in hoeverre de exploitanten hun verplichtingen nakomen en exploitanten te helpen bij het identificeren van leveranciers van hout en houtproducten met bijzonder risico.

5.   De marktdeelnemers moeten alle assistentie verlenen die nodig is om het verrichten van de in lid 1 bedoelde controles te vergemakkelijken, met name wat betreft de toegang tot bedrijfsruimten en het voorleggen van documentatie of gegevens.

6.    Indien, naar aanleiding van de in lid 1 bedoelde controles, mag worden aangenomen dat de exploitant de voorwaarden in artikel 3 heeft niet in acht heeft genomen, kunnen de bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met hun nationale wetgeving een diepgaand onderzoek over deze overtreding instellen en overeenkomstig de nationale wetgeving en afhankelijk van de ernst van de overtreding, onmiddellijke maatregelen nemen, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

a)

de onmiddellijke stopzetting van de handelsactiviteiten;

b)

de inbeslagname van hout en houtproducten.

7.     De onmiddellijke maatregelen van de bevoegde autoriteiten zijn van dien aard dat voortzetting van de betrokken inbreuk wordt voorkomen en het de bevoegde autoriteiten mogelijk wordt gemaakt het onderzoek ernaar te voltooien.

8.     Indien de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de technische en beheerssystemen en de zorgvuldigheids- en risicobeoordelingsprocedures onvoldoende zijn, zullen ze de exploitant aansporen tot het nemen van corrigerende maatregelen.

Artikel 9

Controlegegevens

1.   De bevoegde autoriteiten registreren de in artikel 8, lid 1, bedoelde controles, waarbij zij met name de aard en de resultaten van de controles aangeven, alsmede de te nemen corrigerende maatregelen waarom is gevraagd. De gegevens van alle controles worden ten minste 10 jaar bewaard.

2.   ▐De in lid 1 bedoelde gegevens worden op Internet voor het publiek beschikbaar gesteld overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG.

Artikel 10

Samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten werken met elkaar, met de overheden van derde landen en met de Commissie samen om de naleving van deze verordening te garanderen.

2.   De bevoegde autoriteiten wisselen met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en met de Commissie informatie uit over de resultaten van de in artikel 8, lid 1, bedoelde controles.

Artikel 11

Bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst één of meer voor de uitvoering van deze verordening bevoegde autoriteiten aan. Deze autoriteiten moeten voldoende bevoegdheden krijgen om deze verordening te handhaven door toezicht uit te oefenen op de toepassing ervan, vermoedelijke overtredingen te onderzoeken in samenwerking met de douanediensten en overtredingen tijdig te melden aan de vervolgende autoriteit.

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 31 december … de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten mee. De lidstaten stellen de Commissie ook in kennis van elke wijziging van de naam of het adres van de bevoegde autoriteiten.

2.   De Commissie maakt de lijst van de bevoegde autoriteiten toegankelijk voor het publiek via Internet. Deze lijst wordt bijgewerkt.

Artikel 12

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de houthandel. ║

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 13

Ontwikkeling van duurzaamheidsvoorschriften

Uiterlijk …  (11) zal de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel indienen over een communautaire norm voor hout en houtproducten die afkomstig zijn uit natuurbossen en die het bereiken van de hoogst mogelijke duurzaamheid beoogt.

Artikel 14

Adviesgroep

1.     Er wordt een adviesgroep opgericht, bestaand uit vertegenwoordigers van geïnteresseerde belanghebbenden, zoals onder meer vertegenwoordigers van de houtverwerkende industrie, boseigenaren, niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en consumentenverenigingen, en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

2.     Vertegenwoordigers van de lidstaten kunnen op eigen initiatief of op uitnodiging van de adviesgroep deelnemen aan zijn zittingen.

3.     De adviesgroep stelt een reglement van orde vast, dat op de website van de Commissie wordt gepubliceerd.

4.     De Commissie verleent de nodige technische en logistieke steun aan de adviesgroep en stelt het secretariaat voor zijn vergaderingen ter beschikking.

5.     De adviesgroep onderzoekt en verstrekt adviezen over vraagstukken betreffende de toepassing van deze verordening die door de voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van de leden van de adviesgroep of de Commissie, aan de orde worden gesteld.

6.     De Commissie deelt de in de adviesgroep geuite opvattingen mee aan het comité.

Artikel 15

Wijzigingen

De Commissie kan de in de bijlage vastgestelde lijst van hout en houtproducten aanvullen , rekening houdend met de technische kenmerken, het eindgebruik en de productieprocessen.

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij overtreding van de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties ook worden toegepast. De sancties moeten van strafrechtelijke of administratieve aard zijn, doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn en kunnen onder andere omvatten:

a)

boetes die evenredig zijn aan:

de mate van milieuschade die is aangericht;

de waarde van de betrokken houtproducten;

de gederfde belastinginkomsten en de economische schade als gevolg van de overtreding;

b)

de inbeslagname van hout en houtproducten;

c)

een tijdelijk verbod om hout en houtproducten te verhandelen.

Bij hangende rechtsgedingen zullen marktdeelnemers de aanvoer van hout en houtproducten uit de gebieden in kwestie, opschorten.

Boetes bedragen ten minste vijf keer de waarde van de houtproducten die door het plegen van de ernstige overtreding zijn verkregen. Bij herhaling van een ernstige overtreding binnen een periode van 5 jaar lopen de boetes geleidelijk op tot een bedrag dat tien keer zo hoog is als de waarde van de houtproducten die door het plegen van de ernstige overtreding zijn verkregen.

Onverminderd de andere in het Gemeenschapsrecht vastgestelde bepalingen betreffende financiële middelen van de overheid, verlenen de lidstaten aan marktdeelnemers die zijn veroordeeld voor een ernstige overtreding van deze verordening, geen enkele overheidssteun in het kader van nationale steunregelingen of uit communautaire fondsen voordat er corrigerende maatregelen zijn genomen en doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties zijn opgelegd.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december … van deze bepalingen inzake sancties in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 17

Rapportage

1.   Vanaf de datum van toepassing van deze verordening dienen de lidstaten voor de eerste keer uiterlijk op 30 april …  (12) en daarna om de twee jaar ║ bij de Commissie een verslag in over de toepassing van deze verordening in de voorgaande twee jaar.

2.   Op basis van deze verslagen stelt de Commissie een verslag op dat om de twee jaar aan het Europees Parlement en de Raad moet worden voorgelegd.

3.     Bij de opstelling van het in lid 2 bedoelde verslag houdt de Commissie rekening met de vorderingen die zijn gemaakt met betrekking tot de sluiting en toepassing van de vrijwillige FLEGT-VPA's die zijn aangenomen krachtens Verordening (EG) nr. 2173/2005. De Commissie overweegt of in het licht van de met de toepassing van de FLEGT-VPA's opgedane ervaringen en hun doeltreffendheid bij de bestrijding van het probleem van illegale houtkap, wijzigingen van deze verordening vereist zijn.

Artikel 18

Wijziging van Richtlijn 2008/99/EG

Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht  (13) , wordt met ingang van …  (14) als volgt gewijzigd:

1.

Het volgende punt wordt aan artikel 3 toegevoegd:

„(i bis)

het aanbieden op de markt van illegaal gewonnen hout of houtproducten.”

2.

Het volgende streepje wordt toegevoegd aan bijlage A:

„Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen”.

Artikel 19

Toetsing

De Commissie zal uiterlijk …  (15) drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, en nadien elke vijf jaar, een toetsing uitvoeren van het functioneren van deze verordening met het oog op het doel van de verordening, het Europees Parlement verslag uitbrengen van haar conclusies en, aan de hand daarvan, suggesties doen voor wijzigingen.

De toetsing zal zich bovenal richten op het volgende:

een gedetailleerde en degelijke analyse van onderzoek en ontwikkeling op het terrein van duurzame bosbouw;

de gevolgen van de verordening voor de interne markt, met name gezien de concurrentiepositie en de mogelijkheid voor nieuwe actoren om zich een plaats te verwerven op de markt;

de marktpositie van KMO's en hoe deze verordening hun activiteiten heeft beïnvloed.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … (16).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C … van …, blz. ….

(2)  PB C … van …, blz. ….

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 april 2009.

(4)   PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(5)  COM(2003)0251 van 21.5.2003.

(6)  PB L 347 van 30.12.2005, blz. 1.

(7)  PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1.

(8)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(10)   Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening

(11)   Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening

(12)  30 april van het derde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(13)   PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28.

(14)  Één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(15)   Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(16)  ║ Één jaar na de ║ inwerkingtreding van deze verordening.

Woensdag, 22 april 2009
BIJLAGE

Hout en houtproducten, zoals vastgesteld in de in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (1) vastgestelde gecombineerde nomenclatuur waarvoor het bepaalde in deze verordening geldt

1.

De producten van de bijlagen II en III van Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad, waarop het FLEGT-vergunningensysteem van toepassing is;

2.

Houtpulp en papier van de hoofdstukken 47, 48 en 49 van de gecombineerde nomenclatuur (GN), met uitzondering van producten op basis van bamboe en door terugwinning (uit resten en afval) verkregen producten;

3.

Houten meubels van de GN-codes 9403 30, 9403 40, 9403 50 00, 9403 60 en 9403 90 30;

4.

Geprefabriceerde bouwwerken van GN-code 9406 00 20;

5.

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen, van GN-code 4401;

6.

Schrijn- en timmerwerk voor bouwwerken, daaronder begrepen panelen met cellenstructuur, ineengezette panelen voor vloerbedekking en dakspanen ( „shingles” en „shakes”), van hout, hout (niet-ineengezette plankjes voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde over de gehele lengte of uiteinde is geprofileerd (geploegd, van sponningen voorzien, afgerond met V-verbinding of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of met stuikverbinding, van GN-code 4418;

7.

Spaanplaat, zogenaamd oriented strand board (OSB), en dergelijke plaat, van hout, ook indien samengeperst met harsen of met andere organische bindmiddelen, van GN-code 4410;

8.

Vezelplaat van houtvezels of van andere houtachtige vezels, ook indien gebonden met harsen of met andere organische bindmiddelen, van GN-code 4411;

9.

Verdicht hout, in blokken, in planken, in stroken of in profielen, van GN-code 4413 00 00;

10.

Houten lijsten voor schilderijen, voor foto's, voor spiegels en dergelijke, van GN-code 4414 00;

11.

Pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen van hout; kabelhaspels van hout; laadborden, laadkisten en andere laadplateaus van hout; opzetranden voor laadborden, van hout; doodkisten, van GN-code 4415;

12.

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen, van GN-code 4416 00 00.

13.

De andere producten uit hout van de hoofdstukken 94 en 95 van de GN, inclusief speelgoed en sportartikelen uit hout, enzovoort.

(1)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/162


Woensdag, 22 april 2009
Minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten *

P6_TA(2009)0226

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (COM(2008)0775 – C6-0511/2008 – 2008/0220(CNS))

2010/C 184 E/40

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0775),

gelet op artikel 100 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0511/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0214/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel als geamendeerd;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer hij voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

(1)

Het belang van de bevoorrading van de Gemeenschap met ruwe aardolie en aardolieproducten blijft zeer groot, met name voor de vervoerssector en de chemische industrie.

(1)

Het belang van de bevoorrading van de Gemeenschap met ruwe aardolie en aardolieproducten blijft zeer groot, met name voor de vervoerssector , de chemische industrie en de energiesector. Verstoringen in de bevoorrading met ruwe aardolie en aardolieproducten en/of ontoereikende voorraden kunnen leiden tot grote financiële verliezen voor de ondernemingen en tot verlamming van andere sectoren van de economie en van het dagelijks leven van de burgers van de Europese Unie.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1 bis (nieuw)

 

(1 bis)

Ruwe aardolie blijft nog tientallen jaren één van de belangrijkste primaire energiebronnen. Tegelijkertijd zal het voor de lidstaten steeds moeilijker worden om een constante bevoorrading met ruwe aardolie tegen een redelijke prijs te waarborgen.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

(2)

De toenemende concentratie van de productie, de daling van de olievoorraden en de stijging van het mondiale verbruik van olieproducten vergroten het risico van moeilijkheden met de bevoorrading.

(2)

De toenemende concentratie van de productie, de daling van de olievoorraden en de voortdurende stijging van het mondiale verbruik van olieproducten vergroten in aanzienlijke mate het risico van moeilijkheden met de bevoorrading.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 bis (nieuw)

 

(2 bis)

Het opbouwen van olievoorraden is, naast maatregelen die een gunstig investeringsklimaat scheppen voor de exploratie en exploitatie van aardoliereserves binnen en buiten de Europese Unie, hetgeen voor de continuïteit van de aardolievoorziening op lange termijn van essentieel belang is, een beproefd middel om verstoringen in de leveringen op korte termijn te compenseren.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 ter (nieuw)

 

(2 ter)

De mate van afhankelijkheid van de lidstaten van geïmporteerde aardolie om in hun energiebehoeften te voorzien is buitengewoon hoog.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 bis (nieuw)

 

(4 bis)

De Europese Unie speelt wereldwijd een belangrijke rol en haar beleid om een veilige energiebevoorrading te bevorderen zou derhalve deel moeten uitmaken van haar beleidsdoelstellingen in de betrekkingen met kandidaat-landen en buurlanden.

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 ter (nieuw)

 

(4 ter)

De Commissie moet ervoor zorgen dat de acht lidstaten die geen lid van het Internationaal Energieagentschap (IEA) zijn  (1) op voet van gelijkheid betrokken worden bij de besluiten en maatregelen die de Europese Unie in overleg met het IEA neemt.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5 bis (nieuw)

 

(5 bis)

De Commissie moet de belangen van de lidstaten die geen lid van het Internationaal Energieagentschap zijn op passende wijze behartigen en verdedigen.

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

(7)

Volgens de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad te Brussel van 8 en 9 maart 2007 is de invoering door de Gemeenschap van een geïntegreerd energiebeleid, waarbij initiatieven op Europees en op nationaal niveau met elkaar gecombineerd worden, crucialer en dringender dan ooit tevoren. Daarom is het essentieel de in de verschillende lidstaten toegepaste voorradenmechanismen op elkaar af te stemmen .

(7)

Volgens de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad te Brussel van 8 en 9 maart 2007 is de invoering door de Gemeenschap van een geïntegreerd energiebeleid, waarbij initiatieven op Europees en op nationaal niveau met elkaar gecombineerd worden, crucialer en dringender dan ooit tevoren. Daarom is het essentieel de compatibiliteit van de uiteenlopend in de verschillende lidstaten toegepaste voorradenmechanismen te garanderen .

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7 bis (nieuw)

 

(7 bis)

In de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008 wordt de wens van de Unie benadrukt om solidariteitsmechanismen tussen de lidstaten tot stand te brengen in geval van een onderbreking van de energielevering, en wordt voorgesteld alle hiertoe benodigde instrumenten in het leven te roepen. Een doeltreffend stelsel voor het in opslag houden van voorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten, dat op communautair niveau wordt gecoördineerd, vormt eveneens een belangrijk element van het in de praktijk brengen van het beginsel van energiesolidariteit.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

(8)

De beschikbaarheid van de olievoorraden en de veiligstelling van de energielevering vormen essentiële elementen van de openbare veiligheid van de lidstaten en de Gemeenschap. Door het bestaan van centrale instanties of –diensten voor de voorraadvorming in de Gemeenschap kan de verwezenlijking van deze doelstellingen naderbij komen . Om de verschillende betrokken lidstaten in staat te stellen hun nationale wetgeving zo goed mogelijk te gebruiken om de status van hun centrale entiteit voor de voorraadvorming vast te stellen, terwijl de financiële lasten van deze opslagactiviteiten voor de eindverbruikers worden verminderd, is, in een context waarin de olievoorraden op elke willekeurige plaats in de Gemeenschap en door elke daartoe ingestelde centrale instantie of dienst kunnen worden aangehouden , het verbod op winstoogmerk voldoende .

(8)

De beschikbaarheid van de olievoorraden en de veiligstelling van de energielevering vormen essentiële elementen van de openbare veiligheid van de lidstaten en de Gemeenschap. Het bestaan van centrale instanties of –diensten voor de voorraadvorming in de Gemeenschap kan deze doelstellingen op een kosteneffectieve manier helpen verwezenlijken . De lidstaten zouden in staat moeten zijn om hun nationale wetgeving zo goed mogelijk te gebruiken om de status van hun centrale entiteit voor de voorraadvorming en de voorwaarden voor het overdragen van de voorraadvorming aan andere lidstaten of andere entiteiten voor de voorraadvorming vast te stellen, terwijl de financiële lasten van deze opslagactiviteiten voor de eindverbruikers worden verminderd, in een context waarin de olievoorraden op elke willekeurige plaats in de Gemeenschap en door elke daartoe ingestelde centrale instantie of dienst kunnen worden aangehouden.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8 bis (nieuw)

 

(8 bis)

Teneinde de financiële last voor de eindgebruikers te verlichten, dienen de lidstaten te streven naar nauwere samenwerking tussen de centrale entiteiten voor de opslagvorming en het oprichten van regionale entiteiten voor de voorraadvorming.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

(9)

Gelet op de doelstellingen van de communautaire wetgeving inzake olievoorraden, in combinatie met de eventuele zorgen om de veiligheid van sommige lidstaten, en de wens om de solidariteitsmechanismen tussen de lidstaten strikter en transparanter te maken, moet het werkterrein van de centrale entiteiten die rechtstreeks handelen, worden beperkt tot het nationale grondgebied.

Schrappen

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12

(12)

Gezien de behoeften in verband met de invoering van noodbeleid, het op elkaar afstemmen van de nationale voorraadmechanismen en de noodzaak van een betere zichtbaarheid van de voorraadniveaus, met name bij een crisis, moeten de lidstaten en de Gemeenschap over de middelen voor een strengere controle op deze voorraden beschikken.

(12)

Gezien de behoeften in verband met de invoering van noodbeleid, het garanderen van de compatibiliteit van de nationale voorraadmechanismen en de noodzaak van een betere zichtbaarheid van de voorraadniveaus, met name bij een crisis, moeten de lidstaten over de middelen voor een strengere controle op deze voorraden beschikken.

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis)

Ofschoon de lidstaten voldoende flexibiliteit moet worden gelaten in de keuze voor opslagregelingen die het beste passen bij hun geografische omstandigheden en organisatorische inrichting, dienen zij de nodige mechanismen in het leven te roepen opdat de Commissie voortdurend kan beschikken over juiste en betrouwbare gegevens over de omvang van de voorraden.

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 ter (nieuw)

 

(12 ter)

De rol van de lidstaten bij het in opslag houden en beheren van verplichte olievoorraden voor noodsituaties, moet worden versterkt.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 14

(14)

Om bij te dragen aan de verhoging van de voorzieningszekerheid in de Gemeenschap moeten de door de lidstaten of de centrale entiteiten in eigendom verworven voorraden , de zogenoemde “speciale voorraden”, die zijn ingesteld na een besluit van de lidstaten, voldoen aan de daadwerkelijke behoeften bij een crisis . Deze voorraden moeten bovendien een eigen juridische status hebben die waarborgt dat zij bij een crisis absoluut beschikbaar zijn. De betrokken lidstaten moeten dan ook de nodige maatregelen nemen om de voorraden in kwestie onvoorwaardelijk te vrijwaren tegen alle executoriale maatregelen.

(14)

Om bij te dragen aan de verhoging van de voorzieningszekerheid in de Gemeenschap moeten de beschikbare voorraden, in overeenstemming met deze richtlijn, op zijn minst het verbruik voor de voorgeschreven periode kunnen dekken . Deze voorraden moeten bovendien een eigen juridische status hebben die waarborgt dat zij bij een crisis absoluut beschikbaar zijn. De betrokken lidstaten moeten dan ook de nodige maatregelen nemen om de voorraden in kwestie onvoorwaardelijk te vrijwaren tegen alle executoriale maatregelen.

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

(15)

De hoeveelheden waarvan deze centrale entiteiten of de lidstaten eigenaar moeten worden, moeten in dit stadium onafhankelijk en vrijwillig door elke betrokken lidstaat worden vastgesteld.

(15)

De hoeveelheden waarvan deze centrale entiteiten of de lidstaten eigenaar moeten worden, moeten in dit stadium worden vastgesteld op een niveau dat vooraf onafhankelijk en vrijwillig door elke betrokken lidstaat is vastgesteld.

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 18

(18)

De frequentie van de overzichten van de voorraden en de termijn waarbinnen deze moeten worden verstrekt, zoals vastgesteld in Richtlijn 2006/67/EG, lopen achter bij verschillende olievoorraadsystemen in andere delen van de wereld. In een resolutie over de macro-economische gevolgen van de energieprijsstijging heeft het Europees Parlement zich voorstander verklaard van de vaststelling van een hogere frequentie van de bekendmaking.

(18)

De frequentie van de overzichten van de voorraden en de termijn waarbinnen deze moeten worden verstrekt, zoals vastgesteld in Richtlijn 2006/67/EG, lopen achter bij verschillende olievoorraadsystemen in andere delen van de wereld. In een resolutie over de macro-economische gevolgen van de energieprijsstijging heeft het Europees Parlement zich voorstander verklaard van de vaststelling van een hogere frequentie van de bekendmaking. Verder dient te worden gegarandeerd dat de gegevens accuraat zijn en niet wekelijks of maandelijks moeten worden gecorrigeerd, zoals dat thans vaak nog in de Europese Unie het geval is.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 21

(21)

Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen moeten ook voor andere voorraden dan de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden statistische overzichten worden opgesteld en verstrekt,en moet worden bepaald dat deze overzichten wekelijks worden verstrekt.

(21)

Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen moeten ook voor andere voorraden dan de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden statistische overzichten worden opgesteld en verstrekt, en moet worden bepaald dat deze overzichten maandelijks worden verstrekt. Met inachtneming van de resultaten van een uit te voeren haalbaarheidsstudie naar de doeltreffendheid van wekelijkse rapportering over de olievoorraden die voor de handel zijn bestemd, moet de Europese Commissie de bevoegdheid krijgen om de lidstaten ertoe te verplichten deze overzichten wekelijks te verstrekken, voor zover gewaarborgd kan worden dat er alleen maar geringe aanpassingen nodig zullen zijn en dat het de doorzichtigheid van de markt duidelijk ten goede komt.

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 23

(23)

In de aan de Commissie verstrekte overzichten kunnen afwijkingen of vergissingen voorkomen. De door de diensten van de Commissie aangestelde of gemachtigde personen moeten dus de voorraden en documenten waarop de autoriteiten van de lidstaten zich beroepen, kunnen verifiëren.

(23)

Ingeval daarvan een gegrond vermoeden bestaat, moeten dus de door de diensten van de Commissie aangestelde of gemachtigde personen , samen met de door de lidstaat aangewezen controle-instanties, de voorraden en documenten waarop de autoriteiten van de lidstaten zich beroepen, kunnen verifiëren.

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25

(25)

De bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten is geregeld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie valt onder Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Deze besluiten schrijven met name voor dat de verwerking van persoonsgegevens wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en dat persoonsgegevens die per ongeluk zijn verzameld, onmiddellijk worden gewist.

(25)

De bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten is geregeld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie valt onder Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 29

(29)

Gelet op het feit dat er op communautair niveau geen uniform verplichte minimumhoeveelheid bestaat voor de speciale voorraden, en op het aantal nieuwe mechanismen waarin deze richtlijn voorziet, zou de toepassing van deze richtlijn vrij snel na de inwerkingtreding moeten worden geëvalueerd.

(29)

Gelet op het feit dat er op communautair niveau geen uniform verplichte minimumhoeveelheid bestaat voor de speciale voorraden en op de lopende studie over de kosten en baten van maatregelen ter vergroting van de transparantie op de oliemarkt, met name door wekelijkse rapportage van de olievoorraden die voor de handel bestemd zijn, en op het aantal nieuwe mechanismen waarin deze richtlijn voorziet, zou de toepassing van deze richtlijn uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding moeten worden geëvalueerd.

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 – lid 1 – letter e

e)

“internationaal besluit tot het in omloop brengen van voorraden”: enig van kracht zijnd besluit van de Raad van bestuur van het Internationaal Energieagentschap om olievoorraden of voorraden van aardolieproducten van een lidstaat in omloop te brengen;

e)

“internationaal besluit tot het in omloop brengen van voorraden”: enig van kracht zijnd besluit van de Raad van bestuur van het Internationaal Energieagentschap om olievoorraden of voorraden van aardolieproducten van een lidstaat van het IEA in omloop te brengen;

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 – alinea 1 - letter l bis (nieuw)

 

l bis)

“noodsituaties”: hieronder worden alleen verstaan omstandigheden waarin sprake is van een belangrijke verstoring van de bevoorrading met ruwe aardolie en/of aardolieproducten;

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – lid 4

4.   De in dit artikel bedoelde regels en methoden voor de berekening van de opslagverplichting kunnen worden gewijzigd volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 24, lid 2.

4.   De in dit artikel bedoelde regels en methoden voor de berekening van de opslagverplichting kunnen worden gewijzigd volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 24, lid 2 , en na raadpleging van deskundigen en belanghebbenden .

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 3

3.   De in de leden 1 en 2 genoemde regels en methoden voor de berekening van het niveau van de voorraden kunnen worden gewijzigd volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 24, lid 2.

3.   De in de leden 1 en 2 genoemde regels en methoden voor de berekening van het niveau van de voorraden kunnen worden gewijzigd volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 24, lid 2 , en na raadpleging van deskundigen en belanghebbenden .

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 – lid 1 – alinea 1

1.   De lidstaten waarborgen dat de op hun nationale grondgebied opgeslagen veiligheidsvoorraden en speciale voorraden als bedoeld in artikel 9 permanent toegankelijk en beschikbaar zijn. Zij stellen regels vast voor de identificatie en inventarisatie van, alsmede het toezicht op deze voorraden, zodanig dat deze voorraden te allen tijde kunnen worden gecontroleerd. Voor veiligheidsvoorraden en speciale voorraden die deel uitmaken van door marktdeelnemers aangehouden voorraden of hiermee zijn vermengd, moet een aparte boekhouding worden gevoerd.

1.   De lidstaten waarborgen dat de op hun nationale grondgebied opgeslagen veiligheidsvoorraden en speciale voorraden als bedoeld in artikel 9 permanent toegankelijk en beschikbaar zijn. Zij stellen regels vast voor de identificatie en inventarisatie van, alsmede het toezicht op deze voorraden, zodanig dat deze voorraden te allen tijde kunnen worden gecontroleerd. Deze regels worden vastgesteld met voorafgaande instemming van de Commissie. Voor veiligheidsvoorraden en speciale voorraden die deel uitmaken van door marktdeelnemers aangehouden voorraden of hiermee zijn vermengd, moet een aparte boekhouding worden gevoerd.

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 1 – alinea 1

1.   Elke lidstaat houdt een gedetailleerd en voortdurend geactualiseerd register bij van alle voor deze lidstaat opgeslagen veiligheidsvoorraden, niet zijnde speciale voorraden in de zin van artikel 9. In dit register staat met name alle informatie waarmee kan worden bepaald wat de exacte locatie van de desbetreffende voorraden is, om welke hoeveelheden het gaat, wie de eigenaar is en wat de exacte aard ervan is onder verwijzing naar de categorieën die zijn vastgesteld in bijlage C onder punt 3.1, lid 1 van Verordening (EG) nr. ****** van het Europees Parlement en de Raad van *********** betreffende energiestatistieken.

1.   Elke lidstaat houdt een gedetailleerd en voortdurend geactualiseerd register bij van alle voor deze lidstaat opgeslagen veiligheidsvoorraden, niet zijnde speciale voorraden in de zin van artikel 9. In dit register staat met name informatie over de installaties voor aanvoer, raffinage of opslag waar de desbetreffende voorraden zich bevinden, en alle informatie waarmee kan worden bepaald om welke hoeveelheden het gaat, wie de eigenaar is en wat de exacte aard ervan is onder verwijzing naar de categorieën die zijn vastgesteld in bijlage C onder punt 3.1, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (2).

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 1 – alinea 2

De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie binnen dertig dagen na afloop van elk kalenderjaar een kopie van het register met de aanwezige voorraden op de laatste dag van het kalenderjaar waarop de overzichten betrekking hebben.

De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie binnen vijfenveertig dagen na afloop van elk kalenderjaar een kopie van het register met de aanwezige voorraden op de laatste dag van het kalenderjaar waarop de overzichten betrekking hebben.

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 1 – alinea 3 bis (nieuw)

 

De Commissie garandeert de vertrouwelijkheid van de in het register opgenomen individuele gegevens.

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 3 – alinea 2 bis (nieuw)

 

Wanneer deze verplichtingen via een overeenkomst worden overgedragen aan de lidstaat op wiens grondgebied die voorraden zich bevinden of aan de door deze lidstaat ingestelde contrale entiteit voor de voorraadvorming, bevat deze overeenkomst bepalingen over:

a)

de verantwoordelijkheid van de lidstaat of de centrale entiteit voor de voorraadvorming om voortdurend te zorgen voor accurate gegevens over het voorraadniveau;

b)

het tijdsbestek waarbinnen deze noodvoorraden die gekocht, aangelegd, in stand gehouden of en beheerd worden op zijn grondgebied, worden geleverd aan de lidstaat die deze taken heeft overgedragen;

c)

doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, indien de lidstaat of de centrale entiteit van de voorraadvorming de voorwaarden die in de overeenkomst zijn vastgelegd, niet naleeft.

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 4 – letter b

b)

tenminste zes maanden vooraf openbaar te maken op welke voorwaarden de entiteit zijn diensten aan de marktdeelnemers aanbiedt.

b)

tenminste drie maanden vooraf openbaar te maken op welke voorwaarden de entiteit zijn diensten aan de marktdeelnemers aanbiedt.

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 1 – letter b

b)

aan een of meer andere centrale entiteiten voor de voorraadvorming die in staat zijn om dergelijke voorraden in stand te houden, of

b)

aan een of meer andere centrale entiteiten voor de voorraadvorming die in staat zijn om dergelijke voorraden in stand te houden , op voorwaarde dat een overeenkomst is gesloten tussen de betrokken lidstaat en de lidstaten die de voorraden zullen opslaan , of

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 – lid 1 – alinea 1

1.   Elke lidstaat kan zich onherroepelijk verbinden om een, in aantal verbruiksdagen vastgestelde, minimum olievoorraad in stand te houden met inachtneming van het bepaalde in dit artikel (hierna “speciale voorraden”).

1.   Elke lidstaat kan zich verbinden om een, in aantal verbruiksdagen vastgestelde, minimum olievoorraad in stand te houden met inachtneming van het bepaalde in dit artikel (hierna “speciale voorraden”).

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 – lid 3 - inleidende formule

3.   De speciale voorraden behoren uitsluitend tot de hieronder genoemde productcategorieën als gedefinieerd in bijlage B, punt 4, van Verordening (EG) nr. ******* van het Europees Parlement en de Raad van ******* betreffende energiestatistieken :

3.   De speciale voorraden kunnen uitsluitend tot de hieronder genoemde productcategorieën behoren , die aan de communautaire wetgeving moeten voldoen, met name wat betreft normen voor brandstoffen en milieubescherming, als gedefinieerd in bijlage B, punt 4, van Verordening (EG) nr. 1099/2008 :

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 – lid 5 – alinea 1

5.   Elke lidstaat die besloten heeft speciale voorraden in opslag te houden, stuurt de Commissie hiervan een kennisgeving die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt gepubliceerd onder vermelding van het niveau van de speciale voorraden dat de lidstaat gehouden is onherroepelijk en permanent per categorie in opslag te houden. Het aldus bekendgemaakte verplichte minimumniveau is uniek en op dezelfde wijze van toepassing op alle categorieën speciale voorraden die de lidstaat gebruikt.

5.   Elke lidstaat die besloten heeft speciale voorraden in opslag te houden, stuurt de Commissie hiervan een kennisgeving die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt gepubliceerd onder vermelding van het niveau van de speciale voorraden dat de lidstaat gehouden is permanent per categorie in opslag te houden en de periode waarvoor de lidstaat de verbintenis aangaat . Het aldus bekendgemaakte verplichte minimumniveau is uniek en op dezelfde wijze van toepassing op alle categorieën speciale voorraden die de lidstaat gebruikt.

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 – lid 1 – alinea 1

1.   Elke lidstaat houdt een gedetailleerd en voortdurend geactualiseerd register bij van alle speciale voorraden die hij op zijn nationale grondgebied in opslag houdt. In dit register staat met name alle informatie waarmee de exacte locatie van deze voorraden kan wordt bepaald .

1.   Elke lidstaat houdt maandelijks een gedetailleerd en voortdurend geactualiseerd register bij van alle speciale voorraden die hij op zijn nationale grondgebied in opslag houdt. In dit register staat met name informatie over de installatie voor aanvoer, raffinage of opslag waar deze voorraden zich bevinden .

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 – lid 1 – alinea 2

De lidstaat verstrekt de Commissie een kopie van het register binnen acht dagen na enig verzoek hiertoe van de diensten van de Commissie dat is gedaan binnen een termijn van tien jaar vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens betrekking hebben.

De lidstaat verstrekt de Commissie een kopie van het register binnen tien werkdagen na enig verzoek hiertoe van de diensten van de Commissie dat is gedaan binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens betrekking hebben.

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 – alinea 1 bis (nieuw)

 

Iedere overeenkomst tussen de lidstaten en een centrale entiteit voor de voorraadvorming bevat bepalingen over:

a)

de verantwoordelijkheid van de lidstaat of van de centrale entiteit voor de voorraadvorming om voortdurend te zorgen voor accurate gegevens over het voorraadniveau;

b)

het tijdsbestek waarbinnen deze noodvoorraden die gekocht, aangelegd, in stand gehouden of beheerd worden op zijn grondgebied, worden geleverd aan de lidstaat die deze taken heeft overgedragen;

c)

doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, voor het geval de lidstaat of de centrale entiteit voor de voorraadvorming aan de voorwaarden die in de overeenkomst zijn vastgelegd, niet naleeft.

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie wekelijks een statistisch overzicht met de op hun nationaal grondgebied in opslag gehouden handelsvoorraden. Zij zorgen er hierbij voor dat gevoelige gegevens worden beschermd en vermelden de namen van de eigenaren van de betreffende voorraden niet.

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie maandelijks een statistisch overzicht met de op hun nationaal grondgebied in opslag gehouden handelsvoorraden. Zij zorgen er hierbij voor dat gevoelige gegevens worden beschermd en vermelden de namen van de eigenaren van de betreffende voorraden niet.

2.   De Commissie publiceert op basis van de overzichten die de lidstaten haar hebben gestuurd, wekelijks een statistisch overzicht van de handelsvoorraden in de Gemeenschap onder opgave van de totale hoeveelheden.

2.   De Commissie publiceert op basis van de overzichten die de lidstaten haar hebben gestuurd, maandelijks een statistisch overzicht van de handelsvoorraden in de Gemeenschap onder opgave van de totale hoeveelheden.

3.   De Commissie stelt overeenkomstig de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 24, lid 2 de uitvoeringsregels van de leden 1 en 2 vast.

3.   De Commissie stelt overeenkomstig de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 24, lid 2 de uitvoeringsregels van de leden 1 en 2 vast.

 

3 bis.     De Commissie kan de lidstaten na haar evaluatie overeenkomstig artikel 23 verzoeken om een wekelijks (in plaats van maandelijks) statistisch overzicht van de omvang van de olievoorraden die voor de handel zijn bestemd, indien uit een diepgaand onderzoek naar de haalbaarheid en doeltreffendheid van wekelijkse statistische overzichten blijkt dat deze de transparantie van de markt duidelijk ten goede komen en dat er achteraf van in de regel geen ingrijpende correcties de gegevens in de overzichten noodzakelijk zijn.

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 – lid 1

1.   De diensten van de Commissie kunnen te allen tijde besluiten in de lidstaten controles op de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden uit te voeren. De diensten van de Commissie kunnen bij de voorbereiding van deze controles de coördinatiegroep om advies vragen.

1.   De diensten van de Commissie kunnen in geval van gegronde vermoedens besluiten in de lidstaten controles op de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden uit te voeren. De diensten van de Commissie kunnen bij de voorbereiding van deze controles de coördinatiegroep om advies vragen.

Amendement 43

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 – lid 2

2.   De onder lid 1 genoemde controles zijn niet bedoeld om persoonlijke gegevens te verzamelen . Eventueel tijdens de controles gevonden of aangetroffen persoonlijke gegevens worden niet verzameld en evenmin in aanmerking genomen; per ongeluk verzamelde gegevens worden onmiddellijk vernietigd.

2.   De onder lid 1 genoemde controles zijn niet bedoeld om persoonlijke gegevens te verwerken . Eventueel tijdens de controles gevonden of aangetroffen persoonlijke gegevens worden niet verzameld en evenmin in aanmerking genomen; per ongeluk verzamelde gegevens worden onmiddellijk vernietigd.

Amendement 44

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 – lid 4

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat tijdens de uitvoering van de in lid 1 genoemde controles degenen die voor de instandhouding en het beheer van de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden op hun grondgebied verantwoordelijk zijn, samenwerken met de werknemers of opdrachtnemers van de diensten van de Commissie.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat tijdens de uitvoering van de in lid 1 genoemde controles degenen die voor de instandhouding en het beheer van de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden op hun grondgebied verantwoordelijk zijn, samenwerken met de daartoe gemachtigde werknemers of opdrachtnemers van de diensten van de Commissie.

Amendement 45

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 – lid 7

7.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de gegevens, stukken, overzichten en documenten met betrekking tot de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden ten minste voor de duur van tien jaar bewaard blijven.

7.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de gegevens, stukken, overzichten en documenten met betrekking tot de veiligheidsvoorraden en de speciale voorraden ten minste voor de duur van drie jaar bewaard blijven.

Amendement 46

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 – lid 3 en 4

3.   Indien een internationaal besluit tot het in omloop brengen van voorraden is genomen, kan elke betrokken lidstaat zijn veiligheidsvoorraden en zijn speciale voorraden gebruiken om te voldoen aan de internationale verplichtingen die uit dit besluit voortvloeien. In dat geval informeert de lidstaat onmiddellijk de Commissie; deze kan de coördinatiegroep bijeen roepen of de leden ervan langs elektronische weg raadplegen om met name de gevolgen van het in omloop brengen te beoordelen.

3.    De Commissie werkt nauw samen met andere internationale organisaties die bevoegd zijn een besluit te nemen over het in omloop brengen van voorraden en zal op mondiaal niveau de multilaterale en bilaterale coördinatie over deze kwesties versterken. Indien een internationaal besluit tot het in omloop brengen van voorraden is genomen, kan elke betrokken lidstaat zijn veiligheidsvoorraden en zijn speciale voorraden gebruiken om te voldoen aan de internationale verplichtingen die uit dit besluit voortvloeien. In dat geval informeert de lidstaat onmiddellijk de Commissie; deze kan de coördinatiegroep bijeen roepen of de leden ervan langs elektronische weg raadplegen om met name de gevolgen van het in omloop brengen te beoordelen.

4.   Indien zich problemen voordoen met de bevoorrading met ruwe olie of aardolieproducten in de Gemeenschap of een lidstaat, roept de Commissie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, de coördinatiegroep op zo kort mogelijke termijn bijeen. De coördinatiegroep onderzoekt de situatie. De Commissie stelt vast of er sprake is van een belangrijke onderbreking van de bevoorrading.

4.   Indien zich problemen voordoen met de bevoorrading met ruwe olie of aardolieproducten in de Gemeenschap of een lidstaat, roept de Commissie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, de coördinatiegroep op zo kort mogelijke termijn bijeen. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat hij in persoon of met elektronische middelen vertegenwoordigd kan zijn op een vergadering van de coördinatiegroep binnen 24 uur na de oproep daartoe. De coördinatiegroep onderzoekt de situatie , uitgaande van het solidariteitsbeginsel waaraan de lidstaten gebonden zijn en op basis van een objectieve beoordeling van de economische en sociale gevolgen, en de Commissie stelt aan de hand van de beoordeling van de coördinatiegroep vast of er sprake is van een belangrijke onderbreking van de bevoorrading.

Indien wordt vastgesteld dat er sprake is van een belangrijke onderbreking van de bevoorrading, kan de Commissie toestemming geven voor het in omloop brengen van de volledige of een deel van de hoeveelheden die de betrokken lidstaten met dit doel hebben voorgesteld.

Indien wordt vastgesteld dat er sprake is van een belangrijke onderbreking van de bevoorrading, kan de Commissie toestemming geven voor het in omloop brengen van de volledige of een deel van de hoeveelheden die de betrokken lidstaten met dit doel hebben voorgesteld.

Amendement 47

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23

Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn evalueert de Commissie de toepassing ervan en onderzoekt zij met name of het passend is om alle lidstaten een minimale opslagverplichting voor speciale voorraden op te leggen.

Uiterlijk binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn evalueert de Commissie de toepassing ervan en onderzoekt zij met name :

a)

of de voorraadgegevens juist zijn en op tijd zijn verstrekt;

b)

of de niveaus van de olievoorraden die voor de handel zijn bestemd wekelijks of maandelijks moeten worden gerapporteerd;

c)

of het passend is om alle lidstaten gedurende een langere termijn een minimale opslagverplichting voor speciale voorraden op te leggen.

Amendement 48

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 – lid 1 – alinea 1

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 20XX aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van deze bepalingen voorzien van een concordantietabel tussen deze bepalingen en deze richtlijn.

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 20XX aan deze richtlijn te voldoen , met uitzondering van de lidstaten waarvoor een overgangsperiode geldt voor het aanleggen van voorraden van ruwe aardolie en/of aardolieproducten op grond van het Verdrag betreffende hun toetreding tot de Europese Unie. Voor die lidstaten wordt deze richtlijn van kracht wanneer de overgangsperiode verstrijkt . De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van deze bepalingen voorzien van een concordantietabel tussen deze bepalingen en deze richtlijn.

Amendement 49

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage III – alinea 11

Bij het berekenen van hun veiligheidsvoorraden verminderen de lidstaten de voorraden die overeenkomstig het bovenstaande zijn berekend met 10 % . Dit percentage dient op het totaal van de hoeveelheden die in een bepaalde berekening zijn meegenomen, in mindering te worden gebracht.

Bij het berekenen van hun veiligheidsvoorraden verminderen de lidstaten de voorraden die overeenkomstig het bovenstaande zijn berekend met 5 % . Dit percentage dient op het totaal van de hoeveelheden die in een bepaalde berekening zijn meegenomen, in mindering te worden gebracht.


(1)   Bulgarije, Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta, Roemenië en Slovenië.

(2)   PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/174


Woensdag, 22 april 2009
Waarschuwingsnetwerk betreffende kritieke infrastructuur (CIWIN) *

P6_TA(2009)0227

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende een netwerk voor waarschuwing en informatie inzake kritieke infrastructuur (CIWIN) (COM(2008)0676 – C6-0399/2008 – 2008/0200(CNS))

2010/C 184 E/41

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0676),

gelet op artikel 308 van het EG-verdrag en artikel 203 van het Euratom-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0399/2008),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0228/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt de Commissie na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, indien de Raad geen besluit genomen heeft ter zake, de mogelijkheden te onderzoeken artikel 196 (civiele bescherming) vast te stellen als rechtsgrondslag voor het onderhavige voorstel, en indien nodig opnieuw de indiening van een voorstel bij het Parlement te overwegen;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een beschikking

Overweging 1

(1)

Het voornemen van de Commissie om een Europees Programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) voor te stellen, werd door de Raad bekrachtigd in zijn conclusies inzake „Preventie, paraatheid en reactie op terroristische aanslagen” en in zijn in december 2004 aangenomen „Solidariteitsprogramma van de EU betreffende de gevolgen van terroristische dreigingen en aanslagen” (1).

(1)

Het voornemen van de Commissie om een Europees Programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) voor te stellen, werd door de Raad bekrachtigd in zijn conclusies inzake „Preventie, paraatheid en reactie op terroristische aanslagen” en in zijn in december 2004 aangenomen „Solidariteitsprogramma van de EU betreffende de gevolgen van terroristische dreigingen en aanslagen” (2).

Amendement 2

Voorstel voor een beschikking

Overweging 4

(4)

Uit verschillende incidenten waarbij kritieke infrastructuur in Europa was betrokken, zoals de Europese black-out in 2006, bleek dat er behoefte bestond aan een betere en efficiëntere uitwisseling van informatie om incidenten te voorkomen of de omvang ervan te beperken .

(4)

Uit verschillende incidenten waarbij kritieke infrastructuur in Europa was betrokken, zoals de Europese black-out in 2006, bleek dat er behoefte bestond aan een betere en efficiëntere uitwisseling van informatie en een betere kennis van de praktijken van de verschillende lidstaten, om voorbereid te zijn en herhaling van dergelijke incidentente voorkomen.

Amendement 3

Voorstel voor een beschikking

Overweging 5

(5)

Het is wenselijk dat een informatiesysteem wordt opgezet waardoor de lidstaten en de Commissie informatie en waarschuwingen op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur kunnen uitwisselen en hun dialoog in verband met de bescherming van kritieke infrastructuur kunnen versterken, wat zal bijdragen aan meer integratie en betere coördinatie van de nationale onderzoeksprogramma's op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur, die thans onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.

(5)

Het is dan ook wenselijk dat een informatiesysteem wordt opgezet waardoor de lidstaten en de Commissie informatie op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur(CIP)kunnen uitwisselen en hun dialoog in verband met de CIP kunnen versterken, wat zal bijdragen aan meer integratie en betere coördinatie van de nationale onderzoeksprogramma's op het gebied van de CIP, die thans onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.

Amendement 4

Voorstel voor een beschikking

Overweging 6

(6)

Het CIWIN zou moeten bijdragen aan de verbetering van de bescherming van kritieke infrastructuur in de EU door een informatiesysteem te bieden waardoor de samenwerking tussen de lidstaten wordt vergemakkelijkt.Voorts zou het een efficiënt en snel alternatief moeten vormen voor de tijdrovende methoden om informatie over kritieke infrastructuur in de Gemeenschap te zoeken.

(6)

Het CIWIN zou moeten bijdragen aan de verbetering van de bescherming van kritieke infrastructuur in de EU door een informatiesysteem te bieden waardoor de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten wordt vergemakkelijkt.Voorts zou het een efficiënt en snel alternatief moeten vormen voor de tijdrovende methoden om informatie over kritieke infrastructuur in de Gemeenschap te zoeken. Met name dient de ontwikkeling van adequate maatregelen ter vergemakkelijking van de uitwisseling van informatie, optimale werkmethoden en ervaring te worden gestimuleerd.

Amendement 5

Voorstel voor een beschikking

Overweging 6 bis (nieuw)

 

(6 bis)

De eerste evaluatie van het CIWIN dient tevens een grondige analyse te bevatten van de noodzaak een nieuwe functionaliteit toe te voegen aan het CIWIN, namelijk de technische faciliteit van een snelle-waarschuwingssysteem (RAS). Deze faciliteit moet lidstaten en Commissie in staat stellen alarm te slaan met betrekking tot onmiddellijke gevaren en bedreigingen voor kritieke infrastructuur,en daarbij rekening te houden met alle noodzakelijke veiligheidseisen.

Amendement 6

Voorstel voor een beschikking

Overweging 7

(7)

Het CIWIN zou met name de ontwikkeling van passende maatregelen om de uitwisseling van beproefde methoden te vergemakkelijken, moeten aanmoedigen en tegelijkertijd als beveiligd medium moeten dienen om acute bedreigingen en waarschuwingen mede te delen.

Schrappen

Amendement 7

Voorstel voor een beschikking

Overweging 8

(8)

Het CIWIN zou dubbel werk moeten voorkomen en rekening moeten houden met de specifieke kenmerken, deskundigheid, regelingen en bevoegdheden van elk van de bestaande sectorale snelle-waarschuwingssystemen.

(8)

Bij de ontwikkeling en de evaluatie van het nieuwe informatiesysteem zouden de lidstaten en de Commissie ervoor moeten zorgen dat het CIWIN dubbel werk voorkomt en rekening houdt met de specifieke kenmerken, deskundigheid, regelingen en bevoegdheden van elk van de bestaande sectorale snelle-waarschuwingssystemen.

Amendement 8

Voorstel voor een beschikking

Overweging 10

(10)

Omdat kritieke infrastructuur in de lidstaten onderling afhankelijk is en de bescherming van die infrastructuur in de lidstaten van uiteenlopend niveau is, zou het opzetten van een horizontaal en sectoroverschrijdend Gemeenschapsinstrument voor de uitwisseling van informatie en waarschuwingen in verband met de bescherming van kritieke infrastructuur de veiligheid van de burgers verhogen.

(10)

Omdat kritieke infrastructuur in de lidstaten onderling afhankelijk is en de bescherming van kritieke infrastructuur (CIP) van uiteenlopend niveau is, zou het opzetten van een horizontaal en sectoroverschrijdend Gemeenschapsinstrument voor de uitwisseling van informatie in verband met de CIP de veiligheid van de burgers verhogen.

Amendement 9

Voorstel voor een beschikking

Overweging 10 bis (nieuw)

 

(10 bis)

Het optreden van de Gemeenschap omvat de goedkeuring van maatregelen op het gebied van civiele bescherming overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder u), van het EG-Verdrag. De creatie van CIWIN is dan ook noodzakelijk om de Gemeenschap in staat te stellen een in het Verdrag vastgelegde doelstelling te verwezenlijken.

Amendement 11

Voorstel voor een beschikking

Overweging 17

(17)

Deze beschikking eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,

(17)

Deze beschikking eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn erkend en worden weerspiegeld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

Amendement 12

Voorstel voor een beschikking

Artikel 1

Bij deze beschikking wordt een beveiligd informatie-, communicatie- en waarschuwingssysteem opgezet, namelijk het netwerk voor waarschuwing en informatie inzake kritieke infrastructuur (CIWIN), waarop de lidstaten een beroep kunnen doen voor de uitwisseling van informatie over gedeelde bedreigingen, kwetsbare punten en passende maatregelen en strategieën om de risico's in verband met de bescherming van kritieke infrastructuur te verminderen.

Bij deze beschikking wordt een beveiligd informatie- en communicatiesysteem opgezet, namelijk het netwerk voor waarschuwing en informatie inzake kritieke infrastructuur (CIWIN), waarop de lidstaten een beroep kunnen doen voor de uitwisseling van informatie over kwetsbare punten en passende maatregelen en strategieën om de risico's in verband met de CIP te verminderen.

Amendement 13

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 2

„Kritieke infrastructuur”: de zich in de lidstaten bevindende activa, systemen of onderdelen daarvan, die van wezenlijk belang zijn voor de instandhouding van vitale maatschappelijke functies, de gezondheid, de veiligheid, de beveiliging en het economische of sociale welzijn van de bevolking, en waarvan de ontwrichting of vernietiging grote gevolgen voor een lidstaat zou hebben omdat die functies niet langer in stand zouden kunnen worden gehouden.

„Kritieke infrastructuur”: de zich in de lidstaten bevindende activa, systemen of onderdelen daarvan, die van wezenlijk belang zijn voor de instandhouding van vitale maatschappelijke functies, de gezondheid, de veiligheid, de voorzieningsketen, de beveiliging en het economische of sociale welzijn van de bevolking, en waarvan de ontwrichting of vernietiging grote gevolgen voor een lidstaat zou hebben omdat die functies niet langer in stand zouden kunnen worden gehouden.

Amendement 14

Voorstel voor een beschikking

Artikel 2 – alinea 3

„Deelnemende lidstaat”: een lidstaat die met de Commissie een memorandum van overeenstemming heeft ondertekend.

Schrappen

Amendement 15

Voorstel voor een beschikking

Artikel 3

Artikel 3

Deelname

Alle lidstaten kunnen deelnemen aan en gebruikmaken van het CIWIN. Aan het CIWIN kan worden deelgenomen, indien een memorandum van overeenstemming wordt ondertekend, waarin de technische en beveiligingsvereisten in verband met het CIWIN zijn opgenomen alsook informatie over de sites die aan het CIWIN moeten worden gekoppeld.

Schrappen

Amendement 16

Voorstel voor een beschikking

Artikel 4 – titel

Functionaliteiten

Functionaliteit en structuur

Amendement 17

Voorstel voor een beschikking

Artikel 4 – lid 1

(1)   Het CIWIN bestaat uit de volgende twee functionaliteiten :

(a)

een elektronisch forum voor de uitwisseling van informatie over de bescherming van kritieke infrastructuur;

(b)

een functionaliteit voor snelle waarschuwing waarmee alle deelnemende lidstaten en de Commissie waarschuwingen in verband met acute risico's en bedreigingen voor kritieke infrastructuur kunnen melden.

(1)   Het CIWIN wordt ontworpen als een elektronisch forum voor de uitwisseling van informatie over de bescherming van kritieke infrastructuur;

Amendement 18

Voorstel voor een beschikking

Artikel 4 – lid 1 bis (nieuw)

 

(1 bis)     Het technisch platform voor CIWIN is aanwezig in minstens één beveiligde locatie in elke lidstaat.

Amendement 19

Voorstel voor een beschikking

Artikel 4 – lid 2 – alinea 2

De vaste onderdelen zijn permanent in het systeem geïntegreerd. De inhoud van deze onderdelen kan worden aangepast, doch zij kunnen niet worden gewist of hernoemd en er kunnen geen nieuwe onderdelen aan worden toegevoegd . Bijlage I bevat een lijst van de vaste onderdelen.

De vaste onderdelen zijn permanent in het systeem geïntegreerd. De inhoud van deze onderdelen kan worden aangepast, doch zij kunnen niet worden gewist en hernoemd. Bijlage I bevat een lijst van de vaste onderdelen. Dit sluit niet uit dat nieuwe onderdelen worden geïntegreerd, indien de werking van het systeem de noodzaak daarvan aantoont.

Amendement 20

Voorstel voor een beschikking

Artikel 5 – lid 1

(1)   De deelnemende lidstaten wijzen een CIWIN-functionaris aan en stellen de Commissie daarvan in kennis. De CIWIN-functionaris is in de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de toekenning of weigering van toegangsrechten tot het CIWIN.

(1)   De lidstaten wijzen een CIWIN-functionaris aan en stellen de Commissie daarvan in kennis. De CIWIN-functionaris is in de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de toekenning of weigering van toegangsrechten tot het CIWIN.

 

(Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst.)

Amendement 21

Voorstel voor een beschikking

Artikel 5 – lid 2

(2)   De deelnemende lidstaten verstrekken toegang tot het CIWIN overeenkomstig de door de Commissie vastgestelde richtsnoeren.

(2)   De deelnemende lidstaten verstrekken toegang tot het CIWIN overeenkomstig de door de Commissie vastgestelde richtsnoeren voor de gebruikers .

Amendement 22

Voorstel voor een beschikking

Artikel 6 – lid 1 – letter b

(b)

de vaststelling van richtsnoeren over de gebruiksvoorwaarden van het systeem, onder meer in verband met vertrouwelijkheid, overdracht, opslag, archivering en vernietiging van informatie. De Commissie stelt tevens de voorwaarden en procedures vast voor de toekenning van volledige of beperkte toegang tot het CIWIN.

(b)

de vaststelling van richtsnoeren voor de gebruikers over de gebruiksvoorwaarden van het systeem, onder meer in verband met vertrouwelijkheid, overdracht, opslag, archivering en vernietiging van informatie. De Commissie stelt tevens de voorwaarden en procedures vast voor de toekenning van volledige of beperkte toegang tot het CIWIN.

Amendement 23

Voorstel voor een beschikking

Artikel 6 – lid 3 bis (nieuw)

 

(3 bis)     De Commissie ziet toe op de werking van het CIWIN-systeem.

Amendement 24

Voorstel voor een beschikking

Artikel 7 – lid 2

(2)   De gebruikers krijgen toegangsrechten tot documenten op een „need to know”-basis en leven te allen tijde de specifieke instructies van de auteur in verband met de bescherming en verspreiding van een document na.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie).

Amendement 25

Voorstel voor een beschikking

Artikel 7 – lid 2 bis (nieuw)

 

(2 bis)     De uitwisseling van in het CIWIN ingevoerde gevoelige informatie tussen goedgekeurde gebruikers en derden dient in de lidstaten vooraf te worden goedgekeurd door de eigenaar van die informatie en geschiedt met inachtneming van de relevante communautaire en nationale wetgeving.

Amendement 26

Voorstel voor een beschikking

Artikel 7 bis (nieuw)

 

Artikel 7 bis

Vereisten met betrekking tot de in het CIWIN opgenomen informatie

Voor alle in het systeem ingevoerde informatie of documenten is automatische vertaling mogelijk.

De Commissie stelt in samenwerking met de CIP-contactpunten voor elke sector een lijst op van sleutelwoorden die kunnen worden gebruikt bij het invoeren of opzoeken van informatie in het CIWIN.

Amendement 27

Voorstel voor een beschikking

Artikel 8

De Commissie stelt richtsnoeren voor de gebruikers op waarin volledige details over de functionaliteiten en rollen van het CIWIN zijn opgenomen, en werkt deze op gezette tijden bij.

De Commissie stelt de richtsnoeren voor de gebruikers op waarin volledige details over de functionaliteit en rollen van het CIWIN zijn opgenomen, en werkt deze op gezette tijden bij.

Amendement 28

Voorstel voor een beschikking

Artikel 8 – alinea 1 bis (nieuw)

 

Deze richtsnoeren voor de gebruikers worden opgesteld conform de in artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (3).

Amendement 29

Voorstel voor een beschikking

Artikel 10 – alinea 1

De Commissie toetst en evalueert de werking van het CIWIN om de drie jaar en brengt op gezette tijden verslag uit aan de lidstaten.

De Commissie toetst en evalueert de werking van het CIWIN om de drie jaar , waarbij zij gebruik maakt van indicatoren die speciaal zijn ontwikkeld om op de vorderingen toe te zien en brengt op gezette tijden verslag uit aan alle lidstaten , het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité .

Amendement 30

Voorstel voor een beschikking

Artikel 10 – alinea 2

In het eerste verslag, dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking wordt overgelegd, wordt met name aangegeven welke onderdelen van het communautaire netwerk zouden moeten worden verbeterd of aangepast. Het bevat tevens alle voorstellen tot wijziging of aanpassing van deze beschikking welke de Commissie noodzakelijk acht.

In het eerste verslag, dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking wordt overgelegd, wordt met name aangegeven welke onderdelen van het communautaire netwerk zouden moeten worden verbeterd of aangepast , en wordt met name de deelname van iedere lidstaat in het CIWIN-stelsel geëvalueerd alsook mogelijkheid het CIWIN te verbeteren door er de functionaliteit van een snelle-waarschuwingssysteem (RAS) in op te nemen . Het bevat tevens alle voorstellen tot wijziging of aanpassing van deze beschikking welke de Commissie noodzakelijk acht.

Amendement 31

Voorstel voor een beschikking

Artikel 11

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2009 .

Deze beschikking wordt van kracht op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Amendement 32

Voorstel voor een beschikking

Bijlage II – punt 3

(3)

de onderdelen voor waarschuwingen: wanneer er in het snelle-waarschuwingssysteem een waarschuwing wordt gegeven, kan een onderdeel worden gecreëerd, dat tijdens de duur van de maatregelen die worden genomen om kritieke infrastructuur te beschermen, als communicatiekanaal zal dienen;

Schrappen


(1)   14894/04.

(2)   Raadsdocument 15232/04.

(3)   PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/181


Woensdag, 22 april 2009
Europees netwerk voor de bescherming van prominenten *

P6_TA(2009)0228

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2002/956/JBZ van de Raad tot oprichting van een Europees netwerk voor de bescherming van prominenten (16437/2008 – C6-0029/2009 – 2009/0801(CNS))

2010/C 184 E/42

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden (16437/2008),

gelet op artikel 30, lid 1, onder a) en c) en artikel 34, lid 2, onder c), van het EU-Verdrag,

gelet op artikel 39, lid 1, van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0029/2009),

gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0193/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van het Koninkrijk der Nederlanden.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/182


Woensdag, 22 april 2009
Nationale herstructureringsprogramma's voor de katoensector *

P6_TA(2009)0229

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 637/2008, wat betreft de nationale herstructureringsprogramma's voor de katoensector (COM(2009)0037 – C6-0063/2009 – 2009/0008(CNS))

2010/C 184 E/43

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0037),

gezien de Akte van Toetreding van 1979, en met name punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen,

gelet op artikel 37, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0063/2009),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0200/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 1 bis (nieuw)

 

(1 bis)

De op 1 januari 2006 in werking getreden hervorming heeft geleid tot een drastische verlaging van de katoenproductie in Spanje en heeft het overleven van deze sector ernstig in gevaar gebracht, hetgeen een onmiddellijke herstructurering van de egreneringsindustrie noodzakelijk heeft gemaakt.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/183


Woensdag, 22 april 2009
Protocol inzake de tenuitvoerlegging van de Alpenovereenkomst op het gebied van het vervoer (Vervoerprotocol) *

P6_TA(2009)0230

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol inzake de tenuitvoerlegging van de Alpenovereenkomst van 1991 op het gebied van het vervoer (Vervoerprotocol) (COM(2008)0895 – C6-0073/2009 – 2008/0262(CNS))

2010/C 184 E/44

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0895),

gelet op artikel 71 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0073/2009),

gelet op de artikelen 51 en 83, lid 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0219/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/184


Woensdag, 22 april 2009
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009

P6_TA(2009)0231

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, Afdeling III - Commissie (6953/2009 – C6-0077/2009 – 2009/2010(BUD))

2010/C 184 E/45

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, definitief vastgesteld op 18 december 2008 (2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, ingediend door de Commissie op 2 februari 2009 (COM(2009)0032),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009, opgesteld door de Raad op 26 februari 2009 (6953/2009 – C6-0077/2009),

gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0192/2009),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009 de volgende punten omvat: de personeelsformaties van de gemeenschappelijke onderneming SESAR (Single European Sky ATM Research - onderzoek naar een gemeenschappelijk Europees luchtruim/ATM) en van het Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding (ECDC), de wijziging van de personeelsformatie van het Europees Spoorwegbureau (ERA) en de wijziging van de toelichting bij de begroting van de voorbereidende actie GMES (Global Monitoring for Environment and Security - wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid),

B.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009 tot doel heeft deze budgettaire aanpassingen formeel te integreren in de begroting 2009,

1.

neemt kennis van het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009;

2.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2009 zoals ingediend;

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 69 van 13.3.2009.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/185


Woensdag, 22 april 2009
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009

P6_TA(2009)0232

Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, Afdeling III - Commissie (8153/2009 – C6-0118/2009 – 2009/2017(BUD))

2010/C 184 E/46

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, definitief vastgesteld op 18 december 2008 (2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, ingediend door de Commissie op 6 maart 2009 (COM(2009)0110),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009, opgesteld door de Raad op 30 maart 2009 (8153/2009 – C6-0118/2009),

gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0194/2009),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009 de herordening met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 van het stelsel van eigen middelen overeenkomstig Besluit 2007/436/EG, Euratom van 7 juni 2007 betreft,

B.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009 tot doel heeft deze budgettaire aanpassingen formeel te integreren in de begroting 2009,

1.

neemt kennis van het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009;

2.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2009 zoals ingediend;

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 69 van 13.3.2009.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/186


Woensdag, 22 april 2009
Interne markt voor elektriciteit ***II

P6_TA(2009)0241

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 inzake het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (14539/2/2008 – C6-0024/2009 – 2007/0195(COD))

2010/C 184 E/47

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14539/2/2008 – C6-0024/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0528),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0216/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 18.6.2008, P6_TA(2008)0294.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0195

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/72/EG.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/187


Woensdag, 22 april 2009
Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators ***II

P6_TA(2009)0242

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (14541/1/2008 – C6-0020/2009 – 2007/0197(COD))

2010/C 184 E/48

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14541/1/2008 – C6-0020/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0530),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2008)0908),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0235/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 18.6.2008, P6_TA(2008)0296.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0197

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot de oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 713/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/188


Woensdag, 22 april 2009
Toegang tot het net: grensoverschrijdende handel in elektriciteit ***II

P6_TA(2009)0243

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (14546/2/2008 – C6-0022/2009 – 2007/0198(COD))

2010/C 184 E/49

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14546/2/2008 – C6-0022/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0531),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0213/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 18.6.2008, P6_TA(2008)0295.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0198

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 714/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/189


Woensdag, 22 april 2009
Interne markt voor aardgas ***II

P6_TA(2009)0244

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (14540/2/2008 – C6-0021/2009 – 2007/0196(COD))

2010/C 184 E/50

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14540/2/2008 – C6-0021/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0529),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0238/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 9.7.2008, P6_TA(2008)0347.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0196

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/73/EG.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/190


Woensdag, 22 april 2009
Voorwaarden voor toegang tot aardgastransmissienetten ***II

P6_TA(2009)0245

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (14548/2/2008 – C6-0023/2009 – 2007/0199(COD))

2010/C 184 E/51

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14548/2/2008 – C6-0023/2009),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0532),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0237/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 9.7.2008, P6_TA(2008)0346.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0199

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 715/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/191


Woensdag, 22 april 2009
Interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) ***I

P6_TA(2009)0246

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) (COM(2008)0583 – C6-0337/2008 – 2008/0185(COD))

2010/C 184 E/52

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0583),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 156 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0337/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0136/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0185

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Besluit nr. 922/2009/EG.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/192


Woensdag, 22 april 2009
Machines voor de toepassing van pesticiden ***I

P6_TA(2009)0247

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende machines voor de toepassing van pesticiden, tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG van 17 mei 2006 betreffende machines (COM(2008)0535 – C6-0307/2008 – 2008/0172(COD))

2010/C 184 E/53

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0535),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0307/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0137/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0172

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/127/EG.)

Woensdag, 22 april 2009
BIJLAGE

Woensdag, 22 april 2009
Verklaring van de Commissie over de normalisatie van machines voor de toepassing van pesticiden

Ter ondersteuning van de in punt 2.4 van bijlage I opgenomen essentiële vereisten zal de Commissie het CEN opdragen om op basis van de best beschikbare technieken ter vermijding van de onopzettelijke verspreiding van pesticiden in het milieu geharmoniseerde normen uit te werken voor alle categorieën machines voor de toepassing van pesticiden. Deze opdracht zal in het bijzonder betrekking hebben op de normen voor de vastlegging van criteria en technische specificaties voor het monteren van mechanische beschuttingsschermen, sproeiapparatuur en sproeiapparatuur met luchtdruk alsook voor het vermijden van watervervuiling bij het vullen en leegmaken. Daarnaast zullen ook precieze aanwijzingen worden opgesteld voor de fabrikanten om het verwaaien (de drift) van pesticiden te vermijden, rekening houdend met alle relevante parameters, zoals spuitdoppen, druk, hoogte van de boom, windsnelheid, luchttemperatuur en -vochtigheid en rijsnelheid.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/193


Woensdag, 22 april 2009
Etikettering van banden volgens de brandstofefficiëntie ***I

P6_TA(2009)0248

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (COM(2008)0779 – C6-0411/2008 – 2008/0221(COD))

2010/C 184 E/54

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0779),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0411/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0218/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0221

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie ║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gezien de klimaatverandering en de behoefte om het Europese concurrentievermogen te ondersteunen, zoals benadrukt in de mededeling van de Commissie van 8 juli 2008 over „Groener vervoer” (4), is duurzame mobiliteit is een grote uitdaging voor de Gemeenschap.

(2)

In de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2006, getiteld„Actieplan voor energie-efficiëntie – het potentieel realiseren” (5) is erop gewezen dat tegen 2020 het totale energieverbruik met 20 % kan worden teruggedrongen door middel van een lijst gerichte acties, waaronder de etikettering van banden.

(3)

Banden veroorzaken 20 tot 30 % van het brandstofverbruik van een voertuig, vooral door hun rolweerstand. Een beperking van de rolweerstand kan dus een aanzienlijke bijdrage leveren tot de energie-efficiëntie van het wegvervoer en tot de beperking van de emissies.

(4)

Banden hebben een aantal kenmerken die elkaar onderling beïnvloeden. Het verbeteren van één parameter, zoals de rolweerstand, kan nadelige gevolgen hebben voor een andere parameter, zoals de grip op nat wegdek, en het verbeteren van de grip op nat wegdek kan dan weer nadelige gevolgen hebben voor de rolgeluidemissies. De bandenfabrikanten moeten worden aangemoedigd om alle parameters te optimaliseren , zonder dat daarbij reeds gangbare veiligheidsnormen worden ondergraven .

(5)

Brandstofefficiënte banden zijn rendabel omdat de hogere aankoopprijs, die het gevolg is van hogere productiekosten, wordt gecompenseerd door de brandstofbesparing.

(6)

In ║ Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van… [betreffende typegoedkeuringseisen voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden] (6) worden minimumeisen inzake de rolweerstand van banden vastgesteld. Door de ontwikkeling van de technologie is het mogelijk het energieverlies door de rolweerstand van banden nog sterker te beperken dan in deze minimumeisen is vastgesteld. Om de invloed van het wegvervoer op het milieu te beperken, moeten dan ook bepalingen worden vastgesteld om eindgebruikers aan te moedigen brandstofefficiëntere banden te kopen. Dit kan door hen geharmoniseerde informatie over deze parameter te verstrekken.

(7)

Ter vergroting van het inzicht in en de kennis omtrent de rolweerstand van banden zou het gebruik van een brandstofbesparingscalculator, zoals die reeds bestaat voor C3-banden, een nuttig instrument kunnen zijn om potentiële besparingen in termen van brandstofverbruik, kosten en CO2-uitstoot aanschouwelijk te maken.

(8)

Verkeerslawaai is hinderlijk en heeft schadelijke gevolgen voor de gezondheid. In ║ Verordening (EG) nr. …/2009 [betreffende typegoedkeuringseisen voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen...] worden minimumeisen inzake de rolgeluidemissies van banden vastgesteld. Door de ontwikkeling van de technologie is het mogelijk de rolgeluiden van banden nog sterker terug te dringen dan in deze minimumeisen is vastgesteld. Om het verkeerslawaai terug te dringen, moeten dan ook bepalingen worden vastgesteld om eindgebruikers aan te moedigen banden met lage rolgeluidemissies te kopen. Dit kan door geharmoniseerde informatie over deze parameter te verstrekken.

(9)

Dankzij de bepaling inzake geharmoniseerde informatie over de rolgeluidemissies van banden kunnen ook gemakkelijker maatregelen worden genomen tegen verkeerslawaai. Bovendien doet deze bepaling het bewustzijn over het effect van banden op het verkeerslawaai toenemen in het kader van Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (7).

(10)

In ║ Verordening (EG) nr. …/2009 [betreffende typegoedkeuringseisen voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen...] worden minimumeisen inzake de grip van banden op nat wegdek vastgesteld. Door de ontwikkeling van de technologie is het mogelijk de grip op nat wegdek sterker te verbeteren dan in deze minimumeisen is vastgesteld en de remafstand op nat wegdek te verkorten. Om de verkeersveiligheid te verbeteren, moeten dan ook bepalingen worden vastgesteld om eindgebruikers aan te moedigen banden met goede grip op nat wegdek te kopen. Dit kan door geharmoniseerde informatie over deze parameter te verstrekken.

(11)

Andere bandenparameters, zoals aquaplaning of weggedrag in bochten, hebben eveneens een invloed op de verkeersveiligheid. Momenteel bestaan er echter nog geen geharmoniseerde beproevingsmethoden voor deze parameters. Daarom moet in de mogelijkheid worden voorzien om in een later stadium, voor zover nodig, bepalingen vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van geharmoniseerde informatie over deze bandenparameters aan eindgebruikers.

(12)

Sneeuwbanden en Noordse winterbanden hebben specifieke parameters die niet volledig vergelijkbaar zijn met die van normale banden. Om te garanderen dat de eindgebruikers billijke en weloverwogen beslissingen nemen, moeten de parameters van die banden worden aangegeven op een manier die ze op gelijke voet plaatst met die van normale banden.

(13)

Informatie over bandenparameters in de vorm van een standaardetiket zal naar alle waarschijnlijkheid de aankoopbeslissingen van eindgebruikers beïnvloeden in de richting van veiligere, geluidsarmere en brandstofefficiëntere banden. Dit zal op zijn beurt de bandenfabrikanten ertoe aanzetten deze parameters te optimaliseren, wat de weg effent voor duurzamere consumptie en productie.

(14)

Bandenfabrikanten, -leveranciers en -distributeurs moeten worden aangemoedigd om uiterlijk tegen 2012 aan de bepalingen van deze verordening te voldoen, zodat men zich sneller bewust wordt van het bestaan van de regeling en zij sneller haar vruchten kan afwerpen.

(15)

Een grote verscheidenheid van regels betreffende de etikettering van banden in de lidstaten zou de intracommunautaire handel belemmeren en de administratieve lasten en beproevingskosten voor de bandenfabrikanten doen toenemen.

(16)

Vervangingsbanden vertegenwoordigen 78 % van de bandenmarkt. Het is dan ook gerechtvaardigd de eindgebruiker te informeren over de parameters van zowel vervangingsbanden als banden die op nieuwe voertuigen zijn gemonteerd.

(17)

Het is van belang dat meer informatie over de brandstofefficiëntie en andere parameters van banden wordt verstrekt aan de consumenten, inclusief wagenparkbeheerders en vervoersbedrijven. Zonder etikettering en geharmoniseerde beproevingsmethoden is het voor hen immers niet gemakkelijk om de parameters van verschillende bandenmerken te vergelijken. Daarom moet deze verordening gelden voor C1-, C2- en C3-banden.

(18)

De consumenten zijn vertrouwd met het energie-etiket waarbij producten worden ingedeeld in een schaal van A tot G en dat wordt toegepast voor huishoudtoestellen overeenkomstig Richtlijn 1992/75/EG van de Raad van 22 september 1992betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van huishoudelijke apparaten (8). Dit etiket heeft zijn nut bewezen bij het promoten van energiezuiniger toestellen. Voor de etikettering van de brandstofefficiëntie van banden moet dan ook hetzelfde ontwerp worden gebruikt.

(19)

Door in de verkooppunten een etiket aan te brengen op de banden en dit etiket ook in het reclamemateriaal op te nemen, krijgen distributeurs en potentiële eindgebruikers geharmoniseerde informatie over de brandstofefficiëntie, de grip op nat wegdek en de rolgeluidemissies van banden.

(20)

Sommige eindgebruikers kiezen hun banden alvorens zich naar een verkooppunt te begeven of kopen banden per postorder. Om ook deze eindgebruikers in staat te stellen een geïnformeerde keuze te maken op basis van geharmoniseerde informatie over de brandstofefficiëntie, de grip op nat wegdek en de rolgeluidemissies, moeten de etiketten worden opgenomen in alle technisch reclamemateriaal, met inbegrip van de documenten die op het internet beschikbaar zijn.

(21)

Potentiële kopers moeten aanvullende, gestandaardiseerde informatie ontvangen die uitleg verschaft over alle onderdelen van het etiket – brandstofefficiency, grip op nat wegdek en geluidemissies – en de relevantie daarvan, en die een brandstofbesparingscalculator omvat die de gemiddelde besparing aan brandstof, CO2 en kosten aangeeft. Die informatie moet worden verstrekt op de EU-bandenetiketteringswebsite en via op alle verkooppunten verkrijgbare voorlichtingsfolders en -posters. Het adres van de website moet duidelijk worden aangegeven op het etiket en in alle technische reclameteksten.

(22)

Overeenkomstig de geharmoniseerde beproevingsmethoden die zijn vastgesteld in ║ Verordening (EG) nr. …/2009 [betreffende typegoedkeuringseisen voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen] moet informatie worden verstrekt die eindgebruikers in staat stelt verschillende banden te vergelijken en fabrikanten in staat stelt de beproevingskosten te beperken.

(23)

Om de uitdaging het hoofd te bieden de CO2-uitstoot van het wegverkeer te verminderen, is het wenselijk dat de lidstaten maatregelen nemen ten gunste van brandstofefficiënte banden. Dergelijke stimulansen moeten in overeenstemming zijn met de artikelen 87 en 88 van het Verdrag. Om een fragmentatie van de interne markt te voorkomen, moeten er klassen van minimale brandstofefficiëntie worden vastgesteld.

(24)

Het is van essentieel belang dat de fabrikanten, leveranciers en distributeurs de etiketteringsbepalingen naleven om het doel van die bepalingen te kunnen bereiken en gelijke mededingingsvoorwaarden binnen de Gemeenschap te verzekeren. De lidstaten moeten daarom effectieve maatregelen nemen, ondermeer op het gebied van markttoezicht en regelmatige controles achteraf, die voldoende zijn om toezicht te houden op de naleving van de bepalingen van deze verordening.

(25)

Bij de tenuitvoerlegging van de desbetreffende bepalingen van deze verordening moeten de lidstaten zich trachten te onthouden van maatregelen die kleine en middelgrote ondernemingen onredelijke, bureaucratische en moeilijk te vervullen verplichtingen opleggen en moeten zij, waar mogelijk, rekening houden met de specifieke behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen en met de financiële en administratieve beperkingen waaraan deze onderhevig zijn.

(26)

Voor de juiste evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze verordening, moet een beoordeling plaatsvinden om na te gaan of wijzigingen nodig zijn. Deze beoordeling moet met name gericht zijn op de vraag of de consumenten het etiket begrijpen, met inbegrip van de geluidsparameter, en op de aanpassing aan technologische veranderingen.

(27)

De maatregelen die nodig zijn om deze verordening ten uitvoer te leggen, moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9).

(28)

In het bijzonder moet de Commissie ║ de bevoegdheid worden gegeven om eisen vast te stellen met betrekking tot de grip van C2- en C3-banden op nat wegdek en andere essentiële bandenparameters dan brandstofefficiëntie, grip op nat wegdek en rolgeluidemissies, en om de bijlagen aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het ║ maatregelen van algemene strekking betreft, tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij ║ worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en onderwerp

Deze verordening heeft tot doel de veiligheid en de economische en ecologische efficiëntie van het wegvervoer te verbeteren door brandstofefficiënte, veilige en rustige banden aan te moedigen.

Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld om via etiketten geharmoniseerde informatie te verstrekken over bandenparameters waardoor de consumenten in staat bij de aankoop van banden een weloverwogen keuze te maken.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op C1-, C2- en C3-banden.

2.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 is deze verordening niet van toepassing op:

(a)

coverbanden;

(b)

professionele off-roadbanden;

(c)

banden die uitsluitend bestemd zijn om te worden gemonteerd op voertuigen die voor het eerst zijn geregistreerd vóór 1 oktober 1990;

(d)

T-reservebanden voor tijdelijk gebruik;

(e)

banden van de snelheidscategorie onder 80 km/u;

(f)

banden met een nominale velgdiameter van hoogstens 254 mm of van minstens 635 mm;

(g)

banden met trekkrachtbevorderende voorzieningen (bv. spijkerbanden).

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

(1)   „C1-, C2- en C3-banden”: bandenklassen die gedefinieerd zijn in artikel 8 van ║ Verordening (EG) nr. …/2009 [betreffende typegoedkeuringseisen voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen...];

(2)   „T-reservebanden voor tijdelijk gebruik”: reservebanden voor tijdelijk gebruik die ontworpen zijn voor een hogere druk dan die van standaard- en versterkte banden;

(3)     „winterband” :

een band waarvan het loopvlakpatroon, de samenstelling van het loopvlak of de structuur in de eerste plaats is ontworpen om een voertuig op sneeuw beter te laten optrekken of rijden dan met een normale band;

(4)   „verkooppunt”: een plaats waar banden worden uitgestald ▐ of te koop aangeboden, met inbegrip van autotoonzalen, met betrekking tot uitgestalde banden die niet op de voertuigen gemonteerd zijn;

(5)   technische reclameteksten ”: tot eindgebruikers of distributeurs gerichte technische handleidingen, brochures, folders of catalogi in gedrukte of elektronische vorm of gepubliceerd op internet, maar niet via mediareclame, die gebruikt worden voor de marketing van banden of voertuigen en waarin de specifieke parameters van een band zijn beschreven ▐;

(6)   „technische documenten”: informatie over banden, inclusief de fabrikant en het merk van de band; een beschrijving van het bandentype of de bandengroep waarop de indeling in een brandstofefficiëntieklasse is gebaseerd, de indeling in een klasse grip op nat wegdek, de rolgeluidemissiewaarde; beproevingsverslagen en nauwkeurigheid van de proeven;

(7)     „brandstofbesparingscalculator” :

een op de speciale website voor het etiketteren van banden verstrekt instrument dat laat zien hoeveel gemiddeld aan brandstof, CO2-uitstoot en kosten voor C1-, C2- en C3-bandenklassen kan worden bespaard;

(8)     „EU-website voor het etiketteren van banden” : een door de Commissie beheerde centrale internetsite met verklarende en aanvullende informatie over alle elementen van het bandenetiket, met inbegrip van een brandstofbesparingscalculator;

(9)   „fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een product fabriceert of een product laat ontwerpen of fabriceren en dat product onder zijn naam of handelsnaam in de handel brengt;

(10)   „importeur”: een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die een product uit een derde land in de Gemeenschap in de handel brengt;

(11)   „leverancier”: de fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap of de importeur;

(12)   „distributeur”: een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, met uitzondering van de leverancier of de importeur, die een band in de handel brengt;

(13)   „in de handel aanbieden”: een product leveren voor distributie of gebruik op de communautaire markt in het kader van een commerciële activiteit, ongeacht of dit tegen betaling dan wel gratis gebeurt;

(14)   „eindgebruiker”: een consument, inclusief wagenparkbeheerder of wegvervoersbedrijf, die een band koopt of voornemens is een band te kopen;

(15)   „essentiële parameter”: een bandenparameter, zoals rolweerstand, grip op nat wegdek of rolgeluidemissies, die bij gebruik van de banden een aanzienlijke invloed heeft op het milieu, de verkeersveiligheid of de gezondheid.

Artikel 4

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1.    Uiterlijk in september 2010 gaat de Commissie over tot de invoering en het beheer van de EU-website voor het etiketteren van banden, die zal fungeren als een centrale bron van nadere informatie over alle elementen van het etiket.

2.     De website bevat de volgende informatie:

(a)

een toelichting bij de op het etiket gebruikte pictogrammen;

(b)

een brandstofbesparingscalculator, die de potentiële besparingen wat betreft brandstofverbruik, kosten en CO2-uitstoot aangeeft welke de montage van C1-, C2- en C3-banden met een lage rolweerstand oplevert;

(c)

een verklaring waarin er nadrukkelijk op wordt gewezen dat het gedrag van de bestuurder bepalend is voor het werkelijke brandstofverbruik en verkeersveiligheid, waarbij met name de volgende factoren worden vermeld:

(i)

milieubewust rijden, waardoor het brandstofverbruik aanzienlijk kan worden gereduceerd;

(ii)

de bandenspanning, die regelmatig moet worden gecontroleerd om de grip op nat wegdek en de brandstofefficiëntie te verbeteren;

(iii)

de remafstanden, die altijd strikt in acht moeten worden genomen.

Artikel 5

Verantwoordelijkheden van bandenleveranciers

De lidstaten zien erop toe dat bandenleveranciers de volgende voorschriften naleven:

(1)

leveranciers zien erop toe dat op het loopvlak van C1- en C2-banden die aan distributeurs of eindgebruikers worden geleverd, een etiket is aangebracht, in de vorm van een sticker of in een andere vorm, waarop melding is gemaakt van de brandstofefficiëntie, de klasse grip op nat wegdek en de rolgeluidemissiewaarde, zoals uiteengezet in bijlage I, respectievelijk delen A, B en C ▐;

(2)

het formaat van de sticker en het etiket, zoals vermeld in lid 1, moet aan de voorschriften van bijlage II beantwoorden;

(3)

leveranciers dienen de brandstofefficiëntieklasse, de klasse grip op nat wegdek en de rolgeluidemissiewaarde te vermelden in het technisch reclamemateriaal, zoals uiteengezet in bijlage I, in de in bijlage III gespecificeerde volgorde. Voor C2- en C3-banden wordt de gemeten rolweerstandscoëfficiënt vermeld;

(4)

leveranciers dienen, op verzoek van de autoriteiten van lidstaten, technische documenten ter beschikking te stellen gedurende een periode van vijf jaar nadat de laatste band van een bepaald type in de handel is gebracht; de technische documenten moeten voldoende gedetailleerd zijn om de autoriteiten in staat te stellen de nauwkeurigheid te verifiëren van de op het etiket vermelde informatie inzake brandstofefficiëntie, grip op nat wegdek en rolgeluidemissies;

(5)

leveranciers publiceren in een openbaar toegankelijke gegevensbank de meetwaarden van de typegoedkeuringstest wat betreft de rolweerstandscoëfficiënt (uitgedrukt in kg/t), de index voor grip op nat wegdek (uitgedrukt als prestatie-index, G, in vergelijking met de standaard referentieband)) en geluidemissies (uitgedrukt in dB).

Artikel 6

Verantwoordelijkheden van bandendistributeurs

De lidstaten zien erop toe dat bandendistributeurs de volgende voorschriften naleven:

(1)

distributeurs zien erop toe dat de door de leveranciers overeenkomstig artikel 5, lid 1, geleverde stickers of etiketten of een meer gedetailleerde uitleg van het etiket als bedoeld in bijlage II, punt 3 op een duidelijk zichtbare plaats respectievelijk hetzij op de band hetzij in de onmiddellijke nabijheid ervan in het verkooppunt beschikbaar zijn ;

(2)

als de te koop aangeboden banden niet zichtbaar zijn voor de eindgebruiker, verstrekken de distributeurs de eindgebruiker documentatie over de brandstofefficiëntieklasse, de klasse grip op nat wegdek en de rolgeluidemissiewaarde van die banden;

(3)

voor C1-, C2 en C3 -banden verstrekken distributeurs de uitleg van het etiket, als bedoeld in bijlage II, punt 3 of 4, met vermelding van de brandstofefficiëntieklasse, de klasse grip op nat wegdek en de rolgeluidemissiewaarde, zoals bedoeld in bijlage I, respectievelijk delen A, B en C, op of samen met de factuur die aan de eindgebruiker wordt afgegeven bij de aankoop van banden ▐.

Artikel 7

Verantwoordelijkheden van leveranciers en distributeurs van voertuigen

De lidstaten zien erop toe dat leveranciers en distributeurs van voertuigen de volgende voorschriften naleven:

(1)

leveranciers en distributeurs van voertuigen verschaffen informatie ▐ over de banden waarmee de nieuwe voertuigen zijn uitgerust. Die informatie omvat de brandstofefficiëntieklasse, zoals uiteengezet in bijlage I, deel A, de rolgeluidemissiewaarde, zoals uiteengezet in bijlage I, deel C, en, voor C1-banden, de klasse grip op nat wegdek, zoals uiteengezet in bijlage I, deel B, in de in bijlage III vermelde volgorde. Die informatie wordt tenminste in de elektronische technische reclameteksten opgenomen en wordt vóór de verkoop van het voertuig aan de eindgebruiker verstrekt;

(2)

als een nieuw voertuig met verschillende bandentypen kan worden uitgerust, zonder dat de eindgebruikers een keuze kunnen maken uit deze bandentypen, worden in de in punt 1 bedoelde informatie de laagste brandstofefficiëntieklasse, de laagste klasse van grip op nat wegdek en de hoogste rolgeluidemissiewaarde vermeld ▐;

(3)

als eindgebruikers een keuze kunnen maken tussen verschillende bandentypen voor montage op een nieuw voertuig, gelden de volgende punten (a) of (b):

(a)

als eindgebruikers een keuze kunnen maken tussen verschillende band/velgmaten, maar niet tussen andere parameters van het bandentype, vermeldt de in punt 1 bedoelde informatie voor elke band/velgmaat de laagste brandstofefficiëntieklasse, klasse grip op nat wegdek en de hoogste gemeten rolgeluidemissiewaarde van alle bandentypen binnen deze band/velgmaat;

(b)

behalve in gevallen die onder (a) vallen, vermeldt de in punt 1 bedoelde informatie de brandstofefficiëntieklasse, de klasse grip op nat wegdek en de gemeten rolgeluidemissiewaarde van alle bandentypen waaruit de eindgebruiker kan kiezen.

Artikel 8

Geharmoniseerde beproevingsmethoden

De bij de artikelen 5, 6 en 7 vereiste informatie inzake de brandstofefficiëntieklasse, de klasse grip op nat wegdek en de rolgeluidemissiewaarde van banden wordt verkregen door de in bijlage I vermelde geharmoniseerde testmethoden toe te passen. Dankzij de geharmoniseerde testmethoden moeten de eindgebruikers kunnen beschikken over een betrouwbare en volledig representatieve classificatie van de geteste kenmerken.

Artikel 9

Controleprocedure

1.   Overeenkomstig de in bijlage IV vastgestelde procedure controleren de lidstaten of de vermelde brandstofefficiëntieklasse en klasse grip op nat wegdek conform zijn in de zin van bijlage I, delen A en B, en of de rolgeluidemissiewaarde conform zijn in de zin van bijlage I, deel C.

2.     Dergelijke controles doen geen afbreuk aan een voertuig- of bandentypegoedkeuring die is verleend in overeenstemming met Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (10) of in overeenstemming met Verordening (EG) nr. …/2009 [betreffende typegoedkeuringseisen voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen…]. Voor de conformiteitsbeoordeling maken de lidstaten in voorkomend geval ook gebruik van documentatie inzake de bandentypegoedkeuring en van relevante, door de leverancier verstrekte ondersteunende documentatie.

3.     De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten een systeem installeren van routinematige en incidentele inspecties van verkooppunten met als doel de naleving van de voorschriften in deze verordening te garanderen.

Artikel 10

Interne markt

1.   Als aan de voorschriften van deze verordening is voldaan, mogen de lidstaten het in de handel brengen van banden niet verbieden of beperken op grond van de onder deze verordening vallende productinformatie.

2.   Tenzij zij beschikken over bewijsmateriaal dat het tegendeel aantoont, gaan lidstaten ervan uit dat de etiketten en de productinformatie voldoen aan de bepalingen van deze verordening . Zij mogen leveranciers vragen om, overeenkomstig artikel 5, punt 4, technische documenten ter beschikking te stellen teneinde de nauwkeurigheid van de vermelde waarden te kunnen beoordelen.

Artikel 11

Verkoopbevorderende maatregelen

De lidstaten mogen geen maatregelen nemen die het gebruik bevorderen van banden die niet voldoen aan klasse C inzake hetzij brandstofefficiëntie hetzij grip op nat wegdek , in de zin van bijlage I, respectievelijk delen A en B .

Artikel 12

Wijzigingen en aanpassingen aan de technische vooruitgang

De volgende maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:

(1)

de invoering van eisen met betrekking tot de gripklassen voor C2- en C3-banden, op voorwaarde dat passende geharmoniseerde beproevingsmethoden beschikbaar zijn;

(2)

de invoering van eisen met betrekking tot winterbanden of Noordse winterbanden;

▐ (3)

de aanpassing van bijlagen I tot en met IV aan de technische vooruitgang.

Artikel 13

Handhaving en sancties

1.    De lidstaten zorgen, middels een ononderbroken uitwisseling van informatie, voor nauwe samenwerking bij het toezicht op de markt in het belang van de consequente tenuitvoerlegging van deze verordening. De lidstaten nemen passende maatregelen voor geregelde controles achteraf ten einde ervoor te zorgen dat niet naar behoren geëtiketteerde banden conform worden of van de markt worden gehaald.

2.     De lidstaten introduceren maatregelen waarin sancties zijn vastgelegd voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening, met inbegrip van regels inzake sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen die overeenkomstig deze verordening worden vastgesteld en bepalingen die garanderen dat die sancties worden toegepast.

3.     Deze maatregelen zijn doeltreffend, evenredig, en afschrikkend.

4.    De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze maatregelen en van eventueel later daarin aangebrachte wijzigingen ▐.

Artikel 14

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

Artikel 15

Evaluatie

1.    Uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening evalueert de Commissie de toepassing van deze verordening en let daarbij onder andere op:

(a)

de doeltreffendheid van de etikettering in termen van consumentenbewustzijn;

(b)

de eventuele uitbreiding van het etiketteringsysteem tot coverbanden;

(c)

de eventuele invoering van nieuwe parameters of klassen voor banden;

(d)

de door leveranciers en distributeurs van voertuigen aan de eindgebruikers verleende informatie over parameters voor banden.

2.     Op basis van deze evaluatie en na een effectbeoordeling en een consumentenonderzoek legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor, zo nodig vergezeld van een voorstel houdende aanpassing van deze verordening.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2012 .

De artikelen 5 en 6 zijn echter niet van toepassing op banden die zijn geproduceerd vóór 1 juli 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  Advies van 25 maart 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C van, blz. .

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 april 2009.

(4)  COM(2008)0433.

(5)  COM(2006)0545.

(6)  ║ PB L … van …, blz. .

(7)  PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12.

(8)  PB L 297 van 13.10.1992, blz. 16.

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(10)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

Woensdag, 22 april 2009
BIJLAGE I

Indeling van bandenparameters in klassen

Deel A:   Brandstofefficiëntieklassen

De brandstofefficiëntieklassen worden vastgesteld op basis van de rolweerstandscoëfficiënt (RRC), volgens de hieronder gespecificeerde schaal van A tot G, en gemeten overeenkomstig ║ UNECE)-reglement ║ .

C1-banden

C2-banden

C3-bandenC3-banden

RRC in kg/t

Energie-efficiëntieklasse

RRC in kg/t

Energie-efficiëntieklasse

RRC in kg/t

Energie-efficiëntieklasse

RRC≤6,5

A

RRC≤5,5

A

RRC≤4,0

A

6,6≤RRC≤7,7

B

5,6≤RRC≤6,7

B

4,1≤RRC≤5,0

B

7,8≤RRC≤9,0

C

6,8≤RRC≤8,0

C

5,1≤RRC≤6,0

C

Leeg

D

Leeg

D

6,1≤RRC≤7,0

D

9,1≤RRC≤10,5

E

8,1≤RRC≤9,2

E

7,1≤RRC≤8,0

E

10,6≤RRC≤12,0

F

9,3≤RRC≤10,5

F

RRC≥8,1

F

RRC≥12,1

G

RRC≥10,6

G

Leeg

G

Deel B:   Klassen grip op nat wegdek

De klasse grip op nat wegdek van C1-banden wordt vastgesteld op basis van de index van grip op nat wegdek (G), overeenkomstig onderstaande schaal van A tot G, en wordt gemeten overeenkomstig UNECE-reglement 117 inzake Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van banden wat rolgeluidemissie en grip op nat wegdek betreft (1).

G

Klassen grip op nat wegdek

155≤G

A

140≤G≤154

B

125≤G≤139

C

Leeg

D

110≤G≤124

E

G≤109

F

Leeg

G

Deel C:   Rolgeluidemissies

De rolgeluidemissies worden uitgedrukt in decibel en gemeten overeenkomstig UNECE reglement 117 inzake Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van banden wat rolgeluidemissie en grip op nat wegdek betreft.

Deel D:     laagrolgeluidteken

Voor banden met een laag rolgeluid als gedefinieerd volgens onderstaande indeling moet de etikettering van de in decibel gemeten rolgeluidemissiewaarde worden aangevuld met het „laagrolgeluidteken”:

Klassen voor rolgeluidemissie (dB(A))

 

C1

C2

C3

Laagrol-geluidteken (2)

≤68

≤69

≤70


(1)  PB L 231 van 29.8.2008, blz. 19.

(2)   Laagrolgeluidteken:

Image

Woensdag, 22 april 2009
BIJLAGE II

Formaat van het etiket

De in artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 1, vermelde sticker bestaat uit twee delen: (1) een gedrukt etiket met het onderstaande formaat en (2) een ruimte waarin de naam van de leverancier en het bandengamma, de bandenafmetingen, de belastingsindex, de snelheidscategorie en andere technische gegevens van de band zijn vermeld (hierna „ruimte voor het merk” genoemd).

1.   Ontwerp van het etiket

1.1.

Het in artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 1, vermelde gedrukte etiket op de sticker moet beantwoorden aan de onderstaande illustratie:

Image

1.2.

De volgende punten worden aan het ontwerp toegevoegd:

internetadres van de EU-website betreffende de etikettering van banden, in grote letters onderaan het etiket,

1.3.

Hierna volgen de specificaties voor het etiket:

Image

1.4.

Het etiket moet minstens 75 mm breed en 110 mm hoog zijn. Als het etiket op groter formaat wordt afgedrukt, moet de inhoud in verhouding tot de bovenvermelde specificaties blijven.

1.5.

Het etiket moet aan de volgende voorschriften beantwoorden:

a)

De gebruikte kleuren zijn: cyaan, magenta, geel en zwart – en worden volgens het volgende voorbeeld gebruikt: 00-70-X-00: 0 % cyaan, 70 % magenta, 100 % geel, 0 % zwart;

b)

De onderstaande cijfers verwijzen naar de legende van punt 1.3;

Image

Brandstofefficiëntie

Zie bijgevoegd pictogram: breedte: 19,5 mm, hoogte: 18,5 mm – Kader rond het pictogram: lijndikte: 3,5 pt, breedte: 26 mm, hoogte: 23 mm – Kader rond de klasse-indeling: lijndikte: 1 pt – Einde van het kader: lijndikte: 3,5 pt, breedte: 36 mm – Kleur: X-10-00-05;

Image

Grip op nat wegdek

Zie bijgevoegd pictogram: breedte: 19 mm, hoogte: 19 mm – Kader rond het pictogram: lijndikte: 3,5 pt, breedte: 26 mm, hoogte: 23 mm – Kader rond de klasse-indeling: lijndikte: 1 pt – Einde van het kader: lijndikte: 3,5 pt, breedte: 26 mm – Kleur: X-10-00-05;

Image

Rolgeluidemissies

Zie bijgevoegd pictogram: breedte: 23 mm, hoogte: 15 mm – Kader rond het pictogram: lijndikte: 3,5 pt, breedte: 26 mm, hoogte: 24 mm – Kader rond de waarde: lijndikte: 1 pt – Einde van het kader: lijndikte: 3,5 pt, hoogte: 24 mm – Kleur: X-10-00-05;

Image

Rand van het etiket: lijndikte: 1,5 pt – Kleur: X-10-00-05;

Image

Schaal van A tot G

Pijlen: hoogte: 4,75 mm, tussenruimte: 0,75 mm, dikte zwarte lijn: 0,5 pt – kleuren:

A: X-00-X-00;

B: 70-00-X-00;

C: 30-00-X-00;

D: 00-00-X-00;

E: 00-30-X-00;

F: 00-70-X-00;

G: 00-X-X-00.

Tekst: Helvetica Bold 12 pt, 100 % wit, zwarte rand: 0,5 pt;

Image

Indeling

Pijl: breedte: 16 mm, hoogte: 10 mm, 100 % zwart;

Tekst: Helvetica Bold 27 pt, 100 % wit;

Image

Lijnen in de klasse-indeling: lijndikte: 0,5 pt, interval stippellijn: 5,5 mm, 100 % zwart;

Image

Tekst van de schaal: Helvetica Bold 11 pt, 100 % zwart;

Image

Geluidswaarde

Kader: breedte: 25 mm, hoogte: 10 mm, 100 % zwart;

Tekst: Helvetica Bold 20 pt, 100 % wit;

Tekst van de eenheid: Helvetica Bold Regular voor „(A)” 13 pt, 100 % wit;

Image

EU-logo: breedte: 9 mm, hoogte: 6 mm;

Image

Verwijzing naar de verordening: Helvetica Regular 7,5 pt, 100 % zwart;

Vermelding van de bandenklasse: Helvetica Bold 7,5 pt, 100 % zwart;

c)

De achtergrond moet wit zijn.

1.6.

De bandenklasse (C1, C2 of C3) moet op het etiket vermeld zijn in het formaat dat in de illustratie van punt 1.3 is weergegeven.

2.   Ruimte voor het merk

║ De leveranciers moeten hun naam, het bandengamma, de belastingsindex, de snelheidscategorie en andere technische gegevens op de sticker vermelden, in om het even welke kleur, formaat en lay-out, voor zover de proportionele grootte van de ruimte voor het merk niet meer is dan de verhouding 4:5 ten opzichte van de grootte van het etiket en de samen met het etiket vermelde mededeling de boodschap van het etiket niet verstoort.

3.     Opmaak van het uitgebreide etiket met uitleg

Het in artikel 6 vermelde etiket met uitleg moet beantwoorden aan de hieronder afgebeelde illustratie en de tekst moet vertaald zijn in de taal die in het verkooppunt wordt gebruikt. Dit uitgebreide etiket moet op de rekening of samen met de rekening aan de klant worden overhandigd, tenzij dit een te grote last betekent voor de distributeur; in dat geval wordt de informatie verstrekt in overeenstemming met punt 4 van bijlage II.

Image

4.     Opmaak van de informatie op het ontvangstbewijs

Indien de kosten voor het printen van het in punt 3 van bijlage II beschreven etiket met uitleg een te hoge last met zich meebrengen voor de distributeur, wordt de informatie op het etiket meegedeeld zoals in de onderstaande illustratie:

Image

Woensdag, 22 april 2009
BIJLAGE III

Informatie in de technische reclameteksten

1.

De informatie over de banden wordt in de onderstaande volgorde weergegeven:

(i)

de brandstofefficiëntieklasse (║ A tot en met G);

(ii)

de klasse grip op nat wegdek (║ A tot en met G);

(iii)

de rolgeluidemissiewaarde (dB).

2.

Deze informatie moet aan de volgende vereisten voldoen:

(i)

ze moet gemakkelijk leesbaar zijn;

(ii)

ze moet gemakkelijk te begrijpen zijn;

(iii)

wanneer een band, door verschillen in afmetingen of andere parameters, in verschillende klassen kan worden ingedeeld, wordt het verschil tussen de slechtst en de best presterende band vermeld.

3.

Leveranciers moeten eveneens het volgende vermelden op hun website:

(i)

een link naar de EU-website voor het etiketteren van banden;

(ii)

een toelichting bij de op het etiket gebruikte pictogrammen, en de brandstofefficiëntiecalculator die wordt verstrekt op de EU-website voor het etiketteren van banden ;

(iii)

een verklaring waarin zij benadrukken dat in de eerste plaats het gedrag van de bestuurder bepalend is voor het brandstofverbruik en de verkeersveiligheid, en met name dat:

ecologisch verantwoord rijden het brandstofverbruik aanzienlijk kan doen dalen;

de bandendruk regelmatig moet worden gecontroleerd om de grip op nat wegdek en de brandstofefficiëntie te verbeteren;

de remafstanden altijd strikt in acht moeten worden genomen.

Woensdag, 22 april 2009
BIJLAGE IV

Controleprocedure

Voor elk bandentype of elke bandengroep dient te worden gecontroleerd of de door de fabrikant opgegeven brandstofefficiëntieklasse, klasse grip op nat wegdek en rolgeluidemissiewaarde correct zijn. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de volgende procedure:

(1)

eerst wordt één band getest. Als de gemeten waarde beantwoordt aan de opgegeven klasse of de rolgeluidemissiewaarde, is de test geslaagd;

(2)

als de gemeten waarde niet beantwoordt aan de opgegeven klasse of de rolgeluidemissiewaarde, worden drie extra banden getest. De gemiddelde meetwaarde van de vier geteste banden wordt gebruikt om te beoordelen of de prestaties van de banden overeenstemmen met de opgegeven informatie.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/212


Woensdag, 22 april 2009
Wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 (mobiele telefoonnetwerken) en van Richtlijn 2002/21/EG (elektronische communicatienetwerken) ***I

P6_TA(2009)0249

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (COM(2008)0580 – C6-0333/2008 – 2008/0187(COD))

2010/C 184 E/55

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0580),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0333/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0138/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0187

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 544/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/213


Woensdag, 22 april 2009
Verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen ***I

P6_TA(2009)0250

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 78/855/EEG en 82/891/EEG van de Raad en Richtlijn 2005/56/EG wat verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen betreft (COM(2008)0576 – C6-0330/2008 – 2008/0182(COD))

2010/C 184 E/56

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0576),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 44, lid 2, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0330/2008),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 april 2009 om het voorstel als gewijzigd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0247/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0182

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 78/855/EEG en 82/891/EEG van de Raad en Richtlijn 2005/56/EG wat verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen betreft

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/109/EG.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/214


Woensdag, 22 april 2009
Toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (herschikking) ***I

P6_TA(2009)0251

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (herschikking) (COM(2008)0119 – C6-0231/2007 – 2007/0143(COD))

2010/C 184 E/57

(Medebeslissingsprocedure: herschikking)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0361) en het gewijzigde voorstel (COM(2008)0119),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 47, lid 2, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0231/2007),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 1 april 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0413/2008),

A.

overwegende dat volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het onderhavige voorstel geen substantiële amendementen bevat, behalve die in het voorstel als zodanig werden aangemerkt, en overwegende dat met de codificering van ongewijzigde bepalingen van eerdere legislatieve teksten tezamen met amendementen het voorstel dus een eenvoudige codificering van bestaande teksten vormt, zonder enige inhoudelijke wijziging,

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie, zoals aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Parlement, de Raad en de Commissie en zoals hieronder geamendeerd;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Woensdag, 22 april 2009
P6_TC1-COD(2007)0143

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/138/EG.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/215


Woensdag, 22 april 2009
Interimovereenkomst betreffende de handel met Turkmenistan *

P6_TA(2009)0253

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie tot sluiting van een Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en Turkmenistan anderzijds (5144/1999 – COM(1998)0617 - C5-0338/1999 – 1998/0304(CNS))

2010/C 184 E/58

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(1998)0617),

onder verwijzing naar de Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds, en Turkmenistan anderzijds (5144/1999),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2001 over de situatie in Turkmenistan (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2003 over Turkmenistan en de andere landen van Centraal-Azië (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azië (3),

gelet op artikel 133 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0338/1999),

gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0085/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Turkmenistan.


(1)  PB C 343 van 5.12.2001, blz. 310.

(2)  PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 639.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0059.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/216


Woensdag, 22 april 2009
Communautair kader voor nucleaire veiligheid *

P6_TA(2009)0254

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad (Euratom) houdende instelling van een communautair kader voor nucleaire veiligheid (COM(2008)0790 – C6-0026/2009 – 2008/0231(CNS))

2010/C 184 E/59

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0790),

gelet op de artikelen 31 en 32 van het Euratom-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0026/2009),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0236/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 119, tweede alinea van het Euratom-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen en erop toe te zien dat aan de wettelijke voorschriften van het Euratom-Verdrag voor de aanneming van dit voorstel is voldaan, met name wat betreft de raadpleging van de groep van deskundigen overeenkomstig artikel 31 van het Euratom-Verdrag;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

(6)

Hoewel het elke lidstaat vrijstaat om zelf over zijn energiemix te beslissen , is er na een periode van bezinning opnieuw meer belangstelling voor de bouw van nieuwe centrales en heeft een aantal lidstaten beslist vergunningen af te geven voor nieuwe installaties . Voorts wordt verwacht dat de vergunninghouders van de bestaande installaties in de komende jaren een aanvraag zullen indienen om de levensduur van hun kerncentrales te verlengen.

(6)

Het staat elke lidstaat vrij om zelf over zijn energiemix te beslissen.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

(7)

Te dien einde moeten goede praktijken worden ontwikkeld die de regelgevingsinstanties als richtsnoer kunnen dienen bij beslissingen over de verlenging van de levensduur van nucleaire installaties.

(7)

Nucleaire veiligheid is een zaak van Gemeenschapsbelang, die in aanmerking moet worden genomen bij beslissingen over vergunningen voor nieuwe centrales en/of verlenging van de levensduur van nucleaire installaties. Te dien einde moeten goede praktijken worden ontwikkeld die de regelgevingsinstanties en lidstaten als richtsnoer kunnen dienen bij het al of niet verlenen van een vergunning voor nieuwe installaties alsmede bij beslissingen over de verlenging van de levensduur van nucleaire installaties.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

(9)

Een continue verbetering van de nucleaire veiligheid vereist dat de vastgestelde beheersystemen en de vergunninghouders een hoog veiligheidsniveau voor de bevolking waarborgen.

(9)

Een continue verbetering van de nucleaire veiligheid vereist dat de vastgestelde beheersystemen en de vergunninghouders en afvalbeheerders een zo hoog mogelijk veiligheidsniveau voor de bevolking waarborgen.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

(10)

De fundamentele beginselen en voorschriften van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) vormen een praktisch kader waarop nationale veiligheidseisen van de lidstaten moeten worden gebaseerd, en de lidstaten hebben overigens een grote bijdrage geleverd voor de verbetering van die fundamentele beginselen en voorschriften.

(10)

De fundamentele beginselen , voorschriften en richtsnoeren van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) vormen een geheel van regels en een praktisch kader waarop nationale veiligheidseisen van de lidstaten moeten worden gebaseerd, en de lidstaten hebben overigens een grote bijdrage geleverd voor de verbetering van die fundamentele beginselen, voorschriften en richtsnoeren. Die regels dienen de beste internationale praktijk te vertegenwoordigen waar het gaat om veiligheidsvoorschriften en daarom ook een goede basis te vormen voor communautaire wetgeving. Zij kunnen niet in het Gemeenschapsrecht worden opgenomen door middel van eenvoudige verwijzing naar de IAEA Veiligheidsnormen No. SF-1 (2006) in deze richtlijn. Daarom moet een bijlage met de fundamentele veiligheidsbeginselen aan de richtlijn worden toegevoegd.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13

(13)

De verstrekking van informatie aan de bevolking, op nauwkeurige en tijdige wijze, over belangrijke nucleaire veiligheidskwesties moet zijn gebaseerd op een hoog niveau van transparantie inzake kwesties die betrekking hebben op de veiligheid van nucleaire installaties.

(13)

De verstrekking van informatie aan werknemers in de nucleaire sector en de bevolking, op nauwkeurige en tijdige wijze, over belangrijke nucleaire veiligheidskwesties moet zijn gebaseerd op een hoog niveau van transparantie inzake kwesties die betrekking hebben op de veiligheid van nucleaire installaties.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 bis (nieuw)

 

(13 bis)

Om te zorgen voor toegang tot informatie, inspraak van het publiek en transparantie nemen de lidstaten alle passende maatregelen ter uitvoering van de verplichtingen die zijn vervat in internationale verdragen die in nationaal, internationaal, of grensoverschrijdend verband reeds in de nodige vereisten voorzien, zoals het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus, 25 juni 1998) (1).

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

(15)

Om de effectieve tenuitvoerlegging van de eisen voor nucleaire installaties te waarborgen, moeten de lidstaten de regelgevingsinstanties oprichten als onafhankelijke autoriteiten. De regelgevingsinstanties moeten over adequate vakbekwaamheden en middelen beschikken om hun taken te kunnen vervullen.

(15)

Om de effectieve regulering van de nucleaire installaties te waarborgen, moeten de lidstaten de regelgevingsinstanties oprichten als autoriteiten die onafhankelijk staan jegens belangen waarvan een onwenselijke invloed kan uitgaan op besluiten omtrent nucleaire veiligheidskwesties. De regelgevingsinstanties moeten over adequate vakbekwaamheden en middelen beschikken om hun taken te kunnen vervullen.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19

(19)

De regelgevingsinstanties, die belast zijn met het toezicht op de veiligheid van nucleaire installaties in de lidstaten, moeten voornamelijk samenwerken in het kader van de Europese Groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer die tien beginselen heeft vastgesteld voor de regulering van de nucleaire veiligheid. De Europese Groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer moet bijdragen tot het communautaire kader voor nucleaire veiligheid met als doel die veiligheid continu te verbeteren,

(19)

De regelgevingsinstanties, die belast zijn met het toezicht op de nucleaire installaties in de lidstaten, moeten voornamelijk samenwerken in het kader van de Europese Groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer . De Groep op hoog niveau heeft tien beginselen vastgesteld voor de regulering van de nucleaire veiligheid die belangrijk zijn in het kader van deze richtlijn. De Europese Groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer moet bijdragen tot het communautaire kader voor nucleaire veiligheid met als doel die veiligheid continu te verbeteren,

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – lid 1

1.   Deze richtlijn heeft tot doel de nucleaire veiligheid in de Gemeenschap te bewerkstelligen, te handhaven en continu te verbeteren en de rol van de nationale regelgevingsinstanties te versterken.

1.   Deze richtlijn heeft tot doel een communautair kader voor de nucleaire veiligheid in de Europese Unie te creëren . Zij legt de basis voor wetgeving en regelgeving in de lidstaten met betrekking tot nucleaire veiligheid en beoogt deze in de Gemeenschapte bewerkstelligen, te handhaven en continu te verbeteren en de rol van de nationale regelgevingsinstanties te versterken.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – lid 2

2.   Zij is van toepassing op het ontwerp, de keuze van de vestigingsplaats, de bouw, het onderhoud, de bedrijfsvoering en de ontmanteling van nucleaire installaties, waar uit hoofde van het wet- en regelgevingskader van de betrokken lidstaat de veiligheid in acht moet worden genomen.

2.   Zij is van toepassing op het ontwerp, de keuze van de vestigingsplaats, de bouw, het onderhoud, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de ontmanteling van nucleaire installaties, alsmede werkzaamheden die in dienst van de exploitant worden uitgevoerd door onderaannemers, waar uit hoofde van het wet- en regelgevingskader van de betrokken lidstaat de veiligheid in acht moet worden genomen.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 – punt 1

(1)

„nucleaire installatie”: een installatie voor de fabricage van kernsplijtstof, een onderzoeksreactor (inclusief subkritische en kritische assemblages), een kerncentrale, een faciliteit voor de opslag van verbruikte splijtstof, een verrijkingsinstallatie of een opwerkingsfaciliteit;

(1)

„nucleaire installatie”: een installatie voor de fabricage van kernsplijtstof, een onderzoeksreactor (inclusief subkritische en kritische assemblages), een kerncentrale, een faciliteit voor de opslag van verbruikte splijtstof en radioactief afval , een verrijkingsinstallatie of een opwerkingsfaciliteit , met inbegrip van faciliteiten voor verwerking en behandeling van radioactieve substanties die tijdens de werking van een installatie zijn gegenereerd ;

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 – punt 3

(3)

radioactief materiaal ”: elk materiaal dat één of meer radionucliden bevat waarvan de activiteit of de concentratie niet kan worden veronachtzaamd wat de bescherming tegen straling betreft;

(3)

radioactieve stof ”: elk materiaal dat één of meer radionucliden bevat waarvan de activiteit of de concentratie niet kan worden veronachtzaamd wat de bescherming tegen straling betreft;

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 – punt 8

(8)

„regelgevingsinstantie”: een of meer instanties waaraan door een lidstaat machtiging is verleend om in die lidstaat vergunningen af te geven en toezicht te houden op de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de ontmanteling van nucleaire installaties ;

(8)

„regelgevingsinstantie”: een autoriteit of stelsel van autoriteiten waaraan door een lidstaat de wettige bevoegdheid wordt toegewezen tot uitvoering van het regelgevingsproces, waaronder de afgifte van vergunningen en tevens de regelgeving van nucleaire veiligheid, stralingsveiligheid en de veiligheid van radioactief afval en van het vervoer daarvan ;

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 – punt 9

(9)

„vergunning”: een door de regelgevingsinstantie aan de aanvrager verleende machtiging, op grond waarvan deze de verantwoordelijkheid krijgt voor de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de buitenbedrijfstelling/ontmanteling van nucleaire installaties;

(9)

„vergunning”: een door de overheid of door een van overheidswege erkende nationale autoriteit aan de aanvrager verleende machtiging, op grond waarvan deze de verantwoordelijkheid krijgt voor de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de buitenbedrijfstelling/ontmanteling van nucleaire installaties;

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 – punt 10

(10)

„nieuwe kernreactoren”: kernreactoren die een exploitatievergunning krijgen na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(10)

„nieuwe kernreactoren” kernreactoren waarvoor de bouwvergunning na de inwerkingtreding van deze richtlijn werd verleend .

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – titel

Verantwoordelijkheid en kader voor de veiligheid van nucleaire installaties

Juridisch kader voor de veiligheid van nucleaire installaties

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – lid 1

1.     De hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van nucleaire installaties ligt bij de vergunninghouder, die onder het toezicht van de regelgevingsinstantie staat. De veiligheidsmaatregelen en -controles die in een nucleaire installatie moeten worden uitgevoerd, worden uitsluitend door de regelgevingsinstantie en de vergunninghouder vastgelegd.

De vergunninghouder draagt de hoofdverantwoordelijkheid gedurende de gehele levensduur van nucleaire installaties totdat zij worden vrijgegeven van controle overeenkomstig de regelgeving. Deze verantwoordelijkheid van de vergunninghouder kan niet worden overgedragen.

Schrappen

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – lid 2

2.    De lidstaten scheppen en handhaven een wet- en regelgevingskader inzake de veiligheid van nucleaire installaties. Dit omvat nationale veiligheidseisen en een vergunningenstelsel, toezicht op nucleaire installaties en het verbod op de bedrijfsvoering van dergelijke installaties zonder vergunning, alsook een toezichtsstelsel met inbegrip van de nodige handhavingsmaatregelen.

2.    De lidstaten scheppen en handhaven een wet- en regelgevingskader op basis van EU- en internationale optimale werkmethoden inzake de veiligheid van nucleaire installaties. Dit omvat nationale veiligheidseisen en een vergunningenstelsel, toezicht op nucleaire installaties en het verbod op de bedrijfsvoering van dergelijke installaties zonder vergunning, alsook een toezichtsstelsel dat voorziet in opschorting, wijziging of intrekking van de vergunning, met inbegrip van de nodige handhavingsmaatregelen.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis.     De lidstaten zien toe op invoering van wetgeving op grond waarvan de bedrijfsvergunning van een nucleaire installatie wordt ingetrokken in geval van ernstige inbreuk op de vergunningsvoorwaarden.

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – lid 2 ter (nieuw)

 

2 ter.     De lidstaten zien erop toe dat alle organisaties wier activiteiten direct met nucleaire installaties verband houden, een beleid hanteren dat de nodige prioriteit aan nucleaire veiligheid toekent.

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – lid 2 quater (nieuw)

 

2 quater.     De lidstaten zien erop toe dat de regelgevingsinstantie zelf en het nationale regelgevingsysteem ten minste om de tien jaar een internationale peer review ondergaan die tot doel heeft de regelgevingsinfrastructuur continu te verbeteren.

De lidstaten delen de resultaten van de internationale peer review mee aan de Commissie.

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 – lid 2 quinquies (nieuw)

 

2 quinquies.     De lidstaten kunnen stringentere veiligheidsmaatregelen vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – titel

Regelgevingsinstanties

Aanwijzing en taken van de regelgevingsinstanties

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid -1 (nieuw)

 

-1.     De lidstaten wijzen een nationale regelgevingsinstantie aan die verantwoordelijk is voor regelgeving, toezicht, en evaluatie met betrekking tot de veiligheid van nucleaire installaties.

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 1

1.   De lidstaten waarborgen dat hun regelgevingsinstantie daadwerkelijk onafhankelijk is van alle organisaties die als taak hebben nucleaire installaties te bevorderen of te exploiteren en hun maatschappelijke voordelen in het licht te stellen, en vrij is van elke invloed die de veiligheid kan aantasten.

1.   De lidstaten waarborgen de daadwerkelijke onafhankelijkheid van de regelgevingsinstantie . Te dien einde zien de lidstaten erop toe dat bij de uitvoering van de regelgevingstaken die haar bij deze richtlijn opgelegd zijn:

(a)

de regelgevingsinstantie juridisch gescheiden is en onafhankelijk functioneert van alle andere publieke of particuliere entiteiten, met name die welke als taak hebben nucleaire installaties te bevorderen of te exploiteren en hun maatschappelijke voordelen in het licht te stellen, en vrij is van elke invloed die de veiligheid kan aantasten ;

(b)

het personeel van de regelgevingsinstantie en de personen die met haar beheer belast zijn, onafhankelijk zijn van marktbelangen en geen instructies verlangen of ontvangen van regeringen of andere openbare of particuliere entiteiten bij het verrichten van regelgevingstaken.

Dit vereiste doet geen afbreuk aan de nauwe samenwerking die waar nodig met de andere ter zake doende nationale autoriteiten plaatsvindt.

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 2

2.    Aan de regelgevingsinstanties worden het nodige gezag, de nodige bevoegdheden en de nodige financiële en personele middelen verleend om de hun toegewezen taken en verplichtingen te vervullen. Zij houden toezicht op en reglementeren de veiligheid van nucleaire installaties en waarborgen de tenuitvoerlegging van de veiligheidseisen, de veiligheidstoestand en de desbetreffende voorschriften .

2.    De lidstaten zien erop toe dat de regelgevingsinstanties het nodige gezag, de nodige bevoegdheden en de nodige financiële en personele middelen hebben om de hun toegewezen taken en verplichtingen te vervullen. De regelgevingsinstanties houden toezicht op en reglementeren de veiligheid van nucleaire installaties en waarborgen dat aan de geldende veiligheidseisen en vergunningsvoorwaarden wordt voldaan.

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 3

3.     De regelgevingsinstanties geven vergunningen af en houden toezicht op de toepassing van de regelgeving met betrekking tot de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de ontmanteling van nucleaire installaties.

Schrappen

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.     De lidstaten zien erop toe dat de regelgevingsinstantie evaluaties van de nucleaire veiligheid, desbetreffend onderzoek, controles en, wanneer nodig, handhavingsacties uitvoert gedurende de gehele levensduur van de nucleaire installaties, ook tijdens de ontmanteling daarvan.

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 3 ter (nieuw)

 

3 ter.     De lidstaten zien erop toe dat de regelgevingsinstantie de bevoegdheid krijgt om de werking van een kerncentrale stil te laten leggen zodra de veiligheid niet meer is gewaarborgd.

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 4

4.     De regelgevingsinstanties waarborgen dat de vergunninghouders over voldoende goedgekwalificeerd personeel beschikken.

Schrappen

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 5

5.     Ten minste om de tien jaar ondergaan de regelgevingsinstantie zelf en het nationale regelgevingsysteem een internationale peer review die tot doel heeft de regelgevingsinfrastructuur continu te verbeteren.

Schrappen

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 5 bis (nieuw)

 

5 bis.     De regelgevingsinstanties van de lidstaten wisselen best practices uit en komen tot een gemeenschappelijke opvatting over internationaal aanvaarde nucleaireveiligheidseisen.

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5

De lidstaten stellen de bevolking op de hoogte van de procedures en de resultaten van activiteiten van toezicht op de nucleaire veiligheid. Zij zorgen er ook voor dat de regelgevingsinstanties de bevolking daadwerkelijk informeren op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. De toegang tot alle informatie wordt gewaarborgd overeenkomstig de relevante nationale en internationale verplichtingen.

De lidstaten stellen de bevolking en de Commissie op de hoogte van de procedures en de resultaten van activiteiten van toezicht op de nucleaire veiligheid en stellen het publiek onverwijld van elke storing op de hoogte . Zij zorgen er ook voor dat de regelgevingsinstanties de bevolking daadwerkelijk informeren op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. De toegang tot alle informatie wordt gewaarborgd overeenkomstig de relevante nationale en internationale verplichtingen.

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 1 – alinea 1

1.   De lidstaten nemen de Safety fundamentals van de IAEA in acht (IAEA Safety Fundamentals: Fundamental safety principles, IAEA Safety Standard Series nr. SF-1 (2006)). Zij nemen ook de verplichtingen en eisen die zijn vervat in het Verdrag inzake nucleaire veiligheid in acht (IAEA INFCIRC 449 van 5 juli 1994) .

1.    Voor de locatiekeuze, het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de ontmanteling van nucleaire installaties geven de lidstaten toepassing aan de Safety fundamentals van de IAEA (IAEA Safety Fundamentals: Fundamental safety principles, IAEA Safety Standard Series nr. SF-1 (2006)) , die voor de totstandbrenging van een communautair kader voor nucleaire veiligheid relevant zijn, zoals die in de bijlage nader zijn gespecificeerd. Zij geven ook toepassing aan de verplichtingen en eisen die zijn vervat in het Verdrag inzake nucleaire veiligheid  (2) .

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 1 – alinea 2

Zij dienen er met name voor te zorgen dat geldende beginselen als neergelegd in de Safety fundamentals van de IAEA ten uitvoer worden gelegd om een hoog veiligheidsniveau van nucleaire installaties te waarborgen, waaronder doeltreffende regelingen ter bescherming tegen mogelijk stralingsgevaar, ongevallenpreventie en -bestrijding, beheer van verouderende installaties, langetermijnbeheer van alle geproduceerde radioactieve materialen en het verstrekken van informatie aan de bevolking en de autoriteiten van de buurlanden.

Schrappen

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 2

2.    Wat de veiligheid van nieuwe kernreactoren betreft, streven de lidstaten ernaar aanvullende veiligheidseisen uit te werken, overeenkomstig het beginsel van continue verbetering van de veiligheid op basis van de veiligheidsnormen die worden ontwikkeld door de West-Europese Associatie van kernregulators (WENRA) en in nauwe samenwerking met de Europese Groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer (GHN).

2.    Bij de vergunningverlening voor nieuwe kernreactoren streven de lidstaten ernaar aanvullende veiligheidseisen uit te werken, die beantwoorden aan het beginsel van continue verbetering aan de hand van de operationele ervaring met bestaande reactoren, de inzichten ontleend aan veiligheidsanalyses voor operationele centrales, de huidige stand van de technologie en methodologie, en de resultaten van veiligheidsonderzoek.

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis.     De Commissie ziet erop toe dat alle derde landen die tot de EU wensen toe te treden of waarmee toetredingsonderhandelingen gevoerd worden, ten minste aan de in deze richtlijn vastgelegde normen en de in de bijlage vermelde IAEA-beginselen voldoen.

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – titel

Verplichtingen van de vergunninghouders

Verantwoordelijkheden van de vergunninghouders

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid -1 (nieuw)

 

-1.     De lidstaten zien erop toe dat de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van nucleaire installaties gedurende de hele levensduur van die installaties bij de vergunninghouder berust. Deze verantwoordelijkheid van de vergunninghouder kan niet worden overgedragen.

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 1

1.   Vergunninghouders ontwerpen, bouwen, exploiteren en ontmantelen hun nucleaire installaties conform de bepalingen van artikel 6, lid 1 en lid 2 .

1.    De lidstaten zorgen ervoor dat vergunninghouders verantwoordelijk zijn voor het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de ontmanteling van hun nucleaire installaties conform de bepalingen van artikel 6 .

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 2

2.   Vergunninghouders stellen beheerssystemen in die geregeld door de regelgevingsinstantie worden gecontroleerd, en leggen die ten uitvoer.

2.    De lidstaten zien erop toe dat vergunninghouders beheerssystemen instellen die geregeld door de regelgevingsinstantie worden gecontroleerd, en die ten uitvoer leggen.

Amendement 44

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.     De lidstaten zien erop toe dat de regelgevingsinstanties op gezette tijden nagaan of de vergunninghouders over voldoende en adequaat gekwalificeerd personeel beschikken om de nucleaire veiligheid te kunnen garanderen, aan de hand van door de vergunninghouders in te dienen evaluatierapporten over werkgelegenheidskwesties zoals gezondheid en veiligheid, de veiligheidscultuur, kwalificaties en opleiding, aantallen werknemers en het gebruik van onderaannemers.

Amendement 45

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 3 ter (nieuw)

 

3 ter.     De relevante regelgevende autoriteiten presenteren de Commissie en de Europese sociale partners elke drie jaar een verslag over nucleaire veiligheid en veiligheidscultuur. De Commissie kan, in overleg met de Europese sociale partners, verbeteringen voorstellen om de nucleaire veiligheid te waarborgen, met inbegrip van de bescherming van de gezondheid op het hoogst mogelijke niveau in de EU.

Amendement 46

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 1

1.     De regelgevingsinstanties voeren evaluaties van de nucleaire veiligheid, desbetreffend onderzoek, controles en, wanneer nodig, handhavingsacties uit gedurende de gehele levensduur van de nucleaire installaties, inclusief tijdens hun ontmanteling.

Schrappen

Amendement 47

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 2

2.     In geval van ernstige of herhaalde overtredingen van de veiligheidsvoorschriften voor een nucleaire installatie heeft de regelgevingsinstantie de bevoegdheid om de exploitatievergunning in te trekken.

Schrappen

Amendement 48

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 3

3.     De regelgevingsinstantie heeft de bevoegdheid om de exploitatie van een kerncentrale stil te laten leggen wanneer zij van oordeel is dat de veiligheid niet ten volle is gewaarborgd.

Schrappen

Amendement 49

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9

De lidstaten stellen afzonderlijk en op basis van transnationale samenwerking passende studie- en opleidingsprogramma's op het gebied van nucleaire veiligheid vast en creëren mogelijkheden voor theoretische en praktische nascholing .

Teneinde op nationaal niveau over adequate personele middelen te kunnen beschikken en de nucleaire kennis te kunnen bewaren, dragen de lidstaten er zorg voor dat er studie- en opleidingsmogelijkheden voor elementaire en voortgezette theorie- en praktijkopleiding op het gebied van nucleaire veiligheid door de lidstaten worden aangeboden, met inbegrip van uitwisselingsprogramma's, zo nodig op basis van transnationale samenwerking .

Amendement 50

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10

Artikel 10

Voorrang voor veiligheid

De lidstaten kunnen stringentere veiligheidsmaatregelen vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

Schrappen

Amendement 51

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11

De lidstaten brengen verslag uit bij de Commissie over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn voor de eerste maal uiterlijk [drie jaar na de inwerkingtreding] en vervolgens om de drie jaar . Op basis van het eerste verslag rapporteert de Commissie aan de Raad over de vooruitgang die is gemaakt bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, zo nodig gepaard aan de indiening van wetgevingsvoorstellen.

De lidstaten brengen verslag uit bij de Commissie over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn op dezelfde tijdstippen en met dezelfde frequentie als zij hun nationale verslagen uitbrengen voor de evaluatiebijeenkomsten ingevolge het Verdrag inzake nucleaire veiligheid. Op basis van dit verslag rapporteert de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de vooruitgang die is gemaakt bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, zo nodig gepaard aan de indiening van wetgevingsvoorstellen.

Amendement 52

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 – alinea 1

De lidstaten doen de wetten, regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn voor de naleving van deze richtlijn uiterlijk op [twee jaar na de datum waarnaar wordt verwezen in artikel 13] in werking treden. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst mede van deze bepalingen , alsook een concordantietabel tussen deze uitvoeringsbepalingen en deze richtlijn .

De lidstaten doen de wetten, regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn voor de naleving van deze richtlijn uiterlijk op [twee jaar na de datum waarnaar wordt verwezen in artikel 13] in werking treden. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst mede van deze bepalingen.

Amendement 53

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage (nieuw)

 

Bijlage

VEILIGHEIDSDOELSTELLING

De fundamentele veiligheidsdoelstelling is het beschermen van werknemers en het algemene publiek tegen de schadelijke gevolgen van ioniserende straling van nucleaire installaties.

1.

Om de bescherming van werknemers en het algemene publiek te waarborgen, worden bij de exploitatie van nucleaire installaties de hoogste veiligheidsnormen in acht genomen die redelijkerwijs kunnen worden bereikt, met inachtneming van economische en maatschappelijke factoren.

Naast de maatregelen voor de bescherming van de gezondheid zoals vastgesteld in de Euratom-basisnormen (Richtlijn 96/29/Euratom), worden de volgende maatregelen genomen:

beperking van de kans dat zich gebeurtenissen voordoen die leiden tot het verlies van de controle over de kern van een kernreactor, de nucleaire kettingreactie en de radioactieve bron, en

beperking van de gevolgen van zo'n gebeurtenis wanneer deze zich toch voordoet.

2.

De fundamentele veiligheidsdoelstelling geldt voor alle nucleaire installaties en voor alle stadia van de levenscyclus van nucleaire installaties.

VEILIGHEIDSBEGINSELEN

Beginsel 1:     Verantwoordelijkheid voor veiligheid

Elke lidstaat draagt er zorg voor dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van een nucleaire installatie berust bij de houder van de desbetreffende vergunning en neemt passende maatregelen om te waarborgen dat iedere vergunninghouder zijn verantwoordelijkheid in acht neemt.

1.1

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de vergunninghouder maatregelen heeft genomen voor:

het toewijzen en handhaven van de nodige bevoegdheden;

het aanbieden van passende opleiding en informatie;

het vaststellen van procedures en regels voor het onder alle omstandigheden handhaven van de veiligheid;

het controleren van de geëigendheid en de adequate kwaliteit van nucleaire installaties;

het waarborgen van het veilige beheer van al het radioactieve materiaal dat wordt gebruikt, geproduceerd of opgeslagen;

het waarborgen van het veilige beheer van al het radioactieve afval dat wordt gegenereerd

teneinde zich te houden aan de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de nucleaire installatie.

Deze verantwoordelijkheden worden vervuld in overeenstemming met de toepasselijke veiligheidsdoelstellingen en -eisen zoals vastgesteld of goedgekeurd door de regelgevende instantie, en via de implementatie van een beheersysteem.

Beginsel 2:     Leiderschap en veiligheidsbeheer

In alle organisaties die zich met nucleaire veiligheid bezighouden, moet voor effectief leiderschap en veiligheidsbeheer worden gezorgd.

2.1

Leiderschap ten aanzien van veiligheidskwesties in organisaties is gesitueerd op de hoogste niveaus. Er wordt een effectief beheersysteem ontwikkeld en gehandhaafd, met integratie van alle beheerelementen zodat veiligheidsvereisten worden vastgesteld en toegepast in samenhang met andere vereisten, waaronder die ten aanzien van het menselijk handelen, kwaliteit en veiligheid, en op zo'n wijze dat de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht door andere vereisten of behoeften.

Het beheersysteem bevordert ook het ontstaan van een veiligheidscultuur, zorgt voor een geregelde beoordeling van de veiligheidsprestatie en de toepassing van ervaringen uit het verleden.

2.2

In het beheersysteem wordt een veiligheidscultuur geïntegreerd die bepalend is voor de gedragingen en het gedrag ten aanzien van veiligheid van alle betrokken organisaties en personen. Veiligheidscultuur omvat onder andere:

individuele en collectieve inzet voor veiligheid bij het leiderschap, het management en het personeel op alle niveaus;

verantwoordingsplicht van organisaties en individuen op alle niveaus voor veiligheid;

maatregelen ter bevordering van een „vraag- en leer”-cultuur, en ter ontmoediging van gemakzucht ten aanzien van veiligheid.

2.3

Het beheersysteem onderkent het hele scala aan interacties van individuen op alle niveaus met technologie en organisaties. Om veiligheids-, belangrijk menselijk en organisatiefalen te vermijden, wordt rekening gehouden met de menselijke factoren, en worden goede prestaties en goede praktijken bevorderd.

Beginsel 3:     Veiligheidsbeoordeling

Vóór de bouw en inbedrijfstelling van een nucleaire installatie en gedurende de hele levensduur daarvan vinden uitvoerige en stelselmatige beoordelingen van de veiligheid plaats. Er wordt een getrapte benadering gevolgd, met inachtneming van de omvang van de potentiële risico's van de nucleaire installatie.

3.1

Het regelgevend orgaan eist een beoordeling van de nucleaire veiligheid van alle nucleaire installaties, aansluitend bij een getrapte benadering. Deze veiligheidsbeoordeling omvat een stelselmatige analyse van de normale werking en de effecten daarvan, de potentiële problemen en de gevolgen van dergelijke problemen. De veiligheidsbeoordeling betreft de veiligheidsmaatregelen die nodig zijn om het risico te beheren, alsook het ontwerp en de geïmplementeerde veiligheidskenmerken, teneinde aan te tonen dat zij voldoen aan de aan hen gestelde veiligheidsvereisten. Daar waar beheermaatregelen nodig zijn of optreden door de exploitant om de veiligheid te handhaven, wordt een initiële veiligheidsbeoordeling gehouden om aan te tonen dat de genomen maatregelen volstaan en betrouwbaar zijn. Een lidstaat verstrekt alleen een vergunning voor een nucleaire installatie wanneer het regelgevend orgaan ervan is overtuigd dat de door de vergunninghouder voorgestelde veiligheidsmaatregelen volstaan.

3.2

De verplichte veiligheidsbeoordeling wordt, indien noodzakelijk, in een later stadium van de exploitatie geheel of gedeeltelijk herhaald om rekening te houden met gewijzigde omstandigheden (zoals de toepassing van nieuwe normen, of wetenschappelijke en/of technologische ontwikkelingen), de feedback van tijdens de exploitatie opgedane ervaringen en de effecten van veroudering. Voor exploitatieaspecten die gedurende lange perioden worden voortgezet, worden de beoordelingen waar nodig herzien en herhaald. Voortzetting van dergelijke exploitatieaspecten geschiedt alleen wanneer de hernieuwde beoordelingen aantonen dat de veiligheidsmaatregelen nog altijd volstaan.

3.3

Binnen de vereiste veiligheidsbeoordeling worden precursoren (gebeurtenissen die resulteren in omstandigheden die tot een ongeluk leiden) in kaart gebracht en geanalyseerd, en worden er maatregelen genomen om ongevallen te voorkomen.

3.4

Om de veiligheid verder te vergroten, worden processen ontwikkeld voor feedback en analyse van exploitatie-ervaringen in de eigen en andere installaties, met inbegrip van initiërende gebeurtenissen, ongevalprecursoren, „near misses”, ongevallen en ongeautoriseerde handelingen, zodat er lessen kunnen worden geleerd en uitgewisseld, en er actie kan worden ondernomen.

Beginsel 4:     Optimalisering van veiligheid

De lidstaten zorgen ervoor dat nucleaire installaties het hoogste veiligheidsniveau waarborgen dat in alle redelijkheid in de praktijk van ze kan worden verwacht zonder hun werking overmatig te beperken.

4.1

Voor de optimalisering van de veiligheid moet het relatieve belang van diverse factoren worden beoordeeld, waaronder:

de waarschijnlijkheid van voorspelbare gebeurtenissen en hun gevolgen;

de omvang en de distributie van stralingsdoses waaraan men wordt blootgesteld;

de economische, sociale en milieufactoren van stralingsrisico's;

De optimalisering van de veiligheid houdt ook het gebruik van goede praktijken en gezond verstand in, voor zover dit bij de dagelijkse activiteiten mogelijk is.

Beginsel 5:     Preventie en beperking

De lidstaten zien erop toe dat alles wordt gedaan om nucleaire ongelukken en ongelukken in hun nucleaire installaties te voorkomen en te beperken.

5.1

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de vergunninghouders alles doen wat ze kunnen om

te voorkomen dat zich abnormale omstandigheden of incidenten voordoen die tot een gebrek aan controle zouden kunnen leiden;

de escalatie van dergelijke abnormale omstandigheden of incidenten te voorkomen; en

de schadelijke gevolgen van een ongeluk te beperken

door een „verdediging in de diepte” te organiseren.

5.2

De toepassing van het concept „verdediging in de diepte” zorgt ervoor dat geen enkel op zichzelf staand technisch, menselijk of organisatorisch falen tot schadelijke gevolgen leidt, en dat de combinaties van falen die tot grote schadelijke gevolgen zouden kunnen leiden zeer onwaarschijnlijk zijn.

5.3

„Verdediging in de diepte” vindt plaats middels een combinatie van een aantal consecutieve en onafhankelijke beschermingsniveaus, die allemaal moeten falen voordat er zich schadelijke gevolgen voor de werknemers of het algemene publiek kunnen voordoen. De niveaus van „verdediging in de diepte” omvatten:

een adequate keuze van de vestigingsplaats;

een adequaat ontwerp van de nucleaire installatie, bestaande uit:

een kwalitatief hoogwaardig ontwerp en bouw,

een grote betrouwbaarheid van de onderdelen en de apparatuur

beheers-, beperkings- en beschermingssystemen en toezichtkenmerken;

een adequate organisatie, met:

een effectief beheersysteem, met een grote toegewijdheid van het management aan een veiligheidscultuur,

alomvattende operationele procedures en praktijken,

alomvattende procedures voor het beheer van ongelukken,

regelingen voor paraatheid met het oog op ongelukken.

Beginsel 6:     Paraatheid en reactie op noodsituaties

De lidstaten zorgen ervoor dat er regels worden vastgesteld voor de paraatheid en reactie op noodsituaties bij ongelukken in nucleaire installaties, overeenkomstig Richtlijn 96/29/Euratom.


(1)   PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1; PB L 164 van 16.6.2006, blz. 17 en Verordening (EG) nr. 1367/2006, PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13.

(2)   PB L 318 van 11.12.1999, blz. 20 en PB L 172 van 6.5.2004, blz. 7.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/232


Woensdag, 22 april 2009
Communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen *

P6_TA(2009)0255

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (COM(2008)0721 – C6-0510/2008 – 2008/0216(CNS))

2010/C 184 E/60

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0721),

gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0510/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0253/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

(4)

Momenteel zijn de controlebepalingen verspreid over een groot aantal elkaar overlappende en complexe rechtsteksten. Sommige delen van de controleregeling worden door de lidstaten slecht toegepast, met als gevolg dat bij inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid ontoereikende, uiteenlopende maatregelen worden genomen, wat de creatie van gelijke voorwaarden voor alle vissers in de hele Gemeenschap in gevaar brengt. Bijgevolg moeten de bestaande regeling en alle daarin opgenomen verplichtingen worden geconsolideerd, gerationaliseerd en vereenvoudigd, met name door te snijden in de dubbele regelgeving en de administratieve lasten.

(4)

Momenteel zijn de controlebepalingen verspreid over een groot aantal elkaar overlappende en complexe rechtsteksten. Sommige delen van de controleregeling worden door de lidstaten slecht toegepast en de Commissie heeft nog niet alle benodigde uitvoeringsverordeningen voorgesteld die nodig zijn voor Verordening (EEG) nr. 2847/93. Het gevolg is dat bij inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid ontoereikende, uiteenlopende maatregelen worden genomen, wat de creatie van gelijke voorwaarden voor alle vissers in de hele Gemeenschap in gevaar brengt. Bijgevolg moeten de bestaande regeling en alle daarin opgenomen verplichtingen worden geconsolideerd, gerationaliseerd en vereenvoudigd, met name door te snijden in de dubbele regelgeving en de administratieve lasten.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

 

(14 bis)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op de instandhouding, het beheer en de exploitatie van levende aquatische hulpbronnen, zodat alle soorten activiteiten die dergelijke hulpbronnen exploiteren op gelijke grondslag worden behandeld, ongeacht of het gaat om commerciële of niet-commerciële activiteiten. Het zou discriminerend zijn om de commerciële visserij aan strenge controles en beperkingen te onderwerpen en tegelijkertijd de niet-commerciële visserij hiervan grotendeels vrij te stellen.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

(19)

De controleactiviteiten en –methoden moeten worden gebaseerd op risicobeheer, waarbij op systematische en omvattende wijze gebruik wordt gemaakt van de procedures voor kruiscontrole.

(19)

De controleactiviteiten en –methoden moeten worden gebaseerd op risicobeheer, waarbij de lidstaten op systematische en omvattende wijze gebruikmaken van de procedures voor kruiscontrole. Tevens moeten de lidstaten relevante informatie uitwisselen.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

(24)

De bewakings-, toezichts-, identificatie- en traceersystemen moeten in een geïntegreerd maritiem bewakingsnetwerk worden gekoppeld dat wordt gebruikt met het oog op de beveiliging en veiligheid op zee, de bescherming van het mariene milieu, de visserijcontrole, de grenscontrole, de algemene rechtshandhaving en de vergemakkelijking van de handel. Dit netwerk moet, ter ondersteuning van een tijdig besluitvormingsproces, permanent toegang verlenen tot gegevens over activiteiten op maritiem gebied. Dit netwerk zal de dienstverlening door de overheidsdiensten die bij bewakingsactiviteiten betrokken zijn, bovendien doeltreffender en kostenefficiënter maken. Hiertoe moeten gegevens die in het kader van deze verordening worden verzameld met behulp van automatische identificatiesystemen, satellietvolgsystemen voor vissersvaartuigen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen en vaartuigdetectiesystemen, worden doorgestuurd om te worden gebruikt door andere overheidsdiensten die bij de genoemde bewakingsactiviteiten zijn betrokken.

(24)

De bewakings-, toezichts-, identificatie- en traceersystemen moeten in een geïntegreerd maritiem bewakingsnetwerk worden gekoppeld dat wordt gebruikt met het oog op de beveiliging en veiligheid op zee, de bescherming van het mariene milieu, de visserijcontrole, de grenscontrole, de algemene rechtshandhaving en de vergemakkelijking van de handel , toegesneden op de verschillende situaties in de lidstaten . Dit netwerk moet, ter ondersteuning van een tijdig besluitvormingsproces, permanent toegang verlenen tot gegevens over activiteiten op maritiem gebied. Dit netwerk zal de dienstverlening door de overheidsdiensten die bij bewakingsactiviteiten betrokken zijn, bovendien doeltreffender en kostenefficiënter maken. Hiertoe moeten gegevens die in het kader van deze verordening worden verzameld met behulp van automatische identificatiesystemen, satellietvolgsystemen voor vissersvaartuigen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen en vaartuigdetectiesystemen, worden doorgestuurd om te worden gebruikt door andere overheidsdiensten die bij de genoemde bewakingsactiviteiten zijn betrokken.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

(29)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om een visserijtak te sluiten als het quotum van een lidstaat of de TAC zelf is uitgeput. Voorts moet zij de bevoegdheid krijgen om quota te korten en de overdracht of uitwisseling van quota te weigeren om te garanderen dat de lidstaten de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid halen.

(29)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om een visserijtak te sluiten als het quotum van een lidstaat of de TAC zelf is uitgeput.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 34

(34)

De maatregelen voor de uitvoering van deze verordening moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. Alle maatregelen die de Commissie vaststelt om deze verordening ten uitvoer te leggen, zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

(34)

De voor de uitvoering van deze verordening benodigde maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden , gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad van 17 juli 2006. Alle maatregelen die de Commissie vaststelt om deze verordening ten uitvoer te leggen, zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 39

(39)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor het bereiken van de basisdoelstelling, namelijk de doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, noodzakelijk en passend een omvattende en eenvormige controleregeling vast te stellen. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het Verdrag niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor het bereiken van de basisdoelstelling, namelijk de doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, noodzakelijk en passend een omvattende en eenvormige controleregeling vast te stellen , rekening houdend met het feit dat kleinschalige en ambachtelijke visserij duidelijk verschillen van industriële, subsistentie- en recreatievisserij en dat een systeem van controleregelingen op passende wijze rekenschap moet geven van deze verschillen . Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het Verdrag niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 1

Bij deze verordening wordt een communautaire regeling voor de controle, inspectie en handhaving van en het toezicht op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgesteld (hierna „communautaire controleregeling” genoemd) .

Bij deze verordening wordt een communautaire controleregeling vastgesteld, teneinde de naleving van de regelgeving van het gemeenschappelijk visserijbeleid te garanderen.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 – lid 1

(1)

„visserijactiviteit”: het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten of ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen en het kooien van vis of visserijproducten;

(1)

„visserijactiviteit”: het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten of ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het aanlanden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien of het vetmesten van vis of visserijproducten;

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 – lid 6 bis (nieuw)

 

(6 bis)

„ernstige inbreuk”: een van de activiteiten, als vermeld in artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad;

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 – lid 7 bis (nieuw)

 

(7 bis)

„recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de levende aquatische rijkdommen worden geëxploiteerd als vrijetijdsbesteding of als sport, met inbegrip van onder meer recreatievisserij, sportvisserij, viswedstrijden en andere vormen van recreatievisserij;

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 – lid 8

(8)

„vismachtiging”: een machtiging om te vissen die wordt afgegeven voor een communautair vissersvaartuig dat reeds over een visvergunning beschikt en die dit vaartuig het recht geeft om visserijactiviteiten te verrichten in communautaire wateren in het algemeen en / of om onder specifieke voorwaarden specifieke visserijactiviteiten te verrichten tijdens een bepaalde periode, in een bepaald gebied of binnen een bepaalde visserijtak;

(8)

„vismachtiging”: een machtiging om te vissen die wordt afgegeven voor een communautair vissersvaartuig dat reeds over een visvergunning beschikt en die dit vaartuig het recht geeft om visserijactiviteiten te verrichten en/of om onder specifieke voorwaarden specifieke visserijactiviteiten te verrichten tijdens een bepaalde periode, in een bepaald gebied of binnen een bepaalde visserijtak;

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 – lid 17

(17)

„verwerking”: het proces waarbij het product zijn aanbiedingsvorm krijgt. Dit proces omvat het schoonmaken , fileren, koelen , verpakken, inblikken, invriezen, roken, zouten, koken, pekelen, drogen of op andere wijze voor de markt klaarmaken van vis;

(17)

„verwerking”: het proces waarbij het product zijn aanbiedingsvorm krijgt. Dit proces omvat het fileren, verpakken, inblikken, invriezen, roken, zouten, koken, pekelen, drogen of op andere wijze voor de markt klaarmaken van vis;

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 – lid 1

1.   De lidstaten controleren de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten die natuurlijke of rechtspersonen verrichten op hun grondgebied of in de wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, met name het vissen, het overladen, het overbrengen van vis naar kooien of aquacultuurinstallaties, met inbegrip van vetmestinstallaties, en het aanlanden, invoeren, vervoeren, afzetten en opslaan van visserijproducten.

1.   De lidstaten controleren de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten die natuurlijke of rechtspersonen verrichten op hun grondgebied of in de wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, met name het vissen, aquacultuuractiviteiten , het overladen, het overbrengen van vis naar kooien of aquacultuurinstallaties, met inbegrip van vetmestinstallaties, en het aanlanden, invoeren, vervoeren, afzetten en opslaan van visserijproducten.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 – lid 4

4.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat controle, inspectie, toezicht, bewaking en handhaving op niet-discriminerende wijze verlopen wat betreft de voor inspectie gekozen sectoren, vaartuigen of personen, en dat zij op basis van risicobeheer worden verricht.

4.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat controle, inspectie, toezicht, bewaking en handhaving op niet-discriminerende wijze verlopen wat betreft sectoren, vaartuigen of personen, en dat zij op basis van risicobeheer worden verricht.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 – lid 3

3.   De vlaggenlidstaat schorst tijdelijk de visvergunning van een vaartuig dat door die lidstaat tijdelijk is stilgelegd en waarvan de vismachtiging is geschorst overeenkomstig artikel 45 , lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

3.   De vlaggenlidstaat schorst tijdelijk de visvergunning van een vaartuig dat door die lidstaat tijdelijk is stilgelegd en waarvan de vismachtiging is geschorst overeenkomstig artikel 45 , punt 4 , van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 – lid 4

4.   De vlaggenlidstaat trekt permanent de visvergunning in van een vaartuig waarvoor een maatregel tot aanpassing van de vangstcapaciteit geldt als bedoeld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 of waarvan de vismachtiging is ingetrokken overeenkomstig artikel 45 , lid 1, onder d) , van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

4.   De vlaggenlidstaat trekt permanent de visvergunning in van een vaartuig waarvoor een maatregel tot aanpassing van de vangstcapaciteit geldt als bedoeld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 of waarvan de vismachtiging is ingetrokken overeenkomstig artikel 45 , punt 4 , van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 – lid 1 – letter f)

f)

waarin, in gebieden die niet onder de bevoegdheid vallen van een regionale organisatie voor visserijbeheer, visserijactiviteiten met bodemvistuig worden verricht;

f)

waarin, in internationale wateren die niet onder de bevoegdheid vallen van een regionale organisatie voor visserijbeheer, visserijactiviteiten met bodemvistuig worden verricht; van het in deze bepaling genoemde vistuig wordt een lijst opgesteld;

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 – lid 2

2.   Vissersvaartuigen met een lengte van meer dan 10 meter over alles hebben een volledig functionerend toestel aan boord waarmee zij automatisch door het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen kunnen worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens. Voorts biedt dit toestel het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat de mogelijkheid de vissersvaartuigen te bevragen. Voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 10 meter, maar niet meer dan 15 meter geldt dit lid met ingang van 1 januari 2012 .

2.   Vissersvaartuigen met een lengte van meer dan 10 meter over alles hebben een volledig functionerend toestel aan boord waarmee zij automatisch door het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen kunnen worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens. Voorts biedt dit toestel het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat de mogelijkheid de vissersvaartuigen te bevragen. Voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 10 meter, maar niet meer dan 15 meter geldt dit lid met ingang van 1 juli 2013 .

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 – lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis.     Financiële steun voor de installatie van apparatuur voor het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen komt in aanmerking voor financiering uit hoofde van artikel 8, letter a), van Verordening (EG) nr. 861/2006. Medefinanciering van de begroting van de Gemeenschap bedraagt 80 %.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 – lid 6 – letter a

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat of

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat en

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 – lid 2

2.   De Commissie kan een lidstaat verzoeken een vaartuigdetectiesysteem te gebruiken voor een bepaalde visserijtak en gedurende een bepaalde periode.

2.   De Commissie kan een lidstaat verzoeken een vaartuigdetectiesysteem te gebruiken voor een bepaalde visserijtak en gedurende een bepaalde periode, mits zij dit rechtvaardigt aan de hand van documenten die het bewijs leveren van het niet naleven van de controlemaatregelen of op grond van wetenschappelijke verslagen .

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 – lid 3

3.   Voor de in het logboek vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis geldt een tolerantiemarge van 5 % .

3.   Voor de in het logboek vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis geldt een tolerantiemarge van 10 % .

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 – lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis.     Financiële steun voor de installatie van elektronische logboeken komt in aanmerking voor financiering uit hoofde van artikel 8, letter a), van Verordening (EG) nr. 861/2006. Medefinanciering van de begroting van de Gemeenschap bedraagt 80 %.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 – lid 2

2.   Lid 1 geldt met ingang van 1 juli 2011 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, maar niet meer dan 24 meter en met ingang van 1 januari 2012 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 10 meter, maar niet meer dan 15 meter. Communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van niet meer dan 15 meter kunnen van lid 1 worden vrijgesteld als zij:

2.   Lid 1 geldt met ingang van 1 juli 2011 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, maar niet meer dan 24 meter en met ingang van 1 juli 2013 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 10 meter, maar niet meer dan 15 meter. Communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van niet meer dan 15 meter kunnen van lid 1 worden vrijgesteld als zij:

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat, of

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat en

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 – lid 1 – inleidende formule

1.   Onverminderd specifieke bepalingen in de meerjarenplannen stelt de kapitein van een communautair vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan hij de haven of de aanlandingsvoorzieningen wenst te gebruiken, ten minste vier uur vóór het geraamde tijdstip van aankomst in de haven, behalve als de bevoegde autoriteiten toestemming hebben gegeven om vroeger binnen te varen, in kennis van de volgende gegevens:

1.   Onverminderd specifieke bepalingen in de meerjarenplannen stelt de kapitein van een communautair vissersvaartuig met soorten aan boord waarvoor vangst- of inspanningsbeperkingen gelden, of zijn vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan hij de haven of de aanlandingsvoorzieningen wenst te gebruiken, ten minste vier uur vóór het geraamde tijdstip van aankomst in de haven, behalve als de bevoegde autoriteiten toestemming hebben gegeven om vroeger binnen te varen, in kennis van de volgende gegevens:

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 – lid 1 – letter d

d)

de datums van de visreis en de gebieden waarin is gevangen;

d)

de data van de visreis en de gebieden waarin is gevangen; het vangstgebied wordt even gedetailleerd aangegeven als wordt vereist in artikel 14, lid 1;

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 – lid 1 – letter f)

f)

de hoeveelheden van elke aan boord gehouden soort , met inbegrip van nulaangiften ;

f)

de hoeveelheden van elke aan boord gehouden soort;

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 – lid 4

4.    Volgens de in artikel 111 bedoelde procedure kan de Commissie bepaalde categorieën vissersvaartuigen voor een beperkte periode, die verlengbaar is, vrijstellen van de in lid 1 vastgestelde verplichting of kan zij een andere kennisgevingstermijn vaststellen met inachtneming van onder meer de soort visserijproducten, de afstand tussen de visgronden, de aanlandingsplaatsen en de havens waar de betrokken vaartuigen zijn geregistreerd.

4.   De Raad kan, op voorstel van de Commissie , voor bepaalde categorieën vissersvaartuigen een andere kennisgevingstermijn voor de in lid 1 vastgelegde verplichting vaststellen met inachtneming van onder meer de soort visserijproducten, de afstand tussen de visgronden, de aanlandingsplaatsen en de havens waar de betrokken vaartuigen zijn geregistreerd.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 – lid 4 bis (nieuw)

 

4 bis.     de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de kapitein de haven of de aanlandingsvoorzieningen wenst te gebruiken, en waarvoor de kapitein ten minste vier uur vóór het geraamde tijdstip van aankomst in de haven, een aanvraag heeft gedaan, geven binnen twee uur na ontvangst van de aanvraag de kapitein van het vissersvaartuig de gevraagde toestemming.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 – lid 3

3.   Op de aangifte van overlading wordt de overgeladen hoeveelheid visserijproducten per soort vermeld, alsmede de datum en de plaats van elke vangst, de naam van de betrokken vaartuigen en de havens van overlading en van bestemming. De kapiteins van de twee betrokken vaartuigen zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de aangiften.

3.   Op de aangifte van overlading wordt de overgeladen hoeveelheid visserijproducten per soort vermeld, alsmede de datum en de plaats van elke vangst, de naam van de betrokken vaartuigen en de havens van overlading en van bestemming. De kapiteins van de twee betrokken vaartuigen zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de aangiften. Het vangstgebied wordt even gedetailleerd aangegeven als wordt vereist in artikel 14, lid 1.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 – lid 4

4.     Volgens de in artikel 111 bedoelde procedure kan de Commissie bepaalde categorieën vissersvaartuigen voor een beperkte en verlengbare periode vrijstellen van de in lid 1 vastgestelde verplichting of kan zij een andere kennisgevingstermijn vaststellen met inachtneming van onder meer de soort visserijproducten, de afstand tussen de visgronden, de aanlandingsplaatsen en de havens waar de betrokken vaartuigen zijn geregistreerd.

Schrappen

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 – lid 4

4.     Als de bevoegde autoriteiten een machtiging tot aanlanden verlenen, kennen zij een uniek aanlandingsnummer (UAN) voor de aanlanding toe en stellen zij de kapitein van het vaartuig daarvan in kennis. Als het aanlanden wordt onderbroken, kan daarmee pas opnieuw worden begonnen nadat daarvoor toestemming is verleend.

Schrappen

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 – lid 2

2.   Onverminderd specifieke bepalingen in de meerjarenplannen stuurt de kapitein van een communautair vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 10 meter, of zijn vertegenwoordiger, binnen twee uur na het beëindigen van de aanlanding elektronisch een aangifte van aanlanding door naar de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.

2.   Onverminderd specifieke bepalingen in de meerjarenplannen stuurt de kapitein van een communautair vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 10 meter, of zijn vertegenwoordiger, binnen zes uur na het beëindigen van de aanlanding elektronisch een aangifte van aanlanding door naar de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 – lid 4

4.   Lid 2 geldt met ingang van 1 juli 2011 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, maar niet meer dan 24 meter en met ingang van 1 januari 2012 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 10 meter, maar niet meer dan 15 meter. Communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van niet meer dan 15 meter kunnen van de toepassing van lid 2 worden vrijgesteld als zij:

4.   Lid 2 geldt met ingang van 1 juli 2011 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, maar niet meer dan 24 meter en met ingang van 1 juli 2013 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 10 meter, maar niet meer dan 15 meter. Communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van niet meer dan 15 meter kunnen van de toepassing van lid 2 worden vrijgesteld als zij:

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat, of

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat en

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 – lid 5

5.   Voor vaartuigen die van de in lid 2 vastgestelde verplichting zijn vrijgesteld, registreert de kapitein, of zijn vertegenwoordiger, de gegevens bij de aanlanding en stuurt hij zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 24 uur na de aanlanding een aangifte van aanlanding naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aanlanding heeft plaatsgevonden.

5.   Voor vaartuigen die van de in lid 2 vastgestelde verplichting zijn vrijgesteld, registreert de kapitein, of zijn vertegenwoordiger, de gegevens bij de aanlanding en stuurt hij zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 24 uur na de aanlanding een aangifte van aanlanding naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aanlanding heeft plaatsgevonden , die de aangifte zonder uitstel doet toekomen aan de vlaggenlidstaat .

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 – lid 1

1.   Elke lidstaat registreert alle relevante gegevens over de in dit hoofdstuk bedoelde vangstmogelijkheden, uitgedrukt zowel in vangsten als in visserijinspanning, en bewaart de originelen van die gegevens gedurende drie jaar, of langer als dat op grond van nationale bepalingen vereist is.

1.   Elke lidstaat registreert alle relevante gegevens over de in dit hoofdstuk bedoelde vangstmogelijkheden, uitgedrukt zowel in vangsten , teruggooi als in visserijinspanning, en bewaart de originelen van die gegevens gedurende drie jaar, of langer als dat op grond van nationale bepalingen vereist is. De gegevens in elektronisch formaat worden minimaal tien jaar bewaard.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 – lid 3

3.   Alle hoeveelheden die door communautaire vissersvaartuigen worden gevangen uit een bestand of groep bestanden waarvoor quota gelden, worden ongeacht de plaats van aanlanding in mindering gebracht op het quotum waarover de vlaggenlidstaat voor dat bestand of die groep bestanden beschikt.

3.   Alle hoeveelheden die door communautaire vissersvaartuigen worden gevangen en teruggegooid uit een bestand of groep bestanden waarvoor quota gelden, worden ongeacht de plaats van aanlanding in mindering gebracht op het quotum waarover de vlaggenlidstaat voor dat bestand of die groep bestanden beschikt.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 – lid 3

3.   De betrokken lidstaat maakt het in lid 2 bedoelde besluit bekend en deelt het onmiddellijk aan de Commissie en de overige lidstaten mee . Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks C). Vanaf de datum waarop de betrokken lidstaat zijn besluit heeft bekendgemaakt, zien de lidstaten erop toe dat vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, in hun wateren en op hun grondgebied de betrokken vis niet aan boord houden, aanlanden, kooien of overladen.

3.   De betrokken lidstaat maakt het in lid 2 bedoelde besluit bekend en deelt het onmiddellijk mee aan de Commissie , die de overige lidstaten ervan op de hoogte brengt . Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks C). Vanaf de datum waarop de betrokken lidstaat zijn besluit heeft bekendgemaakt, gaan de lidstaten via de desbetreffende documenten na of vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, in hun wateren en op hun grondgebied de betrokken vangsten na de datum van sluiting niet aan boord houden, aanlanden, kooien of overladen.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 – lid 3

3.   Bij de kortingen en de daaropvolgende toewijzingen wordt bij voorrang rekening gehouden met de soorten en de zones waarvoor de vangstmogelijkheden waren vastgesteld. Deze kortingen en toewijzingen kunnen plaatsvinden in het jaar waarin het nadeel is ontstaan of in de loop van het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren .

3.   Bij de kortingen en de daaropvolgende toewijzingen wordt bij voorrang rekening gehouden met de soorten en de zones waarvoor de vangstmogelijkheden waren vastgesteld. Deze kortingen en toewijzingen kunnen plaatsvinden in het jaar waarin het nadeel is ontstaan of in de loop van het daaropvolgende jaar.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 bis (nieuw)

 

Artikel 28 bis

Overdracht van niet gebruikte quota

1.     Ingeval de quota van een lidstaat gedurende het jaar waarvoor ze zijn toegewezen niet of slechts gedeeltelijk worden gebruikt, mogen zij hetzelfde jaar worden gebruikt door andere lidstaten. De Commissie brengt eerst de betrokken lidstaten op de hoogte, en verzoekt hen te bevestigen dat zij geen gebruik zullen maken van die vangstmogelijkheden. Nadat de Commissie die bevestiging heeft ontvangen, evalueert zij het totaal van de niet gebruikte vangstmogelijkheden en deelt zij het resultaat van die evaluatie mede aan de lidstaten, met het oog op het treffen van een besluit over de hertoewijzing ervan, in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaten.

2.     De indiening van aanvragen conform het onderhavige artikel doet op geen enkele wijze afbreuk aan de verdeling van de vangstmogelijkheden of de ruil ervan tussen lidstaten, overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

3.     De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de voorwaarden voor het gebruik of de overdracht van quota, worden vastgesteld volgens de in artikel 111 bedoelde procedure.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 33

Artikel 33

Overladingen in de haven

Communautaire vissersvaartuigen die visserijactiviteiten verrichten in visserijtakken waarvoor een meerjarenplan geldt, brengen hun vangsten niet aan boord van een ander vaartuig of voertuig tenzij zij die eerst hebben aangeland om te worden gewogen in een visafslag of een andere door de lidstaten gemachtigde inrichting.

Schrappen

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 – lid 4 bis (nieuw)

 

4 bis.     De lidstaten kunnen een haven aanwijzen die niet aan de in lid 4 vermelde criteria voldoet, om te voorkomen dat vaartuigen meer dan 50 mijl naar een haven moeten varen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 – lid 2 – inleidende formule

2.   Als het gaat om visserijtakken waarvoor zich meer dan twee soorten vistuig aan boord mogen bevinden, wordt het vistuig dat niet wordt gebruikt, zo geborgen dat het niet onmiddellijk kan worden gebruikt, dat wil zeggen dat:

2.   Als het gaat om visserijtakken waarvoor zich meer dan één soort vistuig aan boord mag bevinden, wordt het vistuig dat niet wordt gebruikt, zo geborgen dat het niet onmiddellijk kan worden gebruikt, dat wil zeggen dat:

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 – lid 1

1.   De kapitein van een vissersvaartuig registreert alle teruggegooide hoeveelheden van meer dan 15 kg volume-equivalent levend gewicht en deelt deze gegevens onmiddellijk, zo mogelijk elektronisch, aan de bevoegde autoriteiten mee.

1.   De kapitein van een vissersvaartuig registreert alle teruggegooide hoeveelheden van meer dan 15 kg volume-equivalent levend gewicht per vangst met soort vistuig en per visreis en deelt deze gegevens onmiddellijk, zo mogelijk elektronisch, aan de bevoegde autoriteiten mee. De Commissie overweegt met het oog op de naleving van deze verordening een regeling voor de installatie van videobewakingsapparatuur. Voor de toepassing van deze verordening wordt de door recreatievissers teruggezette vis niet betrokken bij de berekening van de hoeveelheid teruggegooide vis of de mortaliteit.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 42

Voor vaartuigen die met een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen zijn uitgerust, gaan de lidstaten systematisch, aan de hand van gegevens van dat volgsysteem of van, indien beschikbaar, gegevens van waarnemers, na of de in het visserijcontrolecentrum ontvangen gegevens stroken met de activiteiten die in het logboek zijn geregistreerd. Deze kruiscontroles worden in een voor computers leesbaar formaat geregistreerd en gedurende drie jaar bewaard.

Voor vaartuigen die met een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen zijn uitgerust, gaan de lidstaten systematisch, aan de hand van gegevens van dat volgsysteem of van, indien beschikbaar, gegevens van waarnemers, na of de in het visserijcontrolecentrum ontvangen gegevens stroken met de activiteiten die in het logboek zijn geregistreerd. Deze kruiscontroles worden in een voor computers leesbaar formaat geregistreerd en gedurende tien jaar bewaard.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Hoofdstuk IV – Afdeling 4

Realtimesluiting van visserijtakken

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 – lid 1

1.   In de communautaire wateren mag de recreatievisserij op een bestand waarvoor een meerjarenplan geldt, slechts worden beoefend als de vlaggenlidstaat het betrokken vaartuig daartoe heeft gemachtigd .

1.    De recreatievisserij die vanaf een vaartuig in de communautaire mariene wateren wordt beoefend op een bestand waarvoor een meerjarig herstelplan geldt, wordt geëvalueerd door de lidstaat in wiens wateren de visserij plaats heeft. Dit is niet van toepassing op visserij met hengels vanaf de wal.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 – lid 2

2.    De vlaggenlidstaat registreert de vangsten uit onder een meerjarenplan vallende bestanden die in het kader van de recreatievisserij worden gemaakt .

2.    Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn maken de lidstaten een inschatting van de omvang van de effecten van recreatievisserij in hun wateren en geven deze informatie aan de Commissie door. De betreffende lidstaat en de Commissie stellen op basis van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij vast welke recreatieve visserijactiviteiten aanzienlijke gevolgen hebben voor de visbestanden . Voor visserijen die aanzienlijke gevolgen hebben ontwikkelt die lidstaat, in nauwe samenwerking met de Commissie, een controlesysteem waarmee de totale vangsten door de recreatievisserij voor elk bestand nauwkeurig kunnen worden geschat. De activiteiten van de recreatievisserij dienen in overeenstemming te zijn met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 – lid 3

3.    De in het kader van de recreatievisserij gemaakte vangsten van onder een meerjarenplan vallende soorten worden in mindering gebracht op het desbetreffende quotum van de vlaggenlidstaat. De betrokken lidstaten stellen het gedeelte van het quotum vast dat uitsluitend voor recreatievisserij mag worden gebruikt.

3.    Wanneer een recreatieve visserijactiviteit aanzienlijke gevolgen blijkt te hebben, worden de vangsten in mindering gebracht op het desbetreffende quotum van de vlaggenlidstaat. De lidstaat kan het gedeelte van het quotum vaststellen dat uitsluitend voor die recreatieve visserijactiviteit mag worden gebruikt.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 – lid 3

3.    Als voor een bepaalde soort een minimummaat is vastgesteld, zijn de marktdeelnemers die voor de verkoop, de opslag of het vervoer verantwoordelijk zijn, in staat de geografische oorsprong van de producten aan te tonen door te verwijzen naar het deelgebied en de sector of subsector of, indien van toepassing, naar het statistisch vak waarin op grond van de communautaire regelgeving vangstbeperkingen gelden .

3.   De marktdeelnemers die voor de verkoop, de opslag of het vervoer verantwoordelijk zijn, moeten de geografische oorsprong van de producten even gedetailleerd als wordt vereist in artikel 14, lid 1, kunnen aantonen .

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 – lid 2 – letter d bis (nieuw)

 

d bis)

het vangstgebied, even gedetailleerd aangegeven als wordt vereist in artikel 14, lid 1;

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 – lid 1

1.   Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen en andere instanties of personen onder de verantwoordelijkheid waarvan in een lidstaat aangelande visserijproducten voor het eerst op de markt worden gebracht, doen binnen twee uur na de eerste verkoop elektronisch een verkoopdocument toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten voor het eerst op de markt zijn gebracht. Als deze lidstaat niet de vlaggenlidstaat is van het vaartuig dat de vis heeft aangeland, zorgt hij ervoor dat, na ontvangst van de betrokken gegevens, een kopie van het verkoopdocument aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat wordt toegestuurd. Deze kopers, visafslagen, instanties of personen zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de verkoopdocumenten.

1.   Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen en andere instanties of personen onder de verantwoordelijkheid waarvan in een lidstaat aangelande visserijproducten voor het eerst op de markt worden gebracht, doen binnen zes uur na de eerste verkoop elektronisch een verkoopdocument toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten voor het eerst op de markt zijn gebracht. Als deze lidstaat niet de vlaggenlidstaat is van het vaartuig dat de vis heeft aangeland, zorgt hij ervoor dat, na ontvangst van de betrokken gegevens, onverwijld een kopie van het verkoopdocument aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat wordt toegestuurd. Deze kopers, visafslagen, instanties of personen zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de verkoopdocumenten.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 – letter e

e)

de desbetreffende naam en FAO-alfacode van elke soort, alsmede de geografische oorsprong van elke soort door verwijzing naar het deelgebied en de sector of subsector waarin op grond van de communautaire regelgeving vangstbeperkingen gelden ;

e)

de desbetreffende naam en FAO-alfacode van elke soort, alsmede de geografische oorsprong van elke soort, even gedetailleerd aangegeven als wordt vereist in artikel 14, lid 1 ;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 – letter e bis (nieuw)

 

e bis)

de hoeveelheid van elke soort in kilogram levend gewicht;

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 – lid 6

6.   Alle kosten die voortvloeien uit de op grond van dit artikel verrichte activiteiten van waarnemers zijn ten laste van de vlaggenlidstaten. De lidstaten mogen deze kosten volledig of gedeeltelijk doorrekenen aan de reders van de vaartuigen die hun vlag voeren en in de desbetreffende visserijtak actief zijn.

6.   Alle kosten die voortvloeien uit de op grond van dit artikel verrichte activiteiten van waarnemers zijn ten laste van de vlaggenlidstaten en van de Commissie .

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 69

De lidstaten zetten een elektronisch gegevensbestand op waarin zij alle door hun functionarissen opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen opslaan, en werken dit regelmatig bij.

De lidstaten zetten een elektronisch gegevensbestand op waarin zij alle door hun functionarissen opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen , met inbegrip van verslagen van waarnemers, opslaan, en werken dit regelmatig bij.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 78

De inspecterende lidstaat kan de vervolging van de inbreuk ook overdragen aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat , de lidstaat van registratie of de lidstaat waarvan de dader van de inbreuk het staatsburgerschap bezit, mits deze laatste lidstaat hiermee instemt en het in artikel 81, lid 2, bedoelde resultaat daardoor gemakkelijker kan worden bereikt.

De inspecterende lidstaat kan de vervolging van de inbreuk ook overdragen aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat of de lidstaat waarvan de dader van de inbreuk het staatsburgerschap bezit, mits deze laatste lidstaat hiermee instemt en het in artikel 81, lid 2, bedoelde resultaat daardoor gemakkelijker kan worden bereikt.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 82 – lid 1

1.   De lidstaten zien erop toe dat een natuurlijke persoon die een ernstige inbreuk heeft begaan, of een rechtspersoon die aansprakelijk wordt geacht voor een ernstige inbreuk, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties, in overeenstemming met de in hoofdstuk IX van Verordening (EG) nr. 1005/2008 vastgestelde sancties en maatregelen.

1.   De lidstaten zien erop toe dat een natuurlijke persoon die een ernstige inbreuk heeft begaan, of een rechtspersoon die aansprakelijk wordt geacht voor een ernstige inbreuk, in principe wordt gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties, in overeenstemming met de in hoofdstuk IX van Verordening (EG) nr. 1005/2008 vastgestelde sancties en maatregelen.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 82 – lid 6 bis (nieuw)

 

6 bis.     De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitanten die aansprakelijk worden bevonden voor een ernstige inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, niet in aanmerking komen voor steun uit het Europees Visserijfonds, partnerschapovereenkomsten inzake visserij of andere overheidssteun. De in dit hoofdstuk bedoelde sancties kunnen gepaard gaan met andere sancties of maatregelen, en met name het terugbetalen van overheidssteun of subsidies die door IOO-vaartuigen zijn ontvangen tijdens de betreffende financieringsperiode.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 – lid 1

1.   De lidstaten passen een strafpuntensysteem toe op basis waarvan de houder van een vismachtiging als gevolg van een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid een passend aantal strafpunten wordt toegekend.

1.   De lidstaten passen een strafpuntensysteem toe op basis waarvan de houder van een vismachtiging als gevolg van een ernstige inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid een passend aantal strafpunten wordt toegekend.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 – lid 2

2.   Wanneer een natuurlijke persoon een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft begaan of een rechtspersoon aansprakelijk wordt geacht voor een dergelijke inbreuk, worden de strafpunten aan de houder van de vismachtiging toegekend. De houder van de vismachtiging heeft het recht om beroep in te stellen overeenkomstig het nationale recht.

2.   Wanneer een natuurlijke persoon een ernstige inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft begaan of een rechtspersoon aansprakelijk wordt geacht voor een dergelijke ernstige inbreuk, worden de strafpunten aan de houder van de vismachtiging toegekend. De houder van de vismachtiging heeft het recht om beroep in te stellen overeenkomstig het nationale recht.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 – lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis.     Zolang de houder van een vismachtiging strafpunten achter zijn naam heeft, moet hij worden uitgesloten van communautaire subsidies en nationale overheidssteun.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 – lid 4

4.     Bij een ernstige inbreuk zijn de toegekende strafpunten ten minste gelijk aan de helft van het in lid 3 bedoelde aantal punten.

Schrappen

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 – lid 5

5.   Wanneer de houder van een geschorste vismachtiging binnen drie jaar vanaf de datum van de laatste inbreuk geen nieuwe inbreuk begaat, worden alle punten op de vismachtiging geschrapt.

5.   Wanneer de houder van een geschorste vismachtiging binnen drie jaar vanaf de datum van de laatste ernstige inbreuk geen nieuwe ernstige inbreuk begaat, worden alle punten op de vismachtiging geschrapt.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 – lid 7

7.   De lidstaten voorzien eveneens in een strafpuntensysteem op basis waarvan de kapitein en de officieren van een vaartuig als gevolg van een door hen begane inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid een passend aantal strafpunten krijgen.

7.   De lidstaten voorzien eveneens in een strafpuntensysteem op basis waarvan de kapitein of de schipper van een vaartuig als gevolg van een door hen begane inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid een passend aantal strafpunten krijgen.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 85 – lid 1

1.   De lidstaten registreren alle door vaartuigen die hun vlag voeren, of door hun onderdanen begane inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in een nationaal gegevensbestand, inclusief de opgelopen sancties en het aantal toegekende strafpunten. Inbreuken van vaartuigen die hun vlag voeren of van hun onderdanen, ten aanzien waarvan vervolging is ingesteld in andere lidstaten, worden door de lidstaten eveneens opgenomen in hun nationale gegevensbestand voor inbreuken, na kennisgeving van de definitieve rechterlijke uitspraak door de lidstaat met rechtsbevoegdheid ter zake overeenkomstig artikel 82.

1.   De lidstaten registreren alle door de verantwoordelijken voor vaartuigen die hun vlag voeren, of door hun onderdanen begane inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in een nationaal gegevensbestand, inclusief de opgelopen sancties en het aantal toegekende strafpunten. Inbreuken van vaartuigen die hun vlag voeren of van hun onderdanen, ten aanzien waarvan vervolging is ingesteld in andere lidstaten, worden door de lidstaten eveneens opgenomen in hun nationale gegevensbestand voor inbreuken, na kennisgeving van de definitieve rechterlijke uitspraak door de lidstaat met rechtsbevoegdheid ter zake overeenkomstig artikel 82.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 85 – lid 3

3.   Wanneer een lidstaat verzoekt om gegevens van een andere lidstaat in verband met de vervolging van een inbreuk, verstrekt deze laatste de relevante gegevens over de betrokken vissersvaartuigen en personen.

3.   Wanneer een lidstaat verzoekt om gegevens van een andere lidstaat in verband met de vervolging van een inbreuk, verstrekt deze laatste onverwijld de relevante gegevens over de betrokken vissersvaartuigen en personen.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 85 – lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.     De gegevens over begane inbreuken waarvoor de betrokken vissersvaartuigen en personen zijn veroordeeld worden ter beschikking van het publiek gesteld via het openbare gedeelte van de in artikel 107 bedoelde website.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 91 – lid 4

4.   Functionarissen van de betrokken lidstaat krijgen de mogelijkheid om aanwezig te zijn tijdens de inspectie en staan de functionarissen van de Commissie, indien deze hierom verzoeken, bij in de uitvoering van hun taken.

4.   Functionarissen van de betrokken lidstaat dienen altijd aanwezig te zijn tijdens de inspectie en staan de functionarissen van de Commissie, indien deze hierom verzoeken, bij in de uitvoering van hun taken.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 95 – lid 1 – letter a)

α)

dat de bepalingen van deze verordening niet zijn nageleefd als gevolg van een rechtstreeks aan de betrokken lidstaat toe te schrijven handeling of verzuim, en

Schrappen

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 96 – lid 1

1.   Wanneer een lidstaat zijn verplichtingen voor de uitvoering van een meerjarenplan niet nakomt, en wanneer de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat de niet-nakoming van deze verplichtingen bijzonder schadelijk is voor het betrokken bestand, kan de Commissie de door deze tekortkomingen getroffen visserij tijdelijk sluiten.

1.   Wanneer een lidstaat zijn verplichtingen voor de uitvoering van een meerjarenplan niet nakomt, en wanneer de Commissie beschikt over bewijzen dat de niet-nakoming van deze verplichtingen bijzonder schadelijk is voor het betrokken bestand, kan de Commissie de door deze tekortkomingen getroffen visserij tijdelijk sluiten.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 97 – lid 1 – inleidende formule

1.   Wanneer de Commissie heeft vastgesteld dat een lidstaat zijn quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden heeft overschreden, past zij het volgende jaar of de volgende jaren kortingen toe op het quotum, de toewijzing of het beschikbare gedeelte waartoe de lidstaat die te veel heeft gevist, jaarlijks toegang heeft, door toepassing van een vermenigvuldigingsfactor volgens onderstaande tabel:

1.   Wanneer de Commissie heeft vastgesteld dat een lidstaat zijn quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden heeft overschreden, past zij het volgende jaar kortingen toe op het quotum, de toewijzing of het beschikbare gedeelte waartoe de lidstaat die te veel heeft gevist, jaarlijks toegang heeft, door toepassing van een vermenigvuldigingsfactor volgens onderstaande tabel:

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 97 – lid 1 – tabel

Mate van overschrijding van de toegestane aanlanding

Vermenigvuldigingsfactor

tot en met 5 %

Overschrijding * 1.0

meer dan 5 % tot en met 10 %

Overschrijding * 1,1

meer dan 10 % tot en met 20 %

Overschrijding * 1,2

meer dan 20 % tot en met 40 %

Overschrijding * 1,4

meer dan 40 % tot en met 50 %

Overschrijding * 1,8

overschrijdingen met meer dan 50 %

Overschrijding * 2,0

Mate van overschrijding van de toegestane aanlanding

Vermenigvuldigingsfactor

De eerste 10 %

Korting = Overschrijding x 1,0

De volgende 10 % tot in totaal 20 %

Korting = Overschrijding x 1,1

De volgende 20 % tot in totaal 40 %

Korting = Overschrijding x 1,2

overschrijdingen met meer dan 40 %

Korting = Overschrijding x 1,4

Opmerking: De percentages van het voorstel van de Commissie worden vervangen door de in de tabel van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota vermelde cijfers.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 97 – lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis.     Indien het quotum, de toewijzing of het beschikbare gedeelte van een bestand of groep bestanden van een lidstaat niet meer dan 100 ton bedraagt, geschiedt de verlaging wegens overschrijding van het quotum op lineaire wijze in plaats van percentsgewijs, behalve in geval van soorten waarvoor een meerjarenplan geldt. In dit laatste geval is lid 1 van toepassing.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 97 – lid 2

2.   Wanneer een lidstaat zijn quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden in de afgelopen twee jaar herhaaldelijk heeft overschreden, wanneer de overschrijding bijzonder schadelijk is voor het betrokken bestand of wanneer voor het bestand een meerjarenplan geldt, wordt de in lid 1 bedoelde vermenigvuldigingsfactor verdubbeld.

2.   Wanneer een lidstaat zijn quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden die bijzonder gevoelig zijn voor overbevissing of waarvoor een meerjarenplan geldt, in de afgelopen twee jaar herhaaldelijk heeft overschreden, wordt de in lid 1 bedoelde vermenigvuldigingsfactor verdubbeld.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 97 – lid 3

3.     Wanneer een lidstaat een bestand bevist waarvoor een quotum geldt, doch waarvoor deze lidstaat geen quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden ter beschikking heeft, kan de Commissie het volgende jaar of de volgende jaren overeenkomstig lid 1 een korting toepassen op de quota voor andere bestanden of groepen bestanden van die lidstaat.

Schrappen

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 98

Artikel 98

Korting op quota wegens niet-naleving van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid

1.     Indien er aanwijzingen zijn dat niet wordt voldaan aan de regels inzake instandhouding, controle, inspectie of handhaving in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en dat dit de instandhouding van de levende aquatische hulpbronnen ernstig in gevaar kan brengen of de doeltreffende werking van het communautaire controle- en handhavingssysteem in het gedrang kan brengen, kan de Commissie een korting op de jaarlijkse quota, toewijzingen of beschikbare gedeelten van een bestand of groep bestanden toepassen.

2.     De Commissie stelt de betrokken lidstaat schriftelijk van haar bevindingen in kennis en geeft hem niet meer dan tien werkdagen de tijd om aan te tonen dat de betrokken visbestanden veilig kunnen worden geëxploiteerd.

3.     De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn slechts van toepassing wanneer de lidstaat niet binnen de in lid 2 gestelde termijn reageert op dit verzoek van de Commissie of indien het antwoord onbevredigend wordt geacht of duidelijk aangeeft dat de nodige maatregelen niet zijn uitgevoerd.

4.     De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de vaststelling van de betrokken hoeveelheden, worden vastgesteld volgens de in artikel 111 bedoelde procedure.

Schrappen

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 100

Artikel 100

Weigering van quotaruil

De Commissie kan de mogelijkheid om quota te ruilen overeenkomstig artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 uitsluiten wanneer:

a)

het gaat om quota waarvoor in een van de twee voorgaande jaren het aan een van de betrokken lidstaten toegewezen quotum met meer dan 10 % is overschreden, of

b)

de betrokken lidstaat geen passende maatregelen neemt om te zorgen voor een deugdelijk beheer van de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden, met name door geen gebruik te maken van het geautomatiseerde valideringssysteem als bedoeld in artikel 102 of door onvoldoende gebruik te maken van de systemen die de gegevens voor dit valideringssysteem verschaffen.

Schrappen

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 101 – lid 1

1.   Indien er, mede op basis van de resultaten van de door de Commissie verrichte steekproeven, bewijs is dat visserijactiviteiten en/of door een lidstaat of lidstaten vastgestelde maatregelen het gemeenschappelijk visserijbeleid ondermijnen of een bedreiging vormen voor het mariene ecosysteem, en indien hiervoor onmiddellijke actie vereist is, kan de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, noodmaatregelen vaststellen met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar . De Commissie kan besluiten de geldigheidsduur van de noodmaatregelen met maximaal zes maanden te verlengen.

1.   Indien er, mede op basis van de resultaten van de door de Commissie verrichte steekproeven, bewijs is dat visserijactiviteiten en/of door een lidstaat of lidstaten vastgestelde maatregelen het gemeenschappelijk visserijbeleid ondermijnen of een bedreiging vormen voor het mariene ecosysteem, en indien hiervoor onmiddellijke actie vereist is, kan de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, noodmaatregelen vaststellen met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden . De Commissie kan besluiten de geldigheidsduur van de noodmaatregelen met maximaal zes maanden te verlengen.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 101 – lid 2 – letter g)

g)

verbod voor vaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, om te vissen in wateren onder de jurisdictie van andere lidstaten;

g)

verbod voor vaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, om te vissen in wateren onder de jurisdictie van andere lidstaten of van een derde land, of op volle zee ;

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 101 – lid 3

3.   De lidstaat deelt het in lid 1 bedoelde verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie en de betrokken lidstaten. De andere lidstaten kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen vijf werkdagen nadat zij het verzoek hebben ontvangen. De Commissie neemt haar besluit binnen 15 dagen na de ontvangst van het verzoek.

3.   De lidstaat deelt het in lid 1 bedoelde verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie en de betrokken lidstaten. De andere lidstaten kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen vijftien werkdagen nadat zij het verzoek hebben ontvangen. De Commissie neemt haar besluit binnen 15 dagen na de ontvangst van het verzoek.

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 101 – lid 5

5.   De betrokken lidstaten kunnen het besluit van de Commissie binnen 10 werkdagen nadat zij de kennisgeving hebben ontvangen, voorleggen aan de Raad.

5.   De betrokken lidstaten kunnen het besluit van de Commissie binnen 15 werkdagen nadat zij de kennisgeving hebben ontvangen, voorleggen aan de Raad.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 – lid 2

2.    De namen van natuurlijke personen worden niet aan de Commissie of aan een andere lidstaat meegedeeld, behalve indien een dergelijke mededeling uitdrukkelijk in deze verordening wordt voorgeschreven of indien zulks noodzakelijk is met het oog op het voorkomen of vervolgen van inbreuken of met het oog op de verificatie van kennelijke inbreuken. De in lid 1 bedoelde gegevens worden niet doorgegeven, tenzij zij in een zodanige vorm met andere gegevens zijn samengevoegd dat het niet mogelijk is natuurlijke personen direct of indirect te identificeren.

2.    Persoonsgegevens worden niet aan de Commissie of aan een andere lidstaat meegedeeld, behalve indien een dergelijke mededeling uitdrukkelijk in deze verordening wordt voorgeschreven of indien zulks noodzakelijk is met het oog op het voorkomen of vervolgen van inbreuken of met het oog op de verificatie van kennelijke inbreuken. De in lid 1 bedoelde gegevens worden niet doorgegeven, tenzij zij in een zodanige vorm met andere gegevens zijn samengevoegd dat het niet mogelijk is natuurlijke personen direct of indirect te identificeren.

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 105 – lid 1

1.   De lidstaten en de Commissie nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het kader van deze verordening verzamelde en ontvangen gegevens vertrouwelijk worden behandeld en dat alle voorschriften inzake beroeps- en handelsgeheim worden nageleefd.

1.   De lidstaten en de Commissie nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het kader van deze verordening verzamelde en ontvangen gegevens vertrouwelijk worden behandeld en dat alle voorschriften inzake beroeps- en handelsgeheim worden nageleefd overeenkomstig alle toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Richtlijn 95/46/EG .

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 105 – lid 4

4.     Gegevens die in het kader van deze verordening worden meegedeeld aan personen die werken voor bevoegde autoriteiten, gerechtshoven, andere overheidsinstanties en de Commissie of de door haar aangewezen instantie, en die

a)

de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens,

b)

de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van de intellectuele eigendom,

c)

gerechtelijke procedures en juridisch advies, of

d)

het doel van controles en onderzoeken

zouden kunnen ondermijnen, mogen slechts worden bekendgemaakt voor zover dit noodzakelijk is om een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te beëindigen of te verbieden en de instantie die de informatie meedeelt, instemt met de bekendmaking ervan.

Schrappen

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 108 – lid 3

3.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de Commissie en de door haar aangewezen instantie toegang hebben tot het beveiligde onderdeel van zijn website. De lidstaat verleent functionarissen van de Commissie toegang op basis van elektronische certificaten die worden aangemaakt door de Commissie of de door haar aangewezen instantie.

3.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de Commissie en de door haar aangewezen instantie toegang hebben tot het beveiligde onderdeel van zijn website. De lidstaat verleent functionarissen van de Commissie toegang op basis van elektronische certificaten die worden aangemaakt door de Commissie of de door haar aangewezen instantie.

 

Aan derde landen wordt voor communautaire vaartuigen die een visvergunning voor hun wateren aanvragen, de in lid 1, onder b), d) en f), bedoelde informatie verstrekt. De informatie wordt op verzoek van het derde land onverwijld verstrekt, op voorwaarde dat het derde land de vertrouwelijkheid van de informatie schriftelijk garandeert. De overdracht van persoonsgegevens uit hoofde van deze bepaling wordt geacht in overeenstemming te zijn met artikel 26, lid 1, letter d, van Richtlijn 95/46/EG.

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 112

Verordening (EG) nr. 768/2005

Artikel 17 bis – lid 1 – inleidende formule

1.   Onverminderd de door het Verdrag aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden verleent het Bureau de Commissie bijstand bij de evaluatie van en de controle op de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten. Het Bureau kan overheidsinstanties en particuliere marktdeelnemers in de lidstaten controleren. Hiertoe kan het, in overeenstemming met de juridische bepalingen van de betrokken lidstaten,

1.   Onverminderd de door het Verdrag aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden verleent het Bureau de Commissie bijstand bij de evaluatie van en de controle op de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten. Het Bureau kan met zijn eigen middelen overheidsinstanties en particuliere marktdeelnemers in de lidstaten controleren. Hiertoe kan het, in overeenstemming met de juridische bepalingen van de betrokken lidstaten,


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/253


Woensdag, 22 april 2009
Instandhouding van visbestanden via technische maatregelen *

P6_TA(2009)0256

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden via technische maatregelen (COM(2008)0324 – C6-0282/2008 – 2008/0112(CNS))

2010/C 184 E/61

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0324),

gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0282/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0206/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

 

(7bis)

Omdat de homogene regels die algemeen van toepassing zijn in alle gebieden en de regels die specifiek van toepassing zijn in bepaalde gebieden even belangrijk zijn voor het beheer van de visserij, moeten zij door de Raad worden goedgekeurd.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis)

Ter verduidelijking en om toekomstige geschillen als gevolg van een foute interpretatie van de voorschriften te voorkomen, dient de Commissie de bepalingen van deze verordening aan te vullen door middel van de publicatie van een bijlage met grafische voorbeelden met betrekking tot de kenmerken van het vistuig, zoals zij recentelijk ook voor andere wetsteksten heeft gedaan.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

 

(13 bis)

Situaties die tot concurrentieverstoring en verwarring in de sector en bij de consumenten leiden en die aanleiding kunnen geven tot niet-inachtneming van de minimumafmetingen, moeten worden voorkomen. De regelgeving moet daarom ook van toepassing zijn op ingevoerde producten. De Commissie dient derhalve zo spoedig mogelijk een voorstel in tot wijziging van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (1), teneinde de biologische afmetingen en de handelsmaten te harmoniseren.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

(15)

Een vaartuig moet onmiddellijk naar een ander gebied varen, zodra de maximumhoeveelheid bijvangsten wordt overschreden .

(15)

Om een passende bescherming van de mariene rijkdommen te verzekeren, paaigebieden en kwetsbare gebieden te vrijwaren en teruggooi te beperken, worden in bepaalde gebieden en voor bepaalde periodes restricties vastgesteld voor de visserij met bepaalde soorten vistuig en toebehoren .

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

(17)

De Commissie en de lidstaten moeten worden gemachtigd om, als de instandhouding van de visbestanden ernstig wordt bedreigd, passende voorlopige maatregelen te nemen die onmiddellijk van toepassing zijn.

(17)

De Commissie moet worden gemachtigd om, als de instandhouding van de visbestanden ernstig wordt bedreigd, op eigen initiatief of op een met redenen omkleed verzoek van de lidstaten, passende voorlopige maatregelen te nemen die onmiddellijk van toepassing zijn.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

(19)

De maatregelen die nodig zijn in het kader van de tenuitvoerlegging van deze verordening , met inbegrip van specifieke bepalingen voor elk gebied dat onder een regionale adviesraad valt, moeten worden genomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

(19)

De maatregelen die nodig zijn in het kader van de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten worden genomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 bis (nieuw)

 

Artikel 2 bis

Regionale voorschriften

De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, overeenkomstig de procedure van artikel 37 van het Verdrag, de maatregelen vast die specifiek regionaal van toepassing zijn in de gebieden van de verschillende regionale adviesraden (RAR's).

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 – letter b)

(b)

boomkorren ”: een bodemtrawl die wordt opengehouden door een horizontale boom ;

(b)

boomkor ”: een bodemtrawl die wordt opengehouden door een horizontale boom , waarbij de boom bestaat uit een stalen pijp, gesteund door twee sleeën; de constructie wordt over de zeebodem gesleept;

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 – letter e)

(e)

„kuil”: de laatste 8 m van gesleept vistuig, gemeten vanaf de pooklijn, wanneer de maaswijdte groter is dan of gelijk is aan 80 mm, of de laatste 20 m van gesleept vistuig, gemeten vanaf de pooklijn, wanneer de maaswijdte kleiner is dan 80 mm;

(e)

„kuil”: de laatste 6 m van gesleept vistuig, gemeten vanaf de pooklijn, wanneer de maaswijdte groter is dan of gelijk is aan 80 mm, of de laatste 20 m van gesleept vistuig, gemeten vanaf de pooklijn, wanneer de maaswijdte kleiner is dan 80 mm;

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.     In het geval van kleine pelagische vissoorten (sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel) blijft de mogelijkheid dat 10 % van de vangst bestaat uit exemplaren die kleiner zijn dan het vastgestelde minimum behouden.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Artikel 5

Eénnetregel

Combinaties van netten

Het is verboden tijdens een visreis combinaties van netten van meer dan één maaswijdteklasse aan boord te houden.

1.     De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, vast onder welke voorwaarden het vaartuigen is toegestaan om tijdens dezelfde visreis één of meer combinaties van netten van meer dan één maaswijdteklasse aan boord te houden.

 

2.     Deze voorwaarden betreffen onder meer:

(a)

de afstand tussen de thuishaven van het vaartuig en de visserijzone;

(b)

de mate waarin op meer soorten wordt gevist, en het economische belang van de secundaire soorten in verhouding tot de doelsoort(en);

(c)

de vraag of de visserijactiviteiten tijdens een bepaalde visreis worden verricht met netten die een grotere maaswijdte hebben dan in deze verordening is vastgesteld.

 

3.     De bepalingen van dit artikel vallen binnen het kader van artikel 2 bis van deze verordening.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 – lid 2 – letter a)

(a)

bij het vissen met gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 80 mm, aan het uiteinde van de kuil een overkuil te bevestigen. De maaswijdte van de overkuil moet ten minste tweemaal zo groot zijn als die van de kuil;

(a)

aan het uiteinde van de kuil een overkuil te bevestigen. De maaswijdte van de overkuil moet ten minste tweemaal zo groot zijn als die van de kuil;

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 – lid 2 – letter b bis (nieuw)

 

(b bis)

een overkuil aan de buitenkant van de kuil te bevestigen op vaartuigen die een vergunning hebben voor sleepnetten met een maaswijdte van 60 mm of meer in de zones CIEM VIII, XIX en X;

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 – lid 3 – letter d)

(d)

gesleept vistuig met een maaswijdte van 80 mm of meer, met meer dan 100 open mazen en minder dan 40 open mazen in de omtrek van de kuil, met uitzondering van de aanslag en de naadlijnen;

Schrappen

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 – lid 4

4.     In afwijking van lid 2, onder a), en van lid 3, onder b), d) en e), wordt de maaswijdte van 80 mm bij de visserij in de ICES-zones VIII, IX en X vervangen door 60 mm.

Schrappen

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 – lid 2

2.   De onderwatertijd van kieuwnetten en schakelnetten mag niet meer dan 48 uur bedragen.

2.   De onderwatertijd van kieuwnetten en schakelnetten mag niet meer dan 24 uur bedragen.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 – lid 3

3.   Bij het vissen met kieuwnetten en schakelnetten is het gebruik van meer dan 50 km netten verboden.

3.   Bij het vissen met kieuwnetten en schakelnetten is het gebruik van meer dan 40 km netten verboden.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 – lid 1

1.   In afwijking van artikel 8 mogen kieuwnetten met een maaswijdte van 120 mm of meer, maar minder dan 150 mm worden uitgezet ten noorden van 48° NB, en mogen kieuwnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer, maar minder dan 130 mm worden uitgezet ten zuiden van 48°NB, in wateren met een kaartdiepte van minder dan 600 meter , mits de netten niet meer dan 100 mazen diep zijn, een hanging ratio van ten minste 0,5 hebben, en voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen. De maximale lengte per net bedraagt 5 zeemijl en de totale lengte van alle op eender welk moment uitgezette netten bedraagt maximaal 25 km per vaartuig. De maximale onderwatertijd bedraagt 24 uur .

1.   In afwijking van artikel 8 mogen kieuwnetten met een maaswijdte van 120 mm of meer, maar minder dan 150 mm worden uitgezet ten noorden van 48° NB, en mogen kieuwnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer, maar minder dan 130 mm worden uitgezet ten zuiden van 48°NB, in wateren met een kaartdiepte van minder dan 400 meter , mits de netten niet meer dan 100 mazen diep zijn, een hanging ratio van ten minste 0,5 hebben, en voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen. De maximale lengte per net bedraagt 5 zeemijl en de totale lengte van alle op eender welk moment uitgezette netten bedraagt maximaal 25 km per vaartuig. De maximale onderwatertijd bedraagt 24 uur, tenzij het binnenhalen van de netten vanwege slechte weersomstandigheden onmogelijk is .

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 – lid 2

2.   In afwijking van artikel 8 mogen kieuwnetten met een maaswijdte van 250 mm of meer worden uitgezet in wateren met een kaartdiepte van minder dan 600 meter, op voorwaarde dat de netten niet meer dan 15 mazen diep zijn, een hanging ratio hebben van ten minste 0,33 en niet voorzien zijn van vlotters of andere drijfvoorzieningen. De maximale lengte per net bedraagt 10 km. De totale lengte van alle op eender welk moment uitgezette netten bedraagt maximaal 100 km per vaartuig. De maximale onderwatertijd bedraagt 72 uur.

2.   In afwijking van artikel 8 mogen kieuwnetten met een maaswijdte van 250 mm of meer worden uitgezet in wateren met een kaartdiepte van minder dan 600 meter, op voorwaarde dat de netten niet meer dan 15 mazen diep zijn, een hanging ratio hebben van ten minste 0,33 en niet voorzien zijn van vlotters of andere drijfvoorzieningen. De maximale lengte per net bedraagt 10 km. De totale lengte van alle op eender welk moment uitgezette netten bedraagt maximaal 60 km per vaartuig. De maximale onderwatertijd bedraagt 72 uur.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 – lid 1

1.   Als de in een enkele trek gevangen hoeveelheid ondermaatse vis meer bedraagt dan 10 % van de totale vangst, moet het vaartuig zich ten minste vijf zeemijl van alle posities die het tijdens de vorige trek heeft ingenomen, verwijderen alvorens verder te vissen.

1.   Als het in drie opeenvolgende trekken gevangen gewicht van de ondermaatse vis als bedoeld in bijlage I meer bedraagt dan 10 % van het totale gewicht van de vangst, moet het vaartuig zich ten minste vijf zeemijl van alle posities die het tijdens de vorige trek heeft ingenomen, verwijderen alvorens verder te vissen.

 

In afwijking van het bepaalde in de vorige alinea kan de verplichte verplaatsing voor lokale vissers en kustvissers met bepaalde kenmerken, afhankelijk van de diepte en populatie van de visgronden en de afstand tot de kust, en voor zover die kenmerken blijken uit een wetenschappelijk rapport, tot minder dan vijf zeemijl worden beperkt, mits de visserijactiviteit niet plaatsvindt in wateren waar veel jonge vis voorkomt.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 – lid 2

2.    Indien de minimum- en/of de maximumpercentages van doelsoorten, met uitzondering van ondermaatse vis van doelsoorten, die mogen worden gevangen met de toegestane maaswijdteklasse voor die soort en die aan boord mogen worden gehouden, in een enkele trek niet in overeenstemming waren met de percentages die in de overeenkomstig artikel 22 vastgestelde uitvoeringsbepalingen zijn bepaald, moet het vaartuig zich onmiddellijk ten minste 10 zeemijl van alle posities tijdens de vorige trek verwijderen en gedurende de volgende trek een afstand van ten minste 10 zeemijl houden ten opzichte van alle posities van de vorige trek .

2.   De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, de gesloten seizoenen en gebieden vast overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 bis van deze verordening .

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 12

Het vangen, het aan boord houden, het overladen, het opslaan, de aanvoer, de verkoop, de uitstalling en het te koop aanbieden van mariene organismen die zijn gevangen met methoden waarbij gebruik is gemaakt van explosieven, giftige of verdovende stoffen, elektrische stroom of projectielen van welke aard ook, zijn verboden.

Het vangen, het aan boord houden, het overladen, het opslaan, de aanvoer, de verkoop, de uitstalling en het te koop aanbieden van mariene organismen die zijn gevangen met methoden waarbij gebruik is gemaakt van explosieven, giftige of verdovende stoffen, elektrische stroom of projectielen van welke aard ook, met uitzondering van pulskortuig, zijn verboden.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 – lid 1

1.   Wanneer de instandhouding van bepaalde soorten of bepaalde visgronden ernstig wordt bedreigd, onder meer wanneer hoge concentraties jonge vis zijn gedetecteerd, en elk uitstel moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken, kan de lidstaat voor de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie passende instandhoudingsmaatregelen nemen. De betrokken lidstaat zorgt ervoor dat dergelijke maatregelen geen discriminatie van de vaartuigen van andere lidstaten inhouden.

1.   Wanneer de instandhouding van bepaalde soorten of bepaalde visgronden ernstig wordt bedreigd, onder meer wanneer hoge concentraties jonge vis zijn gedetecteerd, en elk uitstel moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken, kan de lidstaat voor de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie passende instandhoudingsmaatregelen nemen. De betrokken lidstaat zorgt ervoor dat dergelijke maatregelen geen discriminatie van de vaartuigen van andere lidstaten inhouden. Voordat dergelijke maatregelen worden ingevoerd, worden de betrokken regionale adviesraden en de Commissie geraadpleegd.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 – lid 2

2.   Wanneer vertraging van de vermindering of de uitbanning van de teruggooi zou resulteren in schade die moeilijk te herstellen zou zijn, mag een lidstaat overeenkomstig artikel 16 passende niet-discriminerende instandhoudingsmaatregelen nemen ten aanzien van de wateren die onder zijn soevereiniteit of jurisdictie vallen.

2.   Wanneer vertraging van de vermindering of de uitbanning van de teruggooi zou resulteren in schade die moeilijk te herstellen zou zijn, mag de Commissie, op eigen initiatief of op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat , passende niet-discriminerende instandhoudingsmaatregelen nemen ten aanzien van de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de betrokken lidstaat vallen. Voordat dergelijke maatregelen worden genomen, worden de Commissie en de betrokken regionale adviesraad geraadpleegd.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 bis (nieuw)

 

Artikel 21 bis

Toekomstige verordening

De bepalingen met betrekking tot de volgende onderdelen van de technische maatregelen zullen worden vastgesteld in een verordening van de Raad:

(a)

de minimum- en de maximumpercentages van de doelsoorten onder de aan boord gehouden mariene organismen;

(b)

de voor elke doelsoort toegestane maaswijdteklassen;

(c)

de voorschriften voor de vermindering of uitbanning van teruggooi en de verbetering van de selectiviteit van vistuig;

(d)

de op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie vast te stellen maatregelen betreffende de beperking van de visserijactiviteiten in specifieke perioden en/of de in artikel 2 bedoelde specifieke gebieden om de mariene habitats in die gebieden te beschermen.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 22

De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure. In deze uitvoeringsbepalingen wordt in het bijzonder het volgende bepaald:

Andere technische maatregelen ter uitvoering van deze verordening inzake de bescherming van mariene habitats of visbestanden worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure.

(a)

de minimum- en de maximumpercentages van de doelsoorten onder de aan boord gehouden mariene organismen;

(b)

de voor elke doelsoort toegestane maaswijdteklassen;

(c)

de voorschriften voor de vermindering of uitbanning van teruggooi en de verbetering van de selectiviteit van vistuig;

(d)

de op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie vast te stellen maatregelen betreffende de beperking van de visserijactiviteiten in specifieke perioden en/of de in artikel 2 bedoelde specifieke gebieden om de mariene habitats in die gebieden te beschermen;

(e)

andere technische maatregelen om mariene habitats of visbestanden te beschermen.

 

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 – lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis.     Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt een overgangstermijn in acht genomen voor de aanpassing van de vloten en de vaststelling van aanvullende regelgeving.


(1)   Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22).


Donderdag, 23 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/260


Donderdag, 23 april 2009
Toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten (herschikking) ***II

P6_TA(2009)0275

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (herschikking) (11786/1/2008 – C6-0016/2009 – 2007/0097(COD))

2010/C 184 E/62

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11786/1/2008 – C6-0016/2009) (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0264),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0215/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 62 E van 17.3.2009, blz. 25.

(2)  Aangenomen teksten van 5.6.2008, P6_TA(2008)0249.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0097

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (herschikking)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/261


Donderdag, 23 april 2009
Voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerder ***II

P6_TA(2009)0276

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (11783/1/2008 – C6-0015/2009 – 2007/0098(COD))

2010/C 184 E/63

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11783/1/2008 – C6-0015/2009) (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0263),

gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0210/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 62 E van 17.3.2009, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten van 21.5.2008, P6_TA(2008)0217.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0098

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/262


Donderdag, 23 april 2009
Toegang tot de markt voor het internationale goederenvervoer over de weg (herschikking) ***II

P6_TA(2009)0277

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 betreffende het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking) (11788/1/2008 – C6-0014/2009 – 2007/0099(COD))

2010/C 184 E/64

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11788/1/2008 – C6-0014/2009) (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0265),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0211/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 62 E van 17.3.2009, blz. 46.

(2)  Aangenomen teksten van 21.5.2008, P6_TA(2008)0218.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC2-COD(2007)0099

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/263


Donderdag, 23 april 2009
Energieprestaties van gebouwen (herschikking) ***I

P6_TA(2009)0278

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking) (COM(2008)0780 – C6-0413/2008 – 2008/0223(COD))

2010/C 184 E/65

(Medebeslissingsprocedure – herschikking)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0780),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0413/2008),

gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1),

gezien de brief d.d. 3 februari 2009 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie industrie, onderzoek en energie overeenkomstig artikel 80 bis, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0254/2009),

A.

overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.

gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals dit hieronder is geamendeerd;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0223

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie (4) van gebouwen is gewijzigd (5). Aangezien nieuwe ingrijpende wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De natuurlijke hulpbronnen waarvan het behoedzame en rationele gebruik in artikel 174 van het Verdrag is vermeld, omvatten aardolieproducten, aardgas en vaste brandstoffen die essentiële energiebronnen, maar tevens de belangrijkste emissiebronnen van kooldioxide zijn.

(3)

Aangezien 40 % van het totale energieverbruik in de EU voor rekening van gebouwen komt, zijn een vermindering van het energieverbruik en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de gebouwensector ║ belangrijke ║ maatregelen die nodig zijn om de energieafhankelijkheid en de broeikasgasemissies van de EU te doen dalen. Tezamen met een sterker gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen zullen de maatregelen ter vermindering van het energieverbruik in de EU de Unie in staat stellen om te voldoen aan het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en haar langetermijnstreven de aardopwarming onder de 2 °C te houden, en tegen 2020 met ten minste 20 % ten opzichte van 1990 te verlagen en met 30 % in geval van een internationaal akkoord. Een vermindering van het energieverbruik en een sterker gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen spelen ook een belangrijke rol bij het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkelingen en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling, met name in plattelandsgebieden.

(4)

Het beheer van de vraag naar energie is voor de Gemeenschap een belangrijk instrument om invloed uit te oefenen op de wereldenergiemarkt en daarmee op de continuïteit van de energievoorziening op middellange en lange termijn.

(5)

Om de doelstelling van 20 % minder energieverbruik in de Gemeenschap tegen 2020 te bereiken, is tijdens de Europese Raad van maart 2007 gewezen op de behoefte om de energie-efficiëntie in de Gemeenschap te doen toenemen en is aangedrongen op een grondige en snelle tenuitvoerlegging van de prioriteiten uit de mededeling van de Commissie getiteld„Actieplan voor energie-efficiëntie - het potentieel realiseren”. In dit actieplan is het significante potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 31 januari 2008 opgeroepen tot een versterking van de bepalingen van Richtlijn 2002/91/EG en heeft bij herhaling, laatstelijk in zijn resolutie van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid  (6) , bepleit de doelstelling van een verhoging van de energie-efficiëntie met 20 % tegen 2020 bindend te maken . Bovendien worden bij Besluit nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen  (7) , bindende nationale streefdoelen vastgesteld voor de vermindering van CO 2 -emissies, waarvoor energie-efficiëntie in de bouw van doorslaggevend belang is, en voorziet Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen  (8) in de bevordering van energie-efficiëntie in het kader van de bindende doelstelling om in 2020 20 % van het totale energieverbruik van de EU te dekken met energie uit duurzame bronnen.

(6)

De Europese Raad van maart 2007 bevestigde nogmaals dat de Gemeenschap zich ertoe verbindt om energie uit hernieuwbare bronnen in de hele EU te ontwikkelen. Te dien einde onderschreef de Raad een bindend streefcijfer van 20 % voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen tegen 2020. Bij Richtlijn 2009/28/EG wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen. De Raad onderstreept de noodzaak om een factor voor energie uit hernieuwbare bronnen op te nemen in het kader van de verplichting om te voldoen aan de minimumvereisten op het gebied van energieprestatie overeenkomstig Richtlijn 2002/91/EG teneinde de vaststelling van minimumniveaus voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen te bespoedigen.

(7)

Ongeveer 40 % van het eindverbruik van energie in de Gemeenschap komt voor rekening van de woon- en tertiaire sector, die grotendeels uit gebouwen bestaat en die zich nog steeds uitbreidt, een tendens die ongetwijfeld tot een hoger energieverbruik en derhalve tot meer uitstoot van kooldioxide door deze sector zal leiden.

(8)

Het is nodig om concretere acties vast te stellen teneinde het aanzienlijke, nog niet gerealiseerde potentieel voor energiebesparingen in gebouwen te benutten en de grote verschillen tussen de resultaten van de lidstaten in deze sector te verminderen.

(9)

Bij de maatregelen voor de verdere verbetering van de energieprestaties van gebouwen moet rekening worden gehouden met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden, alsmede met de binnenklimaateisen en de kosteneffectiviteit. De maatregelen mogen andere eisen die aan gebouwen worden gesteld, zoals toegankelijkheid, veiligheid en de gebruiksbestemming van het gebouw, niet in het gedrang brengen.

(10)

De energieprestaties van gebouwen dienen te worden berekend volgens een gemeenschappelijke methode met objectieve variabelen die rekening houden met regionale klimaatverschillen , en die behalve thermische kenmerken ook andere factoren in aanmerking neemt welke een steeds belangrijkere rol spelen, zoals verwarmings-, koel- en ventilatiesystemen, warmteterugwinning, zoneregeling, de toepassing van energie uit hernieuwbare bronnen, passieve verwarmings- en koelingselementen, zonwering, luchtkwaliteit in gesloten ruimten, geschikt daglicht , isolatie- en verlichtingsystemen, controle- en toezichtsystemen en het ontwerp van het gebouw. De methodologie voor het berekenen van de energieprestaties mag niet enkel gebaseerd zijn op het seizoen waarin verwarming nodig is, maar moet uitgaan van de jaarlijkse energieprestaties van een gebouw. De methode moet bovendien rekening houden met bestaande Europese normen.

(11)

De lidstaten moeten minimumeisen voor de energieprestaties van gebouwen vaststellen. Die vereisten moeten worden bepaald met het oog op een kostenoptimaal evenwicht tussen de gedane investeringen en de energiekosten die worden bespaard tijdens de volledige levensduur van het gebouw. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid om de lidstaten hun minimumeisen voor gebouwen op gezette tijden te laten evalueren met betrekking tot de vooruitgang van de techniek.

(12)

Deze richtlijn laat de artikelen 87 en 88 van het Verdrag onverlet. Het in deze richtlijn gebruikte begrip „stimulans” omvat derhalve geen staatssteun.

(13)

De Commissie werkt een gemeenschappelijke methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties. Deze methodologie moet aansluiten bij de methodologie die wordt gehanteerd in de Gemeenschapswetgeving die van toepassing is op de prestatievereisten voor de producten, bestanddelen en technische bouwsystemen waaruit het gebouw is samengesteld. De lidstaten maken van deze gemeenschappelijke methodologie gebruik om ▐ minimumeisen inzake energieprestaties vast te stellen . Zij delen de resultaten van deze berekening en de gegevens die werden gebruikt om tot deze resultaten te komen, regelmatig mee aan de Commissie. Dit zal de Commissie in staat stellen de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het bereiken van de kostenoptimale niveaus van minimumeisen inzake energieprestaties te beoordelen en er verslag over uit te brengen. ▐ De lidstaten dienen deze ▐ methodologie toe te passen wanneer zij hun minimumeisen inzake energieprestaties herzien en bepalen .

(14)

Gebouwen zijn van grote invloed op het energieverbruik op lange termijn. Gezien de lange renovatiecyclus van bestaande gebouwen zouden nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, daarom moeten voldoen aan minimumeisen inzake energieprestaties die zijn aangepast aan het plaatselijke klimaat. Aangezien de mogelijke toepassing van alternatieve systemen van energievoorziening in het algemeen niet volledig wordt onderzocht, moeten alternatieve systemen van energievoorziening worden overwogen voor nieuwe en bestaande gebouwen , ongeacht hun grootte volgens het beginsel dat er eerst voor moet worden gezorgd dat de energiebehoefte voor verwarming en koeling tot een minimaal kostenoptimaal niveau wordt teruggebracht .

(15)

Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen vormen, ongeacht hun omvang, een goede gelegenheid om kosteneffectieve maatregelen te nemen ter verbetering van de energieprestaties van het gehele gebouw . Door eisen voor kosteneffectieve maatregelen vast te leggen wordt gewaarborgd dat er geen obstakels ontstaan waardoor ingrijpende renovaties onaantrekkelijk worden.

(16)

Uit studies is gebleken dat de bouwsector inefficiënt is, waardoor de kosten voor de eindgebruiker duidelijk boven het optimale kostenniveau liggen. Er is berekend dat de bouwkosten met 30 à 35 % zouden kunnen worden verminderd door de verspilling die in de meeste bouwprocessen en bij de meeste producten plaatsvindt, terug te dringen. De inefficiëntie in de bouwsector ondermijnt het doel en de opzet van deze richtlijn, aangezien de ongerechtvaardigd hoge kosten van bouw en renovatie de kosteneffectiviteit, en daarmee ook de energie-efficiëntie van de sector, verminderen. Met het oog op een goede werking van deze richtlijn dient de Commissie het functioneren van de bouwmarkt te evalueren en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen van haar bevindingen en aanbevelingen. De lidstaten dienen zich in te spannen om een transparant prijsbeleid in de bouw- en renovatiesector te waarborgen en dienen passende maatregelen te treffen om belemmeringen voor de toegang van nieuwe marktdeelnemers, met name KMO's, tot de markt en tot relevante faciliteiten en infrastructuur weg te nemen.

(17)

Ter verhoging van de energie-efficiëntie van huishoudelijke apparaten, verwarming en koeling moeten informatietechnologieën worden ontwikkeld en in gebruik worden genomen - met als doel een „intelligent gebouw”.

(18)

Er zijn maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat een groter aantal gebouwen niet alleen voldoet aan de huidige minimumeisen inzake energieprestaties, maar op zijn minst een zo hoog mogelijke energieprestatie waarborgt . Daartoe moeten de lidstaten nationale plannen opstellen, om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐; zij brengen over die plannen regelmatig verslag uit bij de Commissie.

(19)

Om de verslagleggingslast voor de lidstaten te beperken, moet het mogelijk zijn de in het kader van deze richtlijn vereiste verslagen op te nemen in de actieplannen voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten ║ (9). De openbare sector moet in alle lidstaten het voortouw nemen wat de energieprestaties van gebouwen betreft, en daartoe moeten in de nationale plannen ambitieuzere streefcijfers worden bepaald voor overheidsgebouwen.

(20)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om naast de in deze richtlijn vastgestelde acties aanvullende maatregelen te treffen ter bevordering van een hogere energieprestatie van gebouwen. Dergelijke maatregelen kunnen financiële en fiscale prikkels omvatten voor ondernemingen, huiseigenaren en huurders, waaronder ook verlaagde BTW-tarieven voor renovatiediensten.

(21)

De lidstaten moeten erop toezien dat de regulering van de energieprijzen voor de consument geen verstorend effect heeft waardoor prikkels tot energiebesparing uitblijven.

(22)

De toekomstige koper of huurder van een gebouw of delen daarvan moet via het energieprestatiecertificaat correcte informatie krijgen over de energieprestaties van het gebouw, alsmede praktisch advies over hoe die kunnen worden verbeterd. Eigenaren en huurders van bedrijfspanden moeten tevens worden verplicht informatie uit te wisselen over het daadwerkelijke energieverbruik, teneinde te waarborgen dat alle gegevens beschikbaar zijn om een geïnformeerde keuze te kunnen maken over de nodige verbeteringen. In het certificaat moet ook informatie worden verstrekt over de eigenlijke effecten van verwarming en koeling op de energiebehoeften van het gebouw, over het primaire energieverbruik en over de kooldioxide-uitstoot. De eigenaars van gebouwen moeten te allen tijde certificatie of een bewijs van actualisering kunnen aanvragen, en niet alleen als gebouwen worden verhuurd, verkocht of gerenoveerd.

(23)

De overheid moet het goede voorbeeld geven en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat binnen de geldigheidsperiode ervan uitvoeren. De lidstaten moeten in hun nationale plannen maatregelen opnemen om overheidsdiensten te stimuleren verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie in een vroeg stadium over te nemen en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat binnen de geldigheidsperiode ervan uit te voeren. Bij het opstellen van de nationale plannen moeten de lidstaten de vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden raadplegen.

(24)

In overeenstemming met de vereisten inzake de installatie van slimme meters, zoals vastgesteld bij Richtlijn 2006/32/EG, dienen eigenaren en huurders te worden voorzien van nauwkeurige real-time informatie over het energieverbruik in de door hen gebruikte gebouwen.

(25)

Gebouwen die door de overheid worden gebruikt en gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht, dienen een voorbeeldfunctie te vervullen op het gebied van zorg voor het milieu en energiegebruik en daarom dient voor die gebouwen regelmatig energiecertificering plaats te vinden. De verspreiding van informatie over die energieprestaties onder het publiek kan worden verbeterd door die energiecertificaten op een opvallende plaats aan te brengen. Indien lidstaten besluiten het gebruik van energie op te nemen in de certificeringvereisten voor energie, zou een locatiegebaseerde aanpak mogelijk moeten zijn waarbij een groep in dezelfde buurt gelegen gebouwen die door dezelfde organisatie worden gebruikt, op dezelfde energiemeters is aangesloten.

(26)

Als wordt gezorgd voor wederzijdse erkenning van energieprestatiecertificaten die zijn afgegeven door andere lidstaten, kan waarschijnlijk een grensoverschrijdende markt voor financiële en andere diensten voor de ondersteuning van energie-efficiëntie ontstaan. Om dit mogelijk te maken moet de Commissie minimumvoorschriften voor de inhoud en vorm van de certificaten en voor de accreditering als deskundige vaststellen. Elk energieprestatiecertificaat moet zowel in de taal van de eigenaar als in de taal van de huurder beschikbaar zijn, zodat de aanbevelingen makkelijk te begrijpen zijn.

(27)

De laatste jaren is het aantal airconditioningsystemen in de Europese landen toegenomen. Dit veroorzaakt in alle lidstaten aanzienlijke problemen op het gebied van piekbelasting, waardoor de kostprijs voor elektrische energie stijgt en de energiebalans in het gedrang komt. Er moet prioriteit worden verleend aan strategieën die bijdragen tot betere thermische prestaties van gebouwen tijdens de zomer. Met name technieken voor passieve koeling en in het bijzonder technieken die bijdragen tot het verbeteren van de kwaliteit van het binnenklimaat en van het microklimaat rond gebouwen moeten verder worden ontwikkeld.

(28)

Regelmatige controle van verwarmingsketels en airconditioningsystemen door gekwalificeerd personeel draagt bij tot handhaving van de correcte afstelling ervan in overeenstemming met de productspecificatie en leidt tot optimale prestaties uit milieu-, veiligheids- en energieoogpunt. Een onafhankelijke beoordeling van het gehele verwarmings- en airconditioningsysteem moet regelmatig plaatsvinden gedurende de levensduur van deze systemen, vooral vóór installatie of verbetering. Om de administratieve lasten voor eigenaars en huurders van gebouwen te beperken moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij de afgifte van energieprestatiecertificaten ook de verwarmings- en airconditioningsystemen worden gekeurd en dat beide keuringen zo veel mogelijk gelijktijdig gebeuren.

(29)

Een gemeenschappelijke benadering van de energieprestatiecertificering van gebouwen en van de controle van verwarmings- en airconditioningsystemen, uit te voeren door gekwalificeerd personeel en erkende deskundigen, wier onafhankelijkheid op basis van objectieve criteria wordt gegarandeerd, zal bijdragen tot gelijke voorwaarden wat betreft de inspanningen die in de lidstaten worden gedaan om energie in de gebouwensector te besparen en zal toekomstige eigenaars of gebruikers duidelijkheid verschaffen over de energieprestaties op de communautaire onroerendgoedmarkt. Om de kwaliteit van de energieprestatiecertificaten en van de controle van verwarmings- en airconditioningsystemen in de Gemeenschap te garanderen, dient in iedere lidstaat een controlemechanisme te worden opgezet.

(30)

De lokale en regionale overheden zijn van cruciaal belang voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Met hun vertegenwoordigers moet overleg plaatsvinden over elk aspect van de tenuitvoerlegging op nationaal of regionaal niveau. Lokale stedenbouwkundigen en bouwinspecteurs moeten geschikte richtsnoeren en middelen krijgen om de nodige taken uit te voeren.

(31)

Indien de toegang tot of de uitoefening van het beroep van installateur gereglementeerd is, gelden de voorwaarden voor de erkenning van beroepskwalificaties zoals vastgelegd in Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (10). De toepassing van deze richtlijn laat derhalve Richtlijn 2005/36/EG onverlet. In Richtlijn 2005/36/EG zijn eisen vastgesteld voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, onder meer voor architecten, maar voorts moet ook worden gegarandeerd dat architecten en planologen in hun plannen en ontwerpen voldoende rekening houden met bijzonder energie-efficiënte technologieën. De lidstaten moeten ter zake duidelijke richtsnoeren opstellen, onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG en met name de artikelen 46 en 49.

(32)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(33)

De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om bepaalde delen van het in bijlage I bedoelde algemene kader aan te passen aan de technische vooruitgang, om een gemeenschappelijke methodologie vast te stellen voor het berekenen van de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties en om een definitie voor energieneutrale gebouwen vast te stellen , rekening houdend met de normale weersomstandigheden ter plaatse en de verwachte veranderingen daarin na verloop van tijd . Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële elementen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële elementen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(34)

Aangezien 14 % van het energieverbruik in de EU voor rekening komt van verlichting en gezien het feit dat met de modernste verlichtingssystemen een energiebesparing van 80 % kan worden bereikt onder verlichtingsomstandigheden die in overeenstemming zijn met de Europese normen, wat een nog niet ten volle benutte mogelijkheid is om bij te dragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen van de EU voor 2020, dient de Commissie de nodige stappen te nemen voor de goedkeuring van een richtlijn betreffende verlichtingontwerp die een aanvulling vormt op de maatregelen en doelstellingen van deze richtlijn. De verhoging van de energie-efficiëntie door een beter ontwerp van verlichting en de toepassing van energie-efficiënte lichtbronnen in overeenstemming met Richtlijn 2009/…EG van het Europees Parlement en de Raad van …[betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energie-gerelateerde producten (herschikking)] (12) vormt een significante bijdrage tot een betere energieprestatie van gebouwen.

(35)

Aangezien de doelstellingen om de energie-efficiëntie van gebouwen te bevorderen niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd gezien de complexiteit van de gebouwensector en aangezien de uitdagingen inzake energieprestaties niet voldoende kunnen worden aangepakt via de nationale woningmarkt en dit, gelet op de omvang en de effecten van de acties, derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, als vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat voor de verwezenlijking van die doelstellingen nodig is.

(36)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(37)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijn onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stimuleert verbeterde energieprestaties van gebouwen in de Gemeenschap, rekening houdend met zowel de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw als met de eisen voor het binnenklimaat en kostenoptimale niveaus van energieprestaties .

Deze richtlijn voorziet in eisen met betrekking tot:

a)

▐ een methode voor de berekening van de geïntegreerde energieprestaties van gebouwen en delen van gebouwen, van bestanddelen van gebouwen en van technische bouwsystemen ;

b)

de toepassing van minimumeisen voor de energieprestaties van nieuwe gebouwen en delen van gebouwen;

c)

de toepassing van minimumeisen voor de energieprestaties van bestaande gebouwen ▐ die een ingrijpende renovatie ondergaan en van bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen wanneer deze worden vervangen of vernieuwd ;

d)

nationale plannen en streefdoelen om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐;

e)

de energiecertificering van gebouwen of delen van gebouwen,

f)

de regelmatige keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen in gebouwen;

g)

onafhankelijke systemen voor de controle van energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen;

h)

opleiding, scholing en wederzijdse erkenning door de lidstaten van personen die de energieprestaties van gebouwen certificeren en verwarmings- en airconditioningsystemen keuren;

i)

nationale plannen voor het opheffen van belemmeringen in de bouw-, huur- en monumentenwetgeving en voor het scheppen van financiële prikkels.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1)   gebouw: een overdekte constructie met muren waarvoor energie gebruikt wordt om het binnenklimaat te regelen;

(2)     nieuw gebouw :

een gebouw waarvoor de bouwvergunning is verkregen na de inwerkingtreding van deze richtlijn;

(3)     delen van gebouwen :

appartementen of voor apart gebruik ontwikkelde eenheden die deel uitmaken van een bouwblok;

(4)     energieneutraal gebouw; :

een gebouw waarvan het totale jaarlijkse verbruik van primaire energie als gevolg van een zeer hoog niveau van energie-efficiëntie niet groter is dan de productie van energie ter plaatse uit hernieuwbare bronnen

(5)   technische bouwsystemen: technisch materiaal voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening, verlichting en elektriciteitsproductie , meet-, toezicht- en controlesystemen of een combinatie daarvan;

(6)   energieprestaties van een gebouw: de berekende of gemeten hoeveelheid primaire energie die nodig is voor de vraag naar energie die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, uitgedrukt in kWh/m 2 per jaar, waaronder de energie die wordt gebruikt voor verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en ingebouwde verlichting rekening houdend met passieve zonne-energie, zonwering en natuurlijke verlichting;

(7)   primaire energie: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;

(8)     energie uit hernieuwbare bronnen :

energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen: wind, zon, aardwarmte, aerothermische en hydrothermische energie en energie uit de zee, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

(9)   bouwschil: de geïntegreerde elementen die de binnenzijde van een gebouw scheiden van de buitenzijde ▐;

(10)     bestanddeel van een gebouw :

een afzonderlijk deel van een gebouw dat van invloed is op de energieprestaties van het gebouw en dat niet onder de definitie van technische bouwsystemen valt, waaronder de vensters, de buitendeuren, de markiezen, de muren, de fundering, de kelderplaat, het plafond, het dak en isolatiesystemen;

(11)   ingrijpende renovatie: de renovatie van een gebouw, waarbij

(12)   Europese norm: een door het Europees Comité voor normalisatie, het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie of het Europees Instituut voor telecommunicatienormen goedgekeurde en voor publiek gebruik ter beschikking gestelde norm;

(13)   energieprestatiecertificaat: een door een lidstaat, of door een door deze lidstaat aangewezen rechtspersoon erkend certificaat waarin het resultaat van de berekening van de energieprestaties van een gebouw of delen van een gebouw wordt aangegeven volgens een overeenkomstig artikel 3 goedgekeurde methode;

(14)   warmtekrachtkoppeling: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;

(15)   kostenoptimaal niveau: het niveau waarbij de berekende kosten-batenanalyse over de levensduur van een gebouw positief is, ten minste rekening houdend met de actuele netto waarde van de investering en de bedrijfskosten (inclusief kosten voor energie), het onderhoud, inkomsten van geproduceerde energie, waar van toepassing, en verwijderingskosten ║;

(16)   airconditioningsysteem: een combinatie van de bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van indoor luchtbehandeling, inclusief ventilatie;

(17)   c.v.-ketel: het geheel van ketellichaam en brander dat de verbrandingswarmte op een vloeistof overbrengt;

(18)   nominaal vermogen (uitgedrukt in kW): het maximale verwarmingsvermogen, uitgedrukt in kW, dat door de fabrikant voor continu gebruik is aangegeven en gegarandeerd, waarbij het door hem aangegeven nuttig rendement wordt gehaald;

(19)   warmtepomp: een machine, toestel of installatie dat/die ▐ warmte van de natuurlijke omgeving zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. De hoeveelheid energie die een warmtepomp aan de omgeving moet onttrekken om als hernieuwbare energie in de zin van deze richtlijn te kunnen worden beschouwd, is vastgesteld bij Richtlijn 2009/28/EG;

(20)     energiearmoede :

de toestand dat een huishouden meer dan 10 % van het inkomen aan energie moet besteden om het huis te verwarmen tot een niveau dat volgens de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie aanvaardbaar is;

(21)     verlichtingssysteem :

een combinatie van onderdelen die vereist zijn om in een bepaald lichtniveau te voorzien;

(22)     stadsverwarming of -koeling :

de distributie van thermale energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen, voor het verwarmen of koelen van ruimtes of processen of voor warmwaterproductie;

(23)     verlichtingsontwerp :

een plan of tekening met een nauwkeurige beschrijving van de samenstelling en indeling van verlichtingsarmaturen, met inbegrip van bijbehorende regelingsapparatuur.

Artikel 3

Vaststelling van een methodiek voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen

1.    De Commissie stelt, na raadpleging van de relevante belanghebbenden en met name vertegenwoordigers van de plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten uiterlijk op 31 maart 2010 voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen een gemeenschappelijke methodiek vast overeenkomstig het algemene kader in bijlage I.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 22, lid 2.

2.     De lidstaten voeren deze gemeenschappelijke methodiek uit.

3.     De energieprestaties van gebouwen worden op transparante wijze uitgedrukt en omvatten een indicator voor de vraag naar primaire energie.

Artikel 4

Vaststelling van de minimumeisen voor de energieprestaties

1.   De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen opdat minimumeisen voor de energieprestaties van gebouwen en van bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen en delen daarvan worden vastgesteld om ten minste kostenoptimale niveaus te bereiken , en worden berekend volgens de in artikel 3 bedoelde gemeenschappelijke methodiek.

Bij het vaststellen van de eisen raadplegen de lidstaten de overheid en andere belanghebbenden en kunnen zij onderscheid maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen alsmede tussen verschillende categorieën gebouwen.

De eisen moeten consistent zijn met andere toepasselijke communautaire wetgeving en rekening houden met de algemene binnenklimaatsituatie en binnen- en buitenlicht - om eventuele negatieve neveneffecten zoals onvoldoende ventilatie of onvoldoende natuurlijk licht te voorkomen -, met de plaatselijke omstandigheden, met de gebruiksbestemming en met de ouderdom van het gebouw.

De eisen dienen regelmatig en ten minste om de vier jaar te worden getoetst, en ▐ aan de technische vooruitgang in de bouwsector te worden aangepast.

Het bepaalde in dit artikel belet de lidstaten steun te geven voor de bouw van nieuwe gebouwen, ingrijpende renovaties en verbetering van bestanddelen en technische systemen die verder gaan dan de minimumvereisten van deze richtlijn.

2.   De lidstaten kunnen beslissen om ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen geen eisen als bedoeld in lid 1 vast te stellen of toe te passen:

a)

gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de toepassing van een specifieke minimumeis inzake energieprestaties hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;

b)

gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;

c)

tijdelijke gebouwen die in principe minder dan achttien maanden gebruikt worden, industriepanden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder een nationale sectorovereenkomst inzake energieprestaties valt;

d)

alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m 2.

3.   Vanaf 30 juni 2012 verstrekken de lidstaten nog slechts stimulansen ▐ voor de bouw of ingrijpende renovatie van gebouwen of delen van gebouwen , met inbegrip van bestanddelen van gebouwen, als de resultaten daarvan ten minste voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties volgens de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.

4.   ▐ De lidstaten herzien de overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties en zorgen ervoor dat deze vereisten uiterlijk op 30 juni 2015 ten minste voldoen aan de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.

5.     De lidstaten verlenen subsidie en technische advies voor specifieke programma's voor de aanpassing van historische gebouwen of centra aan energie-efficiëntie.

6.     nergieproductiesystemen en isolatiemaatregelen in historische centra worden aan een visuele-hinderbeoordeling onderworpen.

Artikel 5

Berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties

1.   De Commissie werkt , na raadpleging van de relevante belanghebbenden, met name vertegenwoordigers van de plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, en op basis van de in bijlage IV genoemde beginselen uiterlijk op 31 maart 2010 een gemeenschappelijke methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties voor gebouwen of delen van gebouwen. Deze gemeenschappelijke methodologie kan verwijzen naar relevante Europese normen en dient :

een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen en tussen verschillende categorieën van gebouwen ;

de verschillende klimaatomstandigheden in de lidstaten en de waarschijnlijke verandering daarin tijdens de levensduur van het betrokken gebouw te weerspiegelen; en

gemeenschappelijke aannamen of berekeningsmethoden voor energiekosten vast te stellen.

De Commissie toetst de gemeenschappelijke methodologie om de vijf jaar en actualiseert deze indien nodig.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21 , lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   De lidstaten berekenen de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties aan de hand van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke methodologie en de relevante parameters, zoals de klimatologische omstandigheden ▐.

De lidstaten brengen bij de Commissie verslag uit over alle inputgegevens en veronderstellingen die zij als basis voor deze berekeningen en de resultaten daarvan hebben gebruikt. Dit verslag wordt opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 30 juni 2011 ingediend.

3.   De Commissie publiceert een verslag over de voortgang van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van dit artikel .

Artikel 6

Nieuwe gebouwen

1.   ▐ De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat nieuwe gebouwen aan de overeenkomstig artikel 4 en het bepaalde in artikel 9 vastgestelde minimumeisen voor de energieprestaties voldoen.

Waar het gaat om nieuwe gebouwen bevorderen de lidstaten het gebruik van alternatieve systemen met een hoog rendement. Deze alternatieve systemen kunnen onder meer bestaan in:

a)

gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen ;

b)

warmtekrachtkoppeling;

c)

stads/blokverwarming of -koeling, indien beschikbaar, in het bijzonder systemen die geheel of gedeeltelijk zijn gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen ;

d)

warmtepompen;

e)

ICT-apparatuur voor toezicht- en controledoeleinden.

Artikel 7

Bestaande gebouwen

De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan of bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen of onderdelen daarvan worden vernieuwd of vervangen , de energieprestaties ervan tot het niveau van de minimumeisen inzake energieprestaties worden opgevoerd, voor zover dit technisch, functioneel en economisch haalbaar is. Zij stellen deze minimumeisen voor de energieprestaties vast overeenkomstig artikel 4 en rekening houdend met de bepalingen in artikel 9 . De eisen ▐ worden vastgesteld ▐ voor zowel de gerenoveerde systemen als de bestanddelen van gebouwen , wanneer deze vernieuwd of vervangen worden, alsook voor het gerenoveerde gebouw in zijn geheel, wanneer het om een ingrijpende renovatie gaat.

Als het gaat om gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, stimuleren de lidstaten dat de volgende alternatieve systemen met een hoog rendement worden bekeken en in aanmerking genomen:

a)

gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen;

b)

warmtekrachtkoppeling;

c)

stads/blokverwarming of -koeling, indien beschikbaar, in het bijzonder systemen die geheel of gedeeltelijk zijn gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen;

d)

warmtepompen;

e)

ICT-apparatuur voor toezichts- en controledoeleinden.

Artikel 8

Technische bouwsystemen en bestanddelen van gebouwen

1.   De lidstaten stellen minimumeisen inzake energieprestaties vast met betrekking tot de bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen die in de gebouwen zijn geïnstalleerd en in bedrijf gesteld en die niet vallen onder Richtlijn 2009/…EG [houdende invoering van een kader voor de vaststelling van eisen met betrekking tot milieuvriendelijkheid en zuinig energiegebruik van producten] en de maatregelen ter uitvoering daarvan . Er worden eisen vastgesteld voor nieuwe bedrijfstechnische installaties, technische bouwsystemen en bestanddelen van gebouwen en onderdelen daarvan en voor de vervanging of het herstel daarvan, en die eisen worden toegepast voor zover zij technisch en functioneel haalbaar zijn .

De eisen hebben met name betrekking op:

a)

c.v.-ketels , andere warmtegeneratoren en warmtewisselaars van verwarmingssystemen , met inbegrip van stads/blokverwarming of -koeling ;

b)

waterverwarmers in warmwatersystemen;

c)

centrale airconditioningseenheid of koudegenerator in airconditioningsystemen;

d)

geïnstalleerde verlichting;

e)

bestanddelen van gebouwen.

2.   De overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties moeten in overeenstemming zijn met alle wetgeving die van toepassing is op de producten waaruit het systeem en de bestanddelen van gebouwen bestaan en moeten gebaseerd zijn op de behoorlijke installatie van de producten en de geschikte aanpassing en controle van het technische bouwsysteem. Als het gaat om technische bouwsystemen moeten de eisen ervoor zorgen dat de technische installaties bij de ingebruikneming goed worden afgesteld, dat er een geschikt hydraulisch evenwicht wordt bereikt in de hydraulische „natte” verwarmingssystemen en dat de geschikte grootte en het geschikte type van product wordt gebruikt voor de installatie, gelet op het beoogde gebruik van het technische bouwsysteem.

3.     Overeenkomstig bijlage I van Richtlijn 2009/../EG van het Europees Parlement en de Raad van …[betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit]  (13) . De lidstaten zorgen ervoor dat er „smart meters” worden geïnstalleerd in alle nieuwe gebouwen en gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd en wanneer een meter wordt vervangen, en stimuleren de plaatsing, waar nodig, van actieve controlesystemen, zoals systemen voor automatisering, controle en toezicht.

Artikel 9

Energieneutrale gebouwen

1.   De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐.

De lidstaten verzekeren dat alle nieuwe gebouwen uiterlijk op 31 december 2018 energieneutrale gebouwen zijn.

De lidstaten stellen streefcijfers vast voor het minimale percentage ▐ gebouwen die in respectievelijk 2015 en 2020 energieneutrale gebouwen zijn, gemeten als percentage van het totaal aantal gebouwen en als percentage van de totale bruikbare vloeroppervlakte.

Er worden afzonderlijke streefcijfers vastgesteld voor:

a)

nieuwe en gerenoveerde residentiële gebouwen;

b)

nieuwe en gerenoveerde niet-residentiële gebouwen;

c)

gebouwen waarin overheidsdiensten zijn gevestigd.

De lidstaten stellen afzonderlijke streefcijfers vast voor nieuwe en bestaande gebouwen als bedoeld onder c) die ten minste drie jaar voor de in dit artikel vastgestelde streefcijfers gelden, en houden daarbij rekening met de leidende rol die overheden dienen te vervullen op het gebied van energieprestaties van gebouwen.

2.   Het in lid 1 bedoelde nationale plan wordt opgesteld in overleg met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van de plaatselijke en regionale overheden, en omvat onder meer de volgende elementen:

a)

tussentijdse streefcijfers, uitgedrukt als een percentage ║ van het totaal aantal gebouwen en van de totale bruikbare vloeroppervlakte in 2015 en 2020 ;

b)

nadere informatie over de eisen van de lidstaat inzake minimale niveaus voor energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, zoals bepaald in Richtlijn 2009/28/EG en de artikelen 6 en 7 van deze richtlijn;

c)

een overzicht van het hele beleid en alle informatie over genomen maatregelen ter bevordering van dergelijke gebouwen;

d)

nationale, regionale of lokale programma's ter ondersteuning van energieprestatiemaatregelen, zoals fiscale stimulansen, financiële instrumenten of een verlaagd BTW-tarief.

3.   De lidstaten delen de in lid 1 bedoelde nationale plannen tegen ten laatste 30 juni 2011 aan de Commissie mee en brengen om de drie jaar bij de Commissie verslag uit over de voortgang in de tenuitvoerlegging van hun nationale plannen. De nationale plannen en voortgangsverslagen ▐ worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

4.     Binnen twee maanden na de bekendmaking van een nationaal plan door een lidstaat volgens lid 3 kan de Commissie, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, dat plan of een aspect ervan verwerpen als zij meent dat het niet voldoet aan alle eisen van dit artikel. In dat geval stelt de lidstaat wijzigingen voor. Binnen een maand na ontvangst van deze voorstellen aanvaardt de Commissie het plan of verzoekt zij om verdere specifieke wijzigingen. De Commissie en de betrokken lidstaat zetten alle redelijke stappen om het nationale plan binnen vijf maanden na de eerste bekendmaking ervan goed te keuren.

5.   De Commissie stelt overeenkomstig de definitie in artikel 2, uiterlijk op 31 december 2010 een gedetailleerde gemeenschappelijke definitie voor energieneutrale gebouwen vast .

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

6.   De Commissie publiceert uiterlijk op 30 juni 2012 en vervolgens om de drie jaar een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐. Op basis van dit verslag werkt zij een actieplan uit en stelt, indien nodig, maatregelen voor om het aantal dergelijke gebouwen te doen toenemen.

Artikel 10

Financiële stimulansen en marktbelemmeringen

1.     De lidstaten stellen uiterlijk 30 juni 2011 nationale actieplannen op waarin maatregelen worden voorgesteld om aan de in deze richtlijn vastgelegde eisen te voldoen door beperking van de wettelijke en marktbelemmeringen en de ontwikkeling van bestaande en nieuwe financiële en fiscale instrumenten om de energie-efficiëntie van nieuwe en bestaande gebouwen te verbeteren.

Deze voorgestelde maatregelen moeten toereikend, doeltreffend, transparant en niet-discriminerend zijn, de uitvoering van de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat schragen, gericht zijn op bevordering van forse verbeteringen van de energieprestatie van gebouwen wanneer een verbetering anders economisch niet haalbaar zou zijn, en steunmaatregelen omvatten voor huishoudens die gevaar lopen tot energiearmoede te vervallen.

De lidstaten vergelijken hun financiële en fiscale instrumenten met de instrumenten die vermeld staan in bijlage V en voeren, onverminderd de nationale wetgeving, ten minste twee maatregelen van die bijlage uit.

2.     De lidstaten doen deze nationale actieplannen als onderdeel van de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie toekomen aan de Commissie en actualiseren ze eens in de drie jaar.

3.     De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2010 na een effectbeoordeling wetgevingsvoorstellen in om de bestaande communautaire financiële instrumenten te versterken en nieuwe instrumenten voor te stellen ter ondersteuning van de uitvoering van deze richtlijn.

Deze voorstellen behelzen de volgende maatregelen:

a)

in het kader van de herziening van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling  (14) voor de volgende programmeringsperiode, een aanzienlijke verhoging van het maximumbedrag voor steunverlening uit het EFRO ter bevordering van energie-efficiëntie, zoals stadsverwarming en -koeling en investeringen in hernieuwbare energie in de woningsector alsmede verruiming van de mogelijkheden om dit soort projecten te subsidiëren;

b)

de aanwending van andere communautaire fondsen ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling, voorlichtingscampagnes en opleiding in verband met energie-efficiëntie;

c)

de oprichting van een fonds voor energie-efficiëntie met bijdragen uit de communautaire begroting, van de Europese Investeringsbank en van de lidstaten, dat ten doel heeft ervoor te zorgen dat er tegen 2020 meer particuliere en openbare investeringen worden gedaan in projecten voor verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en hernieuwbare energie in gebouwen of bestanddelen van gebouwen. Dit fonds voor energie-efficiëntie moet worden opgenomen in de andere communautaire structuursteunprogramma's. De criteria voor de toekenning ervan worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds  (15) , en het fonds moet uiterlijk in 2014 een feit zijn;

d)

een verlaagd btw-tarief voor diensten en producten, met inbegrip van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen en bestanddelen van gebouwen, die dienen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

Artikel 11

Energieprestatiecertificaten

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op touw te zetten. Het energieprestatiecertificaat bevat de energieprestaties van een gebouw en referentiewaarden, zoals minimumeisen inzake energieprestaties, waarmee de eigenaars of huurders van het gebouw of delen daarvan de energieprestaties kunnen ▐ beoordelen en deze gemakkelijk kunnen vergelijken met andere, al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen. Het certificaat kan voor gebouwen die niet voor bewoning bestemd zijn, indien nodig, ook het bestaande jaarlijkse energieverbruik vermelden, als bedoeld in bijlage I.

Wanneer een gebouw voorafgaand aan de bouw wordt verkocht of verhuurd, zal de verkoper (verhuurder) een nauwkeurige schriftelijke raming overleggen van de verwachte energieprestaties.

2.   Het certificaat bevat aanbevelingen voor de kostenoptimale verbetering van de energieprestaties van een gebouw of delen daarvan.

De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen omvatten:

a)

maatregelen die verband houden met een ingrijpende renovatie van de bouwschil , met inbegrip van de isolatiesystemen, of technische bouwsystemen;

b)

maatregelen voor individuele onderdelen of elementen van een gebouw, losstaand van een ingrijpende renovatie van de bouwschil , met inbegrip van de isolatiesystemen, of technische bouwsystemen.

3.   De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen moeten technisch haalbaar zijn voor het gebouw in kwestie en moeten transparante informatie verschaffen , met inbegrip van ten minste een duidelijke opgave van het berekende energiebesparingspotentieel van de maatregel, de huidige nettowaarde en de investeringskosten voor het specifieke gebouw of soort gebouw. De beoordeling van de kosten is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, waartoe ten minste behoren de beoordeling van energiebesparingen en de onderliggende energieprijzen , de financiële of fiscale stimulansen en rentevoeten voor investeringen die nodig zijn om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen.

4.     De lidstaten zien erop toe dat de overheidsinstanties en andere instellingen die de aankoop of renovatie van gebouwen financieren, bij het vaststellen van de hoogte van en de voorwaarden voor financiële stimulansen, fiscale maatregelen en leningen rekening houden met de opgegeven energieprestaties en de aanbevelingen in de energieprestatiecertificaten.

5.   Het energieprestatiecertificaat geeft aan of de eigenaar of huurder meer informatie kan verkrijgen over de in het certificaat verstrekte aanbevelingen. Daarnaast bevat het informatie over de stappen die moeten worden ondernomen om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen , met inbegrip van informatie over beschikbare fiscale en financiële stimulansen en financieringsmogelijkheden .

6.     Gezien de voortrekkersrol die zij moeten spelen op het gebied van de energieprestaties van gebouwen dienen overheidsinstanties de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat dat is uitgegeven voor gebouwen waarzij werken, binnen de geldigheidsperiode ervan uit te voeren.

7.   De certificering van appartementen of van voor apart gebruik ontwikkelde eenheden die deel uitmaken van een bouwblok is mogelijk op basis van:

a)

een gemeenschappelijke certificering voor het gehele gebouw, wanneer het gaat om een blok met een gemeenschappelijk verwarmingssysteem; of

b)

keuring van de energieprestaties van dat appartement of die eenheid .

8.   De certificering van eengezinswoningen mag gebaseerd zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke eigenlijke energieprestaties, indien deze overeenstemming kan worden gegarandeerd door de deskundige die het energieprestatiecertificaat afgeeft.

9.   Het energieprestatiecertificaat is niet langer dan tien jaar geldig.

10.     De Commissie neemt uiterlijk op 30 juni 2010 richtsnoeren aan waarin minimumnormen voor de inhoud, taal en vorm van energieprestatiecertificaten worden gegeven.

Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

11.     Elke lidstaat erkent de in een andere lidstaat overeenkomstig deze richtsnoeren afgegeven certificaten en legt geen beperkingen op aan de vrijheid om financiële diensten te verlenen of de vrije vestiging om redenen die verband houden met het in een andere lidstaat afgegeven certificaat.

12.     Uiterlijk in 2011 ontwikkelt de Commissie op basis van informatie van de lidstaten en in overleg met de betrokken sectoren een vrijwillig gemeenschappelijk EU-certificeringssysteem voor de energieprestatie van niet-residentiële gebouwen middels de in artikel 21 genoemde comitologieprocedure.

Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt de wijzigingen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Uiterlijk in 2012 voert elke lidstaat de in alinea 1 bedoelde vrijwillige EU-certificering in, die naast de nationale certificeringsregeling zal functioneren.

Artikel 12

De afgifte van energieprestatiecertificaten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een energieprestatiecertificaat wordt afgegeven voor gebouwen of delen daarvan die worden gebouwd, verkocht of verhuurd en voor gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m 2 die veelvuldig door het publiek worden bezocht en voor gebouwen die door de overheid worden gebruikt.

2.   De lidstaten eisen dat bij de bouw van een gebouw of delen daarvan door de onafhankelijke expert die het certificaat afgeeft, als bedoeld in artikel 17, of door de verkoper aan de eigenaar een energieprestatiecertificaat wordt overhandigd.

3.   De lidstaten eisen dat, wanneer gebouwen of delen daarvan te koop worden aangeboden, de numerieke energieprestatie-indicator van het energieprestatiecertificaat wordt vermeld in alle advertenties voor de verkoop van het gebouw of delen daarvan, en dat het energieprestatiecertificaat aan de toekomstige koper wordt voorgelegd.

Het energieprestatiecertificaat wordt ten laatste op het moment van het sluiten van het contract van de verkoop van het gebouw of onderdelen daarvan door de verkoper aan de koper versterkt.

4.   De lidstaten eisen dat, wanneer gebouwen of delen daarvan te huur worden aangeboden, de numerieke energieprestatie-indicator van het energieprestatiecertificaat wordt vermeld in alle advertenties voor de verhuur van het gebouw of delen daarvan, en dat het energieprestatiecertificaat aan de toekomstige huurder wordt voorgelegd.

Het energieprestatiecertificaat wordt ten laatste op het moment van het sluiten van het huurcontract door de eigenaar aan de huurder versterkt.

5.     De eigenaar van een gebouw kan te allen tijde een erkend deskundige verzoeken om een energieprestatiecertificaat op te stellen, opnieuw te berekenen of te actualiseren, ongeacht de vraag of het gebouw nieuw is gebouwd of gerenoveerd en of het wordt verhuurd of verkocht.

6.   De lidstaten kunnen de in artikel 4, lid 2, bedoelde categorieën van gebouwen van de toepassing van de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel uitsluiten.

Artikel 13

Afficheren van energieprestatiecertificaten

1.   ▐ De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat in gebouwen die door overheidsdiensten worden gebruikt of gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 205 m 2 die veelvuldig door het publiek worden bezocht , het energieprestatiecertificaat wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.

Artikel 14

Keuring van verwarmingssystemen

1.   De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van met niet-hernieuwbare vloeibare of vaste brandstoffen gestookte c.v.-ketels met een nominaal vermogen van meer dan 20 kW. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de ketel en van de ketelgrootte ten opzichte van de verwarmingsbehoeften van het gebouw. De lidstaten mogen deze keuringen opschorten, wanneer een elektronisch toezicht- en controlesysteem is ingevoerd.

2.   De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen ▐ van het verwarmingssysteem. Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring van het verwarmingssysteem en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.

3.   Verwarmingssystemen met c.v.-ketels met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW dienen ten minste om de twee jaar gekeurd te worden;

voor gasketels kan deze periode verlengd worden tot vier jaar;

4.   In afwijking van de leden 1, 2 en 3 mogen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikers geadviseerd worden over vervanging van de c.v.-ketels, andere wijzigingen van het verwarmingssysteem en alternatieve oplossingen om de doeltreffendheid en de juiste grootte van de ketel te beoordelen. Deze aanpak dient hetzelfde resultaat op te leveren als het bepaalde in de leden 1, 2 en 3.

De lidstaten die de in de eerste alinea van dit lid bedoelde maatregelen toepassen, brengen tegen ten laatste 30 juni 2011 bij de Commissie verslag uit over de gelijkwaardigheid van die maatregelen met de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde maatregelen. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. De verslagen mogen worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

Indien de Commissie van oordeel is dat het in de tweede alinea bedoelde verslag van een lidstaat niet aantoont dat met deze aanpak hetzelfde resultaat wordt bereikt, zoals bepaald in de eerste alinea, dan kan zij binnen zes maanden na het verslag ontvangen te hebben eisen dat de lidstaat ofwel nadere informatie verstrekt of specifieke aanvullende maatregelen neemt. Als de Commissie een jaar na haar verzoek niet tevreden is met de verstrekte informatie of de genomen aanvullende maatregelen, dan kan zij de afwijking intrekken.

Artikel 15

Keuring van airconditioningsystemen

1.   De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van airconditioning- en ventilatiesystemen en omkeerbare warmtepompen met een nominaal koelvermogen van meer dan 5 kW . De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de dimensionering ervan gelet op de koelingsbehoefte van het gebouw. Tot de keuring van de ventilatiesystemen behoort ook een beoordeling van de luchtstromen.

De lidstaten mogen deze keuringen opschorten, wanneer een elektronisch toezicht- en controlesysteem is ingevoerd dat toezicht op afstand op de doelmatigheid en veiligheid van de systemen mogelijk maakt.

2.   De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen van het airconditioningsysteem , het ventilatiesysteem of de omkeerbare warmtepompen . Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring ▐ en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.

3.     Bij het vastleggen van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen zorgen de lidstaten, voor zover dit economisch en technisch haalbaar is, ervoor dat de keuringen worden uitgevoerd overeenkomstig de keuringen van verwarmingssystemen en andere technische systemen als bedoeld in artikel 14 van deze richtlijn en de inspecties op lekkages als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen  (16) .

4.     In afwijking van de leden 1 en 2 mogen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikers geadviseerd worden over de vervanging of andere wijzigingen van het airconditioningsysteem, onder meer keuringen om de doeltreffendheid en de juiste grootte van het airconditioningsysteem te beoordelen. Deze aanpak dient bij benadering hetzelfde resultaat op te leveren als het bepaalde in de leden 1 en 2.

De lidstaten die de in de eerste alinea van dit lid bedoelde maatregelen toepassen, brengen uiterlijk op 30 juni 2011 bij de Commissie verslag uit over de gelijkwaardigheid van die maatregelen met de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. De verslagen mogen worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

Indien de Commissie van oordeel is dat het in de tweede alinea bedoelde verslag van een lidstaat niet aantoont dat met deze aanpak hetzelfde resultaat wordt bereikt, zoals bepaald in de eerste alinea, dan kan zij binnen zes maanden na het verslag ontvangen te hebben eisen dat de lidstaat ofwel nadere informatie verstrekt ofwel specifieke aanvullende maatregelen neemt. Als de Commissie een jaar na haar verzoek niet tevreden is met de verstrekte informatie of de genomen aanvullende maatregelen, dan kan zij de afwijking intrekken.

Artikel 16

Verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen

1.   Dit artikel heeft betrekking op verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen.

2.   Er wordt regelmatig een keuringsverslag ingediend voor elk gekeurd systeem. Het keuringsverslag bevat het volgende:

a)

een vergelijking van de energieprestaties van het gekeurde systeem met:

(i)

het best haalbare systeem dat beschikbaar is; en

(ii)

een soortgelijk systeem waarvan alle onderdelen voldoen aan het door de desbetreffende wetgeving vereiste energieprestatieniveau;

b)

aanbevelingen voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestaties van het systeem van het gebouw of delen daarvan.

De onder b) bedoelde aanbevelingen hebben specifiek betrekking op het systeem en bieden transparante informatie over de kosteneffectiviteit ervan. De beoordeling van de kosteneffectiviteit is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, bijvoorbeeld voor de beoordeling van energiebesparingen en de onderliggende energieprijzen en rentevoeten voor investeringen.

3.   Het keuringsverslag wordt door de inspecteur aan de eigenaar of huurder van het gebouw overhandigd.

Artikel 17

Onafhankelijke deskundigen

1.    De lidstaten zorgen ervoor dat de energieprestatiecertificering van gebouwen en de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen op onafhankelijke wijze worden uitgevoerd door gekwalificeerde en erkende deskundigen die hetzij in de hoedanigheid van zelfstandige hetzij in dienst van een openbaar orgaan of particuliere onderneming optreden.

De deskundigen worden geaccrediteerd naargelang hun competenties en hun onafhankelijkheid.

2.     De lidstaten zorgen voor de wederzijdse erkenning van de nationale kwalificatie en accreditatie.

3.     De Commissie stelt uiterlijk in 2011 richtsnoeren op met onder meer aanbevelingen voor minimumnormen voor de reguliere opleiding van deskundigen.

Deze maatregel , die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4.     De lidstaten maken informatie over opleiding en accreditering openbaar toegankelijk. De lidstaten stellen ook een lijst met geaccrediteerde deskundigen op en maken deze bekend.

Artikel 18

Onafhankelijk controlesysteem

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig bijlage II een onafhankelijk controlesysteem vast voor de energieprestatiecertificaten en voor de keuringsverslagen van verwarmings- en airconditioningsystemen. De lidstaten roepen gesplitste handhavingsmechanismen in het leven voor organisaties die verantwoordelijk zijn voor het opleggen van energieprestatiecertificaten en verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen.

2.   De lidstaten mogen de tenuitvoerlegging van de onafhankelijke controlesystemen delegeren, mits ║ zien zij erop toezien dat die systemen ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig bijlage II.

3.   De lidstaten vereisen dat de energieprestatiecertificaten en de in lid 1 genoemde keuringsverslagen geregistreerd worden of ter beschikking worden gesteld van de bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van de onafhankelijke controlesystemen door de bevoegde instanties op verzoek werd gedelegeerd.

Artikel 19

Evaluatie

De Commissie, bijgestaan door het bij artikel 22 ingestelde comité, voert een evaluatie van deze richtlijn uit en herziet deze eventueel uiterlijk in 2015 in het licht van de ervaring die is opgedaan met en de vorderingen die zijn gemaakt bij de toepassing ervan en doet zo nodig voorstellen voor onder andere:

a)

methoden om de energieprestaties van gebouwen in kaart te brengen op grond van het primaire energieverbruik en de kooldioxide-uitstoot;

b)

algemene stimulansen voor het nemen van extra maatregelen voor de energie-efficiëntie van gebouwen;

c)

vaststelling van een voor de hele Gemeenschap geldende eis dat bestaande gebouwen energieneutraal zijn.

Artikel 20

Informatie

1.    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de eigenaars en huurders van gebouwen of delen daarvan te informeren over de verschillende methoden en praktijken om de energieprestaties te verbeteren.

2.    Meer bepaald verstrekken de lidstaten de eigenaars en huurders van gebouwen informatie over de energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen en het doel ervan, over kosteneffectieve manieren om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren en over de financiële gevolgen op middellange en lange termijn indien er geen actie wordt ondernomen , alsmede over financiële instrumenten die beschikbaar zijn om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren. Middels voorlichtingscampagnes moeten eigenaars en huurders worden aangemoedigd om ten minste te voldoen aan de in de artikelen 4 en 9 genoemde minimumeisen.

Op verzoek assisteert de Commissie de lidstaten bij de voorlichtingcampagnes in het kader van lid 1 en de eerste alinea van dit lid, die kunnen worden opgezet in de vorm van communautaire programma's.

3.     De lidstaten zorgen ervoor dat de plaatselijke en regionale overheden betrokken worden bij het opstellen van programma's voor voorlichting, opleiding en bewustmaking.

4.     De lidstaten moeten tevens met de medewerking van lokale en regionale overheden zorgen voor passende richtsnoeren en opleiding voor personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn door planning en het opleggen van bouwvoorschriften. Deze richtsnoeren en opleiding moeten vooral de nadruk leggen op het belang van betere energieprestaties en een optimale combinatie mogelijk maken van verbeteringen in energie-efficiëntie en gebruikmaking van energie uit hernieuwbare bronnen en stadsverwarming en -koeling bij het plannen, ontwerpen, bouwen en renoveren van industrie- en woongebieden.

5.     Eigenaars en huurders van commerciële gebouwen wisselen informatie uit over het werkelijke energieverbruik.

6.     De lidstaten geven de Commissie informatie over:

a)

steunregelingen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau ter bevordering van de energie-efficiëntie en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen;

b)

het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen dat in gebouwen op nationaal en regionaal niveau wordt gebruikt, met inbegrip van specifieke informatie over de vraag of de energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig is van een installatie ter plaatse, stadsverwarming en -koeling of warmtekrachtkoppeling.

Deze informatie wordt opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

7.     De lidstaten nemen de nodige maatregelen om meer installateurs op te leiden en te zorgen voor een hoger opleidingsniveau op het gebied van het plaatsen en inbouwen van de vereiste energie-efficiënte en hernieuwbare technologie, zodat zij de belangrijke rol kunnen spelen die hun toekomt bij het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen.

8.     Uiterlijk in 2010 creëert de Commissie een website met de volgende informatie:

a)

de meest recente versie van elk actieplan voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG;

b)

gedetailleerde informatie over bestaande maatregelen op communautair niveau voor verbetering van de energieprestaties van gebouwen, met inbegrip van alle toepasselijke financiële/fiscale instrumenten en bijzonderheden betreffende aanvragen en contactpunten;

c)

gedetailleerde informatie over nationale actieplannen en nationale, regionale en lokale maatregelen die in elke lidstaat gelden voor verbetering van de energieprestaties van gebouwen, met inbegrip van alle toepasselijke financiële/fiscale instrumenten en bijzonderheden betreffende wijze van aanvragen en contactpunten;

d)

voorbeelden van beste praktijken op het nationale, regionale en lokale vlak ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen.

De in alinea 1 bedoelde informatie wordt verstrekt in een makkelijk toegankelijke vorm die begrijpelijk is voor normale huurders, eigenaars en bedrijven uit alle lidstaten en alle lokale, regionale en nationale overheden. De vorm is zodanig dat deze individuen en organisaties de voor hen beschikbare steun makkelijk opnemen om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren en de steunmaatregelen van de verschillende lidstaten te vergelijken.

Artikel 21

Aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang

De Commissie zorgt voor de aanpassing van de delen 3 en 4 van bijlage I aan de technische vooruitgang.

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 22, lid 2.

Artikel 22

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 23

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 datum in kennis van die bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop. De lidstaten verstrekken gegevens waaruit blijkt dat de sanctiebepalingen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie doeltreffend zijn.

Artikel 24

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan de artikelen 2 tot en met 18, 20 en 23 en de bijlagen I en II van deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een concordantietabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

De lidstaten passen die bepalingen wat betreft de artikelen 2, 3, 9, 11 tot en met 13, 17, 18, 20 en 23 toe vanaf ten laatste 31 december 2010.

De lidstaten passen die bepalingen wat betreft de artikelen 4 tot en met 8, 14 tot en met 16 en 18 toe op door de overheid gebruikte gebouwen vanaf uiterlijk 31 december 2010 en op andere gebouwen vanaf uiterlijk 31 januari 2012.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In die bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 25

Intrekking

Richtlijn 2002/91/EG, gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde verordening, is met ingang van 1 februari 2012 niet meer geldig, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn voor omzetting in nationaal recht en de toepassing van de in bijlage III, deel B, genoemde richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 27

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van 13 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van 21 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(4)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.

(5)  Zie bijlage VI, deel A.

(6)   Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0038.

(7)   PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.

(8)   PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.

(9)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

(10)   PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(12)   PB L …

(13)   PB L …

(14)   PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.

(15)   PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(16)   PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE I

Algemene kaderrichtsnoeren voor het berekenen van energieprestaties van gebouwen (als bedoeld in artikel 3)

1.

De energieprestaties van een gebouw worden bepaald op basis van de berekende of eigenlijke jaarlijkse primaire energie die wordt verbruikt om tegemoet te komen aan de verschillende behoeften die gepaard gaan met het gangbare gebruik ervan en geeft aan welke verwarmingsenergie en koelingsenergie (energie om oververhitting te voorkomen) vereist is om de beoogde temperatuur van het gebouw in stand te houden. Het verbruik wordt, waar van toepassing, afgewogen tegen de energie uit hernieuwbare bronnen die ter plaatse wordt geproduceerd.

2.

De energieprestaties van een gebouw worden op een transparante manier aangegeven en bevatten ook een numerieke indicator van ▐ het primaire energieverbruik , uitgedrukt in kWh/m2 per jaar .

Bij de methode voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen dient gebruik te worden gemaakt van de Europese normen en relevante communautaire wetgeving, met inbegrip van Richtlijn 2009/28/EG .

Bij de evaluatie van de energieprestatie van het elektriciteitsgebruik in een gebouw wordt bij de omrekeningsfactor van eind- naar primaire energie rekening gehouden met het gewogen jaarlijkse gemiddelde van het passende elektriciteitsbrandstoffen-mengsel.

3.

Bij de bepaling van de methode worden ten minste de volgende aspecten in aanmerking genomen:

a)

de volgende eigenlijke thermische kenmerken van het gebouw, inclusief binnenruimten

(i)

warmtecapaciteit;

(ii)

isolatie , als bereikt met de minst warmtegeleidende materialen die beschikbaar zijn ;

(iii)

passieve verwarming;

(iv)

koelingselementen; en

(v)

koudebruggen;

b)

verwarmingsinstallatie en warmwatervoorziening, met inbegrip van de isolatiekenmerken;

c)

airconditioningsystemen , met inbegrip van koelsystemen ;

d)

natuurlijke en mechanische ventilatie, wat ook luchtdichtheid kan omvatten;

e)

ingebouwde lichtsystemen die worden bepaald door een belichtingontwerp waarbij rekening wordt gehouden met de juiste lichtintensiteit voor de functies waarvoor de ruimte wordt gebruikt, de aanwezigheid van personen, de beschikbaarheid van de juiste hoeveelheid natuurlijk licht, de flexibele aanpassing aan de lichtintensiteit met betrekking tot de verschillende functies en de vraag of de installatie al dan niet voor woningen bedoeld is.

f)

ontwerp, plaatsing en oriëntatie van het gebouw, met inbegrip van het buitenklimaat;

g)

passieve zonnesystemen, zonwering;

h)

de kwaliteit van het binnenklimaat, inclusief het kunstmatig binnenklimaat;

i)

interne belasting.

4.

Bij deze berekening wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met de positieve invloed van de volgende aspecten:

a)

plaatselijke blootstelling aan zonlicht, actieve zonnesystemen en andere verwarmings- en elektriciteitssystemen op basis van hernieuwbare energiebronnen;

b)

elektriciteit geproduceerd door middel van warmtekrachtkoppeling;

c)

verwarmings- en koelsystemen per blok of wijk;

d)

natuurlijk licht.

5.

Ten behoeve van deze berekening worden gebouwen op een geschikte wijze onderverdeeld in de volgende categorieën:

a)

eengezinswoningen van verschillende typen;

b)

appartementencomplexen;

c)

kantoren;

d)

onderwijsgebouwen;

e)

ziekenhuizen;

f)

hotels en restaurants;

g)

sportvoorzieningen;

h)

kleinhandelsgebouwen;

i)

groothandels- en logistieke gebouwen;

k)

andere typen energieverbruikende gebouwen.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE II

Onafhankelijke systemen voor de controle van energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen

1.

De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,5 % van alle keuringsverslagen die jaarlijks door elke deskundige worden verstrekt en onderwerpen deze certificaten aan een controle. Indien een onafhankelijke deskundige slechts een paar keuringscertificaten afgeeft, maken de bevoegde instanties of organen een willekeurige selectie van ten minste één certificaat en onderwerpen zij dit aan een controle. De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:

a)

controle van de geldigheid van de inputgegevens van het gebouw, die worden gebruikt voor de afgifte van het energieprestatiecertificaat en de in het certificaat vermelde resultaten;

b)

controle van de inputgegevens en van de resultaten van het certificaat, inclusief de verstrekte aanbevelingen;

c)

volledige controle van de inputgegevens van het gebouw die worden gebruikt voor de afgifte van het energieprestatiecertificaat, volledige controle van de in het certificaat vermelde resultaten, inclusief de verstrekte aanbevelingen, en bezoek aan het gebouw om de overeenstemming na te gaan tussen de in het energieprestatiecertificaat vermelde specificaties en het gecertificeerde gebouw.

2.

Indien uit de controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan, maken de bevoegde instanties en organen een willekeurige selectie uit vijf extra keuringscertificaten die door dezelfde deskundige zijn afgegeven en onderwerpen zij deze certificaten aan een controle. De bevoegde instanties en organen leggen sancties op aan de deskundige, indien uit de bijkomende controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan. De ernstigste inbreuken kunnen worden gestraft met het intrekken van de erkenning van de deskundige.

3.

De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,1 % van alle keuringsverslagen die jaarlijks door elke deskundige worden afgegeven en onderwerpen deze verslagen aan een controle. Indien een onafhankelijke deskundige slechts een paar keuringscertificaten afgeeft, maken de bevoegde instanties of organen een willekeurige selectie van ten minste één certificaat en onderwerpen zij dit aan een controle. De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:

a)

controle van de geldigheid van de inputgegevens van het geïnspecteerde technische bouwsysteem, die worden gebruikt voor de afgifte van het keuringsverslag en de in het keuringsverslag vermelde resultaten;

b)

controle van de inputgegevens en van de resultaten van het keuringsverslag, inclusief de verstrekte aanbevelingen;

c)

volledige controle van de inputgegevens van het geïnspecteerde technische bouwsysteem, die worden gebruikt voor de afgifte van het keuringsverslag, volledige controle van de in het keuringsverslag vermelde resultaten, inclusief de verstrekte aanbevelingen, en bezoek aan het gebouw om de overeenstemming na te gaan tussen de in het keuringsverslag vermelde specificaties en het geïnspecteerde technische bouwsysteem.

4.

Indien uit de controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan, maken de bevoegde instanties en organen een willekeurige selectie uit vijf extra inspectieverslagen die door dezelfde deskundige zijn afgegeven en onderwerpen zij deze verslagen aan een controle. De bevoegde instanties en organen leggen sancties op aan de deskundige, indien uit de bijkomende controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan. De ernstigste inbreuken kunnen worden gestraft met het intrekken van de erkenning van de deskundige.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE III

Deel A

Ingetrokken richtlijn en wijziging ervan

(bedoeld in artikel 24)

Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65)

 

Verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 311 van 21.11.2008, blz. 1 )

uitsluitend punt 9.9 van de bijlage

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(bedoeld in artikel 24)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Datum van aanvraag

2002/91/EG

4 januari 2006

4 januari 2009, alleen voor de artikelen 7, 8 en 9

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE IV

Principes voor een gemeenschappelijke methodiek voor de berekening van kostenoptimale niveaus

Bij de vaststelling van een gemeenschappelijke methodiek voor de berekening van de kostenoptimale niveaus houdt de Commissie zich ten minste aan de volgende principes:

zij leggen referentiegebouwen vast die worden gekenmerkt door en representatief zijn voor hun functionaliteit en geografische ligging, met inbegrip van interne en externe klimaatomstandigheden. Tot de referentiegebouwen behoren zowel nieuwe als bestaande residentiële en niet-residentiële gebouwen;

zij leggen technische pakketten (bijv. isolatie van de schil of delen van het gebouw of energie-efficiëntere technische bouwsystemen) van maatregelen inzake energie-efficiëntie en energieleverantie vast die moeten worden geëvalueerd;

zij leggen volledige technische pakketten voor energieneutrale gebouwen vast;

zij beoordelen de behoefte aan energie voor verwarming en koeling, de geleverde energie, de ter plaatse geproduceerde hernieuwbare energie, de gebruikte primaire energie en de CO2-emissies van de referentiegebouwen (met inbegrip van de vastgelegde technische pakketten die zijn toegepast);

zij evalueren de overeenkomstige energiegerelateerde investeringskosten, energiekosten en andere lopende kosten van de technische pakketten die op de referentiegebouwen toegepast zijn vanuit maatschappelijk gezichtspunt als vanuit het gezichtspunt van de eigenaar of investeerder;

regionale/lokale arbeidskosten, inclusief materiaal.

Door de levenscycluskosten van een gebouw te berekenen op basis van de technische pakketten maatregelen die op een referentiegebouw worden toegepast, en deze af te zetten tegen de energieprestatie en/of CO2-emissies, wordt de kostenefficiëntie van verschillende niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties beoordeeld.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE V

Financiële instrumenten ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen

Onverminderd de nationale wetgeving voeren de lidstaten ten minste twee financiële instrumenten van de volgende lijst uit:

a)

een verlaagd BTW-tarief voor goederen en diensten voor energiebesparing, goede energieprestaties en energie uit hernieuwbare bronnen;

b)

andere belastingverlagingen voor goederen en diensten voor energiebesparing of energie-efficiënte gebouwen, met inbegrip van belastingverlagingen voor de inkomens- of onroerendgoedbelasting;

c)

rechtstreekse subsidies;

d)

gesubsidieerde leningen en leningen met een lage rente;

e)

subsidieregelingen;

f)

garantieregelingen voor leningen;

g)

eisen aan of afspraken met energieleveranciers om financiële bijstand te bieden aan alle categorieën consumenten.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE VI

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 2002/91/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

-

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 6 en bijlage I

-

Artikel 2, leden 7, 9, 11 en 12

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 13

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 14

-

Artikel 2, lid 15

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 16

Artikel 2, lid 6

Artikel 2, lid 17

Artikel 2, lid 7

Artikel 2, lid 18

Artikel 2, lid 8

Artikel 2, lid 19

Artikel 3

Artikel 20 en bijlage I

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2

-

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 2

-

Artikel 4, lid 3

-

Artikel 4, lid 4

-

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

-

Artikel 6

Artikel 7

-

Artikel 8

-

Artikel 9

Artikel 7, lid 1

Artikel 11, lid 7 en artikel 12, leden 1, 2, 3, 4 en 6

Artikel 7, lid 2

Artikel 11, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 13

-

Artikel 12, leden 4, 7 en 8

Artikel 8, aanhef

Artikel 14, aanhef

Artikel 8, onder a)

Artikel 14, leden 1 en 3

-

Artikel 14, lid 2

Artikel 8, onder b)

Artikel 14, lid 4

Artikel 9

Artikel 15, lid 1

-

Artikel 15, lid 2

-

Artikel 16

Artikel 10

Artikel 17

-

Artikel 18

Artikel 11, aanhef

Artikel 19, aanhef

Artikel 11, onder a)

-

-

Artikel 19, onder a)

Artikel 11, onder b)

Artikel 19, onder b)

Artikel 12

Artikel 20

Artikel 13

Artikel 21

Artikel 14, lid 1

Artikel 22, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 22, lid 2

-

Artikel 23

Artikel 15, lid 1

Artikel 24, leden 1 en 2

Artikel 15, lid 2

-

-

Artikel 25

Artikel 16

Artikel 26

Artikel 17

Artikel 27

Bijlage

Bijlage I

-

Bijlagen II tot en met VI


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/292


Donderdag, 23 april 2009
Ratingbureaus ***I

P6_TA(2009)0279

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (COM(2008)0704 – C6-0397/2008 – 2008/0217(COD))

2010/C 184 E/66

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0704),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0397/2008),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 23 april 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0191/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of het door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0217

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. …)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/293


Donderdag, 23 april 2009
Rechten van passagiers die over zee of binnewateren reizen ***I

P6_TA(2009)0280

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (COM(2008)0816 – C6-0476/2008 – 2008/0246(COD))

2010/C 184 E/67

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)08169),

gelet op artikel 251, lid 2, artikel 71, lid 1 en artikel 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0476/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0209/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0246

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1, en artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het optreden van de Gemeenschap op het vlak van zeevervoer moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers dat met andere vervoerswijzen vergelijkbaar is, Bovendien moeten de algemene eisen op het gebied van consumentenbescherming ║ volledig in acht worden genomen.

(2)

Aangezien scheepspassagiers de zwakkere partij bij de vervoersovereenkomst zijn, moeten de passagiersrechten in dit opzicht worden gevrijwaard, ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats binnen de Gemeenschap.

(3)

De interne markt voor vervoersdiensten voor passagiers over zee en binnenwateren moet voordelen opleveren voor de burgers in het algemeen. Gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit als gevolg van een handicap, leeftijd of een andere factor moeten derhalve de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van commerciële vervoersdiensten over zee die vergelijkbaar zijn met die welke andere burgers ter beschikking staan. Gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit hebben hetzelfde recht als alle andere burgers op vrij verkeer, keuzevrijheid en non-discriminatie.

(4)

In het licht van artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en teneinde personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit mogelijkheden te bieden om over zee en binnenwateren te reizen, die vergelijkbaar zijn met die van andere burgers, moeten er regels worden vastgesteld voor non-discriminatie en bijstand tijdens hun reis. Het vervoer van die personen moet daarom worden aanvaard en niet geweigerd op grond van hun handicap of gebrek aan mobiliteit ▐. Zij moeten aanspraak kunnen maken op bijstand in havens, op inschepings- / ontschepingsplaatsen waar er geen haven is en aan boord van passagiersschepen. In het belang van de sociale integratie moeten de betreffende personen die bijstand kosteloos krijgen. Vervoerders moeten regels voor toegankelijkheid bepalen, bij voorkeur op basis van het Europese normalisatiesysteem.

(5)

Bij beslissingen over het ontwerp van nieuwe havens en terminals, en als onderdeel van grootschalige verbouwingen, moeten beheersorganen van havens en vervoerders die er werken ▐ rekening houden met de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit. Evenzo moeten vervoerders ▐ rekening houden met dergelijke behoeften bij beslissingen over het ontwerp van nieuwe en te renoveren passagiersschepen in overeenstemming met Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (4).

(6)

De bijstand die verleend wordt in havens op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, moet gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit onder meer in staat stellen zich van het punt van aankomst bij de haven naar een passagiersschip te begeven en van het passagiersschip naar het punt vanwaar zij de haven verlaten, met inbegrip van het in- en ontschepen.

(7)

De bijstand moet zodanig worden gefinancierd dat de kosten evenredig worden gespreid over alle passagiers die een beroep doen op de vervoerder, en dat stimulansen om het vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te weigeren, worden vermeden. De bijstand kan op de meest efficiënte wijze worden gefinancierd door aan elke passagier die een beroep doet op een vervoerder een heffing op te leggen, die in de basisprijs van het vervoerbewijs is inbegrepen. De kosten moeten op een volledig transparante manier worden vastgesteld en toegepast.

(8)

Bij het organiseren van de bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, alsmede bij de opleiding van hun personeel, moeten vervoerders rekening houden met de „Recommendation on the Design and Operation of Passenger Ships to Respond to Elderly and Disabled Persons’ Needs” van de Internationale Maritieme Organisatie (5).

(9)

De bepalingen betreffende het inschepen van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit mogen geen afbreuk doen aan de algemene regels betreffende het inschepen van passagiers, die zijn verankerd in de vigerende internationale, communautaire of nationale regelingen.

(10)

Passagiers moeten voldoende worden ingelicht in geval van annulering of vertraging van een dienst. Die informatie moet passagiers helpen de nodige maatregelen te treffen en indien nodig informatie te verkrijgen over alternatieve aansluitingen.

(11)

Het ongemak dat passagiers door de annulering of lange vertraging van hun reis ondervinden, moet worden beperkt. Daartoe moeten passagiers voldoende worden verzorgd, en moeten zij hun reis kunnen annuleren en hun vervoerbewijzen terugbetaald krijgen of onder bevredigende voorwaarden een andere reis naar hun bestemming krijgen.

(12)

Vervoerders dienen passagiers een schadeloosstelling te betalen in geval van een vertraging of annulering van een dienst, op basis van de prijs van het vervoerbewijs, tenzij de vertraging of annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

(13)

Vervoerders moeten samenwerken en op nationaal of Europees niveau regelingen treffen om de zorg voor en bijstand aan passagiers te verbeteren wanneer hun reis wordt onderbroken, met name in geval van langdurige vertragingen.

(14)

De onderhavige verordening doet geen afbreuk aan de rechten van passagiers die zijn vastgesteld bij Richtlijn 90/314/EEG van de Raad inzake pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (6). Deze verordening is niet van toepassing wanneer een pakketreis geannuleerd wordt om andere redenen dan de annulering van de zeevervoersdienst.

(15)

Passagiers moeten volledig op de hoogte worden gesteld van hun rechten op grond van deze verordening, zodat ze die rechten effectief kunnen uitoefenen. De rechten van passagiers die over zee en binnenwateren reizen, moeten het ontvangen van informatie over de dienst vóór en tijdens de reis omvatten. Alle essentiële informatie verstrekt aan passagiers die over zee en binnenwateren reizen, moet tevens worden verstrekt in ▐ formaten die toegankelijk zijn voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

(16)

De lidstaten moeten ervoor zorgen en erop toezien dat deze verordening wordt nageleefd en moeten een passende instantie voor de uitvoering van die handhavingstaken aanwijzen. Dit toezicht mag geen afbreuk doen aan het recht van passagiers om overeenkomstig het nationale procesrecht langs juridische weg schadevergoeding te eisen bij een rechtbank.

(17)

Passagiers moeten hun rechten kunnen uitoefenen middels gepaste, door de vervoerders ingestelde procedures voor het indienen van klachten of, in voorkomend geval, door het indienen van klachten bij de daartoe door de relevante lidstaat aangewezen instantie .

(18)

Klachten met betrekking tot bijstand in een haven of op een inschepings-/ ontschepingsplaats dienen te worden gericht aan de instantie die door de lidstaat waarin de haven is gelegen, is aangewezen als verantwoordelijk voor de handhaving van deze verordening. Klachten met betrekking tot bijstand door een vervoerder op zee dienen te worden gericht aan de nationale instantie die ║ door de lidstaat die de vergunning aan de vervoerder heeft afgegeven, is aangewezen als verantwoordelijk voor de handhaving van deze verordening. De voor de handhaving van deze verordening aangewezen instantie moet de macht en bevoegdheid hebben om afzonderlijke klachten te onderzoeken en een minnelijke schikking van het geschil te bevorderen.

(19)

De Commissie moet duidelijke regels voorstellen voor de rechten van de passagiers met betrekking tot verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, toegankelijkheid en rechten van gehandicapten of personen met een beperkte mobiliteit op de punten waar de passagiers van vervoer over land worden overgebracht naar vervoer over zee of over binnenwateren.

(20)

De lidstaten dienen de regels vast te stellen inzake de sancties op overtredingen van deze verordening en ervoor te zorgen dat deze regels worden toegepast. De sancties, die de opdracht tot betaling van compensatie aan de betrokken passgier kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(21)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming en bijstand verzekeren aan passagiers in alle lidstaten en garanderen dat de marktdeelnemers hun activiteiten in de eengemaakte markt in geharmoniseerde omstandigheden kunnen uitoefenen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de strekking en de gevolgen van de verordening, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(22)

Bij een toekomstig Europees wetgevingsinitiatief inzake passagiersrechten zou het zinvol zijn een horizontale wetgevende benadering te volgen waarbij alle vervoersmiddelen worden gedekt, gezien de noodzaak om gecombineerd vervoer te gebruiken.

(23)

De handhaving van deze verordening moet zijn gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van ║ wetgeving inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (7). Die verordening moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(24)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8) moet strikt worden uitgevoerd, om de privacy van passagiers die over zee en binnenwateren reizen, te verzekeren en om ervoor te zorgen dat de gevraagde informatie alleen dient om de in deze verordening neergelegde bijstandsverplichtingen te vervullen en niet ten nadele van de passagiers wordt aangewend.

(25)

De onderhavige verordening eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

In deze verordening zijn regels vastgesteld betreffende het volgende:

(1)

non-discriminatie tussen passagiers met betrekking tot vervoersvoorwaarden die door vervoerders worden aangeboden;

(2)

non-discriminatie en verplichte bijstand voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit;

(3)

de verplichtingen van vervoerders ten opzichte van passagiers in geval van annulering of vertraging;

(4)

minimale aan passagiers te verstrekken informatie;

(5)

klachtenbehandeling;

(6)

handhaving van passagiersrechten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op het commerciële vervoer van passagiers over zee en binnenwateren door passagiersschepen , met inbegrip van cruises, tussen of in havens of elke inschepings-/ontschepingsplaats op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is.

2.   Lidstaten mogen diensten die onder openbaredienstcontracten vallen, vrijstellen indien die contracten een bescherming van de passagiersrechten garanderen die vergelijkbaar is met deze verordening.

3.     De lidstaten kunnen stedelijke en voorstedelijke vervoersdiensten vrijstellen van deze verordening wanneer zij waarborgen dat de doelstellingen ervan door alternatieve regelgevingsmaatregelen kunnen worden verwezenlijkt en een niveau van bescherming van de passagiersrechten garanderen dat vergelijkbaar is met dat van de onderhavige verordening.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(a)

„gehandicapten” of „personen met beperkte mobiliteit”: personen wier mobiliteit bij het gebruik van vervoer beperkt is ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of motorische, permanente of tijdelijke) handicap, een verstandelijke of psychosociale handicap of stoornis, of enige andere oorzaak van handicap, of ten gevolge van leeftijd, en wier situatie vereist dat zij passende aandacht krijgen en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan hen worden aangepast;

(b)

„annulering”: het niet uitvoeren van een vooraf geplande dienst waarvoor ten minste één boeking werd gemaakt;

(c)

„vertraging”: het verschil tussen de geplande vertrektijd of aankomsttijd van de passagier overeenkomstig de gepubliceerde dienstregeling en de werkelijke of verwachte vertrektijd of aankomsttijd;

(d)

„vervoerder”: een persoon door wie of voor wiens rekening een vervoersovereenkomst werd afgesloten of de feitelijke vervoerder, naargelang het vervoer door de vervoerder zelf of een feitelijke vervoerder, met uitzondering van een touroperator, wordt uitgevoerd;

(e)

„commerciële vervoersdiensten voor passagiers over zee”: diensten voor het zeevervoer van passagiers, uitgevoerd door een vervoerder via een reguliere of niet-reguliere route die het algemene publiek tegen vergoeding worden aangeboden, als route op zich of als onderdeel van een pakket;

(f)

„feitelijke vervoerder”: een andere persoon dan de vervoerder en de touroperator, die feitelijk het vervoer in zijn geheel of gedeeltelijk verricht;

(g)

„haven”: een uit land en water bestaand gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van schepen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen en het in- en ontschepen van passagiers;

(h)

„inschepings-/ontschepingsplaats”: een uit land en water bestaand gebied, dat geen haven is, waar passagiers regelmatig in- en ontschepen;

(i)

„schip”: een zee- of binnenvaartuig met uitzondering van luchtkussenvaartuigen;

(j)

„vervoersovereenkomst”: een overeenkomst tussen een vervoerder ▐ en een passagier voor de verstrekking van een of meer vervoersdiensten ongeacht of het vervoersbewijs gekocht werd bij een vervoerder, een tour operator, een verkoper van vervoersbewijzen of op het internet;

(k)

„vervoerbewijs”: een geldig document dat recht geeft op vervoer of een gelijkwaardig document in immateriële, inclusief elektronische, vorm dat door de vervoerder of door een door hem erkende verkoper van vervoerbewijzen is uitgegeven of toegestaan;

(l)

„verkoper van vervoerbewijzen”: een tussenpersoon die vervoersdiensten over zee verkoopt , waaronder vervoerdiensten in het kader van een pakketreis voor rekening van een vervoerder of een touroperator ;

(m)

„touroperator”: een organisator ▐, maar geen vervoerder, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2 , van Richtlijn 90/314/EEG;

(n)

„boeking”: een papieren of elektronisch toelatingsbewijs dat recht geeft op vervoer onder vooraf bevestigde op naam gestelde vervoersvoorwaarden;

(o)

„passagiersschip”: een schip dat meer dan twaalf passagiers vervoert;

(p)

„havenautoriteit” of „havenbeheerder”: een instantie waarvan de doelstelling overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving, al dan niet in combinatie met andere activiteiten, bestaat in de administratie en het beheer van de haveninfrastructuur en de coördinatie, alsmede controle van de activiteiten van verschillende in de betrokken haven of het betrokken havensysteem opererende exploitanten. Zij kan bestaan uit verschillende afzonderlijke lichamen of verantwoordelijk zijn voor meer dan één haven;

(q)

„cruise”: passagiersvervoer met een schip dat is voorzien van accommodatie en andere voorzieningen dat geen regelmatige of geplande passagiersdienst tussen twee of meer havens aanbiedt, maar waarbij passagiers gedurende een verblijf van meer dan één dag (nacht) gewoonlijk naar de inschepingshaven terugkeren ;

(r)

„toegankelijke formaten”: toegang van alle passagiers tot dezelfde informatie door gebruikmaking van tekst, brailleschrift, audio, video en/of elektronische formaten. Voorbeelden van toegankelijke formaten zijn onder meer pictogrammen, omgeroepen mededelingen en ondertitels, maar zij beperken zich hiertoe niet en kunnen variëren afhankelijk van de technische ontwikkelingen;

(s)

„passagier”: iedere persoon die op grond van een vervoersovereenkomst reist en die geen voertuig, oplegger of goederen die als vracht of handelsgoederen vervoerd worden, begeleidt;

(t)

„aankomst”: het werkelijke tijdstip waarop het vaartuig aan de aanlegplaats waar het aankomt wordt vastgelegd;

(u)

„vertrek”: het werkelijke tijdstip waarop het vaartuig voor het vertrek naar zee gereed is gemaakt;

(v)

„prijs van het vervoersbewijs”: de kosten die voor het vervoer en de accommodatie aan boord worden betaald. Niet inbegrepen zijn de kosten van maaltijden, andere activiteiten en eventuele aankopen aan boord;

(w)

„overmacht”: een gebeurtenis of omstandigheid die niet te voorkomen was geweest, zelfs indien alle redelijke maatregelen zouden zijn genomen, zoals oorlog, invasie, maatregelen van buitenlandse vijanden, vijandelijkheden (al dan niet na een oorlogsverklaring), burgeroorlog, rebellie, revolutie, opstand, militaire macht of machtsmisbruik dan wel confiscatie, terroristische activiteiten, nationalisering, overheidssancties, blokkering, embargo, arbeidsconflict, staking, uitsluiting, onderbreking of storing van elektriciteitsvoorziening dan wel onvoorziene gebeurtenissen in de natuur, waaronder branden, overstromingen, aardbevingen, stormen, wervelstromen of andere natuurrampen. Gevallen van overmacht kunnen ook het gevolg zijn van extreme getijstromingen, sterke winden, uitzonderlijk hoge golven en ijsgang.

Artikel 4

Vervoersovereenkomst en niet-discriminerende voorwaarden

1.   Vervoerders bezorgen passagiers een bewijs van de sluiting van de vervoersovereenkomst door een of meer vervoerbewijzen uit te geven. De vervoerbewijzen worden beschouwd als voldoende bewijs van de sluiting van de overeenkomst en geven derhalve de in deze verordening bepaalde rechten.

2.   De door vervoerders of andere verkopers van vervoerbewijzen toegepaste contractvoorwaarden en tarieven zullen, onverminderd hun openbaredienst-verplichtingen betreffende sociale tarieven, aan het grote publiek worden aangeboden zonder enige discriminatie op grond van de nationaliteit of verblijfplaats van de eindgebruiker of op grond van de vestigingsplaats van de verkopers van vervoerbewijzen in de Gemeenschap.

Artikel 5

Uitsluiting van ontheffing

1.   De uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen kunnen niet worden beperkt of teniet worden gedaan door middel van onder andere een beperkings- of ontheffingsclausule in de vervoersovereenkomst.

2.   Vervoerders kunnen contractvoorwaarden aanbieden die voor de passagier gunstiger zijn dan de in deze verordening voorziene voorwaarden.

HOOFDSTUK II

RECHTEN VAN GEHANDICAPTEN EN PERSONEN MET BEPERKTE MOBILITEIT

Artikel 6

Voorkomen van instapweigering

1.   Vervoerders, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators mogen om redenen van een handicap of beperkte mobiliteit niet weigeren om:

(a)

een boeking te aanvaarden, of een vervoerbewijs uit te geven, voor een reis waarop deze verordening van toepassing is;

(b)

een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit in een haven of inschepings-/ontschepingsplaats te laten inschepen, mits deze persoon over een geldig vervoerbewijs of een geldige boeking beschikt.

2.   Boekingen en vervoerbewijzen worden zonder extra kosten aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit aangeboden.

Artikel 7

Afwijkingen en bijzondere voorwaarden

1.   Niettegenstaande de bepalingen van artikel 6 mogen vervoerders, verkopers van vervoerbewijzen of touroperators ▐ weigeren de boeking van een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit te aanvaarden, een vervoerbewijs aan een dergelijke persoon uit te geven of een dergelijke persoon te laten inschepen ▐║ wanneer de structuur van het passagiersschip het inschepen of vervoeren van de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit fysiek onmogelijk maakt en wanneer hun niet het normale serviceniveau kan worden geboden op een veilige, waardige en in de praktijk haalbare manier.

Indien een boeking wordt geweigerd op grond van de eerste alinea, ▐ getroosten vervoerders, verkopers van vervoerbewijzen of touroperators zich redelijke inspanningen om de persoon in kwestie een aanvaardbaar alternatief aan te bieden.

Een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit die in geval van een vroegtijdige boeking als passagier is geweigerd, ▐ en de persoon die deze persoon begeleidt overeenkomstig lid 2, hebben recht op terugbetaling of een andere vaart overeenkomstig bijlage I. ▐

2.   ▐ Een vervoerder, verkoper van vervoerbewijzen of touroperator kan eisen dat een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit wordt begeleid door een andere persoon, die in staat is de bijstand te bieden die de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit nodig heeft, voor zover dat strikt noodzakelijk is.

3.   Wanneer een vervoerder, verkoper van vervoerbewijzen of touroperator gebruik maakt van een in lid 1 of lid 2 toegestane afwijking, stelt hij de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit onmiddellijk in kennis van de redenen daarvan. Op verzoek deelt de vervoerder, verkoper van vervoerbewijzen of touroperator deze redenen binnen vijf werkdagen na het verzoek schriftelijk mee aan de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.

Artikel 8

Toegankelijkheid en informatie

1.    Onder toezicht van de nationale handhavingsinstanties bepalen de vervoerders , met de actieve medewerking van de organisaties die de havens, de gehandicapten en de personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, niet-discriminerende toegangsregels voor het vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit en hun begeleiders , alsook alle beperkingen op het vervoer van deze personen of van mobiliteitsuitrusting ten gevolge van de structuur van passagiersschepen, teneinde aan de toepasselijke veiligheidsvereisten te voldoen. Die regels bevatten alle voorwaarden voor de toegang tot de zeevervoersdienst in kwestie, met inbegrip van de toegankelijkheid van de schepen en hun voorzieningen aan boord en van de gemonteerde hulpuitrusting .

2.   De in lid 1 vermelde regels moeten door vervoerders of verkopers van vervoerbewijzen , fysiek dan wel virtueel, ten minste op het moment van de boeking op passende manier , in toegankelijk formaat en ten minste in dezelfde talen als voor andere passagiers aan het publiek worden meegedeeld. Bij de bekendmaking van die informatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

3.   Op verzoek stellen vervoerders de internationale, communautaire of nationale wetgeving in toegankelijke formaten ter beschikking waarin de veiligheidsvereisten zijn bepaald waarop de niet-discriminerende toegangsregels zijn gebaseerd.

4.   Touroperators stellen de in lid 1 bepaalde regels ter beschikking die van toepassing zijn op reizen die deel uitmaken van pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, die zij organiseren, verkopen of aanbieden.

5.   Vervoerders, verkopers van vervoerbewijzen of touroperators garanderen dat alle relevante informatie betreffende de vervoersvoorwaarden, reisinformatie en informatie over de toegankelijkheid van de diensten , alsook een schriftelijke bevestiging van de bijstandverlening, in toegankelijke formaten beschikbaar is voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, ook bij onlineboeking en raadpleging van informatie op het internet.

Artikel 9

Recht op bijstand in havens

1.   Bij vertrek uit, doorvoer door of aankomst in een haven is de vervoerder verantwoordelijk voor het verzekeren van de in bijlage II vermelde kosteloze bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit op zodanige wijze dat de persoon in staat is aan boord of van boord te gaan van het schip waarvoor hij een vervoerbewijs heeft, onverminderd de toegangsregels als bedoeld in artikel 8, lid 1. De bijstand wordt aangepast aan de individuele behoeften van de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.

2.   Een vervoerder mag de bijstand zelf verlenen of voor de verlening van de bijstand een overeenkomst sluiten met een of meer andere partijen. De vervoerder mag dergelijke overeenkomst(en) sluiten op eigen initiatief of op verzoek, inclusief van de havenautoriteit, met inachtneming van de bestaande diensten in de betreffende haven.

Wanneer een vervoerder voor de verlening van bijstand overeenkomsten sluit met een of meer andere partijen, blijft hij verantwoordelijk voor de verlening van de bijstand en voor de verzekering dat aan de in artikel 14, lid 1, vermelde kwaliteitsnormen wordt voldaan.

3.   Vervoerders mogen met het oog op de financiering van de bijstand in de haven op niet-discriminerende basis een specifieke heffing aan alle passagiers opleggen. Die specifieke heffing moet redelijk, kostengerelateerd en transparant zijn.

4.   Vervoerders stellen het handhavingsorgaan of de handhavingsorganen, als bedoeld in artikel 27, lid 1, een door een accountant gecontroleerd jaaroverzicht ter beschikking van de ontvangen heffingen en uitgaven in verband met de bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

5.     Conform artikel 12 dient de havenbeheerder zo nodig de haven toegankelijk te maken voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

Artikel 10

Recht op bijstand op inschepings-/ontschepingsplaatsen

Wanneer er voor een bepaalde bestemming of etappe geen haven is, wordt de bijstand overeenkomstig artikel 9 door de vervoerder op de inschepings-/ontschepingsplaats verleend.

Artikel 11

Recht op bijstand aan boord van schepen

Vervoerders verlenen ten minste de in bijlage III vermelde bijstand kosteloos aan gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit die in de haven waarop deze verordening van toepassing is, aankomen, vertrekken of overstappen.

Artikel 12

Voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend

Vervoerders, havenbeheerders, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators werken samen om bijstand te verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 alsmede de volgende punten:

(a)

de bijstand wordt verleend op voorwaarde dat de vervoerder, de verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator waarbij het vervoerbewijs is gekocht, op het moment van de reservering of ten minste 48 uur voordat de bijstand nodig is, tenzij de bijstandverlener en de passagier een kortere kennisgevingsperiode overeenkomen, in kennis wordt gesteld van de behoefte van de persoon aan deze bijstand , met uitzondering van cruisereizen, waarbij de behoefte aan bijstand bij de reservering bekend moet worden gemaakt . Wanneer het vervoerbewijs recht geeft op meerdere reizen is één kennisgeving voldoende, mits er adequate informatie over de tijdstippen van de vervolgreizen wordt verstrekt;

(b)

vervoerders, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators treffen alle nodige maatregelen om kennisgevingen over de behoefte aan bijstand door gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit te kunnen aanvragen en te ontvangen. De passagier ontvangt een bevestiging waarin vermeld staat dat er nota is genomen van de behoefte aan bijstand. Deze verplichtingen zijn van toepassing op al hun verkooppunten, inclusief verkoop via telefoon en internet;

(c)

indien geen kennisgeving wordt gedaan overeenkomstig punt a), leveren de vervoerders, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators alle redelijke inspanningen om op zodanige wijze bijstand te verlenen dat de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit kan inschepen, overstappen of ontschepen in verband met de dienst waarvoor hij een vervoerbewijs heeft gekocht;

(d)

onverminderd de bevoegdheden van andere entiteiten ten aanzien van gebieden buiten het terrein van de haven wijst de havenbeheerder of een andere bevoegde persoon binnen de grenzen van de haven, zowel binnen als buiten de terminalgebouwen in voorkomend geval, vertrek- of aankomstpunten aan waar gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit hun aankomst kunnen melden en om bijstand kunnen verzoeken; deze punten worden duidelijk aangeduid en de passagier vindt er in een toegankelijk formaat de belangrijkste informatie over de haven en de geboden bijstand;

(e)

er wordt bijstand verleend op voorwaarde dat de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit zich meldt bij het aangewezen punt:

op een door de vervoerder meegedeeld tijdstip, uiterlijk 60 minuten voor de geplande vertrektijd,

indien geen tijdstip is meegedeeld, uiterlijk 30 minuten voor de gepubliceerde inschepingstijd , tenzij de passagier en degene die de bijstand verleent iets anders overeengekomen zijn, of

in het geval van een cruise, op een door de vervoerder meegedeeld tijdstip, uiterlijk 60 minuten voor de check-intijd;

(f)

wanneer een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit de hulp van een hond nodig heeft, wordt de accommodatie van die hond verzorgd mits de vervoerder, de verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator daarvan in kennis werd gesteld overeenkomstig de geldende nationale regels inzake het vervoer van erkende hulphonden aan boord van passagiersschepen, indien zulke regels bestaan.

Artikel 13

Informatieoverdracht aan derden

1.   Indien de verlening van bijstand werd uitbesteed en de vervoerder ▐ uiterlijk 48 uur vóór de geplande vertrektijd van het schip een kennisgeving van behoefte aan bijstand ontvangt, zendt de vervoerder de betrokken informatie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 36 uur vóór de geplande vertrektijd van het schip door naar de onderaannemer.

2.   Indien de verlening van bijstand werd uitbesteed en de vervoerder ▐ de kennisgeving van behoefte aan bijstand later dan 48 uur vóór de geplande vertrektijd van het schip ontvangt, zendt de vervoerder ▐ de betrokken informatie zo snel mogelijk door naar de onderaannemer.

Artikel 14

Kwaliteitsnormen voor bijstand

1.   Vervoerders stellen een aantal kwaliteitsnormen vast voor de in bijlage II en III opgenomen bijstand en bepalen samen met organisaties die passagiers met een handicap en passagiers met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, de vereiste middelen om aan die normen te voldoen.

2.   Bij het vaststellen van de kwaliteitsnormen moet ten volle rekening worden gehouden met internationaal erkende beleidslijnen en gedragscodes om het vervoer van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit te vergemakkelijken, met name de „Recommendation of the Design and Operation of Passenger Ships to Respond to Elderly and Disabled Persons’ Needs” van de Internationale Maritieme Organisatie.

3.   Vervoerders moeten hun kwaliteitsnormen in toegankelijke formaten bekendmaken.

Artikel 15

Opleiding

Vervoerders drager er zorg voor dat:

(a)

al hun personeelsleden en die van hun onderaannemers die rechtstreekse bijstand verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, weten hoe zij aan de behoeften van personen met uiteenlopende handicaps of mobiliteitsbeperkingen kunnen voldoen;

(b)

al hun personeelsleden die in de haven werken en rechtstreeks te maken hebben met de reizigers, een opleiding krijgen over bijstand aan gehandicapten en over bewustmaking van de problematiek van gehandicapten, zoals beschreven in bijlage IV;

(c)

alle nieuwe personeelsleden die in direct contact komen met de reizigers bij hun indiensttreding een cursus over de problematiek van gehandicapten volgen en dat personeelsleden, waar nodig, bijscholing ontvangen.

Artikel 16

Compensatie met betrekking tot rolstoelen en mobiliteitsmiddelen

1.    Behalve indien de passagier die eigenaar is van het mobiliteitsmiddel al schadeloos is gesteld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 392/2009 van het Europees Parlement en de Raad, van 23 april 2009, betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen (9), wanneer rolstoelen of andere mobiliteitsmiddelen of onderdelen ervan verloren gaan of worden beschadigd tijdens de afhandeling in de haven of tijdens het vervoer aan boord van een schip, vóór, tijdens en na de reis, ontvangt de passagier aan wie deze middelen toebehoren een compensatie ▐, afhankelijk van wie op het moment van het verlies of de beschadiging voor de middelen verantwoordelijk was.

Zo nodig worden alle inspanningen geleverd om snel voor vervanging te zorgen die geschikt is met het oog op de behoeften van de betrokken passagier.

2.   Er geldt geen beperking op het bedrag van de compensatie die overeenkomstig dit artikel moet worden betaald.

HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN VAN VERVOERDERS IN GEVAL VAN EEN ONDERBROKEN REIS

Artikel 17

Informatieverstrekking

1.   In geval van vertraging moet de vervoerder of, in voorkomend geval, de havenbeheerder uiterlijk 30 minuten na een geplande vertrektijd of één uur vóór een geplande aankomsttijd de passagiers op de hoogte brengen . Indien de informatie beschikbaar is, moet de vervoerder de passagiers op de hoogte brengen van de verwachte vertrek- en aankomsttijden ▐.

2.   Indien passagiers door een vertraging een aansluiting missen, moet de feitelijke vervoerder alle redelijke inspanningen leveren om de betrokken passagiers van de alternatieve aansluitingen op de hoogte te stellen.

3.     De vervoerder of het beheersorgaan van de haven zorgen ervoor dat gehandicapten of passagiers met een mobiliteitsbeperking de in de leden 1 en 2 vereiste informatie in toegankelijke formaten ontvangen.

Artikel 18

Recht op bijstand

1.   Indien een vervoerder redelijkerwijs verwacht dat een zeevervoersdienst een vertraging van meer dan 60 minuten na de geplande vertrektijd oploopt, worden aan de passagiers gratis maaltijden en verfrissingen aangeboden die in een redelijke verhouding tot de wachttijd staan, indien ze op het schip of in de haven beschikbaar zijn of redelijkerwijs kunnen worden aangeleverd.

2.   In geval van een vertraging waarbij een verblijf van één of meer nachten of een langer verblijf dan het door de passagier geplande verblijf noodzakelijk wordt, worden aan de passagiers niet alleen de in lid 1 bepaalde maaltijden en verfrissingen gratis aangeboden, maar ook een hotel- of ander verblijf en vervoer tussen de haven en de plaats van het verblijf ▐. De extra kosten van verblijf en vervoer die voor rekening komen van de vervoerder mogen niet meer bedragen dan tweemaal de prijs van het vervoerbewijs.

3.   Indien de zeevervoersdienst niet langer kan worden voortgezet, organiseren de vervoerders indien mogelijk en zo spoedig mogelijk alternatieve vervoersdiensten voor reizigers.

4.   Bij de toepassing van de leden 1, 2 en 3 besteedt de feitelijke vervoerder bijzondere aandacht aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit en begeleidende personen.

Artikel 19

Vervoer langs een andere route of terugbetaling

1.   Wanneer een vervoerder redelijkerwijs verwacht dat een zeevervoersdienst meer dan 120 minuten vertraging zal oplopen ten opzichte van de geplande vertrektijd, zal de passagier onmiddellijk:

(a)

een alternatieve vervoersdienst onder redelijke voorwaarden aangeboden krijgen of, als dat niet haalbaar is, in kennis worden gesteld van passende alternatieve vervoersdiensten van andere vervoersexploitanten;

(b)

een terugbetaling van de prijs van het vervoersbewijs aangeboden krijgen als hij besluit niet met de vervoerder te reizen.

De betaling van de onder b) bedoelde vergoeding gebeurt onder dezelfde voorwaarden als de betaling van de in artikel 20 , leden 3, 4 en 5, bedoelde compensatie.

2.    In afwijking van lid 1, wordt de passagiers van een cruise een alternatieve vervoerdienst of een vergoeding aangeboden overeenkomstig Richtlijn 90/314/EEG.

Artikel 20

Vergoeding van de prijs van het vervoerbewijs

1.   Zonder het recht op vervoer te verliezen, kan een passagier de vervoerder om schadevergoeding verzoeken indien hij bij aankomst vertraging oploopt ▐. De minimumbedragen van de vergoeding zijn als volgt:

(a)

25 % van de prijs van het vervoerbewijs bij een vertraging van 60 tot 119 minuten;

(b)

50 % van de prijs van het vervoerbewijs bij een vertraging van 120 minuten of meer;

(c)

100 % van de prijs van het vervoerbewijs indien de vervoerder de in artikel 19, lid 1 onder a) vermelde alternatieve diensten of informatie niet levert.

2.    Lid 1 is niet van toepassing op passagiers van een cruise . Deze hebben recht op schadevergoeding overeenkomstig Richtlijn 90/314/EEG.

3.   De vergoeding wordt betaald binnen een maand na de indiening van het verzoek om schadevergoeding. De schadevergoeding kan in bonnen en/of andere diensten worden uitbetaald indien de voorwaarden soepel zijn, met name wat betreft de geldigheidsduur en de bestemming. Indien de passagier daarom verzoekt, wordt de schadevergoeding uitbetaald in geld.

4.     Indien de vervoerder uiterlijk 3 dagen voor de geplande vertrektijd de annulering of het uitstel van de overtocht, dan wel de verlenging van de reistijd aankondigt, vervalt het recht op schadeloosstelling.

Artikel 21

Overmacht

De verplichtingen bepaald in de artikelen 18, 19 en 20 zijn niet van toepassing in gevallen van overmacht die de uitvoering van de vervoerdienst verhinderen.

Artikel 22

Andere vorderingen

Niets in deze verordening zal passagiers beletten om voor nationale rechtbanken een schadevergoeding te vorderen voor het uit de annulering of vertraging van vervoersdiensten voortvloeiende verlies. De krachtens deze verordening toegekende compensatie kan op eventuele verder toegekende compensatie in mindering worden gebracht.

Artikel 23

Bijkomende maatregelen ten voordele van passagiers

Onder toezicht van de nationale handhavingsinstanties treffen de vervoerders samen met de belanghebbenden, beroepsorganisaties en consumenten-, passagiers-, haven- en gehandicaptenorganisaties maatregelen op nationaal of Europees niveau. Die maatregelen moeten de zorg voor passagiers bevorderen, met name in geval van langdurige vertragingen en de onderbreking of annulering van een reis.

HOOFDSTUK IV

INFORMATIE VOOR PASSAGIERS EN KLACHTENBEHANDELING

Artikel 24

Recht op reisinformatie

Havenbeheerders en vervoerders verstrekken passagiers gedurende hun reis voldoende informatie in toegankelijke formaten en in de gebruikelijke talen . Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

Artikel 25

Informatie over passagiersrechten

1.   Vervoerders moeten ervoor zorgen dat de passagiers uiterlijk bij de afvaart passende en begrijpelijke informatie wordt verstrekt over hun rechten uit hoofde van deze verordening. Voor zover de informatie door de vervoerder of de feitelijke vervoerder werd verstrekt, is de ander niet verplicht diezelfde informatie te verstrekken. De informatie wordt verstrekt in toegankelijke formaten en in de gebruikelijke talen . Bij de bekendmaking van die informatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

2.   Vervoerders en havenbeheerders zorgen ervoor dat informatie over de rechten van passagiers uit hoofde van deze verordening zowel aan boord van de schepen als in de havens openbaar wordt gemaakt. Die informatie bevat de contactgegevens van de in het kader van artikel 27, lid 1, door de lidstaten aangewezen handhavingsinstantie.

Artikel 26

Klachten

1.    De autoriteiten van de lidstaten zetten voor de onder deze verordening vallende rechten en verplichtingen een onafhankelijk klachtenbehandelingsmechnisme op, dat voor alle passagiers toegankelijk is, met inbegrip van gehandicapten en personen met een mobiliteitsbeperking.

2.   Passagiers kunnen een klacht indienen bij een vervoerder binnen de maand na de dag waarop een dienst werd uitgevoerd of had moeten worden uitgevoerd. Binnen de 20 werkdagen moet degene aan wie de klacht is gericht een gemotiveerd advies geven of, in gerechtvaardigd geval, meedelen op welke datum uiterlijk een antwoord kan worden verwacht. De termijn om te antwoorden mag niet langer duren dan twee maanden vanaf de ontvangst van de klacht.

3.   Indien er binnen de in lid 2 bepaalde termijn geen antwoord werd ontvangen, wordt de klacht gegrond geacht.

HOOFDSTUK V

HANDHAVING EN NATIONALE HANDHAVINGSINSTANTIES

Artikel 27

Nationale handhavingsinstanties

1.   Elke lidstaat wijst een instantie aan die verantwoordelijk is voor de handhaving van deze verordening. Elke instantie ziet erop toe dat de in artikel 8 genoemde toegankelijkheidsregels worden opgesteld en zorgt ervoor dat deze regels worden nageleefd en de rechten van de passagiers worden geëerbiedigd . Elke instantie is in haar organisatie, financieringsbeslissingen, rechtsstructuur en besluitvorming onafhankelijk van commerciële belangen .

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in overeenstemming met dit artikel aangestelde instantie , alsook van haar ▐ verantwoordelijkheden.

3.   Elke passagier kan bij de krachtens lid 1 ▐ door een lidstaat aangewezen ▐ instantie een klacht indienen over een vermeende overtreding van deze verordening.

4.   Lidstaten die ervoor kiezen om een vrijstelling toe te kennen voor bepaalde diensten overeenkomstig artikel 2, lid 2, moeten voor een vergelijkbaar mechanisme voor de handhaving van passagiersrechten zorgen.

Artikel 28

Handhavingsverslag

1.   Elk jaar op 1 juni publiceren de overeenkomstig artikel 27 aangeduide handhavingsinstanties een verslag over hun activiteiten in het voorgaande jaar dat onder meer het volgende bevat:

(a)

een beschrijving van de genomen maatregelen om de bepalingen van deze verordening uit te voeren;

(b)

een verwijzing naar de procedure voor de afhandeling van individuele klachten;

(c)

een samenvatting van de in de betreffende lidstaat toepasselijke regels in verband met de toegankelijkheid voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit;

(d)

samengevoegde gegevens over klachten , waaronder over hun resultaat en de perioden waarin een oplossing werd gevonden;

(e)

gedetailleerde informatie over de toegepaste sancties;

(f)

andere belangrijke kwesties voor een betere handhaving van deze verordening.

2.   Teneinde een dergelijk verslag op te kunnen stellen, houden de handhavingsinstanties statistieken over de individuele klachten bij, overeenkomstig het onderwerp en de betrokken ondernemingen. Dergelijke gegevens moeten tot drie jaar na datum van het incident op verzoek van de Commissie of de nationale onderzoeksinstanties beschikbaar worden gesteld.

Artikel 29

Samenwerking tussen handhavingsinstanties

De overeenkomstig artikel 27, lid 1, aangewezen nationale handhavingsinstanties moeten informatie uitwisselen over hun werkzaamheden en over de beginselen en praktijken voor de besluitvorming ter bevordering van een consistente passagiersbescherming in de hele Gemeenschap. De Commissie steunt hen in die taak.

Artikel 30

Sancties

De lidstaten stellen regels vast met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te verzekeren dat deze regels worden toegepast. De vastgestelde sancties, die de opdracht tot betaling van compensatie aan de betrokken passagier kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen deze bepalingen inzake sancties aan de Commissie mee en stellen haar onverwijld in kennis van alle wijzigingen van deze bepalingen.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Rapportering

De Commissie brengt uiterlijk … (10) aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking en de resultaten van deze verordening. Het verslag gaat waar nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen om de bepalingen van de verordening gedetailleerder ten uitvoer te leggen of te herzien.

Artikel 32

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

In de bijlage van Verordening (EG) nr. 2006/2004 wordt het volgende punt toegevoegd:

„19.

Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … [betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming]  (11).

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf … (12), met uitzondering van de artikelen 6, 7, 26, 27 en 30, die van toepassing zijn vanaf … (13) na publicatie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C …

(2)  PB C …

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(4)  PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1.

(5)  IMO - Maritieme Veiligheidscommissie, Circ. 735, 24 juni 1996 bij de vaststelling van deze verordening.

(6)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(7)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(8)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(9)   PB L 131 van 28.5.2009, blz. 24.

(10)  PB: drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

(11)  PB C”

(12)  PB: twee jaar na publicatie van deze verordening.

(13)  PB: één jaar na publicatie van deze verordening.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE I

Recht op terugbetaling of vervoer langs een andere route in geval van vroegtijdige boeking voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit

1.

Wanneer naar deze bijlage wordt verwezen, krijgen gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit de keuze tussen:

(a)

volledige terugbetaling van het vervoerbewijs binnen zeven dagen, in contant geld, middels een elektronische overmaking aan de bank, per bankoverschrijving of bankcheque, met de schriftelijke toestemming van de passagier, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt, en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,

een retourreis naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid; of

(b)

een andere route onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid; of

(c)

een andere route onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er nog plaatsen beschikbaar zijn.

2.

Lid 1, onder a), is ook van toepassing op passagiers wier reis onderdeel is van een pakket, behalve wat het recht op terugbetaling betreft indien dit recht bestaat krachtens Richtlijn 90/314/EEG.

3.

Wanneer, in het geval waarin een stad of regio wordt bediend door meerdere havens, de feitelijke vervoerder een passagier een reis aanbiedt naar een andere haven dan die waarvoor was geboekt, draagt de feitelijke vervoerder de kosten van de reis van die andere haven naar de haven waarvoor was geboekt of naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE II

Bijstand in havens

Bijstand en regelingen die nodig zijn om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

mee te delen dat ze bij de haven zijn aangekomen en bijstand te vragen;

zich van een aangeduid punt naar de eventuele incheckbalie of naar het schip te begeven;

indien nodig, bagage in te checken en te registreren;

zich van de eventuele incheckbalie naar het schip te begeven, inclusief het vervullen van de emigratie-, douane- en veiligheidsverplichtingen;

aan boord te gaan van het schip; hiervoor moeten de nodige voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

zich van de deur van het schip naar hun stoel/ruimte te begeven;

hun bagage op het schip op te bergen en weer bij zich te nemen;

zich van hun stoel naar de deur van het schip te begeven;

van boord te gaan van het schip; hiervoor moeten, waar nodig, liften, rolstoelen of andere voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

eventuele bagage weer bij zich te nemen, inclusief het vervullen van de immigratie- en douaneverplichtingen;

zich van de bagagehal of de ontschepingsplaats naar een aangeduide uitgang te begeven;

indien nodig, naar de toiletten te gaan.

Indien een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit wordt bijgestaan door een begeleider, moet deze persoon op verzoek de benodigde bijstand mogen verlenen in de haven en bij het in- en ontschepen.

Afhandeling van alle benodigde mobiliteitshulpmiddelen, inclusief apparatuur zoals elektrische rolstoelen.

Tijdelijke vervanging van verloren of beschadigde mobiliteitshulpmiddelen, niet noodzakelijkerwijze door identieke hulpmiddelen, maar door middelen met soortgelijke technische en functionele eigenschappen .

Indien nodig, grondafhandeling van erkende hulphonden .

Mededeling in een toegankelijk formaat van informatie die nodig is om in te schepen en te ontschepen.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE III

Bijstand aan boord van schepen

Vervoer van erkende hulphonden aan boord van het schip, voor zover de nationale regelgeving dit toestaat.

Afgezien van medische apparatuur, vervoer van maximaal twee mobiliteitshulpmiddelen per gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit, inclusief elektrische rolstoelen.

Mededeling van wezenlijke reisinformatie in een toegankelijk formaat.

Op verzoek alle redelijke inspanningen leveren om te komen tot een stoelopstelling die tegemoetkomt aan de behoeften van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit, voor zover de veiligheidseisen en de beschikbaarheid dit toestaan.

Bijstand, indien nodig, om naar de toiletten te gaan.

Indien een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit wordt bijgestaan door een begeleider levert de scheepvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen om deze persoon een stoel te bieden naast de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE IV

Cursus over de problematiek van gehandicapten

Bewustmaking van de problematiek van gehandicapten

De opleiding van personeel dat rechtstreeks met de reizigers te maken heeft, omvat:

bewustmaking van en passende reacties op passagiers met lichamelijke, zintuiglijke (auditieve en visuele), verborgen of leerhandicaps, waaronder het maken van onderscheid tussen de verschillende mogelijkheden van individuen wier mobiliteit, oriëntatie of communicatie beperkt is;

belemmeringen waarmee personen met beperkte mobiliteit worden geconfronteerd, waaronder belemmeringen op het vlak van gedrag, omgeving/fysiek en organisatie;

erkende hulphonden, waaronder de rol en behoeften van een hulphond;

het omgaan met onverwachte gebeurtenissen;

interpersoonlijke en communicatievaardigheden ten behoeve van dove en slechthorende personen, ║ personen met een visuele handicap, ║ personen met een spraakhandicap of personen met een leerhandicap;

algemeen bewustzijn van de richtsnoeren van de IMO betreffende de „Recommendation of the Design and Operation of Passenger Ships to Respond to Elderly and Disabled Persons' Needs”;

het voorzichtig leren omgaan met rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen om beschadiging te voorkomen (aan het personeel dat verantwoordelijk is voor de afhandeling van bagage indien van toepassing).

Bijstand aan gehandicapten

De opleiding van personeel dat rechtstreeks personen met beperkte mobiliteit bijstaat, omvat:

het helpen van personen om in en uit een rolstoel te raken;

vaardigheden om bijstand te verlenen aan personen met beperkte mobiliteit die met een hulphond reizen, waaronder de rol en behoeften van die honden ;

technieken voor de begeleiding van blinde en slechtziende passagiers ▐;

kennis van de soorten hulpmiddelen die personen met beperkte mobiliteit gebruiken en kennis van hun gebruikswijze;

het gebruik van de gehanteerde hulpmiddelen om personen bij de in- en ontscheping bij te staan en kennis van de gepaste inschepings- en ontschepingsprocedures die de veiligheid en waardigheid van personen met beperkte mobiliteit vrijwaren;

voldoende begrip voor de behoefte aan betrouwbare en professionele bijstand. evenals begrip voor een mogelijk gevoel van onzekerheid bij bepaalde passagiers met een handicap tijdens de reis door hun afhankelijkheid van de verleende bijstand;

kennis van EHBO.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/312


Donderdag, 23 april 2009
Rechten van autobus- en touringcarpassagiers ***I

P6_TA(2009)0281

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (COM(2008)0817 – C6-0469/2008 – 2008/0237(COD))

2010/C 184 E/68

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0817),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0469/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0250/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0237

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie ║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Communautaire maatregelen inzake vervoer per autobus- en touringcar moeten er onder meer voor zorgen dat passagiers een bescherming genieten die vergelijkbaar is met die van andere vervoerswijzen, waar zij ook reizen. Bovendien moet ten volle rekening worden gehouden met de algemene vereisten van consumentenbescherming ║.

(2)

Aangezien de autobus- of touringcarpassagier bij de vervoersovereenkomst de zwakkere partij is, moeten zijn rechten in dit opzicht worden gewaarborgd, ongeacht de nationaliteit of de plaats in de Gemeenschap waar de passagier woont.

(3)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om stedelijke en voorstedelijke vervoersdiensten vrij te stellen van deze verordening indien zij voor een vergelijkbaar niveau van passagiersrechten zorgen door alternatieve regelgevingsmaatregelen. Bij deze maatregelen moet rekening worden gehouden met passagiershandvesten voor multimodale openbaarvervoersnetwerken die de in artikel 1 van deze verordening genoemde kwesties omvatten. De Commissie moet onderzoeken of een reeks gemeenschappelijke passagiersrechten voor stedelijk, voorstedelijk en regionaal vervoer kan worden vastgesteld die alle vervoerswijzen omvat, en een verslag indienen bij het Parlement, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

(4)

De lidstaten moeten de ontwikkeling van passagiershandvesten voor stedelijke, voorstedelijke en regionale autobus- en/of touringcardiensten aanmoedigen waarin autobus- en/of touringcarondernemingen zich ertoe verbinden om de kwaliteit van hun dienstverlening te verbeteren en beter op de behoeften van hun passagiers in te spelen.

(5)

Bij maatregelen van de EU ter verbetering van passagiersrechten in het autobus- en touringcarvervoer moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van deze sector, die vooral uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaat.

(6)

Bij een ongeval met de dood of letsel ║ tot gevolg moeten voor passagiers aansprakelijkheidsregels gelden die vergelijkbaar zijn met die welke van toepassing zijn op andere vervoerswijzen ║.

(7)

Passagiers moeten recht hebben op een voorschot om hun onmiddellijke economische behoeften na een ongeval te dekken.

(8)

Passagiers die schade hebben geleden ten gevolge van een ongeval dat door een verzekeringsgarantie wordt gedekt, moeten in eerste instantie schadevergoeding als bedoeld in deze verordening eisen van de autobus- en/of touringcaronderneming en mogen slechts een beroep doen op de verzekeringsmaatschappij indien die onderneming in gebreke blijft.

(9)

Bij verlies of beschadiging van bagage van passagiers moeten autobus- en touringcarondernemingen aansprakelijkheidsvoorwaarden gelden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor andere vervoerswijzen.

(10)

Alle burgers moeten gebruik kunnen maken van de aangeboden autobus- en touringcardiensten. Bijgevolg moeten gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, ongeacht of deze veroorzaakt wordt door een functiebeperking, leeftijd of enige andere factor, de mogelijkheden hebben om gebruik te maken van autobus- en touringcardiensten die vergelijkbaar zijn met die van andere burgers. Gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit hebben evenveel recht als alle andere burgers op vrij verkeer, keuzevrijheid en non-discriminatie.

(11)

In het licht van artikel 9 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en teneinde gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit vergelijkbare kansen als andere gebruikers te bieden om gebruik te maken van autobus- en touringcardiensten, moeten regels worden vastgesteld inzake non-discriminatie en bijstand tijdens de reis. Deze personen moet derhalve toegang krijgen tot het vervoer en mogen niet worden geweigerd op grond van hun handicap of gebrek aan mobiliteit, tenzij er sprake is van wettelijk vastgelegde veiligheidsredenen. Zij dienen recht op bijstand te krijgen in autobus- en touringcarterminals en aan boord van het voertuig, met inbegrip van het in- en uitstappen. Om sociale uitsluiting te vermijden, moet deze bijstand zonder bijkomende kosten worden verleend. Bus- en/of touringcarondernemingen moeten toegankelijkheidsregels vaststellen, bij voorkeur op basis van het Europees normalisatiesysteem.

(12)

Autobus- en/of touringcarondernemingen moeten hun personeel een specifieke opleiding geven zodat zij gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit de nodige bijstand kunnen verlenen. Deze opleiding moet worden verstrekt in het kader van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (4). De lidstaten moeten de autobus- en/of touringcarondernemingen voor zover mogelijk steunen bij het opzetten en uitvoeren van passende opleidingsprogramma's.

(13)

Bij beslissingen over het ontwerp van nieuwe terminals, en als onderdeel van grootschalige verbouwingen, moeten beheersorganen zonder uitzondering rekening houden met de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit. Beheersinstanties van autobus- en touringcarterminals dienen in elk geval plaatsen te voorzien waar deze personen zich kunnen aanmelden en bijstand kunnen vragen.

(14)

Ook autobus- en/of touringcarondernemingen moeten met deze behoeften rekening houden wanneer zij beslissen over het ontwerp van nieuwe en gemoderniseerde voertuigen.

(15)

De lidstaten moeten de bestaande infrastructuur verbeteren wanneer dat nodig is om autobus- en/of touringcarondernemingen in staat te stellen de toegankelijkheid voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te garanderen en hun de nodige bijstand te verlenen.

(16)

Maatregelen van de EU ter verbetering van onbelemmerde mobiliteit moeten prioritair een onbelemmerde toegang tot autobus- en touringcarterminals en -haltes bevorderen.

(17)

Overeenkomstig de conclusies van het COST 349-project inzake de toegankelijkheid van touringcars en lange-afstandsbussen moet de Commissie maatregelen voor toegankelijke en in de gehele EU interoperabele infrastructuur in autobus- en touringcarterminals en -haltes voorstellen.

(18)

De gebruikersrechten van autobus- en touringcarpassagiers voorzien onder meer in het recht op informatie over de dienstverlening voor en gedurende de reis. Alle essentiële informatie die aan autobus- en touringcarpassagiers wordt meegedeeld, moet ook in alternatieve voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit toegankelijke vormen worden aangeboden.

(19)

Deze verordening mag geen beperking inhouden van het recht van de autobus- en/of touringcarondernemingen om volgens het toepasselijk recht compensatie te verlangen van enig persoon, inclusief derden.

(20)

De hinder die reizigers ondervinden door uitval of grote vertraging van hun bus of touringcar moet worden beperkt. Hiertoe moeten de passagiers goed worden opgevangen en geïnformeerd. Passagiers moeten de mogelijkheid krijgen hun reis te annuleren en hun vervoerbewijzen terugbetaald krijgen, in bevredigende omstandigheden via een andere route te reizen of informatie te krijgen over alternatieve vervoersmogelijkheden. Indien autobus- en/of touringcarondernemingen aan passagiers niet de nodige bijstand verlenen, moeten passagiers recht hebben op een financiële compensatie.

(21)

Autobus- en/of touringcarondernemingen moeten samenwerken om op nationaal of Europees niveau regelingen te treffen om opvang van en de bijstand aan passagiers te verbeteren wanneer hun reis wordt onderbroken, met name bij grote vertragingen.

(22)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de rechten van passagiers uit hoofde van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, vakantiepakketten en rondreispakketten (5). Deze verordening is niet van toepassing wanneer een pakketreis geannuleerd wordt om andere redenen dan de annulering van de autobus- of touringcardienst.

(23)

Passagiers moeten volledige informatie ontvangen over hun rechten uit hoofde van deze verordening, zodat ze die rechten ook daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

(24)

Passagiers moeten hun rechten kunnen uitoefenen via daartoe door autobus- en/of touringcarondernemingen opgezette passende klachtenprocedures of, eventueel, door een klacht in te dienen bij de daartoe door de betrokken lidstaat aangewezen instantie(s).

(25)

De lidstaten moeten ervoor zorgen en erop toezien dat hun autobus- en/of touringcarondernemingen deze verordening naleven en zij dienen een passende instantie voor de uitvoering van die handhavingstaken aan te wijzen. Dit toezicht mag geen afbreuk doen aan de rechten van passagiers om door middel van nationale rechtsprocedures bij een rechtbank schadevergoeding te eisen ║.

(26)

De lidstaten dienen sancties vast te stellen voor overtredingen van deze verordening, en ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(27)

Aangezien de doelstellingen van deze beschikking, namelijk in alle lidstaten een hoog en gelijkwaardig niveau te waarborgen van bescherming van en bijstand ║ aan autobus- en touringcarpassagiers, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de aanzienlijke internationale dimensie beter op communautair niveau worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(28)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6).

(29)

De handhaving van deze verordening dient te worden gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”) (7). Die verordening moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(30)

Deze verordening eerbiedigt de fundamentele rechten en voldoet aan de beginselen ║ die zijn erkend in, met name, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voorschriften ingesteld met betrekking tot het volgende:

(1)

non-discriminatie tussen passagiers wat betreft de door autobus- en/of touringcarondernemingen ║ aangeboden vervoersvoorwaarden;

(2)

de aansprakelijkheid van autobus- en/of touringcarondernemingen bij ongevallen met de dood of letsel van passagiers ║ of verlies of beschadiging van hun bagage tot gevolg;

(3)

non-discriminatie en verplichte bijstand aan per autobus of touringcar reizende gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit;

(4)

de verplichtingen van autobus- en/of touringcarondernemingen ten aanzien van passagiers bij annulering of vertraging;

(5)

de minimaal aan passagiers mee te delen informatie;

(6)

klachtenbehandeling;

(7)

de handhaving van ║ passagiersrechten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op geregelde personenvervoersdiensten van autobus- en/of touringcarondernemingen.

2.   De lidstaten kunnen stedelijke en voorstedelijke ▐ vervoersdiensten die het voorwerp uitmaken van openbaredienstcontracten, vrijstellen van deze verordening wanneer die contracten een niveau van bescherming van de passagiersrechten waarborgen dat vergelijkbaar is met dat van deze verordening.

3.   Op ongeregelde vervoersdiensten is uitsluitend hoofdstuk II van toepassing.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)

„autobus- en/of touringcaronderneming”: een vervoersonderneming die in haar staat van vestiging gemachtigd is tot het verrichten van vervoerdiensten met touringcars en autobussen overeenkomstig de door de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor toegang tot de markt en een vervoersonderneming die over een overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen.  (8) afgegeven geldige communautaire vergunning beschikt voor internationale personenvervoerdiensten;

(2)

„ongeregeld vervoer”: vervoersdiensten als bedoeld in artikel 2, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 684/92;

(3)

„geregeld vervoer”: vervoersdiensten als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 684/92;

(4)

„vervoersovereenkomst”: een overeenkomst tussen een autobus- en/of touringcaronderneming ▐ en de passagier voor de levering van een of meer vervoerdiensten , ongeacht of het vervoerbewijs bij een vervoerder, touroperator of verkoper van vervoerbewijzen is gekocht ;

(5)

„vervoerbewijs”: een geldig document dat recht geeft op vervoer of een gelijkwaardig document in immateriële, inclusief elektronische, vorm dat door de autobus- en/of touringcaronderneming of door een door haar erkende verkoper van vervoerbewijzen is uitgegeven of toegestaan;

(6)

„verkoper van vervoerbewijzen”: tussenpersoon die autobus- of touringcardiensten , met inbegrip van diensten die als onderdeel van een pakket worden verkocht, verkoopt namens een autobus- en/of touringcaronderneming of een touroperator ;

(7)

„touroperator”: een organisator ▐ in de zin van artikel 2, lid 2 , van Richtlijn 90/314/EEG;

(8)

„gehandicapte” of „persoon met beperkte mobiliteit”: persoon wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer beperkt is ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of motorische, permanente of tijdelijke) handicap, een verstandelijke handicap, of stoornis of anderszins ontstane handicap, of ten gevolge van ouderdom, en wiens situatie vereist dat hij of zij passende aandacht krijgt en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan zijn of haar behoeften worden aangepast;

(9)

„boeking”: een papieren of elektronisch toelatingsbewijs dat recht geeft op vervoer onder van tevoren bevestigde, op naam gestelde vervoersvoorwaarden;

(10)

„terminalbeheerder”: een organisatorische entiteit in een lidstaat die verantwoordelijk is gemaakt voor het beheer van een autobus- en/of touringcarterminal;

(11)

„annulering”: het niet uitvoeren van een bepaalde geregelde dienst waarop ten minste daadwerkelijk één plaats was geboekt;

(12)

„vertraging”: het tijdsverschil tussen het tijdstip waarop de reiziger volgens de openbaar gemaakte dienstregeling had moeten vertrekken of aankomen en het tijdstip van zijn reële of verwachte vertrek of aankomst;

(13)

„toegankelijke vormen”: vormen als tekst, braille, audio, video en/of elektronische vormen, door middel waarvan passagiers toegang hebben tot dezelfde informatie.

Artikel 4

Vervoersovereenkomst en niet-discriminerende contractuele voorwaarden

1.   Autobus en/of touringcarondernemingen verschaffen passagiers een bewijs van de vervoersovereenkomst door een of meer vervoerbewijzen te overhandigen. Het vervoerbewijs levert volledig bewijs van het sluiten van de vervoersovereenkomst en verleent derhalve rechten uit hoofde van deze verordening.

2.   Onverminderd openbaredienstverplichtingen deze sociale tarieven voorschrijven, mogen autobus- en/of touringcarondernemingen en verkopers van vervoerbewijzen in hun aan het grote publiek aangeboden vervoersvoorwaarden en tarieven geen onderscheid maken op grond van nationaliteit, woonplaats van de eindgebruikers of de plaats in de Gemeenschap waar de autobus- en/of touringcaronderneming of de verkoper van vervoerbewijzen is gevestigd.

Artikel 5

Uitsluiting van verklaring van afstand

1.   Verplichtingen uit hoofde van deze verordening mogen niet worden beperkt of er mag geen afstand van worden gedaan door bijvoorbeeld een afwijking of restrictieve clausule in de vervoersovereenkomst.

2.   Autobus- en/of touringcarondernemingen mogen contractuele voorwaarden aanbieden die voor de passagier gunstiger zijn dan de in deze verordening neergelegde voorwaarden.

Hoofdstuk II

Aansprakelijkheid van autobus- en/of touringcarondernemingen ten aanzien van passagiers en hun bagage

Artikel 6

Aansprakelijkheid bij overlijden of letsel van passagiers

1.   Overeenkomstig dit hoofdstuk zijn autobus- en/of touringcarondernemingen aansprakelijk voor het verlies of de schade ten gevolge van het overlijden of letsel van de reiziger, veroorzaakt door een ongeval dat de reiziger is overkomen terwijl hij zich in de bus of de touringcar bevond of bij het in- en uitstappen van het voertuig en dat voortvloeit uit de exploitatie van het autobus- en touringcarvervoer.

2.   De aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van autobus- en/of touringcarondernemingen kan noch bij wet, noch bij overeenkomst noch bij contract financieel worden begrensd.

3.   Voor vorderingen tot 220 000 EUR per passagier kan een autobus- en/of touringcaronderneming haar aansprakelijkheid niet uitsluiten of beperken door te bewijzen dat zij de ingevolge lid 4, onder a), vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen , tenzij het totale bedrag van de vordering hoger is dan het bedrag waarvoor overeenkomstig Tweede Richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (9), verzekering verplicht is op grond van de nationale wetgeving van de lidstaat waar de autobus of touringcar gewoonlijk is gestald. In een dergelijk geval blijft de aansprakelijkheid beperkt tot dat bedrag.

4.   Een autobus- en/of touringcaronderneming is niet aansprakelijk overeenkomstig lid 1:

(a)

indien het ongeval is veroorzaakt door omstandigheden van het geval die geen verband houden met de exploitatie van de autobus- en touringcardiensten of die de vervoerder , ondanks het feit dat hij de in de specifieke omstandigheden vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, niet kon vermijden of waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen;

(b)

indien het ongeval de schuld is van de passagier of door zijn nalatigheid is veroorzaakt.

5.   In geen geval:

(a)

mag uit deze verordening worden afgeleid dat de autobus- en/of touringcaronderneming de enige partij is die aansprakelijk kan worden gesteld voor schade; of

(b)

mogen de rechten van de autobus- en/of touringcaronderneming om de schade te verhalen op andere partijen overeenkomstig het in een lidstaat toepasselijke recht worden beperkt.

Artikel 7

Schadevergoeding

1.   In geval van overlijden van een passagier, omvat de schadevergoeding op grond van de aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 6 het volgende:

(a)

de ten gevolge van het overlijden van de passagier noodzakelijke kosten, met name die van het vervoer van het stoffelijk overschot en de lijkbezorging;

(b)

indien de dood niet onmiddellijk is ingetreden, de in lid 2 ║ bedoelde schadevergoeding.

2.   In geval van verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel van de reiziger omvat de schadevergoeding:

(a)

de noodzakelijk kosten, met name die van behandeling en vervoer;

(b)

het vermogensnadeel dat de reiziger lijdt door een gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of door een toename van zijn behoeften.

3.   Indien door de dood van de passagier andere personen jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of in de toekomst gehad zou hebben, hun onderhoud verliezen, moeten ook zij voor dit verlies schadeloos worden gesteld.

Artikel 8

Voorschotten

1.   In geval van overlijden of enig letsel van de passagiers, dat is veroorzaakt door een ongeval in verband met de exploitatie van de autobus- en touringcardiensten, en indien de passagier niet door enige andere reisverzekeringspolis is gedekt, betaalt de autobus- en/of touringcaronderneming onverwijld, en ieder geval binnen vijftien dagen nadat de identiteit van de schadevergoedingsgerechtigde natuurlijke persoon is vastgesteld, een voorschot dat toereikend moet zijn om de onmiddellijke economische noden te lenigen en dat evenredig is aan het geleden nadeel , mits er voldoende aanwijzingen zijn voor causaliteit die aan de vervoersonderneming kan worden toegeschreven .

2.   Onverminderd lid 1 wordt bij overlijden een voorschot van ten minste 21 000 EUR per passagier betaald.

3.   Een voorschot impliceert niet dat de aansprakelijkheid wordt erkend en mag worden verrekend met elk bedrag dat later op basis van deze verordening wordt uitgekeerd, maar behoeft niet te worden terugbetaald, tenzij de schade werd veroorzaakt door nalatigheid of schuld van de passagier, ▐ wanneer degene die het voorschot ontvangen heeft, niet schadevergoedingsgerechtigd was of wanneer de daadwerkelijk geleden schade lager was dan het betaalde voorschot .

Artikel 9

Aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van bagage

1.   Autobus- en/of touringcarondernemingen zijn aansprakelijk voor verlies of beschadiging van alle aan hen toevertrouwde bagage. De maximumcompensatie bedraagt 1 800 EUR per passagier.

2.   Bij ongevallen in verband met de exploitatie van autobus- en touringcardiensten zijn autobus- en of touringcarondernemingen aansprakelijk voor het verlies of de beschadiging van de persoonlijke bezittingen die passagiers bij zich droegen of als handbagage bij zich hadden. De maximumcompensatie bedraagt 1 300 EUR per passagier.

3.   ▐ Een autobus- en/of touringcaronderneming wordt niet aansprakelijk gesteld voor verlies of schade overeenkomstig de leden 1 en 2:

(a)

indien het verlies of de schade is veroorzaakt door omstandigheden die geen verband houden met de exploitatie van de autobus- en touringcardiensten en die de autobus- en/of touringcaronderneming, ondanks het feit dat zij de in de specifieke omstandigheden vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, niet kon vermijden en waarvan zij de gevolgen niet kon verhinderen;

(b)

indien het verlies of de schade de schuld is van de passagier of door diens nalatigheid is veroorzaakt.

Hoofdstuk III

Rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit

Artikel 10

Voorkomen van vervoersweigering

1.   Een autobus- en/of touringcaronderneming, haar verkoper van vervoerbewijzen of een touroperator mag niet om redenen van een handicap of beperkte mobiliteit ║ weigeren:

(a)

een boeking te aanvaarden voor een vervoersdienst of een vervoerbewijs af te geven voor een vervoersdienst waarop deze verordening van toepassing is;

(b)

een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit te laten instappen, mits deze persoon over een geldig vervoerbewijs of een geldige boeking beschikt.

2.   Boekingen en vervoerbewijzen worden gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit aangeboden zonder extra kosten.

Artikel 11

Afwijkingen en bijzondere voorwaarden

1.   Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10 mag een autobus- en/of touringcaronderneming, haar verkoper van vervoerbewijzen of een touroperator op grond van een handicap of beperkte mobiliteit weigeren de boeking van een gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit te aanvaarden, ║ een vervoerbewijs af te geven of een dergelijke persoon te laten instappen ║:

(a)

wanneer het ontwerp van het voertuig het instappen of vervoeren van de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit fysiek of feitelijk onmogelijk maken;

(b)

indien het voertuig of de infrastructuur op de plaats van vertrek of aankomst of onderweg niet adequaat uitgerust is om het veilige vervoer van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te garanderen.

Indien een boeking wordt geweigerd op grond van de punten a) of b) van het eerste lid, doet de vervoerder, zijn verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator redelijke inspanningen om de persoon in kwestie een aanvaardbaar alternatief aan te bieden.

2.   Een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit aan wie de toegang tot het voertuig op grond van zijn handicap of mobiliteitsbeperking is geweigerd, moet de keuze krijgen tussen het recht op terugbetaling en ▐ een redelijk vervoersalternatief naar zijn bestemming binnen een vergelijkbare tijdsspanne.

3.   ▐ Wanneer dat strikt noodzakelijk is, kan een autobus- en/of touringcaronderneming, haar verkoper van vervoerbewijzen of een touroperator verlangen dat een gehandicapte persoon of een persoon met beperkte mobiliteit wordt begeleid door een andere persoon die hem of haar de nodige bijstand kan verlenen indien:

(a)

de in lid 1, onder a) of b), genoemde voorwaarden van toepassing zijn; of

(b)

de bemanning van het voertuig in kwestie slechts uit één persoon bestaat die het voertuig bestuurt en niet in de mogelijkheid verkeert om de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit de in bijlage I genoemde bijstand te verlenen.

4.   Wanneer een autobus- en/of touringcaronderneming, haar verkoper van vervoerbewijzen of een touroperator de in lid 1 bedoelde afwijking inroept, stelt hij of zij de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit onverwijld in kennis van de redenen daarvoor, of stelt deze hem of haar op verzoek binnen vijf dagen na het verzoek schriftelijk in kennis daarvan .

Artikel 12

Toegankelijkheid en informatie

1.   Autobus- en/of touringcarondernemingen stellen, in samenwerking met de ▐ in artikel 27 bedoelde ║ organisaties die gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit, vertegenwoordigen niet-discriminerende toegangsregels vast voor het vervoer van gehandicapten, personen met beperkte mobiliteit en begeleiders teneinde aan de toepasselijke wettelijke veiligheidseisen te voldoen. Deze regels geven alle voorwaarden voor de toegang tot de betrokken autobus- en touringcardiensten, met inbegrip van de toegankelijkheid van de gebruikte voertuigen, de faciliteiten aan boord van het voertuig en de hulpmiddelen waarmee het is uitgerust .

2.   De in lid 1 bedoelde regels worden door autobus- en/of touringcarondernemingen of hun verkopers van vervoerbewijzen minstens op het moment waarop de boeking wordt gemaakt in toegankelijke vormen en in dezelfde talen als die waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen wordt meegedeeld, bekendgemaakt. Bij de bekendmaking van die informatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

3.   Op verzoek maken autobus- en/of touringcarondernemingen onmiddellijk de internationale, communautaire of nationale wetgeving waarin de veiligheids-voorschriften zijn vastgesteld en waarop de niet-discriminerende toegangsregels zijn gebaseerd, openbaar. Deze moet in toegankelijke vormen worden verstrekt.

4.   Touroperators maken de in lid 1 bedoeld regels die van toepassing zijn op reizen die deel uitmaken van pakketreizen, vakantiepakketten en rondreispakketten, die door hen worden georganiseerd, verkocht of te koop worden aangeboden, openbaar.

5.   Autobus- en/of touringcarondernemingen, hun verkopers van vervoerbewijzen of touroperators zorgen ervoor dat alle relevante informatie betreffende de reisvoorwaarden, het traject en de toegankelijkheid van de diensten , met inbegrip van online boekingen en informatie, in ▐ toegankelijke vormen beschikbaar is voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit en bij uitbreiding ook voor personen die door hun ouderdom of jonge leeftijd niet zonder bijstand kunnen reizen, alsook voor begeleiders .

Artikel 13

Recht op bijstand

1.   Terminalbeheerders en autobus- en/of touringcarondernemingen zorgen voor, na en zo mogelijk tijdens ▐ de reis gratis passende bijstand aan gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit als bedoeld in bijlage I. De bijstand wordt aangepast aan de individuele behoeften van de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.

2.   Terminalbeheerders en autobus- en/of touringcarondernemingen kunnen ervoor opteren zelf bijstand te verlenen of daarvoor een contract sluiten met een of meerdere derde partijen. Zij kunnen op eigen initiatief of op verzoek een dergelijk contract sluiten.

Ook wanneer terminalbeheerders en autobus- en/of touringcarondernemingen voor het verlenen van bijstand een contract sluiten met een of meer derde partijen, blijven zij verantwoordelijk voor het verlenen van die bijstand.

3.   De bepalingen van dit hoofdstuk beletten terminalbeheerders en autobus- en/of touringcarondernemingen geenszins een ruimere bijstand te bieden dan de in bijlage I beschreven bijstand of aanvullende diensten aan te bieden bovenop de in die bijlage gespecificeerde diensten.

Artikel 14

Recht op bijstand in terminals

1.   Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, bepalen de lidstaten in welke autobus- en touringcarterminals aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit bijstand moet worden verleend, rekening houdend met de behoefte aan een geografisch gespreide toegankelijkheid van het autobus- en touringcarvervoer. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt een lijst van de aangewezen autobus- en touringcarterminals beschikbaar op internet.

2.   De terminalbeheerder van een overeenkomstig lid 1 door een lidstaat aangewezen terminal dient ervoor te zorgen dat de in deel a) van bijlage I bedoelde bijstand zonder extra kosten wordt aangeboden aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit wanneer die personen voldoen aan de in artikel 16 vastgestelde voorwaarden.

3.     Indien het gebruik van een erkende hulphond noodzakelijk is, wordt dit toegestaan mits de autobus- en/of touringcaronderneming, de verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator hiervan overeenkomstig de toepasselijke nationale voorschriften voor het vervoer van hulphonden op de hoogte is gebracht.

Artikel 15

Recht op bijstand aan boord

▐ Bij het in- en uitstappen van de autobus of touringcar bieden autobus- en/of touringcarondernemingen aan gehandicapte personen of personen met beperkte mobiliteit kosteloos minstens de in deel b) van bijlage I bedoelde bijstand wanneer de betrokken persoon voldoet aan de in artikel 16 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 16

Voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend

1.   Autobus- en/of touringcarondernemingen, terminalbeheerders, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators werken samen om ervoor te zorgen dat bijstand wordt verleend aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, op voorwaarde dat de autobus- en/of touringcaronderneming, de terminalbeheerder, de verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator minstens 24 uur voor het ogenblik waarop de bijstand moet worden verleend, in kennis wordt gesteld van de behoefte aan bijstand van de betrokkene , tenzij een kortere termijn wordt voorgesteld door degene die de bijstand verleent of wordt overeengekomen tussen degene die de bijstand verleent en de passagier .

2.   Autobus- en/of touringcarondernemingen, terminalbeheerders, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators nemen alle nodige maatregelen om de indiening van aanvragen om bijstand door gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te faciliteren. De passagier ontvangt een bevestiging dat zijn behoefte aan bijstand is gemeld. Deze verplichtingen gelden voor al hun verkoopskanalen, met inbegrip van verkoop via telefoon en het internet.

3.   Indien geen kennisgeving is gedaan overeenkomstig lid 1, doen autobus- en/of touringcarondernemingen, terminalbeheerders, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators alle redelijke inspanningen om ervoor te zorgen dat bijstand wordt verleend zodat de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit in de vertrekkende autobus of touringcar kan stappen, kan overstappen op een aansluitende dienst of bij aankomst kan uitstappen uit de autobus of touringcar waarvoor hij een vervoerbewijs heeft gekocht.

4.   Bijstand wordt verleend mits de betrokken zich aanmeldt op het daartoe aangewezen punt:

op een vooraf door de autobus- en/of touringcaronderneming vastgesteld tijdstip, doch maximaal 60 minuten voor de geplande vertrektijd; of

indien geen tijdstip is meegedeeld, uiterlijk 30 minuten voor de geplande vertrektijd, tenzij een ander tijdstip wordt voorgesteld door degene die de bijstand verleent of wordt overeengekomen tussen de passagier en degene die de bijstand verleent .

5.   De terminalbeheerder van een terminal die door een lidstaat is aangewezen overeenkomstig artikel 14, lid 1, wijst, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden en onverminderd de bevoegdheden van andere instanties met betrekking tot de omgeving van de terminal, aankomst- en vertrekplaatsen aan binnen de terminal of op plaatsen, zowel binnen als buiten het terminalgebouw, waarvoor hij rechtstreeks bevoegd is, waar gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit zich kunnen aanmelden en bijstand kunnen aanvragen.

6.   De in lid 5 bedoelde aangewezen punten moeten duidelijk bewegwijzerd, toegankelijk en herkenbaar zijn voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, en op die plaatsen dient de nodige informatie over de terminal en de geboden bijstand in toegankelijke vormen beschikbaar te zijn.

Artikel 17

Mededeling van informatie aan een derde partij

1.   Wanneer de verlening van bijstand is uitbesteed en een autobus- en/of touringcaronderneming, de verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator minstens 48 uur voor de geplande vertrektijd een kennisgeving van de behoefte aan bijstand ontvangt, deelt hij of zij de relevante informatie op dusdanige wijze mee dat de betrokken onderaannemer de kennisgeving uiterlijk 36 uur voor de geplande vertrektijd ontvangt .

2.   Wanneer de verlening van bijstand is uitbesteed en bij een autobus- en/of touringcaronderneming, de verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator minder dan 48 uur voor de geplande vertrektijd van de autobus of touringcar een aanvraag om bijstand wordt ingediend, deelt deze de ║ informatie op dusdanige wijze mee dat de betrokken onderaannemer de kennisgeving zo snel mogelijk ontvangt .

Artikel 18

Opleiding

Autobus- en/of touringcarondernemingen en terminalbeheerders zorgen ervoor dat:

(a)

al hun personeelsleden en die van hun onderaannemers die rechtstreekse bijstand verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, weten hoe zij aan de behoeften van mensen met uiteenlopende handicaps of mobiliteitsproblemen kunnen voldoen;

(b)

al hun personeelsleden die rechtstreeks contact hebben met passagiers, een opleiding krijgen over bijstand aan gehandicapten en over het bewustzijn van de gehandicaptenproblematiek als omschreven in bijlage II;

(c)

alle nieuwe personeelsleden bij hun indiensttreding een cursus over de gehandicaptenproblematiek volgen en dat personeelsleden, waar nodig, bijscholing krijgen.

Artikel 19

Compensatie voor rolstoelen en mobiliteitshulpmiddelen

1.   Wanneer rolstoelen of andere mobiliteitshulpmiddelen, of onderdelen daarvan, tijdens de afhandeling in de terminal of tijdens het vervoer aan boord van een bus of touringcar verloren gaan of worden beschadigd, ontvangt de passagier aan wie deze hulpmiddelen toebehoren een schadevergoeding van de partij die bij het verlies of de beschadiging aansprakelijk was voor de uitrusting, namelijk de autobus- en/of touringcaronderneming of de terminalbeheerder.

Zo nodig wordt al het mogelijke gedaan om zo snel mogelijk vervanguitrusting aan te bieden met dezelfde technische en functionele kenmerken als de verloren of beschadigde uitrusting .

2.     Een autobus- en/of touringcaronderneming is niet aansprakelijk overeenkomstig lid 1:

(a)

indien het verlies of de schade is veroorzaakt door omstandigheden van het geval die geen verband houden met de exploitatie van de autobus- en touringcardiensten en die de autobus- en/of touringcaronderneming, ondanks het feit dat zij de in de specifieke omstandigheden vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, niet kon vermijden en waarvan zij de gevolgen niet kon verhinderen;

(b)

indien het verlies of de schade de schuld is van de passagier of door diens nalatigheid is veroorzaakt.

3.   Het bedrag van de op grond van dit artikel te betalen compensatie komt overeen met de daadwerkelijk geleden schade .

Hoofdstuk IV

Verplichtingen van autobus- en/of touringcarondernemingen bij onderbreking van de reis

Artikel 20

Aansprakelijkheid bij annulering of grote vertragingen

1.    Autobus- en/of touringcarondernemingen zijn aansprakelijk voor annuleringen , overboekingen en vertragingen van meer dan twee uur bij vertrek. Autobus- en/of touringcarondernemingen zijn alleen aansprakelijk voor annuleringen en vertragingen ten gevolge van omstandigheden waarover zij controle hebben. Zij zijn niet aansprakelijk voor vertragingen ten gevolge van files, grenscontroles en/of voertuigcontroles. In alle gevallen waarin ondernemingen aansprakelijk zijn, wordt aan de betrokken passagier ten minste:

(a)

zonder extra kosten alternatief vervoer geboden in redelijke omstandigheden van het geval of, wanneer zulks niet haalbaar is, informatie geboden over passende alternatieve vervoersdiensten van andere vervoersondernemingen;

(b)

de prijs van het vervoerbewijs terugbetaald tenzij de passagier het in punt a) bedoelde alternatief vervoer aanvaardt;

(c)

bovenop de terugbetaling als bedoeld in punt b), het recht toegekend op een compensatie van 50 % van de prijs van het vervoerbewijs indien de autobus- en/of touringcaronderneming geen alternatief vervoer of informatie biedt als bedoeld in punt a). De vergoeding wordt betaald binnen een maand na de indiening van het verzoek om schadevergoeding;

(d)

indien hij het aangeboden alternatieve vervoer aanvaardt, het recht toegekend op een compensatie van 50 % van de prijs van het vervoerbewijs, zonder dat hij het recht op vervoer verliest. Onder de prijs van het vervoerbewijs worden de volledige kosten verstaan die de passagier betaalt voor het vertraagde deel van de reis. De vergoeding wordt betaald binnen een maand na de indiening van het verzoek om schadevergoeding;

(e)

maaltijden en dranken aangeboden die in verhouding staan tot de wachttijd, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is;

(f)

hotel- of ander verblijf aangeboden alsmede vervoer tussen de terminal en de plaats van het verblijf indien een overnachting nodig is voordat de reis kan worden voortgezet;

(g)

indien de autobus of touringcar buiten gebruik is, vervoer aangeboden tussen de plaats waar het onbruikbare voertuig staat en een geschikte wachtplaats of terminal vanwaar de reis kan worden voortgezet.

2.     In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen zijn autobus- en/of touringcarondernemingen aansprakelijk voor vertragingen van meer dan twee uur bij aankomst indien de vertraging te wijten is aan:

de nalatigheid en de schuld van de bestuurder; of

een technisch defect van het voertuig.

In die gevallen wordt aan de passagier ten minste:

(a)

het recht toegekend op een compensatie van 50 % van de prijs van het vervoerbewijs. Onder de prijs van het vervoerbewijs worden de volledige kosten verstaan die de passagier betaalt voor het vertraagde deel van de reis. De vergoeding wordt betaald binnen een maand na de indiening van het verzoek om schadevergoeding;

(b)

bijstand geboden als bedoeld in lid 1, onder e), f) en g), van dit artikel.

3.     Een autobus- en/of touringcaronderneming wordt van deze aansprakelijkheid vrijgesteld indien de annulering of vertraging aan een van de volgende oorzaken te wijten is:

(a)

omstandigheden die geen verband houden met de exploitatie van de autobus- en touringcardiensten en die de autobus- en/of touringcaronderneming, ondanks het feit dat zij de in de specifieke omstandigheden van het geval vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, niet kon vermijden en waarvan zij de gevolgen niet kon verhinderen;

(b)

nalatigheid van de passagier; of

(c)

het handelen van een derde dat de autobus- en/of touringcaronderneming, ondanks het feit dat zij de in de specifieke omstandigheden van het geval vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, niet kon vermijden en waarvan zij de gevolgen niet kon verhinderen.

Artikel 21

Informatieverstrekking

1.   Bij vertraging brengen autobus- en/of touringcarondernemingen of, in voorkomend geval, de terminalbeheerders, ║ de passagiers op de hoogte van de verwachte vertrektijd en de verwachte aankomsttijd, zodra die informatie beschikbaar is, doch uiterlijk 30 minuten na de geplande vertrektijd respectievelijk één uur voor de geplande aankomsttijd. Deze informatie wordt ook verstrekt in vormen die toegankelijk zijn voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit.

2.   Indien passagiers door de vertraging een aansluiting missen, doen de autobus- en/of autocarondernemingen redelijke inspanningen om de betrokken passagiers te informeren over alternatieve reismogelijkheden.

Artikel 22

Verdere eisen tot schadevergoeding

Deze verordening is van toepassing onverminderd de rechten van een passagier op verdere compensatie . De uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie kan op eventuele verdere compensatie in mindering worden gebracht.

Artikel 23

Extra maatregelen ten behoeve van passagiers

Vervoerders ontwikkelen samen en in samenspraak met de belanghebbenden, brancheorganisaties, consumentenverenigingen en verenigingen van passagiers en gehandicapten ║ nationale en Europese regelingen. Deze maatregelen hebben tot doel de dienstverlening aan de passagiers te verbeteren, met name bij grote vertragingen en onderbreking of annulering van de reis , met prioriteit voor bijstand aan passagiers die bijzondere behoeften hebben ten gevolge van hun handicap, beperkte mobiliteit, ziekte, hoge leeftijd of zwangerschap, en bij uitbreiding ook jonge kinderen en begeleiders .

Bij lange vertragingen en onderbreking of annulering van de reis moet de bijstand er vooral in bestaan dat de passagiers zo nodig medische verzorging, eten en drinken wordt verstrekt, regelmatig de meest recente informatie wordt verschaft en eventueel alternatief vervoer of logies wordt aangeboden.

Hoofdstuk V

Informatie voor passagiers en klachtenbehandeling

Artikel 24

Recht op reisinformatie

Terminalbeheerders en autobus- en/of touringcarondernemingen verstrekken hun passagiers gedurende de volledige reis de nodige informatie in toegankelijke vormen .

Artikel 25

Informatie over passagiersrechten

║ Autobus- en/of touringcarondernemingen en terminalbeheerders moeten ervoor zorgen dat aan de passagiers uiterlijk bij het vertrek en tijdens de reis passende en begrijpelijke informatie wordt verstrekt over hun rechten uit hoofde van deze verordening. Deze informatie wordt meegedeeld in toegankelijke vormen . In deze informatie worden de contactgegevens vermeld van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 27, lid 1, aangewezen handhavingsinstantie.

Artikel 26

Klachten

1.   Autobus- en/of touringcarondernemingen zetten , voor zover dit nog niet bestaat, een voor alle passagiers, met inbegrip van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, toegankelijk mechanisme op voor de behandeling van klachten met betrekking tot de onder deze verordening vallende rechten en verplichtingen.

2.   Passagiers kunnen uiterlijk binnen een maand na de dag waarop de dienst is verricht of had moeten worden verricht een klacht indienen bij een autobus- en/of touringcaronderneming. Binnen 20 werkdagen geeft de onderneming waaraan de klacht is gericht een gemotiveerd antwoord of deelt zij, in gerechtvaardigde gevallen, de reiziger mee tegen welke datum een antwoord kan worden verwacht. Een klacht moet binnen twee maanden na de datum van ontvangst worden beantwoord.

3.   Indien de passagier binnen de in lid 2 vastgestelde termijn geen antwoord ontvangt, wordt de klacht geacht te zijn aanvaard.

4.     Autobus- en/of touringcarondernemingen brengen jaarlijks verslag uit over het aantal en het onderwerp van de ontvangen klachten, het gemiddelde aantal dagen waarbinnen deze zijn beantwoord en de corrigerende maatregelen die zijn genomen.

Hoofdstuk VI

Handhaving en nationale handhavingsinstanties

Artikel 27

Nationale handhavingsinstanties

1.   Elke lidstaat wijst een of meer instanties aan die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze verordening. Elke instantie neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechten van de reizigers worden gerespecteerd, met inbegrip van de naleving van de in artikel 12 bedoelde regels inzake toegankelijkheid. Elke instantie is in haar organisatie, financieringsbeslissingen, rechtsstructuur en besluitvorming onafhankelijk ▐.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in overeenstemming met dit artikel aangewezen instantie(s) alsook van haar/hun respectieve verantwoordelijkheden.

3.     Deze instanties werken samen met organisaties die autobus- en touringcarondernemingen en consumenten vertegenwoordigen, met inbegrip van organisaties die gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen.

4.   Elke passagier kan bij de relevante krachtens lid 1 aangewezen instantie een klacht indienen over een vermeende schending van deze verordening.

5.   Lidstaten die ervoor opteren bepaalde diensten op grond van artikel 2, lid 2, vrij te stellen van de toepassing van deze verordening, dienen te voorzien in een vergelijkbaar mechanisme voor de handhaving van de passagiersrechten.

Artikel 28

Verslag inzake handhaving

1.   Jaarlijks publiceren de overeenkomstig artikel 27, lid 1, aangewezen handhavingsinstanties op 1 juni een verslag over hun activiteiten tijdens het voorbije jaar, waarin onder meer de volgende elementen zijn opgenomen:

(a)

een beschrijving van de acties die zijn ondernomen om de bepalingen van de verordening ten uitvoer te leggen;

(b)

een vermelding van de procedure voor de behandeling van individuele klachten;

(c)

een samenvatting van de in de betrokken lidstaat geldende regels inzake de toegankelijkheid voor gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit;

(d)

geaggregeerde gegevens betreffende klachten , met inbegrip van gegevens over het gevolg dat daaraan is gegeven en de afhandelingstermijnen ;

(e)

details over opgelegde sancties;

(f)

andere aspecten die belangrijk zijn voor een betere handhaving van deze verordening.

2.   Met het oog op de opstelling van dat verslag houden de handhavinginstanties statistieken bij van individuele klachten, ingedeeld per onderwerp en per onderneming. Die gegevens kunnen tot drie jaar na de datum waarop het incident heeft plaatsgevonden, worden opgevraagd door de Commissie of de nationale onderzoeksinstanties.

Artikel 29

Samenwerking tussen handhavingsinstanties

De overeenkomstig artikel 27, lid 1, aangewezen nationale handhavingsinstanties wisselen informatie uit over hun werkzaamheden alsmede over hun besluitvormingsbeginselen en -praktijken met het oog op een consequente bescherming van de passagiers in de hele Gemeenschap. De Commissie ondersteunt hen hierbij.

Artikel 30

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die regels worden toegepast. De vastgestelde sancties , waaronder eventueel een bevel tot betaling van compensatie aan de betrokken passagier, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze bepalingen en delen eventuele latere wijzigingen daarvan zo spoedig mogelijk mee.

Hoofdstuk VII

Slotbepalingen

Artikel 31

Verslaggeving

Uiterlijk  (10) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing en de effecten van deze verordening. Het verslag moet waar nodig vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen om de bepalingen van deze verordening nader te implementeren of te herzien.

Artikel 32

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„18.

Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van […] betreffende de rechten van bus- en autocarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming). (PB L …)”

Artikel 33

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij wordt van toepassing  (11).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C …

(2)  PB C …

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(4)   PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.

(5)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(6)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(7)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(8)   PB L 74 van 20.3.1992, blz. 1.

(9)   PB L 8 van 11.1.1984, blz. 17.

(10)  PB: drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

(11)  PB: twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE I

Bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit

a)

Bijstand in terminals

Bijstand en regelingen die nodig zijn om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

zich in de terminal aan te melden en een aanvraag om bijstand in te dienen op een aangewezen locatie;

zich te verplaatsen van dat punt naar de loketten, de wachtruimte en de instapzone.

b)

Bijstand aan boord van het voertuig

Bijstand en regelingen die nodig zijn om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

in de autobus of touringcar te stappen met behulp van een lift, rolstoel of andere passende uitrusting;

hun bagage in te laden;

hun bagage uit te laden,

uit de autobus of touringcar te stappen;

indien mogelijk , naar het toilet te gaan;

voor zover mogelijk, een erkende hulphond mee te nemen aan boord van de autobus of touringcar;

zich naar de zitplaatsen te begeven;

belangrijke informatie over de reis in een toegankelijke vorm te ontvangen;

indien mogelijk, bij tussenstops op het traject in en uit te stappen.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE II

Opleiding over de gehandicaptenproblematiek

a)

Bewustmaking van de gehandicaptenproblematiek

In de opleiding voor personeel dat rechtstreeks contact heeft met passagiers komen de volgende onderwerpen aan bod:

bewustzijn van en passend reageren op personen met een fysieke, zintuiglijke (auditieve of visuele), of verborgen handicap of leermoeilijkheden, met inbegrip van de manier om de verschillende mogelijkheden van personen met beperkte mobiliteit, oriëntatie of communicatievaardigheden in te schatten;

belemmeringen voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, met inbegrip van attitudeproblemen, omgevings-/fysieke obstakels en organisatorische belemmeringen;

erkende hulphonden; met inbegrip van de rol en de behoefte van een hulphond;

omgaan met onverwachte gebeurtenissen;

sociale vaardigheden en technieken om te communiceren met doven en slechthorenden, visueel gehandicapten, mensen met een spraakprobleem en mensen met leermoeilijkheden;

hoe om te gaan met rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen teneinde schade te vermijden (voor personeel dat verantwoordelijk is voor de bagageafhandeling indien relevant).

b)

Opleiding inzake bijstand aan gehandicapte personen

In de opleiding voor personeel dat bijstand verleent aan gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit komen de volgende onderwerpen aan bod:

hoe een rolstoelgebruiker helpen in- en uit zijn rolstoel te stappen;

vaardigheden om bijstand te verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die reizen met een erkende hulphond, met aandacht voor de rol en de behoefte van deze honden;

technieken voor de begeleiding van blinde en slechtziende passagiers en voor de omgang met en het vervoer van erkende hulphonden, in het besef dat hulphonden zijn opgeleid om uitsluitend de bevelen van hun baas te gehoorzamen en dat het niet aan het dienstdoende personeel is om met deze honden om te gaan ;

kennis van de soorten uitrusting om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit te helpen en van de manier waarop die uitrusting moet worden gebruikt;

het gebruik van in- en uitstaphulpmiddelen en van de correcte procedures voor bijstand bij het in- en uitstappen, waarbij de veiligheid en de waardigheid van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit wordt gewaarborgd;

voldoende begrip van de behoefte aan betrouwbare en professionele bijstand; tevens bewustzijn van de mogelijke gevoelens van kwetsbaarheid die personen door hun afhankelijkheid van de geboden bijstand tijdens de reis kunnen ervaren;

kennis van eerste hulp.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/331


Donderdag, 23 april 2009
Beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten ***I

P6_TA(2009)0282

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (COM(2008)0464 – C6-0281/2008 – 2008/0157(COD))

2010/C 184 E/69

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0464),

gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 47, lid 2, 55 en 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0281/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0070/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0157

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG ║ betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (3) is de beschermingstermijn voor uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen vastgesteld op 50 jaar.

(2)

Voor uitvoerende kunstenaars vangt deze periode aan met de uitvoering of, indien de vastlegging van de uitvoering binnen een termijn van 50 jaar na de uitvoering is gepubliceerd of medegedeeld aan het publiek, met die eerste publicatie of die eerste mededeling aan het publiek, afhankelijk van wat het eerst gebeurt.

(3)

Voor producenten van fonogrammen vangt de periode aan met de vastlegging van het fonogram of de publicatie ervan indien deze binnen een termijn van 50 jaar na de vastlegging plaatsvindt of, bij gebreke van publicatie, met de mededeling van het fonogram aan het publiek mits deze binnen een termijn van 50 jaar na de vastlegging plaatsvindt.

(4)

De maatschappelijke erkenning van het belang van de creatieve bijdrage van uitvoerende kunstenaars dient tot uiting te komen in een beschermingsniveau dat recht doet aan hun creatieve en artistieke bijdragen.

(5)

Uitvoerende kunstenaars beginnen hun carrière gewoonlijk op jonge leeftijd, zodat de huidige beschermingstermijn van 50 jaar voor de vastlegging van uitvoeringen veelal niet volstaat om hun uitvoeringen gedurende hun gehele leven te beschermen . Daarom worden sommige uitvoerende kunstenaars aan het eind van hun leven geconfronteerd met een inkomensgat. Bovendien kunnen zij vaak geen beroep doen op hun rechten om eventueel ongewenst gebruik van hun uitvoeringen tijdens hun leven te voorkomen of te beperken.

(6)

Uitvoerende kunstenaars moeten minstens tot aan het einde van hun leven kunnen beschikken over de inkomsten uit de uitsluitende rechten op reproductie en beschikbaarstelling, als bedoeld in Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (4), ║ de billijke compensatie voor reproductie voor privégebruik in de zin van diezelfde richtlijn en de inkomsten uit de uitsluitende rechten op verspreiding en verhuur in de zin van Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (5).

(7)

Daarom moet de beschermingstermijn voor vastleggingen van uitvoeringen en voor fonogrammen verlengd worden tot 70 jaar na het desbetreffende feit .

(8)

▐De rechten op de vastlegging van de uitvoering dienen terug te keren naar de uitvoerende kunstenaar indien de producent van fonogrammen ervan afziet om voldoende (in de zin van het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties) exemplaren voor verkoop aan te bieden van een fonogram dat zonder de termijnverlenging in het publiek domein zou vallen, of ervan afziet om dat fonogram toegankelijk te maken voor het publiek. Van deze mogelijkheid moet gebruik kunnen worden gemaakt nadat de producent van fonogrammen een redelijke tijd is gelaten voor deze twee exploitatiemogelijkheden. De rechten van de producent op het fonogram moeten bijgevolg vervallen om te voorkomen dat deze rechten co-existeren met de rechten van de uitvoerende kunstenaar op de vastlegging van de uitvoering, wanneer deze laatste rechten niet langer zijn overgedragen of afgestaan aan de producent van het fonogram.

(9)

Bij het aangaan van een contractuele relatie met een producent van fonogrammen moeten uitvoerende kunstenaars hun uitsluitende rechten op de verspreiding, verhuur, reproductie en beschikbaarstelling van vastleggingen van hun uitvoeringen gewoonlijk overdragen aan de producent. In ruil daarvoor wordt aan sommige uitvoerende kunstenaars een voorschot op de royalty's betaald. Zij ontvangen slechts royalty's wanneer de producent van fonogrammen het oorspronkelijke voorschot heeft terugverdiend en na aftrek van de bij contract vastgestelde bedragen. Andere uitvoerende kunstenaars dragen hun uitsluitende rechten over of staan deze af tegen een eenmalige vergoeding (niet-periodieke betaling) . Dit geldt met name voor uitvoerende kunstenaars die achtergrondmuziek verzorgen en niet in de aftiteling vermeld worden („niet met naam vermelde uitvoerende kunstenaars”), maar soms ook voor uitvoerende kunstenaars die wel in de aftiteling vermeld worden („met naam vermelde uitvoerende kunstenaars”). ▐

(10)

Teneinde te waarborgen dat uitvoerende kunstenaars die hun uitsluitende rechten hebben overgedragen aan producenten van fonogrammen ▐daadwerkelijk baat vinden bij de termijnverlenging, dient een reeks begeleidende maatregelen te worden ingevoerd. ▐

(11)

De eerste begeleidende maatregel moet producenten van fonogrammen ertoe verplichten om minstens eenmaal per jaar een ▐som opzij te leggen die overeenkomt met 20 % van de inkomsten uit de uitsluitende rechten op de verspreiding, reproductie en beschikbaarstelling van fonogrammen . Met „inkomsten” worden bedoeld de inkomsten van de producent van fonogrammen vóór aftrek van de kosten .

(12)

Deze vergoedingen mogen uitsluitend ten goede komen van uitvoerende kunstenaars van wie de uitvoeringen zijn vastgelegd op een fonogram en die hun rechten hebben overgedragen of afgestaan aan de producent in ruil voor een eenmalige vergoeding. De op deze manier verkregen vergoedingen moeten minstens eenmaal per jaar op individuele basis worden verdeeld onder de niet met naam vermelde uitvoerende kunstenaars. Deze verdeling moet worden toevertrouwd aan maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging en nationale voorschriften inzake niet-verdeelbare gelden mogen worden toegepast. Om te voorkomen dat de inzameling en administratie van deze inkomsten een buitensporige belasting vormen, kunnen de lidstaten de mate reguleren waarin kleine ondernemingen verplicht zijn bij te dragen, indien deze betalingen onredelijk zijn in verhouding tot de daarmee samenhangende kosten van inzameling en administratie.

(13)

Artikel 5 van Richtlijn 2006/115/EG ║ kent echter aan uitvoerende kunstenaars reeds een niet voor afstand vatbaar recht op een billijke vergoeding voor de verhuur van onder andere fonogrammen toe. Evenzo is het niet gebruikelijk dat uitvoerende kunstenaars bij contract hun rechten op een enkele billijke vergoeding voor uitzending en mededeling aan het publiek overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2006/115/EG en hun rechten op een billijke compensatie voor reproductie voor privégebruik overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van Richtlijn 2001/29/EG overdragen aan producenten van fonogrammen. Daarom hoeft bij de berekening van het totaalbedrag dat de producent van fonogrammen opzij moet leggen voor het bekostigen van de aanvullende vergoeding, geen rekening te worden gehouden met inkomsten die de producent van fonogrammen heeft verkregen uit de verhuur van fonogrammen en met de enkele billijke vergoeding voor uitzending en mededeling aan het publiek of met de billijke compensatie die is ontvangen voor het kopiëren voor privégebruik.

(14)

Een tweede begeleidende maatregel om overeenkomsten in het kader waarvan artiesten hun uitsluitende rechten op royaltybasis overdragen aan een producent van fonogrammen beter in evenwicht te brengen, dient te bestaan uit de „schone lei” voor kunstenaars die hun bovengenoemde uitsluitende rechten hebben overgedragen aan producenten van fonogrammen in ruil voor royalty's of een vergoeding. Om ervoor te zorgen dat uitvoerende kunstenaars ten volle kunnen profiteren van de verlenging van de beschermingstermijn dienen de lidstaten erop toe te zien dat, in het kader van de overeenkomsten tussen producenten van fonogrammen en uitvoerende kunstenaars, een percentage royalty's of vergoedingen, vrij van voorschotten of contractueel bepaalde kortingen aan de uitvoerende kunstenaars wordt uitbetaald gedurende de verlengde termijn.

(15)

Ter wille van de rechtszekerheid moet worden bepaald dat contractuele overdrachten of toekenningen van rechten op vastleggingen van uitvoeringen voorafgaande aan de datum waarop de lidstaten geacht worden de nodige maatregelen te nemen om deze richtlijn ten uitvoer te leggen, tenzij in de overeenkomst uitdrukkelijk anders is bepaald, van kracht blijven gedurende de verlengingsperiode. ▐

(16)

De lidstaten moeten kunnen bepalen dat over bepaalde voorwaarden van die overeenkomsten die voorzien in periodieke betaling, opnieuw kan worden onderhandeld ten gunste van uitvoerende kunstenaars. De lidstaten moeten procedures ter beschikking hebben voor het geval de heronderhandeling mislukt.

(17)

Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde begeleidende maatregelen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, gelet op het feit dat nationale maatregelen op dit gebied zouden leiden tot een verstoring van de mededingingsvoorwaarden of negatieve gevolgen zouden hebben voor de reikwijdte van de uitsluitende rechten van producenten van fonogrammen zoals bepaald in de Gemeenschapswetgeving, en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(18)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan nationale regels en overeenkomsten die in overeenstemming zijn met haar bepalingen, bijvoorbeeld collectieve overeenkomsten die in de lidstaten zijn gesloten tussen organisaties die uitvoerende kunstenaars vertegenwoordigen en organisaties die producenten vertegenwoordigen.

(19)

In sommige lidstaten geldt voor muziekwerken met tekst één beschermingstermijn, die wordt berekend vanaf de dag van overlijden van de langstlevende auteur, terwijl in andere lidstaten de muziek en de tekst een verschillende beschermingstermijn hebben. Muziekwerken met tekst worden vrijwel altijd door meerdere auteurs tot stand gebracht. Zo zijn opera's vaak het werk van een librettist en een componist . En in genres als jazz, rock en popmuziek komen de werken vaak in samenwerking tot stand.

(20)

De beschermingstermijn van muziekwerken met tekst , waarvan tekst en muziek zijn geschreven om samen te worden gebruikt, is derhalve onvoldoende geharmoniseerd, wat leidt tot belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten, zoals grensoverschrijdende diensten voor collectief beheer. Om de opheffing van dergelijke belemmeringen te waarborgen, moet voor al deze werken die op de datum waarop de lidstaten deze richtlijn moeten hebben omgezet, bescherming genieten, dezelfde geharmoniseerde beschermingstermijn gelden in alle lidstaten.

(21)

Richtlijn 2006/116/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap eigen tabellen op te stellen die het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2006/116/EG

Richtlijn 2006/116/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)

In artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

7.   De beschermingstermijn van een muziekwerk met tekst bedraagt 70 jaar na de dood van de langstlevende van de volgende personen, ongeacht of zij al dan niet als coauteur zijn aangewezen: de tekstschrijver en de componist van het muziekwerk, mits hun beider bijdragen specifiek zijn gecreëerd voor het respectieve muziekwerk met tekst .”.

(2)

║ Artikel 3, ║ wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Indien echter

binnen deze termijn een vastlegging van de uitvoering anders dan op een fonogram op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek medegedeeld is, vervallen de rechten 50 jaar na de datum van die eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek;

binnen deze termijn een vastlegging van de uitvoering op een fonogram op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek medegedeeld is, vervallen de rechten 70 jaar na de datum van die eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.”.

b)

In de tweede en derde zin van ║ lid 2, wordt het getal „50” vervangen door „70” .

c)

de volgende leden worden ingevoegd:

„2 bis.     Indien de producent van fonogrammen 50 jaar nadat het fonogram op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, indien het fonogram niet op geoorloofde wijze is gepubliceerd, 50 jaar nadat het op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld, verzuimt voldoende kopieën van het fonogram ten verkoop aan te bieden of voor het publiek beschikbaar te stellen, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, kan de uitvoerende kunstenaar het contract houdende overdracht of toekenning van zijn rechten op de vastlegging van zijn uitvoering aan een producent van fonogrammen (hierna „contract houdende overdracht of afstand”) beëindigen. Het recht om het contract te beëindigen mag worden uitgeoefend indien de producent, binnen een jaar na de kennisgeving door de uitvoerende kunstenaar van zijn voornemen om het contract te beëindigen als bedoeld in de voorgaande volzin, geen uitvoering geeft aan de beide exploitatiehandelingen als vermeld in die volzin. De uitvoerende kunstenaar kan geen afstand doen van zijn recht op beëindiging. Wanneer een fonogram de vastlegging van uitvoeringen van meerdere uitvoerende kunstenaars bevat, kunnen de uitvoerende kunstenaars hun contracten houdende overdracht of afstand overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving beëindigen. Indien het contract houdende overdracht of afstand overeenkomstig dit lid beëindigd wordt, vervallen de rechten van de producent van fonogrammen op het fonogram.

2 ter.     Wanneer in een contract houdende overdracht of afstand aan de uitvoerende kunstenaar het recht op een niet-periodieke vergoeding wordt toegekend, heeft de uitvoerende kunstenaar recht op een jaarlijkse aanvullende vergoeding van de producent van fonogrammen voor ieder volledig jaar direct volgend op het 50ste jaar nadat het fonogram op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, indien het fonogram niet op geoorloofde wijze is gepubliceerd, het 50ste jaar nadat het op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld. De uitvoerende kunstenaar kan geen afstand doen van dit recht op een jaarlijkse aanvullende vergoeding.

2 quater.     Het totaalbedrag dat de producent van fonogrammen opzij moet leggen voor het bekostigen van de in lid 2 ter bedoelde aanvullende vergoeding komt overeen met 20 % van de inkomsten die hij tijdens het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor voornoemde vergoeding wordt betaald, heeft verkregen uit de reproductie, verspreiding en toegankelijkmaking van het betrokken fonogram, volgend op het 50ste jaar nadat het op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, indien het fonogram niet op geoorloofde wijze is gepubliceerd, het 50ste jaar nadat het op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld.

De lidstaten zorgen ervoor dat de producenten van fonogrammen verplicht worden uitvoerende kunstenaars die recht hebben op de jaarlijkse aanvullende vergoeding als bedoeld in lid 2 ter, op verzoek alle informatie te verstrekken die nodig kan zijn om betaling van die vergoeding te verkrijgen.

2 quinquies.     De lidstaten zorgen ervoor dat het recht op ontvangst van de in lid 2 ter bedoelde jaarlijkse aanvullende vergoeding wordt beheerd door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging.

2 sexies.     Indien een uitvoerende kunstenaar recht heeft op periodieke betalingen, worden er geen voorschotten of contractueel bepaalde kortingen ingehouden op de betalingen aan de kunstenaar volgend op het 50ste jaar nadat het fonogram op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, indien het fonogram niet op geoorloofde wijze is gepubliceerd, volgend op het 50ste jaar nadat het op geoorloofde wijze aan het publiek is meegedeeld.”.

(3)

In artikel 10 worden de volgende leden ingevoegd:

„5.   Artikel 3, lid 1, en lid 2 sexies, zoals gewijzigd bij Richtlijn …/…/EG  (6) is van toepassing op vastleggingen van uitvoeringen en fonogrammen waarvoor de uitvoerende kunstenaar en de producent van fonogrammen, krachtens die bepalingen, nog beschermd zijn op  (7) en op vastleggingen van uitvoeringen en fonogrammen die na die datum ontstaan.

6.     Artikel 1, lid 7, geldt zoals ingevoegd bij Richtlijn …/…/EG  (6) , geldt voor muziekwerken met tekst waarvan ten minste het muziekwerk of de tekst vóór …  (7) in ten minste een lidstaat beschermd is, en voor muziekwerken met tekst die na die datum ontstaan.

De eerste alinea laat exploitatiehandelingen die vóór …  (7) zijn verricht, onverlet. De lidstaten stellen de nodige bepalingen vast om met name de verworven rechten van derden te beschermen.

(4)

Het volgende artikel ║ wordt ingevoegd:

Artikel 10 bis

Overgangsmaatregelen betreffende de omzetting van Richtlijn …/…/EG  (8):

1.   Tenzij contractueel uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt een contract houdende overdracht of afstand dat is gesloten vóór  (9) ▐geacht van kracht te blijven na het tijdstip waarop de uitvoerende kunstenaar ▐, krachtens artikel 3, lid 1 , in de versie vóór wijziging bij Richtlijn …/…/EG (8), niet langer beschermd is .

2.     De lidstaten kunnen bepalen dat contracten houdende overdracht of afstand op grond waarvan een uitvoerende kunstenaar recht heeft op periodieke betalingen en die gesloten zijn vóór …  (9) , na een termijn van 50 jaar nadat het fonogram op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, bij ontstentenis van een dergelijke publicatie, op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld, kunnen worden gewijzigd.

Artikel 2

Verslag

De Commissie dient uiterlijk …  (10) bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in het licht van de ontwikkeling van de digitale markt en, zo nodig, een voorstel tot nadere wijziging van Richtlijn 2006/116/EG.

Artikel 3

Evaluatie

De Commissie evalueert de eventuele behoefte aan een verlenging van de beschermingstermijn voor de rechten van uitvoerende kunstenaars en producenten in de audiovisuele sector en brengt uiterlijk op 1 januari 2010 aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de uitkomst van deze evaluatie. Zo nodig dient de Commissie een voorstel tot nadere wijziging van Richtlijn 2006/116/EG in.

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten doen uiterlijk  (11) de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee. ▐

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Advies van 14 januari 2009 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(3)  PB L 372 van 27.12.2006, blz. 12.

(4)  PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

(5)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 28.

(6)  PB L ….

(7)   2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingrichtlijn. ”.

(8)   2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingrichtlijn.

(9)   5 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingrichtlijn.

(10)   5 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingrichtlijn.

(11)   2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/338


Donderdag, 23 april 2009
Intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen ***I

P6_TA(2009)0283

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het kader voor het toepassen van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (COM(2008)0887 – C6-0512/2008 – 2008/0263(COD))

2010/C 184 E/70

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0887),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0512/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0226/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0263

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het kader voor het toepassen van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie ║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het toenemende wegvervoer dat samenhangt met de groei van de Europese economie en de mobiliteitseisen van de burgers, is een primaire oorzaak van toenemende congestie van het wegennet en toenemend energieverbruik, evenals van sociale en milieuproblemen.

(2)

Het antwoord op die belangrijke uitdagingen kan niet beperkt blijven tot traditionele maatregelen waaronder, met name, de uitbreiding van het bestaande wegennet. Innovatie zal een belangrijke rol moeten spelen bij het vinden van geschikte oplossingen voor de Gemeenschap.

(3)

Intelligente vervoerssystemen (ITS) zijn geavanceerde toepassingen die, zonder intelligentie als zodanig te belichamen, gericht zijn op het aanbieden van innovatieve diensten inzake soorten vervoer en verkeersbeheer, en die uiteenlopende gebruikers in staat stellen zich beter te informeren en veiliger, meer gecoördineerd en „slimmer” gebruik te maken van vervoersnetwerken.

(4)

Door informatie- en communicatietechnologie toe te passen op de sector van het wegvervoer en de interfaces daarvan met andere vervoerswijzen (ITS) kan een aanzienlijke bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de milieuprestaties, van de efficiëntie, met inbegrip van energie-efficiëntie, van de veiligheid van het wegvervoer en van de mobiliteit van passagiers en goederen, terwijl tegelijkertijd het functioneren van de interne markt en verhoogde competitiviteit en werkgelegenheid worden verzekerd.

(5)

Er is een aantal geavanceerde toepassingen en communautaire mechanismen ontwikkeld voor uiteenlopende soorten vervoer, zoals spoorwegvervoer (ERTMS en TAF-TSI), open zee en binnenwateren (LRITS, SafeSeaNet, VTMIS, RIS), luchtvervoer (SESAR) en vervoer over land, bij voorbeeld van levende dieren.

(6)

De vooruitgang die is geboekt bij de toepassing van informatie- en communicatietechnologieën op andere vervoerswijzen moet nu worden vertaald in ontwikkelingen in de sector van het wegvervoer, met name met het oog op betere integratie op dat gebied tussen wegvervoer en andere vervoerswijzen.

(7)

Sommige lidstaten zijn al bezig met nationale toepassingen van deze technologieën in de sector van het wegvervoer, maar die invoering blijft gefragmenteerd en ongecoördineerd, en biedt geen waarborgen voor de geografische continuïteit van ITS-diensten in de hele Gemeenschap.

(8)

Om ITS op een gecoördineerde en effectieve wijze in te voeren in de hele Gemeenschap, moeten gemeenschappelijke specificaties worden vastgesteld. In eerste instantie moet prioriteit worden gegeven aan vier belangrijke terreinen voor de ontwikkeling en invoering van ITS.

(9)

De gemeenschappelijke specificaties zouden onder andere rekening moeten houden met en voortbouwen op de ervaring en resultaten die reeds op dit gebied zijn verkregen, met name in de context van het initiatief eSafety (4), dat in april 2002 door de Commissie is opgestart. Het eSafety Forum is als onderdeel van dat initiatief door de Commissie opgericht voor het bevorderen en verder implementeren van aanbevelingen ter ondersteuning van de ontwikkeling, invoering en het gebruik van eSafety-systemen.

(10)

Voertuigen die voornamelijk wegens hun historische betekenis worden gebruikt en die oorspronkelijk geregistreerd waren, en/of waarvoor typegoedkeuring is verleend en/of die in gebruik zijn genomen voordat deze richtlijn en de daarbij behorende uitvoeringsmaatregelen van kracht werden, vallen niet onder de in onderhavige richtlijn neergelegde voorschriften en procedures.

(11)

ITS moeten worden geënt op interoperabele systemen die zijn gebaseerd op open en publieke standaarden en zonder onderscheid beschikbaar zijn voor alle leveranciers en gebruikers van toepassingen en diensten.

(12)

In de toekomst moet de interoperabiliteit worden gewaarborgd van toepassingen en diensten die worden aangeboden door ITS-inzet, die er zo nodig eveneens voor zorgt dat ITS-toepassingen en -diensten te combineren zijn met voorgaande versies.

(13)

De invoering en het gebruik van ITS-toepassingen en diensten brengen de verwerking van persoonsgegevens met zich mee. Bij die verwerking moet de communautaire regelgeving in acht worden genomen, zoals neergelegd in onder meer Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5) en in Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (6).

(14)

Voor de invoering en het gebruik van ITS-toepassingen en -diensten, met name verkeers- en reisinformatiediensten, zullen gegevens over wegen, verkeer en reizen moeten verwerkt die zijn opgenomen in documenten die door organen uit de overheidssector van de lidstaten worden bewaard. Bij de verwerking en het gebruik van die gegevens moet de regelgeving van de Gemeenschap, zoals neergelegd in Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (7), in acht worden genomen.

(15)

Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad  (8) stelt een kader vast voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, terwijl Richtlijnen 2002/24/EG (9) en 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad  (10) respectievelijk betrekking hebben op de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en op de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, en verwisselbare getrokken machines. De bepalingen in deze richtlijnen hebben betrekking op in voertuigen geïnstalleerde, aan ITS gerelateerde apparatuur, maar zijn zij niet van toepassing op externe ITS-apparatuur en -software voor weginfrastructuur, waarvoor bijgevolg moet worden voorzien in nationale procedures voor typegoedkeuring.

(16)

Voor ITS-toepassingen en -diensten die een accurate en tijds- en plaatsbepaling vergen, moet een beroep worden gedaan op satellietinfrastructuur of een andere technologie die eenzelfde mate van precisie waarborgt (11) , zoals specifieke communicatie over geringe afstand (DSRC) .

(17)

Belangrijke belanghebbenden, zoals ITS-dienstaanbieders, verenigingen van gebruikers van ITS, vervoers- en infrastructuurexploitanten, vertegenwoordigers van fabrikanten, sociale partners, beroepsverenigingen en lokale autoriteiten zouden de mogelijkheid moeten hebben de Commissie advies ter verlenen over de commerciële en technische aspecten in verband met de invoering van ITS in de Gemeenschap.

(18)

De voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn nodige maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12).

(19)

Met name zou de Commissie de bevoegdheid moeten om de bijlagen te wijzigen en de precieze specificaties voor de ontwikkeling, de implementatie en het gebruik van interoperabele ITS vast te stellen. Aangezien dit maatregelen van algemene streking zijn, met als doel niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen, onder andere door haar aan te vullen met nieuwe, niet-essentiële elementen, kunnen zij worden goedgekeurd overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(20)

Om een gecoördineerde aanpak te kunnen garanderen, moet de Commissie toezien op coherentie tussen de activiteiten van het door deze richtlijn opgerichte comité en die van het comité dat is opgericht bij Richtlijn 2004/52/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap (13), het comité dat is opgericht bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (14), en het comité bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (15).

(21)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, het verzekeren van de gecoördineerde invoering en het gecoördineerd gebruik van interoperabele ITS in de hele Gemeenschap, niet voldoende kan worden bereikt door de lidstaten en bijgevolg, vanwege de omvang en de gevolgen, beter kan worden bereikt op gemeenschapsniveau, kan de Gemeenschap maatregelen goedkeuren, overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Volgens het evenredigheidsbeginsel zoals beschreven in dat artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te bereiken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Deze richtlijn stelt een kader vast voor de gecoördineerde en samenhangende invoering en het dito gebruik van ITS, waar onder interoperabele ITS, binnen de Gemeenschap en de ontwikkeling van de daarvoor benodigde specificaties.

Zij is van toepassing op alle ITS voor reizigers, voertuigen en infrastructuur en de interactie daarvan op het gebied van wegtransport met inbegrip van stedelijk vervoer, en de interfaces met andere vervoerswijzen.

De toepassing van de onderhavige richtlijn en de in artikel 4 bedoelde maatregelen laat de eisen van de lidstaten ten aanzien van openbare orde en veiligheid onverlet.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a)   „Intelligente vervoerssystemen (Intelligent Transport Systems, ITS)”: systemen waarin informatie- en communicatietechnologie wordt toegepast, ter ondersteuning van het wegvervoer (met inbegrip van infrastructuur, voertuigen en gebruikers) en verkeers- en mobiliteitsbeheer en voor de interfaces met andere vervoerswijzen, waaronder de mogelijkheid van multimodale interoperabele kaartverkoop;

(b)   „interoperabiliteit”: het vermogen van systemen en van de aan de basis daarvan liggende processen om onderling gegevens uit te wisselen en informatie en kennis te delen;

(c)   „ITS-toepassing”: een operationeel instrument voor het toepassen van ITS;

(d)   „ITS-dienst”: de invoering van een ITS-toepassing door een duidelijk omlijnd organisatorisch en operationeel kader met als doel bij te dragen aan ║ veiligheid, ║ efficiëntie, en comfort van de gebruikers en/of vervoers- en reisdiensten te faciliteren of te ondersteunen;

(e)   „ITS-dienstaanbieder”: elke willekeurige aanbieder van een ITS-dienst, zij het openbaar of privé;

(f)   „ITS-gebruiker”: elke willekeurige gebruiker van ITS-toepassingen of -diensten met inbegrip van reizigers, kwetsbare vervoersgebruikers, gebruikers en beheerders van weginfrastructuur, beheerders van wagenparken en noodhulpdiensten;

(g)   „nomadisch apparaat”: een communicatie- of informatieapparaat dat door de bestuurder mee in een voertuig kan worden genomen om te gebruiken tijdens het rijden, zoals een mobiele telefoon, een navigatiesysteem of een zakcomputer;

(h)   „platform”: de omvattende functionele, technische en operationele omgeving die de invoering, het aanbieden of de exploitatie van ITS-toepassingen en -diensten mogelijk maakt;

(i)     „kwetsbare vervoersgebruikers” :

niet gemotoriseerde weggebruikers zoals voetgangers, fietsers, motorrijders en gehandicapten of mensen met beperkte mobiliteit;

(j)     „minimumniveau van ITS-toepassingen en -diensten” :

het basisniveau van ITS-toepassingen en -diensten die onontbeerlijke bestanddelen van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) vormen.

Artikel 3

Invoering van ITS

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de gecoördineerde invoering en gebruik van doelmatige interoperabele ITS-toepassingen en -diensten binnen de Gemeenschap te verzekeren.

2.     Indien mogelijk zien de lidstaten erop toe dat ITS-toepassingen en -diensten in de Gemeenschap te combineren zijn met voorgaande versies.

3.   In het bijzonder moeten de lidstaten:

(a)

erop toezien dat betrouwbare en regelmatig bijgewerkte relevante gegevens over wegvervoer beschikbaar worden gesteld aan ITS-gebruikers en ITS-dienstaanbieders;

(b)

erop toezien dat wegverkeers- en reisgegevens en andere relevante informatie kunnen worden uitgewisseld tussen de bevoegde verkeersinformatie- en controlecentra in verschillende regio’s of in verschillende lidstaten;

(c)

ITS toepassen op alle vormen van vervoer en de interfaces daartussen, waardoor een hoog integratiepeil tussen alle soorten vervoer wordt gewaarborgd;

(d)

de nodige maatregelen nemen om ITS-systemen op veiligheidsgebied in voertuigen en weginfrastructuur te integreren en om veilige mens/machine-interfaces (HMI’s) te ontwikkelen, met name voor nomadische apparaten;

(e)

de nodige maatregelen treffen om de verschillende ITS-toepassingen voor de uitwisseling van informatie en communicatie tussen voertuigen en de weginfrastructuur in één enkel platform te integreren;

(f)

geografische versplintering en discontinuïteit voorkomen.

4.   Voor ITS-toepassingen en -diensten die een wereldwijde, continue, accurate en gegarandeerde tijds- en plaatsbepaling vergen, moet gebruik worden gemaakt van een infrastructuur op basis van satellieten, of van een andere technologie met een gelijk precisieniveau zoals DSRC .

5.   Bij de goedkeuring van de in leden 1 en 2 bedoelde maatregelen, moeten de lidstaten eisen dat de in bijlage I genoemde beginsels worden geëerbiedigd .

6.     De lidstaten houden rekening met de morfologische eigenaardigheden van de geografisch ver afgelegen gebieden en de afstanden die moeten worden afgelegd om hen te bereiken, en zij maken indien nodig uitzondering op het in bijlage I geformuleerde beginsel dat de kosten in verhouding moeten staan tot de doelmatigheid.

Artikel 4

Specificaties

1.   De Commissie moet specificaties definiëren voor de invoering en het gebruik van ITS, ▐ voor de volgende prioriteitsgebieden:

(a)

optimaal gebruik van weg-, verkeers- en reisgegevens;

(b)

continuïteit van ITS-diensten voor verkeers- en vrachtbeheer op de Europese vervoerscorridors en in stedelijke agglomeraties;

(c)

veiligheid op en van wegen;

(d)

integratie van het voertuig in de transportinfrastructuur.

2.     De Commissie stelt specificaties vast voor de verplichte inzet en toepassing van het minimumniveau van ITS-toepassingen en -diensten, met name in onderstaande sectoren:

(a)

het aanbieden van diensten die EU-dekkende real-time verkeers- en reisinformatie verstrekken;

(b)

gegevens en procedures voor het verstrekken van kosteloze minimale universele verkeersinformatiediensten;

(c)

de geharmoniseerde invoering van eCall (automatische noodberichten) in heel Europa;

(d)

adequate maatregelen inzake veilige parkeerplaatsen voor vrachtwagens en bedrijfsvoertuigen en inzake telematisch gestuurde parkeer- en boekingssystemen.

3.     De Commissie moet specificaties bepalen voor de noodzakelijke inzet en toepassing van ITS die uitstijgen boven het minimale peil van ITS-toepassingen en -diensten voor de aanleg of het onderhoud van het trans-Europese wegennet (TERN) die door de Gemeenschap worden gecofinancierd.

4.   De specificaties moeten overeenkomen met de beginselen die worden genoemd in bijlage I en moeten ten minste de in bijlage II genoemde kernelementen omvatten.

5.     Ter waarborging van interoperabiliteit en verdeling van verantwoordelijkheden vult de Commissie waar nodig de in bijlage II opgesomde kernelementen aan met specificaties voor planning, tenuitvoerlegging en operationeel gebruik van ITS-diensten, en bepaalt zij de inhoud van diensten en de verplichtingen van aanbieders van diensten.

6.     In de specificaties worden eveneens de voorwaarden vastgelegd waarop de lidstaten in samenspraak met de Commissie aanvullende regels kunnen opleggen voor de verlening van deze diensten op hun gehele grondgebied of delen daarvan.

7.     De in de leden 1 tot en met 6 bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

8.     De Commissie voert, voordat de in leden 5 en 6 bedoelde specificaties worden aangenomen, een geëigende effectbeoordeling uit.

9.     Aanvullende beginselen en/of kernelementen van specificaties waarin de onderhavige richtlijn niet voorziet, moeten overeenkomstig de in artikel 251 van het Verdrag bedoelde procedure worden toegevoegd aan de bijlagen I en/of II.

Artikel 5

Typegoedkeuring van aan weginfrastructuur gerelateerde ITS-apparatuur en -software

1.   Wanneer zulks noodzakelijk is omwille van de efficiëntie, met inbegrip van energie-efficiëntie, de veiligheid of beveiliging, of de bescherming van het milieu, moeten ITS-apparatuur en -softwaretoepassingen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijnen 2002/24/EG, 2003/37/EG en 2007/46/EG vallen, voordat zij in gebruik worden genomen een typegoedkeuring krijgen.

2.     Voor de in lid 1 bedoelde ITS-apparatuur en softwaretoepassingen moeten de desbetreffende specificaties inzake betrouwbaarheid worden medegedeeld aan de nationale organen die verantwoordelijk zijn voor de typegoedkeuring van ITS-apparatuur en softwaretoepassingen waarop deze richtlijn van toepassing is.

3.   De lidstaten dienen de Commissie in kennis te stellen van de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de typegoedkeuring van ITS-apparatuur en -softwaretoepassingen onder meer voor erkenning van de leveranciers van ITS-softwaretoepassingen , als bedoeld in deze richtlijn. De Commissie deelt die informatie mee aan de andere lidstaten.

4.   Door de nationale instanties van andere lidstaten als bedoeld in lid 3 uitgevaardigde typegoedkeuring worden door de andere lidstaten erkend.

5.     ITS-apparatuur en -software kunnen uitsluitend op de markt gebracht en in gebruik genomen worden, indien zij, wanneer zij naar behoren zijn geïnstalleerd en onderhouden en gebruikt worden voor het doel waarvoor zij bestemd zijn, de gezondheid en veiligheid van mensen en het milieu, overeenkomstig de desbetreffende Gemeenschapswetgeving, en, indien van toepassing, eigendom niet in gevaar brengen.

6.     ITS-apparatuur en -software worden geacht te voldoen aan de vastgestelde specificaties uit hoofde van artikel 4, indien zij voldoen aan de eventuele desbetreffende nationale of Europese normen overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften inzake informatiemaatschappijdiensten (16).

Artikel 6

Comité technische normen en regelgeving

Indien een lidstaat of de Commissie van mening is dat de in artikel 5, lid 6 bedoelde normen niet geheel in overeenstemming zijn met de vastgestelde specificaties uit hoofde van artikel 4, stelt de betrokken lidstaat of de Commissie het bij artikel 5 van Richtlijn 98/34/EG ingestelde permanente comité daarvan gemotiveerd in kennis. Het comité brengt met spoed een advies uit.

In het licht van het advies van dit comité deelt de Commissie de lidstaten mede of de betrokken normen al dan niet moeten worden geschrapt uit de in artikel 5 van de onderhavige richtlijn bedoelde mededelingen.

Artikel 7

Regels betreffende privacy, beveiliging en hergebruik van informatie

1.   De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de verzameling, opslag en verwerking van persoonsgegevens in de context van de werking van ITS wordt uitgevoerd overeenkomstig de communautaire regelgeving ter bescherming van de vrijheden en fundamentele rechten van het individu, met name Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG.

2.     Ter waarborging van bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt het gebruik van anonieme gegevens voor de ITS-toepassing en/of -dienst, waar dit mogelijk is, aangemoedigd:

3.     Persoonlijke gegevens worden uitsluitend verwerkt indien verwerking noodzakelijk is voor de ITS-toepassing en/of -dienst.

4.     Bijzondere categorieën van gegevens als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 95/46/EG mogen alleen worden verwerkt wanneer de persoon waarop de gegevens betrekking hebben daartoe op basis van goede informatie toestemming heeft verleend.

5.   ▐ De lidstaten zien erop toe dat ITS-gegevens en verslaglegging worden beschermd tegen misbruik, met inbegrip van onrechtmatige toegang, wijziging of verlies en dat zij niet mogen worden gebruikt voor andere doelen dan in deze richtlijn worden genoemd .

6.   Richtlijn 2003/98/EG is van toepassing.

Artikel 8

Programmering

1.     De Commissie stelt op de grondslag van de in bijlage II opgesomde kernelementen, voor het eerst uiterlijk … (17) een jaarlijks werkprogramma op.

2.     De Commissie houdt rekening met de resultaten van de werkzaamheden die worden uitgevoerd door comités die zijn opgericht overeenkomstig andere wetsbesluiten van de Gemeenschap die betrekking hebben op de uiteenlopende sectoren van ITS, onder meer de in artikel 10 bedoelde Europese ITS-adviesgroep.

3.     De Commissie ziet er, in nauwe samenwerking met de lidstaten, op toe dat de inzet van ITS over het geheel genomen consistent is met en een aanvulling vormt op andere betrokken communautaire beleidsterreinen, programma’s en acties.

4.     De Commissie werkt met betrekking tot de in bijlagen I en II opgenomen bepalingen actief samen met Europese en internationale normeringsorganen.

5.     De Commissie neemt volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure een besluit over:

(a)

aanneming en aanpassing van de jaarlijkse werkprogramma’s;

(b)

bepaling van de voorrangssectoren van internationale samenwerking.

Het jaarlijkse werkprogramma en de voorrangssectoren voor internationale samenwerking worden bekend gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

6.     Overeenkomstig de in artikel 9, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, stelt de Commissie uiterlijk … (18) een werkprogramma vast met doelen en termijnen voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage II opgesomde kernelementen.

Artikel 9

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Europees ITS-comité ║, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

2.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 10

Europese ITS-adviesgroep

1.    De Commissie richt een Europese ITS-adviesgroep op, om haar te adviseren over de gehele zakelijke en technische aspecten van de invoering en het gebruik van ITS in de Gemeenschap. De groep zal worden samengesteld uit topvertegenwoordigers van relevante ITS-dienstaanbieders, verenigingen van gebruikers, vervoers- en infrastructuurexploitanten, fabrikanten, sociale partners, beroepsverenigingen, lokale overheid en andere relevante fora.

2.     De Commissie zorgt ervoor dat de vertegenwoordigers van de Europese ITS-Adviesgroep vakbekwaam zijn en dat de bedrijfssectoren en gebruikers die de gevolgen ondervinden van maatregelen die de Commissie eventueel uit hoofde van onderhavige richtlijn voorstelt, naar behoren in de Groep vertegenwoordigd zijn.

3.     De Europese ITS-Adviesgroep heeft tot taak een technisch advies op te stellen over de formulering van de in artikel 4 bedoelde specificaties.

4.     De werkzaamheden van de Europese ITS-Adviesgroep worden op doorzichtige wijze uitgevoerd.

Artikel 11

Verslaglegging

1.   De lidstaten dienen ten laatste … (19) bij de Commissie een gedetailleerd verslag in over hun nationale activiteiten en projecten met betrekking tot de prioritaire terreinen volgens artikel 4, lid 1, waarin ten minste de informatie de in bijlage III vastgestelde informatie is opgenomen.

2.   De lidstaten delen ten laatste … (20) hun plannen voor nationale ITS-maatregelen in de volgende vijf jaar, met ten minste de in bijlage III vastgelegde informatie, mee aan de Commissie.

3.   De lidstaten brengen daarna jaarlijks verslag uit over ║ bij de tenuitvoerlegging van deze plannen de geboekte vooruitgang.

4.   De Commissie brengt halfjaarlijks aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag uit over de voortgang die is geboekt met de tenuitvoerlegging van onderhavige richtlijn, vergezeld van een analyse van het functioneren van de in bijlagen I en II uiteengezette voorschriften, en zij beoordeelt in hoeverre het noodzakelijk is deze richtlijn te wijzigen.

Met name brengt de Commissie halfjaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad verslaag uit over de stand van de financiering en zo nodig doet zij een voorstel voor de financiering van de tenuitvoerlegging van het minimumniveau van ITS-toepassingen en -diensten.

Artikel 12

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ten laatste … (21) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationale wetgeving mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Advies van 13 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C …

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(4)  http://www.esafetysupport.org/download/European_Commission/048-esafety.pdf.

(5)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(6)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(7)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90.

(8)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(9)  PB L 124 van 9.5.2002, blz. 1.

(10)  PB L 171 van 9.7.2003, blz. 1.

(11)  Zie Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad ║ (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad ║ (PB L 196 van 24.7.2008, blz. 1).

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 124.

(14)  PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.

(15)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(16)   PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

(17)   Drie maanden na inwerkingtreding van deze richtlijn

(18)   Zes maanden na inwerkingtreding van de deze richtlijn.

(19)  Zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(20)  Twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(21)   12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE I

BEGINSELEN VOOR DE INVOERING VAN ITS ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 3

De selectie en invoering van ITS-toepassingen en -diensten gebeurt op basis van een beoordeling van de behoeften en overeenkomstig de volgende beginselen:

(a)

effectiviteit: het vermogen een tastbare bijdrage te leveren tot het oplossen van de belangrijkste uitdagingen aangaande wegvervoer in Europa (bijvoorbeeld het reduceren van congestie, verlagen van uitstoot, verbeteren van energie-efficiëntie, het tot stand brengen van een grotere veiligheid en betere beveiliging, het aanpakken van problemen in verband met kwetsbare vervoersgebruikers );

(b)

kosteffectiviteit: de verhouding tussen kosten en baten met betrekking tot het halen van doelstellingen;

(c)

geografische continuïteit: het vermogen naadloze diensten te leveren in de hele Gemeenschap en aan haar buitengrenzen , met name op het TEN-T;

(d)

interoperabiliteit: het vermogen van systemen om onderling gegevens uit te wisselen en om informatie en kennis te kunnen delen;

(e)

ontwikkelingsstadium: het ontwikkelingsniveau;

(f)

intermodaliteit – overheveling van vracht van het wegvervoer naar de korte vaart, spoorwegvervoer, binnenscheepvaart of een combinatie van soorten vervoer waarbij het traject over de weg zo doelmatig mogelijk is.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE II

KERNELEMENTEN VAN DE SPECIFICATIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4

(1)

Optimaal gebruik van weg-, verkeers- en reisgegevens

De specificaties voor het optimale gebruik van weg-, verkeers- en reisgegevens omvatten onder andere:

(a)

de definitie van de eisen inzake de accuraatheid en grensoverschrijdende beschikbaarheid voor ITS-gebruikers van verkeers- en reisinformatie in real-time, met name:

de beschikbaarheid van accurate gegevens over openbare wegen en real-time verkeersgegevens die worden gebruikt voor verkeers- en reisinformatie in real-time voor ITS-dienstaanbieders,

faciliteren van elektronische uitwisseling tussen de relevante overheid en belanghebbenden en de bevoegde ITS-dienstaanbieders, grensover-schrijdend,

het tijdig bijwerken van gegevens over openbare wegen en verkeersgegevens die worden gebruikt voor real-time verkeers- en reisinformatie door de bevoegde overheid en belanghebbenden,

het tijdig bijwerken van real-time verkeers- en reisinformatie door de ITS-dienstaanbieders;

(b)

de definitie van de eisen inzake het door de bevoegde overheid verzamelen van weg- en verkeersgegevens (met inbegrip van bijvoorbeeld verkeerscirculatieplannen, verkeersregels en aanbevolen routes, met name voor vrachtwagens) en voor het verstrekken van die gegevens aan ITS-dienstaanbieders, met name:

de beschikbaarheid voor ITS-dienstaanbieders van gegevens over openbare wegen en verkeer (met inbegrip van bijvoorbeeld verkeerscirculatieplannen, verkeersregels en aanbevolen routes) die zijn verzameld door de bevoegde overheid,

het mogelijk maken van elektronisch uitwisselen tussen de bevoegde overheid en de ITS-dienstaanbieders,

het tijdig bijwerken van gegevens over openbare wegen en verkeer (met inbegrip van verkeerscirculatieplannen, verkeersregels en aanbevolen routes) door de bevoegde overheid,

het tijdig bijwerken van de ITS-diensten en -toepassingen onder gebruikmaking van deze gegevens over openbare wegen en verkeer door de ITS-dienstaanbieders;

(c)

de definitie van de eisen inzake de accuraatheid en het ter beschikking stellen van gegevens over openbare wegen aan makers en dienstaanbieders van digitale kaarten, met name:

de beschikbaarheid voor makers en dienstaanbieders van digitale kaarten, van gegevens over openbare wegen en verkeer die worden gebruikt voor digitale kaarten,

het faciliteren van elektronische uitwisseling tussen de bevoegde overheid en belanghebbenden en de makers en aanbieders van digitale kaarten,

het tijdig bijwerken van gegevens over openbare wegen en verkeer voor digitale kaarten door de bevoegde overheid en belanghebbenden,

het tijdig bijwerken van de digitale kaarten door makers en dienstaanbieders van digitale kaarten;

(d)

de definitie van minimumvereisten voor het gratis verstrekken aan alle weggebruikers van „universele verkeersboodschappen”, evenals de minimale inhoud daarvan, met name:

het gebruik van een gestandaardiseerde lijst van veiligheidsgerelateerde verkeersgebeurtenissen („universele verkeersboodschappen”) die gratis aan ITS-gebruikers moeten worden doorgegeven,

de compatibiliteit en de integratie van „universele verkeersboodschappen” in ITS-diensten voor verkeers- en reisinformatie in real-time.

(2)

Continuïteit van ITS-diensten voor verkeers- en vrachtbeheer op de Europese vervoerscorridors en in stedelijke agglomeraties

De specificaties voor de continuïteit en interoperabiliteit van de diensten voor verkeer- en vrachtbeheer voor de Europese vervoerscorridors en in stedelijke agglomeraties omvatten het volgende:

(a)

de definitie van de minimale/noodzakelijke eisen voor de continuïteit van ITS-diensten voor vracht en passagiers via vervoerscorridors en verschillende transportwijzen, met name:

het faciliteren van elektronische uitwisseling van verkeersgegevens en informatie door de bevoegde verkeersinformatie-/controlecentra uit verschillende landen, regio's, stedelijke en interstedelijke gebieden,

het gebruik van gestandaardiseerde informatiestromen of verkeersinterfaces tussen de bevoegde verkeersinformatie-/controlecentra;

(b)

de definitie van de nodige maatregelen om innovatieve ITS-technologieën (radiofrequentie-identificatie (RFID, DSRC of Galileo/Egnos) te gebruiken bij het tot stand brengen van ITS-toepassingen (met name het volgen en traceren van vracht onderweg en voor verschillende vervoerswijzen) voor de goederenlogistiek (eFreight), met name:

de beschikbaarheid van relevante TS-technologieën voor en het gebruik ervan door ontwikkelaars van ITS-toepassingen,

de integratie van de resultaten van lokalisatie (door bv. RFID, DSRC en/of Galileo/EGNOS) in hulpmiddelen en centra voor verkeersbeheer;

(c)

de definitie van de nodige maatregelen voor het ontwikkelen van een ITS-architectuur voor stedelijke mobiliteit, met inbegrip van een geïntegreerde en multimodale aanpak voor reisplanning, de vraag naar vervoer en verkeersbeheer, met name:

de beschikbaarheid voor stedelijke controlecentra van gegevens over openbaar vervoer, reisplanning, vraag naar vervoer, en verkeers- en parkeergegevens,

het faciliteren van de elektronische uitwisseling van multimodale gegevens tussen de verschillende stedelijke controlecentra voor openbaar of privévervoer,

de integratie van alle relevante gegevens en informatie in één enkele architectuur;

(d)

bepaling van de maatregelen die noodzakelijk zijn om te zorgen voor naadloze ITS-diensten in de Gemeenschap en aan haar buitengrenzen.

(3)

Verkeersveiligheid

De specificaties voor ITS-toepassingen voor verkeersveiligheid omvatten het volgende:

(a)

de definitie van de nodige maatregelen voor de geharmoniseerde introductie van pan-Europees eCall, dat omvat:

de beschikbaarheid van de vereiste voertuigeigen ITS-gegevens die moeten worden uitgewisseld,

de beschikbaarheid van de nodige apparatuur in de (noodhulp)centra van de weginfrastructuur (Public Service Access Points) die de door de voertuigen uitgezonden gegevens ontvangen,

het faciliteren van elektronische uitwisseling van gegevens tussen de voertuigen en de (noodhulp)centra van de weginfrastructuur (Public Service Access Points);

(b)

de vaststelling van de nodige maatregelen om de veiligheid van weggebruikers te garanderen met betrekking tot de HMI aan boord en het gebruik van nomadische apparaten, evenals de beveiliging van de communicatie in voertuigen;

(c)

de bepaling van maatregelen tot waarborging van de veiligheid van kwetsbare vervoersgebruikers door middel van systemen voor mobiliteitsbeheer voor aanbieders en gebruikers van diensten, met betrekking tot de inzet van geavanceerde hulpsystemen voor bestuurders (Advanced Driver Assistance Systems, (ADAS)) en HMI;

(d)

de definitie van de nodige maatregelen om de veiligheid en het comfort van kwetsbare weggebruikers te garanderen bij alle ITS-toepassingen;

(e)

de definitie van de nodige maatregelen om veilige parkeerplaatsen te bieden voor vrachtwagens en bedrijfsvoertuigen en op ITS-gebaseerde parkeer- en reserveringssystemen, met name:

de beschikbaarheid van voldoende parkeerfaciliteiten,

de beschikbaarheid van parkeerinformatie voor gebruikers,

het mogelijk maken van elektronische uitwisseling van gegevens tussen parkeerplaatsen, centra en de voertuigen,

de integratie van relevante ITS-technologieën in zowel voertuigen als parkeerfaciliteiten om de informatie betreffende beschikbare parkeerplaatsen bij te werken met het oog op reserveringen.

(4)

Integratie van het voertuig in de vervoersinfrastructuur

De specificaties voor ITS voor de integratie van het voertuig in de vervoersinfrastructuur omvatten het volgende:

(a)

de definitie van de nodige maatregelen voor het integreren van verschillende ITS-toepassingen in een open platform aan boord van voertuigen, in het bijzonder gebaseerd op:

de identificatie van functionele vereisten van bestaande of geplande ITS-toepassingen,

de definitie van een open architectuur die interoperabiliteit en/of onderlinge verbinding met infrastructuursystemen en -faciliteiten garandeert,

de „plug and play” integratie van toekomstige nieuwe of opgewaardeerde ITS-toepassingen in een open platform aan boord van het voertuig,

het gebruik van standaardiseringsprocessen voor de goedkeuring van de architectuur, en de open specificaties aan boord van voertuigen;

(b)

de definitie van de nodige maatregelen ter bevordering van de ontwikkeling en implementatie van coöperatieve (voertuiginfrastructuur-)systemen, met name:

het faciliteren van de uitwisseling van gegevens en informatie tussen voertuigen onderling, tussen voertuig en infrastructuur, en tussen infrastructuren onderling,

de beschikbaarheid aan de respectieve partijen (voertuig of weginfrastructuur) van de uit te wisselen relevante gegevens of informatie,

het gebruik van een gestandaardiseerd berichtformaat voor deze uitwisseling van gegevens tussen het voertuig en de infrastructuur,

de definitie van een communicatie-infrastructuur voor elk type uitwisseling van gegevens en informatie tussen voertuigen onderling, tussen het voertuig en de infrastructuur en tussen de infrastructuur en de infrastructuur,

de bepaling van een raamwerk van regelgeving over de HMI om aansprakelijkheidsproblemen aan te pakken en met het oog op een betrouwbaarder aanpassing van functionele ITS-veiligheidsaspecten aan het menselijk gedrag,

het gebruik van normaliseringsprocessen om de respectieve architecturen goed te keuren.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE III

RICHTSNOEREN VOOR DE INHOUD VAN VERSLAGEN INZAKE NATIONALE ITS-ACTIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 11

(1)

De rapporten met betrekking tot de prioritaire terreinen die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 1, en die worden verschaft door de lidstaten overeenkomstig artikel 11 dekken het nationale beleidsniveau. Indien dat relevant is, kan in de verslagen ook informatie over het regionale of lokale beleidsniveau worden opgenomen.

(2)

Het overeenkomstig artikel 11, lid 1, te verstrekken verslag moet ten minste de volgende informatie bevatten:

(a)

de huidige nationale strategie inzake ITS;

(b)

de doelstellingen en de onderbouwing daarvan;

(c)

een korte beschrijving van de status van de invoering en randvoorwaarden van ITS;

(d)

prioritaire terreinen voor huidige acties en gerelateerde maatregelen;

(e)

een indicatie hoe deze strategie en deze acties of maatregelen bijdragen aan de gecoördineerde en interoperabele invoering van ITS-toepassingen en de continuïteit van diensten in de Gemeenschap (zie artikel 4, lid 1).

(3)

Het overeenkomstig artikel 11, lid 2, in te dienen verslag moet ten minste de volgende informatie bevatten:

(a)

de nationale strategie met betrekking tot ITS, met inbegrip van de doelstellingen daarvan;

(b)

een gedetailleerde beschrijving van de invoering en de randvoorwaarden van ITS;

(c)

de geplande prioritaire terreinen voor acties en daarmee samenhangende maatregelen, met inbegrip van een indicatie over hoe de in artikel 4, lid 1, vastgelegde prioritaire terreinen worden aangepakt;

(d)

een gedetailleerde toelichting van de tenuitvoerlegging van huidige en geplande acties wat betreft:

instrumenten,

hulpbronnen,

raadpleging en actieve belanghebbenden,

mijlpalen,

toezicht.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/353


Donderdag, 23 april 2009
Programma Marco Polo II ***I

P6_TA(2009)0284

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1692/2006 tot instelling van het tweede Marco Poloprogramma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoerssysteem te verbeteren („Marco Polo II”) (COM(2008)0847 – C6-0482/2008 – 2008/0239(COD))

2010/C 184 E/71

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0847),

gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 71, lid 1 en 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0482/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0217/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0239

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1692/2006 tot instelling van het tweede Marco Poloprogramma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoerssysteem te verbeteren („Marco Polo II”)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 923/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/354


Donderdag, 23 april 2009
Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer ***I

P6_TA(2009)0285

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer (COM(2008)0852 – C6-0509/2008 – 2008/0247(COD))

2010/C 184 E/72

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0852),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0509/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0220/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0247

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie ║,

Gezien van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid en de strategie voor duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap is de totstandbrenging van een interne spoorwegmarkt, met name voor het goederenvervoer, een essentiële stap op weg naar een duurzame mobiliteit.

(2)

Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur ║ (4) was een belangrijke stap tot de verwezenlijking van de interne spoorwegmarkt.

(3)

Om concurrerend te kunnen zijn met andere vervoerswijzen, moet het internationaal en binnenlands goederenvervoer per spoor, dat sinds 1 januari 2007is opengesteld voor concurrentie, beschikken over een spoorweginfrastructuur van goede kwalitateit, die de mogelijkheid biedt snelle goederenvervoerdiensten diensten met een aantrekkelijke reistijd aan te bieden, en die betrouwbaar is, dat wil zeggen dat de verleende dienst daadwerkelijk voldoet aan de contractuele verbintenissen die zijn aangegaan met de spoorwegexploitanten.

(4)

De liberalisering van het goederenverkeer per spoor heeft weliswaar de intrede van nieuwe exploitanten in het spoorwegnetwerk mogelijk gemaakt, maar de marktmechanismen zijn ontoereikend om dit verkeer te organiseren, te reguleren en te beveiligen. Met name kan het goederenverkeer per spoor worden geoptimaliseerd en de betrouwbaarheid ervan worden gegarandeerd indien de procedures voor samenwerking en toewijzing van treinpaden, met name tussen infrastructuurbeheerders, worden versterkt.

(5)

De Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst van 7 ║ april 2008 geconcludeerd dat een efficiënte benutting van infrastructuur moet worden bevorderd en dat de capaciteit van de spoorweginfrastructuur waar nodig moet worden uitgebreid door maatregelen op Europees en nationaal niveau, met name door wetgevende initiatieven.

(6)

In die context zou de totstandbrenging van een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer waarop goederentreinen in goede omstandigheden kunnen rijden en vlot van het ene nationale net naar het andere kunnen rijden, de gebruiksvoorwaarden van de infrastructuur kunnen verbeteren.

(7)

Met het oog op de totstandbrenging van een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer tonen de reeds genomen initiatieven op het gebied van de spoorweginfrastructuur aan dat de totstandbrenging van internationale corridors die voorzien in de specifieke behoeften van een of meer duidelijk geïdentificeerde segmenten van de markt van goederenvervoer, de meest geschikte methode is.

(8)

Het Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer moet in samenhang met het trans-Europees vervoersnetwerk („TEN-V”) en de corridors van het Europees signaleringssysteem voor spoorwegen („ERTMS”) worden opgezet. Daartoe is de gecoördineerde ontwikkeling van de ▐ netten noodzakelijk, en in het bijzonder de integratie van de internationale goederencorridors in het bestaande TEN-V en de ERTMS-corridors . Bovendien moeten op communautair niveau geharmoniseerde regels worden vastgesteld voor deze goederencorridors. In voorkomend geval moet de totstandbrenging van deze corridors financieel ondersteund worden in het kader van het TEN-V-programma , het onderzoeksprogramma, het Marco Polo-programma, en andere communautaire beleidsvormen en fondsen zoals het Cohesiefonds .

(9)

Bij de creatie van een goederencorridor moet rekening worden gehouden met het bijzondere belang van de geplande uitbreiding van het TEN-V-netwerk naar de landen van het Europese Nabuurschapsbeleid, om te zorgen voor betere verbindingen met de spoorinfrastructuur van Europese derde landen.

(10)

In het kader van een goederencorridor moet gezorgd worden voor een goede coördinatie tussen de betrokken lidstaten en infrastructuurbeheerders, moet het goederenverkeer beter en voldoende worden gefaciliteerd , moeten efficiënte en voldoende verbindingen met de andere vervoersmodaliteiten tot stand worden gebracht om een efficiënt en geïntegreerd netwerk voor het goederenvervoer te ontwikkelen , en moeten voorwaarden worden geschapen die de ontwikkeling van concurrentie tussen de aanbieders van goederenvervoersdiensten per spoor bevorderen.

(11)

De totstandbrenging van een goederencorridor moet worden gebaseerd op voorstellen van de lidstaten in overleg met de infrastructuurbeheerders. In tweede instantie moet een en ander op Europees niveau worden goedgekeurd volgens een procedure die transparant en duidelijk omschreven is. De criteria voor de totstandbrenging van de goederencorridors moeten worden vastgesteld op een wijze die is aangepast aan de specifieke behoeften van de lidstaten en de infrastructuurbeheerders en die hen voldoende besluitvormings- en beheersruimte laten ▐.

(12)

Om de coördinatie tussen de lidstaten , infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen te bevorderen, zou voor elke goederencorridor een bestuursorgaan moeten worden ingesteld dat bestaat uit de verschillende bij die goederencorridor betrokken infrastructuurbeheerders.

(13)

Om aan de behoeften van de markt te voldoen, zouden de voorwaarden voor de verwezenlijking van een goederencorridor moeten worden gepresenteerd in een uitvoeringsplan, met daarin de acties om de prestaties van het goederenvervoer per spoor te verbeteren en het tijdschema voor de uitvoering daarvan. Om te zorgen dat de geplande of uitgevoerde acties voor de totstandbrenging van een goederencorridor voldoen aan de behoeften of verwachtingen van de markt, moeten alle spoorwegondernemingen die gebruik maken van de goederencorridor voorts regelmatig worden geraadpleegd volgens geëigende procedures die door het bestuursorgaan zijn vastgesteld .

(14)

Om de samenhang en de continuïteit van de infrastructuurcapaciteit die beschikbaar is langs de goederencorridor te waarborgen, moeten de investeringen in de goederencorridor worden gecoördineerd tussen de lidstaten , de betrokken infrastructuurbeheerders en de betrokken spoorwegondernemingen, alsmede, indien van toepassing, tussen de lidstaten en Europese derde landen, en worden afgestemd op de behoeften van de goederencorridor. Het programma voor de uitvoering van deze investeringen zou moeten worden gepubliceerd met het oog op goede informatieverstrekking aan de spoorwegondernemingen die op de corridor kunnen opereren. Er moet ook worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van interoperabele systemen en de capaciteitsverhoging van de treinen.

(15)

Om dezelfde redenen moeten ook zware onderhoudswerkzaamheden, die heel vaak grote gevolgen hebben voor de capaciteit van de spoorweginfrastructuur, op het niveau van de goederencorridor worden gecoördineerd en moet hierover regelmatig actuele informatie worden bekendgemaakt.

(16)

Voor de bevordering van de ontwikkeling van goederenvervoer per spoor in de Gemeenschap is het eveneens noodzakelijk infrastructuren en systemen voor de ontwikkeling van het intermodaal goederenvervoer tot stand te brengen.

(17)

De betrokken lidstaten en de voor de goederencorridor bevoegde nationale veiligheidsautoriteiten kunnen overeenkomsten sluiten inzake de wederzijdse erkenning van voertuigen en vaardigheden van treinbestuurders. De veiligheidsautoriteiten van de bij de goederencorridor betrokken lidstaten dienen bij de tenuitvoerlegging van die overeenkomsten samen te werken.

(18)

Om het aanvragen van infrastructuurcapaciteit voor internationale goederenvervoersdiensten per spoor gemakkelijker te maken, moet één loket worden ingevoerd voor elke goederencorridor. Dit dient gebaseerd te worden op de bestaande initiatieven, met name die van RailNetEurope, een organisatie die fungeert als coördinatie-instrument voor de infrastructuurbeheerders en die bepaalde diensten levert aan de exploitanten van internationaal goederenvervoer.

(19)

Gelet op de verschillende tijdschema's voor de programmering van de dienstregelingen voor de diverse soorten verkeer is het wenselijk dat erop wordt toegezien dat aanvragen van infrastructuurcapaciteit voor het goederenvervoer compatibel zijn met de aanvragen voor het personenvervoer, gezien met name de respectieve sociaal-economische waarde ervan. De infrastructuurvergoeding dient te variëren naar gelang de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het toegewezen treinpad.

(20)

Treinen die goederen vervoeren waarvoor een tijdige en stipte verzending van cruciaal belang is, zoals gedefinieerd door het bestuursorgaan, zouden voldoende voorrang moeten krijgen bij een stremming van het spoorverkeer.

(21)

Met het oog op meer concurrentie tussen aanbieders van goederenvervoersdiensten per spoor op de goederencorridor moeten andere aanvragers dan spoorwegondernemingen of hun samenwerkingsverbanden infrastructuurcapaciteit kunnen aanvragen .

(22)

Om het beheer van de goederencorridor te optimaliseren en voor een vlotter verloop en betere prestaties van het internationaal goederenvervoer per spoor te zorgen, dient te worden toegezien op een goede coördinatie tussen de toezichthoudende instanties voor spoorwegverkeer met betrekking tot de verschillende netten van de goederencorridor. Met het oog op een betere benutting van de spoorweginfrastructuur dient het beheer van die infrastructuur en van de strategische terminals langs de goederencorridor te worden gecoördineerd.

(23)

Om de toegang tot de informatie over het gebruik van alle hoofdinfrastructuren van de goederencorridor te vergemakkelijken en een toegang zonder discriminatie tot die infrastructuur te waarborgen, is het wenselijk dat aan alle aanbieders van internationale goederenvervoersdiensten per spoor een netverklaring met al deze informatie ter beschikking wordt gesteld.

(24)

Om de voordelen van de acties voor de totstandbrenging van de goederencorridor objectief te kunnen meten en teneinde voor een efficiënt toezicht op deze acties te kunnen zorgen, dienen prestatie-indicatoren voor de dienst langs de goederencorridor te worden vastgesteld en regelmatig te worden bekendgemaakt. De prestatie-indicatoren moeten in overleg met de belanghebbende verstrekkers en gebruikers van diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor worden vastgesteld.

(25)

Aangezien het doel van deze verordening, namelijk het tot stand brengen van een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer met een aantal goederencorridors, onvoldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en dus gezien de omvang of de gevolgen beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dit artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken.

(26)

Voor de coördinatie van de investeringen en het beheer van de capaciteit en het verkeer moeten billijke regels worden opgesteld die gebaseerd zijn op samenwerking tussen de infrastructuurbeheerders, die in het kader van een internationale spoorwegcorridor een degelijke dienstverlening moeten bieden aan de exploitanten van goederenvervoer.

(27)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(28)

In het bijzonder moet de Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om de voor de uitvoering van deze verordening vereiste voorwaarden en criteria vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële elementen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(29)

Deze verordening heeft tot doel de efficiency van het goederenvervoer per spoor ten opzichte van andere vervoerswijzen te verbeteren, maar deze doelstelling moet ook worden nagestreefd via politieke maatregelen en de financiële betrokkenheid van de lidstaten en de Europese Unie. Er moet worden gezorgd voor coördinatie tussen de lidstaten op het hoogste niveau om de meest efficiënte werking van de goederencorridors te waarborgen. De financiële betrokkenheid bij infrastructuur en technische uitrusting zoals ERTMS dient, in aansluiting op de doelstelling van deze verordening, gericht te zijn op vergroting van de capaciteit en efficiency van het goederenvervoer ,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1.   Deze verordening stelt de regels vast voor de totstandbrenging en de organisatie van het Europese spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer in internationale spoorwegcorridors voor een concurrerend goederenvervoer (║ „goederencorridors” ║). In deze verordening worden de regels vastgesteld voor de selectie en organisatie van de goederencorridors, evenals samenwerkingsbeginselen voor de planning van de investeringen en voor het beheer van de capaciteit en het verkeer.

2.   Deze verordening is van toepassing op het beheer en het gebruik van spoorweginfrastructuur voor binnenlandse en internationale spoorwegdiensten, met uitzondering van:

a)

autonome plaatselijke en regionale netwerken voor personenvervoersdiensten op spoorweginfrastructuur , behalve als deze diensten worden verstrekt in een deel van een goederencorridor;

b)

netten die uitsluitend bestemd zijn voor stads- en voorstadsvervoersdiensten voor reizigers;

c)

regionale netten die uitsluitend worden gebruikt voor regionaal goederenvervoer door één spoorwegonderneming die niet onder Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap  (6) valt, zolang geen andere aanvrager capaciteit op dat net aanvraagt;

d)

spoorweginfrastructuur in particulier bezit die uitsluitend door de eigenaar voor diens goederenvervoer gebruikt wordt.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities in artikel 2 van Richtlijn 2001/14/EG van toepassing.

2.   Naast de definities als bedoeld in lid 1, zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „goederencorridor”: het geheel van spoorlijnen die zich op het grondgebied van de lidstaten en, in voorkomend geval, van Europese derde landen bevinden en die twee of meer strategische terminals verbinden ▐, en die bestaan uit een hoofdas, alternatieve routes en sporen die deze verbinden, alsmede de spoorweginfrastructuur en de uitrusting daarvan in de goederenterminals, de rangeerstations evenals de aansluitingen daarop, inclusief alle met het spoor verband houdende diensten die zijn opgenomen in bijlage II bij Richtlijn 2001/14/EG ;

b)   „uitvoeringsplan”: het document met de strategie, ║ en de middelen waarmee de betrokken partijen tijdens een bepaalde periode de activiteiten willen ontwikkelen die vereist en voldoende zijn om de goederencorridor te ontwikkelen;

c)   „zware onderhoudswerkzaamheden”: elke werkzaamheid of reparatie aan de spoorweginfrastructuur en de uitrusting daarvan die nodig is om treinen over de goederencorridor te laten rijden , die minimum een jaar op voorhand is gepland en waarbij overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn 2001/14/EG infrastructuurcapaciteit is gereserveerd;

d)   „terminal”: een langs de goederencorridor aangebrachte installatie die speciaal is ingericht om hetzij het laden en/of lossen van goederentreinen ║ en ║ overslag tussen goederenvervoersdiensten per spoor en weg-, zee-, waterweg- en luchtvervoersdiensten mogelijk te maken, hetzij goederentreinen te kunnen samenstellen of de samenstelling daarvan te kunnen wijzigen;

e)   „strategische terminal”: een terminal van de goederencorridor die opengesteld is voor alle aanvragers en die al een belangrijke rol speelt , of moet spelen, bij het goederenvervoer per spoor over de goederencorridor;

f)   „één loket”: door elke infrastructuurbeheerder van de goederencorridor opgerichte gemeenschappelijke instantie die aanvragers in staat stelt ▐ een treinpad aan te vragen voor een traject dat minimaal één grens overschrijdt.

HOOFDSTUK II

OPZET EN BESTUUR VAN HET EUROPESE SPOORWEGNET VOOR EEN CONCURREREND GOEDERENVERVOER

Artikel 3

Selectie van de goederencorridors

1.   De goederencorridor verbindt ten minste twee lidstaten en beoogt de exploitatie mogelijk te maken van internationale en binnenlandse goederenvervoersdiensten per spoor ▐. De corridor bezit de volgende kenmerken:

a)

hij maakt deel uit van , of is ten minste compatibel met, TEN-V of, in voorkomend geval, met de ERTMS-corridors. Zo nodig kunnen sommige niet in TEN-V opgenomen segmenten met veel of potentieel veel goederenverkeer deel uitmaken van de corridor;

b)

hij maakt een aanzienlijke ontwikkeling van het goederenvervoer per spoor mogelijk en houdt rekening met de grote handels- en verkeersstromen van het goederenvervoer ;

c)

hij is gerechtvaardigd op basis van een sociaaleconomische analyse. Die analyse heeft onder meer betrekking op de delen van de goederencorridor waar de toewijzing van infrastructuurcapaciteit grote gevolgen heeft voor het goederen- en personenverkeer. Voorts wordt een analyse gemaakt van de belangrijkste effecten op de externe kosten;

d)

hij maakt betere verbindingen tussen aangrenzende lidstaten en Europese derde landen mogelijk;

e)

voor de verwezenlijking van de corridor is een uitvoeringsplan opgesteld.

2.   Tot de totstandbrenging of wijziging van een goederencorridor wordt besloten door de betrokken lidstaten. Zij delen van tevoren hun voornemens aan de Commissie mee en voegen een voorstel bij dat samen met de betrokken infrastructuurbeheerders is opgesteld, rekening houdend met de initiatieven en standpunten van de spoorwegondernemingen die de corridor gebruiken of daarvoor belangstelling hebben en met de in de bijlage vastgestelde criteria. Belanghebbende spoorwegondernemingen kunnen aan het proces deelnemen, als er voor hen aanzienlijke investeringen aan verbonden zijn.

3.   De verwezenlijking van de goederencorridors verloopt als volgt:

a)

uiterlijk … (7) moet voor het grondgebied van elke lidstaat die ten minste twee directe spoorverbindingen met andere lidstaten heeft, ten minste één voorstel voor een goederencorridor worden ingediend;

b)

uiterlijk … (8) moet het grondgebied van elke lidstaat ten minste beschikken over ▐ een goederencorridor .

4.   De Commissie neemt kennis van de in lid 2 bedoelde voorstellen voor de totstandbrenging van goederencorridors en onderzoekt de samenhang ervan met de in de bijlage opgenomen beoordelingscriteria. Zij kan door haar passend geachte bezwaren of voorstellen tot wijziging indienen.

5.   In de goederencorridor kunnen delen van spoorwegnetten van Europese derde landen worden opgenomen. In voorkomend geval moeten die delen in overeenstemming zijn met het TEN-V-beleid.

6.   Wanneer tussen twee of meer lidstaten onenigheid bestaat over de ontwikkeling of wijziging van een goederencorridor die betrekking heeft op de op hun grondgebied gelegen spoorweginfrastructuur, raadpleegt de Commissie, op verzoek van een van de betrokken lidstaten, het in artikel 18 bedoelde comité hierover. Het advies van het comité wordt ter kennis van gebracht van de betrokken lidstaten. De betrokken lidstaten houden met dit advies rekening om een oplossing te vinden.

7.   De maatregelen die beogen niet-essentiële elementen van deze verordening te wijzigen door de bijlage aan te passen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 4

Beleid inzake de goederencorridors

1.   De bij een goederencorridor betrokken lidstaten werken samen met het oog op de ontwikkeling van de goederencorridor overeenkomstig het uitvoeringsplan ervan. Zij stellen de algemene doelstellingen van de goederencorridor vast en zien erop toe dat deze doelstellingen worden nagestreefd in het uitvoeringsplan.

2.   Voor elke goederencorridor richten de betrokken infrastructuurbeheerders ║ een bestuursorgaan op dat belast is met de vaststelling, de aansturing van de verwezenlijking en de actualisering van het uitvoeringsplan voor de goederencorridor. De belanghebbende spoorwegondernemingen of samenwerkingsverbanden van spoorwegondernemingen die geregeld van de corridor gebruik maken, hebben recht op een adviserende rol in dit orgaan. Het bestuursorgaan brengt regelmatig verslag uit van zijn activiteiten aan de betrokken lidstaten, en in voorkomend geval aan de Commissie en de in artikel 17 bis van Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een transeuropees vervoersnet  (9) bedoelde Europese coördinatoren voor de in de goederencorridor geïntegreerde prioritaire TEN-V-projecten ║.

3.     De betrokken lidstaten kunnen een raad van bestuur opzetten die bevoegd is om toestemming te verlenen voor het door het bestuursorgaan opgestelde uitvoeringsplan voor de corridor en op de uitvoering hiervan toe te zien. In dat geval worden de afzonderlijke leden van de raad van bestuur door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gemandateerd.

4.   Het bestuursorgaan is een onafhankelijke juridische entiteit. Het kan worden opgericht in de vorm van een Europees economisch samenwerkingsverband in de zin van Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad  (10) en bezit de status van een dergelijk samenwerkingsverband.

5.   De leden van het bestuursorgaan stellen de directeur van het orgaan aan voor een termijn van ten minste drie jaar.

6.   Er wordt een werkgroep opgericht, bestaande uit de beheerders en eigenaars van de in artikel 9 bedoelde strategische terminals van de goederencorridor , inclusief zee- en binnenhavens . Deze werkgroep kan advies uitbrengen over elk voorstel van het bestuursorgaan dat rechtstreekse gevolgen heeft voor de investeringen in en het beheer van de strategische terminals. Het bestuursorgaan kan geen met dat advies strijdige besluiten nemen.

Artikel 5

Maatregelen voor verwezenlijking van de goederencorridor

1.   Het door het bestuursorgaan goedgekeurde en regelmatig aangepaste uitvoeringsplan bevat ten minste :

a)

een beschrijving van de kenmerken van de goederencorridor, met inbegrip van mogelijke knelpunten, alsook het programma voor de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de verwezenlijking van de goederencorridor te vergemakkelijken ;

b)

de essentiële elementen van de in lid 2 bedoelde marktstudie;

c)

de doelstellingen van het bestuursorgaan en zijn programma ter verbetering van de prestatie van de goederencorridor ▐ volgens de bepalingen van artikel 16 .

2.   Er wordt een marktstudie uitgevoerd en op gezette tijden geactualiseerd . Deze studie heeft betrekking op de geconstateerde en verwachte ontwikkelingen van het verkeer op de goederencorridor en de elementen van het vervoerssysteem die daaraan zijn gekoppeld , een en ander met het oog op de ontwikkeling of eventuele aanpassing van het uitvoeringsplan voor de goederencorridor. Hierin worden de veranderingen in de verschillende verkeersstromen onderzocht en komen ook de belangrijkste elementen aan bod van de sociaaleconomische analyse als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c), alsook de mogelijke kosten-batenscenario's en de financiële gevolgen op lange termijn .

3.   Er wordt een programma opgesteld voor de verwezenlijking van de goederencorridor en de verbetering van de prestaties daarvan. Dit programma omvat met name de gemeenschappelijke doelstellingen, de technische keuzes en het tijdschema van de voor de spoorweginfrastructuur en de uitrusting daarvan noodzakelijke acties ter uitvoering van alle in de artikelen 7 tot en met 16 bedoelde maatregelen die de eventuele beperkingen van de capaciteit van de spoorwegen moeten voorkomen of tot een minimum beperken.

Artikel 6

Raadpleging van de aanvragers

1.   Ten behoeve van een passende participatie van de aanvragers ║ die gebruik kunnen maken van de goederencorridor, stelt het bestuursorgaan overlegmechanismen in.

2.   De aanvragers voor het gebruik van de goederencorridor , inclusief aanbieders van diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor, aanbieders van diensten op het gebied van personenvervoer, bevrachters, expediteurs en de organen die hen vertegenwoordigen, worden vóór de goedkeuring van het uitvoeringsplan en bij de actualisering ervan geraadpleegd door het bestuursorgaan. Wanneer het bestuursorgaan en de aanvragers geen overeenstemming bereiken, kunnen laatstgenoemden zich wenden tot de bevoegde toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 17 .

HOOFDSTUK III

INVESTERINGEN IN DE GOEDERENCORRIDOR

Artikel 7

Planning van de investeringen

1.   Het bestuursorgaan stelt op en keurt goed:

a)

een gemeenschappelijk plan voor infrastructuurinvesteringen met betrekking tot de goederencorridor voor de lange termijn, en wel voor ten minste 10 jaar;

b)

in voorkomend geval een gemeenschappelijk investeringsplan met betrekking tot de goederencorridor voor de middellange termijn (ten minste 2 jaar).

De investeringsplannen bevatten een lijst van geplande projecten voor de uitbreiding, vernieuwing of aanpassing van de spoorweginfrastructuur en de uitrusting daarvan langs de corridor , de desbetreffende financiële behoeften en de financieringsbronnen .

2.   De in lid 1 bedoelde investeringsplannen bevatten een strategie voor de invoering van interoperabele systemen langs de goederencorridor die aan alle essentiële eisen en technische specificaties voldoet die ║ van toepassing zijn op de spoorwegnetten als bedoeld in Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking)  (11). Deze strategie is gebaseerd op een kosten-batenanalyse van de invoering van deze systemen. Zij moet coherent zijn met de nationale en Europese plannen voor de invoering van interoperabele systemen, met name het plan voor invoering van het ║ ERTMS , alsmede met grensoverschrijdende verbindingen en interoperabele systemen met derde landen, indien van toepassing .

3.   In voorkomend geval wordt in de investeringsplannen melding gemaakt van de geplande Europese bijdrage uit hoofde van het TEN-V-programma of andere beleidsvormen, fondsen en programma's , en wordt daarin de strategische samenhang daarmee gemotiveerd.

4.   De in lid 1 bedoelde investeringsplannen bevatten ▐ een strategie voor de capaciteitsverhoging van goederentreinen die op de goederencorridor kunnen rijden , en wel voor de verwijdering van de vastgestelde knelpunten, de verbetering van de bestaande infrastructuur en de bouw van nieuwe infrastructuur . De strategie kan maatregelen omvatten voor een toename van de lengte, de spoorwijdte, het profiel , het snelheidsbeheer, de vervoerde lading of de asbelasting voor treinen die op de goederencorridor rijden.

5.   De in lid 1 bedoelde investeringsplannen worden bekendgemaakt in het in artikel 15 bedoelde rapport en worden regelmatig geactualiseerd. Zij maken deel uit van het uitvoeringsplan van de goederencorridor.

Artikel 8

Coördineren van de werkzaamheden

De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor coördineren op passende wijze, volgens een passend tijdschema en overeenkomsitg hun respectieve overeenkomsten als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2001/14/EG hun programma's voor alle werkzaamheden aan de infrastructuur en de uitrusting ervan die de beschikbare capaciteit van het netwerk zouden beperken .

Artikel 9

Strategische terminals

1.   Het bestuursorgaan stelt in overleg met de in artikel 4, lid 6, bedoelde werkgroep een geïntegreerde strategie vast voor de ontwikkeling van de strategische terminals om te zorgen dat deze voldoen aan de behoeften van het goederenverkeer per spoor dat op de goederencorridor rijdt , met name als intermodale knooppunten langs de goederencorridors. Begrepen hierin is samenwerking met de regionale, lokale en nationale autoriteiten; het aanwijzen van grond om terminals voor goederenvervoer per spoor te ontwikkelen en de beschikbaarstelling van middelen om deze ontwikkeling te bevorderen. Het bestuursorgaan zorgt ervoor dat voldoende terminals op strategische locaties worden gecreëerd, op basis van het verwachte verkeersvolume.

2.   Het bestuursorgaan neemt adequate maatregelen voor de uitvoering van deze strategie. Het evalueert de strategie regelmatig.

HOOFDSTUK IV

BEHEER VAN DE GOEDERENCORRIDOR

Artikel 10

Eén loket voor aanvragen van internationale treinpaden

1.   Het bestuursorgaan voert één loket in voor het behandelen van de aanvraag van treinpaden voor een goederentrein die ten minste één grens overschrijdt via de goederencorridor of gebruik maakt van verschillende netten .

2.    Afzonderlijke infrastructuurbeheerders van een goederencorridor kunnen worden aangesteld om te fungeren als front office van het ene loket voor de gegadigden die treinpaden aanvragen.

3.   De betrokken toezichthoudende instanties, als bedoeld in artikel 17 ║, zien erop toe dat de activiteiten van het ene loket op transparante en niet-discriminerende wijze worden uitgeoefend.

Artikel 11

Categorieën van treinpaden in de goederencorridors

1.   Het bestuursorgaan stelt categorieën van voor het goederenvervoer bestemde treinpaden vast die voor de hele goederencorridor gelden en werkt deze periodiek bij . Ten minste één van deze categorieën ║ omvat onder deze categorieën van paden, een treinpad met snel en gegarandeerd stipt vervoer („gefaciliteerd goederenvervoer”).

2.   De criteria voor de vaststelling van de categorieën goederenverkeerstypen worden door het bestuursorgaan vastgesteld na raadpleging van de aanvragers die waarschijnlijk van de goederencorridor gebruik zullen maken.

Artikel 12

Aan de goederentreinen toegewezen treinpaden

1.    Naast de gevallen als bedoeld in artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2001/14/EG houden de betrokken infrastructuurbeheerders een reservecapaciteit aan, op basis van de evaluatie van de marktbehoeften voor de reservecapaciteit. De infracstructuurbeheerders publiceren vóór de jaarlijkse bepaling van de dienstregeling als bedoeld in artikel 18 van Richtlijn 2001/14/EG en op basis van het geobserveerde goederenvervoer en de marktstudie als bedoeld in artikel 5, lid 2, van deze verordening de dienstregeling van het treinpad dat nodig is om te beantwoorden aan de vereisten van internationaal gefaciliteerd goederenvervoer voor het volgende begrotingsjaar.

2.   De infrastructuurbeheerders houden , na de voorlopige evaluatie van de passende behoefte om een reservecapaciteit voor ad hocaanvragen te vormen, binnen de definitieve dienstregeling een reserve aan, waarbij een voldoende kwaliteitsniveau van het toegewezen treinpad wordt gewaarborgd wat betreft trajecttijd en aan het internationaal gefaciliteerd goederenvervoer aangepaste dienstregelingen, om snel en adequaat te kunnen reageren op de in artikel 23 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde ad-hocaanvragen voor capaciteit ▐.

3.   Behalve in geval van overmacht kan een treinpad dat overeenkomstig het onderhavige artikel is toegewezen aan een gefaciliteerde goederenvervoersactiviteit niet minder dan één maand voor de geplande dienstregeling worden ingetrokken zonder instemming van de betrokken aanvrager. De aanvrager kan de zaak aanhangig maken bij de toezichthoudende instantie. Overeenkomstig de bepaling van artikel 27 van Richtlijn 2001/14/EG, kunnen infrastructuurbeheerders in hun netverklaring vastleggen op welke wijze bij het vaststellen van de bij de toewijzingsprocedure te hanteren prioriteiten rekening zal worden gehouden met vroegere benuttingsgraden van treinpaden voor gefaciliteerd goederenvervoer .

4.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor en de in artikel 4, lid 6, bedoelde werkgroep voeren procedures in met het oog op een optimale coördinatie van de toewijzing van capaciteit overeenkomstig het onderhavige artikel, rekening houdend met de toegang tot de in artikel 9 bedoelde strategische terminals.

5.     De infrastructuurbeheerders nemen in hun netverklaringen een vergoeding op voor toegewezen maar uiteindelijk toch niet gebruikte treinpaden. De hoogte van deze vergoeding is adequaat, ontradend en doeltreffend.

Artikel 13

Gemachtigde aanvragers

In afwijking van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2001/14/EG kunnen andere aanvragers dan spoorwegondernemingen en hun internationale samenwerkingsverbanden treinpaden aanvragen voor het vervoer van goederen wanneer die betrekking hebben op verscheidene segmenten van de goederencorridor.

Artikel 14

Beheer van het verkeer

1.    Op voorstel van het bestuursorgaan van de goederencorridor en met inachtneming van de in lid 2 genoemde beginselen en plannen, stellen de infrastructuurbeheerders van de goederencorridor voor de verschillende soorten treinpaden, met name voor de voor vertraagde treinen toegewezen treinpaden, op elk deel van de goederencorridor de voorrangsregels vast bij stremming van het verkeer als bedoeld in de in artikel 3 en bijlage I van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde netverklaring, en maken zij deze bekend.

2.   De in lid 1 bedoelde voorrangsregels moeten ten minste bepalen dat het treinpad dat is toegewezen aan een gefaciliteerde goederentrein die de oorspronkelijke bepalingen voor zijn treinpad in acht neemt, met uitzondering van de spitsuren wanneer dit lid niet van toepassing is, zoveel mogelijk wordt gevolgd, of er althans op gericht zijn de totale vertraging tot een minimum te beperken met vooral aandacht voor de vertraging van treinen met gefaciliteerd goederenvervoer. Het bestuursorgaan zorgt samen met de aanvragers voor de opstelling en bekendmaking van:

a)

principes voor de regeling van de treinen om ervoor te zorgen dat treinen met gefaciliteerd goederenvervoer de best mogelijke behandeling krijgen wat de toewijzing van de beperkte capaciteit betreft;

b)

noodplannen in geval van stremming van het verkeer op de corridor die op de genoemde principes zijn gebaseerd.

Via de beheerder van de infrastructuur bepaalt iedere lidstaat in de netverklaring wat de spitsuren zijn. Spitsuren komen uitsluitend voor op werkdagen en beslaan een periode van ten hoogste drie uur in de ochtend en drie uur in de middag. Bij het vaststellen van spitsuren wordt rekening gehouden met passagiersvervoer op regionale en lange-afstandslijnen.

3.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor stellen coördinatieprocedures op voor het beheer van verkeer langs de goederencorridor.

4.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor en de in artikel 4, lid 6, bedoelde werkgroep stellen procedures op voor een optimale onderlinge afstemming van de exploitatie van de spoorweginfrastructuur en die van de in artikel 9 bedoelde strategische terminals.

Artikel 15

Informatie over de voorwaarden voor het gebruik van de goederencorridor

Het bestuursorgaan stelt een rapport op, en maakt dit bekend, waarin de volgende informatie is opgenomen:

a)

alle informatie die is opgenomen in de overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/14/EG opgestelde netverklaringen met betrekking tot de goederencorridor;

b)

de lijst en de kenmerken van de strategische terminals, alsmede alle informatie over de voorwaarden voor toegang tot de strategische terminals.

Artikel 16

Kwaliteit van de dienstverlening op de goederencorridor

1.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor waarborgen de samenhang tussen de vigerende prestatieregelingen op de goederencorridor, als bedoeld in artikel 11 van Richtlijn 2001/14/EG. Op deze samenhang wordt toezicht gehouden door door de toezichthoudende instanties, die met betrekking tot dit toezicht samenwerken overeenkomstig artikel 17, lid 1.

2.   Om de kwaliteit van de dienstverlening en de capaciteit van de internationale en binnenlandse diensten voor goederenvervoer op de goederencorridor te meten, pleegt het bestuursorgaan met de aanvragers die de corridors waarschijnlijk zullen gebruiken en met de gebruikers voor de diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor over de prestatie-indicatoren voor de goederencorridor overleg. Na dit overleg stelt het bestuursorgaan de indicatoren vast en maakt het deze ten minste één keer per jaar bekend.

Artikel 17

Toezichthoudende instanties

1.   De in artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde voor de goederencorridor bevoegde toezichthoudende instanties werken samen voor het toezicht op de internationale activiteiten van de infrastructuurbeheerders en op de aanvragers van treinpaden op de goederencorridor. Zij plegen overleg en wisselen informatie uit. In voorkomend geval vragen zij de nodige informatie aan de infrastructuurbeheerders van de lidstaat waarvoor zij bevoegd zijn. Infrastructuurbeheerders en andere derden die bij de internationale capaciteitstoewijzing zijn betrokken, zijn verplicht de bevoegde toezichthoudende instanties onverwijld alle nodige informatie over de internationale treinpaden en capaciteit waarvoor zij verantwoordelijk zijn, te verstrekken.

2.   Bij een klacht van een aanvrager over internationale goederenvervoersdiensten per spoor of in het kader van een ambtshalve ingesteld onderzoek raadpleegt de betrokken toezichthoudende instantie de toezichthoudende instantie van elke andere lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken goederencorridor loopt en vraagt zij deze om de nodige informatie alvorens een beslissing te nemen. De andere toezichthoudende instanties verstrekken alle informatie die zij zelf krachtens hun nationale wetgeving mogen vragen. In voorkomend geval doet de toezichthoudende instantie waarbij de klacht is ingediend of die het ambtshalve ingestelde onderzoek heeft geïnitieerd, het dossier toekomen aan de bevoegde toezichthoudende instantie om haar in staat te stellen om maatregelen te nemen ten aanzien van de betrokken partijen overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 5 en 6 van Richtlijn 2001/14/EG .

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 ervan.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 ervan.

Artikel 19

Afwijking

In voorkomend geval kan een lidstaat afwijken van de bepalingen van deze verordening. Daartoe dient hij een gemotiveerd verzoek om afwijking bij de Commissie in. De Commissie neemt een beslissing op dit verzoek, in overeenstemming met de in artikel 18, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, met inachtneming van de geografische situatie en de ontwikkeling van de goederenvervoersdiensten per spoor in de lidstaat die het verzoek om afwijking heeft ingediend.

Artikel 20

Follow-up van de tenuitvoerlegging

De betrokken lidstaten verstrekken de Commissie om de twee jaar vanaf de verwezenlijking van de goederencorridor een rapportr met de resultaten van hun samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 1. De Commissie analyseert dit rapport en stelt het in artikel 18 bedoelde comité daarvan in kennis.

Artikel 21

Verslag

De Commissie evalueert geregeld de toepassing van deze verordening. Zij brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, de eerste keer binnen … (12) en vervolgens om de drie jaar.

Artikel 22

Herziening

Indien de Commissie in geval van herziening van de TEN-V-richtsnoeren, overeenkomstig de voorwaarden in artikel 18, lid 3, van Beschikking nr. 1692/96/EG, concludeert dat het dienstig is deze verordening aan te passen aan die richtsnoeren, dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in voor een dienovereenkomstige wijziging van deze verordening. Evenzo kunnen sommige besluiten in het kader van deze verordening nopen tot herziening van de TEN-V-richtsnoeren.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C van , blz. .

(2)  PB C van , blz. .

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(4)  PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29.

(5)   PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6)  PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25.

(7)  Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

(8)  Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

(9)  PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1 .

(10)  PB L 199 van 31.7.1985, blz. 1.

(11)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

(12)  Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE

Criteria voor het beoordelen van de voorstellen voor de totstandbrenging van een goederencorridor

De selectie van goederencorridors als bedoeld in artikel 3, evenals de totstandbrenging van het spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer vinden plaats aan de hand van de volgende criteria:

(a)

De lidstaten ondertekenen een intentieverklaring waarin zij verklaren de goederencorridor te willen realiseren.

(b)

Wanneer het traject van de goederencorridor samenvalt met een gedeelte (of subgedeelte) van een of meer prioritaire projecten van de TEN-V (1), wordt dit opgenomen in de goederencorridor, behalve wanneer het een gedeelte betreft dat is bestemd voor personenvervoerdiensten.

(c)

De voorgestelde goederencorridor doorkruist ten minste drie lidstaten of ten minste twee lidstaten wanneer de afstand tussen de verbindingspunten die aan de voorgestelde goederencorridor liggen meer dan 500 kilometer bedraagt.

(d)

De goederencorridor is economische haalbaar een biedt voldoende sociaaleconomische voordelen.

(e)

Er is voldoende samenhang tussen alle door de lidstaten voorgestelde goederencorridors om tot een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer te komen.

(f)

Er is voldoende samenhang met de bestaande Europese spoorwegnetten, zoals de ERTMS-corridors en de corridors die zijn vastgesteld door RailNetEurope.

(g)

Er is een goede onderlinge verbinding met de andere vervoersmodaliteiten, met name dankzij een adequaat netwerk van strategische terminals, onder meer met betrekking tot zeehavens en in het binnenland.

(h)

Er is een adequate aanpak voorgesteld voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de artikelen 4 tot en met 16.


(1)  Zoals genoemd in bijlage III van Beschikking nr. 1692/96/EG.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/368


Donderdag, 23 april 2009
Rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg ***I

P6_TA(2009)0286

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (COM(2008)0414 – C6-0257/2008 – 2008/0142(COD))

2010/C 184 E/73

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0414),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0257/2008),

gelet op het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, Commissie economische en monetaire zaken, Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie juridische zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0233/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0142

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie ║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (3),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 152, lid 1, van het Verdrag moet bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid worden verzekerd. Dit betekent dat de Gemeenschapswetgever ook wanneer hij op grond van andere Verdragsbepalingen handelt, een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet waarborgen.

(2)

Omdat aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 95 van het Verdrag als rechtsgrondslag wordt voldaan, moet de Gemeenschapswetgever die rechtsgrondslag zelfs gebruiken wanneer de bescherming van de volksgezondheid een doorslaggevende factor is voor de gemaakte keuzen; artikel 95, lid 3, van het Verdrag verlangt in dit verband expliciet dat ▐ wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, daarbij in het bijzonder rekening houdend met alle nieuwe ontwikkelingen die op wetenschappelijke gegevens zijn gebaseerd.

(3)

Op 9 juni 2005 heeft het Europees Parlement met 554 stemmen tegen 12 een resolutie over de mobiliteit van patiënten en ontwikkelingen in de gezondheidszorg in de Europese Unie (5) aangenomen, waarin het verzoekt om rechtszekerheid en duidelijkheid over rechten en procedures voor patiënten, gezondheidswerkers en lidstaten.

(4)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en gaat met name uit van de algemene rechtsbeginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (6) („het Handvest”). Het recht op toegang tot gezondheidszorg en het recht op medische verzorging onder de door de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden, zijn krachtens artikel 35 van het Handvest ║ erkend. De tenuitvoerlegging en toepassing van deze richtlijn moeten in het bijzonder geschieden met inachtneming van het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de gelijkheid voor de wet, het beginsel van non-discriminatie en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die zijn neergelegd in de artikelen 7, 8, 20, 21 en 47 van het Handvest.

(5)

De gezondheidsstelsels van de Gemeenschap vormen een belangrijk onderdeel van het hoge niveau van sociale bescherming in Europa en dragen bij tot sociale samenhang en sociale rechtvaardigheid, alsook tot duurzame ontwikkeling ║. Bovendien maken zij deel uit van het bredere kader van diensten van algemeen belang.

(6)

Deze richtlijn eerbiedigt de vrijheid van elke lidstaat om te beslissen welke soort gezondheidszorg hij passend acht en laat deze vrijheid onverlet. Geen van de bepalingen van deze richtlijn mag op zodanige wijze worden uitgelegd dat de fundamentele ethische keuzes van de lidstaten worden ondermijnd.

(7)

Hoewel het Hof van Justitie de bijzondere aard van gezondheidsdiensten heeft erkend, heeft zij ook bij herhaling bevestigd dat alle gezondheidsdiensten onder het toepassingsgebied van het Verdrag vallen.

(8)

Over bepaalde vraagstukken in verband met grensoverschrijdende gezondheidszorg, zoals de vergoeding van de kosten van gezondheidszorg die wordt verstrekt in een andere lidstaat dan die waar de ontvanger van de zorg woonachtig is, heeft het Hof van Justitie zich al uitgesproken. Het is belangrijk deze vraagstukken in een specifiek communautair rechtsinstrument te behandelen met het oog op een algemenere en doeltreffendere toepassing van de door het Hof van Justitie in afzonderlijke zaken ontwikkelde beginselen.

(9)

In zijn conclusies van 1 en 2 juni 2006betreffende de gemeenschappelijke waarden en beginselen van de gezondheidsstelsels van de Europese Unie („Conclusies van de Raad van 1-2 juni 2006”)  (7) heeft de Raad ║ zijn goedkeuring gehecht aan een verklaring betreffende „de gemeenschappelijke waarden en beginselen ║” en de bijzondere waarde erkend van een initiatief op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg waarbij de Europese burgers duidelijkheid wordt geboden omtrent hun rechten bij verplaatsing van de ene lidstaat naar een andere teneinde de rechtszekerheid te waarborgen.

(10)

Deze richtlijn is bedoeld om een algemeen kader voor de verlening van veilige, hoogwaardige en efficiënte grensoverschrijdende gezondheidszorg in de Gemeenschap tot stand te brengen met betrekking tot patiëntenmobiliteit ▐ alsmede een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de vaststelling van de socialezekerheidsvoorzieningen in verband met gezondheid en voor de organisatie en verstrekking van gezondheidszorg en geneeskundige verzorging, alsmede socialezekerheidsvoorzieningen, in het bijzonder in verband met ziekte.

(11)

Deze richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg is van toepassing op alle soorten gezondheidszorg. Zoals het Hof van Justitie heeft bevestigd, wordt de gezondheidszorg noch door de bijzondere aard ervan, noch door de wijze waarop zij wordt georganiseerd of gefinancierd, aan het grondbeginsel van vrij verkeer onttrokken. Deze richtlijn is niet van toepassing op bijstand en ondersteuning van gezinnen en individuen met een bepaalde langdurige zorg-, ondersteunings-, verzorgings- of hulpbehoefte, voor zover het gaat om een bepaalde deskundige behandeling of hulp in het kader van een sociaalzekerheidsstelsel. Dit zijn vooral diensten op het gebied van langdurige zorg die noodzakelijk worden geacht om de hulpbehoevende een zo volwaardig en onafhankelijk mogelijk leven te bieden. Deze richtlijn is bijvoorbeeld niet van toepassing op verzorgingshuizen of huisvesting of op ondersteuning van ouderen of kinderen door sociaal werkers, vrijwilligers of andere professionele dienstverleners dan gezondheidswerkers.

(12)

Deze richtlijn is niet van toepassing op orgaantransplantaties. Wegens hun specifieke karakter zullen deze worden geregeld bij een afzonderlijke richtlijn.

(13)

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „grensoverschrijdende gezondheidszorg” alleen het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat dan die degene waar de patiënt verzekerd is, verstaan . Deze situatie wordt bedoeld met „mobiliteit van patiënten” .

(14)

Zoals de lidstaten in de conclusies van de Raad van 1-2 juni 2006 erkend hebben, is er een reeks operationele beginselen die door de gezondheidsstelsels in de hele Gemeenschap worden gedeeld. Tot deze operationele beginselen behoren kwaliteit, veiligheid, zorg die gebaseerd is op feiten en ethiek, betrokkenheid van de patiënt, verhaal, het grondrecht op privacy ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens, en vertrouwelijkheid. Patiënten, gezondheidswerkers en autoriteiten die voor de zorgstelsels verantwoordelijk zijn, moeten erop kunnen vertrouwen dat in de hele Gemeenschap deze operationele beginselen worden nageleefd en wordt gezorgd voor de daarvoor benodigde structuren. Daarom is het passend dat de autoriteiten van de lidstaat waar de gezondheidszorg wordt verleend, verantwoordelijk worden voor het waarborgen van de naleving van deze operationele beginselen. Dit is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat patiënten vertrouwen krijgen in grensoverschrijdende gezondheidszorg, hetgeen onontbeerlijk is om ▐ patiëntenmobiliteit en ▐ een hoog niveau van gezondheidsbescherming tot stand te brengen. Ondanks deze gemeenschappelijke waarden wordt aanvaard dat lidstaten om ethische redenen verschillende beslissingen nemen over de beschikbaarheid van bepaalde behandelingen en de concrete voorwaarden voor toegang daartoe. Deze richtlijn laat ethische diversiteit onverlet.

(15)

Omdat van tevoren niet bekend is of een bepaalde zorgaanbieder gezondheidszorg aan een patiënt uit een andere lidstaat of aan een patiënt uit zijn eigen lidstaat zal verlenen, moeten de voorschriften waarmee gewaarborgd wordt dat gezondheidszorg volgens gemeenschappelijke beginselen en duidelijke kwaliteits- en veiligheidsnormen wordt verleend, op alle soorten gezondheidszorg van toepassing zijn teneinde de vrijheid om grensoverschrijdende gezondheidszorg te verlenen en te ontvangen te verzekeren, hetgeen de doelstelling van deze richtlijn is. De autoriteiten van de lidstaten moeten de gemeenschappelijke overkoepelende waarden universaliteit, toegang tot hoogwaardige zorg, rechtvaardigheid en solidariteit in acht nemen, die reeds door de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten algemeen zijn omarmd als reeks waarden die door de gezondheidsstelsels in heel Europa worden gedeeld. De lidstaten moeten tevens waarborgen dat deze waarden jegens patiënten en burgers uit andere lidstaten in acht worden genomen en dat alle patiënten een rechtvaardige behandeling krijgen op basis hun zorgbehoefte, en niet op basis van de lidstaat waar zij bij het socialezekerheidsstelsel zijn aangesloten. Daarbij moeten de lidstaten de beginselen van het vrije verkeer van personen op de interne markt, non-discriminatie op grond van onder meer nationaliteit ▐, en de noodzakelijkheid en evenredigheid van eventuele beperkingen op het vrije verkeer naleven. Deze richtlijn verplicht zorgaanbieders echter geenszins patiënten uit andere lidstaten voor geplande behandelingen te aanvaarden of voorrang te geven ten koste van andere patiënten met soortgelijke zorgbehoeften, die hierdoor bijvoorbeeld langer op een behandeling zouden moeten wachten. Om patiënten in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken wanneer zij in een andere lidstaat gezondheidszorg wensen te ontvangen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat patiënten de nodige informatie krijgen over de gezondheids- en kwaliteitsnormen die gelden in de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, alsook over de kenmerken van de gezondheidszorg die door een bepaalde zorgaanbieder wordt verstrekt. Deze informatie moet ook beschikbaar worden gesteld in vormen die toegankelijk zijn voor mensen met een handicap.

(16)

Bovendien moeten patiënten uit andere lidstaten op dezelfde manier worden behandeld als onderdanen van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt en mogen zij overeenkomstig de algemene beginselen van rechtvaardigheid en non-discriminatie, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Handvest, op generlei wijze worden gediscrimineerd op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. De lidstaten mogen bij behandelingen alleen onderscheid maken naar verschillende groepen patiënten wanneer zij kunnen aantonen dat dit om legitieme medische redenen gerechtvaardigd is, zoals bij specifieke maatregelen voor vrouwen of bepaalde leeftijdsgroepen (bv. gratis vaccinatie van kinderen of ouderen). Voorts moet deze richtlijn, omdat zij de grondrechten eerbiedigt en uitgaat van de beginselen die met name in het Handvest ║ zijn vastgelegd, ten uitvoer worden gelegd en worden toegepast met inachtneming van het recht op gelijkheid voor de wet en het beginsel van non-discriminatie, overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die zijn neergelegd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest. Deze richtlijn is van toepassing onverminderd Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (8), Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (9), Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (10), en Richtlijn 2009/…/EG van de Raad van … betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid  (11) ter uitvoering van artikel 13 van het Verdrag. Daarom is in de richtlijn bepaald dat patiënten op dezelfde manier moeten worden behandeld als onderdanen van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, en onder meer recht hebben op bescherming tegen discriminatie overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en kunnen gebruikmaken van de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt.

(17)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat patiënten er bij de toepassing van deze richtlijn niet tegen hun wil toe worden aangezet om te worden behandeld buiten hun lidstaat van aansluiting.

(18)

Er moeten tevens maatregelen worden genomen om vrouwen een gelijkwaardige toegang tot de gezondheidszorg en tot specifieke zorg voor vrouwen, met name gynaecologische en verloskundige zorg, te garanderen.

(19)

Maatregelen die de lidstaten nemen om te waarborgen dat de verstrekte gezondheidszorg aan duidelijke kwaliteits- en veiligheidsnormen voldoet, mogen in geen geval nieuwe beperkingen inhouden op het vrije verkeer van gezondheidswerkers, zoals vastgelegd in het Verdrag en in het bijzonder geregeld in Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (12).

(20)

Er moet stelselmatig en permanent worden gewerkt aan verbetering van de kwaliteits- en veiligheidsnormen overeenkomstig de conclusies van de Raad van 1-2 juni 2006, met inachtneming van de vooruitgang van de internationale medische wetenschap, de algemeen erkende goede medische praktijken en nieuwe medische technologieën.

(21)

Onderzoek wijst erop dat gezondheidszorg in 10 % van de gevallen schade oplevert. Ervoor zorgen dat de lidstaten waar de behandeling plaatsvindt, beschikken over een systeem (met inbegrip van de verlening van nazorg) voor de omgang met veronderstelde schade als gevolg van gezondheidszorg , zoals gedefinieerd door de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, is dan ook essentieel om te voorkomen dat een gebrek aan vertrouwen in deze mechanismen een belemmering voor de verbreiding van grensoverschrijdende gezondheidszorg vormt. De dekking van schade en de vergoeding door de stelsels van het land waar de behandeling plaatsvindt, mag de lidstaten niet beletten de dekking van hun binnenlandse stelsels uit te breiden tot patiënten uit hun land die zich in het buitenland willen laten behandelen wanneer dit in het belang van de patiënt is, in het bijzonder voor patiënten voor wie het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat noodzakelijk is.

(22)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er voor de op hun grondgebied verleende gezondheidszorg op de aard en de omvang van het risico afgestemde mechanismen zijn die patiënten beschermen en schadeloosstellen in geval van schade. De aard en/of de wijze van uitvoering van die mechanismen worden echter door de lidstaat bepaald.

(23)

Het recht op bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest ║. Om de continuïteit van grensoverschrijdende gezondheidszorg te kunnen waarborgen, moeten persoonsgegevens over de gezondheid van patiënten worden doorgegeven. Deze persoonsgegevens moeten vrij van de ene naar de andere lidstaat kunnen worden doorgegeven, maar tegelijkertijd moeten de grondrechten van personen worden gewaarborgd. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens geeft personen recht op toegang tot de persoonsgegevens (13) die hun gezondheid betreffen, bijvoorbeeld tot medische patiëntendossiers waarin onder meer informatie over diagnosen, onderzoeksresultaten, beoordelingen door behandeld artsen en verrichte behandelingen en ingrepen wordt opgenomen. Deze bepalingen zijn ook van toepassing in het kader van de grensoverschrijdende gezondheidszorg waarop deze richtlijn betrekking heeft. De patiënt moet de vrijgave van zijn persoonsgegevens op elk moment kunnen herroepen en moet de bevestiging krijgen dat zijn gegevens gewist zijn.

(24)

Het recht op vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg door het wettelijk socialezekerheidsstelsel waarbij patiënten verzekerd zijn, is door het Hof van Justitie in diverse arresten erkend. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de Verdragsbepalingen ▐ de vrijheid impliceren van ontvangers van gezondheidszorg, waaronder zij die geneeskundige behandeling behoeven, om zich met het oog daarop naar een andere lidstaat te begeven. ▐ Het Gemeenschapsrecht laat de bevoegdheid van de lidstaten om hun stelsels van gezondheidszorg en sociale zekerheid in te richten onverlet ▐.

(25)

Overeenkomstig de in de rechtspraak van het Hof van Justitie vastgestelde beginselen en zonder afbreuk te doen aan het financiële evenwicht van de stelsels van gezondheidszorg en sociale zekerheid van de lidstaten, dient te worden gezorgd voor een grotere rechtszekerheid ten aanzien van de vergoeding van kosten voor gezondheidszorg, zowel voor de patiënten als voor de gezondheidswerkers, zorgaanbieders en socialezekerheidsinstellingen.

(26)

Deze richtlijn heeft geen betrekking op de vergoeding van de kosten van gezondheidszorg die tijdens een tijdelijk verblijf van verzekerden in een andere lidstaat medisch noodzakelijk wordt. Ook doet deze richtlijn niet af aan het recht van patiënten om toestemming te krijgen voor een behandeling in een andere lidstaat wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden in de verordeningen betreffende de coördinatie van socialezekerheidsregelingen, in het bijzonder in artikel 22 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (14) en in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (15).

(27)

▐ Patiënten moeten erop kunnen rekenen dat de kosten van in een andere lidstaat dan hun lidstaat van aansluiting verstrekte gezondheidszorg en daaraan gerelateerde goederen ten minste tot hetzelfde niveau worden vergoed als voor dezelfde of een net zo werkzame behandeling in de lidstaat van aansluiting geldt indien de gezondheidszorg of de goederen daar zouden zijn betrokken . Hiermee wordt niet afgedaan aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de hoogte van de ziektekostendekking van hun burgers vast te stellen en worden grote gevolgen voor de financiering van de nationale gezondheidszorgstelsels voorkomen. Indien dit gunstiger is voor de patiënt, mogen de lidstaten in hun nationale wetgeving bepalen dat de kosten van de behandeling worden vergoed volgens het tarief dat geldt in de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt. Dit kan in het bijzonder het geval zijn voor behandelingen die via de in artikel 17 van deze richtlijn genoemde Europese referentienetwerken worden verleend.

(28)

Voor de patiënt zijn beide systemen dan ook coherent; ofwel deze richtlijn, ofwel Verordening (EEG) nr. 1408/71 is van toepassing. Wanneer een verzekerde een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling, gelet op zijn gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop, niet binnen een medisch verantwoorde termijn kan worden gegeven en deze verzekerde toestemming vraagt om die behandeling in een andere lidstaat te ondergaan, moet deze toestemming, onder de in de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EG) nr. 883/2004 vermelde voorwaarden, altijd worden verleend. Wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan, mogen de gunstigere rechten die door deze Verordeningen ║ worden gewaarborgd, de patiënt niet worden onthouden.

(29)

De patiënt kan het mechanisme kiezen waaraan hij de voorkeur geeft, maar wanneer de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 gunstiger voor hem is, mogen de door die verordening gewaarborgde rechten hem in geen geval worden onthouden.

(30)

De patiënt mag in geen geval financieel voordeel hebben van de in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg of gekochte goederen . Bijgevolg moet de vergoeding van de kosten ▐ beperkt zijn tot de feitelijke kosten ▐. De lidstaten kunnen beslissen om andere, daarmee samenhangende kosten, zoals therapeutische behandeling, te vergoeden, mits de totale kosten het bedrag dat in de lidstaat van aansluiting zou worden vergoed, niet overschrijden.

(31)

Deze richtlijn heeft evenmin tot doel patiënten recht te geven op vergoeding van de kosten van behandeling of aankoop van goederen in een andere lidstaat wanneer de wetgeving van de lidstaat van aansluiting van de patiënt niet in een dergelijke behandeling of dergelijke goederen voorziet. Ook belet deze richtlijn de lidstaten niet hun regeling voor verstrekkingen en goederen overeenkomstig de bepalingen ervan uit te breiden tot in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg of verstrekte goederen . In deze richtlijn wordt erkend dat het recht op behandeling niet altijd op nationaal niveau door de lidstaten wordt vastgesteld en dat lidstaten hun eigen stelsels van gezondheidszorg en sociale zekerheid zodanig mogen inrichten dat het recht op behandeling op regionaal of lokaal niveau wordt bepaald.

(32)

Indien er verschillende methoden beschikbaar zijn om een bepaalde ziekte of een bepaald letsel te behandelen, moet de patiënt recht hebben op vergoeding van alle behandelingsmethoden die voldoende door de internationale medische wetenschap beproefd zijn, zelfs indien deze niet voorhanden zijn in de lidstaat van aansluiting van de patiënt.

(33)

Deze richtlijn voorziet niet in de overdracht van socialezekerheidsrechten tussen lidstaten of andere coördinatie van socialezekerheidsregelingen. De bepalingen betreffende voorafgaande toestemming en de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg dienen uitsluitend om de vrijheid om gezondheidszorg te verlenen voor zowel patiënten als zorgaanbieders te waarborgen en ongerechtvaardigde belemmeringen voor die fundamentele vrijheid in de lidstaat van aansluiting van de patiënt weg te nemen. De verschillen tussen de nationale gezondheidszorgstelsels en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging, worden door deze richtlijn bijgevolg volledig geëerbiedigd.

(34)

Uit hoofde van deze richtlijn hebben patiënten in de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, recht op alle geneesmiddelen of medische hulpmiddelen waarvoor in die lidstaat ▐ een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, ook als in de lidstaat van aansluiting voor dat geneesmiddel of medische hulpmiddel geen vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, aangezien dit een onmisbaar aspect is om in een andere lidstaat een specifieke doeltreffende behandeling voor de patiënt te kunnen krijgen.

(35)

De lidstaten mogen ook voor patiënten die zich in een andere lidstaat willen laten behandelen, algemene voorwaarden, behandelingscriteria en wettelijke en administratieve formele eisen aan de ontvangst van gezondheidszorg en de vergoeding van de kosten daarvan blijven stellen, mits deze voorwaarden noodzakelijk zijn, in redelijke verhouding staan tot het doel en niet discretionair en discriminerend zijn; zo kunnen zij verlangen dat de patiënten een huisarts raadplegen alvorens een specialist te consulteren of intramurale zorg te ontvangen. Het is daarom passend te verlangen dat deze algemene voorwaarden en formele eisen op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze worden toegepast, vooraf bekend zijn, primair op medische overwegingen berusten en voor patiënten die zich in een andere lidstaat willen laten behandelen geen extra belasting vormen ten opzichte van patiënten die in hun lidstaat van aansluiting worden behandeld, en dat de beslissingen zo snel mogelijk worden genomen. Dit laat de rechten van de lidstaten om criteria of voorwaarden inzake voorafgaande toestemming vast te stellen voor patiënten die zich in hun lidstaat van aansluiting willen laten behandelen, onverlet.

(36)

Alle soorten gezondheidszorg die overeenkomstig deze richtlijn niet als intramurale zorg worden beschouwd, moeten als extramurale zorg worden beschouwd. Gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake het vrije verkeer van diensten is het passend dat geen voorafgaande toestemming wordt verlangd voor de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verstrekte extramurale zorg door het wettelijk socialezekerheidsstelsel van een lidstaat van aansluiting. Voor zover de vergoeding van deze zorg binnen de grenzen van de dekking van de ziektekostenregeling in de lidstaat van aansluiting blijft, zal het ontbreken van een eis van voorafgaande toestemming het financiële evenwicht van de socialezekerheidsregelingen niet aantasten.

(37)

Er is geen voor alle gezondheidsstelsels van de Gemeenschap geldende definitie van „intramurale zorg”, en de uiteenlopende interpretaties van dit begrip kunnen dan ook een hinderpaal vormen voor de vrijheid van patiënten om gezondheidszorg te ontvangen. Om die hinderpaal weg te nemen moet een communautaire definitie van intramurale zorg worden vastgesteld. Intramurale zorg is over het algemeen zorg waarbij de patiënt overnachtingsaccommodatie moet worden geboden. Het kan echter ook passend zijn bepaalde andere soorten gezondheidszorg ║ onder de regeling voor intramurale zorg te laten vallen, indien voor die gezondheidszorg zeer gespecialiseerde en kostenintensieve medische infrastructuur of apparatuur vereist is (bv. technologisch geavanceerde scanners voor diagnostiek) of indien aan de behandeling een bijzonder risico voor de patiënt of voor de bevolking verbonden is (bv. behandeling van ernstige infectieziekten). ▐

(38)

De beschikbare gegevens wijzen erop dat de toepassing van de beginselen van het vrije verkeer op het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat binnen de grenzen van de door de wettelijke ziektekostenverzekeringsregeling van de lidstaat van aansluiting gewaarborgde dekking, de gezondheidsstelsels van de lidstaten en de betaalbaarheid van hun socialezekerheidsstelsels niet zal aantasten. Het Hof van Justitie heeft echter erkend dat niet uitgesloten kan worden dat een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel en de doelstelling een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen in stand te houden, dwingende redenen van algemeen belang kunnen vormen waardoor een belemmering van het beginsel van het vrij verrichten van diensten gerechtvaardigd kan zijn. Het Hof van Justitie heeft ook erkend dat het aantal ziekenhuizen, hun geografische spreiding, hun inrichting en de uitrusting waarover zij beschikken, en zelfs de aard van de medische diensten die zij kunnen aanbieden, aspecten zijn die moeten kunnen worden gepland. Deze richtlijn moet voorzien in een systeem van voorafgaande toestemming voor de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat ontvangen intramurale zorg wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: de kosten zouden door zijn socialezekerheidsstelsel zijn vergoed indien de zorg op zijn grondgebied zou zijn verleend en het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel wordt door de uitstroom van patiënten als gevolg van de toepassing van deze richtlijn ernstig aangetast of zal daardoor waarschijnlijk ernstig worden aangetast en/of de planning en rationalisering die in de ziekenhuissector plaatsvinden om overcapaciteit van ziekenhuizen, ongelijkheden bij de verlening van intramurale zorg en logistieke en financiële verspilling te voorkomen, de instandhouding van een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen of de instandhouding van behandelingscapaciteit of medische deskundigheid op zijn grondgebied, worden door deze uitstroom van patiënten ernstig aangetast of zullen daardoor waarschijnlijk ernstig worden aangetast. Omdat ingewikkelde aannamen en berekeningen nodig zijn om de gevolgen van een verwachte uitstroom van patiënten nauwkeurig in te schatten, mag volgens deze richtlijn een systeem van voorafgaande toestemming worden toegepast wanneer er voldoende redenen zijn om te verwachten dat het socialezekerheidsstelsel ernstig zal worden aangetast. Ook de reeds bestaande systemen van voorafgaande toestemming die aan de voorwaarden in artikel 8 voldoen, moeten hieronder vallen.

(39)

Als een lidstaat besluit overeenkomstig deze richtlijn een systeem van voorafgaande toestemming voor de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verleende intramurale of gespecialiseerde zorg in te voeren, moeten de kosten van dergelijke in een andere lidstaat verleende zorg door de lidstaat van aansluiting in ieder geval worden vergoed tot ten minste het bedrag dat vergoed zou worden indien dezelfde of een voor de patiënt even doeltreffende behandeling in de lidstaat van aansluiting zou zijn uitgevoerd ; het vergoede bedrag mag echter niet hoger zijn dan de feitelijke kosten van de ontvangen gezondheidszorg. Als aan de voorwaarden in artikel 22, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt voldaan, moet deze toestemming echter worden verleend en moeten de prestaties overeenkomstig die verordening worden verstrekt. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toestemming is verleend nadat het verzoek administratief of rechterlijk is getoetst en de betrokken persoon de behandeling in een andere lidstaat heeft ontvangen. In dat geval zijn de artikelen 6, 7, 8 en 9 van deze richtlijn niet van toepassing. Dit is in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie waarin geoordeeld is dat patiënten aan wie, naar later is gebleken, ten onrechte toestemming is geweigerd, recht hebben op volledige vergoeding van de kosten van de in een andere lidstaat ondergane behandeling overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling heeft plaatsgevonden.

(40)

De voorafgaande toestemming kan slechts worden geweigerd in het kader van een eerlijke en transparante procedure. De door de lidstaten ingestelde regels voor het indienen van een aanvraag om toestemming en de mogelijke gronden voor weigering moeten op voorhand worden bekendgemaakt. Weigeringen moeten beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke en moeten in verhouding zijn met de doelstellingen van de invoering van een systeem van voorafgaande toestemming.

(41)

Patiënten met een levensbedreigende aandoening die op een wachtlijst staan voor medische behandeling in hun eigen land en dringend behandeling nodig hebben, hoeven geen voorafgaande toestemming te vragen, aangezien een dergelijke procedure er toe zou kunnen leiden dat patiënten niet tijdig in een andere lidstaat behandeld worden.

(42)

De procedures voor grensoverschrijdende gezondheidszorg die de lidstaten vaststellen moeten de patiënten zodanige garanties in verband met objectiviteit, non-discriminatie en transparantie bieden dat gewaarborgd wordt dat de beslissingen van de nationale autoriteiten tijdig, zorgvuldig en met inachtneming van die algemene beginselen en de individuele omstandigheden van elk geval worden genomen. Dit geldt ook voor de feitelijke terugbetaling van de in een andere lidstaat gemaakte gezondheidszorgkosten na terugkeer van de patiënt. Patiënten moeten gewoonlijk binnen vijftien kalenderdagen over een beslissing over grensoverschrijdende gezondheidszorg kunnen beschikken. Die termijn moet echter korter zijn wanneer het spoedeisende karakter van de behandeling dit vereist. Deze algemene voorschriften moeten de erkenningsprocedures en voorschriften voor de verlening van diensten in Richtlijn 2005/36/EG ║ in elk geval onverlet laten.

(43)

Passende voorlichting over alle essentiële aspecten van grensoverschrijdende gezondheidszorg is nodig om patiënten in staat te stellen hun rechten op grensoverschrijdende gezondheidszorg in de praktijk uit te oefenen. De meest efficiënte manier om dergelijke voorlichting voor grensoverschrijdende gezondheidszorg te geven, is de instelling van centrale contactpunten voor patiënten in elke lidstaat, die voorlichting over grensoverschrijdende gezondheidszorg kunnen geven met aandacht voor de context van het nationale gezondheidsstelsel. Omdat voor vragen over aspecten van grensoverschrijdende gezondheidszorg overleg tussen de autoriteiten in verschillende lidstaten nodig is, moeten deze centrale contactpunten ook een netwerk vormen om dergelijke vragen op de meest efficiënte wijze te beantwoorden. De contactpunten moeten met elkaar samenwerken en patiënten in staat stellen met kennis van zaken beslissingen over grensoverschrijdende gezondheidszorg te nemen. Ook moeten zij informatie verstrekken over de mogelijkheden om problemen met grensoverschrijdende gezondheidszorg op te lossen, in het bijzonder over buitengerechtelijke regelingen voor de beslechting van grensoverschrijdende geschillen. Wanneer zij regelingen voor voorlichting over grensoverschrijdende gezondheidszorg treffen, moeten de lidstaten stilstaan bij de noodzaak om de informatie in toegankelijke vorm te verstrekken en om ten behoeve van kwetsbare patiënten, mensen met een handicap en mensen met complexe behoeften voorlichting mogelijke bronnen van extra bijstand te vermelden.

(44)

Wanneer een patiënt gezondheidszorg ontvangt in een lidstaat die niet het land is waar hij verzekerd is, is het cruciaal dat hij van tevoren van de geldende voorschriften op de hoogte is. Een soortgelijke duidelijkheid is vereist wanneer ▐ grensoverschrijdende gezondheidszorg wordt verleend , zoals telegeneeskunde . In die gevallen is volgens de algemene beginselen in artikel 5 de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt van toepassing, aangezien de lidstaten uit hoofde van artikel 152, lid 5, van het Verdrag verantwoordelijk zijn voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging. Dit zal de patiënt helpen met kennis van zaken beslissingen te nemen en zal misverstanden en misvattingen voorkomen. Bovendien zal hierdoor veel vertrouwen tussen de patiënt en de zorgverlener ontstaan.

(45)

De lidstaten moeten beslissen over de vorm van de nationale contactpunten, evenals over hun aantal. De nationale contactpunten mogen ook in bestaande informatiecentra worden opgenomen of op de activiteiten daarvan voortbouwen, mits duidelijk wordt aangegeven dat zij tevens nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg zijn. De nationale contactpunten moeten over de nodige middelen beschikken om informatie over de belangrijkste aspecten van grensoverschrijdende gezondheidszorg te kunnen geven en patiënten zo nodig praktische hulp te kunnen bieden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat organen die de gezondheidswerkers vertegenwoordigen aan deze activiteiten deelnemen. Het bestaan van nationale contactpunten mag de lidstaten niet beletten overeenkomstig de specifieke inrichting van hun gezondheidszorgstelsel op regionaal of plaatselijk niveau andere met elkaar verbonden contactpunten op te richten. De nationale contactpunten moeten in staat zijn de patiënten relevante informatie over grensoverschrijdende gezondheidszorg te verstrekken en hun hulp te bieden. Dit mag geen rechtshulp omvatten.

(46)

Er is samenwerking tussen de zorgaanbieders, zorginkopers en regelgevers van verschillende lidstaten op nationaal, regionaal of lokaal niveau nodig, zodat veilige, hoogwaardige en efficiënte grensoverschrijdende zorg kan worden gewaarborgd. Dit geldt in het bijzonder voor grensregio's, waar grensoverschrijdende gezondheidszorg de meest efficiënte wijze kan zijn om de gezondheidszorg voor de plaatselijke bevolking te organiseren, maar waar samenwerking tussen de gezondheidsstelsels van verschillende lidstaten nodig is om dergelijke grensoverschrijdende gezondheidsdiensten blijvend tot stand te kunnen brengen. Deze samenwerking kan bestaan in gezamenlijke planning, wederzijdse erkenning of aanpassing van procedures of normen, interoperabiliteit van de nationale informatie- en communicatietechnologiesystemen, praktische mechanismen om de continuïteit van de zorg te waarborgen of praktische bevordering van tijdelijke of incidentele verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg door gezondheidswerkers. ▐

(47)

De Commissie moet samenwerking tussen de lidstaten op de in hoofdstuk IV van deze richtlijn genoemde gebieden aanmoedigen, en kan overeenkomstig artikel 152, lid 2, van het Verdrag in nauw contact met de lidstaten alle dienstige initiatieven nemen om deze coördinatie te vergemakkelijken en bevorderen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het mogelijke gebruik van een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS).

(48)

Wanneer geneesmiddelen in de lidstaat van aansluiting van de patiënt overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (16) , inclusief de toekomstige richtlijnen over vervalste geneesmiddelen en geneesmiddelenbewaking, zijn toegelaten en in een andere lidstaat voor een bepaalde patiënt zijn voorgeschreven, moet een dergelijk recept in principe in de eigen lidstaat van de patiënt medisch of in apotheken erkend en gebruikt kunnen worden. De opheffing van de wettelijke en bestuursrechtelijke belemmeringen voor een dergelijke erkenning doet niet af aan de noodzaak van passende instemming door de behandelend arts of apotheker van de patiënt in elk afzonderlijk geval indien dit uit hoofde van de bescherming van de menselijke gezondheid gerechtvaardigd is, noodzakelijk is en evenredig is met die doelstelling. Een dergelijke medische erkenning moet bovendien de beslissing van de lidstaat van aansluiting over de opname van dergelijke geneesmiddelen in het vergoedingenpakket van het socialezekerheidsstelsel waarbij de patiënt is aangesloten, en de geldigheid van nationale bepalingen inzake prijzen en betaling onverlet laten. De toepassing van het erkenningsbeginsel zal worden bevorderd door de nodige maatregelen goed te keuren om de veiligheid van de patiënt te waarborgen en misbruik van of verwarring over geneesmiddelen te voorkomen.

(49)

Aan alle patiënten met aandoeningen waarvoor een bijzondere concentratie van middelen of deskundigheid vereist is, moet gezondheidszorg worden verleend door de Europese referentienetwerken, zodat betaalbare, hoogwaardige en kosteneffectieve zorg wordt geboden; deze netwerken kunnen tevens een centrale rol spelen op het gebied van medische opleiding, onderzoek en uitwisseling en beoordeling van informatie. Er moet een mechanisme voor de identificatie en ontwikkeling van de Europese referentienetwerken worden ingesteld om op Europees niveau de gelijke toegang tot hoogwaardige, gedeelde expertise op een bepaald medisch gebied voor alle patiënten en voor gezondheidswerkers te organiseren.

(50)

Technologische ontwikkelingen op het gebied van de grensoverschrijdende verlening van gezondheidszorg met behulp van informatie- en communicatietechnologieën kunnen tot gevolg hebben dat de uitoefening van de toezichthoudende taak door de lidstaten onduidelijk wordt, en zo het vrije verkeer van gezondheidszorg belemmeren en mogelijk verdere risico's voor de bescherming van de gezondheid als gevolg van deze wijze van verlening opleveren. Voor de grensoverschrijdende verlening van gezondheidszorg met behulp van informatie- en communicatietechnologieën worden in de Gemeenschap zeer uiteenlopende en incompatibele indelingen en normen gehanteerd, waardoor belemmeringen voor deze wijze van verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg, alsmede mogelijke risico's voor de bescherming van de gezondheid ontstaan. Daarom is communautaire harmonisatie op deze gebieden nodig, en om de verantwoordelijkheden en normen op dat gebied snel genoeg te kunnen vaststellen en aanpassen om bij de voortdurende ontwikkeling van de desbetreffende technologieën en technieken aan te sluiten, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen uitvoeringsmaatregelen vast te stellen.

(51)

De interoperabiliteit van electronische gezondheidszorgoplossingen (e-health) moet worden bewerkstelligd met inachtneeming van de nationale regelingen inzake de verstrekking van gezondheidsdiensten die zijn aangenomen om de patiënt te beschermen, met inbegrip van wetgeving inzake internetapotheken, in het bijzonder nationale verboden op de verzending per post van receptplichtige geneesmiddelen overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie en Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (17).

(52)

Om de gezondheidszorg in het algemeen, en grensoverschrijdende gezondheidszorg in het bijzonder, onder efficiënt toezicht te kunnen stellen en efficiënt te kunnen plannen en beheren, zijn regelmatige statistieken en aanvullende gegevens over grensoverschrijdende gezondheidszorg nodig; de productie hiervan moet zo veel mogelijk in de bestaande gegevensverzamelingssystemen worden geïntegreerd. Op deze wijze worden een passend toezicht en een passende planning mogelijk, waarbij rekening wordt gehouden met grensoverschrijdende zorg. Het gaat onder meer om passende structuren op communautair niveau, zoals het communautair statistisch systeem, en met name Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk (18), het gezondheidsinformatiesysteem dat is opgericht in het kader van het gezondheidsprogramma dat is vastgesteld bij Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (19) en andere monitoringactiviteiten, zoals die van het Europese centrum dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (20).

(53)

De voortdurende ontwikkeling van de medische wetenschap en de gezondheidstechnologieën biedt de gezondheidsstelsels van de lidstaten kansen, maar stelt deze ook voor zware opgaven. De evaluatie van gezondheidstechnologieën en de mogelijke beperking van de toegang tot nieuwe technologieën als gevolg van bepaalde besluiten van bestuursorganen werpen echter een aantal fundamentele sociale vragen op, die de deelneming van een groot aantal belanghebbenden en de totstandbrenging van een levensvatbaar bestuursmodel vereisen. Daarom is niet alleen de medewerking gewenst van de bevoegde instanties van alle lidstaten, maar ook van alle andere betrokkenen, met inbegrip van de gezondheidswerkers en vertegenwoordigers van de patiënten en de industrie. Bovendien moet de samenwerking berusten op uitvoerbare beginselen van goed bestuur, zoals transparantie, openheid, objectiviteit en onpartijdigheid van de procedures.

(54)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (21).

(55)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om in samenwerking met deskundigen en belanghebbenden een lijst van specifieke criteria en voorwaarden waaraan Europese referentienetwerken moeten voldoen, alsmede de procedure voor de oprichting van Europese netwerken, vast te stellen . Daar het ║ maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(56)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een algemeen kader voor de verlening van veilige, hoogwaardige en efficiënte grensoverschrijdende gezondheidszorg in de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(57)

De lidstaat van aansluiting en de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt moeten er via voorafgaande bilaterale samenwerking en in overleg met de patiënt voor zorgen dat in elke lidstaat passende nazorg en ondersteuning na de toegestane geneeskundige behandeling aanwezig is en dat de patiënten duidelijk worden voorgelicht over nazorgopties en kosten. Hiertoe moeten de lidstaten maatregelen nemen om te zorgen dat de nodige medische en sociale zorggegevens van de patiënt worden doorgegeven met inachtneming van de vertrouwelijkheid ervan en dat medische en sociale zorgverleners in de twee landen elkaar kunnen raadplegen teneinde de hoogste kwaliteit van behandeling en nazorg (met inbegrip van sociale ondersteuning) voor de patiënt te kunnen verzekeren.

(58)

Doordat deze richtlijn het vrij verkeer van patiënten binnen de Europese Unie vergemakkelijkt, zal waarschijnlijk concurrentie ontstaan tussen de zorgaanbieders. Deze concurrentie zal waarschijnlijk bijdragen tot een verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg voor iedereen in het algemeen en tot de oprichting van „centres of expertise”,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn stelt regels vast voor de toegang tot veilige en hoogwaardige gezondheidszorg in een andere lidstaat en voorziet in samenwerkingsmechanismen tussen de lidstaten op het gebied van gezondheidszorg, waarbij de nationale bevoegdheden op het gebied van de organisatie en verstrekking van gezondheidszorg ten volle worden geëerbiedigd.

Bij de toepassing van deze richtlijn eerbiedigen de lidstaten de principes van hoogwaardige zorg en billijkheid .

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg, ongeacht de wijze van organisatie, verstrekking of financiering, en onafhankelijk van de vraag of het publieke of private zorg betreft. Zij laat het bestaande wettelijke kader voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels dat is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de opvolger hiervan, Verordening (EG) nr. 883/2004, onverlet.

Deze richtlijn is niet van toepassing op gezondheidsdiensten waarbij de nadruk ligt op langetermijnverzorging, daaronder begrepen diensten die worden verleend over een lange tijdsspanne en die tot doel hebben om hulpbehoevenden te ondersteunen bij de uitvoering van routinematige taken van elke dag.

Deze richtlijn is evenmin van toepassing op orgaantransplantaties.

Artikel 3

Verband met andere bepalingen van de Gemeenschap

1.   Deze richtlijn is van toepassing onverminderd:

a)

Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;

b)

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („Richtlijn inzake elektronische handel”) (22);

c)

Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)  (23);

d)

Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (24) en Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik;

e)

Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (25);

f)

Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (26);

g)

Richtlijn 2000/43/EG ║ houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming;

h)

Richtlijn 2004/113/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten;

i)

Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;

j)

Richtlijn 2009/…/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid;

k)

de verordeningen betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen, in het bijzonder artikel 22 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 ║ betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en Verordening (EG) nr. 883/2004 ║ betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;

l)

Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (27);

m)

Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong (28);

n)

Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (29);

o)

Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (30), voor wat betreft de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

2.    Deze richtlijn heeft geen betrekking op de vergoeding van de kosten van gezondheidszorg die tijdens een tijdelijk verblijf van verzekerden in een andere lidstaat medisch noodzakelijk worden. Evenmin is deze richtlijn van invloed op de rechten van de patiënten om toestemming te verkrijgen voor behandeling in een andere lidstaat indien voldaan wordt aan de voorwaarden die gesteld worden in de verordeningen inzake de coördinatie van de stelsels van sociale zekerheid, met name aan artikel 22 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 20 van Verordening (EG) nr. 883/2004 .

3.   De lidstaten passen deze richtlijn overeenkomstig het ║ Verdrag toe.

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„gezondheidszorg”: gezondheidsdiensten of -goederen , zoals geneesmiddelen en medische apparaten, die door gezondheidswerkers aan patiënten worden verstrekt of voorgeschreven om de gezondheidstoestand van deze laatsten te beoordelen, te behouden of te herstellen of om te voorkomen dat deze laatsten ziek worden, ongeacht de wijze van organisatie, verstrekking of financiering op nationaal niveau, en onafhankelijk van de vraag of het ║ publieke dan wel private zorg betreft;

b)

„gezondheidsgegevens”: informatie over de fysieke of mentale gezondheid van een persoon, of over de verlening van een gezondheidsdienst aan een persoon, waaronder: informatie over de registratie van het individu voor de verlening van gezondheidsdiensten; informatie over betalingen of voorwaarden voor gezondheidszorg met betrekking tot het individu; een aan een persoon toegekend cijfer, symbool of kenmerk dat als unieke identificatie van het individu geldt voor gezondheidsdoeleinden; informatie over het individu die tijdens de verstrekking van gezondheidszorg aan hem is verzameld; informatie die uit het testen of onderzoeken van een lichaamsdeel of lichaamseigen stof voortkomt; en de identificatie van een persoon (gezondheidswerker) als verstrekker van gezondheidszorg aan het individu;

c)

„grensoverschrijdende gezondheidszorg”: gezondheidszorg die wordt verleend in een andere lidstaat dan die waar de patiënt verzekerd is ▐;

d)

„gezondheidswerker”: een arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger (verpleegkundige), beoefenaar der tandheelkunde (tandarts), verloskundige of apotheker in de zin van Richtlijn 2005/36/EG of een andere beroepsbeoefenaar die werkzaamheden in de gezondheidszorg verricht die behoren tot een gereglementeerd beroep, als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG , of een persoon die in de lidstaat van behandeling rechtmatig werkzaamheden in de gezondheidszorg verricht ;

e)

„zorgaanbieder”: een gezondheidswerker als gedefinieerd onder d), of een rechtspersoon die op het grondgebied van een lidstaat rechtmatig gezondheidszorg verstrekt;

f)

„patiënt”: een natuurlijk persoon die in een lidstaat gezondheidszorg ontvangt of wenst te ontvangen;

g)

„verzekerde”: ▐ een verzekerde als gedefinieerd in artikel 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 883/2004 of als gedefinieerd in de polisvoorwaarden van particuliere ziektekostenverzekeringen ;

h)

„lidstaat van aansluiting”: de lidstaat waar de patiënt verzekerd is of de lidstaat waar de patiënt woonachtig is, indien dit een andere lidstaat is .

Indien de ziektekostenverzekeringsinstantie van de lidstaat waar de patiënt woonachtig is, op grond van de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, respectievelijk Verordening (EG) nr. 883/2004 verantwoordelijk is voor het verlenen van prestaties overeenkomstig de wetgeving van die staat, wordt die lidstaat voor de toepassing van deze richtlijn beschouwd als de lidstaat van aansluiting.

i)

„lidstaat waar de behandeling plaatsvindt”: de lidstaat op het grondgebied waarvan de grensoverschrijdende gezondheidszorg feitelijk wordt verleend;

j)

„medisch hulpmiddel”: een medisch hulpmiddel als gedefinieerd in Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (31), Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (32) of Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (33);

k)

„goederen die worden gebruikt in de gezondheidszorg”: goederen die gebruikt worden met het oog op het behoud of het verbeteren van iemands gezondheidstoestand, zoals medische hulpmiddelen en geneesmiddelen;

l)

„geneesmiddel”: een geneesmiddel als gedefinieerd in Richtlijn 2001/83/EG;

m)

„recept”: een medisch recept als gedefinieerd in Richtlijn 2001/83/EG, met inbegrip van elektronisch verstrekte en verzonden recepten (elektronische recepten);

n)

„gezondheidstechnologie”: een geneesmiddel of een medisch hulpmiddel of medische en chirurgische procedures alsmede maatregelen voor ziektepreventie, diagnose of behandeling waarvan in de gezondheidszorg gebruik wordt gemaakt;

o)

„schade” wordt in grensoverschrijdende gezondheidszorg gedefinieerd onder verwijzing naar het bestaande rechtskader in de lidstaat van behandeling, waarbij per lidstaat kan verschillen wat onder schade wordt verstaan ;

p)

„medisch dossier van de patiënt” of „medische voorgeschiedenis”: alle documenten met gegevens, beoordelingen en informatie van enigerlei aard over de toestand en klinische ontwikkeling van een patiënt gedurende het zorgproces.

HOOFDSTUK II

AUTORITEITEN VAN DE LIDSTATEN DIE VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR DE NALEVING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BEGINSELEN VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Artikel 5

Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt

1.   De lidstaat waar de behandeling plaatsvindt is verantwoordelijk voor de organisatie en verstrekking van de gezondheidszorg. Deze lidstaat stelt in dit verband, rekening houdend met de beginselen van universaliteit, toegang tot hoogwaardige zorg, rechtvaardigheid en solidariteit, duidelijke kwaliteitsnormen voor de op zijn grondgebied verleende gezondheidszorg vast, zorgt ervoor dat de bestaande EU-wetgeving over veiligheidsnormen wordt nageleefd en waarborgt dat:

a)

wanneer gezondheidszorg wordt verleend in een andere lidstaat dan die waar de patiënt verzekerd is, de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, van toepassing is ;

b)

de onder a) bedoelde gezondheidszorg wordt verstrekt volgens kwaliteitsnormen en -richtsnoeren die door de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, zijn vastgesteld ;

c)

aan patiënten en zorgaanbieders uit andere lidstaten door het nationale contactpunt van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, onder meer met elektronische middelen informatie wordt verstrekt over de kwaliteitsnormen en -richtsnoeren, inclusief de bepalingen over toezicht, en over beschikbaarheid, kwaliteit en veiligheid, behandelingsopties, prijzen, resultaten van de verleende gezondheidszorg, toegankelijkheid voor personen met een handicap, gegevens betreffende de registratiestatus en verzekeringsdekking van de zorgaanbieder of andere individuele of collectieve vormen van bescherming met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid;

d)

de zorgaanbieders alle relevante informatie verstrekken om patiënten in staat te stellen met kennis van zaken beslissingen te nemen ▐;

e)

de patiënten over klachtenprocedures ▐ beschikken en aanspraak kunnen maken op een schadeloosstelling ingeval zij schade ondervinden als gevolg van de ontvangen gezondheidszorg , en dat er mechanismen bestaan die de mogelijkheid van verhaal garanderen ;

f)

er voor de behandeling die op hun grondgebied plaatsvindt op de aard en omvang van het risico afgestemde systemen van beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn ingesteld, dan wel een waarborg of een soortgelijke regeling ▐;

g)

het grondrecht op privacy ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, wordt beschermd;

h)

patiënten uit andere lidstaten eender worden behandeld als onderdanen van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt en overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt tegen directe of indirecte discriminatie op grond van ras, etnische afkomst, geslacht, religie of geloof, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid worden beschermd. Deze richtlijn verplicht zorgaanbieders in een lidstaat evenwel niet om gezondheidszorg te verlenen aan een verzekerde persoon uit een andere lidstaat of om de verlening van gezondheidszorg aan een verzekerde persoon uit een andere lidstaat prioriteit te geven ten nadele van een persoon met soortgelijke gezondheidsbehoeften die verzekerd is in de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt;

i)

patiënten die een behandeling hebben ondergaan, recht hebben op een schriftelijk of elektronisch dossier over die behandeling en medische aanbevelingen voor de voorzetting van hun behandeling.

2.     De autoriteiten van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, houden aan de hand van de overeenkomstig artikel 21 verzamelde gegevens regelmatig toezicht op de toegankelijkheid, de kwaliteit en de financiële staat van hun gezondheidszorgstelsels.

3.     Om de veiligheid van de patiënten zo goed mogelijk te waarborgen zien de lidstaten van behandeling en van aansluiting erop toe dat:

a)

patiënten klachten kunnen indienen en genoegdoening en schadevergoeding verkrijgen wanneer zij door een ontvangen gezondheidszorg schade ondervinden;

b)

de kwaliteits- en veiligheidsnormen van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, bekend worden gemaakt in een voor de burgers begrijpelijke en toegankelijke taal en vorm;

c)

er een recht is op continuïteit van de zorg door middel van onder meer de doorgifte van relevante medische gegevens met betrekking tot de patiënt, met inachtneming van het bepaalde in lid 1, onder g) en overeenkomstig artikel 15, en patiënten na de ontvangen behandeling recht hebben op een schriftelijk of elektronisch dossier over die behandeling en medische aanbevelingen voor de voortzetting van hun behandeling;

d)

de lidstaat van aansluiting, in het geval van complicaties als gevolg van een in het buitenland verstrekte medische behandeling of indien een bijzondere medische nabehandeling nodig blijkt, gezondheidszorg waarborgt van een gelijkwaardig niveau als een op zijn grondgebied verstrekte medische behandeling;

e)

de lidstaten elkaar onmiddellijk en op proactieve wijze informatie verstrekken over zorgaanbieders of gezondheidswerkers, indien reguleringsmaatregelen zijn getroffen tegen hun registratie of tegen hun recht van dienstverlening.

4.     Overeenkomstig de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 22, lid 2, stelt de Commissie de nodige maatregelen vast voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk beveiligingsniveau voor medische gegevens, rekening houdend met de bestaande technische normen op dit gebied.

5.   Voor zover dit nodig is om de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg te bevorderen, kan de Commissie samen met de lidstaten richtsnoeren ontwikkelen om de toepassing van lid 1 te vergemakkelijken; daarbij wordt uitgegaan van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid.

6.     Voor de toepassing van dit artikel creëren de lidstaten een transparant mechanisme ter berekening van de kosten die voor de verleende gezondheidszorg moeten worden aangerekend. Dit berekeningsmechanisme is gebaseerd op objectieve, niet-discriminerende criteria die vooraf bekend zijn, en wordt op het juiste administratieve niveau toegepast in gevallen waar de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, over een gedecentraliseerde gezondheidszorg beschikt.

7.     Gezien het grote belang dat de waarborging van kwaliteit en veiligheid van grensoverschrijdende zorg heeft voor met name de patiënt, worden bij het ontwerpen van normen en richtsnoeren als bedoeld in de leden 1 en 5 in ieder geval de (grensoverschrijdende) patiëntenorganisaties betrokken.

HOOFDSTUK III

GRENSOVERSCHRIJDENDE GEZONDHEIDSZORG ▐

Artikel 6

Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstaat van aansluiting

1.   Behoudens de bepalingen in deze richtlijn, in het bijzonder de artikelen 7, 8 en 9, waarborgt de lidstaat van aansluiting dat verzekerden die naar een andere lidstaat reizen om daar tijdens hun verblijf gezondheidszorg te ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, niet belet worden in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg te ontvangen wanneer de desbetreffende behandeling deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving , bestuursrechtelijke regelingen, richtsnoeren en gedragscodes van de medische beroepen van de lidstaat van aansluiting recht heeft. Onverminderd Verordening (EEG) nr. 1408/71 en, vanaf de datum van inwerkingtreding ervan, Verordening (EG) nr. 883/2004 vergoedt de lidstaat van aansluiting de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt of de verzekerde de kosten die door zijn wettelijke socialezekerheidsstelsel zouden zijn vergoed indien een even doeltreffende gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. Als een lidstaat van aansluiting weigert de behandeling te vergoeden, moet deze lidstaat een medische rechtvaardiging voor zijn besluit verstrekken. In alle gevallen bepaalt de lidstaat van aansluiting welke gezondheidszorg wordt vergoed, ongeacht waar deze wordt verleend.

Patiënten met een zeldzame ziekte moeten het recht hebben een beroep op de gezondheidszorg in een andere lidstaat te doen en vergoeding daarvoor te krijgen, zelfs wanneer de behandeling in kwestie niet behoort tot de prestaties waarin in de wetgeving van de lidstaat van aansluiting is voorzien.

2.   De kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg worden door de lidstaat van aansluiting overeenkomstig deze richtlijn vergoed of rechtstreeks betaald tot het bedrag dat vergoed zou worden voor dezelfde ziekte, onder dezelfde voorwaarden als bepaald in lid 1, in de lidstaat van aansluiting ║; het vergoede bedrag is echter niet hoger dan de feitelijke kosten van de ontvangen gezondheidszorg. De lidstaten kunnen beslissen om andere, daarmee samenhangende kosten, zoals therapeutische behandeling en verblijfs- en reiskosten, te vergoeden.

3.     De extra kosten die personen met een handicap wellicht moeten maken bij behandeling in een andere lidstaat als gevolg van een of meer handicaps worden door de lidstaat van aansluiting overeenkomstig de nationale wetgeving vergoed, mits deze extra uitgaven voldoende met bewijzen gestaafd zijn.

4.   De lidstaat van aansluiting kan aan een patiënt die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg wil ontvangen, dezelfde voorwaarden, behandelingscriteria en wettelijke en administratieve formele , op lokaal, nationaal of regionaal niveau vastgestelde eisen stellen om de gezondheidszorg te kunnen ontvangen en de kosten daarvan vergoed te krijgen als hij zou stellen indien deze gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend, mits deze niet discriminerend zijn , geen belemmering vormen voor het vrije verkeer van patiënten en goederen, zoals geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, en vooraf bekend zijn. Daarbij mag worden verlangd dat de verzekerde met het oog op de toepassing van deze voorwaarden, criteria of formele eisen wordt onderzocht door een gezondheidswerker of ambtenaar die diensten verricht voor het wettelijke socialezekerheidsstelsel van de lidstaat van aansluiting, voor zover een dergelijk onderzoek ook vereist zou zijn om toegang tot de gezondheidszorg in de lidstaat van aansluiting te krijgen .

5.    Voor de toepassing van dit artikel beschikken de lidstaten ▐ over een transparant mechanisme voor de berekening van de door het wettelijke socialezekerheidsstelsel of andere wettelijke publieke stelsels vergoede kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg. Dit mechanisme berust op objectieve, niet-discriminerende en vooraf bekende criteria en de volgens dit mechanisme vergoede kosten zijn niet lager dan die welke vergoed zouden worden indien deze gezondheidszorg op het grondgebied van de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend. Het mechanisme wordt op het juiste administratieve niveau toegepast in gevallen waar de lidstaat van aansluiting over een gedecentraliseerde gezondheidszorg beschikt.

6.   Patiënten die in een andere lidstaat dan hun lidstaat van aansluiting gezondheidszorg ║ ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, wordt overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, toegang gegeven tot hun medische dossiers. Indien de medische dossiers in elektronische vorm worden bijgehouden, moeten de patiënten recht hebben op een kopie van deze dossiers of op afstand toegang krijgen tot deze dossiers. Gegevens worden alleen met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de patiënt of de familieleden van de patiënt doorgegeven.

7.     De bepalingen van dit hoofdstuk laten de sluiting van grensoverschrijdende contractuele regelingen inzake geplande gezondheidszorg onverlet.

Artikel 7

Extramurale zorg

De lidstaat van aansluiting stelt de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verleende extramurale zorg of de aankoop van in een andere lidstaat gekochte goederen die worden gebruikt in de gezondheidszorg niet afhankelijk van voorafgaande toestemming als de kosten van die zorg of die goederen door zijn socialezekerheidsstelsel vergoed zouden worden indien de zorg op zijn grondgebied zou zijn verleend of de goederen op zijn grondgebied zouden zijn aangekocht .

Artikel 8

Intramurale ▐ zorg

1.   Met het oog op de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg overeenkomstig deze richtlijn is de definitie van „intramurale zorg” die door de lidstaat van aansluiting wordt gehanteerd, beperkt tot :

a)

gezondheidszorg waarvoor ten minste voor één nacht overnachtingsaccommodatie voor de patiënt nodig is; of

b)

gezondheidszorg die zeer gespecialiseerd is en/of waarvoor zeer gespecialiseerde en kostenintensieve medische infrastructuur of apparatuur vereist is; of

c)

gezondheidszorg die behandelingen omvat waaraan een bijzonder risico voor de patiënt of voor de bevolking verbonden is.

2.   De lidstaat van aansluiting mag voor de vergoeding door zijn socialezekerheidsstelsel van de kosten van in een andere lidstaat verleende intramurale zorg een systeem van voorafgaande toestemming hanteren als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

indien de gezondheidszorg op zijn grondgebied was verleend, zou zij door het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat zijn vergoed; en

b)

het ontbreken van voorafgaande toestemming kan leiden of zal waarschijnlijk leiden tot ernstige aantasting van:

i)

het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat; en/of

ii)

de planning en rationalisering die in de ziekenhuissector plaatsvinden om overcapaciteit van ziekenhuizen, ongelijkheden bij de verlening van intramurale zorg en logistieke en financiële verspilling te voorkomen, de instandhouding van een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen of de instandhouding van behandelingscapaciteit of medische deskundigheid op het grondgebied van de lidstaat.

Dit systeem laat Verordening (EEG) nr. 1408/71 en, vanaf de datum van inwerkingtreding ervan, Verordening (EG) nr. 883/2004 onverlet.

3.   Het systeem van voorafgaande toestemming geldt onverminderd artikel 3, lid 2, en is beperkt tot hetgeen noodzakelijk en evenredig is, is gebaseerd op duidelijke en transparante criteria en vormt geen middel tot willekeurige discriminatie of een belemmering voor het vrije verkeer van patiënten .

4.     Wanneer voorafgaande toestemming is gevraagd en gegeven, zorgt de lidstaat van aansluiting ervoor dat de patiënt alleen kosten vooraf hoeft te betalen die ook vooraf hadden moeten worden betaald als de zorg in het kader van het gezondheidsstelsel van zijn lidstaat van aansluiting zou zijn verstrekt. Voor eventuele andere kosten streven de lidstaten ernaar het geld rechtstreeks te laten overmaken tussen de zorgfinanciers en de zorgaanbieders.

5.     Er moeten systemen voor het aanvragen van voorafgaande toestemming beschikbaar worden gesteld op lokaal/regionaal niveau en deze moeten toegankelijk en transparant zijn voor de patiënten. De voorschriften voor het aanvragen en weigeren van voorafgaande toestemming moeten vóór het indienen van een aanvraag beschikbaar zijn, zodat de aanvraag op eerlijke en transparante wijze kan worden gedaan.

6.     Patiënten die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg wensen te ontvangen, wordt het recht gegarandeerd om in hun lidstaat van aansluiting om voorafgaande toestemming te vragen.

7.   De lidstaat van aansluiting stelt alle relevante informatie over de krachtens lid 3 ingevoerde systemen van voorafgaande toestemming , met inbegrip van beroepsprocedures in geval van weigering van toestemming, ter beschikking van het publiek.

8.     Bij elk verzoek om toestemming van een verzekerde om gezondheidszorg in een andere lidstaat te ontvangen gaat de lidstaat van aansluiting na of is voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 883/2004 en verleent hij, indien dit zo is, voorafgaande toestemming overeenkomstig deze verordening.

9.     Patiënten met zeldzame ziekten hebben geen voorafgaande toestemming nodig.

Artikel 9

Procedurele waarborgen voor grensoverschrijdende gezondheidszorg ▐

1.   De lidstaat van aansluiting waarborgt dat de administratieve procedures voor grensoverschrijdende gezondheidszorg ▐ waarvoor voorafgaande toestemming vereist is als bedoeld in artikel 8, lid 2, voor de vergoeding van de in een andere lidstaat gemaakte gezondheidszorgkosten, en de overige voorwaarden en formele eisen als bedoeld in artikel 6, lid 4, berusten op objectieve, niet-discriminerende en vooraf bekendgemaakte criteria, die noodzakelijk zijn en evenredig zijn met de beoogde doelstelling. Wanneer aan de voorwaarden in artikel 22, lid 1, onder c), en lid 2 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt voldaan, wordt een verzekerde altijd toestemming verleend uit hoofde van de verordeningen betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder k) van deze richtlijn.

2.   Dergelijke procedures zijn gemakkelijk toegankelijk en kunnen waarborgen dat de ingediende verzoeken binnen vooraf door de lidstaten vastgestelde en bekendgemaakte redelijke termijnen objectief en onpartijdig behandeld worden.

3.     De lidstaat van aansluiting zorgt ervoor dat patiënten die voorafgaande toestemming hebben verkregen voor grensoverschrijdende gezondheidszorg, alleen voorafgaande of bijkomende betalingen aan het zorgstelsel en/of de zorgaanbieders in de lidstaat van behandeling hoeven te betalen voor zover deze betalingen in de lidstaat van aansluiting zelf ook vereist zouden zijn.

4.   De lidstaten houden bij de vaststelling van de termijnen waarbinnen verzoeken om grensoverschrijdende gezondheidszorg ▐ moeten worden behandeld en bij de behandeling van deze verzoeken rekening met:

a)

de specifieke ziekte;

b)

individuele omstandigheden;

c)

de hoeveelheid pijn die de patiënt heeft;

d)

de aard van zijn handicap; en

e)

de vraag of hij beroepswerkzaamheden kan verrichten.

5.     Systemen voor het aanvragen van voorafgaande toestemming worden beschikbaar gesteld op het adequate niveau voor de uitvoering van de gezondheidszorg van de lidstaat en zijn toegankelijk en transparant voor de patiënt. De voorschriften voor het aanvragen en weigeren van voorafgaande toestemming moeten vóór het indienen van een aanvraag beschikbaar zijn, zodat de aanvraag op eerlijke en transparante wijze kan worden gedaan.

6.   De lidstaten waarborgen dat alle administratieve of medische beslissingen over grensoverschrijdende gezondheidszorg per geval medisch of bestuursrechtelijk getoetst kunnen worden, en tevens in rechte kunnen worden betwist, waarbij ook tijdelijke maatregelen kunnen worden genomen.

7.     De Commissie verricht binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn een haalbaarheidsstudie naar de oprichting van een clearinginstelling om de vergoeding van kosten in het kader van deze richtlijn tussen verschillende landen, gezondheidszorgstelsels en muntzones te vergemakkelijken. Zij brengt daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad en dient zo nodig een wetgevingsvoorstel in.

Artikel 10

Voorafgaande toestemming

De lidstaten kunnen de patiënten een vrijwillig systeem van voorafgaande melding aanbieden waarbij de patiënt, in ruil voor deze melding, een schriftelijke bevestiging krijgt waarop het maximumbedrag vermeld staat dat zal worden betaald. De patiënt kan deze schriftelijke bevestiging alsdan meenemen naar het ziekenhuis waar hij wordt behandeld, waarna de kosten rechtstreeks door de lidstaat van aansluiting aan dit ziekenhuis worden vergoed.

Artikel 11

Europese Ombudsman voor patiënten

De Commissie dient binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn een wetgevingsvoorstel in om een Europese Ombudsman voor patiënten in te stellen. De Europese Ombudsman voor patiënten behandelt en, indien nodig, bemiddelt in zaken waar patiënten een klacht indienen met betrekking tot voorafgaande toestemming, terugbetaling van kosten of schade. Op de Europese Ombudsman voor patiënten wordt pas een beroep gedaan, wanneer alle klachtmogelijkheden binnen de lidstaat in kwestie zijn uitgeput.

Artikel 12

Voorlichting van patiënten over het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat

1.   De lidstaat van aansluiting waarborgt dat er, onder meer met elektronische middelen, gemakkelijk toegankelijke mechanismen zijn ingesteld om patiënten op verzoek snel informatie te geven over het ontvangen van gezondheidszorg in een andere lidstaat en de voorwaarden die daarop van toepassing zijn, alsook over de rechten van patiënten, de procedures voor de toegang tot die rechten en de beroeps- en verhaalmogelijkheden waarover de patiënt beschikt als dergelijke rechten hem worden onthouden, onder meer in geval van schade als gevolg van in een andere lidstaat ontvangen gezondheidszorg. Deze informatie wordt zo gepubliceerd dat zij toegankelijk is voor personen met een handicap. De lidstaten raadplegen de belanghebbenden, waaronder patiëntenorganisaties, om te garanderen dat de informatie duidelijk en toegankelijk is. In de informatie over grensoverschrijdende gezondheidszorg wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de rechten die patiënten hebben op grond van deze richtlijn en de rechten die voortvloeien uit de verordeningen betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder k).

2.     Naast de in lid 1 genoemde informatie wordt ook informatie over gezondheidswerkers en zorgaanbieders met elektronische middelen gemakkelijk toegankelijk gemaakt door de lidstaat waar de gezondheidswerkers en zorgaanbieders geregistreerd zijn; deze informatie omvat naam, registratienummer en praktijkadres van de gezondheidswerkers en eventuele beperkingen die hun in de uitoefening van hun beroep zijn opgelegd.

Artikel 13

Toepasselijke voorschriften in geval van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg

1.   Wanneer gezondheidszorg wordt verleend in een andere lidstaat dan die waar de patiënt verzekerd is, ▐ is overeenkomstig artikel 5 de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt van toepassing.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op de erkenning van beroepskwalificaties.

Artikel 14

Nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg

1.   De lidstaten wijzen nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg aan en stellen de Commissie in kennis van de naam en contactgegevens daarvan. De lidstaten waarborgen dat patiëntenorganisaties, ziekenfondsen en zorgaanbieders bij de nationale contactpunten betrokken worden. De nationale contactpunten worden op een efficiënte en transparante wijze ingericht.

In alle lidstaten wordt informatie verspreid over het bestaan van de nationale contactpunten, zodat patiënten gemakkelijk toegang krijgen tot de informatie.

2.     De nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg mogen ook in bestaande informatiecentra in de lidstaten worden ondergebracht.

3.   Het nationale contactpunt in de lidstaat van aansluiting ▐ verstrekt en verspreidt informatie ten behoeve van patiënten en gezondheidswerkers, indien nodig op een website, over het ontvangen van gezondheidszorg in een andere lidstaat en over de voorwaarden die van toepassing zijn , in het bijzonder over de in artikel 6 bepaalde rechten van patiënten in verband met grensoverschrijdende gezondheidszorg . Het nationale contactpunt helpt patiënten bij de bescherming van hun rechten en bij het eisen van een passende schadevergoeding in geval van schade als gevolg van het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat ▐.

4.     Het nationale contactpunt in de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, verstrekt en verspreidt informatie ten behoeve van patiënten, indien nodig op een website, over de in artikel 5, lid 1, onder c), bedoelde kwesties en over de bescherming van persoonsgegevens, de mate van toegankelijkheid van gezondheidsvoorzieningen voor personen met een handicap, klachtenprocedures en rechtsmiddelen met betrekking tot de in de lidstaat van behandeling verleende gezondheidszorg. Het informeert patiënten en gezondheidswerkers, indien nodig, in het bijzonder over de regelingen waaraan gezondheidswerkers en dienstverleners zijn onderworpen en de wijze waarop regulerend kan worden opgetreden en over de beschikbare mogelijkheden om geschillen te beslechten en helpt ║ bij het vaststellen van de buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsregeling die in een specifiek geval kan worden gebruikt ▐.

5.     Het nationale contactpunt in een lidstaat werkt nauw samen met andere bevoegde autoriteiten, met de nationale contactpunten in andere lidstaten, met patiëntenorganisaties en met de Commissie.

6.     De nationale contactpunten verstrekken de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie op zodanige wijze dat deze gemakkelijk toegankelijk is voor personen met een handicap.

7.   De Commissie stelt volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure het volgende vast:

a)

maatregelen die nodig zijn om het in dit artikel beschreven netwerk van nationale contactpunten te beheren;

b)

de aard en het type van de in het kader van dit netwerk verzamelde en uitgewisselde gegevens;

c)

richtsnoeren betreffende de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie ten behoeve van patiënten.

HOOFDSTUK IV

SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN GEZONDHEIDSZORG

Artikel 15

Verplichting tot samenwerking

1.   De lidstaten verlenen de wederzijdse bijstand die voor de toepassing van deze richtlijn nodig is.

2.   De lidstaten bevorderen de samenwerking bij de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg op regionaal en lokaal niveau, alsmede door middel van informatie- en communicatietechnologie, tijdelijke of ad-hocverlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg en andere vormen van grensoverschrijdende samenwerking.

3.     De lidstaten, met name buurlanden, kunnen met elkaar akkoorden over de voortzetting of eventuele verdere ontwikkeling van samenwerkingsovereenkomsten sluiten.

4.     De lidstaten garanderen dat registers waarin gezondheidswerkers zijn opgenomen, door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten kunnen worden geraadpleegd.

5.     De lidstaten wisselen onmiddellijk en pro-actief informatie uit over tucht- en strafrechtelijke uitspraken tegen gezondheidswerkers, voor zover deze gevolgen hebben voor hun registratie of hun recht om diensten te verrichten.

Artikel 16

Erkenning van in een andere lidstaat verstrekte recepten

1.   Wanneer overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2001/83/EG een vergunning is verleend om een geneesmiddel op hun grondgebied in de handel te brengen, waarborgen de lidstaten dat recepten voor dat geneesmiddel die door een gemachtigde persoon in een andere lidstaat voor een bepaalde patiënt zijn verstrekt, op hun grondgebied kunnen worden gebruikt en dat eventuele beperkingen op de erkenning van individuele recepten verboden zijn, tenzij deze:

a)

beperkt zijn tot hetgeen noodzakelijk en evenredig is om de menselijke gezondheid te beschermen en zij niet discriminerend zijn; of

b)

op gegronde en gerechtvaardigde twijfel omtrent de echtheid of de inhoud van een individueel recept of de status van de voorschrijver berusten.

De erkenning van dergelijke recepten laat het volgende onverlet:

i)

nationale regels betreffende de voorschrijving en verstrekking, met inbegrip van generieke vervanging;

ii)

nationale regels betreffende de terugbetaling van communautaire grensoverschrijdende recepten;

iii)

elke beroeps- of ethische plicht op grond waarvan de apotheker zou moeten weigeren het middel te verstrekken, indien het recept was uitgeschreven in de lidstaat van aansluiting.

2.   Om de toepassing van lid 1 te vergemakkelijken stelt de Commissie het volgende vast:

a)

maatregelen die een apotheker of andere gezondheidswerker in staat stellen te controleren of een recept echt is en in een andere lidstaat door een gemachtigde persoon is verstrekt, door de ontwikkeling van een communautair model voor recepten en de bevordering van de interoperabiliteit van elektronische recepten; garanties inzake gegevensbescherming worden in aanmerking genomen en geïntegreerd vanaf de beginfase van dit ontwikkelingsproces;

b)

maatregelen waarmee wordt gewaarborgd dat geneesmiddelen die in de ene lidstaat worden voorgeschreven en in de andere worden verstrekt, correct geïdentificeerd worden en dat de patiënteninformatie over geneesmiddelen begrijpelijk is , inclusief duidelijkheid met betrekking tot de verschillende namen die worden gebruikt voor hetzelfde geneesmiddel ;

c)

maatregelen waarmee, indien nodig, contact wordt gewaarborgd tussen de partij die het geneesmiddel voorschrijft en de partij die het verstrekt, om een volledig begrip van de behandeling te garanderen, met eerbiediging van het vertrouwelijke karakter van de patiëntgegevens.

3.     Als in de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, een recept wordt verstrekt voor geneesmiddelen die in de lidstaat van aansluiting normaal niet tegen recept verkrijgbaar zijn, staat het aan laatst genoemde lidstaat om te besluiten of hij uitzonderlijk toestemming verleent dan wel een alternatief geneesmiddel verstrekt dat even doeltreffend wordt geacht.

4.   De in lid 2, onder a) , b) en c) , bedoelde maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure. ▐

5.   Lid 1 is niet van toepassing op geneesmiddelen die overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Richtlijn 2001/83/EG aan een bijzonder medisch recept onderworpen zijn.

Artikel 17

Europese referentienetwerken

1.   De lidstaten bevorderen de ontwikkeling van Europese referentienetwerken van zorgaanbieders , met name op het gebied van zeldzame ziekten, die de ervaringen benutten die de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) hebben opgedaan met betrekking tot de samenwerking op het gebied van gezondheid. Die netwerken staan voortdurend open voor nieuwe orgaanbieders die eraan willen deelnemen, mits deze zorgaanbieders aan alle vereiste voorwaarden en criteria voldoen.

2.   De Europese referentienetwerken hebben de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen tot het benutten van het potentieel van Europese samenwerking op het gebied van zeer gespecialiseerde gezondheidszorg voor patiënten en voor de gezondheidszorgstelsels als gevolg van innovaties in de medische wetenschap en de gezondheidstechnologieën;

b)

bijdragen tot de bundeling van kennis op het gebied van ziektepreventie en de behandeling van belangrijke en veel voorkomende ziekten;

c)

bijdragen tot het bevorderen van de toegang tot hoogwaardige en kosteneffectieve gezondheidszorg voor alle patiënten met een ziekte waarvoor een bijzondere concentratie van middelen of deskundigheid vereist is;

d)

maximaliseren van de kosteneffectiviteit van de aangewende middelen, door deze waar nodig te bundelen;

e)

bijdragen tot het delen van kennis en het verzorgen van opleidingen voor gezondheidswerkers;

f)

verschaffen van benchmarks voor kwaliteit en veiligheid en bijdragen tot de ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken binnen en buiten het netwerk;

g)

de lidstaten met onvoldoende patiënten met een bepaalde ziekte of onvoldoende technologie of deskundigheid helpen een volledig scala van zeer gespecialiseerde diensten van optimale kwaliteit te bieden;

h)

invoeren van instrumenten waarmee in geval van ernstige ongelukken de bestaande middelen op het gebied van gezondheidszorg het best kunnen worden gebruikt, met name in grensgebieden.

3.   De Commissie stelt in samenwerking met deskundigen en belanghebbenden het volgende vast:

a)

een lijst van specifieke criteria en voorwaarden waaraan de Europese referentienetwerken moeten voldoen, waaronder ook een lijst van op te nemen zeldzame ziekten en de voorwaarden en criteria voor zorgaanbieders die aan de Europese referentienetwerken willen deelnemen, teneinde in het bijzonder te waarborgen dat de Europese referentienetwerken:

i)

over passende capaciteiten voor de diagnose, de follow-up en de behandeling van patiënten beschikken, met in voorkomend geval gegevens over goede resultaten;

ii)

over voldoende capaciteit beschikken en voldoende activiteiten ontplooien om relevante diensten te verlenen en de kwaliteit van de verleende diensten in stand te houden;

iii)

over capaciteit beschikken om deskundige adviezen, diagnosen of bevestigingen van diagnosen te kunnen geven, richtsnoeren voor goede praktijken te kunnen produceren en toepassen en resultaatgerichte maatregelen en kwaliteitscontrole te kunnen toepassen;

iv)

een multidisciplinaire aanpak kunnen aantonen;

v)

over een hoog niveau van deskundigheid en ervaring beschikken, zoals blijkt uit publicaties, subsidies of erefuncties en onderwijs- en opleidingsactiviteiten;

vi)

een belangrijke bijdrage aan het onderzoek leveren;

vii)

betrokken zijn bij epidemiologische surveillance, zoals registers;

viii)

nauw in contact staan en samenwerken met andere centra en netwerken van deskundigen op nationaal en internationaal niveau en over netwerkcapaciteiten beschikken;

ix)

nauw in contact staan en samenwerken met eventuele patiëntenverenigingen;

x)

passende en effectieve betrekkingen met technologieleveranciers onderhouden.

b)

de procedure voor de oprichting van Europese referentienetwerken.

4.   De in lid 3 bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 18

Proefgebieden

De Commissie kan in samenwerking met de lidstaten grensregio's aanwijzen als proefgebieden waar innovatieve initiatieven met betrekking tot grensoverschrijdende gezondheidszorg getest, geanalyseerd en geëvalueerd kunnen worden.

Artikel 19

E-gezondheidszorg

De Commissie stelt volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure de nodige specifieke maatregelen vast om informatie- en communicatietechnologiesystemen op het gebied van de gezondheidszorg interoperabel te maken; die maatregelen zijn van toepassing wanneer lidstaten besluiten deze systemen in te voeren. De maatregelen voldoen aan de toepasselijke gegevensbeschermingswetgeving in elke lidstaat, sluiten aan bij de ontwikkelingen van de gezondheidstechnologieën en de medische wetenschap , met inbegrip van telegeneeskunde en telepsychiatrie, en eerbiedigen het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens ▐. In het bijzonder worden de nodige normen en begrippen voor de interoperabiliteit van de desbetreffende informatie- en communicatietechnologiesystemen gespecificeerd om een veilige, hoogwaardige en efficiënte verlening van grensoverschrijdende gezondheidsdiensten te waarborgen.

De lidstaten verzekeren dat het gebruik van e-gezondheids- en andere telemedische diensten:

a)

voldoet aan dezelfde professionele medische kwaliteits- en veiligheidsnormen als die welke gelden voor niet-elektronische verstrekking van gezondheidzorg;

b)

patiënten adequate bescherming biedt, met name via de invoering van passende voorschriften voor praktijkbeoefenaars die vergelijkbaar zijn met die welke voor de verstrekking van niet-elektronische gezondheidszorg gelden.

Artikel 20

Samenwerking op het gebied van het beheer van ▐ gezondheidstechnologieën

1.    De Commissie vergemakkelijkt, in overleg met het Europees Parlement, de invoering van een netwerk waarin de nationale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie met elkaar worden verbonden. Dit netwerk is gestoeld op de beginselen van goed bestuur, waaronder transparantie, objectiviteit, eerlijke procedures en brede en volledige betrokkenheid van alle belanghebbende groepen, met inbegrip van onder meer gezondheidswerkers, patiëntenvertegenwoordigers, sociale partners, wetenschappers en het bedrijfsleven, waarbij de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de evaluatie van gezondheidstechnologie wordt gerespecteerd.

2.   Het netwerk voor de evaluatie van gezondheidstechnologie heeft de volgende doelstellingen:

a)

ondersteunen van de samenwerking tussen de nationale autoriteiten of instanties;

b)

vinden van duurzame manieren om een evenwicht te bewerkstelligen tussen de doelstellingen van toegang tot geneesmiddelen, beloning voor innovatie en beheer van de gezondheidszorgbegrotingen;

c)

ondersteunen van de verstrekking van objectieve, betrouwbare, tijdige, transparante en overdraagbare informatie over de doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën op korte en lange termijn en een effectieve uitwisseling van deze informatie tussen de nationale autoriteiten of instanties mogelijk maken;

d)

analyseren van de aard en het type van de uit te wisselen informatie.

3.   De lidstaten wijzen de autoriteiten of instanties aan die aan het in lid 1 bedoelde netwerk deelnemen en stellen de Commissie in kennis van de naam en contactgegevens van die autoriteiten of instanties.

4.   De Commissie stelt volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de nodige maatregelen voor de oprichting , het beheer en de transparante werking van dit netwerk vast ▐.

5.     De Commissie staat alleen autoriteiten die de in lid 1 omschreven beginselen van goed bestuur in acht nemen, toe aan het netwerk deel te nemen.

Artikel 21

Verzameling van gegevens voor statistische en toezichtsdoeleinden

1.   De lidstaten verzamelen voor toezichtsdoeleinden benodigde statistische gegevens ▐ over de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg, de verleende zorg, de betrokken zorgaanbieders en patiënten, de kosten en de resultaten. Deze gegevens verzamelen zij, overeenkomstig de nationale en communautaire wetgeving inzake de productie van statistieken en de bescherming van persoonsgegevens, en met name artikel 8, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG, in het kader van hun algemene systemen voor het verzamelen van gegevens over de gezondheidszorg.

2.   De lidstaten zenden de in lid 1 bedoelde gegevens ten minste jaarlijks naar de Commissie, met uitzondering van de gegevens die al krachtens Richtlijn 2005/36/EG worden verzameld.

3.   Onverminderd de uitvoeringsmaatregelen voor het communautair statistisch programma en voor Verordening (EG) nr. 1338/2008, stelt de Commissie volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure maatregelen vast voor de uitvoering van dit artikel.

HOOFDSTUK V

UITVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten, voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Zij verzekert daarbij dat de deskundigen van de relevante patiënten- en beroepsgroepen op passende wijze worden geraadpleegd, met name bij de implementatie van deze richtlijn, en stelt een met redenen omkleed verslag op over deze raadpleging.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Wanneer uitvoeringsmaatregelen betreffende de verwerking van persoonsgegevens worden vastgesteld, wordt de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 23

Verslagen

Binnen vijf jaar na de in artikel 25, lid 1, genoemde termijn stelt de Commissie een verslag over de werking van deze richtlijn op , met statistieken over de patiëntenuitstroom en -instroom als gevolg van deze richtlijn, en dient dit bij het Europees Parlement en de Raad in.

Daartoe stellen de lidstaten de Commissie, onverminderd artikel 25, in kennis van alle maatregelen die zij in verband met de toepassing van de procedures in de artikelen 8 en 9 invoeren, wijzigen of handhaven.

Artikel 24

Verwijzingen naar andere wetgeving

Met ingang van de datum waarop Verordening (EG) nr. 883/2004 ║:

gelden de verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 1408/71 in deze richtlijn als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 883/2004;

gelden de verwijzingen naar artikel 22 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 in deze richtlijn als verwijzingen naar artikel 20 van Verordening (EG) nr. 883/2004.

Artikel 25

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (34) aan deze richtlijn te voldoen.

Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 27

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  Advies van 4 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)   PB C 120 van 28.5.2009, blz. 65.

(3)   PB C 128 van 6.6.2009, blz. 20.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(5)   PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 543.

(6)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(7)  PB C 146 van 22.6.2006, blz. 1.

(8)   PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(9)   PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(10)   PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(11)  PB …

(12)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22. ║

(13)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(14)  PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. ║

(15)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(16)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. ║

(17)   PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.

(18)   PB L 354 van 31.12.2008, blz. 70.

(19)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1.

(20)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(21)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. ║

(22)   PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(23)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37. ║

(24)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1. ║

(25)  PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34.

(26)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.

(27)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19.

(28)   PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30.

(29)   PB L 102 van 7.4.2004, blz. 48.

(30)   PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1.

(31)   PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.

(32)   PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17.

(33)   PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1.

(34)  Een jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/395


Donderdag, 23 april 2009
Patiëntveiligheid *

P6_TA(2009)0287

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (COM(2008)0837 – C6-0032/2009 – 2009/0003(CNS))

2010/C 184 E/74

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0837),

gelet op artikel 152, lid 4, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0032/2009),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0239/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 2

(2)

Geschat wordt dat in de EU-lidstaten tussen 8 en 12 % van de ziekenhuispatiënten bij de ontvangst van gezondheidszorg te maken krijgt met ongewenste voorvallen.

(2)

Geschat wordt dat in de EU-lidstaten tussen 8 en 12 % van de ziekenhuispatiënten bij de ontvangst van gezondheidszorg te maken krijgt met ongewenste voorvallen, hetgeen neerkomt op 6,7 tot 15 miljoen ziekenhuispatiënten en meer dan 37 miljoen patiënten die een beroep doen op de eerstelijns gezondheidszorg.

Amendement 2

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 2 bis (nieuw)

 

(2 bis)

Geschat wordt dat gemiddeld een op de twintig patiënten een zorginfectie oploopt, wat in de Europese Unie neerkomt op 4,1 miljoen patiënten per jaar, en dat jaarlijks ongeveer 37 000 sterfgevallen aan de gevolgen van een dergelijke infectie toe te schrijven zijn.

Amendement 3

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 3

(3)

Gebrekkige patiëntveiligheid is een ernstig volksgezondheidsprobleem en legt een groot beslag op de beperkte middelen voor gezondheid. Een groot deel van de ongewenste voorvallen, zowel in de intramurale als in de primaire zorg, kan worden voorkomen, en systemische factoren spelen een zeer grote rol.

(3)

Gebrekkige patiëntveiligheid is een ernstig volksgezondheidsprobleem en legt een groot beslag op de beperkte middelen voor gezondheid. Een groot deel van de ongewenste voorvallen, zowel in de intramurale als in de primaire zorg, met inbegrip van de voorvallen als gevolg van een verkeerde diagnose of behandeling, kan worden voorkomen, en beperkte financiële middelen alsmede systemische factoren spelen een zeer grote rol.

Amendement 4

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 6 bis (nieuw)

 

(6 bis)

Aangenomen wordt dat van alle ongewenste voorvallen die verband houden met de gezondheidszorg, de zorginfecties gemakkelijk kunnen worden vermeden. De lidstaten moeten instrumenten invoeren om het aantal mensen dat in de Europese Unie jaarlijks door ongewenste voorvallen wordt getroffen, met 20 % te verminderen.

Amendement 5

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 7

(7)

Er zijn aanwijzingen dat de ontwikkeling en implementatie van effectieve en allesomvattende patiëntveiligheidsstrategieën niet in alle EU-lidstaten even ver gevorderd zijn. Daarom is het de bedoeling dat dit initiatief een kader schept voor het stimuleren van beleidsontwikkeling en toekomstig optreden in en tussen de lidstaten om de belangrijkste problemen in verband met patiëntveiligheid waarmee de EU wordt geconfronteerd, aan te pakken.

(7)

Er zijn aanwijzingen dat de ontwikkeling en implementatie van effectieve en allesomvattende patiëntveiligheidsstrategieën niet in alle EU-lidstaten even ver gevorderd zijn. Daarom is het de bedoeling dat dit initiatief een kader schept voor het stimuleren van beleidsontwikkeling en toekomstig optreden in en tussen de lidstaten om de belangrijkste problemen in verband met patiëntveiligheid waarmee de EU wordt geconfronteerd, waaronder met name de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen voor de gezondheid van de mensen, aan te pakken. Er mag evenwel, overeenkomstig artikel 152 van het EG-Verdrag, niet worden getornd aan de bevoegdheid van de lidstaten.

Amendement 6

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 8

(8)

Patiënten moeten worden geïnformeerd en moeten zeggenschap krijgen door hen bij het proces van patiëntveiligheid te betrekken; zij moeten op de hoogte zijn van de mate van veiligheid en weten hoe zij toegankelijke en begrijpelijke informatie in verband met klachten- en verhaalsystemen kunnen vinden.

(8)

Patiënten moeten worden geïnformeerd en moeten zeggenschap krijgen door hen bij het proces van patiëntveiligheid te betrekken; zij moeten op de hoogte zijn van de mate van veiligheid en weten hoe zij toegankelijke en begrijpelijke informatie in verband met klachten- en verhaalsystemen kunnen vinden. Het soort compensatie en de compensatieprocedure vallen echter onder de bevoegdheid van de lidstaat.

Amendement 7

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 10

(10)

Op Gemeenschapsniveau moeten vergelijkbare en geaggregeerde gegevens worden verzameld met het oog op de totstandbrenging van efficiënte en transparante programma's, structuren en beleidsmaatregelen voor patiëntveiligheid, en de beste praktijken moeten onder de lidstaten worden verspreid. Om van elkaar te kunnen leren, moeten de lidstaten en de Europese Commissie samen een gemeenschappelijke terminologie in verband met patiëntveiligheid en gemeenschappelijke indicatoren ontwikkelen, rekening houdend met het werk van de relevante internationale organisaties.

(10)

Op Gemeenschapsniveau moeten vergelijkbare en geaggregeerde gegevens worden verzameld met het oog op de totstandbrenging van efficiënte en transparante programma's, structuren en beleidsmaatregelen voor patiëntveiligheid, en de beste praktijken moeten onder de lidstaten worden verspreid. Deze gegevens mogen uitsluitend ten behoeve van de veiligheid van de patiënt met het oog op de beheersing van zorginfecties worden gebruikt. Om van elkaar te kunnen leren, moeten de lidstaten en de Europese Commissie samen een gemeenschappelijke terminologie in verband met patiëntveiligheid en gemeenschappelijke indicatoren ontwikkelen, rekening houdend met het werk van de relevante internationale organisaties.

Amendement 8

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 11

(11)

Hulpmiddelen op basis van informatie- en communicatietechnologie, zoals elektronische patiëntendossiers of elektronische recepten, kunnen bijdragen aan verbeterde patiëntveiligheid, bijvoorbeeld door het systematisch screenen op mogelijke wisselwerking van geneesmiddelen of allergieën voor geneesmiddelen.

(11)

Hulpmiddelen op basis van informatie- en communicatietechnologie, zoals elektronische patiëntendossiers of elektronische recepten, kunnen bijdragen aan verbeterde patiëntveiligheid, bijvoorbeeld door het systematisch screenen op mogelijke wisselwerking van geneesmiddelen of allergieën voor geneesmiddelen , zoals de Commissie heeft erkend in haar Aanbeveling 2008/594/EG van 2 juli 2008 inzake grensoverschrijdende interoperabiliteit van systemen voor elektronische medische dossiers (1) .

Amendement 9

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis)

Omdat ouderen bij een verblijf in het ziekenhuis gemakkelijker het slachtoffer kunnen worden van infectieziekten, moet onderzoek worden gedaan naar de behoeften van deze specifieke groep en moeten maatregelen worden genomen om hun herstel en revalidatie te bevorderen.

Amendement 10

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 15

(15)

Er zijn onvoldoende gegevens over zorginfecties beschikbaar om surveillancenetwerken in staat te stellen zinnige vergelijkingen te maken tussen instellingen, de epidemiologie van aan gezondheidszorg gerelateerde pathogenen te volgen en het preventie- en bestrijdingsbeleid voor zorginfecties te evalueren en begeleiden. Derhalve moeten surveillancesystemen worden opgezet of versterkt, zowel op het niveau van de zorginstellingen als op regionaal en nationaal niveau.

(15)

Er zijn onvoldoende gegevens over zorginfecties beschikbaar om surveillancenetwerken in staat te stellen zinnige vergelijkingen te maken tussen instellingen, de epidemiologie van aan gezondheidszorg gerelateerde pathogenen te volgen en het preventie- en bestrijdingsbeleid voor zorginfecties te evalueren en begeleiden. Derhalve moeten surveillancesystemen worden opgezet of versterkt, zowel op het niveau van de zorginstellingen als op regionaal en nationaal niveau. Door betere informatie-vergaring op regionaal, nationaal en Europees niveau moeten de directe verbanden tussen beleid, systemen en regelingen op gebied van patiëntveiligheid en de op dat gebied behaalde resultaten gemakkelijker kunnen worden aangetoond.

Amendement 11

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 15 bis (nieuw)

 

(15 bis)

Het is noodzakelijk dat de lidstaten het aantal mensen dat een zorginfectie oploopt, kunnen terugdringen. Naast andere mogelijke instrumenten, is de aanwerving van een groter aantal verpleegsters of verplegers, die gespecialiseerd zijn in het tegengaan van infecties, van belang.

Amendement 12

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 15 ter (nieuw)

 

(15 ter)

Voorts zouden de lidstaten en hun zorginstellingen moeten overwegen verbindingspersonen in te zetten, om de gespecialiseerde verpleegkundigen in de klinische afdeling van zorginstellingen bij spoedeisende medische zorg en in gemeentelijke ziekenhuizen te ondersteunen.

Amendement 13

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 15 ter (nieuw)

 

(15 ter)

Om het aantal voorvallen in de gezondheidszorg terug te dringen, moeten de lidstaten worden aangemoedigd lokale en nationale doeleinden vast te stellen voor de aanwerving van zorgpersoneel dat gespecialiseerd is in het tegengaan van infecties, met inachtneming van de aanbevolen verhouding van één verpleegster of verpleger per 250 ziekenhuisbedden in 2015.

Amendement 14

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 16 bis (nieuw)

 

(16 bis)

De Commissie dient voorstellen in te dienen over de wijze waarop de verspreiding van vervalste geneesmiddelen en gezondheidsschade van patiënten en personeel in de gezondheidszorg als gevolg van verwondingen met injectienaalden voorkomen kunnen worden.

Amendement 15

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk I bis (nieuw) – titel

 

Amendement 16

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk I bis (nieuw) – punt 1

 

1)

De lidstaten moeten maatregelen nemen om het aantal personen dat jaarlijks in de Europese Unie met ongewenste voorvallen in de gezondeheidszorg te maken krijgt met 20 % te verminderen, hetgeen neerkomt op een vermindering met 900 000 gevallen per jaar tussen nu en 2015.

Amendement 17

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 1 – letter a

(a)

de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan te wijzen die op hun grondgebied verantwoordelijk zijn voor patiëntveiligheid;

(a)

de op de verschillende niveaus van nationaal en lokaal bestuur bevoegde autoriteiten aan te wijzen die op hun grondgebied verantwoordelijk zijn voor patiëntveiligheid en voor het toezicht op en de coördinatie van de maatregelen ter verbetering van de volksgezondheid;

Amendement 18

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 1 – letter c

(c)

steun te verlenen aan de ontwikkeling van veiliger systemen, processen en hulpmiddelen, met inbegrip van het gebruik van informatie- en communicatietechnologie.

(c)

steun te verlenen aan de ontwikkeling van veiliger en gebruiksvriendelijker systemen, processen en hulpmiddelen, met inbegrip van het gebruik van informatie- en communicatietechnologie.

Amendement 19

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 2 – letter b bis (nieuw)

 

(b bis)

patiënten te informeren over het risico van de behandeling en juridische mechanismen in te voeren, die het instellen van vorderingen wegens gezondheidsschade, ook tegen producenten van geneesmiddelen, gemakkelijker maken.

Amendement 20

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 3 – letter a

(a)

relevante informatie verschaffen over de omvang, typen en oorzaken van fouten, ongewenste voorvallen en bijna-ongelukken;

(a)

relevante informatie verschaffen over de omvang, typen en oorzaken van fouten, ongewenste voorvallen en bijna-ongelukken en de daarvoor verantwoordelijke personen vermelden ;

Amendement 21

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 3 – letter b bis (nieuw)

 

(b bis)

waarborgen dat tussen de instanties voor gezondheidszorg van de lidstaten een vertrouwelijke informatie-uitwisseling over beoefenaars van zorgberoepen die schuldig zijn bevonden aan nalatigheid of behandelingsfouten, plaatsvindt.

Amendement 22

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 4 – letter b bis (nieuw)

 

(b bis)

adequate opleiding en scholing van alle gezondheidswerkers te bieden, zodat zij in staat zijn medische apparatuur correct en conform hun functie en gebruiksaanwijzing te gebruiken, teneinde gezondheidsrisico's en ongewenste effecten, onder meer veroorzaakt door oneigenlijk hergebruik van medische hulpmiddelen, te voorkomen;

Amendement 23

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 5 – letter c

(c)

op EU-niveau naar type en aantal uitgesplitste, vergelijkbare gegevens en informatie over de patiëntveiligheidsresultaten te verzamelen en met elkaar te delen, teneinde te bevorderen dat de lidstaten van elkaar leren en informatie te verzamelen om prioriteiten te kunnen stellen.

(c)

op EU-niveau naar type en aantal uitgesplitste, vergelijkbare gegevens en informatie over de patiëntveiligheidsresultaten te verzamelen en met elkaar te delen, teneinde te bevorderen dat de lidstaten van elkaar leren en informatie te verzamelen om prioriteiten te kunnen stellen. De omvang en de kosten van de gegevensverzameling, alsmede het gebruik van de gegevens mogen niet in wanverhouding staan tot het verwachte nut. De gegevens mogen uitsluitend voor het verwezenlijken van de doelstelling (vermindering van zorginfecties door gemeenschappelijke leerervaring) worden verzameld.

Amendement 24

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk II – punt 6 – letter b bis (nieuw)

 

(b bis)

de mogelijkheden te bevorderen voor samenwerking en voor de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen ziekenhuismanagers, verplegend personeel en patiëntgroepen overal in de Europese Unie op het gebied van initiatieven voor patiëntveiligheid op lokaal niveau;

Amendement 25

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk III – punt 1 – letter -a (nieuw)

 

(-a)

invoering van doeltreffende mechanismen voor risicobeoordeling, waaronder een diagnostisch onderzoek van de patiënt vóór de ziekenhuisopname, om snel te kunnen vaststellen of er omstandigheden zijn die extra voorzorgsmaatregelen vereisen;

Amendement 26

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk III – punt 1 – letter -a bis (nieuw)

 

(-a bis)

adequate bescherming van het personeel in de gezondheidszorg door vaccinaties, profylaxe na blootstelling, diagnostisch routineonderzoek, persoonlijke beschermingsuitrusting en het gebruik van medische apparatuur die het risico van door bloed overgedragen infecties verkleint;

Amendement 27

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk III – punt 1 – letter -a ter (nieuw)

 

(-a ter)

doeltreffende preventie en beheersing van infecties in instellingen voor langdurige zorg en revalidatie;

Amendement 28

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – Hoofdstuk III – punt 1 – letter b)

b)

verbetering van de infectiepreventie en -bestrijding op het niveau van de zorginstellingen;

b)

verbetering van de infectiepreventie en -bestrijding op het niveau van de zorginstellingen en waarborging van het hoogst mogelijke niveau van reinheid, hygiëne en, indien nodig, asepsie, met betrekking tot:

i)

materiaal voor de ontvangst en het verblijf van de patiënten;

ii)

medisch en paramedisch materiaal, elektro-medische apparatuur dat voor patiënten wordt gebruikt, en het verstrekken van geneesmiddelen;

iii)

faciliteiten voor patiëntenzorg;

Amendement 29

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk III – punt 1 – letter b – streepje (nieuw)

 

bevordering van handhygiëne onder gezondheidswerkers;

Amendement 30

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk III – punt 1 – letter b – streepje (nieuw)

 

verbetering van de preventie en beheersing van de verspreiding van ziekten onder medisch en paramedisch personeel, waartoe de nodige preventiemaatregelen worden genomen, zoals de noodzakelijke vaccinatieprogramma's voor het personeel;

Amendement 31

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – Hoofdstuk III – punt 1 – letter d)

d)

bevordering van de opleiding en scholing van gezondheidswerkers op het niveau van de lidstaten en op het niveau van de zorginstellingen;

d)

bevordering van de opleiding en scholing van gezondheidswerkers en paramedisch personeel op het niveau van de lidstaten en op het niveau van de zorginstellingen , met bijzondere aandacht voor ziekenhuisinfecties en de resistentie van virussen tegen antibiotica ;

Amendement 32

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – Hoofdstuk III – punt 1 – letter e)

e)

betere voorlichting van patiënten;

e)

betere voorlichting van patiënten via het sociale- en gezondheidsnetwerk, maar ook via periodieke voorlichtingscampagnes in de kranten, op de radio, de televisie en het internet ;

Amendement 33

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – Hoofdstuk III – punt 1 – letter f)

f)

ondersteuning van onderzoek.

f)

ondersteuning van onderzoek , onder andere op het gebied van de mogelijke medische toepassingen van nanotechnologieën en nanomaterialen .

Amendement 34

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk III – punt 1 – letter f bis (nieuw)

 

(f bis)

melding van elke uitbraak van zorginfecties die een significant aantal patiënten raakt, aan het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding;

Amendement 35

Voorstel voor een aanbeveling

Deel I – hoofdstuk III – punt 1 – letter f ter) (nieuw)

 

(f ter)

het houden van voorlichtingscampagnes voor het publiek en voor gezondheidswerkers met het doel praktijken terug te dringen die leiden tot antimicrobiële resistentie.

Amendement 36

Voorstel voor een aanbeveling

Deel II – titel

Amendement 37

Voorstel voor een aanbeveling

Deel II – punt 1 bis (nieuw)

 

(1 bis)

De Commissie dient te overwegen, waar bestaande communautaire wettelijke voorschriften aangescherpt kunnen worden om de patiëntveiligheid te verbeteren, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de regelgevingsautoriteiten voor beroepen in de gezondheidszorg bij grensoverschrijding van gezondheidswerkers binnen Europa informatie uitwisselen over eventuele disciplinaire procedures die tegen individuele personen zijn gevoerd of nog aanhangig zijn, en niet alleen over hun oorspronkelijke kwalificaties.

Amendement 38

Voorstel voor een aanbeveling

Deel II – punt 1 ter (nieuw)

 

(1 ter)

De Commissie wordt verzocht aan de hand van de in 2002 door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgegeven praktijkgids voor preventie van ziekenhuisinfecties (2) een document voor de patiënten op te stellen over preventie van ziekenhuisinfecties.

Amendement 39

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 1 – lijn 4 – kolom 2

Een incident dat een patiënt schade berokkent. Onder schade wordt verstaan een verslechtering van de structuur of functie van het lichaam en/of enig schadelijk gevolg daarvan.

Een incident dat een patiënt schade berokkent tijdens het verlenen van medische zorg . Onder schade wordt verstaan een tijdelijke of permanente verslechtering van de structuur of functie van het lichaam en/of enig schadelijk gevolg daarvan.

Amendement 40

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 1 – lijn 15 – kolom 2

Een instelling waar gezondheidswerkers secundaire of tertiaire zorg verlenen.

Een publieke, niet-publieke of charitatieve instelling van de gezondheidszorg, waar gezondheidswerkers of vrijwilligers secundaire of tertiaire zorg verlenen.

Amendement 41

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 1 – lijn 5 – kolom 2

Het vrij zijn van een patiënt van onnodige schade of potentiële schade die verband houdt met gezondheidszorg.

Het ontbreken van ongewenste voorvallen, waarbij een ongewenst voorval omschreven wordt als een schadelijk voorval dat veeleer het gevolg is van de behandeling dan van de ziekte. Dit ongewenste voorval kan vermijdbaar of onvermijdbaar zijn.

Amendement 42

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 1 – lijn 13 – kolom 2

Een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg die op een klinische afdeling werkt en als verbindingspersoon tussen zijn of haar afdeling en het team voor infectiepreventie en –bestrijding optreedt. Verbindingspersonen voor infectiebestrijding helpen de preventie en bestrijding van infecties in hun afdeling te bevorderen en geven feedback aan het team voor infectiepreventie en –bestrijding.

Een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg die op de desbetreffende terreinen werkt en als verbindingspersoon tussen zijn of haar werkterrein en het team voor infectiepreventie en –bestrijding optreedt. Verbindingspersonen voor infectiebestrijding helpen de preventie en bestrijding van infecties op hun terrein te bevorderen en geven feedback aan het team voor infectiepreventie en –bestrijding.

Amendement 43

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 2 – hoofdstuk 1 – punt 1 – letter b bis (nieuw)

 

(b bis)

het gebruik van instrumenten van informatie- en communicatietechnologie, zoals elektronische handleidingen, te accepteren en te bevorderen, om de kennis van medische producten bij de gebruikers ervan te verbeteren.

Amendement 44

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 2 – hoofdstuk 1 – punt 4 – letter c bis (nieuw)

 

(c bis)

adequate opleiding en scholing van alle gezondheidswerkers te bieden, zodat zij in staat zijn medische apparatuur correct en conform hun functie en gebruiksaanwijzing te gebruiken, teneinde gezondheidsrisico's en ongewenste effecten, onder meer veroorzaakt door oneigenlijk hergebruik van medische hulpmiddelen, te voorkomen.

Amendement 45

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 2 – deel 1 – punt 7 – letter a bis) (nieuw)

 

a bis)

en bevordering van onderzoek, onder andere op het gebied van medische toepassingen van nanotechnologieën en nanomaterialen.

Amendement 46

Voorstel voor een aanbeveling

Bijlage 2 – hoofdstuk 2 – punt 1 – letter a – streepje 2

preventie- en bestrijdingsmaatregelen voor infecties in plannen voor patiëntzorg op te nemen;

preventie- en bestrijdingsmaatregelen voor infecties in plannen voor patiëntzorg op te nemen , met inbegrip van de noodzakelijke vaccinatiecampagnes voor het personeel;


(1)   PB L 190 van 18.7.2008, blz. 37.

(2)   WGO, Praktijkgids voor preventie van ziekenhuisinfecties, eerste druk, december 2002 (tweede druk uitgegeven in 2008)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/404


Donderdag, 23 april 2009
Europees optreden op het gebied van zeldzame ziekten *

P6_TA(2009)0288

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende Europees optreden op het gebied van zeldzame ziekten (COM(2008)0726 – C6-0455/2008 – 2008/0218(CNS))

2010/C 184 E/75

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0726),

gelet op artikel 152, lid 4 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0455/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0231/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 1

(1)

Zeldzame ziekten zijn levensbedreigende of chronisch invaliderende ziekten met een geringe prevalentie en een grote complexiteit, en vormen als zodanig een gezondheidsbedreiging voor de Europese burgers.

(1)

Zeldzame ziekten zijn levensbedreigende of chronisch invaliderende ziekten met een geringe prevalentie en een grote complexiteit, en vormen als zodanig een gezondheidsbedreiging voor de Europese burgers, maar het aantal zieken is, aangezien er zo veel verschillende soorten zeldzame ziekten zijn, relatief hoog .

Amendement 2

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 2

(2)

Voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 is een communautair actieprogramma inzake zeldzame ziekten, met inbegrip van ziekten van genetische oorsprong, vastgesteld. In dat programma werden zeldzame ziekten gedefinieerd als ziekten waaraan minder dan 5 op de 10 000 mensen in de Europese Unie lijden.

(2)

Voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 is een communautair actieprogramma inzake zeldzame ziekten, met inbegrip van ziekten van genetische oorsprong, vastgesteld. In dat programma werden zeldzame ziekten gedefinieerd als ziekten waaraan minder dan 5 op de 10 000 mensen in de Europese Unie lijden ; dit aantal moet op statistische grondslag na wetenschappelijk onderzoek worden beoordeeld .

Amendement 3

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 2 bis (nieuw)

 

(2 bis)

Op basis van deze statistische gegevens moeten zeldzame ziekten nauwkeurig in kaart worden gebracht en regelmatig door een wetenschappelijk comité opnieuw bezien om vast te stellen of er eventuele toevoegingen noodzakelijk zijn.

Amendement 4

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 4

(4)

Er zijn momenteel naar schatting 5 000 tot 8 000 verschillende zeldzame ziekten, waaraan 6 tot 8 % van de bevolking in de loop van zijn leven lijdt. Voor de Europese Unie betekent dit dat 27 tot 36 miljoen mensen een zeldzame ziekte hebben of krijgen . Hiervan lijden de meeste mensen aan een ziekte die bij 1 op de 100 000 mensen of minder voorkomt.

(4)

Er zijn momenteel naar schatting 5 000 tot 8 000 verschillende zeldzame ziekten, waaraan 6 tot 8 % van de bevolking in de loop van zijn leven lijdt. Voor de Europese Unie betekent dit met andere woorden dat iedere zeldzame ziekte op zich een geringe prevalentie heeft, maar dat het totaal aantal zieken vrij hoog is en ligt tussen de 27 en 36 miljoen mensen. Hiervan lijden de meeste mensen aan een ziekte die bij 1 op de 100 000 mensen of minder voorkomt.

Amendement 5

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 5

(5)

Vanwege de geringe prevalentie en de specifieke kenmerken van zeldzame ziekten vereisen deze ziekten een algemene aanpak, gebaseerd op bijzondere gebundelde inspanningen om een grote morbiditeit of vermijdbare vroegtijdige mortaliteit te voorkomen en de levenskwaliteit en het sociaaleconomisch potentieel van de getroffen personen te verbeteren.

(5)

Vanwege de geringe prevalentie, de specifieke kenmerken en het hoge totaalaantal gevallen van zeldzame ziekten vereisen deze ziekten een algemene aanpak, gebaseerd op bijzondere gebundelde inspanningen, ook in samenwerking met derde landen als de Verenigde Staten, om een grote morbiditeit of vermijdbare vroegtijdige mortaliteit te voorkomen en de levenskwaliteit en het sociaaleconomisch potentieel van de getroffen personen in industrie- en ontwikkelingslanden te verbeteren.

Amendement 6

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 8

(8)

Om de nationale, regionale en plaatselijke initiatieven op het gebied van zeldzame ziekten beter te coördineren en meer samenhang te geven, moeten alle nationale maatregelen op dit gebied in nationale plannen voor zeldzame ziekten worden opgenomen.

(8)

Om de nationale, regionale en plaatselijke initiatieven op het gebied van zeldzame ziekten beter te coördineren en meer samenhang te geven en om te komen tot betere samenwerking tussen de onderzoekscentra , moeten alle nationale maatregelen op dit gebied in nationale plannen voor zeldzame ziekten worden opgenomen.

Amendement 7

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 13

(13)

Europese referentienetwerken voor zeldzame ziekten hebben een bijzonder grote communautaire toegevoegde waarde doordat deze aandoeningen maar weinig voorkomen, zodat er in de afzonderlijke landen een gering aantal patiënten en beperkte deskundigheid is. Om patiënten met een zeldzame ziekte gelijke toegang tot hoogwaardige zorg te kunnen bieden, is het daarom cruciaal dat op Europees niveau expertise bijeengebracht wordt.

(13)

Europese referentienetwerken voor zeldzame ziekten hebben een bijzonder grote communautaire toegevoegde waarde doordat deze aandoeningen maar weinig voorkomen, zodat er in de afzonderlijke landen een gering aantal patiënten en beperkte deskundigheid is. Om patiënten met een zeldzame ziekte gelijke toegang tot betrouwbare informatie, een gepaste en tijdige diagnose en hoogwaardige zorg te kunnen bieden, is het daarom cruciaal dat op Europees niveau expertise bijeengebracht wordt.

Amendement 8

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 14 bis (nieuw)

 

(14 bis)

Het farmaceutisch forum heeft op 12 oktober 2008 zijn eindrapport aangenomen, dat beleidslijnen uitzet zodat lidstaten, belanghebbende partijen en de Commissie hun werkzaamheden kunnen uitbreiden om weesgeneesmiddelen in de Europese Unie gemakkelijker en sneller beschikbaar te maken.

Amendement 9

Voorstel voor een aanbeveling

Overweging 20

(20)

Patiënten en patiëntenvertegenwoordigers moeten daarom bij alle stappen van de beleids- en besluitvorming worden betrokken. Hun activiteiten moeten in elke lidstaat actief worden bevorderd en, onder meer financieel, worden gesteund.

(20)

Patiënten en patiëntenvertegenwoordigers moeten daarom bij alle stappen van de beleids- en besluitvorming worden betrokken. Hun activiteiten moeten in elke lidstaat actief worden bevorderd en, onder meer financieel, worden gesteund, maar ook op EU-niveau in de vorm van pan-Europese netwerken ter ondersteuning van patiënten met een specifieke zeldzame ziekte .

Amendement 10

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 1 - inleidende formule

1.

nationale plannen voor zeldzame ziekten op te stellen, om voor alle patiënten met een zeldzame ziekte op hun nationale grondgebied universele toegang tot hoogwaardige zorg, inclusief diagnostiek, behandeling en weesgeneesmiddelen, te waarborgen, op basis van rechtvaardigheid en solidariteit in de hele EU, en met name:

1.

nationale plannen voor zeldzame ziekten op te stellen, om voor alle patiënten met een zeldzame ziekte op hun nationale grondgebied universele toegang tot hoogwaardige zorg, inclusief diagnostiek, behandeling en weesgeneesmiddelen, evenals revalidatie en therapie om te leren leven met de ziekte te waarborgen, op basis van rechtvaardigheid en solidariteit in de hele EU, en met name:

Amendement 11

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten – lid 1 – punt 1

(1)

uiterlijk eind 2011 een algemene geïntegreerde strategie in de vorm van een nationaal plan voor zeldzame ziekten op te stellen en goed te keuren, die als leidraad dient voor en structuur aanbrengt in alle relevante maatregelen op het gebied van zeldzame ziekten;

(1)

uiterlijk eind 2010 een algemene geïntegreerde strategie in de vorm van een nationaal plan voor zeldzame ziekten op te stellen en goed te keuren, die als leidraad dient voor en structuur aanbrengt in alle relevante maatregelen op het gebied van zeldzame ziekten;

Amendement 12

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 1 - punt 3

(3)

in het nationale plan voor zeldzame ziekten een beperkt aantal prioritaire acties te definiëren met concrete doelstellingen, duidelijke termijnen, beheersstructuren en regelmatige verslagen;

(3)

in het nationale plan voor zeldzame ziekten een beperkt aantal prioritaire acties te definiëren met concrete doelstellingen, duidelijke termijnen, betekenisvolle en goed omschreven financieringsvormen, beheersstructuren en regelmatige verslagen;

Amendement 13

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbeveling aan de lidstaten - lid 1 – punt 3 bis (nieuw)

 

(3 bis)

te verklaren of zij beschikken over gespecialiseerde centra en een catalogus van deskundigen op te stellen;

Amendement 14

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 1 - punt 5

(5)

in de nationale plannen bepalingen op te nemen om voor alle patiënten met een zeldzame ziekte op hun nationale grondgebied gelijke toegang tot hoogwaardige zorg, inclusief diagnostiek, behandeling en weesgeneesmiddelen, te waarborgen, teneinde gelijke toegang tot hoogwaardige zorg te waarborgen op basis van rechtvaardigheid en solidariteit in de hele Europese Unie;

(5)

in de nationale plannen bepalingen op te nemen om voor alle patiënten met een zeldzame ziekte op hun nationale grondgebied gelijke toegang tot hoogwaardige zorg, inclusief diagnostiek, primaire preventiemaatregelen, behandeling en weesgeneesmiddelen, evenals revalidatie en therapie om te leren leven met de ziekte, te waarborgen, teneinde gelijke toegang tot hoogwaardige zorg te waarborgen op basis van rechtvaardigheid en solidariteit in de hele Europese Unie overeenkomstig de beginselen van het document „Improving access to orphan medicines for all affected EU citizens”, dat door het Farmaceuticaforum is uitgebracht ;

Amendement 15

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 1 - punt 5 bis (nieuw)

 

(5 bis)

inspanningen aan te moedigen om zeldzame erfelijke ziekten te voorkomen, wat uiteindelijk moet leiden tot de uitroeiing van deze zeldzame ziekten, via:

a)

erfelijkheidsadvisering voor ouders die drager zijn van een dergelijke ziekte; en

b)

indien passend en niet in strijd met de nationale wetgeving en altijd op vrijwillige basis, via aan implantatie voorafgaande selectie van gezonde embryo's.

Amendement 16

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten – lid 1 – punt 5 ter (nieuw)

 

(5 ter)

in de nationale plannen uitzonderingsmaatregelen op te nemen om geneesmiddelen ter beschikking te stellen die niet voor verhandeling vrijgegeven zijn, als er zich een reële behoefte in de volksgezondheid voordoet. Bij ontstentenis van geschikt therapeutisch alternatief dat in een lidstaat beschikbaar is, en als de verhouding tussen voordeel en risico als positief te beschouwen is, worden de geneesmiddelen patiënten die aan een zeldzame ziekte lijden ter beschikking gesteld.

Amendement 17

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 1 - punt 5 quater (nieuw)

 

(5 quater)

op nationaal niveau adviesgroepen van diverse belanghebbenden op te richten, met inbegrip van alle belanghebbenden, om hun regeringen bij te staan bij de opstelling en uitvoering van nationale actieplannen voor zeldzame ziekten. Deze moeten ervoor zorgen dat de regeringen goed geïnformeerd zijn en dat de besluiten die op nationaal niveau worden genomen, een weerspiegeling zijn van de standpunten en behoeften van de samenleving.

Amendement 18

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 1 - punt 5 quinquies (nieuw)

 

(5 quinquies)

aan te moedigen dat de behandeling van zeldzame ziekten op nationaal niveau wordt gefinancierd. Indien een lidstaat geen eigen expertisecentra („centres of excellence”) wil of kan hebben, moet dit centrale nationale fonds worden gebruikt om ervoor te zorgen dat patiënten naar zo'n centrum in een andere lidstaat kunnen gaan. Daarnaast is het van vitaal belang dat deze afzonderlijke begroting jaarlijks wordt herzien en aangepast op grond van het gekende aantal patiënten dat in dat specifieke jaar een behandeling nodig heeft, en van eventuele nieuwe therapieën die moeten worden toegevoegd. Dit moet gebeuren in samenspraak met de adviesgroepen van diverse belanghebbenden.

Amendement 19

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 2 - punt 1

(1)

de gemeenschappelijke definitie van de Europese Unie voor zeldzame ziekten als ziekten waaraan niet meer dan 5 op de 10 000 mensen lijden, te hanteren;

(1)

de gemeenschappelijke definitie van de Europese Unie voor zeldzame ziekten als ziekten waaraan niet meer dan 5 op de 10 000 mensen lijden, te hanteren als cijfer voor de Europese Unie als geheel; het is echter uiterst belangrijk de exacte verdeling per lidstaat te kennen ;

Amendement 20

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 2 - punt 4

(4)

op nationaal of regionaal niveau steun te verlenen aan informatienetwerken, registers en databanken voor specifieke ziekten;

(4)

op Europees, nationaal of regionaal niveau steun te verlenen, vooral in de vorm van financiële middelen, aan informatienetwerken, registers en databanken voor specifieke ziekten , met inbegrip van regelmatig bijgewerkte informatie, die voor het publiek via het internet toegankelijk is ;

Amendement 21

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 3 - punt 3

(3)

nationale onderzoekers en laboratoria aan te moedigen deel te nemen aan door de Gemeenschap gefinancierde onderzoeksprojecten voor zeldzame ziekten;

(3)

nationale onderzoekers en laboratoria aan te moedigen deel te nemen aan door de Gemeenschap gefinancierde onderzoeksprojecten voor zeldzame ziekten en gebruik te maken van de mogelijkheden die Verordening (EG) nr. 141/2000 betreffende weesgeneesmiddelen biedt;

Amendement 22

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten – lid 3 – punt 3 bis (nieuw)

 

(3 bis)

uitwisseling van kennis en samenwerking onder onderzoekers, laboratoriums en onderzoeksprojecten in de Europese Unie en vergelijkbare instanties in derde landen stimuleren om ruimere voordelen te verkrijgen, niet alleen voor de Europese Unie maar ook voor armere en ontwikkelingslanden, die het zich niet zo goed kunnen veroorloven om middelen aan onderzoek naar zeldzame ziekten te besteden;

Amendement 23

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 3 - punt 4

(4)

in de nationale plannen voor zeldzame ziekten bepalingen op te nemen om onderzoek naar zeldzame ziekten, waaronder volksgezondheids- en sociaal onderzoek, te bevorderen, in het bijzonder met het oog op de ontwikkeling van hulpmiddelen als transversale infrastructuur en projecten voor specifieke ziekten;

(4)

in de nationale plannen voor zeldzame ziekten bepalingen op te nemen om onderzoek naar zeldzame ziekten, waaronder volksgezondheids- en sociaal onderzoek, te bevorderen, in het bijzonder met het oog op de ontwikkeling van hulpmiddelen als transversale infrastructuur en projecten voor specifieke ziekten, revalidatieprogramma's en programma's om te leren leven met de zeldzame ziekte, alsmede onderzoek op het gebied van diagnostische tests en hulpmiddelen ;

Amendement 24

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 3 - punt 4 bis (nieuw)

 

(4 bis)

een degelijke financiering op de lange termijn in te voeren, met name in de vorm van partnerschappen tussen de overheid en de privé-sector, om de onderzoeksinspanningen op nationaal en Europees niveau te steunen zodat hun uitvoerbaarheid verzekerd is;

Amendement 25

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 4 – punt 1

(1)

uiterlijk eind 2011 op hun hele nationale grondgebied nationale of regionale expertisecentra te identificeren en wanneer deze nog niet bestaan, de oprichting van expertisecentra te bevorderen, met name door in hun nationale plan voor zeldzame ziekten bepalingen betreffende de oprichting van nationale of regionale expertisecentra op te nemen;

(1)

uiterlijk eind 2011 op hun hele nationale grondgebied nationale of regionale expertisecentra te identificeren en wanneer deze nog niet bestaan, de oprichting van expertisecentra te bevorderen, met name door in hun nationale plan voor zeldzame ziekten bepalingen betreffende de oprichting van nationale of regionale expertisecentra op te nemen; bijstand te verlenen bij de samenstelling van catalogi van zeldzame ziektes en deskundigen op het gebied zeldzame ziektes;

Amendement 26

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 4 - punt 3

(3)

zorgtrajecten voor patiënten tot stand te brengen door zo nodig samenwerking met relevante deskundigen in binnen- en buitenland op te zetten; wanneer dit nodig is om universele toegang tot specifieke benodigde gezondheidszorg te waarborgen, moet steun worden verleend aan grensoverschrijdende gezondheidszorg, waaronder mobiliteit van patiënten, gezondheidswerkers en zorgaanbieders, en de verlening van diensten met behulp van informatie- en communicatietechnologie;

(3)

Europese zorgtrajecten voor patiënten tot stand te brengen die aan zeldzame ziekten lijden, door zo nodig samenwerking met relevante deskundigen in binnen- en buitenland op te zetten; wanneer dit nodig is om universele toegang tot specifieke benodigde gezondheidszorg te waarborgen, moet steun worden verleend aan grensoverschrijdende gezondheidszorg, waaronder mobiliteit van patiënten en van expertise via ondersteuning van mobiliteit van gegevens van gezondheidswerkers en zorgaanbieders, en de verlening van diensten met behulp van informatie- en communicatietechnologie;

Amendement 27

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 4 - punt 5

(5)

te waarborgen dat de nationale of regionale expertisecentra zich houden aan de door de Europese referentiecentra voor zeldzame ziekten gedefinieerde normen en daarbij terdege rekening houden met de behoeften en verwachtingen van patiënten en gezondheidswerkers;

(5)

te waarborgen dat de nationale of regionale expertisecentra zich houden aan de door de Europese referentiecentra voor zeldzame ziekten gedefinieerde normen , en daarbij terdege rekening houden met de behoeften en verwachtingen van patiënten en gezondheidswerkers alsook de patiënten betrekken bij de activiteiten van de centra ;

Amendement 28

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 4 – punt 5 bis (nieuw)

 

(5 bis)

zo mogelijk met behulp van financiering of cofinanciering van de Europese Unie expertisecentra of -ziekenhuizen aan te moedigen specifieke opleidingen op te zetten voor specialisten op het gebied van bepaalde zeldzame ziektes en hen in staat te stellen de desbetreffende deskundigheid op te doen;

Amendement 29

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 5 - punt 1 - letter b

b)

Europese richtsnoeren voor bevolkingsonderzoek en diagnostische tests;

b)

Europese richtsnoeren voor bevolkingsonderzoek en diagnostische tests , met inbegrip van genetische tests zoals heterozygotetests en diagnose van poollichaampjes, waarbij tests van hoge kwaliteit en passende erfelijkheidsadvisering worden gewaarborgd en de ethische diversiteit van de lidstaten wordt gewaarborgd ;

Amendement 30

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 5 - punt 1 - letter c

c)

uitwisseling op EU-niveau van verslagen van beoordelingen van de lidstaten betreffende de therapeutische toegevoegde waarde van weesgeneesmiddelen, om weesgeneesmiddelen sneller toegankelijk te maken voor patiënten met een zeldzame ziekte;

c)

opstelling op EU-niveau van verslagen van beoordelingen van de lidstaten betreffende de klinische toegevoegde waarde van weesgeneesmiddelen binnen het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) waar de relevante Europese kennis en expertise wordt verzameld, om weesgeneesmiddelen sneller toegankelijk te maken voor patiënten met een zeldzame ziekte;

Amendement 31

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 5 - punt 1 - letter c bis (nieuw)

 

c bis)

structurele ondersteuning van en investering in de Orphanet database zodat kennis over zeldzame ziekten makkelijk toegankelijk is;

Amendement 32

Voorstel voor een aanbeveling

Aanbevelingen aan de lidstaten - lid 6

6.

Zeggenschap van patiëntenorganisaties

6.

Zeggenschap van onafhankelijke patiëntenorganisaties

(1)

maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat patiënten en patiëntenvertegenwoordigers naar behoren worden geraadpleegd bij alle stappen van de beleids- en besluitvorming op het gebied van zeldzame ziekten, met inbegrip van de oprichting en het beheer van expertisecentra en Europese referentienetwerken en de opstelling van nationale plannen;

(1)

maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat patiënten en onafhankelijke patiëntenvertegenwoordigers naar behoren worden geraadpleegd bij alle stappen van de beleids- en besluitvorming op het gebied van zeldzame ziekten, met inbegrip van de oprichting en het beheer van expertisecentra en Europese referentienetwerken en de opstelling van nationale plannen;

(2)

de activiteiten van patiëntenorganisaties te ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van bewustmaking, capaciteitsvorming en opleiding, uitwisseling van informatie en beste praktijken, netwerkvorming en hulpverlening aan zeer geïsoleerde patiënten;

(2)

de activiteiten van onafhankelijke patiëntenorganisaties te ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van bewustmaking, capaciteitsvorming en opleiding, uitwisseling van informatie en beste praktijken, netwerkvorming en hulpverlening aan zeer geïsoleerde patiënten;

 

(2 bis)

ervoor te zorgen dat wordt voorzien in financiering van patiëntenorganisaties, die niet rechtstreeks aan afzonderlijke farmaceutische bedrijven is gekoppeld;

 

(2 ter)

de patiënten gemakkelijker toegang tot de informatie geven die op Europees niveau beschikbaar is, over geneesmiddelen, behandelingen of behandelingscentra in lidstaten of derde landen, die medische verzorging aanbieden die goed aan hun ziekte beantwoordt;

(3)

in de nationale plannen voor zeldzame ziekten bepalingen op te nemen over de ondersteuning en raadpleging van patiëntenorganisaties, zoals bedoeld onder 1) en 2);

(3)

in de nationale plannen voor zeldzame ziekten bepalingen op te nemen over de ondersteuning en raadpleging van onafhankelijke patiëntenorganisaties, zoals bedoeld onder 1) en 2); erop toe te zien dat in nationale plannen wordt bepaald dat er nationale of regionale expertisecentra worden aangewezen en dat er catalogi van deskundigen op het gebied van zeldzame ziektes worden samengesteld;

Amendement 33

Voorstel voor een aanbeveling

Verzoekt de Commissie – lid -1 (nieuw)

 

-1.

op duurzame wijze steun verlenen voor „Orphanet”, een Europese weblocatie en centraal aanspreekpunt, die de volgende informatie verschaft:

a)

specifiek onderzoek naar zeldzame ziekten, onderzoeksresultaten en in hoever ze de patiënten ter beschikking staan;

b)

beschikbare geneesmiddelen voor elk van de zeldzame ziekten;

c)

behandeling die in elke lidstaat voor elk van de zeldzame ziekten voorhanden is;

d)

gespecialiseerde medische centrums in de lidstaten of derde landen voor elk van de zeldzame ziekten.

Amendement 34

Voorstel voor een aanbeveling

Verzoekt de Commissie - lid 1

1.

uiterlijk aan het eind van het vijfde jaar na de datum van goedkeuring van deze aanbeveling aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie een aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's gericht uitvoeringsverslag over deze aanbeveling op te stellen , waarin wordt beoordeeld in hoeverre de voorgestelde maatregelen doeltreffend zijn en of nadere maatregelen noodzakelijk zijn;

1.

aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie een aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's gericht uitvoeringsverslag over deze aanbeveling, en wel uiterlijk eind 2012, het jaar waarin zij de uitvoeringsmaatregelen zal voorstellen, o.m.:

a)

de begrotingsmaatregelen die noodzakelijk zijn voor de daadwerkelijke uitvoering van het Programma van de Gemeenschap voor zeldzame ziekten ;

b)

het opzetten van desbetreffende netwerken van expertisecentra;

c)

de verzameling van epidemiologische gegevens over zeldzame ziektes;

d)

de mobiliteit van deskundigen en vakmensen;

e)

de mobiliteit van patiënten; en

f)

overweging van de noodzaak van andere maatregelen ter verbetering van de levenskwaliteit van patiënten met een zeldzame ziekte en hun gezinsleden.


Vrijdag, 24 april 2009

8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/413


Vrijdag, 24 april 2009
Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap *

P6_TA(2009)0312

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (COM(2008)0530 – C6-0116/2009 – 2008/0170(CNS))

2010/C 184 E/76

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0530),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap („het Verdrag”), dat op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen,

gelet op artikel 13, lid 1, en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0116/2009),

gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0229/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Verdrag;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/414


Vrijdag, 24 april 2009
Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (facultatief protocol) *

P6_TA(2009)0313

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (COM(2008)0530 – C6-0117/2009 – 2008/0171(CNS))

2010/C 184 E/77

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0530),

gezien het facultatief protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap („het facultatief protocol”), dat op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen,

gelet op artikel 13, lid 1, en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0117/2009),

gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0230/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het facultatief protocol;

2.

vraagt de lidstaten en de Commissie dat zij om de drie jaar verslag uitbrengen aan de Raad en het Parlement over de stand van de uitvoering van het facultatief protocol overeenkomstig hun respectieve bevoegdheidsterreinen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/415


Vrijdag, 24 april 2009
Statistieken over gewasbeschermingsmiddelen ***II

P6_TA(2009)0318

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen (11120/2/2008 – C6-0004/2009 – 2006/0258(COD))

2010/C 184 E/78

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11120/2/2008 – C6-0004/2009) (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0778),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0256/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 38 E van 17.2.2009, blz. 1.

(2)  PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 98.


Vrijdag, 24 april 2009
P6_TC2-COD(2006)0258

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Besluit nr. 1600/2002/EG van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3) hebben het Europees Parlement en de Raad te kennen gegeven dat het effect van pesticiden en met name van in de landbouw gebruikte gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid en het milieu verder moet worden teruggedrongen. Er werd gewezen op de noodzaak om een duurzamer gebruik van pesticiden tot stand te brengen en opgeroepen tot een significante algemene vermindering van de risico's en van het pesticidengebruik die strookt met de noodzakelijke gewasbescherming.

(2)

In haar mededeling aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité, getiteld „Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden”, heeft de Commissie erkend dat er behoefte is aan omvattende, geharmoniseerde en geactualiseerde statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden op Gemeenschapsniveau. Zulke statistieken zijn noodzakelijk voor de beoordeling van beleid van de Europese Unie op het gebied van duurzame ontwikkeling en voor de berekening van relevante indicatoren van gezondheids- en milieurisico's in verband met pesticidengebruik.

(3)

Geharmoniseerde en vergelijkbare communautaire statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden zijn essentieel voor de ontwikkeling van en het toezicht op communautaire wetgeving en beleid in het kader van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden.

(4)

Aangezien de gevolgen van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (4) pas ruim na 2006 zichtbaar zullen worden, nadat de eerste evaluatie van werkzame stoffen voor gebruik in biociden is afgesloten, hebben noch de Commissie, noch de meeste lidstaten op dit moment voldoende kennis of ervaring om nadere maatregelen op het gebied van biociden voor te stellen. Het toepassingsgebied van deze verordening dient dan ook beperkt te zijn tot gewasbeschermingsmiddelen die vallen onder Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen]  (5), waarvoor reeds een ruime ervaring met de verzameling van gegevens is opgedaan.

(5)

De jarenlange ervaring van de Commissie met de verzameling van gegevens over de verkoop en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heeft geleerd dat er behoefte is aan een geharmoniseerde methode voor de verzameling van statistieken op Gemeenschapsniveau van zowel de fase van het op de markt brengen als van de gebruikers. Bovendien moeten de statistieken met het oog op de berekening van accurate risico-indicatoren overeenkomstig de doelstellingen van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden gedetailleerd worden tot het niveau van de werkzame stoffen.

(6)

Van de verschillende mogelijkheden voor de verzameling van gegevens die in het kader van de effectbeoordeling van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden zijn beoordeeld, werd de verplichte gegevensverzameling als de beste mogelijkheid aanbevolen, omdat dit de ontwikkeling van nauwkeurige en betrouwbare gegevens over het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen snel en kostenefficiënt mogelijk zou maken.

(7)

Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (6) vormt het referentiekader voor de bepalingen van deze verordening. Zij verlangt met name dat de statistieken worden opgesteld op basis van onpartijdigheid, betrouwbaarheid, relevantie, kosteneffectiviteit, statistische geheimhouding en doorzichtigheid.

(8)

De toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens wordt beheerst door de in Verordening (EG) nr. 322/97 en Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, neergelegde regels (7). Overeenkomstig deze verordeningen genomen maatregelen garanderen de fysieke en logische bescherming van vertrouwelijke gegevens en zorgen ervoor dat er bij de productie en verspreiding van communautaire statistieken geen sprake is van onwettige openbaarmaking of gebruik voor andere dan statistische doeleinden.

(9)

De noodzakelijke bescherming van de vertrouwelijkheid van gegevens van commerciële waarde dient onder meer te worden verzekerd door een adequate aggregatie bij het publiceren van statistieken.

(10)

Om vergelijkbare resultaten te garanderen, moeten de statistieken over gewasbeschermingsmiddelen worden geproduceerd volgens een gespecificeerde indeling, in een adequate vorm en binnen een vastgestelde termijn vanaf het eind van een referentiejaar zoals vastgesteld in de bijlagen bij deze verordening.

(11)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(12)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om het behandelde areaal te definiëren en bijlage III aan te passen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(13)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het scheppen van een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van communautaire statistieken over het in de handel brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(14)

Het Comité statistisch programma, dat is opgericht bij Besluit 89/382/EEG, Euratom, van de Raad (9), is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en doelstellingen

1.   Deze verordening stelt een gemeenschappelijk kader vast voor de systematische productie van communautaire statistieken over het op de markt brengen en het gebruik van pesticiden die gewasbeschermingsmiddelen zijn, zoals bepaald in artikel 2, letter a), onder i) .

2.   De statistieken betreffen:

de jaarlijkse hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen die op de markt zijn gebracht overeenkomstig bijlage I;

de jaarlijks in de landbouw gebruikte hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig bijlage II.

3.   Samen met andere relevante gegevens dienen de statistieken de doelstellingen van artikel 14 van Richtlijn …/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … [tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden]  (10).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„gewasbeschermingsmiddelen”: gewasbeschermingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

b)

„stoffen”: stoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen], met inbegrip van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergistische middelen;

c)

„werkzame stoffen”: werkzame stoffen zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

d)

„beschermstoffen”: beschermstoffen zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

e)

„synergistische middelen”: synergistische middelen zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

f)

„op de markt brengen”: op de markt brengen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 8 van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

g)

„houder van een toelating”: houder van een toelating zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

h)

„gebruik in de landbouw”: elk type toepassing van een gewasbeschermingsmiddel, direct of indirect verband houdend met de productie van plantaardige producten in het kader van de economische activiteit van een landbouwbedrijf;

i)

„professionele gebruiker”: professionele gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn …/../EG [tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden];

j)

„landbouwbedrijf”: landbouwbedrijf zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw (11).

Artikel 3

Verzameling, indiening en verwerking van gegevens

1.   De lidstaten verzamelen de noodzakelijke gegevens voor de specificatie van de in de bijlagen I en II opgenomen kenmerken, door middel van:

enquêtes;

verplichtingen met betrekking tot het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen met name verplichtingen overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

verplichtingen voor professionele gebruikers op basis van bijgehouden gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met name verplichtingen overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. …/… [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];

administratieve bronnen; of

een combinatie van deze middelen, met inbegrip van statistische schattingsprocedures op basis van deskundigenbeoordelingen of modellen.

2.   De lidstaten dienen de statistische resultaten, met inbegrip van vertrouwelijke gegevens, in bij de Commissie (Eurostat) in overeenstemming met de tijdschema’s en de frequentie die in de bijlagen I en II zijn vastgesteld. De gegevens worden gepresenteerd in overeenstemming met de in bijlage III voorgeschreven indeling.

3.   De lidstaten verstrekken de gegevens in elektronische vorm en in een geschikt, volgens de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure, door de Commissie (Eurostat) vast te stellen technisch formaat.

4.   Om redenen van vertrouwelijkheid, aggregeert de Commissie (Eurostat) de gegevens vóór publicatie volgens de chemische klassen of de categorieën van producten vermeld in bijlage III, met inachtneming van de bescherming van vertrouwelijke gegevens in de afzonderlijke lidstaten. Conform artikel 15 van Verordening (EG) nr. 322/97 betreffende de communautaire statistiek worden vertrouwelijke gegevens door de nationale instanties en de Commissie (Eurostat) uitsluitend voor statistische doeleinden gebruikt.

Artikel 4

Kwaliteitsbeoordeling

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende kwaliteitsbeoordelingscriteria voor de te verstrekken gegevens:

„relevantie” heeft betrekking op de mate waarin statistieken voorzien in de huidige en potentiële behoeften van de gebruikers;

„nauwkeurigheid” heeft betrekking op de mate waarin de ramingen de onbekende werkelijke waarden benaderen;

„actualiteit” heeft betrekking op het tijdsverloop tussen de beschikbaarheid van de informatie en de gebeurtenis die of het verschijnsel dat door de informatie wordt beschreven;

„stiptheid” heeft betrekking op het tijdsverloop tussen de datum van publicatie van de gegevens en de datum waarop ze hadden moeten worden gepubliceerd;

„toegankelijkheid” en „duidelijkheid” hebben betrekking op de voorwaarden en modaliteiten waaronder de gebruikers de gegevens kunnen verkrijgen, gebruiken en interpreteren;

„vergelijkbaarheid” heeft betrekking op de meting van het effect van verschillen in de toegepaste statistische begrippen, meetinstrumenten en meetprocedures wanneer statistieken tussen geografische gebieden of sectoren c.q. gedurende een periode worden vergeleken;

„coherentie” heeft betrekking op de geschiktheid van de gegevens om betrouwbaar op verschillende manieren en voor verschillende doeleinden te worden gecombineerd.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) verslagen over de kwaliteit van de toegezonden gegevens als bepaald in de bijlagen I en II. De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de toegezonden gegevens.

Artikel 5

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie stelt volgens de in artikel 6, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure het geschikte technische formaat voor de toezending van gegevens vast.

2.   De Commissie stelt de definitie van „behandeld areaal” als bedoeld in sectie 2 van bijlage II vast. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.   De Commissie kan de geharmoniseerde indeling van stoffen zoals gedefinieerd in bijlage III wijzigen om deze aan te passen aan wijzigingen in de lijst van werkzame stoffen die is vastgesteld conform artikel 78, lid 3, van Verordening (EG) nr. …/…. [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen]. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 6

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 7

Verslag

De Commissie brengt om de vijf jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening. In dit verslag wordt in het bijzonder de kwaliteit van de toegezonden gegevens als bedoeld in artikel 4, beoordeeld, de last voor het bedrijfsleven, landbouwbedrijven en nationale overheden en het nut van deze statistieken in de context van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden, met name met betrekking tot de in artikel 1 genoemde doelstellingen. Het bevat in voorkomend geval voorstellen die bedoeld zijn om de kwaliteit van de gegevens verder te verbeteren en de last voor het bedrijfsleven, landbouwbedrijven en nationale overheden te verminderen.

Het eerste verslag wordt uiterlijk 1 januari … (12) uitgebracht.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 256 van 27.10.2007, blz. 86.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 12 maart 2008 (PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 98) en Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 20 november 2008 (PB C 38 E van 17.2.2009, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2009.

(3)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(5)  PB L …

(6)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1.

(7)  PB L 151 van 15.6.1990, blz. 1.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.

(10)  PB L

(11)  PB L

(12)  8 jaar na de aanneming van deze verordening.

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE I

Statistieken over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen

SECTIE 1

Dekking

De statistieken hebben betrekking op de in bijlage III opgenomen stoffen in de op de markt gebrachte gewasbeschermingsmiddelen. Speciale aandacht wordt besteed aan het vermijden van dubbeltellingen bij herverpakking van het product of bij overdracht van een toelating tussen houders van een toelating.

SECTIE 2

Variabelen

De hoeveelheid van elke in bijlage III opgenomen stof in de op de markt gebrachte gewasbeschermingsmiddelen wordt vastgesteld.

SECTIE 3

Meeteenheid

De hoeveelheden stoffen worden uitgedrukt in kilogram.

SECTIE 4

Referentieperiode

De referentieperiode is het kalenderjaar.

SECTIE 5

Eerste referentieperiode, frequentie en indiening van de resultaten

1.

De eerste referentieperiode is het tweede kalenderjaar na… (1).

2.

De lidstaten verstrekken gegevens voor elk kalenderjaar volgend op de eerste referentieperiode.

3.

De gegevens worden binnen twaalf maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend.

SECTIE 6

Kwaliteitsverslag

De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) een kwaliteitsverslag, als bedoeld in artikel 4, met de volgende gegevens:

de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;

relevante kwaliteitsaspecten, afhankelijk van de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;

een beschrijving van de schattingen, aggregaties en gebruikte uitsluitingsmethoden.

Dit verslag wordt binnen 15 maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend.


(1)  Datum van inwerkingtreding van deze verordening invullen.

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE II

Statistieken over het agrarisch gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

SECTIE 1

Dekking

1.

De statistieken hebben betrekking op de in bijlage III opgenomen stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die in de landbouw voor elk gekozen gewas worden gebruikt.

2.

Elke lidstaat stelt de selectie vast van de gewassen waarvoor in de in sectie 5 genoemde periode van vijf jaar gegevens verzameld moeten worden. De selectie moet representatief zijn voor de gewassen die in de lidstaat verbouwd worden en voor de gebruikte stoffen.

Bij de selectie van gewassen wordt rekening gehouden met de gewassen die het meest relevant zijn voor de nationale actieplannen als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn …/…/EG [tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden].

SECTIE 2

Variabelen

Voor elk geselecteerd gewas worden de volgende variabelen verzameld:

a)

De hoeveelheid van elke in bijlage III vermelde stof in gewasbeschermingsmiddelen die voor dit gewas worden gebruikt,

b)

het areaal dat met elke stof behandeld is.

SECTIE 3

Meeteenheid

1.

De hoeveelheid gebruikte stoffen wordt uitgedrukt in kilogram.

2.

Het behandelde areaal wordt uitgedrukt in hectare.

SECTIE 4

Referentieperiode

1.

De referentieperiode is in principe een maximumperiode van 12 maanden die alle gewasbeschermingsbehandelingen beslaat die bij het gewas horen.

2.

Als referentieperiode wordt genomen het jaar waarin met het oogsten is begonnen.

SECTIE 5

Eerste referentieperiode, frequentie en indiening van de resultaten

1.

Voor elke periode van vijf jaar verzamelen de lidstaten statistieken over het gebruik van gewasbeschermingmiddelen voor elk gekozen gewas binnen een referentieperiode zoals vastgesteld in sectie 4.

2.

De lidstaten kunnen de referentieperiode op elk moment van de periode van vijf jaar kiezen. De keuze kan voor elk gekozen gewas verschillend zijn.

3.

De eerste periode van vijf jaar begint in het eerste kalenderjaar na… (1).

4.

De lidstaten verstrekken gegevens voor elke periode van vijf jaar.

5.

De gegevens worden binnen twaalf maanden na het eind van elke periode van vijf jaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend.

SECTIE 6

Kwaliteitsverslag

Bij de toezending van hun resultaten verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) een kwaliteitsverslag, als bedoeld in artikel 4, met de volgende gegevens:

het model van de bemonsteringsmethode;

de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;

een raming van het aandeel van de desbetreffende gewassen in de totale hoeveelheid gebruikte gewasbeschermingsmiddelen;

relevante kwaliteitsaspecten, afhankelijk van de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;

een vergelijking tussen gegevens over de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen tijdens de periode van vijf jaar en de op de markt gebrachte gewasbeschermingsmiddelen tijdens de desbetreffende vijf jaar.


(1)  Datum van inwerkingtreding van deze verordening invullen.

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE III

Geharmoniseerde indeling van de stoffen

HOOFDCATEGORIEËN

Code

Chemische klasse

stof gangbare naam

CAS RN (1)

CIPAC (2)

Middelencategorie

 

 

Gemeenschappelijke nomenclatuur

 

 

Fungiciden en bactericiden

F0

 

 

 

 

Anorganische fungiciden

F1

 

 

 

 

 

F1.1

KOPERVERBINDINGEN

ALLE KOPERVERBINDINGEN

 

44

 

F1.1

 

BORDEAUSE PAP

8011-63-0

44

 

F1.1

 

KOPERHYDROXIDE

20427-59-2

44

 

F1.1

 

KOPERHYDROXIDE

1332-40-7

44

 

F1.1

 

TRIBASISCH KOPERSULFAAT

1333-22-8

44

 

F1.1

 

KOPER(I)OXIDE

1319-39-1

44

 

F1.1

 

ANDERE KOPERZOUTEN

 

44

 

F1.2

ANORGANISCHE ZWAVEL

ZWAVEL

7704-34-9

18

 

F1.3

ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN

ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN

 

 

Fungiciden op basis van carbamaten en dithiocarbamaten

F2

 

 

 

 

 

F2.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBANILATEN

DIETHOFENCARB

87130-20-9

513

 

F2.2

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

BENTHIAVALICARB

413615-35-7

744

 

F2.2

 

IPROVALICARB

140923-17-7

620

 

F2.2

 

PROPAMOCARB

24579-73-5

399

 

F2.3

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DITHIOCARBAMATEN

MANCOZEB

8018-01-7

34

 

F2.3

 

MANEB

12427-38-2

61

 

F2.3

 

METIRAM

9006-42-2

478

 

F2.3

 

PROPINEB

12071-83-9

177

 

F2.3

 

THIRAM

137-26-8

24

 

F2.3

 

ZIRAM

137-30-4

31

Fungiciden op basis van benzimidazolen

F3

 

 

 

 

 

F3.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN

CARBENDAZIM

10605-21-7

263

 

F3.1

 

FUBERIDAZOOL

3878-19-1

525

 

F3.1

 

THIABENDAZOOL

148-79-8

323

 

F3.1

 

THIOFANAAT-METHYL

23564-05-8

262

Fungiciden op basis van imidazolen en triazolen

F4

 

 

 

 

 

F4.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CONAZOLEN

BITERTANOL

55179-31-2

386

 

F4.1

 

BROMUCONAZOOL

116255-48-2

680

 

F4.1

 

CYPROCONAZOOL

94361-06-5

600

 

F4.1

 

DIFENOCONAZOLE

119446-68-3

687

 

F4.1

 

DINICONAZOLE

83657-24-3

690

 

F4.1

 

EPOXICONAZOLE

106325-08-0

609

 

F4.1

 

ETRIDIAZOLE

2593-15-9

518

 

F4.1

 

FENBUCONAZOLE

114369-43-6

694

 

F4.1

 

FLUQUINCONAZOLE

136426-54-5

474

 

F4.1

 

FLUSILAZOLE

85509-19-9

435

 

F4.1

 

FLUTRIAFOL

76674-21-0

436

 

F4.1

 

HEXACONAZOOL

79983-71-4

465

 

F4.1

 

IMAZALIL (ENILCONAZOLE)

58594-72-2

335

 

F4.1

 

METCONAZOOL

125116-23-6

706

 

F4.1

 

MYCLOBUTANIL

88671-89-0

442

 

F4.1

 

PENCONAZOOL

66246-88-6

446

 

F4.1

 

PROPICONAZOOL

60207-90-1

408

 

F4.1

 

PROTHIOCONAZOOL

178928-70-6

745

 

F4.1

 

TEBUCONAZOOL

107534-96-3

494

 

F4.1

 

TETRACONAZOOL

112281-77-3

726

 

F4.1

 

TRIADIMENOL

55219-65-3

398

 

F4.1

 

TRICYCLAZOOL

41814-78-2

547

 

F4.1

 

TRIFLUMIZOOL

99387-89-0

730

 

F4.1

 

TRITICONAZOOL

131983-72-7

652

 

F4.2

FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN

CYAZOFAMIDE

120116-88-3

653

 

F4.2

 

FENAMIDONE

161326-34-7

650

 

F4.2

 

TRIAZOXIDE

72459-58-6

729

Fungiciden op basis van morfolinen

F5

 

 

 

 

 

F5.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN

DIMETHOMORF

110488-70-5

483

 

F5.1

 

DODEMORF

1593-77-7

300

 

F5.1

 

FENPROPIMORF

67564-91-4

427

Andere fungiciden

F6

 

 

 

 

 

F6.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN STIKSTOFVERBINDINGEN

CYMOXANIL

57966-95-7

419

 

F6.1

 

DODINE

2439-10-3

101

 

F6.1

 

GUAZATINE

108173-90-6

361

 

F6.2

FUNGICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN

BENALAXYL

71626-11-4

416

 

F6.2

 

BOSCALID

188425-85-6

673

 

F6.2

 

FLUTOLANIL

66332-96-5

524

 

F6.2

 

MEPRONIL

55814-41-0

533

 

F6.2

 

METALAXYL

57837-19-1

365

 

F6.2

 

METALAXYL-M

70630-17-0

580

 

F6.2

 

PROCHLORAZ

67747-09-5

407

 

F6.2

 

SILTHIOFAM

175217-20-6

635

 

F6.2

 

TOLYLFLUANIDE

731-27-1

275

 

F6.2

 

ZOXAMIDE

156052-68-5

640

 

F6.3

FUNGICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN

CARBOXIN

5234-68-4

273

 

F6.3

 

FENHEXAMIDE

126833-17-8

603

 

F6.4

ANTIBIOTISCHE FUNGICIDEN-BACTERICIDEN

KASUGAMYCINE

6980-18-3

703

 

F6.4

 

POLYOXINES

11113-80-7

710

 

F6.4

 

STREPTOMYCINE

57-92-1

312

 

F6.5

FUNGICIDEN OP BASIS VAN AROMATISCHE VERBINDINGEN

CHLOORTHALONIL

1897-45-6

288

 

F6.5

 

DICLORAN

99-30-9

150

 

F6.6

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDE

IPRODIONE

36734-19-7

278

 

F6.6

 

PROCYMIDON

32809-16-8

383

 

F6.7

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN

FLUAZINAM

79622-59-6

521

 

F6.8

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROFENOLEN

DINOCAP

39300-45-3

98

 

F6.9

FUNGICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

FOSETYL

15845-66-6

384

 

F6.9

 

TOLCLOFOS-METHYL

57018-04-9

479

 

F6.10

FUNGICIDEN OP BASIS VAN OXAZOLEN

HYMEXAZOL

10004-44-1

528

 

F6.10

 

FAMOXADONE

131807-57-3

594

 

F6.10

 

VINCHLOZOLIN

50471-44-8

280

 

F6.11

FUNGICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRROLEN

FLUDIOXONIL

131341-86-1

522

 

F6.12

FUNGICIDEN OP BASIS VAN FTAALIMIDEN

CAPTAN

133-06-2

40

 

F6.12

 

FOLPET

133-07-3

75

 

F6.13

FUNGICIDEN OP BASIS VAN PYRIMIDINEN

BUPIRIMATE

41483-43-6

261

 

F6.13

 

CYPRODINIL

121552-61-2

511

 

F6.13

 

FENARIMOL

60168-88-9

380

 

F6.13

 

MEPANIPYRIM

110235-47-7

611

 

F6.13

 

PYRIMETHANIL

53112-28-0

714

 

F6.14

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN

QUINOXYFEN

124495-18-7

566

 

F6.14

 

8-HYDROXYQUINOLINE SULFAAT

134-31-6

677

 

F6.15

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINONEN

DITHIANON

3347-22-6

153

 

F6.16

FUNGICIDEN OP BASIS VAN STROBILURINEN

AZOXYSTROBINE

131860-33-8

571

 

F6.16

 

DIMOXYSTROBINE

149961-52-4

739

 

F6.16

 

FLUOXASTROBINE

361377-29-9

746

 

F6.16

 

KRESOXYM-METHYL

143390-89-0

568

 

F6.16

 

PICOXYSTROBINE

117428-22-5

628

 

F6.16

 

PYRACLOSTROBINE

175013-18-0

657

 

F6.16

 

TRIFLOXYSTROBINE

141517-21-7

617

 

F6.17

FUNGICIDEN OP BASIS VAN UREUM

PENCYCURON

66063-05-6

402

 

F6.18

NIET-INGEDEELDE FUNGICIDEN

ACIBENZOLAR

126448-41-7

597

 

F6.18

 

BENZOËZUUR

65-85-0

622

 

F6.18

 

DICHLOROFEEN

97-23-4

325

 

F6.18

 

FENPROPIDIN

67306-00-7

520

 

F6.18

 

METRAFENONE

220899-03-6

752

 

F6.18

 

2-FENYLFENOL

90-43-7

246

 

F6.18

 

SPIROXAMINE

118134-30-8

572

 

F6.19

ANDERE FUNGICIDEN

ANDERE FUNGICIDEN

 

 

Herbiciden, loofdoders en mosbestrijders

H0

 

 

 

 

Herbiciden op basis van fenoxy-fytohormonen

H1

 

 

 

 

 

H1.1

FENOXY-HERBICIDEN

2,4-D

94-75-7

1

 

H1.1

 

2,4-DB

94-82-6

83

 

H1.1

 

DICHLOORPROP-P

15165-67-0

476

 

H1.1

 

MCPA

94-74-6

2

 

H1.1

 

MCPB

94-81-5

50

 

H1.1

 

MECOPROP

7085-19-0

51

 

H1.1

 

MECOPROP-P

16484-77-8

475

Herbiciden op basis van triazinen en triazinonen

H2

 

 

 

 

 

H2.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN METHYLTHIOTRIAZINE

METHOPROTRYN

841-06-5

94

 

H2.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN

SIMETRYN

1014-70-6

179

 

H2.2

 

TERBUTHYLAZINE

5915-41-3

234

 

H2.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINONEN

METAMITRON

41394-05-2

381

 

H2.3

 

METRIBUZINE

21087-64-9

283

Herbiciden op basis van amiden en aniliden

H3

 

 

 

 

 

H3.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN

BEFLUBUTAMIDE

113614-08-7

662

 

H3.1

 

DIMETHENAMIDE

87674-68-8

638

 

H3.1

 

FLUPOXAM

119126-15-7

8158

 

H3.1

 

ISOXABEN

82558-50-7

701

 

H3.1

 

NAPROPAMIDE

15299-99-7

271

 

H3.1

 

PETHOXAMIDE

106700-29-2

665

 

H3.1

 

PROPYZAMIDE

23950-58-5

315

 

H3.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN

DIFLUFENICAN

83164-33-4

462

 

H3.2

 

FLORASULAM

145701-23-1

616

 

H3.2

 

FLUFENACET

142459-58-3

588

 

H3.2

 

METOSULAM

139528-85-1

707

 

H3.2

 

METAZACHLOOR

67129-08-2

411

 

H3.2

 

PROPANIL

709-98-8

205

 

H3.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN CHLOROACEETANILIDEN

ACETOCHLOOR

34256-82-1

496

 

H3.3

 

ALACHLOOR

15972-60-8

204

 

H3.3

 

DIMETHACHLOOR

50563-36-5

688

 

H3.3

 

PRETILACHLOOR

51218-49-6

711

 

H3.3

 

PROPACHLOOR

1918-16-7

176

 

H3.3

 

S-METOLACHLOOR

87392-12-9

607

Herbiciden op basis van carbamaten en biscarbamaten

H4

 

 

 

 

 

H4.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN BISCARBAMATEN

CHLOORPROFAM

101-21-3

43

 

H4.1

 

DESMEDIFAM

13684-56-5

477

 

H4.1

 

FENMEDIFAM

13684-63-4

77

 

H4.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

ASULAM

3337-71-1

240

 

H4.2

 

CARBETAMIDE

16118-49-3

95

Herbiciden op basis van dinitroanilinederivaten

H5

 

 

 

 

 

H5.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN

BENFLURALIN

1861-40-1

285

 

H5.1

 

BUTRALIN

33629-47-9

504

 

H5.1

 

ETHALFLURALIN

55283-68-6

516

 

H5.1

 

ORYZALINE

19044-88-3

537

 

H5.1

 

PENDIMETHALIN

40487-42-1

357

 

H5.1

 

TRIFLURALIN

2582-09-8

183

Herbiciden op basis van ureum-, uracil- of sulfonylureumderivaten

H6

 

 

 

 

 

H6.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN SULFONYLUREUM

AMIDOSULFURON

120923-37-7

515

 

H6.1

 

AZIMSULFURON

120162-55-2

584

 

H6.1

 

BENSULFURON

99283-01-9

502

 

H6.1

 

CHLORSULFURON

64902-72-3

391

 

H6.1

 

CINOSULFURON

94593-91-6

507

 

H6.1

 

ETHOXYSULFURON

126801-58-9

591

 

H6.1

 

FLAZASULFURON

104040-78-0

595

 

H6.1

 

FLUPYRSULFURON

150315-10-9

577

 

H6.1

 

FORAMSULFURON

173159-57-4

659

 

H6.1

 

IMAZOSULFURON

122548-33-8

590

 

H6.1

 

IODOSULFURON

185119-76-0

634

 

H6.1

 

MESOSULFURON

400852-66-6

663

 

H6.1

 

METSULFURON

74223-64-6

441

 

H6.1

 

NICOSULFURON

111991-09-4

709

 

H6.1

 

OXASULFURON

144651-06-9

626

 

H6.1

 

PRIMISULFURON

113036-87-6

712

 

H6.1

 

PROSULFURON

94125-34-5

579

 

H6.1

 

RIMSULFURON

122931-48-0

716

 

H6.1

 

SULFOSULFURON

141776-32-1

601

 

H6.1

 

THIFENSULFURON

79277-67-1

452

 

H6.1

 

TRIASULFURON

82097-50-5

480

 

H6.1

 

TRIBENURON

106040-48-6

546

 

H6.1

 

TRIFLUSULFURON

135990-29-3

731

 

H6.1

 

TRITOSULFURON

142469-14-5

735

 

H6.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN URACIL

LENACIL

2164-08-1

163

 

H6.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM

CHLOORTOLURON

15545-48-9

217

 

H6.3

 

DIURON

330-54-1

100

 

H6.3

 

FLUOMETURON

2164-17-2

159

 

H6.3

 

ISOPROTURON

34123-59-6

336

 

H6.3

 

LINURON

330-55-2

76

 

H6.3

 

METHABENZTHIAZURON

18691-97-9

201

 

H6.3

 

METOBROMURON

3060-89-7

168

 

H6.3

 

METOXURON

19937-59-8

219

Andere herbiciden

H7

 

 

 

 

 

H7.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN ARYLOXYFENOXYPROPIONATEN

CLODINAFOP

114420-56-3

683

 

H7.1

 

CYHALOFOP

122008-85-9

596

 

H7.1

 

DICLOFOP

40843-25-2

358

 

H7.1

 

FENOXAPROP-P

113158-40-0

484

 

H7.1

 

FLUAZIFOP-P-BUTYL

79241-46-6

395

 

H7.1

 

HALOXYFOP

69806-34-4

438

 

H7.1

 

HALOXYFOP-R

72619-32-0

526

 

H7.1

 

PROPAQUIZAFOP

111479-05-1

713

 

H7.1

 

QUIZALOFOP

76578-12-6

429

 

H7.1

 

QUIZALOFOP-P

94051-08-8

641

 

H7.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOFURAN

ETHOFUMESAAT

26225-79-6

233

 

H7.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOËZUUR

CHLOORTHAL

2136-79-0

328

 

H7.3

 

DICAMBA

1918-00-9

85

 

H7.4

HERBICIDEN OP BASIS VAN BIPYRIDYLIUM

DIQUAT

85-00-7

55

 

H7.4

 

PARAQUAT

4685-14-7

56

 

H7.5

HERBICIDEN OP BASIS VAN CYCLOHEXAANDIONEN

CLETHODIM

99129-21-2

508

 

H7.5

 

CYCLOXYDIM

101205-02-1

510

 

H7.5

 

TEPRALOXYDIM

149979-41-9

608

 

H7.5

 

TRALKOXYDIM

87820-88-0

544

 

H7.6

HERBICIDEN OP BASIS VAN DIAZINEN

PYRIDAAT

55512-33-9

447

 

H7.7

HERBICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDEN

CINIDON-ETHYL

142891-20-1

598

 

H7.7

 

FLUMIOXAZINE

103361-09-7

578

 

H7.8

HERBICIDEN OP BASIS VAN DIFENYLETHER

ACLONIFEN

74070-46-5

498

 

H7.8

 

BIFENOX

42576-02-3

413

 

H7.8

 

NITROFEEN

1836-75-5

170

 

H7.8

 

OXYFLUORFEN

42874-03-3

538

 

H7.9

HERBICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLINON

IMAZAMETHABENZ

100728-84-5

529

 

H7.9

 

IMAZAMOX

114311-32-9

619

 

H7.9

 

IMAZETHAPYR

81335-77-5

700

 

H7.10

ANORGANISCHE HERBICIDEN

AMMONIUMSULFAMAAT

7773-06-0

679

 

H7.10

 

CHLORATEN

7775-09-9

7

 

H7.11

HERBICIDEN OP BASIS VAN ISOXAZOLEN

ISOXAFLUTOOL

141112-29-0

575

 

H7.12

HERBICIDEN OP BASIS VAN MORFACTINEN

FLURENOL

467-69-6

304

 

H7.13

HERBICIDEN OP BASIS VAN NITRILLEN

BROMOXYNIL

1689-84-5

87

 

H7.13

 

DICHLOBENIL

1194-65-6

73

 

H7.13

 

IOXYNIL

1689-83-4

86

 

H7.14

HERBICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFOR-VERBINDINGEN

GLUFOSINAAT

51276-47-2

437

 

H7.14

 

GLYFOSAAT

1071-83-6

284

 

H7.15

HERBICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRAZOLEN

PYRAFLUFEN

129630-19-9

605

 

H7.16

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDAZINONEN

CHLORIDAZON

1698-60-8

111

 

H7.16

 

FLURTAMONE

96525-23-4

569

 

H7.17

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBOXAMIDEN

PICOLINAFEN

137641-05-5

639

 

H7.18

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBONZUUR

CLOPYRALID

1702-17-6

455

 

H7.18

 

PICLORAM

1918-02-1

174

 

H7.19

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLOXYAZIJNZUUR

FLUROXYPYR

69377-81-7

431

 

H7.19

 

TRICLOPYR

55335-06-3

376

 

H7.20

HERBICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN

QUINCLORAC

84087-01-4

493

 

H7.20

 

QUINMERAC

90717-03-6

563

 

H7.21

HERBICIDEN OP BASIS VAN THIADIAZINEN

BENTAZON

25057-89-0

366

 

H7.22

HERBICIDEN OP BASIS VAN THIOCARBAMATEN

EPTC

759-94-4

155

 

H7.22

 

MOLINAAT

2212-67-1

235

 

H7.22

 

PROSULFOCARB

52888-80-9

539

 

H7.22

 

THIOBENCARB

28249-77-6

388

 

H7.22

 

TRI-ALLAAT

2303-17-5

97

 

H7.23

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLEN

AMITROL

61-82-5

90

 

H7.24

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLINONEN

CARFENTRAZONE

128639-02-1

587

 

H7.25

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLONEN

PROPOXYCARBAZONE

145026-81-9

655

 

H7.26

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIKETONEN

MESOTRIONE

104206-82-8

625

 

H7.26

 

SULCOTRIONE

99105-77-8

723

 

H7.27

NIET-INGEDEELDE HERBICIDEN

CLOMAZONE

81777-89-1

509

 

H7.27

 

FLUROCHLORIDONE

61213-25-0

430

 

H7.27

 

QUINOCLAMINE

2797-51-5

648

 

H7.27

 

METHAZOLE

20354-26-1

369

 

H7.27

 

OXADIARGYL

39807-15-3

604

 

H7.27

 

OXADIAZON

19666-30-9

213

 

H7.27

HERBICIDEN, LOOFDODERS EN MOSBESTRIJDER

HERBICIDEN, LOOFDODERS EN MOSBESTRIJDER

 

 

Insecticiden en acariciden

I0

 

 

 

 

Insecticiden op basis van pyretroïden

I1

 

 

 

 

 

I1.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN

ACRINATHRIN

101007-06-1

678

 

I1.1

 

ALFA-CYPERMETHRIN

67375-30-8

454

 

I1.1

 

BETA-CYFLUTHRIN

68359-37-5

482

 

I1.1

 

BETA-CYPERMETHRIN

65731-84-2

632

 

I1.1

 

BIFENTHRIN

82657-04-3

415

 

I1.1

 

CYFLUTHRIN

68359-37-5

385

 

I1.1

 

CYPERMETHRIN

52315-07-8

332

 

I1.1

 

DELTAMETHRIN

52918-63-5

333

 

I1.1

 

ESFENVALERAAT

66230-04-4

481

 

I1.1

 

ETOFENPROX

80844-07-1

471

 

I1.1

 

GAMMA-CYHALOTHRIN

76703-62-3

768

 

I1.1

 

LAMBDA-CYHALOTHRIN

91465-08-6

463

 

I1.1

 

TAU-FLUVALINAAT

102851-06-9

432

 

I1.1

 

TEFLUTHRIN

79538-32-2

451

 

I1.1

 

ZETA-CYPERMETHRIN

52315-07-8

733

Insecticiden op basis van gechloreerde koolwaterstoffen

I2

 

 

 

 

 

I2.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANOCHLORINEN

DICOFOL

115-32-2

123

 

I2.1

 

TETRASUL

2227-13-6

114

Insecticiden op basis van carbamaten en oxime-carbamaten

I3

 

 

 

 

 

I3.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXIME-CARBAMATEN

METHOMYL

16752-77-5

264

 

I3.1

 

OXAMYL

23135-22-0

342

 

I3.2

INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

BENFURACARB

82560-54-1

501

 

I3.2

 

CARBARYL

63-25-2

26

 

I3.2

 

CARBOFURAN

1563-66-2

276

 

I3.2

 

CARBOSULFAN

55285-14-8

417

 

I3.2

 

FENOXYCARB

79127-80-3

425

 

I3.2

 

FORMETANAAT

22259-30-9

697

 

I3.2

 

METHIOCARB

2032-65-7

165

 

I3.2

 

PIRIMICARB

23103-98-2

231

Insecticiden op basis van organische fosfaten

I4

 

 

 

 

 

I4.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

AZINFOS-METHYL

86-50-0

37

 

I4.1

 

CADUSAFOS

95465-99-9

682

 

I4.1

 

CHLOORPYRIFOS

2921-88-2

221

 

I4.1

 

CHLOORPYRIFOS-METHYL

5589-13-0

486

 

I4.1

 

COUMAFOS

56-72-4

121

 

I4.1

 

DIAZINON

333-41-5

15

 

I4.1

 

DICHLOORVOS

62-73-7

11

 

I4.1

 

DIMETHOAAT

60-51-5

59

 

I4.1

 

ETHOPROFOS

13194-48-4

218

 

I4.1

 

FENAMIFOS

22224-92-6

692

 

I4.1

 

FENITROTHION

122-14-5

35

 

I4.1

 

FOSTHIAZAAT

98886-44-3

585

 

I4.1

 

ISOFENFOS

25311-71-1

412

 

I4.1

 

MALATHION

121-75-5

12

 

I4.1

 

METHAMIDOFOS

10265-92-6

355

 

I4.1

 

NALED

300-76-5

195

 

I4.1

 

OXYDEMETON-METHYL

301-12-2

171

 

I4.1

 

FOSALON

2310-17-0

109

 

I4.1

 

FOSMET

732-11-6

318

 

I4.1

 

FOXIM

14816-18-3

364

 

I4.1

 

PIRIMIFOS-METHYL

29232-93-7

239

 

I4.1

 

TRICHLOORFON

52-68-6

68

Insecticiden op basis van biologische en botanische producten

I5

 

 

 

 

 

I5.1

BIOLOGISCHE INSECTICIDEN

AZADIRACHTIN

11141-17-6

627

 

I5.1

 

NICOTINE

54-11-5

8

 

I5.1

 

PYRETHRINES

8003-34-7

32

 

I5.1

 

ROTENON

83-79-4

671

Andere insecticiden

I6

 

 

 

 

 

I6.1

DOOR VERGISTING VERKREGEN INSECTICIDEN

ABAMECTINE

71751-41-2

495

 

I6.1

 

MILBEMECTIN

51596-10-2

51596-11-3

660

 

I6.1

 

SPINOSAD

168316-95-8

636

 

I6.3

INSECTICIDEN OP BASIS VAN BENZOYLUREUM

DIFLUBENZURON

35367-38-5

339

 

I6.3

 

FLUFENOXURON

101463-69-8

470

 

I6.3

 

HEXAFLUMURON

86479-06-3

698

 

I6.3

 

LUFENURON

103055-07-8

704

 

I6.3

 

NOVALURON

116714-46-6

672

 

I6.3

 

TEFLUBENZURON

83121-18-0

450

 

I6.3

 

TRIFLUMURON

64628-44-0

548

 

I6.4

INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAZATEN

BIFENAZAAT

149877-41-8

736

 

I6.5

INSECTICIDEN OP BASIS VAN DIAZYLHYDRAZINE

METHOXYFENOZIDE

161050-58-4

656

 

I6.5

 

TEBUFENOZIDE

112410-23-8

724

 

I6.6

INSECTENGROEIREMMERS

BUPROFEZIN

69327-76-0

681

 

I6.6

 

CYROMAZINE

66215-27-8

420

 

I6.6

 

HEXYTHIAZOX

78587-05-0

439

 

I6.7

INSECTENFEROMONEN

(E/Z)-9-DODECENYLACETAAT

35148-19-7

422

 

I6.8

INSECTICIDEN OP BASIS VAN NITROGUANIDINEN

CLOTHIANIDINE

210880-92-5

738

 

I6.8

 

THIAMETHOXAM

153719-23-4

637

 

I6.9

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE TINVERBINDINGEN

AZOCYCLOTIN

41083-11-8

404

 

I6.9

 

CYHEXATIN

13121-70-5

289

 

I6.9

 

FENBUTATINOXIDE

13356-08-6

359

 

I6.10

INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXADIAZINEN

INDOXACARB

173584-44-6

612

 

I6.11

INSECTICIDEN OP BASIS VAN FENYLETHER

PYRIPROXYFEN

95737-68-1

715

 

I6.12

INSECTICIDEN OP BASIS VAN (FENYL -)PYRAZOLEN

FENPYROXIMAAT

134098-61-6

695

 

I6.12

 

FIPRONIL

120068-37-3

581

 

I6.12

 

TEBUFENPYRAD

119168-77-3

725

 

I6.13

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINEN

PYMETROZINE

123312-89-0

593

 

I6.14

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLMETHYLAMINEN

ACETAMIPRID

135410-20-7

649

 

I6.14

 

IMIDACLOPRID

138261-41-3

582

 

I6.14

 

THIACLOPRID

111988-49-9

631

 

I6.15

INSECTICIDEN OP BASIS VAN SULFIET-ESTER

PROPARGIET

2312-35-8

216

 

I6.16

INSECTICIDEN OP BASIS VAN TETRAZINEN

CLOFENTEZINE

74115-24-5

418

 

I6.17

INSECTICIDEN OP BASIS VAN TETRONZUUR

SPIRODICLOFEN

148477-71-8

737

 

I6.18

INSECTICIDEN OP BASIS VAN (CARBAMOYL-) TRIAZOLEN

TRIAZAMAAT

112143-82-5

728

 

I6.19

INSECTICIDEN OP BASIS VAN UREUM

DIAFENTHIURON

80060-09-9

8097

 

I6.20

NIET-INGEDEELDE INSECTICIDEN

ETOXAZOLE

153233-91-1

623

 

I6.20

 

FENAZAQUIN

120928-09-8

693

 

I6.20

 

PYRIDABEN

96489-71-3

583

 

I6.21

ANDERE INSECTICIDEN-ACARICIDEN

ANDERE INSECTICIDEN-ACARICIDEN

 

 

Mollusciciden (slakkenbestrijdingsmiddelen), totaal:

M0

 

 

 

 

Mollusciciden

M1

 

 

 

 

 

M1.1

MOLLUSCICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

THIODICARB

59669-26-0

543

 

M1.2

ANDERE MOLLUSCICIDEN

IJZERFOSFAAT

10045-86-0

629

 

M1.2

 

METALDEHYDE

108-62-3

62

 

M1.2

 

ANDERE MOLLUSCICIDEN

 

 

Plantengroeiregulatoren, totaal:

PGR0

 

 

 

 

Fysiologische Plantengroeiregulatoren

PGR1

 

 

 

 

 

PGR1.1

FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN

CHLOORMEQUAT

999-81-5

143

 

PGR1.1

 

CYCLANILIDE

113136-77-9

586

 

PGR1.1

 

DAMINOZIDE

1596-84-5

330

 

PGR1.1

 

DIMETHIPIN

55290-64-7

689

 

PGR1.1

 

DIFENYLAMINE

122-39-4

460

 

PGR1.1

 

ETHEFON

16672-87-0

373

 

PGR1.1

 

ETHOXYQUINE

91-53-2

517

 

PGR1.1

 

FLORCHLORFENURON

68157-60-8

633

 

PGR1.1

 

FLURPRIMIDOL

56425-91-3

696

 

PGR1.1

 

IMAZAQUIN

81335-37-7

699

 

PGR1.1

 

MALEÏNE HYDRAZIDE

51542-52-0

310

 

PGR1.1

 

MEPIQUAT

24307-26-4

440

 

PGR1.1

 

1-METHYLCYCLOPROPEEN

3100-04-7

767

 

PGR1.1

 

PACLOBUTRAZOL

76738-62-0

445

 

PGR1.1

 

PROHEXADION-CALCIUM

127277-53-6

567

 

PGR1.1

 

NATRIUM 5-NITROGUAIACOLATE

67233-85-6

718

 

PGR1.1

 

NATRIUM O-NITROFENOLAAT

824-39-5

720

 

PGR1.1

 

TRINEXAPAC-ETHYL

95266-40-3

8349

Middelen om het kiemen tegen te gaan

PGR2

 

 

 

 

 

PGR2.2

MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN

CARVON

99-49-0

602

 

PGR2.2

 

CHLOORPROFAM

101-21-3

43

Andere plantengroeiregulatoren

PGR3

 

 

 

 

 

PGR3.1

ANDERE PLANTENGROEIREGULATOREN

ANDERE PLANTENGROEIREGULATOREN

 

 

Andere gewasbeschermingsmiddelen, totaal:

ZR0

 

 

 

 

Minerale oliën

ZR1

 

 

 

 

 

ZR1.1

MINERALE OLIE

AARDOLIE

64742-55-8

29

Plantaardige oliën

ZR2

 

 

 

 

 

ZR2.1

PLANTAARDIGE OLIE

TEEROLIE

 

30

Grondontsmetters (incl. nematiciden)

ZR3

 

 

 

 

 

ZR3.1

METHYLBROMIDE

METHYLBROMIDE

74-83-9

128

 

ZR3.2

ANDERE GRONDONTSMETTERS

CHLOORPICRINE

76-06-2

298

 

ZR3.2

 

DAZOMET

533-74-4

146

 

ZR3.2

 

1,3-DICHLOORPROPEEN

542-75-6

675

 

ZR3.2

 

METAM-NATRIUM

137-42-8

20

 

ZR3.2

 

ANDERE GRONDONTSMETTERS

 

 

Rodenticiden (knaagdierbestrijdingsmiddelen)

ZR4

 

 

 

 

 

ZR4.1

RODENTICIDEN

BRODIFACOUM

56073-10-0

370

 

ZR4.1

 

BROMADIOLONE

28772-56-7

371

 

ZR4.1

 

CHLORALOSE

15879-93-3

249

 

ZR4.1

 

CHLOORFACINON

3691-35-8

208

 

ZR4.1

 

COUMATETRALYL

5836-29-3

189

 

ZR4.1

 

DIFENACOUM

56073-07-5

514

 

ZR4.1

 

DIFETHIALONE

104653-34-1

549

 

ZR4.1

 

FLOCOUMAFEN

90035-08-8

453

 

ZR4.1

 

WARFARINE

81-81-2

70

 

ZR4.1

 

ANDERE RODENTICIDEN

 

 

Alle andere gewasbeschermingsmiddelen

ZR5

 

 

 

 

 

ZR5.1

ONTSMETTINGSMIDDELEN

ANDERE ONTSMETTINGSMIDDELEN

 

 

 

ZR5.2

ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

 

 


(1)  Chemical Abstracts Service Registry Numbers.

(2)  Collaborative International Pesticides Analytical Council.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/439


Vrijdag, 24 april 2009
Eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking) ***I

P6_TA(2009)0319

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking) (COM(2008)0399 – C6-0277/2008 – 2008/0151(COD))

2010/C 184 E/79

(Medebeslissingsprocedure – herschikking)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0399),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0277/2008),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1),

gezien de brief d.d. 9 oktober 2008 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 80 bis, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0096/2009),

A.

overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.

gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en zoals dit hieronder is geamendeerd;

2.

neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaring van de Commissie;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Vrijdag, 24 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0151

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/125/EG.)

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE

Vrijdag, 24 april 2009
Verklaring van de Commissie

„De Commissie verklaart dat de goedkeuring van de voorgestelde uitbreiding van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten geen gevolgen heeft voor het werkprogramma zoals dat momenteel is vastgesteld.

Voorts zal de Commissie bij de vaststelling van het werkprogramma en het voorstellen van nieuwe uitvoeringsmaatregelen krachtens de herschikkingsrichtlijn naar behoren rekening houden met de ervaring die in de context van de richtlijn is opgedaan. Overeenkomstig artikel 15, lid 2 van de richtlijn en de beginselen inzake betere regelgeving, zal de Commissie er in het bijzonder naar streven de algemene consistentie van de EU-wetgeving inzake producten te behouden.

Bovendien zal de Commissie, wanneer zij nagaat of het wenselijk is het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot niet-energiegerelateerde producten, bezien of de methode voor het vaststellen en hanteren van significante parameters moet worden aangepast.”


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/441


Vrijdag, 24 april 2009
Geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten ***I

P6_TA(2009)0320

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten (COM(2008)0311 – C6-0203/2008 – 2008/0098(COD))

2010/C 184 E/80

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0311),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0203/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0068/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Vrijdag, 24 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0098

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De regelgeving van de lidstaten schrijft voor dat bouwwerken zo moeten zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij de veiligheid van personen, huisdieren en goederen niet in gevaar brengen en het natuurlijke en menselijke milieu niet schaden .

(2)

Deze regelgeving is van directe invloed op de aan bouwproducten gestelde eisen. Deze eisen zijn bijgevolg vervat in nationale productnormen, nationale technische goedkeuringen en andere nationale technische specificaties en voorschriften voor bouwproducten, die zo uiteenlopend zijn dat zij het handelsverkeer binnen de Gemeenschap belemmeren.

(3)

Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten (4) was bedoeld om de technische belemmeringen voor de handel in bouwproducten op te heffen en zo het vrije verkeer ervan binnen de interne markt te bevorderen.

(4)

Om dat doel te verwezenlijken, voorzag Richtlijn 89/106/EEG in de vaststelling van geharmoniseerde normen voor bouwproducten en het verlenen van Europese technische goedkeuringen.

(5)

Richtlijn 89/106/EEG moet worden vervangen om het bestaande kader te vereenvoudigen en te verduidelijken en de bestaande maatregelen transparanter en doeltreffender te maken.

(6)

Er is behoefte aan vereenvoudigde procedures voor het opstellen van prestatieverklaringen om zo de financiële lasten voor kleine en middelgrote ondernemingen en met name micro-ondernemingen te verlichten.

(7)

Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93  (5) en Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad  (6) stellen een horizontaal wettelijk kader vast voor het verhandelen van producten op de interne markt. Deze verordening moet derhalve rekening houden met dat wetgevend kader.

(8)

Producten die op de bouwplaats worden vervaardigd, vallen niet onder de werkingssfeer van het begrip levering van bouwproducten voor de communautaire markt. Fabrikanten die hun bouwproducten in werken verwerken, mogen de prestaties van deze producten overeenkomstig deze verordening aangeven, maar zijn daartoe niet verplicht.

(9)

De technische belemmeringen in de bouwsector kunnen alleen worden opgeheven door geharmoniseerde technische specificaties vast te stellen om de prestaties van bouwproducten te beoordelen.

(10)

De prestaties van een bouwproduct worden niet alleen vastgesteld aan de hand van de technische mogelijkheden en essentiële kenmerken, maar ook aan de hand van de gezondheids- en veiligheidsaspecten van het gebruik van het product tijdens zijn gehele levenscyclus.

(11)

Deze geharmoniseerde technische specificaties moeten tests, berekeningen en andere middelen omvatten, die worden gedefinieerd in geharmoniseerde normen en Europese beoordelingsdocumenten ter beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten.

(12)

De methoden die door de lidstaten in hun eisen voor werken worden toegepast, en ook alle andere nationale voorschriften met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten zijn in overeenstemming ▐ met de geharmoniseerde technische specificaties.

(13)

Er moeten fundamentele eisen voor werken worden vastgesteld om de basis te leggen voor de voorbereiding van de mandaten en geharmoniseerde normen en voor de opstelling van de Europese beoordelingsdocumenten voor bouwproducten.

(14)

Om te kunnen beoordelen of duurzaam gebruik is gemaakt van grondstoffen en welke gevolgen bouwwerken op het milieu hebben moet gebruik worden gemaakt van milieuproductverklaringen („Environmental Product Declarations - EPD”).

(15)

Voor zover van toepassing moet het gebruik van geharmoniseerde normen van prestatiecategorieën met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten bevorderd worden om rekening te houden met de diverse niveaus van de fundamentele eisen voor bepaalde werken en ook met verschillen in klimaat, geologie en geografie en andere verschillende omstandigheden in de lidstaten. Indien de Commissie deze nog niet heeft vastgesteld, moeten de Europese normalisatie-instellingen dat op basis van een herzien mandaat kunnen doen.

(16)

Waar nodig moeten prestatieniveaus met betrekking tot de essentiële kenmerken waaraan bouwproducten in de lidstaten moeten voldoen, in de geharmoniseerde technische specificaties worden vastgesteld om rekening te houden met de diverse niveaus van de fundamentele eisen voor bepaalde werken en ook met de verschillen in klimaat, geologie en geografie en andere verschillende omstandigheden in de lidstaten.

(17)

De Europese Commissie voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) worden erkend als de instanties die bevoegd zijn om geharmoniseerde normen vast te stellen overeenkomstig de op 28 maart 2003 ondertekende algemene richtsnoeren (7) voor samenwerking tussen de Commissie en deze twee instanties.

(18)

Deze geharmoniseerde normen moeten de passende instrumenten verschaffen voor de geharmoniseerde beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten. Geharmoniseerde normen moeten worden vastgesteld op grond van mandaten die de Commissie voor de relevante families van bouwproducten overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij  (8) heeft verleend. De Commissie moet ervoor zorgen dat meer bouwproducten onder de geharmoniseerde normen vallen.

(19)

Het is nodig dat de vertegenwoordigende organen van de belangrijkste beroepsgroepen die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging en het gebruik van bouwproducten, meewerken in de Europese technische instanties om te waarborgen dat deze eerlijk en transparant functioneren en om voor een goede marktwerking te zorgen.

(20)

Omwille van de verstaanbaarheid van de door de fabrikant verstrekte informatie moet de prestatieverklaring gesteld zijn in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het product op de markt geïntroduceerd wordt. Indien een lidstaat meerdere officiële talen heeft, wordt de keuze van de taal waarin de prestatieverklaring gesteld wordt, met de instemming van de ontvanger gemaakt.

(21)

De procedures van Richtlijn 89/106/EEG voor de beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten die niet onder een geharmoniseerde norm vallen, moeten worden vereenvoudigd om ze transparanter te maken en om de kosten voor fabrikanten van bouwproducten te verminderen.

(22)

Om fabrikanten en importeurs van bouwproducten de mogelijkheid te geven een prestatieverklaring op te stellen voor bouwproducten die niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallen, moet een Europese technische beoordeling worden verstrekt.

(23)

Fabrikanten en importeurs van bouwproducten zouden voor hun producten om uitvoering van Europese technische beoordelingen moeten kunnen verzoeken op grond van de richtsnoeren voor Europese technische goedkeuring die krachtens Richtlijn 89/106/EEG zijn vastgesteld. Daarom moet de blijvende geldigheid van deze richtsnoeren als Europese beoordelingsdocumenten worden gewaarborgd.

(24)

De opstelling ▐ van Europese beoordelingsdocumenten en het verstrekken van Europese technische beoordelingen zou moeten worden toevertrouwd aan technische beoordelingsinstanties (TBI's) die door de lidstaten zijn aangewezen. Om ervoor te zorgen dat de TBI's de nodige bekwaamheid hebben om die taken uit te voeren, moeten de eisen voor de aanwijzing ervan op communautair niveau worden vastgesteld. Vandaar dat ook moet worden voorzien in periodieke evaluaties van technische beoordelingsinstanties door TBI's uit andere lidstaten.

(25)

TAB's moeten een organisatie opzetten om de procedures voor de opstelling van ▐ Europese beoordelingsdocumenten en voor het verstrekken van ║ Europese technische beoordelingen te coördineren en ervoor te zorgen dat ze transparant zijn. Deze organisatie moet met name de fabrikant goed voorlichten en, indien nodig, ervoor zorgen dat een onafhankelijke wetenschappelijke deskundige en/of een door de betrokken fabrikant aangewezen beroepsorganisatie door werkgroepen kunnen worden gehoord die door de technische beoordelingsinstanties zijn opgezet.

(26)

Bij de essentiële kenmerken moeten de kenmerken waarvoor de minimumvereisten door de Commissie in het kader van de gepaste comitologieprocedure worden vastgesteld in de vorm van prestatieniveaus of -klassen en die ongeacht de plaats van afzet van toepassing zijn, onderscheiden worden.

(27)

De marktintroductie van bouwproducten die onder een geharmoniseerde norm vallen of waarvoor een Europese technische beoordeling is afgegeven, moet vergezeld gaan van een prestatieverklaring met betrekking tot de essentiële kenmerken van het product overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties.

(28)

Er is behoefte aan vereenvoudigde procedures voor het opstellen van prestatieverklaringen om zo de financiële lasten voor kleine en middelgrote ondernemingen en met name micro-ondernemingen te verlichten.

(29)

Om ervoor te zorgen dat de prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is, moeten de prestaties van het bouwproduct worden beoordeeld en moet de productie in de fabriek worden gecontroleerd volgens een passend systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van het bouwproduct.

(30)

Gezien de specificiteit van bouwproducten en de bijzondere opzet van het systeem voor de beoordeling ervan, zijn ║ conformiteitsbeoordelingsprocedures waarin Besluit nr. 768/2008/EG voorziet, en de in dat besluit beschreven modules niet geschikt voor die producten. Daarom moeten specifieke methoden worden vastgesteld voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten.

(31)

Gezien het verschil in betekenis van de CE-markering voor bouwproducten, vergeleken met de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn uiteengezet, moeten er specifieke maatregelen worden genomen om duidelijkheid te verschaffen over de verplichting tot het aanbrengen van de CE-markering op bouwproducten en over de gevolgen van het aanbrengen ervan.

(32)

Door de CE-markering op een bouwproduct aan te brengen of te laten aanbrengen, moet de fabrikant , zijn gemachtigde of de importeur de verantwoordelijkheid nemen voor de conformiteit van dat product met de aangegeven prestaties ervan.

(33)

De CE-markering moet worden aangebracht op alle bouwproducten waarvoor de fabrikant een prestatieverklaring overeenkomstig deze verordening heeft opgesteld. ▐

(34)

De CE-markering moet het enige merkteken zijn dat aangeeft dat het bouwproduct conform is met de aangegeven prestaties en met de toepasselijke eisen van de communautaire harmonisatiewetgeving . Andere markeringen zijn evenwel toegestaan als ze bijdragen aan een betere bescherming van de gebruiker van bouwproducten en niet gedekt zijn door communautaire harmonisatiewetgeving.

(35)

Om onnodige tests te vermijden van bouwproducten waarvan de prestaties al op afdoende wijze door stabiele eerdere testresultaten of andere bestaande gegevens zijn aangetoond, moet de fabrikant in staat worden gesteld om, onder de voorwaarden die in de geharmoniseerde technische specificaties of in een besluit van de Commissie zijn vastgesteld, zonder tests of zonder verdere tests een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatieklasse aan te geven.

(36)

Om herhaling van reeds uitgevoerde tests te vermijden, moet een fabrikant van een bouwproduct in staat worden gesteld gebruik te maken van de testresultaten die door een derde zijn verkregen.

(37)

Om de kosten van de marktintroductie van producten voor micro-ondernemingen te verminderen, moet worden voorzien in vereenvoudigde procedures voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, wanneer de producten in kwestie geen significante veiligheidsproblemen opleveren.

(38)

Om efficiënt toezicht op de markt mogelijk te maken en een hoog niveau van bescherming van de consumenten te garanderen, mogen de vereenvoudigde procedures waarmee een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatiecategorie kan worden opgegeven zonder dat tests of aanvullende tests zijn uitgevoerd, niet gelden voor importeurs die een product onder hun eigen naam of merknaam in de handel brengen of die een al op de markt gebracht bouwproduct zo wijzigen dat de conformiteit met de aangegeven prestaties hierdoor in het gedrang kan komen. Dit heeft betrekking op het gebruik van stabiele resultaten van eerdere tests of van andere bestaande gegevens en op het gebruik van testresultaten die door derden zijn verkregen. Zij heeft ook betrekking op de vereenvoudigde procedure voor micro-ondernemingen.

(39)

Wat individueel ontworpen en vervaardigde bouwproducten betreft, moet de fabrikant in staat worden gesteld vereenvoudigde procedures voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties toe te passen, wanneer de naleving van de toepasselijke regelgeving door het op de markt geïntroduceerde product kan worden aangetoond.

(40)

Het is van belang de toegankelijkheid van de nationale technische voorschriften te waarborgen, zodat ondernemingen en met name kleine en middelgrote ondernemingen betrouwbare en nauwkeurige informatie kunnen verzamelen over de wetgeving die van kracht is in de lidstaat waar zij hun producten in de handel willen brengen. De productcontactpunten die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking 3052/95/EG (9), zouden derhalve ook informatie moeten verstrekken over voorschriften die van toepassing zijn op de integratie, assemblage of installatie van een specifiek type bouwproduct. Bovendien moeten zij de fabrikant alle informatie verstrekken over de beroepsmiddelen die voor hem openstaan als de toegangsvoorwaarden van een of meerdere van zijn producten tot de CE-markering worden aangevochten, en met name over de beroepsmiddelen om tegen besluiten naar aanleiding van de beoordeling in verzet te komen.

(41)

Om een gelijkwaardige en consequente handhaving van de communautaire harmonisatiewetgeving te waarborgen, moeten de lidstaten een doeltreffend markttoezicht houden. Verordening (EG) nr. 765/2008 ║, stelt de basisvoorwaarden vast voor de werking van een dergelijk markttoezicht.

(42)

De verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de veiligheid, de gezondheid en andere, onder de fundamentele eisen voor werken vallende aspecten op hun grondgebied moet worden erkend in een vrijwaringsclausule die in adequate beschermingsmaatregelen voorziet.

(43)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat de instanties die de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van bouwproducten uitvoeren, in de hele Gemeenschap een uniform prestatieniveau hebben en omdat al deze instanties hun functies op hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden moeten vervullen, moeten eisen worden vastgesteld voor prestatiebeoordelingsinstanties die zich voor de doeleinden van deze verordening willen aanmelden. Ook moet worden voorzien in passende informatie over en toezicht op deze instanties.

(44)

Om bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van bouwproducten een coherent kwaliteitsniveau te waarborgen, moeten ook eisen worden vastgesteld voor de autoriteiten die de instanties die deze taken uitvoeren, bij de Commissie en de andere lidstaten moeten aanmelden.

(45)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de totstandbrenging van een goed werkende interne markt voor bouwproducten door middel van geharmoniseerde technische specificaties om de prestaties van bouwproducten uit te drukken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(46)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10).

(47)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de voorwaarden vast te stellen waaronder de prestatieverklaring beschikbaar mag zijn op een website, de periode vast te stellen waarin fabrikanten, importeurs en distributeurs de technische documentatie en de prestatieverklaring ter beschikking moeten houden, prestatieklassen vast te stellen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten, het systeem voor de beoordeling van de prestaties en de verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties vast te stellen dat op een bepaald bouwproduct of een familie van bouwproducten moet worden toegepast, het formaat van de Europese technische beoordeling te bepalen, procedures vast te stellen voor het uitvoeren van de evaluatie van TAB's en de bijlagen I tot en met VI te wijzigen. Aangezien ║ maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar met nieuwe niet-essentiële onderdelen aan te vullen, moeten deze maatregelen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(48)

Er moet rekening gehouden worden met bestaande opdrachten om geharmoniseerde Europese normen vast te stellen. Het CEN dient normen ter verduidelijking van fundamentele eis nr. 7 met als titel „Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen” op te stellen.

(49)

In fundamentele eis voor werken nr. 7 dient rekening te worden gehouden met de recycleerbaarheid van bouwwerken en de materialen en de onderdelen ervan na de sloop, de duurzaamheid van bouwwerken en het gebruik van milieuvriendelijke grondstoffen en secundaire materialen in bouwwerken.

(50)

Omdat het enige tijd vergt om ervoor te zorgen dat het kader voor de goede werking van deze verordening tot stand is gebracht, moet de toepassing ervan worden uitgesteld, met uitzondering van de bepalingen betreffende de aanwijzing van TAB's, aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties, de oprichting van een organisatie van TAB's en de oprichting van het permanent comité.

(51)

De Commissie en de lidstaten moeten in samenwerking met de belanghebbenden een informatiecampagne initiëren om de bouwsector, met name de marktdeelnemers en de gebruikers, te informeren met betrekking tot de invoering van een gemeenschappelijke technische taal, de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de afzonderlijke marktdeelnemers, het aanbrengen op bouwproducten van een CE-markering, de herziening van de fundamentele eisen voor bouwwerken en de systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties.

(52)

De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een voorstel voorleggen voor een herziening van het Europese normalisatiesysteem om de transparantie van het systeem als geheel te vergroten, vooral een evenwichtige vertegenwoordiging van de belanghebbenden in de technische comités van de Europese normalisatie-instellingen te garanderen en belangenconflicten tussen hen te voorkomen. Tegelijk moeten maatregelen worden genomen om de goedkeuring van Europese normen te bespoedigen, alsmede de vertaling ervan in alle officiële talen van de Europese Unie, en vooral de vertaling van richtsnoeren voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bepaalt voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten door voorschriften vast te stellen voor de wijze waarop de prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken worden uitgedrukt, en voor het gebruik van de CE-markering op deze producten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„bouwproduct”: elk product of pakket dat wordt vervaardigd en op de markt geïntroduceerd om blijvend deel uit te maken van bouwwerken of delen ervan, zodat de verwijdering van het product de prestaties van het bouwwerk vermindert en de verwijdering of vervanging van het product een bouwwerkzaamheid is;

2.

„niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallend product”: een bouwproduct waarvan de essentiële kenmerken en prestaties niet volledig volgens een bestaande geharmoniseerde norm te beoordelen zijn, onder meer omdat:

a)

het product niet onder de werkingssfeer van enige bestaande geharmoniseerde norm valt;

b)

het product niet voldoet aan een of meer definities van kenmerken die in enige van dergelijke geharmoniseerde normen zijn opgenomen zijn;

c)

een of meer essentiële kenmerken van het product niet adequaat door enige van dergelijke geharmoniseerde normen worden bestreken; of

d)

een of meer testmethoden die ter beoordeling van de prestaties van het product nodig zijn, niet bestaan of niet van toepassing zijn;

3.

„werken”: bouwkundige en civieltechnische werken;

4.

„essentiële kenmerken”: die kenmerken van het bouwproduct die verband houden met de fundamentele eisen voor werken zoals uiteengezet in bijlage I. Bij deze kenmerken, zoals neergelegd in de geharmoniseerde technische specificaties, wordt onderscheid gemaakt tussen:

a)

kenmerken die bestaan waar de fabrikant of importeur het product op de markt wil introduceren; en

b)

kenmerken die moeten worden aangemeld, ongeacht de plaats waar het product op de markt wordt geïntroduceerd en waarvoor de minimumvereisten door de Europese normalisatie-instellingen met de instemming van de Commissie en het in artikel 51, lid 1, bedoelde permanent comité voor de bouw worden vastgesteld in de vorm van prestatieniveaus of -klassen voor iedere categorie van producten van bijlage V, tabel 1, en per toepassingstype.

Wanneer zulks dienstig is, worden de onder b) van dit punt genoemde kenmerken voor elke categorie bouwproducten van bijlage V, tabel 1, door de Commissie overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 51, lid 2, vastgesteld; deze hebben onder meer betrekking op aspecten van algemeen belang, zoals het milieu, de veiligheid en de beoordeling van mogelijke gevaren voor de gezondheid gedurende de gehele levenscyclus van het bouwproduct;

5.

„prestaties van een bouwproduct”: de prestaties van een bouwproduct met betrekking tot de afzonderlijke essentiële kenmerken uitgedrukt in waarde, niveau, klasse, drempelwaarden of op beschrijvende wijze;

6.

„drempelwaarde”: een minimumprestatiewaarde van een product. Een drempelwaarde kan van technische of regelgevende aard zijn en kan voor één kenmerk gelden of een reeks kenmerken omvatten;

7.

„klasse”: een bandbreedte voor de prestatie die wordt begrensd door een minimum- en een maximumprestatiewaarde. Een klasse kan gelden voor één kenmerk of een reeks kenmerken omvatten;

8.

„geharmoniseerde technische specificaties”: geharmoniseerde normen en Europese beoordelingsdocumenten;

9.

„Europese technische beoordeling”: een beoordeling aan de hand van een Europees beoordelingsdocument voor bouwproducten die niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallen;

10.

„geharmoniseerde norm”: een norm die door een van de in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG genoemde Europese normalisatie-instellingen is vastgesteld op grond van een verzoek dat door de Commissie overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn is ingediend;

11.

„Europees beoordelingsdocument”: een document dat door de organisatie van technische beoordelingsinstanties is goedgekeurd met het oog op de verstrekking van een Europese technische beoordeling van een product dat niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm valt;

12.

„marktdeelnemers”: de fabrikant, de importeur, de distributeur en de gemachtigde;

13.

„fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een bouwproduct vervaardigt of ▐ laat vervaardigen en het onder zijn naam of handelsmerk verhandelt;

14.

„importeur”: een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die een bouwproduct uit een derde land in de Gemeenschap op de markt introduceert;

15.

„distributeur”: een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, behalve dan de fabrikant of de importeur, die een bouwproduct op de markt aanbiedt ;

16 .

„gemachtigde”: een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die van de fabrikant mandaat heeft gekregen om namens hem specifieke taken te vervullen;

17.

„op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een bouwproduct met het oog op distributie of gebruik op de communautaire markt; hiertoe behoren niet:

a)

producten die de gebruiker op de bouwplaats voor zijn eigen gebruik en in het kader van zijn beroepsuitoefening verwerkt;

b)

producten die op en/of buiten de bouwplaats worden vervaardigd, door de fabrikant in een werk worden verwerkt en niet op de markt worden geïntroduceerd;

18.

„marktintroductie”: het voor het eerst in de Gemeenschap op de markt aanbieden van een bouwproduct;

19.

„uit de handel nemen”: maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat een bouwproduct dat zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden;

20.

„terugroepen”: maatregel waarmee wordt beoogd een bouwproduct te doen terugkeren dat al op de markt is aangeboden;

21.

„accreditatie”: heeft dezelfde betekenis als in Verordening (EG) nr. 765/2008 ;

22.

„gebruiker”: natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de veilige integratie van het bouwproduct in het bouwwerk;

23.

„technische beoordelingsinstantie”: een door een lidstaat aangewezen orgaan dat deelneemt aan de ontwikkeling van Europese beoordelingsdocumenten en dat de prestaties beoordeelt van de essentiële kenmerken van bouwproducten die niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm op de in bijlage V opgenomen productgebieden vallen;

24.

„producttype”: de prestaties van een bouwproduct dat is vervaardigd met een bepaalde combinatie van grondstoffen of andere elementen in een specifiek productieproces;

25.

„productiecontrole in de fabriek”: de permanente interne productiecontrole die door de fabrikant wordt uitgevoerd en die garandeert dat de vervaardiging van het bouwproduct en het afgewerkte product met de technische specificaties overeenkomen ;

26.

„micro-onderneming”: een micro-onderneming zoals gedefinieerd in ║ Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (11);

27.

„levenscyclus”: de opeenvolgende en onderling gerelateerde fasen van de levensduur van een product, vanaf de aanschaf van de grondstof of de generatie uit natuurlijke hulpbronnen tot de definitieve verwijdering;

28.

„pakket”: ten minste twee afzonderlijke componenten die gecombineerd moeten worden om permanent in het bouwwerk te worden aangebracht, teneinde een „geassembleerd systeem” te worden.

Artikel 3

Fundamentele eisen voor werken en essentiële productkenmerken

║ De essentiële kenmerken van bouwproducten worden vastgelegd in geharmoniseerde technische specificaties met betrekking tot de fundamentele eisen voor werken in bijlage I.

HOOFDSTUK II

Prestatieverklaring en CE-markering

Artikel 4

Voorwaarden voor het opstellen van de prestatieverklaring

1.   Bij de marktintroductie van een bouwproduct verstrekt de fabrikant of de importeur een prestatieverklaring als een van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

het bouwproduct valt onder een geharmoniseerde norm ▐;

b)

voor het bouwproduct is een Europese technische beoordeling verstrekt.

2.   De lidstaten gaan ervan uit dat de door de fabrikant of de importeur opgestelde prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is.

Artikel 5

Inhoud van de prestatieverklaring

1.   De prestatieverklaring formuleert de prestaties van bouwproducten met betrekking tot de twee soorten essentiële kenmerken als beschreven in artikel 2, onder 4, van die producten overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties.

2.   De prestatieverklaring bevat de volgende gegevens:

a)

het producttype waarvoor zij is opgesteld;

b)

de volledige lijst van de essentiële kenmerken die vastgesteld zijn in de geharmoniseerde technische specificatie voor het bouwproduct, en voor elk essentieel kenmerk ofwel de aangegeven maatregel, klasse of het niveau van de prestatie, ofwel de bevestiging dat er „geen prestatie bepaald” is ;

c)

het referentienummer en de titel van de geharmoniseerde norm, het Europees beoordelingsdocument of de specifieke technische documentatie waarvan gebruik is gemaakt voor de beoordeling van elk essentieel kenmerk;

d)

het generieke beoogde gebruik, zoals omschreven in de relevante geharmoniseerde technische specificatie;

e)

gegevens over de procedure ter beoordeling en controle van de bestendigheid van de prestatie; indien het systeem voor de beoordeling van de prestaties vervangen is door de vereenvoudigde procedure van de artikelen 27 en 28, brengt de fabrikant de volgende verklaring aan „STD - Vereenvoudigde procedure”;

f)

de informatie over gevaarlijke stoffen in het bouwproduct zoals bedoeld in bijlage IV, en gegevens over gevaarlijke stoffen die volgens andere wettelijke harmonisatievoorschriften van de Gemeenschap moeten worden vermeld.

Artikel 6

Vorm van de prestatieverklaring

1.    Van elk product dat op de markt wordt aangeboden, wordt op papier of in elektronische vorm een kopie van de prestatieverklaring verstrekt.

Wanneer echter een partij van hetzelfde product aan een enkele gebruiker wordt geleverd, mag deze vergezeld gaan van één kopie van de prestatieverklaring.

2.    De producent verstuurt de kopie van de prestatieverklaring op papier indien de ontvanger dat wenst .

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 mag de inhoud van de prestatieverklaring onder door de Commissie vastgestelde voorwaarden op een website ter beschikking worden gesteld.

De maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

4.   De prestatieverklaring wordt opgesteld volgens het model in bijlage III en in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het product op de markt wordt geïntroduceerd .

Artikel 7

Gebruik van de CE-markering

1.   De CE-markering wordt ▐ aangebracht op bouwproducten waarvoor de fabrikant een prestatieverklaring overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 heeft opgesteld. Bij ontstentenis van een prestatieverklaring mag de CE-markering niet worden aangebracht.

Als een prestatieverklaring door de fabrikant niet overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 is opgesteld, mag de CE-markering niet op de bouwproducten worden aangebracht.

Door de CE-markering aan te brengen of te laten aanbrengen, neemt de fabrikant of, in voorkomend geval, de importeur, de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties.

2.   De CE-markering is het enige merkteken dat aangeeft dat het bouwproduct conform is met de aangegeven prestaties.

De lidstaten verwijzen in hun nationale maatregelen alleen naar de CE-markering en schrappen verwijzingen naar andere conformiteitsmerktekens.

3.   De lidstaten mogen, op hun grondgebied of onder hun verantwoordelijkheid, het op de markt aanbieden of het gebruik van bouwproducten met de CE-markering niet verbieden of belemmeren, wanneer de eisen voor het gebruik ervan in die lidstaat overeenkomen met de aangegeven prestaties.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat het gebruik van bouwproducten met de CE-markering niet wordt belemmerd door regels of voorwaarden die zijn opgelegd door overheidsorganen of particuliere instellingen die als overheidsbedrijf of op grond van een monopoliepositie of overheidsmandaat als overheidsorgaan optreden, wanneer de eisen voor dat gebruik in die lidstaat overeenkomen met de aangegeven prestaties.

Artikel 8

Voorschriften en voorwaarden voor het aanbrengen van de CE-markering

1.   Voor de CE-markering gelden de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008 vastgelegde beginselen.

2.   De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het bouwproduct , op het gegevensplaatje ▐, op de verpakking of in de begeleidende documenten aangebracht .

3.   De CE-markering wordt gevolgd door ▐ de naam of het merk van de producent en de unieke identificatiecode van het bouwproduct ▐.

4.   De CE-markering wordt aangebracht voordat het bouwproduct op de markt wordt geïntroduceerd. Zij kan worden gevolgd door een pictogram of een andere aanduiding betreffende een bijzonder risico of gebruik.

5.     De lidstaten bouwen voort op bestaande mechanismen om te zorgen voor een juiste toepassing van de voorschriften voor de CE-markering en nemen passende maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van het merkteken. De lidstaten voorzien ook in sancties voor inbreuken, waaronder strafrechtelijke sancties voor ernstige inbreuken. Deze sancties zijn evenredig met de ernst van de overtreding.

Artikel 9

Productcontactpunten

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de productcontactpunten die bij Verordening (EG) nr. 764/2008 zijn ingesteld, ook transparante en begrijpelijke informatie verstrekken over:

a)

over alle technische voorschriften of regelgevingsbepalingen die van toepassing zijn op de integratie, assemblage of installatie van een specifiek ▐ bouwproduct op het grondgebied van die lidstsaat;

b)

voor zover van toepassing, de beroepsmogelijkheden voor fabrikanten die de toegangsvoorwaarden voor de CE-markering van een of meerdere van hun producten willen aanvechten, met name de aangewezen beroepsmiddelen tegen besluiten die naar aanleiding van de beoordelingen zijn getroffen.

De productcontactpunten zijn onafhankelijk van enigerlei orgaan of organisatie die bij de procedure ter verkrijging van de CE-markering betrokken is. De richtsnoeren inzake de rol en de verantwoordelijkheid van de contactpunten worden door de Commissie opgesteld en door het in artikel 51, lid 1, bedoelde permanent comité voor de bouw goedgekeurd.

HOOFDSTUK III

Verplichtingen van marktdeelnemers

Artikel 10

Verplichtingen van fabrikanten

1.   Fabrikanten stellen de vereiste technische documentatie op waarin alle relevante elementen met betrekking tot de toepasselijke attestering van de aangegeven prestaties worden beschreven.

Fabrikanten stellen de prestatieverklaring op overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 en brengen de CE-markering aan overeenkomstig de artikelen 7 en 8.

2.   Fabrikanten houden de technische documentatie en de prestatieverklaring ter beschikking gedurende de periode die door de Commissie voor elke familie van bouwproducten op grond van de verwachte levensduur en de rol van het bouwproduct in de werken wordt vastgesteld.

De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

3.   Fabrikanten zorgen ervoor dat er procedures worden ingesteld om voor serieproductie de aangegeven prestaties te handhaven. Met veranderingen in het producttype of in de toepasselijke geharmoniseerde technische specificaties wordt terdege rekening gehouden.

4.   Fabrikanten zorgen ervoor dat op hun bouwproducten een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel wordt aangebracht of ▐ dat de vereiste informatie op de verpakking of in een bij het bouwproduct gevoegd document wordt vermeld.

5.   Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en hun contactadres op het bouwproduct of ▐ op de verpakking of in een bij het bouwproduct gevoegd document.

6.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt geïntroduceerd bouwproduct niet conform is met de aangegeven prestaties, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om dat bouwproduct conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of van de eindgebruikers terug te roepen. Zij brengen de nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het bouwproduct op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en de genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

7.   Fabrikanten verstrekken de bevoegde nationale autoriteiten op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties aan te tonen. Zij werken op verzoek van deze autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van bouwproducten die zij op de markt hebben geïntroduceerd.

Artikel 11

Gemachtigden

1.   Fabrikanten kunnen door middel van een schriftelijk mandaat een gemachtigde aanstellen.

De opstelling van technische documentatie kan geen deel uitmaken van het mandaat van de gemachtigde.

2.   Wanneer een fabrikant een gemachtigde heeft aangesteld, verricht deze ten minste de volgende taken:

a)

hij houdt de prestatieverklaring en de technische documentatie gedurende de in artikel 10, lid 2, bedoelde termijn ter beschikking van de nationale toezichtautoriteiten;

b)

op verzoek verstrekt hij de bevoegde nationale autoriteiten alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product met de aangegeven prestaties aan te tonen;

c)

hij werkt op verzoek van de bevoegde autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van bouwproducten die onder hun mandaat vallen.

Artikel 12

Verplichtingen van importeurs

1.   Importeurs die een bouwproduct in de Gemeenschap op de markt introduceren, betrachten de nodige zorgvuldigheid in verband met de eisen van deze verordening.

2.   Alvorens een bouwproduct op de markt te introduceren, zorgen importeurs ervoor dat de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties door de fabrikant is uitgevoerd. Zij zorgen ervoor dat de fabrikant de in artikel 10, lid 1, eerste alinea, bedoelde technische documentatie heeft opgesteld. Zij stellen de prestatieverklaring op overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6. Zij zorgen er ook voor dat het product voorzien is van de vereiste CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten, en dat de fabrikant de eisen van artikel 10, leden 4 en 5, heeft nageleefd.

Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat het bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, mag hij het product niet op de markt introduceren zolang het niet conform is met de bijgevoegde prestatieverklaring of zolang de prestatieverklaring niet is gecorrigeerd.

3.   Importeurs vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en hun contactadres op het bouwproduct of, wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij het product gevoegd document.

4.   Gedurende de periode dat een bouwproduct onder hun verantwoordelijkheid valt, zorgen importeurs ervoor dat de opslag- en vervoersomstandigheden de conformiteit met de aangegeven prestaties niet in het gedrang brengen.

5.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt geïntroduceerd bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om dat product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of van de eindgebruikers terug te roepen. Zij brengen de nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het bouwproduct op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en de genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

6.   Importeurs houden gedurende de in artikel 10, lid 2, bedoelde termijn een kopie van de prestatieverklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten en zorgen ervoor dat de technische documentatie op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt.

7.   Importeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteiten op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties aan te tonen. Zij werken op verzoek van deze autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van bouwproducten die zij op de markt hebben geïntroduceerd.

Artikel 13

Verplichtingen van distributeurs

1.   Distributeurs die een product op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid in verband met de eisen van deze verordening.

2.   Alvorens een bouwproduct op de markt aan te bieden, zorgen distributeurs ervoor dat het product voorzien is van de vereiste CE-markering en vergezeld gaat van de krachtens deze verordening vereiste documenten en van instructies en veiligheidsinformatie in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door gebruikers in de lidstaat waar het product op de markt wordt aangeboden, en dat de fabrikant en de importeur de eisen van artikel 10, leden 4 en 5, respectievelijk artikel 12, lid 3, hebben nageleefd.

Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, mag hij het product pas op de markt aanbieden als het conform is met de bijgevoegde prestatieverklaring of als de prestatieverklaring is gecorrigeerd. De distributeur brengt de fabrikant of de importeur en ook de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte, wanneer het product een risico meebrengt.

3.   Gedurende de periode dat een bouwproduct onder zijn verantwoordelijkheid valt, zorgt een distributeur ervoor dat de opslag- en vervoersomstandigheden de conformiteit met de aangegeven prestaties niet in het gedrang brengen.

4.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, zorgen er onmiddellijk voor dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om dat product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of van de eindgebruikers terug te roepen. Zij brengen de nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en de genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

5.   Distributeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteiten op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties aan te tonen. Zij werken op verzoek van deze autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van de bouwproducten die zij op de markt hebben aangeboden.

Artikel 14

Gevallen waarin de verplichtingen van fabrikanten van toepassing zijn op importeurs en distributeurs

Wanneer een importeur of distributeur een product onder zijn naam of handelsmerk op de markt introduceert of een al in de handel gebracht bouwproduct zodanig wijzigt dat de conformiteit met de aangegeven prestaties in het gedrang kan komen, wordt hij beschouwd als fabrikant in de zin van deze verordening en moet hij bijgevolg voldoen aan de verplichtingen van de fabrikant overeenkomstig artikel 10.

Artikel 15

Identificatie van marktdeelnemers

Gedurende de in artikel 10, lid 2, bedoelde termijn zijn marktdeelnemers in staat de markttoezichtautoriteiten op verzoek het volgende mee te delen:

a)

welke marktdeelnemer een product aan hen heeft geleverd;

b)

aan welke marktdeelnemer zij een product hebben geleverd.

HOOFDSTUK IV

Geharmoniseerde technische specificaties

Artikel 16

Geharmoniseerde normen

1.   Geharmoniseerde normen worden door de in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG genoemde Europese normalisatie-instellingen vastgesteld op grond van verzoeken die overeenkomstig artikel 6, lid 3, eerste streepje, van die richtlijn door de Commissie en overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn door het permanent comité zijn ingediend .

De Europese normalisatie-instellingen garanderen dat geen enkele categorie van spelers in enige sector met meer dan 25% van het aantal deelnemers in een technische commissie of werkgroep vertegenwoordigd is. Als een of meer categorieën van spelers niet kan deelnemen of besluit niet deel te nemen aan de activiteiten van de werkgroep, kan deze vereiste opnieuw worden geëvalueerd met instemming van alle deelnemers.

2.   Geharmoniseerde normen stellen de methoden en criteria vast om de prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken en de duurzaamheid te beoordelen.

Geharmoniseerde normen stellen, voor zover van toepassing, het algemene beoogde gebruik van de producten vast; ze geven voorts de kenmerken waarvoor de minimumvereisten in de vorm van prestatieniveaus of -klassen voor elke categorie bouwproducten van bijlage V, tabel 1, en per toepassingstype door de Commissie overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 51, lid 2, worden vastgesteld.

Geharmoniseerde normen voorzien in voorkomend geval in minder belastende methoden dan tests om de prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken te beoordelen.

3.   De Europese normalisatie-instellingen leggen in geharmoniseerde normen de toepasselijke productiecontrole in de fabriek vast, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het fabricageproces van het betrokken bouwproduct.

4.   De Commissie beoordeelt de conformiteit van de door de Europese normalisatie-instellingen vastgestelde geharmoniseerde normen met het relevante mandaat.

De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie de lijst bekend met de referenties van de geharmoniseerde normen die conform zijn met de relevante mandaten en stelt de datum vast waarop die normen van toepassing zijn.

De Commissie maakt alle bijwerkingen van die lijst bekend.

Artikel 17

Formeel bezwaar tegen geharmoniseerde normen

1.   Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een geharmoniseerde norm niet geheel voldoet aan de in het desbetreffende mandaat beschreven eisen, legt de Commissie of die lidstaat de aangelegenheid met vermelding van argumenten voor aan het bij artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité. Het comité brengt na overleg met de relevante Europese normalisatie-instellingen onverwijld advies uit.

2.   Op basis van het advies van het comité beslist de Commissie of zij de referenties van de betrokken geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaakt, niet bekendmaakt, met beperkingen bekendmaakt, handhaaft, met beperkingen handhaaft of intrekt.

3.   De Commissie brengt de betrokken Europese normalisatie-instelling op de hoogte en verzoekt zo nodig om herziening van de geharmoniseerde normen in kwestie.

4.     Wanneer een geharmoniseerde norm door een Europees normalisatie-instelling is goedgekeurd, kan het in artikel 51, lid 1, bedoelde permanent comité voor de bouw alle controles uitvoeren om te garanderen dat de norm voldoet aan de vereisten die zijn vastgesteld in het mandaat dat door de Commissie of een lidstaat is gegeven.

Artikel 18 ║

Prestatieniveaus of -klassen

1.   De Commissie kan prestatieklassen vaststellen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten.

De maatregelen die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door ze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 51, lid 2.

2.   Wanneer de prestatieklassen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten niet door de Commissie worden vastgesteld, kunnen zij door de Europese normalisatie-instellingen in geharmoniseerde normen worden vastgelegd.

Wanneer de Commissie prestatieklassen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten heeft vastgesteld, gebruiken de Europese normalisatie-instellingen deze klassen op basis van een herzien mandaat in geharmoniseerde normen.

3.    Voor zover in het desbetreffende mandaat aangegeven stellen de Europese normalisatie-instellingen in geharmoniseerde normen minimumprestatieniveaus vast met betrekking tot de essentiële kenmerken en, indien van toepassing, het beoogde eindgebruik, waaraan bouwproducten in de lidstaten moeten voldoen .

4.     De Commissie kan vaststellen onder welke voorwaarden een product geacht wordt zonder tests of zonder verdere tests aan een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatieklasse te voldoen.

Deze maatregelen, die beogen om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Indien de Commissie niet zulke voorwaarden vaststelt, kunnen de Europese normalisatie-instellingen dat op basis van een herzien mandaat in de geharmoniseerde normen doen.

5.   De lidstaten kunnen de prestatieniveaus of –klassen met betrekking tot de essentiële kenmerken waaraan bouwproducten moeten voldoen , alleen vaststellen overeenkomstig de classificatiesystemen die door de Europese normalisatie-instellingen in geharmoniseerde normen of door de Commissie zijn vastgelegd.

Artikel 19 ║

Beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties

1.   De beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken worden uitgevoerd volgens een van de in bijlage VI beschreven systemen.

2.   De Commissie stelt vast welk systeem van toepassing is op een bepaald bouwproduct of een bepaalde familie van bouwproducten volgens de volgende criteria:

a)

het belang van het product ten opzichte van de fundamentele eisen voor werken;

b)

de aard van het product;

c)

het effect van de veranderlijkheid van de essentiële kenmerken van het bouwproduct tijdens zijn levensduur;

d)

de mate waarin bij de fabricage van het product gebreken kunnen optreden.

In elk geval kiest de Commissie het minst belastende ▐ systeem dat voldoet aan de vereisten inzake de veilige integratie van het bouwproduct in het bouwwerk .

De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

3.   Het zo gekozen systeem en informatie over het gebruik waarvoor het in het algemeen bestemd is, worden vermeld in de mandaten voor geharmoniseerde normen en in de geharmoniseerde technische specificaties.

Artikel 20 ║

Europees beoordelingsdocument

1.    Voor niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallende bouwproducten wordt het Europees beoordelingsdocument ▐ door de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties goedgekeurd nadat een fabrikant of importeur volgens de procedure van bijlage II een verzoek om Europese technische beoordeling heeft ingediend.

2.   De in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties stelt in het Europees beoordelingsdocument de methoden en criteria vast voor de beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van het bouwproduct die verband houden met het door de fabrikant beoogde gebruik.

3.   De in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties legt in het Europees beoordelingsdocument vast welke specifieke productiecontrole in de fabriek moet worden toegepast, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het fabricageproces van het betrokken bouwproduct.

4.     Wanneer de Commissie van mening is dat met betrekking tot een Europees beoordelingsdocument een voldoende peil van technische en wetenschappelijke deskundigheid is bereikt, verleent zij de Europese normalisatie-instellingen een mandaat om op basis van dit Europees beoordelingsdocument een geharmoniseerde norm vast te stellen.

Artikel 21 ║

Europese technische beoordeling

1.    Voor niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallende bouwproducten wordt de Europese technische beoordeling ▐ voor elk bouwproduct afgegeven door een technische beoordelingsinstantie, nadat een fabrikant of importeur daar op basis van een Europees beoordelingsdocument volgens de procedure van bijlage II om heeft verzocht.

2.   De Commissie stelt het formaat van de Europese technische beoordeling vast.

De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

HOOFDSTUK V

Technische beoordelingsinstanties

Artikel 22 ║

Aanwijzing van technische beoordelingsinstanties

1.   De lidstaten kunnen technische beoordelingsinstanties (TAB) aanwijzen voor de in tabel 1 van bijlage V genoemde productgebieden.

Lidstaten die een TAB hebben aangewezen, delen de andere lidstaten en de Commissie de naam en het adres van die TAB mee en het productgebied waarvoor zij is aangewezen.

2.   De Commissie maakt de lijst van de TAB's openbaar, met vermelding van de productgebieden waarvoor zij zijn aangewezen.

De Commissie maakt alle bijwerkingen van die lijst openbaar.

Artikel 23

Eisen voor TAB's

1.   De technische beoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in tabel 2 van bijlage V.

2.   Indien een TAB niet langer voldoet aan de in lid 1 bedoelde eisen, trekt de lidstaat de aanwijzing van die TAB in.

3.   De lidstaten brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van hun nationale procedures voor de evaluatie van technische beoordelingsinstanties en voor het toezicht op hun activiteit, en van alle wijzigingen in die informatie. De Commissie maakt deze informatie openbaar.

Artikel 24 ║

Evaluatie van TAB's

1.   De TAB's gaan na of andere TAB's voldoen aan de criteria in tabel 2 van bijlage V.

De evaluatie wordt georganiseerd door de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie en vindt om de vier jaar plaats op de in tabel 1 van bijlage V genoemde productgebieden waarvoor de TAB's zijn aangewezen.

2.   De Commissie stelt transparante procedures vast om de evaluatie uit te voeren en ook passende en toegankelijke beroepsprocedures tegen als gevolg van de evaluatie genomen besluiten.

De maatregelen die beogen om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

De evaluatie van een TAB mag niet worden uitgevoerd door een TAB uit dezelfde lidstaat.

3.   De in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie deelt de resultaten van de evaluatie van TAB's mee aan alle lidstaten en aan de Commissie.

De Commissie houdt in samenwerking met de lidstaten toezicht op de naleving van de voorschriften en op de goede werking van de evaluatie van technische beoordelingsinstanties.

Artikel 25 ║

Coördinatie van de technische beoordelingsinstanties

1.   De TAB's richten een organisatie voor technische beoordeling op, hierna „organisatie van TAB's” genoemd.

2.   De organisatie van technische beoordelingsinstanties voert de volgende taken uit:

a)

de toepassing van de in artikel 19 en bijlage II beschreven voorschriften en procedures coördineren en de daarvoor benodigde steun verlenen;

b)

de Commissie tweemaal per jaar op de hoogte brengen van eventuele problemen met de voorbereiding van Europese beoordelingsdocumenten en van alle aspecten in verband met de interpretatie van de in artikel 19 en bijlage II beschreven voorschriften en procedures;

c)

Europese beoordelingsdocumenten goedkeuren;

d)

de evaluatie van de TAB's organiseren;

e)

zorgen voor de coördinatie van de TAB's;

f)

erop toezien dat iedere TAB binnen de organisatie van TAB's gelijk behandeld wordt;

g)

zorgen voor de transparantie van de procedures die zijn neergelegd in artikel 19 en bijlage II en erop toezien dat de fabrikant tijdens deze procedures wordt geraadpleegd.

3.   De Commissie kan de organisatie van TAB's bijstaan bij de uitvoering van de in lid 2, onder e), genoemde taken. De Commissie kan daartoe met die een partnerschapskaderovereenkomst sluiten.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de TAB's met financiële en personele middelen bijdragen aan de organisatie van TAB's.

HOOFDSTUK VI

Vereenvoudigde procedures

Artikel 26 ║

Gebruik van specifieke technische documentatie

1.   Wanneer de fabrikant het producttype bepaalt, mag hij het typeonderzoek of de typeberekening vervangen door een specifieke technische documentatie waaruit blijkt dat:

a)

voor een of meer essentiële kenmerken van het bouwproduct dat hij op de markt introduceert, dat product geacht wordt een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatieklasse te halen zonder tests of berekening of zonder verdere tests of berekening, overeenkomstig de voorwaarden die in de relevante geharmoniseerde technische specificatie of in het relevante besluit van de Commissie zijn vastgesteld;

b)

het bouwproduct dat hij op de markt introduceert, van hetzelfde producttype is als een ander bouwproduct dat door een andere fabrikant is vervaardigd en al overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificatie is getest. Wanneer deze voorwaarden zijn vervuld, heeft de fabrikant het recht de prestaties aan te geven op basis van alle of een deel van de testresultaten van dat andere product. De fabrikant kan de door een andere fabrikant verkregen testresultaten enkel gebruiken als hij daarvoor de toestemming heeft gekregen van die andere fabrikant, die verantwoordelijk blijft voor de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en bestendigheid van die testresultaten; of

c)

het bouwproduct dat hij op de markt introduceert, een samenstel is van bestanddelen die hij naar behoren samenvoegt volgens nauwkeurige instructies van de leverancier van dat samenstel of bestanddeel ervan, die dat samenstel of bestanddeel al overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificatie op een of meer essentiële kenmerken heeft getest. Wanneer deze voorwaarden zijn vervuld, heeft de fabrikant het recht de prestaties aan te geven op basis van alle of een deel van de hem verstrekte testresultaten voor het samenstel of bestanddeel.

De fabrikant kan de door een andere fabrikant of systeemleverancier verkregen testresultaten pas gebruiken als hij daarvoor de toestemming heeft gekregen van die andere fabrikant of systeemleverancier , die verantwoordelijk blijft voor de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en bestendigheid van die testresultaten. De fabrikant blijft er verantwoordelijk voor dat het product in overeenstemming is met alle aangegeven prestaties overeenkomstig de desbetreffende geharmoniseerde technische specificatie. De fabrikant zorgt ervoor dat de prestaties van het product niet negatief worden beïnvloed in een later stadium van het fabricage- en assemblageproces.

2.    De specifieke technische documentatie geverifieerd door een relevante certificatie-instantie zoals bedoeld in bijlage VI als het in lid 1 bedoelde bouwproduct behoort tot een familie van bouwproducten waarvoor het onderstaande, in bijlage VI uiteengezette systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van toepassing is :

systeem 1+ of 1 voor producten die onder artikel 26, lid 1, onder a), vallen (zonder (verdere) tests);

systeem 1+, 1 of 3 voor producten die onder artikel 26, lid 1, onder b), vallen (gedeelde testresultaten);

systeem 1+ of 1 voor producten die onder artikel 26, lid 1, onder c), vallen (cascadeproces) .

3.     Dit artikel is niet van toepassing op importeurs die een product onder hun eigen naam of handelsmerk op de markt introduceren of die een al op de markt geïntroduceerd bouwproduct zo wijzigen dat de conformiteit met de aangegeven prestaties hierdoor in het gedrang kan komen, in de zin van artikel 14.

Artikel 27 ║

Gebruik van specifieke technische documentatie door micro-ondernemingen die bouwproducten vervaardigen

1.   Micro-ondernemingen die bouwproducten vervaardigen kunnen het toepasselijke systeem voor de beoordeling van de aangegeven prestaties van een bouwproduct vervangen door een specifieke technische documentatie. De specifieke technische documentatie moet aantonen dat het bouwproduct voldoet aan de toepasselijke eisen.

2.   Als een in lid 1 bedoeld bouwproduct behoort tot een familie van bouwproducten waarvoor het toepasselijke systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties systeem 1+ of 1 van bijlage VI is, wordt de specifieke technische documentatie geverifieerd door een relevante certificatie-instantie zoals bedoeld in bijlage VI.

3.     De specifieke technische documentatie waarborgt dat het niveau van veiligheid en gezondheid voor personen en andere algemene belangen vergelijkbaar zijn. De fabrikant blijft er verantwoordelijk voor dat het product overeenkomt met de in de prestatieverklaring vermelde kenmerken. De fabrikant verstrekt informatie over het beoogde uiteindelijk gebruik van het product.

4.     Uiterlijk op …  (12) stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van dit artikel, waarin onder meer wordt ingegaan op de vraag of het tot andere ondernemingen kan worden uitgebreid, dan wel of het moet worden aangepast aan de productie in kleine series, dan wel of het moet worden ingetrokken. De Commissie dient dit verslag bij het Europees Parlement en de Raad in, zo nodig vergezeld van wetgevende voorstellen.

5.     Dit artikel is niet van toepassing op importeurs die een product onder hun eigen naam of handelsmerk op de markt introduceren of die een al op de markt geïntroduceerd bouwproduct zo wijzigen dat de conformiteit met de aangegeven prestaties hierdoor in het gedrang kan komen, in de zin van artikel 14.

Artikel 28 ║

Gebruik van specifieke technische documentatie voor individueel vervaardigde producten

1.   Voor een bouwproduct dat in antwoord op een specifieke bestelling in een niet-geïndustrialiseerd productieproces is ontworpen en vervaardigd en dat in een enkel geïdentificeerd werk is geïnstalleerd, kan de fabrikant het toepasselijke systeem voor de beoordeling van de prestaties vervangen door een specifieke technische documentatie waaruit blijkt dat het product voldoet aan de relevante eisen. De specifieke technische documentatie moet een gelijkwaardige mate van vertrouwen en functionele betrouwbaarheid met betrekking tot de essentiële eisen voor werken garanderen.

2.   Als een in lid 1 bedoeld bouwproduct behoort tot een familie van bouwproducten waarvoor het toepasselijke systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties systeem 1+ of 1 van bijlage VI is, wordt de specifieke technische documentatie geverifieerd door een relevante certificatie-instantie zoals bedoeld in bijlage VI.

HOOFDSTUK VII

Aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties

Artikel 29 ║

Aanmelding

De lidstaten melden bij de Commissie en de andere lidstaten de instanties aan die gemachtigd zijn om taken van derden uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties in het kader van deze verordening.

Artikel 30 ║

Aanmeldende autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen een aanmeldende autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de instelling en uitvoering van de nodige procedures voor de beoordeling en aanmelding van de instanties die zullen worden gemachtigd om taken van derden uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties voor de toepassing van deze verordening, en voor het toezicht op de aangemelde instanties, met inbegrip van de naleving van artikel 33.

2.   Wanneer de aanmelding gebaseerd is op een accreditatiecertificaat, kunnen de lidstaten de beoordeling en het toezicht zoals bedoeld in lid 1 laten uitvoeren door hun nationale accreditatie-instanties, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 765/2008.

3.   Wanneer de aanmeldende autoriteit de beoordeling, de aanmelding of het toezicht zoals bedoeld in lid 1 delegeert, uitbesteedt of op andere wijze toevertrouwt aan een instantie die geen overheidsinstantie is, moet deze instantie een rechtspersoon zijn en dienovereenkomstig voldoen aan de eisen van artikel 33. Bovendien moet deze instantie een regeling treffen om de aansprakelijkheid voor haar activiteiten te dekken.

4.   De aanmeldende autoriteit neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die door bovengenoemde instantie worden verricht.

5.     De aanmeldende autoriteit ziet erop toe dat de conformiteitsbeoordelingen adequaat worden uitgevoerd, zonder dat onnodige lasten worden opgelegd aan de bedrijven en naar behoren rekening houdend met de omvang van het bedrijf, de kenmerken van de bouwsector, de structuur van deze sector, de relatieve technologische complexiteit van het product in kwestie en de aard, het volume en de frequentie van het vervaardigingsproces.

Artikel 31 ║

Eisen voor aanmeldende autoriteiten

1.   De aanmeldende autoriteit is zodanig opgericht dat zich geen belangenconflicten met aangemelde instanties voordoen.

2.   De aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn.

3.   De aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd dat elk besluit in verband met de aanmelding van een prestatiebeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die niet de beoordeling hebben verricht.

4.   De aanmeldende autoriteit mag geen activiteiten aanbieden of verrichten die worden uitgevoerd door aangemelde instanties en verleent geen adviezen op commerciële of concurrentiële basis.

5.   De aanmeldende autoriteit waarborgt de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie.

6.   De aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.

Artikel 32 ║

Informatieverplichting voor aanmeldende autoriteiten

De lidstaten brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van hun nationale procedures voor de evaluatie en aanmelding van prestatiebeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en van alle wijzigingen in die informatie.

De Commissie maakt deze informatie openbaar.

Artikel 33 ║

Eisen voor aangemelde instanties

1.   Om te kunnen worden aangemeld, moet een prestatiebeoordelingsinstantie voldoen aan de eisen in de leden 2 tot en met 11.

2.   De prestatiebeoordelingsinstantie is naar nationaal recht opgericht en bezit rechtspersoonlijkheid.

3.   De prestatiebeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van de door haar beoordeelde organisaties of bouwproducten.

Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de beschikbaarstelling, de montage, het gebruik of het onderhoud van de door haar beoordeelde bouwproducten, kan als een dergelijke instantie worden beschouwd op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten gewaarborgd zijn.

4.   De prestatiebeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties, zijn niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde bouwproducten, noch de gemachtigde van een van deze partijen. Dit staat echter het gebruik niet in de weg van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de aangemelde instantie of van de producten voor persoonlijke doeleinden.

Zij treden niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen op bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, verkopen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze bouwproducten. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijke oordeel en hun integriteit met betrekking tot de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen.

De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de activiteiten van haar ondergeschikte instanties of subcontractanten geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van haar beoordelings- en/of verificatieactiviteiten.

5.   De aangemelde instantie en haar personeel voeren de taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties uit op een ten aanzien van de fabrikant transparante wijze, met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun beoordelings- en/of verificatieactiviteiten kunnen beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze activiteiten.

6.   De aangemelde instantie is in staat alle taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties te verrichten die overeenkomstig bijlage VI aan een dergelijke instantie zijn toegewezen en waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de aangemelde instantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

Te allen tijde en voor elk systeem van beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties en elke soort of categorie bouwproducten, kenmerken en taken waarvoor zij is aangemeld, beschikt de aangemelde instantie over:

a)

het benodigde personeel met technische kennis en voldoende passende ervaring om de taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties te verrichten;

b)

de vereiste beschrijving van de procedures die voor de beoordeling van de prestaties worden gevolgd, waarbij de transparantie en de mogelijkheid tot herhaling van deze procedures worden gewaarborgd. Zij moet beschikken over een passend beleid en adequate procedures die een onderscheid maken tussen taken die als aangemelde instantie worden uitgevoerd en andere activiteiten;

c)

de nodige procedures om bij de uitoefening van haar activiteiten rekening te houden met de omvang, de sector, de structuur van de ondernemingen, de complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Zij beschikt over de nodige middelen om de technische en administratieve taken in verband met de activiteiten waarvoor zij is aangemeld, op passende wijze uit te voeren en heeft toegang tot alle vereiste apparatuur en faciliteiten.

7.   Het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de instantie is aangemeld, beschikt over:

a)

een gedegen technische en beroepsopleiding die alle relevante taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties omvat waarvoor de instantie is aangemeld;

b)

een bevredigende kennis van de eisen van de beoordelingen en verificaties die het verricht en voldoende autoriteit om deze activiteiten uit te voeren;

c)

voldoende kennis van en inzicht in de toepasselijke geharmoniseerde normen en de relevante bepalingen van de verordening;

d)

de vereiste bekwaamheid voor het opstellen van certificaten, dossiers en rapporten waaruit blijkt dat de beoordelingen en verificaties zijn uitgevoerd.

8.   De onpartijdigheid van de aangemelde instantie, haar hoogste leidinggevenden en haar beoordelingspersoneel moet worden gewaarborgd.

De beloning van de hoogste leidinggevenden van de aangemelde instantie en het beoordelingspersoneel hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.

9.   De aangemelde instantie sluit een aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid naar nationaal recht bij de staat ligt of de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de verrichte beoordeling en/of verificatie.

10.   Het personeel van de aangemelde instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennis neemt bij de uitoefening van de taken overeenkomstig bijlage VI, behalve ten opzichte van de bevoegde overheidsinstanties van de lidstaat waar de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.

11.   De aangemelde instantie neemt deel aan, of zorgt ervoor dat haar beoordelingspersoneel op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die bij deze verordening is opgericht, en past de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten toe als algemene richtsnoeren.

12.     De aangemelde instanties informeren hun klanten en hebben bij hun adviezen het belang van de klanten voor ogen.

Artikel 34 ║

Vermoeden van conformiteit

Wanneer een prestatiebeoordelingsinstantie kan aantonen dat zij voldoet aan de criteria in de relevante geharmoniseerde normen of delen ervan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt zij geacht aan de eisen van artikel 33 te voldoen, op voorwaarde dat de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen deze eisen dekken.

Artikel 35 ║

Ondergeschikte instanties en uitbesteding

1.   Wanneer de aangemelde instantie specifieke taken in verband met de taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties uitbesteedt of door een ondergeschikte instantie laat uitvoeren, waarborgt zij dat de subcontractant of ondergeschikte instantie voldoet aan de eisen van artikel 33 en brengt zij de aanmeldende autoriteit daarvan op de hoogte.

2.   De aangemelde instantie neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door subcontractanten of ondergeschikte instanties, ongeacht waar deze zijn gevestigd.

3.   Activiteiten mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een ondergeschikte instantie worden uitgevoerd.

4.   De aangemelde instantie houdt alle relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de subcontractant of de ondergeschikte instantie en over de door de subcontractant of ondergeschikte instantie uit hoofde van bijlage VI uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de nationale autoriteiten.

Artikel 36 ║

Witness tests

1.   Als dat om technische, economische of logistieke redenen verantwoord is, kunnen aangemelde instanties besluiten de in bijlage VI bedoelde tests uit te voeren of onder hun toezicht te laten uitvoeren, hetzij in de productie-installaties met de testapparatuur van de fabrikant, hetzij met de voorafgaande toestemming van de fabrikant in een particulier of openbaar laboratorium met de testapparatuur van dat laboratorium.

2.   Alvorens die tests uit te voeren, gaat de aangemelde instantie na of de testapparatuur een passend ijksysteem heeft en of dat systeem werkt.

Artikel 37 ║

Verzoek om aanmelding

1.   Om te worden gemachtigd voor het uitvoeren van taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, dient een instantie een verzoek om aanmelding in bij de aanmeldende autoriteit van de lidstaat waar zij is gevestigd.

2.   Het verzoek gaat vergezeld van een beschrijving van de te verrichten activiteiten, van de beoordelings- en/of verificatieprocedures waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn en, indien dit bestaat, van een accreditatiecertificaat dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008 en waarin wordt verklaard dat de instantie voldoet aan de eisen van artikel 33.

3.   Wanneer de betrokken instantie geen accreditatiecertificaat kan overleggen, verstrekt zij de aanmeldende autoriteit alle bewijsstukken die nodig zijn om haar conformiteit met de eisen van artikel 33 te verifiëren, te erkennen en daar geregeld toezicht op te houden.

Artikel 38 ║

Aanmeldingsprocedure

1.   Aanmeldende autoriteiten mogen uitsluitend instanties aanmelden die hebben voldaan aan de eisen van artikel 33.

2.   Zij verrichten de aanmelding bij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het door de Commissie ontwikkelde en beheerde elektronische aanmeldingssysteem.

Voor de in lid 3, tweede alinea, bedoelde horizontale aanmeldingen waarvoor het passende elektronische instrument niet beschikbaar is, wordt bij wijze van uitzondering een papieren versie van de aanmelding aanvaard.

3.   De aanmelding bevat alle nadere gegevens over de uit te voeren functies, de verwijzing naar de relevante geharmoniseerde technische specificatie en, voor de toepassing van het in punt 1.4 van bijlage VI beschreven systeem, de essentiële kenmerken waarvoor de instantie bevoegd is.

Verwijzing naar de relevante geharmoniseerde technische specificatie is echter niet vereist in de volgende gevallen van essentiële kenmerken:

a)

gedrag bij brand;

b)

brandwerendheid;

c)

gedrag bij een brand vanaf de buitenzijde;

d)

geluidsabsorptie.

4.   Wanneer een aanmelding niet gebaseerd is op een accreditatiecertificaat, verstrekt de aanmeldende autoriteit de Commissie en de andere lidstaten alle bewijsstukken van de bekwaamheid van de aangemelde instantie en van de genomen maatregelen om ervoor te zorgen dat geregeld toezicht wordt gehouden op de instantie en dat de instantie blijft voldoen aan de eisen van artikel 33.

5.   De betrokken instantie mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Commissie en de andere lidstaten geen bezwaren hebben ingediend binnen twee weken na de aanmelding als er een accreditatiecertificaat is gebruikt, en binnen twee maanden na de aanmelding als er geen accreditatie is gebruikt.

Alleen een dergelijke instantie wordt voor de toepassing van deze verordening als aangemelde instantie beschouwd.

6.   De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen in de aanmelding.

Artikel 39 ║

Identificatienummers en lijsten van aangemelde instanties

1.   De Commissie kent aan aangemelde instanties een identificatienummer toe.

Zij kent per instantie slechts één nummer toe, ook als de instantie uit hoofde van diverse Gemeenschapsbesluiten is aangemeld.

2.   De Commissie maakt de lijst van de krachtens deze verordening aangemelde instanties openbaar, met vermelding van de toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld.

De Commissie zorgt voor de bijwerking van deze lijst.

Artikel 40 ║

Wijzigingen in de aanmelding

1.   Wanneer een aanmeldende autoriteit heeft geconstateerd of vernomen dat een aangemelde instantie niet meer aan de eisen van artikel 33 voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de aanmeldende autoriteit beperkt, opgeschort of ingetrokken al naargelang de mate waarin de instantie daarin tekortschiet. Zij brengt daar de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk van op de hoogte.

2.   Wanneer de aanmelding wordt ingetrokken, beperkt of opgeschort of de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, doet de betrokken aanmeldende lidstaat het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij op verzoek aan de verantwoordelijke aanmeldende autoriteit en markttoezichtautoriteit ter beschikking worden gesteld.

Artikel 41 ║

Betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties

1.   De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.

2.   De aanmeldende lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil houden van de bekwaamheid van de betrokken instantie.

3.   Alle informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.

4.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een aangemelde instantie niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen en zo nodig de aanmelding in te trekken.

Artikel 42 ║

Operationele verplichtingen van aangemelde instanties

1.   Aangemelde instanties voeren taken van derden uit overeenkomstig de in bijlage VI beschreven systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties.

2.   De beoordelingen en verificaties van de bestendigheid van de prestaties worden op evenredige wijze uitgevoerd, waarbij onnodige lasten voor marktdeelnemers worden vermeden. De aangemelde instanties verrichten hun activiteiten, rekening houdend met de omvang, de sector, de structuur van de ondernemingen, de relatieve technologische complexiteit van de bouwproducten en het seriële karakter van de productie.

Daarbij nemen zij de door deze verordening voor het product vereiste striktheid in acht en houden zij rekening met de rol van het product in de veiligheid van de werken.

3.   Wanneer een aangemelde instantie bij het toezicht op de verificatie van de bestendigheid van de prestaties van het vervaardigde product vaststelt dat een bouwproduct niet meer dezelfde prestaties heeft als het producttype, verlangt zij van de fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt; zo nodig schort zij het certificaat op of trekt zij het in.

4.   Wanneer geen corrigerende maatregelen worden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de certificaten door de aangemelde instantie naargelang het geval beperkt, opgeschort of ingetrokken.

Artikel 43 ║

Informatieverplichting voor aangemelde instanties

1.   Aangemelde instanties brengen de aanmeldende autoriteit op de hoogte van:

a)

elke weigering, beperking, opschorting of intrekking van certificaten;

b)

alle omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor hun aanmelding;

c)

verzoeken om informatie over uitgevoerde activiteiten ter beoordeling en/of verificatie van de bestendigheid van de prestaties, die zij van markttoezichtautoriteiten hebben ontvangen;

d)

op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding uitgevoerde taken van derden overeenkomstig de systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.

2.   Aangemelde instanties verstrekken de andere krachtens deze verordening aangemelde instanties die soortgelijke taken van derden overeenkomstig de systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties voor dezelfde bouwproducten uitvoeren, relevante informatie over negatieve en op verzoek ook over positieve resultaten van deze beoordelingen en/of verificaties.

Artikel 44 ║

Uitwisseling van ervaring

De Commissie organiseert de uitwisseling van ervaring tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

Artikel 45 ║

Coördinatie van aangemelde instanties

De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen uit hoofde van artikel 29 aangemelde instanties in het kader van groepen van aangemelde instanties op zowel sectoraal als sectoroverschrijdend niveau.

De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen aangemelde instanties rechtstreeks of via aangewezen vertegenwoordigers aan de werkzaamheden van die groepen deelnemen.

HOOFDSTUK VIII

Markttoezicht- en vrijwaringsprocedures

Artikel 46 ║

Procedure voor bouwproducten die op nationaal niveau een risico meebrengen

1.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat maatregelen hebben genomen krachtens artikel 18 van Verordening (EG) nr. 765/2008 of voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een onder deze verordening vallend bouwproduct de aangegeven prestaties niet haalt en/of een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen meebrengt, voeren zij een beoordeling van het betrokken product uit in het licht van alle in deze verordening vastgestelde eisen. De betrokken marktdeelnemers werken op elke vereiste wijze met de markttoezichtautoriteiten samen.

Wanneer de markttoezichtautoriteiten bij deze beoordeling vaststellen dat het bouwproduct niet aan de in deze verordening vastgestelde eisen voldoet, verlangen zij onverwijld van de betrokken marktdeelnemer dat hij alle passende corrigerende maatregelen neemt om het product met deze eisen conform te maken of uit de handel te nemen of terug te roepen binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico.

De markttoezichtautoriteiten stellen de betrokken aangemelde instantie daarvan op de hoogte.

Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de hierboven bedoelde maatregelen.

2.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van mening zijn dat de non-conformiteit niet tot het nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben verlangd.

3.   De marktdeelnemer zorgt ervoor dat de door hem genomen corrigerende maatregelen worden toegepast op alle betrokken bouwproducten die hij in de Gemeenschap op de markt heeft aangeboden.

4.   Wanneer de betrokken marktdeelnemer niet binnen de in lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt, nemen de markttoezicht-autoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op de nationale markt aanbieden van het bouwproduct te verbieden of te beperken, dan wel het bouwproduct in de betrokken lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen.

Zij brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte.

5.   De in lid 4 bedoelde informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het non-conforme bouwproduct te identificeren, om de oorsprong van het bouwproduct, de aard van het risico en de aard en duur van de genomen nationale maatregelen vast te stellen en om kennis te nemen van de door de betrokken marktdeelnemer naar voren gebrachte standpunten. De markttoezicht-autoriteiten vermelden met name of de non-conformiteit een van de volgende redenen heeft:

a)

het product voldoet niet aan de in deze verordening vastgestelde eisen ten aanzien van de gezondheid of veiligheid van personen of andere aspecten van de bescherming van algemene belangen;

b)

tekortkomingen in de geharmoniseerde technische specificaties of in de specifieke technische documentatie.

6.   De andere lidstaten dan die welke de procedure in gang heeft gezet, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen genomen maatregelen en van aanvullende informatie over de non-conformiteit van het betrokken bouwproduct waarover zij beschikken, en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de aangemelde nationale maatregel.

7.   Indien binnen vijftien werkdagen na de ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat jegens het betrokken bouwproduct is ingebracht door een lidstaat of de Commissie, wordt de maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het betrokken bouwproduct onmiddellijk de passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van het product op hun markt.

Artikel 47 ║

Communautaire vrijwaringsprocedure

1.   Wanneer na voltooiing van de procedure van artikel 46, leden 3 en 4, bezwaren tegen een nationale maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met de Gemeenschapswetgeving, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van de resultaten van die evaluatie stelt de Commissie een beschikking vast, waarin zij aangeeft of de maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

De Commissie richt haar beschikking tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) daar onmiddellijk van op de hoogte.

2.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om het non-conforme bouwproduct uit de handel te nemen. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis. Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat de maatregel in.

3.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van het bouwproduct wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen zoals bedoeld in artikel 46, lid 5, onder b), brengt de Commissie de relevante Europese normalisatie-instelling of instellingen op de hoogte en legt zij de aangelegenheid voor aan het bij artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité. Het comité raadpleegt de relevante Europese normalisatie-instelling en brengt onverwijld advies uit.

Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van het bouwproduct wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de Europese beoordelingsdocumenten of in de specifieke technische documentatie zoals bedoeld in artikel 46, lid 5, onder b), neemt de Commissie passende maatregelen.

Artikel 48 ║

Conforme bouwproducten die toch een risico voor de gezondheid en veiligheid meebrengen

1.   Wanneer een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 46, lid 1, vaststelt dat een bouwproduct dat conform is met deze verordening, toch een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere aspecten van de bescherming van algemene belangen meebrengt, verlangt deze lidstaat van de betrokken marktdeelnemer dat hij alle passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat het bouwproduct dat risico niet meer meebrengt wanneer het op de markt wordt geïntroduceerd, of om het bouwproduct binnen een door de lidstaat vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen.

2.   De marktdeelnemer zorgt ervoor dat de door hem genomen corrigerende maatregelen worden toegepast op alle betrokken bouwproducten die hij in de Gemeenschap op de markt heeft aangeboden.

3.   De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk op de hoogte. De informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het betrokken bouwproduct te identificeren en om de oorsprong en de toeleveringsketen van het product, de aard van het risico en de aard en duur van de nationale maatregelen vast te stellen.

4.   De Commissie treedt onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van de resultaten van die evaluatie stelt de Commissie een beschikking vast, waarin zij aangeeft of de maatregel al dan niet gerechtvaardigd is, en stelt zij zo nodig passende maatregelen voor.

5.   De Commissie richt haar beschikking tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) daar onmiddellijk van op de hoogte.

Artikel 49 ║

Formele non-conformiteit

1.   Onverminderd artikel 46 verlangt een lidstaat, wanneer hij een van de volgende feiten vaststelt, van de betrokken marktdeelnemer dat deze een einde maakt aan de non-conformiteit:

a)

de CE-markering is in strijd met artikel 7 of 8 aangebracht;

b)

de CE-markering is niet aangebracht, hoewel dat overeenkomstig artikel 7, lid 1, vereist is;

c)

de prestatieverklaring is niet opgesteld, hoewel dat overeenkomstig artikel 4 vereist is;

d)

de prestatieverklaring is niet opgesteld overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6;

e)

de technische documentatie is niet beschikbaar of onvolledig.

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde non-conformiteit voortduurt, neemt de lidstaat alle passende maatregelen om het op de markt aanbieden van het bouwproduct te beperken of te verbieden, of het product terug te roepen of uit de handel te nemen.

HOOFDSTUK IX

Slotbepalingen

Artikel 50 ║

Wijziging van de bijlagen

1.   De Commissie kan de bijlagen I tot en met VI wijzigen.

2.   De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

Artikel 51 ║

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, permanent comité voor de bouw genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.     De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van het in lid 1 bedoelde comité onafhankelijk zijn van de partijen die bij de beoordeling van de conformiteit van de bouwproducten betrokken zijn.

Artikel 52 ║

Intrekking

1.   Richtlijn 89/106/EEG wordt ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden verstaan als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 53 ║

Overgangsbepalingen

1.   Bouwproducten die vóór 1 juli 2011 overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG op de markt zijn geïntroduceerd, worden geacht te voldoen aan deze verordening.

2.   Fabrikanten en importeurs mogen een prestatieverklaring opstellen op basis van een conformiteitscertificaat dat of een conformiteitsverklaring die vóór 1 juli 2011 overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG is afgegeven.

3.   Richtsnoeren voor Europese technische goedkeuring die vóór 1 juli 2011 overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/106/EEG werden gepubliceerd , alsmede gemeenschappelijke interpretaties van beoordelingsprocedures van bouwproducten die vóór 1 juli 2011 door de EOTA zijn goedgekeurd op basis van artikel 9, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG , mogen als Europese beoordelingsdocumenten worden gebruikt. Wanneer de Commissie van mening is dat met betrekking tot de richtsnoeren voor Europese technische goedkeuringen een voldoende peil van technische en wetenschappelijke deskundigheid is bereikt, verleent zij de Europese normalisatie-instellingen een mandaat om op basis van deze richtsnoeren voor Europese technische goedkeuringen een geharmoniseerde norm vast te stellen, overeenkomstig artikel 20, lid 4.

4.   Fabrikanten en importeurs mogen Europese technische goedkeuringen die overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 89/106/EEG vóór 1 juli 2011 zijn verstrekt, tijdens hun volledige geldigheidsduur gebruiken als Europese technische beoordelingen.

Artikel 54 ║

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 3 tot en met 21, de artikelen 26, 27 en 28, de artikelen 46 tot en met 50, de artikelen 52 en 53 en de bijlagen I, II, III en VI zijn ║ van toepassing met ingang van 1 juli 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Advies van 25 februari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C […] van […], blz. […].

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2009.

(4)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12. ║

(5)   PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.

(6)   PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82.

(7)   PB C 91 van 16.4.2003, blz. 7. .

(8)   PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

(9)   PB L 218 van 13.8.2008, blz. 21.

(10)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. . ║

(11)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(12)   Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE I

Fundamentele eisen voor werken

Het bouwwerk als geheel en ook de afzonderlijke delen ervan moeten geschikt zijn voor het beoogde gebruik , rekening houdend met de gezondheid en de veiligheid van de personen die er tijdens de gehele duur van het werk bij betrokken zijn .

Bij normaal onderhoud moet gedurende een economisch redelijke levensduur aan de fundamentele eisen voor werken worden voldaan.

1.   MECHANISCHE WEERSTAND EN STABILITEIT

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat de krachten die er tijdens de bouw en het gebruik op kunnen inwerken, geen van de volgende effecten teweegbrengen:

a)

instorting van het gehele werk of een deel ervan;

b)

aanzienlijke vervormingen die niet toelaatbaar zijn;

c)

schade aan andere delen van het werk of aan inrichtingen of installaties als gevolg van een aanzienlijke vervorming van de dragende constructie;

d)

schade door een gebeurtenis die niet in verhouding staat tot de oorspronkelijke oorzaak.

2.   BRANDVEILIGHEID

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat bij het uitbreken van brand:

a)

het draagvermogen van de constructie gedurende een bepaalde tijd behouden blijft;

b)

het ontstaan en de verspreiding van vuur en rook binnen het bouwwerk zelf beperkt blijft;

c)

de uitbreiding van de brand naar belendende bouwwerken beperkt blijft;

d)

de veiligheid van reddingsploegen in acht wordt genomen.

3.   HYGIËNE, GEZONDHEID EN MILIEU

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het tijdens zijn volledige levensduur geen risico vormt noch voor de hygiëne noch voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, bewoners en omwonenden en dat het tijdens zijn volledige levensduur geen buitengewoon grote invloed uitoefent op de milieukwaliteit of op het klimaat, noch tijdens de bouw, noch tijdens het gebruik en de sloop ervan, voornamelijk als gevolg van:

a)

de afgifte van toxische gassen;

b)

de emissie van gevaarlijke stoffen, vluchtige organische verbindingen, broeikasgassen of gevaarlijke deeltjes in de binnen- of buitenlucht;

c)

de emissie van gevaarlijke straling;

d)

het lozen van gevaarlijke stoffen in drinkwater, grondwater, zeewater of de bodem;

e)

onjuiste afvoer van afvalwater, emissie van rookgassen of onjuiste verwijdering van vast of vloeibaar afval;

f)

vochtophoping in delen of op binnenoppervlakken van het bouwwerk.

4.   GEBRUIKSVEILIGHEID

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het gebruik ervan of de daarin verrichte activiteiten geen onaanvaardbare ongevallenrisico's meebrengen, zoals uitglijden, vallen, botsen, brandwonden, elektrocutie of verwondingen door explosie.

5.   BESCHERMING TEGEN GELUIDSHINDER

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het door gebruikers en omwonenden waargenomen geluid op een zodanig niveau gehandhaafd blijft dat het hun gezondheid niet bedreigt en dat hun slaap, hun rust en hun werk daar geen nadeel van ondervinden.

6.   ENERGIEBESPARING EN WARMTEBEHOUD

Het bouwwerk en de verwarmings-, koel- , verlichtings - en ventilatie-installaties ervan moeten zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat, rekening houdend met de lokale klimaatomstandigheden en de gebruikers, een gering energieverbruik voldoende is. Ook bouwproducten moeten goede energieprestaties leveren. Bijgevolg moeten ze tijdens hun volledige levenscyclus zo weinig mogelijk energie verbruiken.

7.   DUURZAAM GEBRUIK VAN NATUURLIJKE HULPBRONNEN

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen, uitgevoerd en gesloopt dat duurzaam gebruik wordt gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en ten minste het volgende wordt gewaarborgd:

a)

de recycleerbaarheid van het bouwwerk en de materialen en delen ervan na de sloop;

b)

de duurzaamheid van het bouwwerk;

c)

het gebruik van milieuvriendelijke grondstoffen en secundaire materialen in het bouwwerk.

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE II

Procedure voor de goedkeuring van een Europees beoordelingsdocument en voor het verstrekken van een Europese technische beoordeling voor niet of niet volledig onder een technische norm vallende bouwproducten

1.

Een technische beoordelingsinstantie voert de beoordeling uit en verstrekt de Europese technische beoordeling op het productgebied waarvoor zij is aangewezen.

De bepalingen van deze bijlage voor fabrikanten gelden ook voor importeurs.

2.

De opstelling en de goedkeuring van een Europees beoordelingsdocument vinden plaats overeenkomstig de punten 2.1 tot en met 2.11.

2.1.

In overleg met de technische beoordelingsinstantie van de beoogde markt voert de bevoegde technische beoordelingsinstantie overeenkomstige de bepalingen van het tweede contract en het werkprogramma de beoordeling uit, stelt zij de Europese technische beoordeling op en doet zij deze aan de Commissie toekomen, alsmede aan alle overige technische beoordelingsinstanties die overeenkomstig bijlage V, tabel 1, voor dezelfde categorieën producten aangewezen zijn.

2.2.

De technische beoordelingsinstantie die een verzoek om Europese technische beoordeling ontvangt (hierna de „verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie” genoemd) voor een bouwproduct, brengt de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties en de Commissie op de hoogte van de inhoud van het verzoek en van de referentie van het besluit van de Commissie betreffende de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, dat de technische beoordelingsinstantie voor dit product wil toepassen, of van het ontbreken van een dergelijk besluit van de Commissie.

2.3.

In overleg met de overige technische beoordelingsinstanties voert de bevoegde technische beoordelingsinstantie overeenkomstig de bepalingen van het tweede contract en het werkprogramma de beoordeling uit, stelt zij de Europese technische beoordeling op en doet zij deze aan de commissie toekomen, alsmede aan alle overige technische beoordelingsinstanties die overeenkomstig bijlage V, tabel 1, voor deze categorie producten aangewezen zijn.

2.4.

De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie verkrijgt, in samenwerking met de fabrikant, de relevante informatie over het product en het beoogde gebruik ervan. De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie deelt de fabrikant mee of het product geheel of gedeeltelijk onder een andere geharmoniseerde technische specificatie valt. De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie stelt dan een eerste met de fabrikant te sluiten contract op, waarin de voorwaarden voor de opstelling van het werkprogramma worden vastgesteld.

2.5.

Binnen een maand na de sluiting van het eerste contract dient de fabrikant bij de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie een technisch dossier in met een beschrijving van het product, het beoogde gebruik ervan en nadere gegevens over de door hem toegepaste productiecontrole in de fabriek.

2.6.

Binnen een maand na de ontvangst van het technische dossier bereidt de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie het tweede ontwerpcontract en het ontwerpwerkprogramma voor en zendt deze aan de fabrikant toe met alle gedetailleerde aspecten en met de acties die zij zal ondernemen om voor de essentiële kenmerken van het product de prestaties te beoordelen in verband met het beoogde gebruik. Het ontwerpwerkprogramma omvat ten minste de volgende delen:

a)

deel 1: het beoordelingsprogramma waarin de testmethoden, berekeningsmethoden, beschrijvende methoden, parameters en alle andere middelen, zoals de beoordelingscriteria, worden vermeld die passend worden geacht voor de identificatie van het product en voor de beoordeling van zowel de prestaties voor de essentiële kenmerken ervan in verband met het beoogde gebruik als de duurzaamheidsaspecten voor de relevante essentiële kenmerken;

b)

deel 2: de activiteiten met betrekking tot de eerste inspectie van de fabriek waarin het product wordt vervaardigd waarop het verzoek betrekking heeft;

c)

deel 3: de plaatsen waarop de tests zullen worden uitgevoerd;

d)

deel 4: de verwachte tijd en kosten.

2.7.

Na de sluiting van het tweede contract, inclusief het overeengekomen werkprogramma, tussen de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie en de fabrikant, stuurt de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie deel 1 van het werkprogramma, samen met het deel van het technische dossier dat verband houdt met de beschrijving van het product en het beoogde gebruik ervan, naar alle andere technische beoordelingsinstanties die voor hetzelfde, in tabel 1 van bijlage V genoemd bouwproductgebied zijn aangewezen. Deze technische beoordelingsinstanties richten een werkgroep op die door de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie wordt gecoördineerd.

De fabrikant kan erom verzoeken dat bovengenoemde werkgroep een onafhankelijke wetenschappelijke deskundige van zijn keuze hoort om de aan de technische beoordelingsinstantie verstrekte gegevens aan te vullen. De werkgroep is gehouden deze deskundige te horen.

Binnen twee weken nadat alle betrokken technische beoordelingsinstanties deze documenten van de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie hebben ontvangen, stelt de werkgroep het ontwerp op van het Europees beoordelingsdocument, dat de methoden en criteria bevat voor de beoordeling van de prestaties voor de relevante essentiële kenmerken, zulks op basis van deel 1 van het werkprogramma en van de pertinente en verantwoorde technische bijdragen van haar leden.

2.8.

Het ontwerp van het Europees beoordelingsdocument wordt dan, samen met het relevante deel van het technische dossier dat de beschrijving van het product en het beoogde gebruik ervan bevat, door de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie meegedeeld aan alle andere technische beoordelingsinstanties.

Binnen twee weken verstrekken deze andere technische beoordelingsinstanties de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie de relevante informatie over hun nationale bouwregelgeving en andere wettelijke of administratieve bepalingen die van toepassing zijn op het product en het beoogde gebruik ervan. De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie brengt de leden van de werkgroep en de fabrikant op de hoogte van de inhoud van deze bijdragen.

2.9.

Na raadpleging van de werkgroep neemt de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie deze bijdragen op in het ontwerp van het Europees beoordelingsdocument dat zij aan de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties toestuurt. Nadat de organisatie van technische beoordelingsinstanties het eindontwerp van het Europees beoordelingsdocument heeft meegedeeld aan de fabrikant, die een week heeft om daarop te reageren, en nadat ten minste een door de fabrikant aangewezen beroepsorganisatie op zijn verzoek is geraadpleegd, keurt zij het Europees beoordelingsdocument goed als voorlopig document. De organisatie van technische beoordelingsinstanties zendt een exemplaar van het goedgekeurd voorlopig Europees beoordelingsdocument naar de fabrikant en de Commissie. Als de Commissie de organisatie van technische beoordelingsinstanties binnen vijftien werkdagen na de ontvangst van dat exemplaar haar opmerkingen over het voorlopig Europees beoordelingsdocument meedeelt, wordt het door de organisatie van technische beoordelingsinstanties dienovereenkomstig gewijzigd. Na het verstrijken van deze termijn begint de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie met de voorbereidingen voor het uitvoeren van de beoordeling.

2.10.

De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie voert de beoordeling uit overeenkomstig de bepalingen van het goedgekeurd voorlopig Europees beoordelingsdocument en verstrekt vervolgens de overeenkomstige Europese technische beoordeling.

2.11.

Zodra de eerste Europese technische beoordeling op basis van een bepaald voorlopig Europees beoordelingsdocument door de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie is verstrekt, wordt dit Europees beoordelingsdocument door de organisatie van technische beoordelingsinstanties op basis van een voorstel van de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie zo nodig bijgewerkt. De Commissie maakt de referentie van het definitief Europees beoordelingsdocument in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

3.

Zodra de referentie van het definitief Europees beoordelingsdocument in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, worden de voorbereidingen voor Europese technische beoordelingen op basis van latere verzoeken voor bouwproducten met soortgelijke essentiële kenmerken in verband met het beoogde gebruik als in het eerste verzoek, uitgevoerd overeenkomstig dit definitief Europees beoordelingsdocument.

4.

Een vertegenwoordiger van de Commissie mag alle vergaderingen van de in punt 2.7 bedoelde werkgroep als waarnemer bijwonen.

5.

Als alle technische beoordelingsinstanties en de fabrikant niet tot overeenstemming zijn gekomen over het Europees beoordelingsdocument, legt de organisatie van technische beoordelingsinstanties deze kwestie voor aan de Commissie om er een passende oplossing voor te vinden.

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE III

1.

Nr. … (unieke identificatiecode van het product)

2.

Naam of merk en adres van de fabrikant (of zijn gemachtigde):

3.

Deze prestatieverklaring wordt verstrekt onder volledige verantwoordelijkheid van de fabrikant:

4.

Beschrijving van het product (waarmee het kan worden getraceerd) en vermelding van het generieke beoogde gebruik:

5.

De prestaties van het hierboven beschreven product zijn conform met de in punt 7 aangegeven prestaties.

6.

… (naam, nummer van de aangemelde instantie, indien relevant)

heeft … (beschrijving van de werkzaamheden) uitgevoerd

en (het conformiteitscertificaat van het product, het conformiteitscertificaat van de productiecontrole in de fabriek, de testrapporten, indien relevant) verstrekt:

volgens systeem … [nr.] ter beoordeling en controle van de bestendigheid van de prestatie

7.

Prestatieverklaring (lijst, niveaus en klassen en verwijzing naar de overeenkomstige geharmoniseerde technische specificatie / specifieke technische documentatie die is gebruikt om de prestaties voor de aangegeven essentiële kenmerken te beoordelen)

Naam van het aangegeven essentiële kenmerk

Prestatieniveau of klasse voor het aangegeven essentiële kenmerk

Referentie van de geharmoniseerde technische specificatie / specifieke technische documentatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ondertekend voor en namens: …

(plaats en datum van afgifte)

(naam, functie) (handtekening)

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE IV

In de prestatieverklaring aan te geven gevaarlijke stoffen

1.     Tot ernstige bezorgdheid aanleiding gevende stoffen

a)

stoffen die voorkomen op de lijst van in aanmerking komende lijst van REACH (Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (1);

b)

stoffen die volgens REACH (Verordening (EG) nr. 1907/2006) persistent, bioaccumulerend of toxisch (PBT) zijn;

c)

stoffen die volgens REACH (Verordening (EG) nr. 1907/2006) zeer persistent of sterk bioaccumulerend (vPvB) zijn;

d)

stoffen die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (2) kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, categorie 1 of 2, zijn.

2.     Stoffen met een bepaalde indeling

Stoffen die aan de criteria voldoen om overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG te worden ingedeeld in de volgende categorieën:

a)

kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, categorie 3;

b)

stoffen met een chronische toxiciteit (R48);

c)

voor het milieu gevaarlijke stoffen met mogelijke langetermijneffecten (R50-53);

d)

ozon afbrekende stoffen (R59);

e)

stoffen die sensibilisering bij inademing kunnen veroorzaken (R42);

f)

stoffen die sensibilisering bij huidcontact kunnen veroorzaken (R43).

3.     Prioritaire gevaarlijke stoffen

De prioritaire gevaarlijke stoffen, als vermeld in bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (3) (kaderrichtlijn water).


(1)   PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)   PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(3)   PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

Vrijdag, 24 april 2010
BIJLAGE V

Productgebieden en eisen voor technische beoordelingsinstanties

Tabel 1 –   Productgebieden

Gebiedscode

Productgebied

Families van bouwproducten

A

CIVIELTECHNISCHE WERKEN

Geotextiel en aanverwante producten – Verkeersinrichtingen – Bestratingsproducten en vloerafwerkingen voor bestrating – Toeslagmaterialen – Producten voor de wegenbouw – Buizen, reservoirs en toebehoren die niet in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water – Vloerconstructies (inclusief zwevende vloeren), wegen en andere verkeersgebieden – Asfaltbeton voor zeer dunne lagen – Rioleringsproducten – Beschermingspakketten tegen vallend gesteente – Vloeibaar aan te brengen waterdichtingskits voor brugdekken – Voegovergangen voor verkeersbruggen

B

GEPREFABRICEERDE VOLLEDIGE/GEDEELTELIJKE BOUWEENHEDEN

Geprefabriceerde bouwpakketten voor houtskeletbouw of voor gebouwen in rondhout – Bouwpakketten voor koelgebouwen en bouwpakketten voor schillen van koelgebouwen – Geprefabriceerde bouweenheden – Bouwpakketten met betonnen skelet – Bouwpakketten met metalen skelet

C

MATERIALEN EN BESTANDDELEN VOOR DRAGENDE MUREN

Houtproducten voor de bouw en toebehoren – Cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen – Wapeningsstaal en voorspanstaal voor beton – Metaalconstructieproducten en hulpproducten – Producten voor beton, mortel en injectiespecie – Opleggingen voor bouwkundige en civieltechnische toepassingen – Vooraf vervaardigde betonproducten – Geprefabriceerde trappen – Lichte samengestelde balken en pilaren op houtbasis – Voorspansystemen (kits) - Ankers

D

DAKBEDEKKING EN BOUWSCHIL

Vliesgevelsystemen – Dakbedekkingen, daklichten, dakramen en toebehoren – Vlakglas, geprofileerd glas en glasblokken – Binnen- en buitenramen en -deuren, dakopeningen en lichtkoepels – Systemen voor vloeibaar aangebrachte waterdichte dakbedekking – Kits voor gevelbekleding – Verlijmde vliesgevels – Mechanisch bevestigde flexibele afdichtingssystemen voor daken – Bouwpakketten voor zelfdragende doorschijnende daken – Geprefabriceerde houtachtige dragende panelen en zelfdragende samengestelde lichte panelen

E

BOUWELEMENTEN/-PAKKETTEN VOOR BINNEN/BUITEN

Sanitair – Platen op houtbasis – Metselwerk en bijbehorende producten – In- en uitwendige afwerkingen voor wanden en plafonds – Gipsproducten – Kits voor scheidingswanden – Kits voor waterdichte vloer- en wandbekleding van natte ruimten – Niet-dragende blijvende bekistingssystemen/-kits bestaande uit holle blokken of panelen van isolatiemateriaal en/of beton

F

VERWARMING/VENTILATIE/ISOLATIE

Schoorstenen, rookkanalen en specifieke producten – Voorzieningen voor ruimteverwarming – Warmte-isolatieproducten – Kits voor externe thermische isolatie met bepleistering – Kits voor isolatie d.m.v. een omkeerdak – Gevelbekledingsplaten

G

BEVESTIGINGEN/AFDICHTINGEN/KLEEFMIDDELEN

Bouwlijm – Constructieve penverbindingen – Driedimensionele nagel-/spijkerplaten – Ankers/bouten/schroeven – Wandpanelen van roestvrij staal – Loodslabben in spouwmuren – Bevestigingsmiddel voor gevelbekleding en platte daken of zadeldaken – Verbindingen voor betonnen sandwichelementen – Gas- en waterdichte afdichtingen voor buizen in muur- en vloerdoorvoeren – Kits voor dichtingsprofielen en -strips – Dichtingsmengsels en -profielen voor voegen - Elastische opgehangen bevestigingen – Trekbanden - Puntbevestiging – Afstotende en oppervlaktebehandelingsproducten – Egaliserende bevestigingsverbindingen voor daken, muren en binnentoepassingen – Vochtwerende producten/behandelingen

H

BRANDBEVEILIGING EN AANVERWANTE PRODUCTEN

Branddetectie- en alarmsystemen, vaste brandbestrijdingssystemen, brandbeveiligings- en anti-rooksystemen en explosiebeveiligingsproducten – Producten met brandvertragende, brandwerende en tegen brand afdichtende eigenschappen

I

ELEKTRISCHE INSTALLATIE

Elk bouwproduct in verband met de elektrische installatie

J

GASINSTALLATIE

Elk bouwproduct in verband met de gasinstallatie

K

WATERVOORZIENING EN RIOLERING

Kit bestaande uit een sifon met gedeeltelijk mechanische sluiting, gemonteerd in een kolk zonder sifon – Kit voor mangatdeksel, bestaande uit een deksel en extra ringen van kunststof voor verschillende toepassingen – Leidingenkits voor koud en warm water, inclusief voor menselijke consumptie bestemd water – Leidingsystemen voor drainering en riolering met of zonder druk – Soepele verbindingen voor stort- en drukriolen en draineerbuizen – Composttoilet


Tabel 2 –   Eisen voor technische beoordelingsinstanties

Bevoegdheid

Beschrijving van de bevoegdheid

Eis

1.

Risicoanalyse

Onderzoek naar de potentiële risico’s en voordelen van het gebruik van innovatieve bouwproducten zonder te beschikken over gedegen/geconsolideerde technische informatie over de prestaties ervan wanneer ze in bouwwerken worden gebruikt.

Een technische beoordelingsinstantie moet onafhankelijk zijn van de belanghebbenden en van alle particuliere belangen.

Voorts moet een technische beoordelingsinstantie beschikken over personeel met:

a)

objectiviteit en een gedegen technisch oordeel;

b)

grondige kennis van de in de lidstaten geldende regelgeving en andere voorschriften op de productgebieden waarvoor de instantie is aangewezen;

c)

algemeen inzicht in de bouwpraktijken en grondige technische kennis op de productgebieden waarvoor de instantie is aangewezen;

d)

grondige kennis van de specifieke risico’s en de technische aspecten van het bouwproces;

e)

grondige kennis van de bestaande geharmoniseerde normen en testmethoden op de productgebieden waarvoor de instantie is aangewezen;

f)

passende taalvaardigheid.

2.

Vaststellen van technische criteria

De resultaten van de risicoanalyse omzetten in technische criteria voor de beoordeling van het gedrag en de prestaties van de bouwproducten i.v.m. de naleving van de toepasselijke nationale eisen;

de benodigde technische informatie voor de deelnemers aan het bouwproces als potentiële gebruikers van de bouwproducten (fabrikanten, ontwerpers, aannemers, installateurs).

3.

Vaststellen van beoordelingsmethoden

Passende methoden (tests of berekeningen) ontwerpen en valideren om de prestaties voor essentiële kenmerken van bouwproducten te beoordelen, rekening houdend met de huidige stand van de techniek.

 

4.

Vaststellen van de specifieke productiecontrole in de fabriek

Het fabricageproces van het specifieke product begrijpen en evalueren teneinde passende maatregelen te kunnen nemen om de bestendigheid van het product via het fabricageproces in kwestie te waarborgen.

Een technische beoordelingsinstantie moet beschikken over personeel met een passende kennis van de relatie tussen de fabricageprocessen en de productkenmerken in verband met de productiecontrole in de fabriek.

5.

Beoordeling van het product

De prestaties voor essentiële kenmerken van bouwproducten beoordelen op basis van geharmoniseerde methoden tegenover geharmoniseerde criteria.

Behalve de in de punten 1, 2 en 3 gestelde eisen moet een technische beoordelingsinstantie toegang hebben tot de benodigde apparatuur voor de beoordeling van de prestaties voor essentiële kenmerken van bouwproducten op de productgebieden waarvoor zij is aangewezen.

6.

Algemeen beheer

Zorgen voor coherentie, betrouwbaarheid, objectiviteit en traceerbaarheid door de constante toepassing van passende beheersmethoden.

Een technische beoordelingsinstantie moet beschikken over:

a)

bewijsstukken inzake een correct bestuurlijk gedrag;

b)

een beleid met bijbehorende procedures om de vertrouwelijkheid van gevoelige informatie bij de instantie zelf en bij al haar partners te waarborgen;

c)

een documentcontrolesysteem om de registratie, traceerbaarheid, beschikbaarheid en archivering van alle relevante documenten te waarborgen;

d)

een mechanisme voor interne audit en beoordeling van het beheer om geregeld te controleren of passende beheersmethoden worden toegepast;

e)

een procedure om beroepen en klachten objectief te behandelen.

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE VI

Beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties

1.   SYSTEMEN VOOR BEOORDELING EN VERIFICATIE VAN DE BESTENDIGHEID VAN DE PRESTATIES

1.1.

Systeem 1+ – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:

a)

de fabrikant voert het volgende uit:

i)

de productiecontrole in de fabriek;

ii)

verdere tests van in de fabriek genomen monsters volgens het voorgeschreven testprogramma;

b)

de aangemelde instantie verstrekt het conformiteitscertificaat van het product op basis van:

i)

de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek (inclusief bemonstering), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;

ii)

de eerste inspectie van de productie-installatie en van de productiecontrole in de fabriek;

iii)

permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de productiecontrole in de fabriek;

iv)

steekproefsgewijze controle van in de fabriek genomen monsters.

1.2.

Systeem 1 – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:

a)

de fabrikant voert het volgende uit:

i)

de productiecontrole in de fabriek;

ii)

verdere tests van door de fabrikant in de fabriek genomen monsters volgens het voorgeschreven testprogramma;

b)

de aangemelde instantie verstrekt het conformiteitscertificaat van het product op basis van:

i)

de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek (inclusief bemonstering), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;

ii)

de eerste inspectie van de productie-installatie en van de productiecontrole in de fabriek;

iii)

permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de productiecontrole in de fabriek.

1.3.

Systeem 2+ – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:

a)

de fabrikant voert het volgende uit:

i)

de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek (inclusief bemonstering), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;

ii)

de productiecontrole in de fabriek;

iii)

tests van in de fabriek genomen monsters volgens het voorgeschreven testprogramma;

b)

de aangemelde instantie verstrekt het conformiteitscertificaat van de productiecontrole in de fabriek op basis van:

i)

de eerste inspectie van de productie-installatie en van de productiecontrole in de fabriek;

ii)

permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de productiecontrole in de fabriek.

1.4.

Systeem 3 – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:

a)

de fabrikant voert de productiecontrole in de fabriek uit:

b)

de aangemelde instantie bepaalt het producttype op grond van typeonderzoek (op basis van de bemonstering door de fabrikant), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product.

1.5.

Systeem 4 – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:

a)

de fabrikant voert het volgende uit:

i)

de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek, typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;

ii)

de productiecontrole in de fabriek;

b)

geen taken voor de aangemelde instantie.

2.   INSTANTIES DIE BETROKKEN ZIJN BIJ DE BEOORDELING EN VERIFICATIE VAN DE BESTENDIGHEID VAN DE PRESTATIES

De aangemelde instanties die bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van een bouwproduct betrokken zijn, kunnen op grond van hun taken als volgt worden ingedeeld:

(1)

certificatie-instantie: een aangemelde, al dan niet van de overheid afhankelijke instantie die de nodige deskundigheid en bevoegdheid bezit om de certificering volgens de vastgestelde procedure- en beheersregels af te wikkelen;

(2)

inspectie-instantie: een aangemelde instantie die over de nodige organisatie, personeel, deskundigheid en integriteit beschikt om volgens specifieke criteria de volgende taken te vervullen: beoordeling, aanbeveling tot aanvaarding en vervolgens toezicht op de kwaliteitscontrole door de fabrikant, en keuze en evaluatie van bouwproducten in de fabriek volgens specifieke criteria;

(3)

testlaboratorium: een aangemeld laboratorium dat de kenmerken of prestaties van materialen of bouwproducten meet, onderzoekt, test, ijkt of op enige andere manier bepaalt.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/483


Vrijdag, 24 april 2009
Grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap ***I

P6_TA(2009)0321

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap (COM(2008)0640 – C6-0352/2008 – 2008/0194(COD))

2010/C 184 E/81

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0640),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0352/2008),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 25 maart 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken(A6-0053/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Vrijdag, 24 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0194

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 924/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/484


Vrijdag, 24 april 2009
Werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld ***I

P6_TA(2009)0322

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (COM(2008)0627 – C6-0350/2008 – 2008/0190(COD))

2010/C 184 E/82

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0627),

gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 47, lid 2, en 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0350/2008),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 25 maart 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0056/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Vrijdag, 24 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0190

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/110/EG.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/485


Vrijdag, 24 april 2009
Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten ***I

P6_TA(2009)0323

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Verordening dierlijke bijproducten) (COM(2008)0345 – C6-0220/2008 – 2008/0110(COD))

2010/C 184 E/83

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0345),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 152, lid 4, onder b), van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0220/2008),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 1 april 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

gezien de omvang van de door de toekomstige verordening [tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten] aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheden („toekomstige verordening”),

gelet op artikel 51, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0087/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerpmaatregel voor de uitvoering van de toekomstige verordening voor te bereiden met de nodige technische deskundigheid, die tijdens de besprekingen duidelijk aanwezig was, en vóór de datum van toepassing van de toekomstige verordening, zodat in de ontwerpmaatregel rekening met de specifiekere suggesties van het Parlement voor de aanpak van bepaalde technische kwesties kan worden gehouden;

4.

verzoekt de Commissie de ontwerpmaatregel aan het Parlement voor te leggen voor een gedachtewisseling, alvorens de regelgevingsprocedure met toetsing te starten, om de uitoefening van de medezeggenschapsrechten van het Parlement te vergemakkelijken;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Vrijdag, 24 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0110

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening dierlijke bijproducten)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1069/2009.)


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/486


Vrijdag, 24 april 2009
Instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten *

P6_TA(2009)0324

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (COM(2009)0169 – C6-0134/2009 – 2009/0053(CNS))

2010/C 184 E/84

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0169),

gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0134/2009),

gezien Verordening (EG) nr. 332/2002 van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (1) en het standpunt van het Parlement van 6 september 2001 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (2),

gezien zijn standpunt van 20 november 2008 (3) inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 en zijn resolutie van dezelfde dag over de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (4),

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 20 april 2009 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten,

gelet op de artikelen 51 en 134 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0268/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 3

Verordening (EG) nr. 332/2002

Artikel 3 bis

De Commissie en de betrokken lidstaat sluiten een memorandum van overeenstemming waarin de door de Raad gestelde voorwaarden worden gepreciseerd.

De Commissie en de betrokken lidstaat sluiten een memorandum van overeenstemming waarin de door de Raad gestelde voorwaarden worden gepreciseerd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van dat memorandum van overeenstemming.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Verordening (EG) nr. 332/2002

Artikel 5

1.   De Commissie neemt de nodige maatregelen om in samenwerking met het Economisch en Financieel Comité op gezette tijden na te gaan of de economische politiek van de lidstaat die een lening van de Gemeenschap heeft ontvangen, voldoet aan het herstelprogramma en aan de eventuele andere voorwaarden die de Raad op grond van artikel 3 heeft gesteld. Daartoe stelt de lidstaat alle nodige gegevens ter beschikking van de Commissie en verleent hij haar zijn volledige medewerking. Op grond van de resultaten van deze controle besluit de Commissie op advies van het Economisch en Financieel Comité over de uitbetaling van de achtereenvolgende gedeelten.

1.   De Commissie neemt de nodige maatregelen om in samenwerking met het Economisch en Financieel Comité op gezette tijden na te gaan of de economische politiek van de lidstaat die een lening van de Gemeenschap heeft ontvangen, voldoet aan het herstelprogramma en aan de eventuele andere voorwaarden die de Raad op grond van artikel 3 heeft gesteld , alsmede aan het in artikel 3 bis vermelde memorandum van overeenstemming . Daartoe stelt de lidstaat alle nodige gegevens ter beschikking van het Europees Parlement en de Commissie en verleent hij laatstgenoemde zijn volledige medewerking. Op grond van de resultaten van deze controle besluit de Commissie op advies van het Economisch en Financieel Comité over de uitbetaling van de achtereenvolgende gedeelten.

De Raad besluit over de eventuele wijzigingen die in de oorspronkelijk vastgestelde voorwaarden inzake economische politiek moeten worden aangebracht.

2.   De Raad besluit over de eventuele wijzigingen die , overeenkomstig de belangrijkste economische doelstellingen van de Gemeenschap, in de oorspronkelijk vastgestelde voorwaarden inzake economische politiek moeten worden aangebracht.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 6 bis (nieuw)

Verordening (EG) nr. 332/2002

Artikel 10

 

(6 bis)

Artikel 10 wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 10

Alle twee jaren onderzoekt de Raad aan de hand van een verslag van de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement en na het uitbrengen van een advies door het Economisch en Financieel Comité, of het beginsel, de toepassingsregels en de maxima van het ingestelde mechanisme nog voldoen aan de behoeften die tot de invoering ervan hebben geleid.”


(1)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(2)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 312.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0560.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0562.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/488


Vrijdag, 24 april 2009
Belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling *

P6_TA(2009)0325

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (COM(2008)0727 – C6-0464/2008 – 2008/0215(CNS))

2010/C 184 E/85

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0727),

gelet op artikel 94 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0464/2008),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0244/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 9 bis (nieuw)

 

(9 bis)

overeenkomstig de conclusies van de ECOFIN Raad van mei 1999 en november 2000 ging de oorspronkelijke keuze om alle innoverende financiële producten uit te sluiten van het bereik van Richtlijn 2003/48/EG vergezeld van een expliciete verklaring dat deze kwestie opnieuw onder de loep zou worden genomen bij gelegenheid van de eerste herziening van deze richtlijn, met als doel om een definitie te vinden die alle effecten betreft welke het equivalent zijn van schuldeisen, zodat de doelmatigheid van de richtlijn ook in veranderende omstandigheden kan worden gegarandeerd en distorsies kunnen worden voorkomen. Het is daarom juist om alle innoverende financiële producten binnen het bereik van deze richtlijn te doen vallen. In dit verband zou de definitie van interestbetalingen ook de inkomsten moeten omvatten van kapitaalinvesteringen waarbij de opbrengst van tevoren is vastgelegd en de opbrengst van de transactie in wezen vergelijkbaar is met een inkomen uit interest. Om te zorgen voor een consistente interpretatie van deze bepaling in alle lidstaten, moet deze bepaling worden aangevuld met een lijst van de betrokken financiële producten. De Commissie moet deze lijst vaststellen aan de hand van de regelgevende procedure die is vastgelegd in Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 houdende vaststelling van de procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden (1).

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 10 bis (nieuw)

 

(10 bis)

De Gemeenschap dient een mondiaal fiscaal beleid te bevorderen, in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 23 oktober 2006, waarin de Commissie officieel opdracht werd gegeven om te onderzoeken of het mogelijk is te onderhandelen over specifieke overeenkomsten met Hongkong, Macau en Singapore inzake belastingheffing op inkomsten uit spaargelden, met het oog op de totstandbrenging van een internationale overeenkomst betreffende de toepassing van maatregelen die gelijkwaardig zijn aan de door de lidstaten toegepaste maatregelen uit hoofde van Richtlijn 2003/48/EG.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis)

In zijn conclusies van 21 januari 2003 oordeelde de Raad dat de Verenigde Staten van Amerika maatregelen toepassen die gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 2003/48/EG. Desalniettemin is het gepast om in bijlage I van de Richtlijn 2003/48/EG bepaalde rechtspersonen en juridische constructies op te nemen teneinde een effectieve belastingheffing te waarborgen.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 13 bis (nieuw)

 

(13 bis)

Bij het evalueren van de uitvoering van Richtlijn 2003/48/EG dient de Commissie specifiek aandacht te besteden aan bepaalde soorten kapitaalinkomsten, zoals inkomsten uit levensverzekeringsproducten, lijfrenten, swaps en bepaalde pensioenen, die nog niet binnen het bereik van die richtlijn vallen.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt -1 (nieuw)

Richtlijn 2003/48/EG

Overweging 8

 

(-1)

Overweging 8 wordt vervangen door de volgende tekst:

„(8)

de onderhavige richtlijn heeft een tweeledig doel, te weten enerzijds ervoor te zorgen dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling in een lidstaat aan uiteindelijk gerechtigden, die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben effectief worden belast overeenkomstig de wettelijke bepalingen van hun lidstaat van verblijf, en anderzijds een minimum van effectieve belastingheffing te garanderen op inkomsten uit spaargelden in de vorm van in een lidstaat verrichte rentebetaling aan uiteindelijk gerechtigden, die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben.”

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt -1 bis (nieuw)

Richtlijn 2003/48/EG

Overweging 19

 

(-1 bis)

Overweging 19 wordt vervangen door de volgende tekst:

„(19)

de lidstaten die bronbelasting heffen dienen de inkomsten die zij daaruit verkrijgen grotendeels over te dragen aan de lidstaat van verblijf van de uiteindelijk gerechtigde is. Het deel van de belastingopbrengst dat de betrokken lidstaten kunnen inhouden, moet evenredig zijn aan hun administratieve kosten voor het beheer van het verdelingsmechanisme, waarbij rekening moet worden gehouden met kosten die voor informatie-uitwisseling zouden worden gemaakt.”

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt -1 ter (nieuw)

Richtlijn 2003/48/EG

Overweging 24 bis (nieuw)

 

(-1 ter)

Onderstaande nieuwe overweging wordt ingelast:

„(24 bis)

Zolang Hongkong, Singapore en andere in bijlage I vermelde landen en gebieden niet ieder maatregelen toepassen die gelijkwaardig of identiek zijn aan de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, zou kapitaalvlucht naar die landen en gebieden de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn in gevaar kunnen brengen. Daarom moet de Gemeenschap passende voorzieningen treffen om ervoor te zorgen dat met deze landen en gebieden een overeenkomst wordt bereikt op grond waarvan deze landen en gebieden dergelijke maatregelen toepassen.”

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt -1 quater (nieuw)

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 1 – lid 1

 

(-1 quater)

Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door de volgende tekst:

„1.     De onderhavige richtlijn heeft ten doel:

ervoor te zorgen dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van in een lidstaat verrichte rentebetaling aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben effectief worden belast overeenkomstig de wettelijke bepalingen van laatstgenoemde lidstaat;

een minimum van effectieve belastingheffing te garanderen op inkomsten uit spaargelden in de vorm van in een lidstaat verrichte rentebetaling aan uiteindelijk gerechtigden, die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben.”

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 1 – lid 2

„2.   De lidstaten zien erop toe dat de op hun grondgebied gevestigde uitbetalende instanties de voor de uitvoering van de richtlijn noodzakelijke taken uitvoeren, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rentedragende schuldvordering of de emittent van het rentedragende effect.”

„2.   De lidstaten zien erop toe dat de op hun grondgebied gevestigde marktdeelnemers en uitbetalende instanties de voor de uitvoering van de richtlijn noodzakelijke taken uitvoeren, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rentedragende schuldvordering of de emittent van het rentedragende effect.”

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 2 – letter a – punt i

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 2 – lid 1 – inleidende formule

Voor de toepassing van deze richtlijn, en onverminderd artikel 4, lid 2, wordt onder „uiteindelijk gerechtigde” verstaan elke natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt, of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, tenzij deze aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd. Dit betekent:

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn, en onverminderd artikel 4, lid 2, wordt onder „uiteindelijk gerechtigde” verstaan elke natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of had moeten ontvangen , of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd of zou moeten worden bewerkstelligd , tenzij deze aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd. Dit betekent:

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 3

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 3 – lid 2 – alinea 1 – letter b

(b)

voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of voor transacties die, bij ontstentenis van contractuele betrekkingen, zijn verricht op of na 1 januari 2004, bepaalt de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit naam, adres, datum en plaats van geboorte en, indien de uiteindelijk gerechtigde zijn adres of fiscale woonplaats heeft in een in bijlage II vermelde lidstaat, het hem door die lidstaat toegekende fiscale identificatienummer of vergelijkbaar nummer.

(b)

voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of voor transacties die, bij ontstentenis van contractuele betrekkingen, zijn verricht op of na 1 januari 2004, bepaalt de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit naam, adres, datum en plaats van geboorte en, indien de uiteindelijk gerechtigde zijn adres of fiscale woonplaats heeft in een in bijlage II vermelde lidstaat, het hem door die lidstaat toegekende fiscale identificatienummer of vergelijkbaar nummer ,voor zover dit nummer of vergelijkbare nummer voorkomt in de ter identificatie voorgelegde documentatie .

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 3

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 3 – lid 2 – alinea 2

De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, punt b) worden vastgesteld aan de hand van het paspoort, de officiële identiteitskaart of een ander officieel document als vermeld in bijlage II dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Gegevens die niet zijn vermeld op dat paspoort, die officiële identiteitskaart of dat officiële document worden vastgesteld aan de hand van enig ander, door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd officieel identiteitsbewijs dat is afgegeven door een overheidsinstantie van het land waar hij zijn adres of fiscale woonplaats heeft.

De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, punt b) worden vastgesteld aan de hand van een paspoort, een officiële identiteitskaart of een ander officieel document als vermeld in bijlage II dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Gegevens die niet zijn vermeld op een paspoort, een officiële identiteitskaart of enig ander officieel document worden vastgesteld aan de hand van enig ander, door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd officieel identiteitsbewijs dat is afgegeven door een overheidsinstantie van het land waar hij zijn adres of fiscale woonplaats heeft.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 3

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 4 – lid 2 – alinea 2

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een juridische constructie geacht haar plaats van feitelijk beheer te hebben in het land waar de persoon die daarvan op de eerste plaats rechthebbende is en op de eerste plaats haar vermogen en inkomsten beheert zijn of haar vaste adres heeft.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een juridische constructie geacht haar plaats van feitelijk beheer te hebben in het land waar de persoon die daarvan op de eerste plaats rechthebbende is en op de eerste plaats haar vermogen of inkomsten beheert zijn of haar vaste adres heeft.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 3

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 4 – lid 2 – alinea 7

Een marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of een rentebetaling bewerkstelligt voor een in bijlage III vermelde rechtspersoon of juridische constructie stelt de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van vestiging in kennis van de naam en de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of, in geval van een juridische constructie, van de naam en het vaste adres van de persoon die daarvan in de eerste plaats de rechthebbende is en daarvan in de eerste plaats het vermogen en de inkomsten beheert en het totaalbedrag van de aan de rechtspersoon of juridische constructie betaalde of voor deze bewerkstelligde rente. Wanneer de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of juridische constructie in een andere lidstaat is gelegen, geeft de bevoegde autoriteit deze informatie door aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat.

Een marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of een rentebetaling bewerkstelligt voor een in bijlage III vermelde rechtspersoon of juridische constructie stelt de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van vestiging in kennis van de naam en de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of, in geval van een juridische constructie, van de naam en het vaste adres van de persoon die daarvan in de eerste plaats de rechthebbende is en daarvan in de eerste plaats het vermogen of de inkomsten beheert en het totaalbedrag van de aan de rechtspersoon of juridische constructie betaalde of voor deze bewerkstelligde rente. Wanneer de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of juridische constructie in een andere lidstaat is gelegen, geeft de bevoegde autoriteit deze informatie door aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat.

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 3

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 4 – lid 3

„3.     De in lid 2 bedoelde rechtspersonen en juridische constructies, op het vermogen of de inkomsten waarvan geen uiteindelijk gerechtigde onmiddellijk recht heeft op het tijdstip van een rentebetaling, hebben de keuzemogelijkheid voor de doeleinden van deze richtlijn te kiezen voor een behandeling als instelling voor collectieve beleggingen of een ander fonds of andere regeling voor collectieve beleggingen als bedoeld in lid 2, onder a).

Wanneer een rechtspersoon of juridische constructie van deze keuzemogelijkheid gebruik maakt, geeft de lidstaat waar deze haar plaats van feitelijk beheer heeft een verklaring in die zin af. De rechtspersoon of juridische constructie doet die verklaring toekomen aan de marktdeelnemer die de rentebetaling verricht of bewerkstelligt.

De lidstaten stellen gedetailleerde regels op betreffende deze keuzemogelijkheid voor rechtspersonen en juridische constructies die hun plaats van feitelijk beheer op hun grondgebied hebben en zien erop toe dat de rechtspersonen en juridische constructies die van deze keuzemogelijkheid gebruik hebben gemaakt als uitbetalende instanties optreden overeenkomstig lid 1, tot het totaalbedrag van de ontvangen rentebetalingen, bij elke gelegenheid dat een uiteindelijk gerechtigde onmiddellijk het recht op het vermogen of de inkomsten daarvan verkrijgt.”

Schrappen

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid -1 (nieuw)

 

-1.     Onverminderd de in de volgende leden van dit artikel vastgelegde bepalingen is het algemene beginsel van deze richtlijn dat „interestbetaling” betekent elk inkomen uit kapitaal waarbij de opbrengst van tevoren is vastgesteld en de opbrengst van de transactie in wezen gelijk is aan die van een inkomen uit interest. Om te zorgen voor een consistente interpretatie van deze bepaling in alle lidstaten, moet deze bepaling worden aangevuld met een lijst van de betrokken financiële producten. De Commissie zal deze lijst uiterlijk goedkeuren op … [datum gespecificeerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2009/…/EG van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/48/EG over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van interestbetalingen] overeenkomstig de regelgevingsprocedure genoemd in artikel 18 ter, lid 2, van deze richtlijn.

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid 1 – letter c – punt ii

(ii)

rechtspersonen of juridische constructies die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 4, lid 3, bedoelde keuzemogelijkheid;

Schrappen

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid 1 – letter d – punt ii

(ii)

rechtspersonen of juridische constructies die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 4, lid 3, bedoelde keuzemogelijkheid;

Schrappen

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid 1 – letter e

(e)

uitkeringen in het kader van een levensverzekeringsovereenkomst wanneer deze voorziet in een biometrische risicodekking van gemiddeld minder dan 5 % van het verzekerde kapitaal gedurende de looptijd van de overeenkomst en de feitelijke prestaties geheel afhankelijk zijn van rente of inkomsten van de soort als bedoeld onder a), aa), b), c) en d); in dit verband wordt een verschil tussen de uitbetaalde bedragen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst en de som van alle betalingen aan de levensverzekerde in het kader van diezelfde overeenkomst beschouwd als uitkeringen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst.

(e)

in het geval van verzekeringsovereenkomsten:

(i)

het verschil tussen de verzekeringsuitkering en de som van de betaalde premies bij afkoop van het contract wanneer het een pensioenkapitaalverzekering betreft, voor zover het niet om een levenslange pensioenuitkering gaat;

(ii)

uitkeringen in het kader van een levensverzekeringsovereenkomst wanneer deze voorziet in een biometrische risicodekking van gemiddeld minder dan 10 % van het verzekerde aanvangskapitaal gedurende de looptijd van de overeenkomst en de feitelijke prestaties geheel afhankelijk zijn van rente of de feitelijke prestaties worden uitgedrukt in of rechtstreeks gekoppeld zijn aan beleggingen en wanneer meer dan 40 % van de onderliggende activa is belegd in inkomsten van de soort als bedoeld onder a), aa), b), c) en d).

Wanneer de uitbetalende instantie met betrekking tot een aan beleggingen gekoppelde verzekeringspolis geen informatie heeft over het percentage van de onderliggende activa die in schuldvorderingen of relevante effecten zijn belegd, wordt dit percentage geacht boven de 40 % te liggen.

In dit verband wordt een verschil tussen de uitbetaalde bedragen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst en de som van alle betalingen aan de levensverzekerde in het kader van diezelfde overeenkomst beschouwd als uitkeringen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst.

Wanneer de verzekeringsnemer, de verzekerde en de begunstigde van de polis niet identiek zijn, wordt de biometrische risicodekking geacht minder dan 10 % te bedragen.

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid 1 – letter e bis (nieuw)

 

(e bis)

inkomsten uit gestructureerde producten. Gestructureerde producten zijn obligaties waarbij de hoogte van de terugbetalingsverplichtingen afhankelijk is van de ontwikkeling van overeengekomen onderliggende activa van ongeacht welke vorm. Het verschil tussen de vergoeding voor de verkrijging van het gestructureerde product en de opbrengst uit de cessie, restitutie of inlossing ervan wordt eveneens aangemerkt als inkomsten;

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid 1 – letter e ter (nieuw)

 

(e ter)

dividenden die door een kredietinstelling of financiële instelling ten behoeve van de uiteindelijke gerechtigde worden geïnd.

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid 9

9.   In lid 1, onder aa) bedoelde inkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn, voor zover de effecten die die inkomsten opleveren voor het eerst werden uitgegeven op of na 1 december 2008 .

9.   In lid 1, onder aa) bedoelde inkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn, voor zover de effecten die die inkomsten opleveren zes maanden na de publicatie van deze richtlijn of daarna voor het eerst werden uitgegeven.

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 4

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 6 – lid 10

10.   Uitkeringen in het kader van levensverzekeringsovereenkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn overeenkomstig lid 1, onder e), voor zover de levensverzekeringsovereenkomsten in het kader waarvan die uitkeringen worden gedaan voor het eerst werden gesloten op of na 1 december 2008 .

10.   Uitkeringen in het kader van levensverzekeringsovereenkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn overeenkomstig lid 1, onder e), voor zover de levensverzekeringsovereenkomsten in het kader waarvan die uitkeringen worden gedaan zes maanden na de publicatie van deze richtlijn of daarna voor het eerst werden gesloten.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 5 bis (nieuw)

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 10 – lid 2

 

(5 bis)

Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door volgende tekst:

„2. De overgangsperiode eindigt uiterlijk op 1 juli 2014 of aan het einde van het eerste volledige belastingjaar volgend op de laatste van de hieronder vermelde data, met dien verstande dat dit tijdstip vóór 1 juli 2014 dient te vallen:

de datum van inwerkingtreding van de laatste, na eenparig besluit van de Raad gesloten overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Confederatie, het Vorstendom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Vorstendom Monaco en het Vorstendom Andorra, die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens (hierna de „OESO-modelovereenkomst” genoemd) met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden als bedoeld in artikel 11, lid 1;

de datum waarop de Raad het er unaniem over eens is dat de Verenigde Staten van Amerika zich heeft verplicht tot de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de OESO-modelovereenkomst met betrekking tot de rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken;

de datum waarop de Raad het er unaniem over een is dat Hongkong, Singapore en andere in bijlage I vermelde landen en gebieden zich hebben verplicht tot de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de OESO-modelovereenkomst met betrekking tot de rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken.”

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 6 bis (nieuw)

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 12 – leden 1 en 2

 

(6 bis)

Artikel 12, leden 1 en 2, wordt vervangen door de volgende tekst:

„1.     De lidstaten die overeenkomstig artikel 11, lid 1, bronbelasting heffen, behouden 10 % van hun opbrengsten en dragen 90 % daarvan over aan de lidstaat waar de uiteindelijke gerechtigde woonachtig is.

2.    Lidstaten die bronbelasting heffen overeenkomstig artikel 11, lid 5, behouden 10 % van hun opbrengsten en dragen 90 % over aan de andere lidstaten, zulks in dezelfde verhouding als de krachtens lid 1 van dit artikel uitgevoerde overdrachten.”

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 10

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 18

(10)

Artikel 18 , eerste zin, komt als volgt te luiden:

De Commissie brengt om de drie jaar bij de Raad verslag uit over de werking van deze richtlijn die in de bijlage V vermelde gegevens moet bevatten die elke lidstaat aan de Commissie moet verstrekken.

(10)

Artikel 18 komt als volgt te luiden:

„Artikel 18

Evaluatie

1.     Uiterlijk op 31 december 2010 publiceert de Commissie een vergelijkende studie van de voordelen en zwakke punten van zowel het systeem van informatie-uitwisseling als dat van de bronbelasting, om te beoordelen in hoeverre het nagestreefde doel van effectieve beteugeling van belastingfraude of -ontwijking daarmee is gediend. In die vergelijkende studie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aspecten transparantie, eerbiediging van de fiscale soevereiniteit van de lidstaten, fiscale rechtvaardigheid en de administratieve lasten die aan een of beide systemen verbonden zijn.

2.    De Commissie brengt om de drie jaar bij de Raaden het Europees Parlement verslag uit over de werking van deze richtlijn op basis van de in bijlage V vermelde statistische gegevens , die elke lidstaat aan de Commissie moet verstrekken. Op basis van die verslagen en van de in lid bedoelde studie doet de Commissie, inzonderheid met betrekking tot het einde van de in artikel 10, lid 2, bedoelde overgangsperiode, aan de Raad in voorkomend geval voorstellen tot wijziging van deze richtlijn die noodzakelijk blijken om een effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden te kunnen waarborgen en onwenselijke concurrentieverstoringen weg te nemen.

3.     De Commissie onderzoekt in het kader van de in de leden 1 en 2 bedoelde studie en verslagen met name in hoeverre het wenselijk is het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot alle financiële inkomstenbronnen, met inbegrip van dividenden en vermogenswinsten, alsmede tot alle aan rechtspersonen uigekeerde betalingen.”

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 11

Richtlijn 2003/48/EG

Artikel 18 ter – lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.     De Commissie, bijgestaan door het comité, beoordeelt vanaf 1 januari 2010 om de twee jaar de procedures, documenten en gemeenschappelijke methodes en formulieren waarop artikel 18 bis betrekking heeft en stelt, overeenkomstig in artikel 18 ter, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de maatregelen vast die vereist zijn om deze te verbeteren.

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit

Bijlage – punt 2

Richtlijn 2003/48/EG

Bijlage I

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

Vrijdag, 24 april 2009
„BIJLAGE I

Lijst van rechtspersonen en juridische constructies waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is vanwege de aanwezigheid van hun plaats van feitelijk beheer op het grondgebied van bepaalde landen of rechtsgebieden

1.

Rechtspersonen en juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer is gelegen in een land of rechtsgebied buiten het territoriale toepassingsgebied van de richtlijn zoals omschreven in artikel 7 en die verschillend is van die welke in artikel 17, lid 2, zijn vermeld:

Antigua en Barbuda

International business company

De Bahama's

Trust

Stichting

International business company

Bahrein

Financial trust

Barbados

Trust

Belize

Trust

International business company

Bermuda

Trust

Brunei

Trust

International business company

International trust

International Limited Partnership

Cookeilanden

Trust

International trust

International company

International partnership

Costa Rica

Trust

Djibouti

Vrijgestelde onderneming

(Buitenlandse) trust

Dominica

Trust

International business company

Fiji

Trust

Frans-Polynesië

Société (Onderneming)

Société de personnes (Vennootschap)

Société en participation (Deelgenoot-schap)

(Buitenlandse) trust

Guam

Company

Eenmansbedrijf

Partnership

(Buitenlandse) trust

Guatemala

Trust

Fundación (Stichting)

Hongkong

Trust

Kiribati

Trust

Labuan (Maleisië)

Offshore company

Malaysian offshore bank

Offshore limited partnership

Offshore trust

Libanon

Ondernemingen die in aanmerking komen voor het „offshore company regime”

Macau

Trust

Fundação (Stichting)

Maldiven

Alle ondernemingen, vennootschappen en buitenlandse trusts

Noordelijke Marianen

Foreign sales corporation (buitenlandse verkoopmaatschappij)

Offshore banking corporation

(Buitenlandse) trust

Marshalleilanden

Trust

Mauritius

Trust

Global business company cat. 1 en 2

Micronesië

Company

Partnership

(Buitenlandse) trust

Nauru

Trusts/nominee company

Company

Partnership

Eenmansbedrijf

Buitenlands testament

Buitenlandse goederen

Andere met de overheid onderhandelde ondernemingsvormen

Nieuw-Caledonië

Société (Onderneming)

Société civile (Civil company)

Société de personnes (Vennootschap)

Joint venture

Nalatenschap

(Buitenlandse) trust

Niue

Trust

International business company

Panama

Fideicomiso (Trust)

Fundación de interés privado (Stichting)

Palau

Company

Partnership

Eenmansbedrijf

Vertegenwoordiging

Credit union (financiële coöperatie)

Cooperative

(Buitenlandse) trust

Filippijnen

Trust

Puerto Rico

Estate

Trust

International banking entity

Saint Kitts en Nevis

Trust

Stichting

Vrijgestelde onderneming

Saint Lucia

Trust

Saint Vincent en de Grenadines

Trust

Samoa

Trust

International trust

International company

Offshore bank

Offshore insurance company

International partnership

Limited partnership (commanditaire vennootschap)

Seychellen

Trust

International business company

Singapore

Trust

Salomonseilanden

Company

Partnership

Trust

Zuid-Afrika

Trust

Tonga

Trust

Tuvalu

Trust

Provident fund (Fonds voor Sociale Voorzieningen)

Verenigde Arabische Emiraten

Trust

Amerikaanse Maagdeneilanden

Trust

Vrijgestelde onderneming

Uruguay

Trust

Vanuatu

Trust

Vrijgestelde onderneming

International company

2.

Rechtspersonen en juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer is gelegen in een in artikel 17, lid 2, genoemd land of rechtsgebied, waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is in afwachting van de aanneming door het betrokken land of rechtsgebied van bepalingen die vergelijkbaar zijn met die van artikel 4, lid 2:

Andorra

Trust

Anguilla

Trust

Aruba

Stichting

Ondernemingen die in aanmerking komen voor de offshore-regeling

Britse Maagdeneilanden

Trust

International business company

Caymaneilanden

Trust

Vrijgestelde onderneming

Guernsey

Trust

Zero tax company

Eiland Man

Trust

Jersey

Trust

Liechtenstein

Anstalt (Trust)

Stiftung (Stichting)

Monaco

Trust

Fondation (Stichting)

Montserrat

Trust

Nederlandse Antillen

Trust

Stichting

San Marino

Trust

Fondazione (Stichting)

Zwitserland

Trust

Stichting

Turks- en Caicoseilanden

Vrijgestelde onderneming

Limited partnership (commanditaire vennootschap)

Trust

AMENDEMENT

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE I

1.

De rechtspersonen en juridische constructies waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is kunnen de vorm aannemen van:

Kapitaalvennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

Naamloze vennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

Internationale ondernemingen of maatschappijen;

Internationale zakenondernemingen of -maatschappijen;

Vrijgestelde ondernemingen of maatschappijen;

Beschermde kernondernemingen of -maatschappijen;

Als naamloze vennootschap optredende kernondernemingen of -maatschappijen;

Internationale banken of onder die naam opererende maatschappijen;

Offshore-banken of onder die naam opererende maatschappijen;

Verzekeringsondernemingen of -maatschappijen;

Herverzekeringsondernemingen of -maatschappijen;

Coöperaties;

Kredietcoöperaties;

Vennootschappen allerhande, met inbegrip van (doch niet beperkt tot) vennootschappen onder firma, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, internationale vennootschappen en internationale zakelijke partnerschappen;

Joint ventures;

Trusts;

Vestigingen;

Stichtingen;

Nalatenschappen;

Fondsen in alle vormen;

Filialen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

Vertegenwoordigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

Permanente vestigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

Stichtingen allerhande, ongeacht vorm of omschrijving

2.

Tot de specifieke landen of rechtsgebieden die zich bevinden buiten de territoriale werkingssfeer van de richtlijn als omschreven in artikel 7 en verschillen van die welke zijn vermeld in artikel 17, lid 2, waar artikel 2, lid 3, van toepassing is met betrekking tot de rechtspersonen of juridische constructies als bedoeld in deel 1 van deze bijlage worden, indien de plaats van feitelijk beheer zich aldaar bevindt, gerekend:

Anjouan

Antigua en Barbuda

De Bahama's

Bahrein

Barbados

Belize

Bermuda

Brunei

Cookeilanden

Costa Rica

Djibout

Dominica

Dubai

Fiji

Frans-Polynesië

Ghana

Grenada

Guam

Guatemala

Hongkong

Kiribati

Labuan (Maleisië)

Libanon

Liberia

Macau

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

Maldiven

Montenegro

Noordelijke Marianen

Marshalleilanden

Mauritius

Micronesië

Nauru

Nieuw-Caledonië

Niue

Panama

Palau

Filippijnen

Puerto Rico

Saint Kitts en Nevis,

Saint Lucia

Saint Vincent en de Grenadines

Samoa

Sao Tomé en Principe

Seychellen

Singapore

Salomonseilanden

Somalië

Zuid-Afrika

Tonga

Tuvalu

Verenigde Arabische Emiraten

Amerikaanse staat Delaware

Amerikaanse staat Nevada

Amerikaanse Maagdeneilanden

Uruguay

Vanuatu

3.

Tot de specifieke in artikel 17, lid 2, vermelde landen of rechtsgebieden waar – in afwachting van de vaststelling door het betrokken land of rechtsgebied van bepalingen van gelijke strekking als die van artikel 4, lid 2, met betrekking tot de rechtspersonen of juridische constructies waarnaar wordt verwezen in deel 1 van deze bijlage – artikel 2, lid 3, van toepassing is indien de plaats van feitelijk beheer zich aldaar bevindt, worden gerekend:

Andorra

Anguilla

Aruba

Britse Maagdeneilanden

Caymaneilanden

Guernsey, Alderney of Sark

Eiland Man

Jersey

Liechtenstein

Monaco

Montserrat

Nederlandse Antillen

San Marino

Sark

Zwitserland

Turks- en Caicoseilanden

4.

Alle rechtspersonen of juridische constructies waarnaar in deel 1 van deze bijlage wordt verwezen vallen onder de toepassing van artikel 2, lid 3, indien de plaats van feitelijk beheer daarvan zich bevindt in een van de specifieke landen of rechtsgebieden als bedoeld in de delen 2 en 3 van deze bijlage, met dien verstande dat:

a.

Een land of rechtsgebied als bedoeld in de delen 2 en 3 bij het in artikel 18 ter bedoelde comité een verzoek kan indienen om een of meer van de in deel 1 bedoelde rechtspersonen of juridische constructies voor het desbetreffende land of rechtsgebied buiten beschouwing te laten op grond van het feit dat de plaats van feitelijk beheer van de bewuste rechtspersonen of juridische constructies zich daar niet kan bevinden dan wel op grond van het feit dat een passende belastingheffing over inkomsten uit rentebetalingen aan die rechtspersonen of constructies de facto is gewaarborgd;

b.

Het comité zijn met redenen omklede besluit binnen drie maanden na de indiening van een dergelijk verzoek bekendmaakt en de rechtspersonen of juridische constructies voor het land of rechtsgebied dat een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend staan aangemerkt als entiteiten die niet meer onder de toepassing van deel 1 vallen gedurende een aangemelde periode van maximaal twee jaar, welke kan worden verlengd indien het bewuste land of rechtsgebied daartoe niet eerder dan zes maanden voor het verstrijken van die periode een aanvraag indient.

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Bijlage – punt 2

Richtlijn 2003/48/EG

Bijlage III

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE III

„Uitbetalende instanties bij ontvangst” als bedoeld in artikel 4, lid 2

INLEIDING

Trusts en soortgelijke juridische constructies zijn vermeld voor die lidstaten die geen nationale regeling kennen voor de belasting van inkomsten die namens dergelijke juridische constructies zijn ontvangen door de persoon die daarvan op de eerste plaats de rechthebbende is en het vermogen en inkomsten daarvan op de eerste plaats beheert en die op hun grondgebied woonachtig is. Deze lijst verwijst naar trusts en soortgelijke juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer en de roerende goederen in deze landen is gelegen (woonplaats van de voornaamste bewindvoerder of andere beheerder die voor de roerende goederen verantwoordelijk is), ongeacht de wetgeving volgens welke deze trusts en soortgelijke juridische constructies zijn opgericht.

Land

Rechtspersoon of juridische constructie

Opmerkingen

België

Maatschap / Société de droit commun

Tijdelijke handelsvennootschap/ Société momentanée

Stille handelsvennootschap/ Société interne (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid via welke een of meer personen een belang hebben in transacties die een of meer andere personen namens hen beheren)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Zie de artikelen 46, 47 en 48 van het Belgische Wetboek Ondernemingsrecht.

Deze vennootschappen hebben geen rechtspersoonlijkheid en op fiscaal gebied is de „doorkijkbenadering” van toepassing.

Bulgarije

Drujestvo sys specialna investicionna cel (beleggingsmaatschappij met een bijzonder doel)

Investicionno drujestvo (beleggingsmaatschappij die niet onder artikel 6 valt)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Trusts kunnen op de beurs worden genoteerd en zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Tsjechië

Veřejná obchodní společnost (ver. obch. spol. of V.O.S.) (vennootschap)

Sdruženi (vereniging)

Družstvo (coöperatie)

Evropské hospodářské zájmové sdružení (EHZS) (Europees economisch samenwerkingsverband))

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Denemarken

Interessentskaber (vennootschap onder firma)

Kommanditselskaber (commanditaire vennootschap)

Partnerselskaber (maatschap)

Europæisk økonomisk firmagrupper (EØFG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Duitsland

Gesellschaft bürgerlichen Rechts (maatschap)

Kommanditgesellschaft — KG, offene Handelsgesellschaft — OHG (commanditaire vennootschap – vennootschap onder firma)

Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

 

Estland

Täisühing- TÜ (vennootschap onder firma)

Usaldusühing-UÜ (commanditaire vennootschap)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Deze vennootschappen worden als afzonderlijke belastbare entiteiten belast, waarvan de uitkeringen geacht worden dividenden te zijn (en onderworpen zijn aan de dividendbelasting).

Ierland

Partnership and investment club (vennootschap en beleggingsclub)

European economic interest grouping (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Beheerder die Iers ingezetene is, is belastbaar op inkomsten van de trust.

Griekenland

Omorrythmos Eteria (OE) (vennootschap onder firma)

Eterorythmos Eteria (EE) (commanditaire vennootschap)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

De vennootschapsbelasting is van toepassing op deze vennootschappen. Tot 50 % van de winsten van de vennootschap wordt echter belast tegen de tarieven van de personenbelasting bij de afzonderlijke vennoten.

Spanje

Onderworpen aan de belasting op de winstverdeling:

Sociedad civil con o sin personalidad jurídica (maatschap met of zonder rechtspersoonlijkheid)

Agrupación europea de interés económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Herencias yacentes (nalatenschap)

Comunidad de bienes (gemeenschap van goederen)

Andere entiteiten met of zonder rechtspersoonlijkheid die een afzonderlijke economische eenheid vormen of een afzonderlijke groep activa (Artikel 35, lid 4, van de Ley General Tributaria).

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Frankrijk

Société en participation (Deelgenootschap)

Société ou association de fait (feitelijke vereniging)

Indivision (gemeenschap van goederen)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Italië

Società semplice (maatschap en daarmee gelijkgestelde entiteiten)

Niet-commerciële entiteit zonder rechtspersoonlijkheid

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Als ‘società semplici’ (maatschap) worden behandeld: ‘società di fatto’ (feitelijke vereniging), zonder commercieel oogmerk, en ‘associazioni’ (verenigingen) van personen die hetzelfde beroep uitoefenen zonder rechtspersoonlijkheid.

De groep niet-commerciële entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid is groot en omvat allerlei organisaties: verenigingen, vakbonden, commissies, verenigingen zonder winstoogmerk en andere.

Cyprus

Syneterismos (vennootschap)

syndesmos of somatio (vereniging)

Synergatikes (coöperatie)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Ekswxwria Eteria (offshorevennootschap)

Trusts die volgens het Cypriotische recht zijn opgezet worden volgens dat recht als transparante entiteiten beschouwd.

Letland

Pilnsabiedrība (vennootschap)

Komandītsabiedrība (commanditaire vennootschap)

Eiropas Ekonomisko interešu grupām (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Biedrības un nodibinājumi (vereniging en stichting)

Lauksaimniecības kooperatīvi (landbouwcoöperatie)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Litouwen

Europos ekonominių interesų grupės - GEIE (Europees economisch samenwerkingsverband)

Asociacija (vereniging)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Inkomsten van verenigingen uit rente en waardestijgingen van aandelen en obligaties zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Luxemburg

Société en nom collectif (vennootschap onder firma)

Société en commandite simple (commanditaire vennootschap)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Hongarije

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Hongarije erkent trusts als „entiteiten” naar nationaal recht.

Malta

Soċjetà in akomonditia (commanditaire vennootschap), waarvan het kapitaal niet in aandelen is verdeeld

Arrangement in participation (deelgenootschap)

Investment club (beleggingsclub)

Soċjetà Kooperattiva (coöperatie)

De commanditaire vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld is aan de vennootschapsbelasting onderworpen.

Nederland

Vennootschap onder firma

Commanditaire vennootschap

Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV)

Vereniging

Stichting

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.

Verenigingen en stichtingen zijn vrijgesteld van belastingen tenzij zij zich met commerciële of zakelijke activiteiten bezighouden.

Oostenrijk

Personengesellschaft (vennootschap)

Offene Personengesellschaft (vennootschap onder firma)

Kommanditgesellschaft, KG (commanditaire vennootschap)

Gesellschaft nach bürgerlichem Recht, GesBR (maatschap)

Offene Erwerbsgeselllschaft (OEG) (vennootschap onder firma - kleine bedrijven)

Kommandit-Erwerbsgesellschaft (commanditaire vennootschap - kleine bedrijven)

Stille Gesellschaft (stille vennootschap)

Einzelfirma (eenmansbedrijf)

Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

Privatstiftung (particuliere stichting)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Een vennootschap wordt transparant geacht, zelfs indien zij voor het bepalen van de winst als een entiteit wordt gezien.

Behandeld als normale „vennootschap”

Belast als een vennootschap; rente-inkomsten tegen het lagere tarief van 12,5 %.

Polen

Spólka jawna (Sp. j.) (vennootschap onder firma)

Spólka komandytowa (Sp. k.) (Limited partnership)

Spólka komandytowo-akcyjna (S.K.A.) (commanditaire vennootschap op aandelen)

Spólka partnerska (Sp. p.) (maatschap)

Europejskie ugrupowanie interesów gospodarczych (EUIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Portugal

Sociedade civil (maatschap) die geen commerciële rechtspersoon is

Rechtspersonen die zich met bepaalde beroepsactiviteiten bezighouden waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn met kwalificaties voor hetzelfde beroep

Agrupamento de Interesse Económico (AIE) (binnenlands economisch samenwerkingsverband )

Agrupamento Europeu de Interesse Económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Sociedada gestora de participacoes sociais (SGPS) (houdstermaatschappij waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn)

Herança jacente (nalatenschap)

Vereniging zonder rechtspersoonlijkheid

Offshorebedrijf in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

Fiscaal transparant zijn maatschappen die geen commerciële rechtspersonen zijn, rechtspersonen die bepaalde beroepen uitoefenen, ACE's (soort deelgenootschappen met rechtspersoonlijkheid), Europese economische samenwerkingsverbanden en houdstermaatschappijen waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn.

Andere vennootschappen met rechtspersoonlijkheid worden als bedrijven behandeld en zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

Offshorebedrijven in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting en van de bronbelasting op dividenden, rente, royalties en soortgelijke betalingen aan de buitenlandse moedermaatschappij.

De enige trusts die volgens de Portugese wet zijn toegestaan zijn die welke zijn opgericht volgens het recht van een ander land door rechtspersonen in het International Business Centre van Madeira; het vermogen van de trust wordt geacht deel uit te maken van het vermogen van de rechtspersoon die als beheerder optreedt.

Roemenië

Vereniging (vennootschap)

Cooperative (coöperatie)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Slovenië

Samostojni podjetnik (eigendom)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Slowakije

Verejná obchodná spoločnosť (vennootschap onder firma)

Európske združenie hospodárskych záujmov (Europees economisch samenwerkingsverband)

Komanditná spoločnosť (commanditaire vennootschap) wat betreft aan beherende vennoot toe te rekenen inkomsten

Združenie (vereniging)

Entiteiten die niet zijn opgericht voor zakelijke doeleinden: beroepsverenigingen, maatschappelijke organisaties, Nadácia (stichtingen)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

De belastbare basis wordt eerst berekend voor de vennootschap in haar geheel en dan toegerekend aan de beherende en stille vennoten. Het winstaandeel van de beherende vennoten wordt belast op het niveau van deze vennoten. De resterende inkomsten voor de stille vennoten worden eerst belast op het niveau van de vennootschap volgens de regels voor bedrijven.

Inkomsten uit activiteiten die het doel vormen van de organisatie zijn van belasting vrijgesteld, behalve inkomsten waarop de bronbelasting van toepassing is.

Finland

yksityisliike (niet geregistreerde onderneming)

avoin yhtiö / öppet bolag (vennootschap)

kommandiittiyhtiö / kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

kuolinpesä / dödsbo (nalatenschap)

eurooppalaisesta taloudellisesta etuyhtymästä (ETEY) / europeiska ekonomiska intressegrupperingar (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Zweden

handelsbolag (vennootschap onder firma)

kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

enkelt bolag (vennootschap)

„Trust” of soortgelijke juridische constructie

 

Verenigd Koninkrijk

General partnership (vennootschap onder firma)

Limited partnership (commanditaire vennootschap)

Limited liability partnership (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

EEIG (Europees economisch samenwerkingsverband)

Investment club (beleggingsclub waarvan de leden recht hebben op een bepaald aandeel van het vermogen).

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.

AMENDEMENT

Vrijdag, 24 april 2009
BIJLAGE III

„Uitbetalende instanties bij ontvangst” als bedoeld in artikel 4, lid 2

INLEIDING

Trusts en soortgelijke juridische constructies zijn vermeld voor die lidstaten die geen nationale regeling kennen voor de belasting van inkomsten die namens dergelijke juridische constructies zijn ontvangen door de persoon die daarvan op de eerste plaats de rechthebbende is en het vermogen en inkomsten daarvan op de eerste plaats beheert en die op hun grondgebied woonachtig is. Deze lijst verwijst naar trusts en soortgelijke juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer en de roerende goederen in deze landen is gelegen (woonplaats van de voornaamste bewindvoerder of andere beheerder die voor de roerende goederen verantwoordelijk is), ongeacht de wetgeving volgens welke deze trusts en soortgelijke juridische constructies zijn opgericht.

Land

Rechtspersonen en juridische constructies

Opmerkingen

België

Maatschap / Société de droit commun

Tijdelijke handelsvennootschap/ Société momentanée

Stille handelsvennootschap / Société interne (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid via welke een of meer personen een belang hebben in transacties die een of meer andere personen namens hen beheren)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Zie de artikelen 46, 47 en 48 van het Belgische Wetboek Ondernemingsrecht.

Deze vennootschappen hebben geen rechtspersoonlijkheid en op fiscaal gebied is de „doorkijkbenadering” van toepassing.

Bulgarije

Drujestvo sys specialna investicionna cel (beleggingsmaatschappij met een bijzonder doel)

Investicionno drujestvo (beleggingsmaatschappij die niet onder artikel 6 valt)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Trusts kunnen op de beurs worden genoteerd en zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Tsjechië

Veřejná obchodní společnost (ver. obch. spol. of V.O.S.) (vennootschap)

Sdruženi (vereniging)

Družstvo (coöperatie)

Evropské hospodářské zájmové sdružení (EHZS) (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Tsjechië

Danemark

Interessentskaber (vennootschap onder firma)

Kommanditselskaber (commanditaire vennootschap)

Partnerselskaber (maatschap)

Europæisk økonomisk firmagrupper (EØFG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Duitsland

Gesellschaft bürgerlichen Rechts (maatschap)

Kommanditgesellschaft — KG, offene Handelsgesellschaft — OHG (commanditaire vennootschap – vennootschap onder firma)

Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Estland

Täisühing- TÜ (vennootschap onder firma)

Usaldusühing-UÜ (commanditaire vennootschap)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Deze vennootschappen worden als afzonderlijk belastbare entiteiten belast, waarvan de uitkeringen geacht worden dividenden te zijn (en zijn onderworpen aan de dividendbelasting).

Ierland

Partnership and investment club (vennootschap en beleggingsclub)

European economic interest grouping (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

„General partnership”

„Limited partnership”

„Investment partnership”

„Non-resident limited liability company”

„Irish common contractual fund”

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Beheerder die Iers ingezetene is, is belastbaar op inkomsten van de trust.

Griekenland

Omorrythmos Eteria (OE) (vennootschap onder firma)

Eterorrythmos Eteria (EE) (commanditaire vennootschap)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

De vennootschapsbelasting is van toepassing op deze vennootschappen. Tot 50 % van de winsten van de vennootschap wordt echter belast tegen de tarieven van de personenbelasting bij de afzonderlijke vennoten.

Spanje

Onderworpen aan de belasting op de winstverdeling:

Sociedad civil con o sin personalidad jurídica (maatschap met of zonder rechtspersoonlijkheid)

Agrupación europea de interés económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Herencias yacentes (nalatenschap)

Comunidad de bienes (gemeenschap van goederen)

Andere entiteiten met of zonder rechtspersoonlijkheid die een afzonderlijke economische eenheid vormen of een afzonderlijke groep activa (artikel 35, lid 4, van de Ley General Tributaria)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Frankrijk

Société en participation (Deelgenootschap)

Société ou association de fait (feitelijke vereniging)

Indivision (gemeenschap van goederen)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Italië

Società semplice (maatschap en daarmee gelijkgestelde entiteiten)

Niet-commerciële entiteit zonder rechtspersoonlijkheid

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Als „società semplici” (maatschap) worden behandeld: „società di fatto” (feitelijke verenigingen), zonder commercieel oogmerk, en „associazioni” (verenigingen) van personen die hetzelfde beroep uitoefenen zonder rechtspersoonlijkheid.

De groep niet-commerciële entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid is groot en omvat allerlei organisaties: verenigingen, vakbonden, commissies, verenigingen zonder winstoogmerk en andere.

Cyprus

Syneterismos (vennootschap)

syndesmos of somatio (vereniging)

Synergatikes (coöperatie)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Ekswxwria Eteria (offshorevennootschap)

Trusts die volgens het Cypriotische recht zijn opgezet worden volgens dat recht als transparante entiteiten beschouwd.

Letland

Pilnsabiedrība (vennootschap)

Komandītsabiedrība (commanditaire vennootschap)

Eiropas Ekonomisko interešu grupām (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Biedrības un nodibinājumi (vereniging en stichting)

Lauksaimniecības kooperatīvi (landbouwcoöperatie)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Litouwen

Europos ekonominių interesų grupės - EEIG (Europees economisch samenwerkingsverband)

Asociacija (vereniging)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Inkomsten van verenigingen uit rente en waardestijgingen van aandelen en obligaties zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Luxemburg

Société en nom collectif (vennootschap onder firma)

Société en commandite simple (commanditaire vennootschap)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Hongarije

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Hongarije erkent trusts als „entiteiten” naar nationaal recht.

Malta

Soċjetà in akomonditia (commanditaire vennootschap), waarvan het kapitaal niet in aandelen is verdeeld

Arrangement in participation (deelgenootschap)

Investment club (beleggingsclub)

Soċjetà Kooperattiva (coöperatie)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

De commanditaire vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld is aan de vennootschapsbelasting onderworpen.

Nederland

Vennootschap onder firma

Commanditaire vennootschap

Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV)

Vereniging

Stichting

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.

Verenigingen en stichtingen zijn vrijgesteld van belastingen tenzij zij zich met commerciële of zakelijke activiteiten bezighouden.

Oostenrijk

Personengesellschaft (vennootschap)

Offene Personengesellschaft (vennootschap onder firma)

Kommanditgesellschaft, KG (commanditaire vennootschap)

Gesellschaft nach bürgerlichem Recht, GesBR (maatschap)

Offene Erwerbsgeselllschaft (OEG) (vennootschap onder firma - kleine bedrijven)

Kommandit-Erwerbsgesellschaft (commanditaire vennootschap - kleine bedrijven)

Stille Gesellschaft (stille vennootschap)

Einzelfirma (eenmansbedrijf)

Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

Privatstiftung (particuliere stichting)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Een vennootschap wordt transparant geacht, zelfs indien zij voor het bepalen van de winst als een entiteit wordt gezien.

Behandeld als normale „vennootschap”.

Belast als een vennootschap, rente-inkomsten tegen het lagere tarief van 12,5 %.

Polen

Spólka jawna (Sp. j.) (vennootschap onder firma)

Spólka jawna (Sp. k.) (commanditaire vennootschap)

Spólka komandytowo-akcyjna (S.K.A.) (commanditaire vennootschap op aandelen)

Spólka partnerska (Sp. p.) (maatschap)

Europejskie ugrupowanie interesów gospodarczych (EUIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Portugal

Sociedade civil (maatschap) die geen commerciële rechtspersoon is

Rechtspersonen die zich met bepaalde beroepsactiviteiten bezighouden waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn met kwalificaties voor hetzelfde beroep

Agrupamento de Interesse Económico (AIE) (binnenlands economisch samenwerkingsverband )

Agrupamento Europeu de Interesse Económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Sociedada gestora de participacoes sociais (SGPS) (houdstermaatschappij waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn)

Herança jacente (nalatenschap)

Vereniging zonder rechtspersoonlijkheid

Offshorebedrijf in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Fiscaal transparant zijn maatschappen die geen commerciële rechtspersonen zijn, rechtspersonen die bepaalde beroepen uitoefenen, ACE's (soort deelgenootschappen met rechtspersoonlijkheid), Europese economische samenwerkingsverbanden en houdstermaatschappijen waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn.

Andere vennootschappen met rechtspersoonlijkheid worden als bedrijven behandeld en zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

Offshorebedrijven in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting en van de bronbelasting op dividenden, rente, royalties en soortgelijke betalingen aan de buitenlandse moedermaatschappij.

De enige trusts die volgens de Portugese wet zijn toegestaan zijn die welke zijn opgericht volgens het recht van een ander land door rechtspersonen in het International Business Centre van Madeira; het vermogen van de trust wordt geacht deel uit te maken van het vermogen van de rechtspersoon die als beheerder optreedt.

Roemenië

Vereniging (vennootschap)

Cooperative (coöperatie)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Slovenië

Samostojni podjetnik (eigendom)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Slowakije

Verejná obchodná spoločnosť (vennootschap onder firma)

Európske združenie hospodárskych záujmov (Europees economisch samenwerkingsverband)

Komanditná spoločnosť (commanditaire vennootschap) wat betreft aan beherende vennoot toe te rekenen inkomsten

Združenie (vereniging)

Entiteiten die niet zijn opgericht voor zakelijke doeleinden: beroepsverenigingen, maatschappelijke organisaties, Nadácia (stichtingen)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

De belastbare basis wordt eerst berekend voor de vennootschap in haar geheel en dan toegerekend aan de beherende en stille vennoten. Het winstaandeel van de beherende vennoten wordt belast op het niveau van deze vennoten. De resterende inkomsten voor de stille vennoten worden eerst belast op het niveau van de vennootschap volgens de regels voor bedrijven.

Inkomsten uit activiteiten die het doel vormen van de organisatie zijn van belasting vrijgesteld, behalve inkomsten waarop de bronbelasting van toepassing is.

Finland

yksityisliike (niet geregistreerde onderneming)

avoin yhtiö / öppet bolag (vennootschap)

kommandiittiyhtiö / kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

kuolinpesä / dödsbo (nalatenschap)

eurooppalaisesta taloudellisesta etuyhtymästä (ETEY) / europeiska ekonomiska intressegrupperingar (Europees economisch samenwerkingsverband)

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Zweden

handelsbolag (vennootschap onder firma)

kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

enkelt bolag (vennootschap)

„Trust” , stichting of soortgelijke juridische constructie

 

Verenigd Koninkrijk

General partnership (vennootschap onder firma)

Limited partnership (commanditaire vennootschap)

Limited liability partnership (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

EEIG (Europees economisch samenwerkingsverband)

Investment club (beleggingsclub waarvan de leden recht hebben op een bepaald aandeel van het vermogen).

„Trust”, stichting of soortgelijke juridische constructie

Rechtspersonen en juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer is gelegen in het rechtsgebied van Gibraltar, met inbegrip van:

Kapitaalvennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

Naamloze vennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

Internationale ondernemingen of maatschappijen;

Internationale zakenondernemingen of -maatschappijen;

Vrijgestelde ondernemingen of maatschappijen;

Beschermde kernondernemingen of -maatschappijen;

Als naamloze vennootschap optredende kernondernemingen of -maatschappijen;

Internationale banken of onder die naam opererende maatschappijen;

Offshore-banken of onder die naam opererende maatschappijen;

Verzekeringsonder-nemingen of -maatschap-pijen;

Herverzekeringsonder-nemingen of -maatschap-pijen

Coöperaties;

Kredietcoöperaties;

Vennootschappen allerhande, met inbegrip van (doch niet beperkt tot) vennootschappen onder firma, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, internationale vennootschappen en internationale zakelijke partnerschappen;

Joint ventures;

Trusts;

Vestigingen;

Stichtingen;

Nalatenschappen;

Fondsen in alle vormen;

Filialen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

Vertegenwoordigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

Permanente vestigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

Stichtingen allerhande, ongeacht vorm of omschrijving.

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.


(1)   PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/519


Vrijdag, 24 april 2009
Gemeenschappelijk BTW-stelsel in verband met belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen *

P6_TA(2009)0326

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen (COM(2008)0805 – C6-0039/2009 – 2008/0228(CNS))

2010/C 184 E/86

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0805),

gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0039/2009),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0189/2009),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 5

(5)

Btw is verschuldigd door de persoon die gehouden is deze belasting aan de belastingdienst te voldoen. Om de betaling van btw te waarborgen, kunnen de lidstaten echter bepalen dat onder bepaalde omstandigheden een andere persoon hoofdelijk gehouden is de btw te voldoen.

(5)

Btw is verschuldigd door de persoon die gehouden is deze belasting aan de belastingdienst te voldoen. Om de betaling van btw te waarborgen, kunnen de lidstaten echter bepalen dat onder bepaalde omstandigheden een andere persoon hoofdelijk gehouden is de btw te voldoen. Daarbij moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle maatregelen ter bestrijding van fraude evenredig zijn en gericht zijn op personen die zich schuldig hebben gemaakt aan fraude.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Overweging 6

(6)

Om ervoor te zorgen dat een leverancier van goederen die mede verantwoordelijk is voor een derving van btw-inkomsten bij de verwerving van de van btw vrijgestelde goederen door een andere persoon, ook hoofdelijk gehouden kan zijn tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen in een lidstaat waarin de betrokken leverancier niet is gevestigd (de niet op het grondgebied gevestigde leverancier), moet worden voorzien in deze mogelijkheid.

(6)

Om ervoor te zorgen dat een leverancier van goederen die mede verantwoordelijk is voor een derving van btw-inkomsten bij de verwerving van de van btw vrijgestelde goederen door een andere persoon, ook hoofdelijk gehouden kan zijn tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen in een lidstaat waarin de betrokken leverancier niet is gevestigd (de niet op het grondgebied gevestigde leverancier), moet worden voorzien in deze mogelijkheid. De Commissie evalueert voor … (1) de werking van hoofdelijke aansprakelijkheid en dient, indien nodig, dienovereenkomstig een voorstel tot wijziging in.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 2

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 205 – lid 2

2.   In de in artikel 200 bedoelde situatie is de persoon die overeenkomstig de voorwaarden van artikel 138 goederen levert, hoofdelijk gehouden tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen wanneer hij niet aan de verplichting van de artikelen 262 en 263 heeft voldaan om een lijst met informatie over de levering in te dienen, of de door hem ingediende lijst niet de informatie over deze levering bevat die ingevolge artikel 264 vereist is.

2.   In de in artikel 200 bedoelde situatie is de persoon die overeenkomstig artikel 138 goederen levert, hoofdelijk gehouden tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen wanneer deze persoon niet aan de verplichting van de artikelen 262 en 263 heeft voldaan om een lijst met informatie over de levering in te dienen, of de door hem ingediende lijst niet de informatie over deze levering bevat die ingevolge artikel 264 vereist is.

 

Voordat een persoon die overeenkomstig artikel 138 goederen levert, hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld, moeten de autoriteiten waaraan deze persoon krachtens artikel 262 zijn lijst met informatie over de levering moet doen toekomen, hem op de hoogte brengen van zijn verzuim en hem in staat stellen dit verzuim binnen een termijn van ten minste twee maanden te rechtvaardigen.

De eerste alinea is echter niet van toepassing in de volgende situaties:

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer:

(a)

de afnemer heeft voor het tijdvak waarin de belasting op de betrokken handeling verschuldigd is geworden, een in artikel 250 bedoelde btw-aangifte ingediend die alle informatie over deze handeling bevat;

(a)

de afnemer voor het tijdvak waarin de belasting op de betrokken handeling verschuldigd is geworden, een in artikel 250 bedoelde btw-aangifte heeft ingediend die alle informatie over deze handeling bevat;

(b)

de persoon die overeenkomstig de voorwaarden van artikel 138 goederen levert, kan zijn in de eerste alinea van dit lid bedoelde verzuim ten genoegen van de bevoegde instanties rechtvaardigen.

(b)

de persoon die overeenkomstig artikel 138 goederen levert, zijn in de eerste alinea van dit lid bedoelde verzuim bij de bevoegde instanties waarbij overeenkomstig artikel 262 de lijst met informatie over de levering moet worden ingediend kan rechtvaardigen; en

 

(c)

meer dan twee jaar zijn verstreken tussen de levering van de goederen en de datum waarop de persoon die overeenkomstig artikel 138 van dit lid goederen levert, de in de tweede alinea bedoelde kennisgeving heeft ontvangen.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit

Artikel 1 bis (nieuw)

 

Artikel 1 bis

Beoordeling door de Commissie

De Commissie stelt tegen … (2) een verslag op met een beoordeling van de impact van hoofdelijke aansprakelijkheid krachtens artikel 205 van Richtlijn 2006/112/EG, met inbegrip van de impact ervan op de administratieve kosten voor leveranciers en op de belastinginkomsten van de lidstaten. Zo nodig, en mits de Commissie kan aantonen dat de VIES-databank (Value-added Tax Information Exchange System; systeem voor de uitwisseling van btw-gegevens) en de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten naar behoren functioneren, dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van artikel 205 van Richtlijn 2006/112/EG.


(1)   Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(2)   Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.