ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 242E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
16 oktober 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

RAAD

2007/C 242E/01

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 11/2007 van 23 juli 2007, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven

1

2007/C 242E/02

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 12/2007 van 23 juli 2007, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) ( 1 )

11

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


III Voorbereidende handelingen

RAAD

16.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 242/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 11/2007

voor de Raad vastgesteld op 23 juli 2007

met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven

(2007/C 242 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 95 en 135,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap en de lidstaten hebben zich er in de agenda van Lissabon toe verbonden het concurrentievermogen van ondernemingen die actief zijn op de Europese markt, te verhogen. Overeenkomstig Besluit 2004/387/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de interoperabele levering van pan-Europese e-overheidsdiensten aan overheidsdiensten, ondernemingen en burgers (IDABC) (3) dienen de Commissie en de lidstaten te zorgen voor efficiënte, effectieve en interoperabele informatie- en communicatiesystemen voor de uitwisseling van informatie tussen overheidsdiensten en burgers van de Gemeenschap.

(2)

De maatregelen voor een de pan-Europese e-overheid waarin wordt voorzien bij Besluit 2004/387/EG vergt maatregelen om de douanecontroles efficiënter te organiseren en een ononderbroken stroom van gegevens voor een efficiëntere douaneafhandeling te garanderen, de administratieve lasten te verminderen, fraude, georganiseerde misdaad en terrorisme te helpen bestrijden, de fiscale belangen te dienen, intellectuele eigendom en cultureel erfgoed te beschermen, de veiligheid van goederen en de beveiliging van het internationale handelsverkeer te versterken, en de volksgezondheid en het milieu beter te beschermen. Te dien einde is het van cruciaal belang om voor douanedoeleinden informatie- en communicatietechnologieën (ICT) beschikbaar te maken.

(3)

In zijn resolutie van 5 december 2003 over het instellen van eenvoudige en papierloze procedures voor douanediensten en handelaren (4), die aansluit bij de mededeling van de Commissie over eenvoudige en papierloze procedures voor de douanediensten en de marktdeelnemers, verzoekt de Raad de Commissie om in nauwe samenwerking met de lidstaten een strategisch meerjarenplan op te stellen om een coherente en interoperabele elektronische douaneomgeving voor de Gemeenschap tot stand te brengen. In Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5), is bepaald dat voor de indiening van summiere aangiften en de elektronische uitwisseling van gegevens tussen douaneautoriteiten van technieken voor automatische gegevensverwerking gebruik moet worden gemaakt, teneinde de douanecontroles op geautomatiseerde risicoanalysesystemen te baseren.

(4)

Dienovereenkomstig is het noodzakelijk de met de totstandbrenging van een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven beoogde doelstellingen te bepalen, alsook de structuur, de middelen en de termijnen daartoe.

(5)

De Commissie dient deze beschikking in nauwe samenwerking met de lidstaten uit te voeren. Daarom moeten de respectieve taken en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen nader worden omschreven en moet worden bepaald hoe de kosten door de Commissie en de lidstaten worden gedeeld.

(6)

De Commissie en de lidstaten dienen gezamenlijk in te staan voor de communautaire en nationale elementen van de systemen voor communicatie en informatie-uitwisseling overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in Beschikking nr. 253/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2003 houdende goedkeuring van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap („Douane 2007”) (6) en met inachtneming van Besluit nr. 2235/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2002 tot vaststelling van een communautair programma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt (Fiscalis 2003-2007-programma) (7).

(7)

Teneinde de naleving van deze beschikking en de samenhang tussen de verschillende systemen die moeten worden opgezet, te garanderen, dient een monitoringmechanisme te worden ingesteld.

(8)

In periodieke verslagen van de lidstaten en de Commissie moet informatie worden verstrekt over de voortgang bij de uitvoering van deze beschikking.

(9)

Om een papierloze omgeving tot stand te brengen, moeten de Commissie, de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers nauw met elkaar samenwerken. Om die samenwerking te vergemakkelijken, moet de Groep douanebeleid worden belast met de coördinatie van de activiteiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze beschikking. In alle stadia van de voorbereiding van deze activiteiten dient zowel op nationaal als op communautair niveau overleg te worden gepleegd met de marktdeelnemers.

(10)

Als voorbereiding op hun toetreding moeten de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten aan deze activiteiten kunnen deelnemen.

(11)

Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om dat doel te verwezenlijken.

(12)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(13)

Aan de Commissie dient in het bijzonder de bevoegdheid te worden gegeven de bij artikel 4, leden 2, 3 en 5, van deze beschikking voorgeschreven termijnen te verlengen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze beschikking betreft, moeten zij worden aangenomen volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elektronische douanesystemen

De Commissie en de lidstaten zetten veilige, geïntegreerde, interoperabele en toegankelijke elektronische douanesystemen op voor de uitwisseling van de gegevens opgenomen in douaneaangiften, bij douaneaangiften gevoegde documenten en certificaten, en de uitwisseling van andere terzake dienende gegevens.

De Commissie en de lidstaten voorzien in de structuren en de middelen voor de werking van deze elektronische douanesystemen.

Artikel 2

Doelstellingen

1.   De elektronische douanesystemen zijn opgezet met het oog op de volgende doelstellingen:

a)

de invoer- en uitvoerprocedures vergemakkelijken;

b)

de nalevingskosten en administratieve lasten verminderen en de afhandelingstijden verbeteren;

c)

een gemeenschappelijke benadering bij de controle van goederen coördineren;

d)

een juiste inning van alle douanerechten en andere heffingen helpen garanderen;

e)

snel relevante gegevens met betrekking tot de internationale toeleveringsketen uitwisselen;

f)

een ononderbroken stroom van gegevens tussen de administraties van de landen van invoer en van uitvoer, de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers mogelijk maken, waarbij reeds in het systeem ingevoerde gegevens opnieuw kunnen worden gebruikt.

De integratie en de ontwikkeling van de elektronische douanesystemen staan in verhouding tot de in de eerste alinea genoemde doelstellingen.

2.   De in de eerste alinea van lid 1 genoemde doelstellingen worden gerealiseerd met ten minste de volgende middelen:

a)

de geharmoniseerde uitwisseling van informatie op basis van internationaal aanvaarde gegevensmodellen en berichtenformaten;

b)

de herinrichting van douane- en douanegerelateerde processen om deze zo efficiënt en effectief mogelijk te maken, ze te vereenvoudigen en de conformiteitskosten van douaneverplichtingen te verminderen;

c)

het aanbieden van een brede waaier van elektronische douanediensten aan de marktdeelnemers, waardoor deze hun verplichtingen bij de douaneautoriteiten van eender welke lidstaat op dezelfde wijze kunnen vervullen.

3.   Voor de toepassing van lid 1 stimuleert de Gemeenschap de interoperabiliteit van de elektronische douanesystemen met de douanesystemen van derde landen en van internationale organisaties alsook de toegankelijkheid van de elektronische douanesystemen voor marktdeelnemers in derde landen, met het oog op de totstandbrenging van een papierloze omgeving op internationaal niveau mits internationale overeenkomsten daarin voorzien en er passende financiële regelingen worden getroffen.

Artikel 3

Uitwisseling van gegevens

1.   De elektronische douanesystemen van de Gemeenschap en van de lidstaten voorzien in de uitwisseling van gegevens tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten onderling en tussen die douaneautoriteiten en:

a)

marktdeelnemers,

b)

de Commissie,

c)

andere administraties of officiële instanties die betrokken zijn bij het internationale goederenverkeer, hierna „andere diensten of instanties” genoemd.

2.   Bij het openbaar maken of doorgeven van gegevens worden de geldende voorschriften inzake gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10), strikt nageleefd.

Artikel 4

Systemen, diensten en termijnen

1.   Volgens de in de geldende wetgeving bepaalde voorschriften en termijnen bewerkstelligen de lidstaten in samenwerking met de Commissie dat de volgende elektronische douanesystemen operationeel zijn:

a)

met het systeem voor transitvervoer interoperabele systemen voor de invoer en de uitvoer, die een ononderbroken stroom van gegevens tussen alle douanesystemen in de gehele Gemeenschap mogelijk maken;

b)

een met het systeem van de geautoriseerde marktdeelnemers interoperabel systeem voor de identificatie en registratie van marktdeelnemers, waardoor deze marktdeelnemers zich slechts eenmaal hoeven te laten registreren voor al hun contacten met douaneautoriteiten in de gehele Gemeenschap, rekening houdend met bestaande communautaire en nationale systemen;

c)

een systeem dat de mogelijkheid biedt de vergunningsprocedure, met inbegrip van het voorlichtings- en overlegproces, toe te passen, de certificaten voor geautoriseerde marktdeelnemers te beheren en deze certificaten in een gegevensbank te registreren met het oog op de toegang van de douaneautoriteiten tot die gegevens.

2.   De lidstaten bewerkstelligen in samenwerking met de Commissie dat er, uiterlijk … (11), ten behoeve van de marktdeelnemers gemeenschappelijke douaneportalen met de nodige informatie over douanetransacties in alle lidstaten bestaan en operationeel zijn.

3.   De Commissie bewerkstelligt in samenwerking met de lidstaten dat er, uiterlijk … (12), een geïntegreerde tariefomgeving bestaat en operationeel is die de verbinding mogelijk maakt met andere invoer- en uitvoergerelateerde systemen gebruikt door de Commissie en de lidstaten.

4.   De Commissie zorgt, uiterlijk … (11), in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid, voor de evaluatie van de gemeenschappelijke functionele specificaties voor:

a)

een kader voor vaste toegangspunten, zodat marktdeelnemers via één enkele interface elektronische douaneaangiften kunnen indienen, ook al wordt de douaneregeling in een andere lidstaat uitgevoerd;

b)

elektronische interfaces voor marktdeelnemers waardoor zij alle douanezaken, ook als er verscheidene lidstaten bij betrokken zijn, kunnen regelen met de douaneautoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn, en

c)

eenloketdiensten voor de ononderbroken stroom van gegevens tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten, tussen douaneautoriteiten en de Commissie, en tussen douaneautoriteiten en andere diensten of instanties, waardoor marktdeelnemers aan de douane alle voor de afhandeling van de invoer of uitvoer vereiste informatie kunnen verstrekken, ook de informatie die krachtens andere wetgeving dan douanewetgeving moet worden verstrekt.

5.   Uiterlijk drie jaar na de positieve evaluatie van de gemeenschappelijke functionele specificaties die zijn bedoeld in lid 4, punten a) en b), trachten de lidstaten in samenwerking met de Commissie te bewerkstelligen dat het kader van unieke toegangspunten en de elektronische interfaces bestaan en operationeel zijn.

6.   De lidstaten en de Commissie trachten te bewerkstelligen dat het kader van eenloketdiensten bestaat en operationeel is. De evaluatie van de vorderingen dienaangaande wordt opgenomen in de in artikel 12 bedoelde verslagen.

7.   De Gemeenschap en de lidstaten zorgen voor het behoorlijke onderhoud en de nodige verbeteringen van de systemen en diensten die in dit artikel worden genoemd.

Artikel 5

Elementen en verantwoordelijkheden

1.   De elektronische douanesystemen bestaan uit communautaire en nationale elementen.

2.   Tot de communautaire elementen van de elektronische douanesystemen behoren in het bijzonder:

a)

de haalbaarheidsstudies dienaangaande en de gemeenschappelijke technische en functionele systeemspecificaties;

b)

de gemeenschappelijke producten en diensten, inclusief de noodzakelijke gemeenschappelijke referentiesystemen voor douane- en douanegerelateerde informatie;

c)

de diensten van het gemeenschappelijke communicatienetwerk en de gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI) voor de lidstaten;

d)

de coördinatieactiviteiten van de lidstaten en de Commissie bij de uitvoering en de werking van elektronische douanesystemen binnen het gemeenschappelijk domein van de Gemeenschap;

e)

de coördinatieactiviteiten van de Commissie bij de uitvoering en de werking van elektronische douanesystemen binnen het extern domein van de Gemeenschap, met uitzondering van diensten die bestemd zijn om aan nationale vereisten te voldoen.

3.   Tot de nationale elementen van de elektronische douanesystemen behoren in het bijzonder:

a)

de nationale technische en functionele systeemspecificaties;

b)

de nationale systemen, inclusief databanken;

c)

de netwerkverbindingen tussen douaneautoriteiten en marktdeelnemers, en tussen douaneautoriteiten en andere diensten of instanties binnen eenzelfde lidstaat;

d)

alle software of hardware die een lidstaat nodig acht om te garanderen dat het systeem ten volle kan worden gebruikt.

Artikel 6

Taken van de Commissie

De taken van de Commissie zijn in het bijzonder:

a)

het opzetten, de conformiteitsbeoordeling, de invoering, de werking en de ondersteuning van de communautaire elementen met betrekking tot de elektronische douanesystemen coördineren;

b)

de systemen en de diensten waarin bij deze beschikking wordt voorzien en andere relevante projecten die verband houden met e-overheid op communautair niveau coördineren;

c)

de taken voltooien die haar worden toevertrouwd in het strategische meerjarenplan waarin wordt voorzien bij artikel 8, lid 2;

d)

de ontwikkeling van de communautaire en de nationale elementen coördineren met het oog op een synchroon verlopende uitvoering van projecten;

e)

elektronische douanediensten en eenloketdiensten op communautair niveau coördineren met het oog op hun promotie en tenuitvoerlegging op nationaal niveau;

f)

de opleidingsbehoeften coördineren.

Artikel 7

Taken van de lidstaten

1.   De taken van de lidstaten zijn in het bijzonder:

a)

het opzetten, de conformiteitsbeoordeling, de invoering, de werking en de ondersteuning van de nationale elementen met betrekking tot de elektronische douanesystemen coördineren;

b)

de systemen en de diensten waarin bij deze beschikking wordt voorzien en andere relevante projecten die verband houden met e-overheid op nationaal niveau coördineren;

c)

de taken voltooien die hun worden toevertrouwd in het strategische meerjarenplan waarin wordt voorzien bij artikel 8, lid 2;

d)

regelmatig informatie verstrekken aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om hun douaneautoriteiten of marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de elektronische douanesystemen;

e)

de elektronische douanediensten en eenloketdiensten op nationaal niveau te promoten en ten uitvoer te leggen;

f)

douanefunctionarissen en andere terzake bevoegde functionarissen de nodige opleiding bieden.

2.   De lidstaten doen de Commissie jaarlijks een raming toekomen van de personele, budgettaire en technische middelen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 4 en aan het strategische meerjarenplan waarin wordt voorzien bij artikel 8, lid 2.

3.   Een lidstaat die een actie met betrekking tot het opzetten of de werking van de elektronische douanesystemen wil ondernemen waardoor de algemene interoperabiliteit of het algehele functioneren van die systemen in gevaar zou kunnen komen, stelt de Commissie daarvan vooraf in kennis.

Artikel 8

Strategie en coördinatie

1.   De Commissie zorgt in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid voor het volgende:

a)

strategieën, vereiste middelen en ontwikkelingsfasen bepalen;

b)

alle activiteiten coördineren die verband houden met elektronische douane, teneinde te garanderen dat de middelen, inclusief die welke reeds op nationaal en communautair niveau zijn ingezet, zo goed en efficiënt mogelijk worden ingezet;

c)

de wettelijke, operationele, opleidings- en IT-ontwikkelingsaspecten coördineren en de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers van die aspecten op de hoogte houden;

d)

de uitvoeringsactiviteiten van alle betrokkenen coördineren;

e)

de termijnen waarin wordt voorzien bij artikel 4 door de betrokken partijen doen naleven.

2.   De Commissie stelt in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid het strategisch meerjarenplan met de aan haarzelf en aan de lidstaten toevertrouwde taken op en werkt het bij.

Artikel 9

Middelen

1.   Met het oog op het opzetten, bedienen en verbeteren van de elektronische douanesystemen overeenkomstig artikel 4 stelt de Gemeenschap de voor de communautaire elementen vereiste personele, budgettaire en technische middelen ter beschikking.

2.   Met het oog op het opzetten, bedienen en verbeteren van de elektronische douanesystemen overeenkomstig artikel 4 stellen de lidstaten de voor de nationale elementen vereiste personele, budgettaire en technische middelen ter beschikking.

Artikel 10

Financiële bepalingen

1.   Onverminderd de kosten die in het kader van artikel 2, lid 3, ten laste van derde landen of internationale organisaties zijn, worden de kosten voor de uitvoering van deze beschikking overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel door de Gemeenschap en de lidstaten gedeeld.

2.   De Gemeenschap draagt de kosten voor het ontwerp, de aankoop, de installatie, de bediening en het onderhoud van de communautaire elementen waarin wordt voorzien bij artikel 5, lid 2, overeenkomstig het in Beschikking nr. 253/2003/EG vastgestelde programma Douane 2007 en ieder vervolgprogramma daarvan.

3.   De lidstaten dragen de kosten voor het opzetten en de bediening van de nationale elementen waarin wordt voorzien bij artikel 5, lid 3, inclusief de interfaces met andere diensten of instanties en met de marktdeelnemers.

4.   De lidstaten werken onderling nauwer samen om de kosten zo laag mogelijk te houden door modellen voor kostendeling en gemeenschappelijke oplossingen te ontwikkelen.

Artikel 11

Monitoring

1.   De Commissie neemt alle nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierde maatregelen overeenkomstig deze beschikking worden uitgevoerd en dat de behaalde resultaten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van artikel 2, lid 1, eerste alinea.

2.   De Commissie houdt, in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid, toezicht op de vorderingen van haarzelf en van elke lidstaat met betrekking tot de naleving van artikel 4, om na te gaan of de doelstellingen van artikel 2, lid 1, eerste alinea, zijn gehaald en hoe de activiteiten ter uitvoering van de elektronische douanesystemen doeltreffender kunnen worden verricht.

Artikel 12

Verslagen

1.   De lidstaten brengen de Commissie regelmatig verslag uit over de voortgang bij elk van de hun in het in artikel 8, lid 2, bedoelde strategisch meerjarenplan toevertrouwde taken. Zij stellen de Commissie ervan in kennis wanneer zij een dergelijke taak voltooien.

2.   De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 maart een jaarlijks voortgangsverslag toekomen over het tijdvak 1 januari — 31 december van het voorgaande jaar. De Commissie beslist in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid over de opmaakvereisten voor dat jaarverslag.

3.   De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni op basis van de in lid 2 bedoelde jaarverslagen een geconsolideerd verslag op, waarin de vorderingen van haarzelf en van elke lidstaat, in het bijzonder met betrekking tot de naleving van artikel 4, alsmede de behoefte aan verlenging van de in artikel 4, leden 2, 3 en 5, bedoelde termijnen worden geëvalueerd; dit geconsolideerd verslag wordt aan de betrokken partijen en de Groep douanebeleid ter beoordeling voorgelegd.

4.   Het in lid 3 bedoelde geconsolideerde verslag vermeldt voorts de resultaten van eventueel verrichte monitoringbezoeken. In het verslag kunnen ook de resultaten van andere controles worden vermeld, alsook methoden en criteria voor gebruik bij latere evaluaties, in het bijzonder bij de evaluatie van de interoperabiliteit en het functioneren van de elektronische douanesystemen.

Artikel 13

Overleg met marktdeelnemers

De Commissie en de lidstaten overleggen regelmatig met de marktdeelnemers in alle fasen van de voorbereiding, ontwikkeling en invoering van de systemen en diensten waarin wordt voorzien bij artikel 4.

De Commissie en de lidstaten zetten elk een overlegmechanisme op waarin op regelmatige basis een representatieve groep van marktdeelnemers samenkomt.

Artikel 14

Toetredende landen en kandidaat-lidstaten

De Commissie informeert de als toetredend land of als kandidaat-lidstaat erkende landen over de voorbereiding, ontwikkeling en invoering van de systemen en diensten waarin wordt voorzien bij artikel 4 en staat hun toe in deze fasen te participeren.

Artikel 15

Uitvoeringsmaatregelen

De verlenging van de bij artikel 4, leden 2, 3, en 5, bepaalde termijnen wordt vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 16

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité douanewetboek.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 47.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 12 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 juli 2007 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 144 van 30.4.2004, blz. 65, gerectificeerd in PB L 181 van 18.5.2004, blz. 25.

(4)  PB C 305 van 16.12.2003, blz. 1.

(5)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(6)  PB L 36 van 12.2.2003, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).

(7)  PB L 341 van 17.12.2002, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(9)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(10)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(11)  Drie jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking.

(12)  Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De Commissie heeft bovengenoemd voorstel op 5 december 2005 bij de Raad ingediend (1).

Het Europees Parlement heeft op 12 december 2006 advies uitgebracht in eerste lezing, zonder amendementen op het Commissievoorstel.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 13 september 2006 advies uitgebracht (2).

Overeenkomstig de medebeslissingsprocedure (artikel 251 VEG) heeft de Raad, rekening houdend met de eerste lezing door het Parlement, op 23 juli 2007 zijn gemeenschappelijk standpunt betreffende de ontwerp-beschikking vastgesteld.

II.   DOELSTELLING

De voorgestelde beschikking heeft ten doel een instrument in het leven te roepen voor de invoering van interoperabele en toegankelijke geautomatiseerde douanesystemen, zowel in het kader van het huidige douanewetboek als dat van de toekomstige gemoderniseerde versie daarvan, en voor de coördinatie van procedures en diensten. Dit instrument moet de geesten rijp maken voor de invoering van verschillende elektronische douanesystemen en de voorwaarden scheppen om in de toekomst werk te kunnen maken van de concepten „één loket” en „one-stop-shop”. De hoofddoelstelling ervan is te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen en welke termijnen daarbij door alle belanghebbenden in acht moeten worden genomen, om de beoogde eenvoudige en papierloze omgeving voor douane en bedrijven tot stand te brengen tegen de tijd dat het gemoderniseerde douanewetboek in werking treedt.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemeen

De Raad deelt in zijn gemeenschappelijk standpunt de doelstelling van het voorstel, namelijk de totstandbrenging van een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven. Gezien echter de technische moeilijkheden waarmee een dergelijk ambitieus project vergezeld gaat, en de daarmee gepaard gaande toewijzing van aanzienlijke middelen door de nationale overheden, is de Raad voorstander van een stapsgewijze aanpak, waardoor de invoering van de elektronische systemen in opeenvolgende fasen kan geschieden.

2.   Amendementen van het EP

Het Europees Parlement heeft geen amendementen op het voorstel aangenomen.

3.   Nieuwe elementen die door de Raad zijn ingevoerd

Met name op de volgende belangrijke punten verschilt het gemeenschappelijk standpunt van het Commissievoorstel.

 

Overwegingen 12 en 13

Deze nieuwe overwegingen, in samenhang met de artikelen 15 en 16 die de Commissie de bevoegdheid verlenen om uitvoeringsmaatregelen aan te nemen, verwijzen naar de verlenging van de in artikel 4, leden 2, 3 en 5, bedoelde termijnen. Deze maatregelen, die van algemene strekking zijn en ten doel hebben niet-essentiële onderdelen van de beschikking te wijzingen, moeten worden aangenomen in het kader van de regelgevingsprocedure met toetsing, overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999, zoals gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG.

 

Artikel 1 — Elektronische douanesystemen

De formulering is gewijzigd om te verduidelijken dat de elektronische uitwisseling betrekking heeft op „gegevens in douaneaangiften, bij douaneaangiften gevoegde documenten en certificaten en andere ter zake dienende gegevens”.

 

Artikel 2 — Doelstellingen

lid 1, punt c): de woorden „en de onderschepping van gevaarlijke en illegale goederen” zijn geschrapt, aangezien deze doelstelling reeds is vervat in de uitdrukking „de controle van goederen”;

lid 1, punt d): het woord „helpen” is toegevoegd om aan te geven dat de elektronische systemen als zodanig de inning van douanerechten niet garanderen, maar voor de douaneautoriteiten een hulpmiddel vormen om deze taak te volbrengen. De woorden „douanerechten en andere heffingen” zijn overgenomen uit de tekst van het voorstel voor een gemoderniseerd douanewetboek;

lid 1, punt e): het woord „ontvangen” is toegevoegd om weer te geven dat gegevens langs de internationale toeleveringsketen heen en weer moeten gaan;

lid 1, punt f): de nieuwe formulering houdt een heroriëntatie van de stroom van gegevens in, namelijk niet alleen tussen de autoriteiten van de landen van invoer en van uitvoer, maar ook tussen de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers;

lid 2, punt b): de formulering is gewijzigd om rekening te houden met douanegerelateerde processen, overeenkomstig de in lid 1 vastgestelde doelstellingen;

lid 2, punt c): het subsidiariteitsbeginsel, dat reeds in overweging 11 is vermeld, heeft betrekking op de beschikking in haar geheel en hoeft hier dus niet te worden herhaald;

lid 3: de Raad is van oordeel dat de interoperabiliteit van de elektronische douanesystemen — niet alleen met de douanesystemen van derde landen, maar ook met die van internationale organisaties — moet worden bevorderd, op voorwaarde dat hiervoor passende financiële regelingen worden getroffen.

 

Artikel 3 — Uitwisseling van gegevens

Lid 1 is herschikt en ingekort, en de term „douaneautoriteiten” is ingevoerd, in overeenstemming met de tekst van het voorstel voor een gemoderniseerd douanewetboek. Onder punt c) is de uitwisseling van gegevens beperkt tot officiële instanties;

teneinde rekening te houden met de huidige communautaire wetgeving inzake gegevensbescherming heeft de Raad een nieuw lid 2 ingevoegd betreffende het openbaar maken of doorgeven van gegevens.

 

Artikel 4 — Systemen en diensten, en tijdschema

Artikel 4 is gewijzigd om opeenvolgende termijnen mogelijk te maken. De Raad is van oordeel dat deze aanpak passender is voor de invoering van de systemen en diensten waarin het voorstel voorziet.

lid 1: het gemeenschappelijk standpunt verbindt de lidstaten ertoe de elektronische systemen onder de punten a) tot en met c) operationeel te maken (en niet alleen op te zetten), in overeenstemming met de in de vigerende wetgeving vastgestelde voorschriften en tijdschema's;

lid 1, punt a): de systemen voor invoer en uitvoer moeten interoperabel zijn met het systeem voor doorvoer (waaraan reeds uitvoering is gegeven). De elektronische interfaces zijn verplaatst naar lid 4, punt b);

lid 1, punt b): het systeem voor de registratie van marktdeelnemers, dat het tevens mogelijk moet maken hen te identificeren en dat interoperabel moet zijn met het systeem van de geautoriseerde marktdeelnemers, moet rekening houden met bestaande communautaire of nationale systemen, teneinde overlappingen of onnodige kosten te vermijden;

lid 1, punt c): de invoeging van dit nieuwe punt vloeit voort uit het voorstel voor een gemoderniseerd douanewetboek en de rol die daarin wordt toegekend aan de geautoriseerde marktdeelnemer. De gemeenschappelijke douaneportalen zijn verplaatst naar lid 2;

lid 2: bepaling die van lid 1, punt c), naar hier is verplaatst: de formulering is weliswaar herschikt, maar de inhoud van deze bepaling over gemeenschappelijke douaneportalen is niet gewijzigd;

lid 3: bepaling die van lid 2, punt b), naar hier is verplaatst: de formulering is weliswaar herschikt, maar de inhoud van deze bepaling over een geïntegreerde tariefomgeving is niet gewijzigd;

lid 4: met het oog op de veilige verwezenlijking van de doelstellingen van het voorstel is de Raad van oordeel dat de Commissie, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking en in partnerschap met de lidstaten, een evaluatie moet maken van de gemeenschappelijke functionele specificaties voor een kader voor vaste toegangspunten, elektronische interfaces voor marktdeelnemers (voorheen onder lid 1, punt a)) en eenloketdiensten;

lid 5: uiterlijk drie jaar na de positieve evaluatie als bedoeld in lid 4 trachten de lidstaten te bewerkstelligen dat het kader van vaste toegangspunten en de elektronische interfaces bestaan en operationeel zijn;

lid 6: de lidstaten en de Commissie trachten te bewerkstelligen dat het kader van eenloketdiensten bestaat en operationeel is; vorderingen op dit gebied worden geëvalueerd en gerapporteerd overeenkomstig artikel 12;

lid 7: de nieuwe formulering zorgt ervoor dat de in de bovengenoemde leden beschreven systemen niet alleen worden verbeterd, maar ook worden onderhouden.

 

Artikel 5 — Elementen en verantwoordelijkheden

Met de wijziging van artikel 5 worden de verantwoordelijkheden van de communautaire en nationale elementen afgebakend — de lijst hiervan is overigens niet-exhaustief — worden haalbaarheidsstudies toegevoegd aan de communautaire elementen en wordt een nadere omschrijving van de gemeenschappelijke systeemspecificaties gegeven.

 

Artikel 6 — Taken van de Commissie

punt a): de invoering van elektronische douanesystemen is toegevoegd aan de — niet-exhaustieve — lijst van taken;

punt c): de Raad heeft deze bepaling ingevoegd teneinde de door de Commissie te vervullen taken te koppelen aan het strategische meerjarenplan (zie artikel 8, lid 2);

punt e): de Raad is van oordeel dat wanneer de Commissie de elektronische douanediensten en eenloketdiensten op communautair niveau coördineert, deze diensten ook gemakkelijker ingang zullen vinden op nationaal niveau;

punt f): de Raad is van oordeel dat de coördinatie van opleidingsbehoeften de verantwoordelijkheid van de Commissie is.

 

Artikel 7 — Taken van de lidstaten

Lid 1, punt a): de invoering van elektronische douanesystemen is toegevoegd aan de — niet-exhaustieve — lijst van taken (in overeenstemming met artikel 6, punt a));

lid 1, punt f): opleiding is toegevoegd aan de lijst van taken waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn (vergelijk artikel 6, punt f));

lid 2: de Raad is van oordeel dat de lidstaten de Commissie jaarlijks in kennis moeten stellen van de middelen die nodig zijn voor de naleving van artikel 4 en van het strategische meerjarenplan;

lid 3: de Raad is van oordeel dat de lidstaten de Commissie vooraf in kennis moeten stellen van een actie met betrekking tot de elektronische douanesystemen waardoor de interoperabiliteit of het functioneren van deze systemen in gevaar zou kunnen komen; zij hoeven hiervoor niet de goedkeuring van de Commissie te vragen.

 

Artikel 8 — Strategie en coördinatie

De Raad heeft de titel van artikel 8 gewijzigd om het belang aan te geven van een passende coördinatie en strategie bij de invoering van systemen en diensten waarin het voorstel voorziet. In lid 1, punt c), is de coördinatie van de voorlichting aan de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers toegevoegd. Lid 1, punt e), is aangepast aan de nieuwe formulering van artikel 4.

 

Artikel 10 — Financiële bepalingen

lid 1 legt een verband met artikel 2, lid 3, en met de kosten die volgens deze bepaling ten laste van derde landen en internationale organisaties komen;

lid 4: het eerste deel van deze bepaling is naar artikel 7, lid 2, verplaatst.

 

Artikel 12 — Verslagen

lid 2 is gewijzigd: de termijn voor het indienen van de jaarverslagen is verschoven naar maart — waardoor de lidstaten voldoende tijd krijgen om hun verslaglegging voor te bereiden — en deze verslagen moeten voldoen aan bepaalde vormvereisten;

in lid 3 stelt de Raad de indiening van het door de Commissie opgestelde geconsolideerde jaarverslag dienovereenkomstig uit van maart tot juni. In dit geconsolideerde verslag moeten tevens de vorderingen van de lidstaten en de Commissie, in het bijzonder wat betreft de invoering van de in artikel 4 bedoelde systemen en diensten, alsmede de behoefte aan verlenging van de in artikel 4 bedoelde termijnen, worden geëvalueerd. Het geconsolideerde verslag, dat tevens aan de Groep douanebeleid moet worden voorgelegd, moet de resultaten van eventuele monitoringbezoeken van de Commissie bevatten.

 

Artikel 15 — Uitvoeringsmaatregelen

Volgens deze nieuwe door de Raad toegevoegde bepaling neemt de Commissie overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing, de eventuele uitvoeringsmaatregelen tot verlenging van de in artikel 4, leden 2, 3 en 5, bedoelde termijnen aan.

 

Artikel 16 — Comité

Deze nieuwe bepaling voorziet in een comité dat tot taak heeft de Commissie bij te staan bij de aanneming van de in artikel 15 bedoelde uitvoeringsmaatregelen.

IV.   CONCLUSIE

Het gemeenschappelijk standpunt, dat met eenparigheid van stemmen door de Raad is aangenomen en door de Commissie wordt gesteund, is bedoeld om binnen een realistisch tijdpad en met inachtneming van de daarmee gepaard gaande technische en politieke uitdagingen, de doelstelling van de voorgestelde beschikking te verwezenlijken, namelijk de totstandbrenging van een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven en het opzetten van een instrument voor de invoering van interoperabele en toegankelijke geautomatiseerde douanesystemen en voor gecoördineerde processen en diensten.


(1)  PB C 49 van 28.2.2006, blz. 37.

(2)  PB C …


16.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 242/11


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 12/2007

door de Raad vastgesteld op 23 juli 2007

met het oog op de aanneming van Richtlijn …/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 242 E/02)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tot de mariene wateren die onder de soevereiniteit en jurisdictie van lidstaten van de Europese Unie vallen, behoren de wateren in de Middellandse Zee, de Oostzee, de Zwarte Zee en het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, met inbegrip van de wateren rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden.

(2)

Het behoeft geen betoog dat de druk op natuurlijke mariene hulpbronnen en de vraag naar mariene milieudiensten dikwijls te groot is en dat de Gemeenschap haar invloed op mariene wateren moet verkleinen.

(3)

Het mariene milieu is een kostbaar erfgoed dat moet worden beschermd, behouden en, waar mogelijk, hersteld, met als uiteindelijk doel handhaving van de biodiversiteit en schone, gezonde en productieve zeeën en oceanen met een rijke diversiteit en dynamiek. In dat verband zal deze richtlijn de milieupijler vormen van het toekomstige maritieme beleid van de Europese Unie.

(4)

Overeenkomstig Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (4) is een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu uitgewerkt, met als algemeen doel de bevordering van duurzaam gebruik van de zee en de instandhouding van mariene ecosystemen.

(5)

De ontwikkeling en uitvoering van de thematische strategie dienen gericht te zijn op de instandhouding van het mariene ecosysteem. Bij die aanpak moet rekening worden gehouden met beschermde gebieden en moeten alle menselijke activiteiten aan de orde komen die gevolgen hebben voor het mariene milieu.

(6)

Het is noodzakelijk om verder te gaan met het vaststellen van biologische en milieudoelen en -referentiekaders waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (5) (de „Habitatrichtlijn”), Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (6) (de „Vogelrichtlijn”), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (7) en met relevante internationale overeenkomsten.

(7)

Door een ecosysteemgerichte aanpak van het beheer van menselijke activiteiten te hanteren en tevens het duurzaam gebruik van mariene goederen en diensten mogelijk te maken, dient prioriteit te worden gegeven aan het bereiken of behouden van een goede milieutoestand in het mariene milieu van de Gemeenschap, het voortzetten van de bescherming en instandhouding daarvan en het voorkomen van verdere verslechtering.

(8)

Om die doelstellingen te bereiken is een transparant en coherent wetgevingskader vereist. Dat kader dient bij te dragen tot de samenhang tussen de verschillende beleidsmaatregelen en ervoor te zorgen dat milieuoverwegingen geïntegreerd worden in andere beleidssectoren, zoals het gemeenschappelijk visserijbeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en andere betrokken beleidsterreinen van de Gemeenschap. Het wetgevingskader dient een algemeen actiekader te bieden waarin de acties die worden ondernomen, gecoördineerd en samenhangend zijn en naar behoren worden geïntegreerd met de acties uit hoofde van andere Gemeenschapswetgeving en internationale overeenkomsten.

(9)

De uiteenlopende omstandigheden, problemen en behoeften van de diverse mariene regio's of subregio's die het mariene milieu van de Gemeenschap vormen, vereisen verschillende en specifieke oplossingen. Met die verscheidenheid moet in alle stadia van de voorbereiding van mariene strategieën rekening worden gehouden, maar vooral tijdens de voorbereiding, planning en uitvoering van maatregelen om op de schaal van de mariene regio's en subregio's een goede milieutoestand van het mariene milieu in de Gemeenschap tot stand te brengen.

(10)

Daarom dient elke lidstaat een mariene strategie te ontwikkelen voor zijn mariene wateren, die weliswaar specifiek op de eigen wateren is toegesneden maar wel het algemene perspectief weergeeft van de betrokken mariene regio of subregio. De mariene strategieën dienen uit te monden in de uitvoering van programma's van maatregelen om een goede milieutoestand te bereiken of te behouden. Van de lidstaten moet echter niet worden geëist dat zij specifieke maatregelen nemen wanneer er geen significant risico voor het mariene milieu bestaat of wanneer de kosten onevenredig hoog zouden zijn gezien de risico's voor het mariene milieu, mits het besluit om geen actie te ondernemen naar behoren is gemotiveerd.

(11)

Wegens het grensoverschrijdend karakter van het mariene milieu dienen de lidstaten samen te werken met het oog op een gecoördineerde uitwerking van de mariene strategieën per mariene regio of subregio. Aangezien mariene regio's of subregio's zowel met andere lidstaten als met derde landen worden gedeeld, moeten de lidstaten met alle middelen streven naar hechte samenwerking met alle betrokken lidstaten en derde landen. Voor zover zulks haalbaar en passend is, dient voor deze coördinatie gebruik te worden gemaakt van bestaande institutionele structuren in mariene regio's of subregio's, met name van regionale zeeverdragen.

(12)

Lidstaten die aan dezelfde onder deze richtlijn vallende mariene regio of subregio grenzen en waarvan de kritieke toestand van de zee tot dringende maatregelen noopt, dienen ernaar te streven overeenstemming te bereiken over een actieplan, met inbegrip van een vervroegde toepassing op het terrein van de programma's van maatregelen. In deze gevallen dient de Commissie te worden verzocht te overwegen de extra inspanningen van de lidstaten om het mariene milieu te verbeteren, te ondersteunen door van het betrokken gebied een proefproject te maken.

(13)

Niet alle lidstaten beschikken over mariene wateren zoals gedefinieerd in deze richtlijn en derhalve dienen de gevolgen van de bepalingen van deze richtlijn die uitsluitend gericht zijn aan lidstaten met mariene wateren, ook tot die lidstaten beperkt te blijven.

(14)

Aangezien voor het tot stand brengen van samenwerking en coördinatie actie in internationaal verband onontbeerlijk is, dient deze richtlijn de samenhang van de bijdrage van de Gemeenschap en haar lidstaten in het kader van internationale overeenkomsten verder te versterken.

(15)

De Gemeenschap en haar lidstaten zijn elk voor zich partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, dat is goedgekeurd bij Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1982 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (8). In deze richtlijn moet dan ook volledig rekening worden gehouden met de verplichtingen die voor de Gemeenschap en haar lidstaten uit deze overeenkomsten voortvloeien.

(16)

Deze richtlijn dient ook het krachtige standpunt te ondersteunen dat de Gemeenschap in de context van het bij Besluit 93/626/EEG van de Raad (9) goedgekeurde Verdrag inzake biologische diversiteit heeft ingenomen over het voorkómen van verder biodiversiteitsverlies, het garanderen van een instandhoudingsgericht en duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit en de totstandbrenging van een wereldwijd netwerk van beschermde mariene gebieden tegen 2012. Voorts dient zij bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de zevende vergadering van de Conferentie der partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD/COP7), die een uitvoerig programma van werkzaamheden heeft aangenomen met betrekking tot de biodiversiteit in mariene en kustgebieden, inclusief een reeks doelstellingen, doelen en activiteiten om het biodiversiteitsverlies op nationaal, regionaal en wereldniveau een halt toe te roepen en het vermogen van het mariene ecosysteem om de toelevering van goederen en diensten te ondersteunen, veilig te stellen, alsook een werkprogramma inzake beschermde gebieden met als doel de totstandbrenging en het behoud van ecologisch representatieve systemen van beschermde mariene gebieden tegen 2012. De verplichting voor de lidstaten om Natura 2000-gebieden aan te wijzen uit hoofde van de Vogel- en de Habitatrichtlijn draagt in belangrijke mate bij tot dit proces.

(17)

Deze richtlijn dient bij te dragen tot het nakomen van de verplichtingen die op de Gemeenschap en de lidstaten rusten uit hoofde van diverse andere toepasselijke internationale overeenkomsten waarbij zij belangrijke verbintenissen zijn aangegaan met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu tegen verontreiniging: het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied, goedgekeurd bij Besluit 94/157/EG van de Raad (10), het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, goedgekeurd bij Besluit 98/249/EG van de Raad (11) en de nieuwe bijlage V bij dat verdrag inzake de bescherming en het behoud van de ecosystemen en de biologische diversiteit van het zeegebied alsook het desbetreffende aanhangsel 3, goedgekeurd bij Besluit 2000/340/EG van de Raad (12), het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en het kustgebied van de Middellandse Zee, goedgekeurd bij Besluit 77/585/EEG van de Raad (13), en de wijzigingen daarop van 1995, goedgekeurd bij Besluit 1999/802/EG van de Raad (14) en het protocol bij dat verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land, goedgekeurd bij Besluit 83/101/EEG van de Raad (15), en de wijzigingen daarop van 1996, goedgekeurd bij Besluit 1999/801/EG van de Raad (16). Deze richtlijn dient ook bij te dragen tot de naleving van de verplichtingen die op de lidstaten rusten uit hoofde van het Verdrag inzake de bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging waarbij zij belangrijke verbintenissen zijn aangegaan met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu tegen verontreiniging, en waarbij de Gemeenschap nog geen partij is, maar waarbij zij de status van waarnemer heeft.

(18)

Derde landen die in een mariene regio of subregio mariene wateren met een lidstaat delen, kunnen worden uitgenodigd deel te nemen aan het bij deze richtlijn vastgestelde proces, zodat in de betrokken mariene regio of subregio makkelijker een goede milieutoestand wordt bereikt.

(19)

Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn is het van cruciaal belang dat instandhoudingsdoelstellingen, beheersmaatregelen en monitorings- en beoordelingsactiviteiten die zijn ingevoerd voor beschermde mariene gebieden die de lidstaten kunnen aanwijzen als onderdeel van programma's van maatregelen, geïntegreerd worden.

(20)

Aangezien de uit hoofde van de mariene strategieën uitgevoerde programma's van maatregelen alleen doeltreffend zijn indien zij worden opgesteld op basis van een gedegen kennis van de toestand van het mariene milieu in een bepaald gebied en indien zij binnen het algemene perspectief van de mariene regio of subregio in kwestie zo zorgvuldig mogelijk op de behoeften van de voor elke lidstaat betrokken wateren worden afgestemd, moet ervoor worden gezorgd dat op nationaal niveau een passend kader voor geïnformeerde besluitvorming wordt voorbereid, dat onder meer mariene onderzoeks- en monitoringactiviteiten omvat. Op communautair niveau dient de ondersteuning van aanverwant onderzoek steeds in het onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid te worden verankerd. De erkenning van mariene vraagstukken in het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling is een belangrijke stap in die richting.

(21)

Als eerste stap van de voorbereiding van programma's van maatregelen dienen alle lidstaten van een mariene regio of subregio de kenmerken van en de belastende en beïnvloedende factoren voor hun mariene wateren te analyseren en met betrekking tot die wateren de belangrijkste belastende en beïnvloedende factoren vast te stellen, alsook een economische en sociale analyse te maken van het gebruik daarvan en van de door de aantasting van het mariene milieu veroorzaakte kosten. Als basis voor hun analysen kunnen zij gebruikmaken van beoordelingen die reeds in het kader van regionale zeeverdragen zijn uitgevoerd.

(22)

Op basis van deze analysen dienen de lidstaten vervolgens voor hun mariene wateren een reeks kenmerken van een goede milieutoestand vast te stellen. Te dien einde is het dienstig dat wordt voorzien in de vaststelling van criteria en methodologische standaarden omwille van de consistentie en om te kunnen vergelijken in welke mate in mariene regio's en subregio's de goede milieutoestand wordt bereikt.

(23)

De volgende stap om tot een goede milieutoestand te komen, dient de vaststelling te zijn van milieudoelen en monitoringprogramma's met het oog op voortgaande beoordeling, zodat de toestand van de betrokken mariene wateren regelmatig kan worden beoordeeld.

(24)

De lidstaten dienen dan programma's van maatregelen vast te stellen en uit te voeren die erop gericht zijn in de betrokken wateren een goede milieutoestand te bereiken of te behouden, rekening houdend met de bestaande communautaire en internationale eisen en de behoeften van de betrokken mariene regio of subregio.

(25)

Het is passend dat de lidstaten deze stappen ondernemen, gezien de specificiteit die is vereist. Om te kunnen zorgen voor de samenhang van de maatregelen in de hele Gemeenschap en de op mondiaal niveau aangegane verplichtingen is het van essentieel belang dat de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de ondernomen stappen, zodat deze de samenhang van de maatregelen in de gehele mariene regio of subregio kan beoordelen en de lidstaten dienovereenkomstig van advies kan dienen.

(26)

Om redenen van billijkheid en haalbaarheid is het passend dat een regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het voor een lidstaat onmogelijk is het ambitieniveau van de vastgestelde milieudoelen waar te maken.

(27)

In dit verband dienen voorzieningen te worden getroffen voor twee bijzondere gevallen. Het eerste betreft situaties waarin een lidstaat niet in staat is zijn milieudoelen te halen ten gevolge van maatregelen of het uitblijven van maatregelen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is, natuurlijke oorzaken of overmacht, of maatregelen die door de betrokken lidstaat zelf zijn genomen om redenen van dwingend openbaar belang die zwaarder wegen dan de negatieve milieueffecten, of situaties waarin de natuurlijke omstandigheden niet toelaten dat de toestand van de mariene wateren tijdig verbetert. De betrokken lidstaat dient evenwel aan te tonen waarom er zijns inziens sprake is van een dergelijk bijzonder geval en aan te geven om welk gebied het gaat, en dient passende ad-hocmaatregelen te nemen om de milieudoelen alsnog te bereiken, een verdere verslechtering van de toestand van de getroffen mariene wateren te voorkomen en de negatieve gevolgen voor de betrokken mariene regio of subregio te verlichten.

(28)

Een bijzonder geval van het tweede type doet zich voor wanneer een lidstaat een probleem signaleert dat gevolgen heeft voor de milieutoestand van zijn mariene wateren en eventueel zelfs voor de hele mariene regio of subregio in kwestie, maar niet door middel van op nationaal niveau getroffen maatregelen kan worden aangepakt of verband houdt met een ander communautair beleidsterrein of met een internationale overeenkomst. In een dergelijk geval dient te worden voorzien in de mogelijkheid om de Commissie daarover te informeren in het kader van de kennisgeving van de programma's van maatregelen en indien zulks een optreden van de Gemeenschap vereist, dienen aan de Commissie en de Raad passende aanbevelingen te worden gedaan.

(29)

Wel is het noodzakelijk dat communautair toezicht wordt uitgeoefend op de soepelheid die met betrekking tot deze bijzondere gevallen aan de dag wordt gelegd. Wat het eerste bijzondere geval betreft, is het derhalve passend dat bij de beoordeling terdege rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid van de eventueel toegepaste ad-hocmaatregelen. Voorts moet er, in gevallen waar een lidstaat verwijst naar maatregelen die zijn genomen om doorslaggevende redenen van openbaar belang, voor worden gezorgd dat eventuele veranderingen in het mariene milieu die door die maatregelen worden veroorzaakt, niet zodanig zijn dat zij het bereiken van een goede milieutoestand in de betrokken mariene regio of subregio of in de mariene wateren van andere lidstaten voorgoed uitsluiten of in het gedrang brengen. De Commissie dient de lidstaten op de hoogte te brengen indien zij de voorgenomen maatregelen onvoldoende of ongepast acht om de samenhang van acties over de gehele betrokken mariene regio of subregio te waarborgen.

(30)

Wat het tweede bijzondere geval betreft, dient de Commissie de zaak in overweging te nemen en dient zij binnen een periode van zes maanden te antwoorden. Waar passend komen de aanbevelingen van de betrokken lidstaat tot uiting in de voorstellen ter zake die de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt.

(31)

Gezien het dynamische karakter en de natuurlijke variabiliteit van mariene ecosystemen, en gezien het feit dat de belastende en beïnvloedende factoren zullen variëren naar gelang van de ontwikkeling van verschillende patronen van menselijke activiteiten en onder invloed van de klimaatverandering, is het van primair belang te erkennen dat de bepaling van een goede milieutoestand in de loop van de tijd wellicht dient te worden aangepast. Bijgevolg is het wenselijk dat de programma's van maatregelen voor de bescherming en het beheer van het mariene milieu flexibel en aanpasbaar zijn en rekening houden met de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de mariene strategieën regelmatig worden geactualiseerd.

(32)

Voorts dient het nodige te worden gedaan opdat de programma's van maatregelen en de actualiseringen daarvan worden bekendgemaakt en dat bij de Commissie tussentijdse verslagen worden ingediend waarin de vooruitgang wordt beschreven die bij de uitvoering van de programma's is geboekt.

(33)

Om ervoor te zorgen dat het brede publiek actief deelneemt aan de totstandbrenging, uitvoering en actualisering van de mariene strategieën, is het nodig dat degelijke openbare informatie beschikbaar wordt gesteld over de verschillende elementen van de mariene strategieën en de respectieve actualiseringen daarvan, alsook, indien daarom wordt verzocht, relevante informatie die bij de ontwikkeling van de mariene strategieën is gebruikt overeenkomstig de communautaire wetgeving betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.

(34)

De Commissie dient een eerste beoordelingsverslag over de uitvoering van deze richtlijn in binnen twee jaar na de ontvangst van alle programma's van maatregelen, en in ieder geval uiterlijk in 2021. Vervolgens dient de Commissie om de zes jaar een verslag bekend te maken.

(35)

Er moet worden voorzien in de mogelijkheid tot vaststelling van methodologische standaarden voor de beoordeling van de toestand van het mariene milieu, monitoring, de milieudoelen en de technische schema's voor de overdracht en verwerking van gegevens in overeenstemming met Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Europese Gemeenschap (Inspire) (17).

(36)

Maatregelen ter regulering van het visserijbeheer mogen alleen worden genomen in de context van het gemeenschappelijk visserijbeleid zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (18), op basis van wetenschappelijke adviezen, en vallen derhalve niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn. De artikelen 30 en 31 van het Euratom-Verdrag regelen lozingen en emissies die het gevolg zijn van het gebruik van radioactief materiaal en vallen derhalve niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

(37)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid dient rekening te houden met de milieueffecten van de visserij en met de doelstellingen van deze richtlijn.

(38)

Indien de lidstaten maatregelen op de bovengenoemde gebieden of andere gebieden in het kader van een andere communautaire beleidssector of internationale overeenkomst wenselijk achten, doen zij daartoe de passende aanbevelingen voor communautaire actie.

(39)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, te weten de bescherming en instandhouding van het mariene milieu, de voorkoming van de verslechtering ervan, en, waar haalbaar, het herstel van dat milieu in de gebieden waar het schade heeft geleden, niet in voldoende mate door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, gezien de omvang en de consequenties van de actie, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(40)

Programma's van maatregelen en aansluitende acties van de lidstaten dienen gebaseerd te zijn op een ecosysteemgerichte aanpak van het beheer van menselijke activiteiten en op de beginselen van artikel 174 van het Verdrag, in het bijzonder op het voorzorgsbeginsel.

(41)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (19), en met name in artikel 37 daarvan, worden erkend. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautair beleid van een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling.

(42)

De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (20).

(43)

In het bijzonder dient de Commissie de bevoegdheid te worden gegeven om de bijlagen III, IV en V van deze richtlijn aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(44)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om criteria en methodologische standaarden vast te stellen voor het onderkennen van een goede milieutoestand en om technische specificaties en methodologische standaarden voor monitoring en beoordeling vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot aanvulling van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doelstellingen

1.   Deze richtlijn stelt een kader vast voor de bescherming en instandhouding van het mariene milieu, de voorkoming van de verslechtering ervan, en, waar uitvoerbaar, het herstel van dat milieu in de gebieden waar het schade heeft geleden.

Te dien einde worden mariene strategieën ontwikkeld en uitgevoerd met de bedoeling uiterlijk in 2021 een goede milieutoestand van het mariene milieu te bereiken of te behouden.

2.   In de mariene strategieën zal een ecosysteemgerichte benadering op het beheer van menselijke activiteiten worden toegepast en bovendien het duurzaam gebruik van mariene goederen en diensten mogelijk wordt gemaakt.

3.   Deze richtlijn draagt bij tot de samenhang van de verschillende beleidsterreinen, overeenkomsten en wetgevende maatregelen die van invloed zijn op het mariene milieu, en streeft ernaar de integratie van de milieudimensie daarin te waarborgen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle mariene wateren zoals omschreven in artikel 3, lid 1.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op activiteiten die uitsluitend de landsverdediging of de nationale veiligheid dienen. De lidstaten streven er evenwel naar dat dergelijke activiteiten verricht worden op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen van deze richtlijn, voor zover zulks redelijk en uitvoerbaar is.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.

„Mariene wateren”: wateren, de zeebodem en ondergrond daarvan zeewaarts van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, en reikend tot de uiterste grens van het gebied waarover een lidstaat jurisdictie heeft en/of uitoefent overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, met uitsluiting van de wateren die grenzen aan de in bijlage II van het Verdrag genoemde landen en gebieden en de Franse overzeese departementen en collectiviteiten. Mariene wateren zeewaarts van de basislijn waarop Richtlijn 2000/60/EG van toepassing is, vallen alleen onder de werkingssfeer voor zover het voor de bescherming van het mariene milieu relevante elementen betreft die niet door Richtlijn 2000/60/EG worden bestreken.

2.

„Mariene regio”: zeeregio als bedoeld in artikel 4. Mariene regio's en hun subregio's worden aangewezen ter vergemakkelijking van de uitvoering van deze richtlijn en worden vastgesteld rekening houdend met hydrologische, oceanografische en biogeografische kenmerken.

3.

„Mariene strategie”: de ten aanzien van de betrokken mariene regio of subregio te ontwikkelen en uit te voeren strategie als omschreven in artikel 5.

4.

„Milieutoestand”: de algemene toestand van het milieu in mariene wateren, rekening houdend met de structuur en functie van en de processen in de samenstellende mariene ecosystemen in combinatie met de natuurlijke fysiografische, geografische en klimatologische factoren alsmede de fysische en chemische omstandigheden, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van menselijke activiteiten in het betrokken gebied.

5.

„Goede milieutoestand”: de milieutoestand van de mariene wateren wanneer deze tot ecologisch verscheiden en dynamische oceanen en zeeën leiden die schoon, gezond en gelet op hun intrinsieke omstandigheden productief zijn, en wanneer het gebruik van het mariene milieu op een duurzaam niveau is, aldus het potentieel voor gebruik en activiteiten door de huidige en toekomstige generaties veilig stellend, dat wil zeggen:

a)

door hun structuur, functies en processen kunnen de mariene ecosystemen, in combinatie met de daarmee verbonden fysiografische, geografische en klimatologische factoren optimaal functioneren en hun veerkracht behouden. Mariene soorten en habitats worden beschermd, door de mens veroorzaakte achteruitgang van de biodiversiteit wordt voorkomen en de verschillende biologische componenten functioneren in evenwicht;

b)

de hydromorfologische, fysische en chemische eigenschappen van de ecosystemen, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van menselijke activiteiten in het betrokken gebied, ondersteunen de hierboven beschreven ecosystemen. De door de mens in het mariene milieu ingebrachte stoffen en energie brengen geen verontreinigingseffect teweeg.

De goede milieutoestand wordt bepaald op het niveau van de mariene regio of subregio, overeenkomstig artikel 4, op basis van de algemene kwalitatief beschrijvende elementen in bijlage I. Op basis van de ecosysteemgerichte benadering zal een aanpassingsgericht beheer worden toegepast om het bereiken van een goede milieutoestand te bevorderen.

6.

„Criteria”: kenmerkende technische karakteristieken die nauw verband houden met algemene kwalitatief beschrijvende elementen.

7.

„Milieudoel”: een verklaring van kwalitatieve of kwantitatieve aard omtrent de gewenste toestand van de verschillende onderdelen van de mariene wateren, met betrekking tot elke mariene regio of subregio. De milieudoelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 10.

8.

„Verontreiniging”: het direct of indirect brengen in het mariene milieu, ten gevolge van menselijke activiteiten, van stoffen of energie, met inbegrip van door de mens veroorzaakt onderwatergeluid, waardoor nadelige effecten optreden of kunnen optreden zoals schade aan levende rijkdommen en mariene ecosystemen, gevaren voor de menselijke gezondheid, hinder voor mariene activiteiten met inbegrip van visserij, toerisme en recreatie en ander rechtmatig gebruik van de zee, aantasting van de kwaliteit van het zeewater in verband met het gebruik ervan en vermindering van de recreatieve waarde, of, algemeen gesproken, de aantasting van het duurzaam gebruik van mariene goederen en diensten.

9.

„Specifiek gebied”: een gebied binnen de mariene wateren van een lidstaat waar, om de in artikel 14 genoemde redenen, de milieudoelen niet met de door deze lidstaat getroffen maatregelen kunnen worden bereikt.

10.

„Regionale samenwerking”: samenwerking en coördinatie van activiteiten tussen lidstaten en, wanneer mogelijk, derde landen die een mariene regio of subregio delen, met het oog op het ontwikkelen en uitvoeren van mariene strategieën.

11.

„Regionaal zeeverdrag”: elk van de internationale verdragen of internationale overeenkomsten en hun bestuursinstanties die zijn opgericht ter bescherming van het mariene milieu van mariene regio's in de zin van artikel 4, zoals het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied, het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee.

Artikel 4

Mariene regio's en subregio's

1.   Bij het uitvoeren van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, houden de lidstaten terdege rekening met het feit dat de onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallende mariene wateren een integraal deel uitmaken van de volgende mariene regio's:

a)

de Oostzee;

b)

het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan;

c)

de Middellandse Zee;

d)

de Zwarte Zee.

2.   Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van een bepaald gebied mogen de lidstaten deze richtlijn uitvoeren met verwijzing naar onderverdelingen van de in lid 1 genoemde mariene wateren op het passende niveau, op voorwaarde dat die onderverdelingen zodanig worden omschreven dat zij verenigbaar zijn met de volgende mariene subregio's:

a)

in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan:

i)

de Noordzee in ruime zin, met inbegrip van het Kattegat en het Kanaal;

ii)

de Keltische zeeën;

iii)

de Golf van Biskaje en de Iberische kustwateren;

iv)

in de Atlantische Oceaan, het Macaronesische biogeografische gebied, omvattende de wateren rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden;

b)

in de Middellandse Zee:

i)

de westelijke Middellandse Zee;

ii)

de Adriatische Zee;

iii)

de Ionische Zee en het centrale Middellandse-Zeegebied;

iv)

de Egeïsche en Levantijnse Zee.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 24, lid 1, eerste alinea, genoemde datum in kennis van alle onderverdelingen, maar mogen deze herzien nadat de in artikel 5, lid 2, onder a), i), bedoelde initiële beoordeling is voltooid.

Artikel 5

Mariene strategieën

1.   Elke lidstaat ontwikkelt ten aanzien van elk voor hem betreffende mariene regio's of subregio's een mariene strategie voor zijn mariene wateren overeenkomstig het in lid 2, onder a) en b), omschreven actieplan.

2.   De lidstaten werken als volgt samen om binnen elke mariene regio of subregio, de voor het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen, met name de onder a) en b) genoemde verschillende elementen van de mariene strategieën, te coördineren.

a)

voorbereiding:

i)

een initiële beoordeling, af te ronden uiterlijk op … (21), van de huidige milieutoestand van de betrokken wateren en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop, overeenkomstig artikel 8;

ii)

een omschrijving, vast te leggen uiterlijk op … (21), van de goede milieutoestand van de betrokken wateren, overeenkomstig artikel 9, lid 1;

iii)

de vaststelling, uiterlijk op … (22), van een reeks milieudoelen en daarmee samenhangende indicatoren, overeenkomstig artikel 10, lid 1;

iv)

de vaststelling en uitvoering, uiterlijk op … (23), tenzij in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving anders is bepaald, van een monitoringprogramma voor voortgaande beoordeling en periodieke actualisering van de doelen, overeenkomstig artikel 11, lid 1;

b)

programma's van maatregelen:

i)

ontwikkeling, uiterlijk in 2016, van een programma van maatregelen dat gericht is op het bereiken of behouden van een goede milieutoestand, overeenkomstig artikel 13, leden 1, 2 en 3;

ii)

toepassing, uiterlijk in 2018, van het onder i) bedoelde programma overeenkomstig artikel 13, lid 7.

3.   Lidstaten die aan dezelfde onder deze richtlijn vallende mariene regio's of subregio's grenzen en waarvan de kritieke toestand van de zee tot dringende maatregelen noopt, streven ernaar te streven overeenstemming te bereiken over een actieplan in de zin van lid 1, met een vervroegde toepassing op het terrein van de programma's van maatregelen. In die gevallen:

a)

stellen de betrokken lidstaten de Commissie in kennis van hun herziene tijdschema en handelen zij dienovereenkomstig;

b)

wordt de Commissie verzocht te overwegen steun te verlenen voor de extra inspanningen van de lidstaten om het mariene milieu te verbeteren, door van het betrokken gebied een proefproject te maken.

4.   De lidstaten ontwikkelen alle in de onder a) en b) genoemde onderdelen van de mariene strategieën en voeren die ook uit; daarbij zijn zij niet verplicht om specifieke acties te ondernemen wanneer er geen significant risico voor het mariene milieu bestaat of wanneer de kosten onevenredig zijn ten opzichte van het risico voor het mariene milieu.

Wanneer een lidstaat om een van deze redenen geen acties onderneemt, verschaft hij de Commissie het nodige bewijsmateriaal ter staving van zijn besluit.

Artikel 6

Regionale samenwerking

1.   Met het oog op de in artikel 5, lid 2, bedoelde coördinatie maken de lidstaten, voor zover passend en uitvoerbaar, gebruik van bestaande regionale institutionele samenwerkingsstructuren, waaronder de uit hoofde van de regionale zeeverdragen opgerichte structuren die deze mariene regio of subregio bestrijken.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn spannen de lidstaten zich in om in elke mariene regio of subregio de acties die zij ondernemen via de betrokken internationale fora, waaronder de mechanismen en structuren van de regionale zeeverdragen, te coördineren met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over mariene wateren in dezelfde regio of subregio.

In dit verband bouwen de lidstaten zoveel mogelijk voort op bestaande programma's ter zake en activiteiten die worden ontplooid in het kader van structuren die uit hoofde van internationale overeenkomsten zoals de regionale zeeverdragen zijn ontwikkeld.

Waar aangewezen, strekt de coördinatie en de samenwerking zich uit tot alle lidstaten in het gebied afwaterend naar een mariene regio of subregio, met inbegrip van tot de niet aan zee grenzende landen, teneinde de lidstaten in die mariene regio of subregio in staat te stellen om middels door deze richtlijn of Richtlijn 2000/60/EG voorgeschreven bestaande samenwerkingsstructuren aan hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn te voldoen.

Artikel 7

Bevoegde instanties

1.   De lidstaten wijzen uiterlijk op … (24) voor elke voor hen relevante mariene regio of subregio de instantie of instanties aan die bevoegd is of zijn voor de uitvoering van deze richtlijn ten aanzien van hun mariene wateren.

Uiterlijk op … (25) verstrekken de lidstaten de Commissie een lijst van de aangewezen bevoegde instanties alsmede de in bijlage II vermelde gegevens.

Tezelfdertijd doen de lidstaten de Commissie een lijst toekomen van hun instanties die bevoegd zijn in de internationale organisaties waarin zij participeren en die voor de uitvoering van deze richtlijn relevant zijn.

De lidstaten in het gebied afwaterend naar een mariene regio of subregio wijzen tevens bevoegde instanties aan voor de in artikel 6 bedoelde samenwerking en coördinatie.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle wijzigingen in de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie binnen zes maanden nadat die wijzigingen van kracht zijn geworden.

HOOFDSTUK II

MARIENE STRATEGIEËN: VOORBEREIDING

Artikel 8

Beoordeling

1.   De lidstaten voeren een initiële beoordeling van hun mariene wateren uit, rekening houdend met eventueel beschikbare gegevens en die het volgende omvat:

a)

een analyse van de essentiële kenmerken en de huidige milieutoestand van die wateren, die gebaseerd is op de in tabel 1 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking heeft op de fysisch-chemische kenmerken, de habitattypen, de biologische componenten en de hydromorfologie;

b)

een analyse van de overheersende belastende en beïnvloedende factoren, met inbegrip van menselijke activiteiten, die inwerken op de kenmerken en de milieutoestand van die wateren, die gebaseerd is op de in tabel 2 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking heeft op de kwalitatieve en kwantitatieve mix van diverse belastende factoren, alsmede op waarneembare trends;

c)

een economische en sociale analyse van het gebruik van die wateren en de aan de aantasting van het mariene milieu verbonden kosten.

2.   Bij de in lid 1 bedoelde analysen wordt rekening gehouden met elementen in verband met de kustwateren, overgangswateren en territoriale wateren die onder de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG vallen. Tevens wordt rekening gehouden met andere relevante beoordelingen, die ook als basis kunnen dienen, zoals de beoordelingen die gezamenlijk in het kader van de regionale zeeverdragen zijn uitgevoerd, zodat een allesomvattende beoordeling van de toestand van het mariene milieu wordt verkregen.

Artikel 9

Omschrijving van de goede milieutoestand

1.   Voor elke betrokken mariene regio of subregio stellen de lidstaten in het licht van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, voor de mariene wateren een reeks kenmerken van een goede milieutoestand vast op basis van de in bijlage I bedoelde algemene kwalitatief beschrijvende elementen en van de in lid 3 bedoelde criteria en methodologische standaarden.

Zij houden rekening met de in de bijlage III genoemde indicatieve lijst van elementen en in het bijzonder met de fysische en chemische kenmerken, de habitattypen, de biologische kenmerken en en de hydromorfologie.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, en de omschrijving overeenkomstig lid 1 van dit artikel, uiterlijk drie maanden na de voltooiing van bedoelde omschrijving.

3.   De criteria en de methodologische standaarden voor het bepalen van een goede milieutoestand, die opgesteld zijn om de niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen middels een aanvulling, worden uiterlijk op … (26) vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, op basis van de bijlagen I en III, omwille van de consistentie en om te kunnen vergelijken in welke mate in mariene regio's en subregio's de goede milieutoestand wordt bereikt. Voordat de Commissie dergelijke criteria en standaarden voorstelt, raadpleegt zij alle betrokken partijen, inclusief de regionale zeeverdragen.

Artikel 10

Vaststelling van milieudoelen

1.   Op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, stellen de lidstaten voor elke mariene regio of subregio een uitvoerige reeks milieudoelen en bijbehorende indicatoren vast voor hun mariene wateren, teneinde de voortgang op weg naar het bereiken van een goede milieutoestand in het mariene milieu te begeleiden, rekening houdend met de in bijlage IV opgenomen indicatieve lijst van kenmerken.

Bij het afleiden van die doelen en indicatoren houden de lidstaten rekening met de ononderbroken toepassing van de ter zake dienende bestaande milieudoelen die op nationaal, communautair of internationaal niveau met betrekking tot dezelfde wateren zijn vastgesteld, waarbij zij ervoor zorgen dat deze doelen onderling verenigbaar zijn.

2.   De lidstaten brengen de milieudoelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie.

Artikel 11

Monitoringprogramma's

1.   Op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, zorgen de lidstaten voor de vaststelling en uitvoering van gecoördineerde monitoringprogramma's voor de voortgaande beoordeling van de milieutoestand van hun mariene wateren op basis van de in bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen en op basis van de in bijlage V opgenomen lijst en in het licht van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde milieudoelen.

De monitoringprogramma's moeten de relevante bepalingen inzake beoordeling en monitoring welke gelden krachtens het Gemeenschapsrecht of internationale overeenkomsten als vertrekpunt nemen en daarmee verenigbaar zijn.

2.   De lidstaten brengen de monitoringprogramma's uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie.

3.   Specificaties en methodologische standaarden inzake monitoring en beoordeling die rekening houden met de bestaande verplichtingen, de vergelijkbaarheid tussen de monitoring- en beoordelingsresultaten garanderen en bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn door aanvullingen te wijzigen, worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 12

Kennisgevingen en advies van de Commissie

Op basis van alle kennisgevingen overeenkomstig artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, geeft de Commissie voor elke mariene regio of subregio iedere lidstaat advies over de vraag of de meegedeelde elementen een passend raamwerk vormen om aan de eisen van deze richtlijn te voldoen.

Bij het formuleren van haar advies houdt de Commissie rekening met de samenhang van de raamwerken binnen de verschillende mariene regio's of subregio's en de Gemeenschap als geheel en kan zij de betrokken lidstaat verzoeken om alle beschikbare en noodzakelijke aanvullende informatie te verstrekken.

HOOFDSTUK III

MARIENE STRATEGIEËN: PROGRAMMA'S VAN MAATREGELEN

Artikel 13

Programma's van maatregelen

1.   Ten aanzien van elke voor hen relevante mariene regio of subregio geven de lidstaten de maatregelen aan die moeten worden genomen om in hun mariene wateren een goede milieutoestand, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 1, te bereiken of te behouden.

Die maatregelen worden afgeleid op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, en in het licht van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen, waarbij de in bijlage VI opgesomde typen maatregelen in aanmerking worden genomen.

2.   De lidstaten nemen de overeenkomstig lid 1 uitgewerkte maatregelen op in een programma van maatregelen, rekening houdend met de relevante maatregelen die krachtens de Gemeenschapswetgeving, met name Richtlijn 2000/60/EG, of internationale overeenkomsten zijn vereist.

3.   Wanneer de lidstaten het programma van maatregelen overeenkomstig lid 2 opstellen, besteden zij de nodige aandacht aan duurzame ontwikkeling en in het bijzonder aan de sociale en economische gevolgen van de overwogen maatregelen.

De lidstaten zien erop toe dat de maatregelen kosteneffectief en technisch haalbaar zijn en zij voeren alvorens een nieuwe maatregel te treffen een effectbeoordeling, inclusief een kosten-batenanalyse uit.

4.   De overeenkomstig dit artikel opgestelde programma's van maatregelen zouden maatregelen moeten bevatten zoals het gebruik van speciale instandhoudingszones in de zin van Richtlijn 92/43/EEG, speciale beschermingszones in de zin van Richtlijn 79/409/EEG en beschermde mariene gebieden zoals door de Gemeenschap of de betrokken lidstaten overeengekomen in het kader van internationale of regionale overeenkomsten waarbij zij partij zijn.

In dit verband zouden de lidstaten moeten garanderen dat deze gebieden bijdragen tot een samenhangend en representatief netwerk van beschermde mariene gebieden.

5.   In hun programma's van maatregelen geven de lidstaten aan hoe de maatregelen zullen worden uitgevoerd en hoe zij gaan bijdragen tot het bereiken van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen.

6.   De lidstaten brengen hun programma's van maatregelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie en elke andere betrokken lidstaat.

7.   Onverminderd artikel 16 zien de lidstaten erop toe dat de programma's uiterlijk twee jaar na de vaststelling ervan operationeel zijn.

Artikel 14

Uitzonderingen

1.   Een lidstaat kan binnen zijn mariene wateren een specifiek gebied aanwijzen waar om enige onder de punten a) tot en met d) genoemde reden de milieudoelen niet door middel van door die lidstaat genomen maatregelen kunnen worden bereikt of om onder punt e) bedoelde redenen niet binnen het betrokken tijdschema kunnen worden bereikt:

a)

maatregelen of het uitblijven van maatregelen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is;

b)

natuurlijke oorzaken;

c)

overmacht;

d)

veranderingen in de kenmerken van mariene wateren veroorzaakt door maatregelen die werden genomen om redenen van dwingend openbaar belang die zwaarder wegen dan de negatieve milieueffecten, inclusief grensoverschrijdende effecten;

e)

natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de toestand van de betrokken mariene wateren tijdig verbetert.

De betrokken lidstaat omschrijft dat gebied duidelijk in zijn programma van maatregelen en verschaft de Commissie het nodige bewijsmateriaal ter staving van zijn standpunt. Bij het identificeren van specifieke gebieden houden de lidstaten rekening met de gevolgen voor de lidstaten in de betrokken mariene regio of subregio.

De betrokken lidstaat dient evenwel passende ad-hocmaatregelen te nemen om het nastreven van de milieudoelen voort te zetten, een verdere verslechtering van de toestand van de getroffen mariene wateren vanwege de onder b), c) of d), genoemde redenen te voorkomen en de negatieve gevolgen op het niveau van de betrokken mariene regio, subregio of mariene wateren van de overige lidstaten te verlichten.

2.   In de in lid 1, onder d), bedoelde situatie zien de lidstaten erop toe dat de veranderingen niet zodanig zijn dat zij het bereiken van een goede milieutoestand op het niveau van de betrokken mariene regio, subregio of mariene wateren van de overige lidstaten voorgoed uitsluiten of in het gedrang brengen.

3.   De in lid 1, derde alinea, bedoelde ad-hocmaatregelen worden voor zover zulks haalbaar is, geïntegreerd in de programma's van maatregelen.

Artikel 15

Aanbevelingen voor communautaire actie

1.   Wanneer een lidstaat een probleem constateert dat gevolgen heeft voor de milieutoestand van zijn mariene wateren en dat niet door middel van op nationaal niveau getroffen maatregelen kan worden aangepakt of verband houdt met ander communautair beleid of met een internationale overeenkomst, informeert hij de Commissie daaromtrent en verschaft hij de redenen voor zijn standpunt.

De Commissie reageert binnen een termijn van zes maanden.

2.   Wanneer actie door de communautaire instellingen nodig is, doen de lidstaten de Commissie en de Raad passende aanbevelingen voor actie in verband met maatregelen om het in lid 1 bedoelde probleem op te lossen. Tenzij anders bepaald in de betrokken communautaire wetgeving, reageert de Commissie op dergelijke aanbevelingen binnen een periode van zes maanden en doet zij in voorkomend geval voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad waarin deze aanbevelingen zijn weergegeven.

Artikel 16

Kennisgevingen en advies van de Commissie

Op basis van de kennisgevingen aangaande de programma's van maatregelen overeenkomstig artikel 13, lid 6, geeft de Commissie iedere lidstaat afzonderlijk advies over de vraag of de medegedeelde programma's een passend raamwerk vormen voor het bereiken van een goede milieutoestand, zoals bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 1.

Bij het formuleren van dat advies houdt de Commissie rekening met de samenhang van de programma's van maatregelen in de Gemeenschap als geheel en kan zij een lidstaat verzoeken om de eventuele beschikbare en noodzakelijke aanvullende informatie te verstrekken.

HOOFDSTUK IV

ACTUALISERING, VERSLAGLEGGING EN INFORMATIE AAN HET PUBLIEK

Artikel 17

Actualisering

1.   De lidstaten zien erop toe dat de mariene strategieën voor elke betrokken mariene regio of subregio worden geactualiseerd.

2.   Voor de toepassing van lid 1 toetsen de lidstaten om de zes jaar na de eerste vaststelling, de volgende elementen van hun mariene strategie op een gecoördineerde manier in de zin van artikel 5:

a)

de eerste beoordeling en vaststelling van de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 8, lid 1, respectievelijk artikel 9, lid 1;

b)

de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen;

c)

de overeenkomstig artikel 11, lid 1, vastgestelde monitoringprogramma's;

d)

de overeenkomstig artikel 13, lid 2, vastgestelde programma's van maatregelen.

3.   Nadere bijzonderheden met betrekking tot eventuele actualiseringen naar aanleiding van de in lid 2 bedoelde toetsingen worden uiterlijk drie maanden na de bekendmaking ervan overeenkomstig artikel 19, lid 2, toegezonden aan de Commissie, aan de instanties van de regionale zeeverdragen en aan alle andere betrokken lidstaten.

4.   De artikelen 12 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

Artikel 18

Tussentijdse verslagen

De lidstaten dienen, binnen drie jaar na de bekendmaking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van elk programma van maatregelen of van enige actualisering daarvan, bij de Commissie een beknopt tussentijds verslag in, waarin de bij de uitvoering van dat programma geboekte vooruitgang wordt beschreven.

Artikel 19

Raadpleging van het publiek en informatie

1.   Overeenkomstig de toepasselijke Gemeenschapswetgeving zorgen de lidstaten ervoor dat alle betrokken partijen tijdig en daadwerkelijk de kans krijgen om aan de uitvoering van deze richtlijn deel te nemen.

2.   De lidstaten maken een samenvatting van de volgende elementen van hun mariene strategieën c.q. de actualiseringen daarvan, bekend aan het publiek en bieden het de gelegenheid om commentaar te geven:

a)

de initiële beoordeling en de vaststelling van de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 8, lid 1, respectievelijk artikel 9, lid 1;

b)

de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen;

c)

de overeenkomstig artikel 11, lid 1, vastgestelde monitoringprogramma's;

d)

de overeenkomstig artikel 13, lid 2, vastgestelde programma's van maatregelen.

3.   Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (27) is van toepassing wat betreft de toegang tot milieu-informatie.

De lidstaten verlenen de Commissie voor het uitvoeren van haar taken in verband met deze richtlijn toegangs- en gebruiksrechten met betrekking tot die gegevens en informatie, overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG.

Artikel 20

Verslagen van de Commissie

1.   De Commissie maakt binnen twee jaar na de ontvangst van alle programma's van maatregelen, en in ieder geval uiterlijk in 2021, een eerste beoordelingsverslag over de uitvoering van deze richtlijn bekend.

Vervolgens publiceert de Commissie om de zes jaar een verslag. Zij dient deze verslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.

2.   De in lid 1 bedoelde verslagen bevatten de volgende elementen:

a)

een beoordeling van de vooruitgang die bij de uitvoering van deze richtlijn is geboekt;

b)

een beoordeling van de toestand van het mariene milieu in de Gemeenschap, uitgevoerd in overleg met het Europees Milieuagentschap en de betrokken regionale mariene en visserijorganisaties en -verdragen;

c)

een overzicht van de mariene strategieën, vergezeld van suggesties voor de verbetering daarvan;

d)

een samenvatting van de overeenkomstig de artikelen 12 en 16 van de lidstaten ontvangen informatie, alsmede van de beoordeling door de Commissie, overeenkomstig artikel 16, van de informatie die zij overeenkomstig artikel 15 van de lidstaten heeft ontvangen;

e)

een samenvatting van de reacties van de Commissie op elk van de verslagen die de lidstaten overeenkomstig artikel 18 hebben ingediend;

f)

een samenvatting van de reacties op de opmerkingen die het Europees Parlement en de Raad naar aanleiding van eerdere mariene strategieën hebben gemaakt;

g)

een samenvatting van de bijdrage die door ander communautair beleid ter zake tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn wordt geleverd.

Artikel 21

Evaluatie van deze richtlijn

De Commissie evalueert deze richtlijn opnieuw uiterlijk op … (28) en stelt in voorkomend geval eventueel noodzakelijke wijzigingen voor.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Technische aanpassingen

1.   De bijlagen III, IV en V kunnen worden gewijzigd in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang overeenkomstig de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toezicht, rekening houdend met de termijnen voor de toetsing en actualisering van de mariene strategieën overeenkomstig artikel 17, lid 2.

2.   Overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure:

a)

kunnen methodologische standaarden worden vastgesteld voor de toepassing van de bijlagen I, III, IV en V;

b)

kunnen technische schema's worden vastgesteld ten behoeve van de overdracht en verwerking van gegevens, met inbegrip van statistische en cartografische gegevens.

Artikel 23

Regelgevend comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

Artikel 24

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (24) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.   De lidstaten zonder mariene wateren doen alleen de bepalingen in werking treden die nodig zijn om de naleving te garanderen van de vereisten van artikel 6 en artikel 7.

Wanneer dergelijke bepalingen reeds in de nationale wetgeving van kracht zijn, delen de lidstaten de Commissie de tekst van die bepalingen mee.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 26

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 185 van 8.8.2006, blz. 20.

(2)  PB C 206 van 29.8.2006, blz. 5.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 14 november 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 juli 2007 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368).

(6)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG.

(7)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(8)  PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1.

(9)  PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1.

(10)  PB L 73 van 16.3.1994, blz. 19.

(11)  PB L 104 van 3.4.1998, blz. 1.

(12)  PB L 118 van 19.5.2000, blz. 44.

(13)  PB L 240 van 19.9.1977, blz. 1.

(14)  PB L 322 van 14.12.1999, blz. 32.

(15)  PB L 67 van 12.3.1983, blz. 1.

(16)  PB L 322 van 14.12.1999, blz. 18.

(17)  PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.

(18)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(19)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(20)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(21)  Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(22)  Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(23)  Zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(24)  Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(25)  42 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(26)  Twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(27)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(28)  15 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

ALGEMENE KWALITATIEF BESCHRIJVENDE ELEMENTEN WAARMEE BIJ DE OMSCHRIJVING VAN DE GOEDE MILIEUTOESTAND REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN

(BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 5, ARTIKEL 9, LEDEN 1 EN 3, EN ARTIKEL 22)

1.

Alle elementen van de mariene voedselketens, voor zover deze bekend zijn, komen voor in normale dichtheden en diversiteit.

2.

Door menselijke activiteiten geïntroduceerde niet-inheemse soorten komen voor op een niveau waarbij het ecosysteem niet verandert.

3.

Populaties van alle commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren blijven binnen veilige biologische grenzen.

4.

Door de mens veroorzaakte eutrofiëring, en met name de negatieve effecten daarvan, is tot een minimum beperkt.

5.

Soorten en habitats vertonen een verspreiding, dichtheid en kwaliteit die overeenstemt met de heersende fysiografische, geografische en klimatologische omstandigheden. De biodiversiteit wordt behouden.

6.

Integriteit van de zeebodem is zodanig dat de functies van de ecosystemen gewaarborgd zijn.

7.

Permanente wijziging van de hydrografische eigenschappen berokkent de mariene ecosystemen geen schade.

8.

Concentraties van vervuilende stoffen zijn zodanig dat geen verontreinigingseffecten optreden.

9.

Vervuilende stoffen in vis en andere visserijproducten voor menselijke consumptie overschrijden niet de grenzen die door communautaire wetgeving of andere relevante normen zijn vastgesteld.

10.

De eigenschappen van, en de hoeveelheden zwerfvuil op zee veroorzaken geen schade aan het mariene milieu.

11.

De toevoer van energie, waaronder onderwatergeluid, berokkent het mariene milieu geen schade.

Om de kenmerken van een goede milieutoestand van een mariene regio of subregio overeenkomstig artikel 9, lid 1, te omschrijven, houden de lidstaten rekening met elke van de in deze bijlage opgenomen algemene kwalitatief beschrijvende elementen, teneinde na te gaan welke van die beschrijvende elemenen moeten worden gebuikt om de goede milieutoestand voor die mariene regio of subregio vast te stellen. Wanneer een lidstaat het niet passend vindt een of verschillende van deze beschrijvende elementen te gebruiken, verschaft hij de Commissie een motivering in het kader van de kennisgeving als bedoeld in artikel 9, lid 2 van deze richtlijn.


BIJLAGE II

BEVOEGDE INSTANTIES

(BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 1)

1.

Naam en adres van de bevoegde instantie of instanties — officiële naam en officieel adres van de aangewezen bevoegde instantie/instanties.

2.

Bevoegdheden — een korte omschrijving van de juridische en administratieve bevoegdheden van de bevoegde instantie of instanties.

3.

Verantwoordelijkheden — een korte omschrijving van de juridische en administratieve verantwoordelijkheden van de bevoegde instantie of instanties en van haar of hun rol ten aanzien van de betrokken mariene wateren.

4.

Lidmaatschap — indien de bevoegde instantie of instanties optreedt als coördinerend orgaan voor andere bevoegde instanties, is een lijst van die organisaties vereist, evenals een samenvatting van de institutionele verhoudingen die met het oog op de coördinatie zijn vastgesteld.

5.

Regionale of subregionale coördinatie — er is een samenvatting vereist van de mechanismen die zijn ingesteld met het oog op de coördinatie tussen de lidstaten wier mariene wateren deel uitmaken van dezelfde mariene regio of subregio.


BIJLAGE III

INDICATIEVE LIJST VAN KENMERKEN, BELASTENDE EN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN

(BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 1, ARTIKEL 9, LID 1, ARTIKEL 9, LID 3, ARTIKEL 11, LID 1, EN ARTIKEL 22)

Tabel 1

Kenmerken

Fysische en chemische kenmerken

Reliëf van de zeebodem en bathymetrie;

Jaarlijks en seizoengerelateerd temperatuurverloop en ijsbedekking, stroomsnelheid, upwelling, golfblootstelling, mengkarakteristieken, troebelheid, verblijftijd;

Verdeling in ruimte en tijd van de saliniteit;

Verdeling in ruimte en tijd van nutriënten (DIN, TN, DIP, TP, TOC) en zuurstof;

pH, pCO2-profielen of gelijkwaardige gegevens die gebruikt zijn om de verzuring van de zee te meten.

Habitattypen

De meest voorkomende habitattype(n) van de zeebodem en de waterkolom, met een beschrijving van hun karakteristieke fysische en chemische kenmerken, zoals diepte, temperatuurverloop, stromingen en andere waterbewegingen, saliniteit, structuur en samenstelling van de zeebodem;

Inventarisatie en kartering van bijzondere habitattypen, met name die welke onderwerp zijn van, of zijn aangewezen krachtens communautaire wetgeving (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn) of internationale verdragen omdat zij in wetenschappelijk opzicht of voor de biodiversiteit van bijzonder belang zijn;

Habitats in gebieden die wegens hun karakteristieken, ligging of strategisch belang specifieke aandacht verdienen. Het kan gaan om gebieden die blootstaan aan intense of specifieke belasting, dan wel om gebieden die een specifiek beschermingsregime vereisen.

Biologische kenmerken

Een beschrijving van de levensgemeenschappen die met de meest voorkomende habitats van de zeebodem en de waterkolom zijn geassocieerd. Dit omvat informatie over fytoplankton- en zoöplanktongemeenschappen, met inbegrip van soorten en geografische spreiding en seizoenvariabiliteit;

Informatie over angiospermen, macroalgen en ongewervelde benthische fauna, inclusief soortensamenstelling, biomassa, productiviteit en variabiliteit op jaar- en seizoenbasis;

Informatie over de structuur van vispopulaties, met inbegrip van de dichtheid, verspreiding en leeftijds- en lengteverdeling daarvan;

Een beschrijving van de populatiedynamiek en de natuurlijke en feitelijke verspreiding en de toestand van zeezoogdieren- en reptielensoorten die in de regio of subregio voorkomen;

Een beschrijving van de populatiedynamiek en de natuurlijke en feitelijke verspreiding en de toestand van zeevogelsoorten die in de regio of subregio voorkomen;

Een beschrijving van de populatiedynamiek en de natuurlijke en feitelijke verspreiding en de toestand van andere in de regio of subregio voorkomende soorten die onder communautaire wetgeving of internationale overeenkomsten vallen;

Een inventaris van het voorkomen in de tijd, de dichtheid en de verspreiding van niet-inheemse soorten (exoten) of, indien relevant, de genetisch afwijkende vormen van inheemse soorten die in de regio of subregio worden aangetroffen.

Andere kenmerken

Een beschrijving van de toestand qua chemische stoffen, met inbegrip van zorgwekkende chemische stoffen, verontreiniging van sedimenten, „hot spots”, volksgezondheidsproblemen, verontreiniging van biota (in het bijzonder biota voor menselijke consumptie);

Een beschrijving van andere kenmerken, typische of bijzondere eigenschappen van de regio of subregio.


Tabel 2

Belastende en beïnvloedende factoren

Fysieke vernietiging

Verstikking (bv. door kunstmatige structuren, storten van baggerspecie);

Afdichting (bv. door permanente constructies).

Fysieke beschadiging

Veranderingen in slibafzetting (bv. door lozingen, toegenomen afstroming, baggeren);

Abrasie (bv. door plezierboten, ankers, commerciële visserijactiviteiten);

Selectieve onttrekking (bv. door commerciële visserijactiviteiten, zand- en grindwinning, verstrikt raken).

Andere fysieke verstoringen

Onderwatergeluid (bv. door scheepvaart, seismisch onderzoek);

Zwerfvuil op zee.

Interferentie met natuurlijke hydrologische processen

Significante veranderingen in het temperatuurregime (bv. lozingen, energiecentrales);

Significante veranderingen in het saliniteitsregime (bv. door constructies die de waterbeweging belemmeren, waterwinning).

Verontreiniging met gevaarlijke stoffen

Toevoer van synthetische stoffen (bv. prioritaire stoffen in de zin van de Kaderrichtlijn water, die voor het mariene milieu relevant zijn, biologisch actieve stoffen, pesticiden, aangroeiwerende middelen, geneesmiddelen, bv. door verliezen uit diffuse bronnen, calamiteuze verontreiniging door schepen, atmosferische depositie);

Toevoer van van nature voorkomende stoffen (bv. zware metalen, koolwaterstoffen, bv. door calamiteuze verontreiniging door schepen, atmosferische depositie, door aanvoer via rivieren);

Toevoer van radionucliden.

Verrijking met organische stoffen en nutriënten

Aanvoer van stikstof en fosfor (bv. rechtstreekse lozingen uit puntbronnen, verliezen uit diffuse bronnen, m.i.v. landbouw, atmosferische depositie);

Toevoer van organische stoffen (bv. mariene aquacultuur, aanvoer via rivieren).

Biologische verstoring

Introductie van microbiële ziekteverwekkers;

Introductie van niet-inheemse soorten en translocaties;

Selectieve onttrekking van soorten (bv. commerciële en recreatieve visserij).


BIJLAGE IV

INDICATIEVE LIJST VAN KENMERKEN DIE BIJ DE VASTSTELLING VAN MILIEUDOELEN VAN BELANG ZIJN

(BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 1, EN ARTIKEL 22)

1.

Adequate dekking van de elementen die karakteristiek zijn voor de mariene wateren in een mariene regio of subregio die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaat vallen.

2.

Noodzaak om vast te stellen: a) doelen overeenstemmend met de gewenste omstandigheden, op basis van de definitie van de goede milieutoestand; b) meetbare doelen en daarmee samenhangende indicatoren die monitoring en beoordeling mogelijk maken; en c) operationele doelen in samenhang met concrete uitvoeringsmaatregelen ter ondersteuning van het bereiken ervan.

3.

Specificatie van de te bereiken of te behouden milieutoestand en omschrijving van die toestand in termen van meetbare eigenschappen van de karakteristieke elementen van de mariene wateren van de lidstaat in een mariene regio of subregio.

4.

Onderlinge consistentie van de doelen; afwezigheid van conflicten daartussen.

5.

Specificatie van de middelen die nodig zijn voor het bereiken van de doelen.

6.

Omschrijving van de doelen, inclusief eventuele tussentijdse doelen, met een tijdschema voor het bereiken ervan.

7.

Specificatie van indicatoren ter bewaking van de geboekte voortgang en ter sturing van de beslissingen in het beheer om de doelen te bereiken.

8.

Waar passend, specificatie van referentiewaarden (streefwaarden en grenswaarden).

9.

Passende inachtneming van sociale en economische overwegingen bij de vaststelling van de doelen.

10.

Onderzoek van het geheel van milieudoelen en de daarmee samenhangende indicatoren en grens- en streefwaarden die zijn ontwikkeld in het licht van de in artikel 1 van deze richtlijn nedergelegde milieudoelstelling, teneinde te beoordelen of het bereiken van de doelen ertoe zal leiden dat in de onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten vallende mariene wateren in een mariene regio een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.

11.

Verenigbaarheid van de doelen met de doelstellingen waartoe de Gemeenschap en haar lidstaten zich krachtens relevante internationale en regionale overeenkomsten hebben verbonden, door die te gebruiken welke voor de betrokken mariene regio of subregio het meest passend zijn om de in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde milieudoelstelling te bereiken.

12.

Wanneer de reeks van doelen en indicatoren is samengesteld, dient het geheel te worden getoetst aan de in artikel 1 van deze richtlijn nedergelegde milieudoelstelling, teneinde te beoordelen of het bereiken van de doelen ertoe zal leiden dat in het mariene milieu een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.


BIJLAGE V

MONITORINGPROGRAMMA'S

(BEDOELD IN ARTIKEL 11, LID 1, EN ARTIKEL 22)

1.

Noodzaak om informatie te verstrekken met het oog op het beoordelen van de milieutoestand en een schatting van de afstand tot en voortgang in de richting van de goede milieutoestand overeenkomstig bijlage III en de criteria en methodologische standaarden die krachtens artikel 9, lid 3, worden vastgesteld.

2.

Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om passende indicatoren te selecteren voor de milieudoelen waarin artikel 10 van deze richtlijn voorziet.

3.

Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om het effect van de in artikel 13 van deze richtlijn bedoelde maatregelen te beoordelen.

4.

Noodzaak om te voorzien in activiteiten om de oorzaak van veranderingen te achterhalen en zodoende — in voorkomend geval — de bijsturingsmaatregelen te kunnen nemen die nodig zijn om terug te keren naar een goede milieutoestand, indien afwijkingen van het gewenste toestandsbereik zijn vastgesteld.

5.

Noodzaak om informatie te verschaffen over de chemische verontreinigingen in door de mens geconsumeerde vissoorten in gebieden waar commerciële visserij wordt beoefend.

6.

Noodzaak om te voorzien in activiteiten om te controleren of de bijsturingsmaatregelen de gewenste veranderingen teweegbrengen en geen ongewenste neveneffecten veroorzaken.

7.

Noodzaak om de informatie op het niveau van de mariene regio's of subregio's samen te voegen overeenkomstig artikel 4 van deze richtlijn.

8.

Noodzaak om ten aanzien van de beoordeling te zorgen voor binnen en tussen mariene regio's en/of subregio's vergelijkbare benaderingen en methoden.

9.

Noodzaak om op Gemeenschapsniveau technische specificaties en gestandaardiseerde monitoringmethoden uit te werken met het oog op de vergelijkbaarheid van informatie.

10.

Noodzaak om een zo groot mogelijke afstemming tot stand te brengen met bestaande regionale en internationale programma's, teneinde de samenhang tussen die programma's te bevorderen en overlappingen te vermijden, door gebruik te maken van de richtsnoeren voor monitoring die voor de betrokken mariene regio's of subregio's het meest passend zijn.

11.

Noodzaak om in het kader van de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde initiële beoordeling te voorzien in een beoordeling van belangrijke veranderingen in de milieuomstandigheden alsook, in voorkomend geval, van nieuwe en in belang toenemende problemen.

12.

Noodzaak om in het kader van de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde initiële beoordeling aandacht te besteden aan de in bijlage III opgesomde betrokken elementen en de natuurlijke variabiliteit daarvan en om het geleidelijk bereiken van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, van deze richtlijn vastgestelde milieudoelen te beoordelen, voor zover passend met gebruikmaking van de reeks indicatoren en de bijbehorende grens- en streefwaarden.


BIJLAGE VI

PROGRAMMA'S VAN MAATREGELEN

(BEDOELD IN ARTIKEL 13, LID 1, EN ARTIKEL 22)

1.

Beheersing van de ingrepen: beheermaatregelen met betrekking tot de omvang van de toegestane menselijke activiteiten.

2.

Beheersing van de effecten: beheermaatregelen met betrekking tot de mate van verstoring van ecosysteemcomponenten die toelaatbaar wordt geacht.

3.

Beheersing van de verdeling van activiteiten in ruimte en tijd: beheermaatregelen die helpen bepalen waar en wanneer bepaalde activiteiten mogen plaatsvinden.

4.

Coördinatie van beheermaatregelen: instrumenten die de coördinatie van het beheer garanderen.

5.

Economische prikkels: beheermaatregelen die het voor de gebruikers van het mariene ecosysteem economisch interessant maken om zich zo te gedragen dat het bereiken van de goede milieutoestand wordt bevorderd.

6.

Mitigerende en herstelmaatregelen: beheerinstrumenten die ervoor zorgen dat menselijke activiteiten bijdragen tot het herstel van beschadigde componenten van mariene ecosystemen.

7.

Communicatie, participatie van de belanghebbende partijen en publieke bewustwording.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

In oktober 2005 heeft de Commissie haar voorstel (1) voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Richtlijn mariene strategie) aangenomen. Dit voorstel is op 21 november 2005 aan de Raad voorgelegd.

Het Europees Parlement heeft op 13 november 2006 advies in eerste lezing uitgebracht.

Het Comité van de Regio's heeft op 26 april 2006 advies uitgebracht (2).

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft zijn advies uitgebracht op 20 april 2006 (3).

De Raad heeft op 23 juli 2007 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II.   DOEL

Hoofddoel van de voorgestelde richtlijn, die moet worden gezien als de milieupijler van het toekomstige mariene beleid van de EU, is het opzetten van een kader voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu, het voorkómen van de achteruitgang ervan en, waar mogelijk, het herstel van dat milieu in gebieden waar het reeds is aangetast.

Dit zou moeten gebeuren middels ontwikkeling en uitvoering, door de lidstaten, van mariene strategieën voor het bereiken of handhaven van een goede milieutoestand in het mariene milieu, en wel voor 2021.

Mariene strategieën houden in dat er een ecosysteemgerichte benadering wordt toegepast op het beheer van menselijke activiteiten en dat tegelijkertijd het duurzaam gebruik van mariene goederen en diensten mogelijk wordt.

Voorts zal de richtlijn bijdragen aan de samenhang tussen de diverse beleidssectoren, overeenkomsten en wetgevingsmaatregelen die van invloed zijn op het mariene milieu, en zal gericht zijn op de integratie van milieu-overwegingen in genoemde elementen.

Samenwerking op regionaal niveau is onmisbaar voor de geslaagde uitvoering van de richtlijn. De richtlijn draagt er op haar beurt toe bij het optreden op internationaal niveau te stimuleren, met name in verband met de verdragen betreffende de regionale zeeën tot bescherming van het mariene milieu, doordat zij een duidelijk, juridisch afdwingbaar kader schept waarbinnen de lidstaten zullen handelen.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

Algemeen

In het gemeenschappelijk standpunt is een aantal van de amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing naar de letter, naar de geest of ten dele overgenomen. Deze verbeteren of verduidelijken de tekst van de voorgestelde richtlijn. Andere amendementen zijn echter niet in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt, omdat de Raad ze overbodig of onaanvaardbaar vindt, of, in een aantal gevallen, omdat de bepalingen van het oorspronkelijke Commissievoorstel inmiddels zijn geschrapt of grondig zijn herschreven.

De Raad wilde met name het toepassingsgebied en de doelstellingen van de voorgestelde richtlijn verduidelijken door definities van kernbegrippen en concepten toe te voegen (artikel 3), alsmede een bijlage (bijlage I) met algemene kwalitatieve descriptoren als richtsnoer voor het omschrijven van goede milieutoestand, waarbij niet mag worden vergeten dat het gaat om een voorstel voor een kaderrichtlijn die de uitvoering niet moet bemoeilijken met teveel technische details.

Verder heeft de Raad een aantal bepalingen toegevoegd of gewijzigd om de verplichtingen van de lidstaten bij de uitvoering nader aan te geven. Met name zijn de verplichtingen van de lidstaten die geen mariene wateren hebben zodanig verduidelijkt dat alle lidstaten van de EU zullen samenwerken voor het bereiken van een goede milieutoestand in het mariene milieu (artikelen 6 en 24).

In het gemeenschappelijk standpunt worden ook situaties voorzien waarin milieustreefdoelen van de lidstaten wellicht niet, of niet binnen de beoogde termijn worden gehaald (artikel 14). In zulke gevallen moeten de lidstaten de Commissie de nodige uitleg geven en bovendien ad-hocmaatregelen nemen om de schade te beperken. Anderzijds voorziet de door de Raad goedgekeurde tekst in situaties waarin dringender of krachtiger optreden vereist is (zie artikel 5, lid 3, over proefprojecten en artikel 13, lid 4, over beschermde mariene gebieden).

Specifiek

(1)   Goede milieutoestand

De Raad heeft, net als het Europees Parlement, geoordeeld dat een goede milieutoestand centraal staat in deze voorgestelde richtlijn. Beide instellingen hebben het aanvankelijke voorstel dus aangevuld met een definitie en een reeks kwalitatieve descriptoren als richtsnoeren voor het omschrijven van goede milieutoestand in iedere mariene regio of subregio.

Hoewel veel van de elementen in de elf door het Europees Parlement aangenomen amendementen met betrekking tot goede milieutoestand in het gemeenschappelijk standpunt aan bod komen, moet worden benadrukt dat beide instellingen voor nogal uiteenlopende benaderingen hebben gekozen. Het concept van de Raad stoelt vooral op toestand (met andere woorden: welke eigenschappen moeten aanwezig zijn om de mariene milieutoestand als goed te kunnen beschouwen; zie bijlage I), maar erkent dat sommige menselijke activiteiten (die te maken hebben met landbouw, visserij of scheepvaart) uiteraard meer druk uitoefenen op het mariene milieu dan andere (zie tabel 2 van bijlage III). Anderzijds leggen de meeste, maar niet alle, amendementen van het EP de nadruk op door de mens veroorzaakte, en zelfs sectorspecifieke druk op dat milieu. Voorts is de technische gedetailleerdheid in verscheidene amendementen van het Europees Parlement niet verenigbaar met de benadering van de Raad ten aanzien van dit voorstel voor een kaderrichtlijn.

(2)   Doelen, termijnen en kosten

De Raad benadrukt dat hij een ambitieuze en realistische benadering van de met elkaar verbonden vraagstukken van verplichtingen en termijnen volgt.

In tegenstelling tot het Europees Parlement is de Raad niet voor een algemene verkorting van de termijnen, in het bijzonder 2017 in plaats van 2021, voor het bereiken van een goede milieutoestand, omdat de situaties in Europa onderling zeer sterk verschillen. Niettemin biedt het gemeenschappelijk standpunt de mogelijkheid van een snellere uitvoering indien de lidstaten dat wenselijk en/of haalbaar achten (zie artikel 5, lid 3). Ook dient erop te worden gewezen dat de termijn die de Raad voor deze kaderrichtlijn heeft vastgesteld verenigbaar is met het tijdschema voor de uitvoering en de rapportage uit hoofde van de kaderrichtlijn water.

Ook heeft de Raad gemeend dat het niet van realiteitszin zou getuigen om van het bereiken van een goede milieutoestand, hoe wenselijk dat ook is, zelfs uiterlijk in 2021, een juridisch bindende doelstelling te maken (vergelijk amendement 24 van het EP met artikel 1, lid 1, tweede alinea in het gemeenschappelijk standpunt). In het gemeenschappelijk standpunt wordt het verplicht gesteld een aantal maatregelen en stappen te nemen volgens een nauwkeurig tijdschema. Dat alleen al zou moeten leiden tot aanzienlijke vooruitgang in de richting van de beoogde goede milieutoestand, of wellicht tot een volledige verwezenlijking uiterlijk in 2021.

Zo heeft de Raad ook gemeend dat de lidstaten bij het ontwikkelen en uitvoeren van mariene strategieën niet verplicht moeten zijn stappen te ondernemen wanneer er geen aanzienlijk gevaar is voor het milieu, of wanneer dat zou leiden tot onevenredige kosten, gelet op de risico's voor het mariene milieu. Ook hier moeten de lidstaten aan de Commissie echter uitleg geven.

(3)   Mariene strategieën en regionale samenwerking

De Raad is het met het Europees Parlement eens dat samenwerking binnen mariene regio's of subregio's, zowel tussen de lidstaten van de EU als met derde landen, van essentieel belang is. In het gemeenschappelijk standpunt wordt benadrukt dat er gebruik moet worden gemaakt van bestaande internationale institutionele samenwerkingsstructuren, inclusief de structuren die zijn ingesteld bij verdragen over regionale zeeën, zodat er geen dubbel werk wordt gedaan.

De Raad kan echter het in amendement 33 voorgestelde begrip van gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van één mariene strategie per regio of subregio niet aanvaarden. Dit zou de juridische verantwoordelijkheid voor naleving tussen verscheidene lidstaten doen verwateren en zou vorderingen in de richting van het doel van de voorgestelde richtlijn belemmeren. De Raad vindt dat de eindverantwoordelijkheid voor het naleven van de verplichtingen uit hoofde van communautaire wetgeving in het algemeen, en van deze richtlijn in het bijzonder, uitsluitend bij de afzonderlijke lidstaten moet liggen.

IV.   CONCLUSIE

De Raad is ervan overtuigd dat het gemeenschappelijk standpunt een evenwichtig pakket van maatregelen bevat dat zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire milieubeleid, zoals vervat in artikel 174, lid 1, van het EG-Verdrag. Het is een adequate reactie op het verzoek in het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (4), omdat het uiting geeft aan de dringende noodzaak om te reageren op de toenemende bezorgdheid over de toestand van Europa's oceanen en zeeën en gericht is op „bevordering van duurzaam gebruik van de zee en behoud van mariene ecosystemen”.

Het zal in het bijzonder de bescherming en het behoud van het mariene milieu aanzienlijk vooruit helpen. Ook zorgt het voor een daadwerkelijke uitvoering door de lidstaten, met voldoende aandacht voor specifieke omstandigheden op regionaal of lokaal niveau.

De Raad zal met het Europees Parlement graag een opbouwend debat aangaan met het oog op een spoedige aanneming van de richtlijn.


(1)  Doc. 13759/05 — COM(2005) 505 def.

(2)  PB C 206 van 29.8.2006, blz. 5.

(3)  PB C 185 van 8.8.2006, blz. 20.

(4)  Besluit nr. 1600/2002/EG (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1).