27.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 224/58


P8_TA(2016)0441

Strategische communicatie van de EU in reactie op negatieve EU-propaganda door derden

Resolutie van het Europees Parlement van 23 november 2016 over de strategische communicatie van de EU in reactie op negatieve EU-propaganda door derden (2016/2030(INI))

(2018/C 224/08)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 2 april 2009 over het Europese geweten en het totalitarisme (1),

gezien de verklaring van de top in Straatsburg en Kehl van 4 april 2009, die werd aangenomen naar aanleiding van de 60e verjaardag van de NAVO,

gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU (2),

gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 9 februari 2015 over terrorismebestrijding,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 maart 2015,

gezien de conclusies van de Raad over de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die uitgaat van ISIS/Da'esh van 16 maart 2015, opnieuw bevestigd door de Raad Buitenlandse Zaken op 23 mei 2016,

gezien het verslag van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over de Europese Unie in een veranderende mondiale omgeving — een meer geconnecteerde, gecontesteerde en complexe wereld van 18 mei 2015 en de lopende werkzaamheden voor een nieuwe wereldwijde veiligheidsstrategie van de EU,

gezien zijn resolutie van 10 juni 2015 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland (3),

gezien het EU-actieplan inzake strategische communicatie (Ref. Ares(2015)2608242 — 22.6.2015),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (4),

gezien de verklaring van de NAVO-top op 5 september 2014 in Wales,

gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties (5),

gezien de mededeling van 28 april 2015 van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de Europese veiligheidsagenda (COM(2015)0185),

gezien de gezamenlijke mededeling van 6 april 2016 van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het gezamenlijk kader voor de bestrijding van hybride bedreigingen — een reactie van de Europese Unie (JOIN(2016)0018),

gezien de mededeling van 20 april 2016 van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad over de uitvoering van de Europese veiligheidsagenda ter bestrijding van terrorisme en ter voorbereiding van een echte en doeltreffende veiligheidsunie (COM(2016)0230),

gezien de haalbaarheidsstudie van het Europees Fonds voor Democratie over Russischtalige media-initiatieven in het Oostelijk Partnerschap en verder getiteld „Bringing Plurality and Balance to the Russian Language Media Space”,

gezien verslag A/HRC/31/65 van de speciale rapporteur van de VN over het bevorderen en beschermen van mensenrechten en fundamentele vrijheden bij terrorismebestrijding,

gezien Algemeen Commentaar 34 van het Mensenrechtencomité van de VN (CCPR/C/GC/34),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0290/2016),

A.

overwegende dat de EU zich bij haar optreden op het internationale toneel laat leiden door beginselen als democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden alsook mediavrijheid, toegang tot informatie, vrijheid van meningsuiting en pluralisme in de media, dat niettemin in zekere mate kan worden beperkt zoals vastgesteld in internationaal recht, met inbegrip van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; overwegende dat derde partijen die de Unie in diskrediet willen brengen deze waarden niet delen;

B.

overwegende dat er steeds meer systematische druk wordt uitgeoefend op de EU, de EU-lidstaten en de EU-burgers om de informatie-, desinformatie- en verkeerde-informatiecampagnes en -propaganda aan te pakken van landen en niet-overheidsactoren, zoals transnationale terreur- en misdaadorganisaties in het nabuurschap van de EU, die het hele idee van objectieve informatie of ethische journalistiek ondermijnen, stellen dat alle informatie partijdig is of een instrument is van politieke macht en ook mikken op democratische waarden en belangen;

C.

overwegende dat mediavrijheid, toegang tot informatie en vrijheid van meningsuiting hoekstenen zijn van een democratisch stelsel, waarin de transparantie van media-eigendom en de financieringsbronnen van media van cruciaal belang zijn; overwegende dat de strategieën om te zorgen voor kwalitatief hoogwaardige journalistiek, pluralisme in de media en het controleren van de feiten slechts doeltreffend kunnen zijn wanneer de verstrekkers van informatie worden vertrouwd en geloofwaardig zijn; overwegende dat er tegelijkertijd een kritische beoordeling moet plaatsvinden ten aanzien van de vraag hoe moet worden omgegaan met mediabronnen waarvan is bewezen dat zij zich herhaaldelijk hebben beziggehouden met strategieën van bewuste misleiding en desinformatie, vooral in de „nieuwe media”, sociale netwerken en de digitale sfeer;

D.

overwegende dat informatieoorlogen een historisch fenomeen zijn dat zo oud is als oorlogsvoering zelf; overwegende dat tijdens de Koude Oorlog een gerichte informatieoorlog extensief gevoerd werd en dat deze tactiek sindsdien integraal deel uitmaakt van moderne oorlogsvoering, een combinatie van militaire en niet-militaire maatregelen van geheime en open aard, bedoeld om de politieke, economische en sociale situatie in een land dat wordt aangevallen te destabiliseren, zonder formele oorlogsverklaring, die niet alleen tegen partners van de EU is gericht, maar ook tegen de EU zelf en haar instellingen en alle lidstaten en burgers ongeacht hun nationaliteit of religie;

E.

overwegende dat het Kremlin er met de Russische annexatie van de Krim en de door Rusland gevoerde hybride oorlog in het Donetsbekken voor heeft gezorgd dat de confrontatie met de EU is geëscaleerd; overwegende dat het Kremlin zijn propaganda heeft geïntensiveerd, waarin Rusland een versterkte rol speelt in de Europese mediaomgeving en zich richt op het creëren van politieke steun in Europa voor het Russische optreden en het ondermijnen van de samenhang in het buitenlands beleid van de EU;

F.

overwegende dat oorlogspropaganda en het propageren van op nationale afkomst, ras of godsdienst gebaseerde haatgevoelens die aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld verboden zijn overeenkomstig artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;

G.

overwegende dat de financiële crisis en de opkomst van nieuwe vormen van digitale media hebben geleid tot grote uitdagingen voor de kwalitatief hoogwaardige journalistiek, leidend tot een afname van kritisch denken onder het publiek, waardoor zij vatbaarder zijn geworden voor desinformatie en manipulatie;

H.

overwegende dat de propaganda en de binnendringing van Russische media bijzonder sterk en vaak ongeëvenaard is in de landen van het oostelijk nabuurschap; overwegende dat de nationale media in deze landen vaak zwak zijn en geen antwoord kunnen bieden op de kracht en macht van de Russische media;

I.

overwegende dat technologieën voor informatie- en communicatieoorlogen worden ingezet om acties te rechtvaardigen in het kader waarvan de soevereiniteit, politieke onafhankelijkheid, veiligheid van de burgers en territoriale integriteit van EU-lidstaten worden bedreigd;

J.

overwegende dat de EU ISIS/Da'esh niet als staat of staatsaanverwante organisatie erkent;

K.

overwegende dat ISIS/Da'esh, Al Qaida en vele andere jihadistische terroristische groeperingen systematisch gebruikmaken van communicatiestrategieën en directe propaganda, zowel offline als online, als deel van de rechtvaardiging van hun acties tegen de EU en de lidstaten en tegen Europese waarden en ook om de rekrutering van Europeanen te bevorderen;

L.

overwegende dat in 2014, naar aanleiding van de verklaring van de NAVO-top in Straatsburg en Kehl, waarin werd benadrukt dat het steeds belangrijker is dat de NAVO op passende, tijdige, nauwkeurige en flexibele wijze communiceert over haar veranderende taken, doelstellingen en missies, het NATO Strategic Communications Centre of Excellence (expertisecentrum voor strategische communicatie van de NAVO) werd opgericht in Letland, wat werd verwelkomd in de verklaring van de NAVO-top in Wales;

De strategische communicatie van de EU in reactie op negatieve EU-propaganda door derden

1.

benadrukt dat er verschillende vormen van vijandige propaganda tegen de EU bestaan en dat hiervoor verschillende instrumenten worden gebruikt, vaak op maat gemaakt om bij het profiel van de EU-lidstaten te passen, teneinde de waarheid geweld aan te doen, twijfel te zaaien, lidstaten te verdelen, de strategische loskoppeling tussen de Europese Unie en haar partners in Noord-Amerika in de hand te werken, het besluitvormingsproces lam te leggen, de EU-instellingen en trans-Atlantische partners, waarvan de rol voor de Europese veiligheids- en economische architectuur wordt erkend, in de ogen van de EU-burgers en de burgers van het nabuurschap in diskrediet te brengen en het Europese politieke verhaal op basis van democratische waarden, mensenrechten en de rechtsstaat te ondermijnen en uit te hollen; herinnert eraan dat een van de belangrijkste instrumenten die worden gebruikt het inboezemen van angst en onzekerheid onder EU-burgers is, evenals het presenteren van vijandelijke staten en niet-overheidsactoren als veel sterker en succesvoller dan zij in werkelijkheid zijn;

2.

vraagt de EU-instellingen te erkennen dat strategische communicatie en informatieoorlog niet alleen externe, maar ook interne EU-kwesties zijn en is bezorgd over de vele tussenschakels waarover de anti-EU-propaganda binnen de EU beschikt; is bezorgd over het beperkte bewustzijn in enkele lidstaten van het feit dat zij het publiek en de arena zijn van propaganda en desinformatie; vraagt de EU-actoren in dit verband het huidige gebrek aan duidelijkheid en overeenstemming over wat als propaganda en desinformatie wordt beschouwd aan te pakken en in samenwerking met vertegenwoordigers van de media en deskundigen uit de EU-lidstaten gemeenschappelijke definities te ontwikkelen en gegevens en feiten over het bereik van propaganda te vergaren;

3.

stelt vast dat desinformatie en propaganda deel uitmaken van hybride oorlogvoering; wijst er daarom op dat het bewustzijn moet worden vergroot en assertiviteit aan de dag moet worden gelegd via institutionele/politieke communicatie, onderzoek van denktanks/de academische wereld, socialemediacampagnes, initiatieven van het maatschappelijk middenveld, mediageletterdheid en andere nuttige maatregelen;

4.

benadrukt dat de strategie van anti-EU-propaganda en desinformatie door derde landen verschillende vormen kan aannemen en dat hierbij met name gebruik wordt gemaakt van traditionele media, sociale netwerken, schoolprogramma's en politieke partijen, zowel binnen als buiten de Europese Unie;

5.

wijst op het meerlagige karakter van de huidige strategische communicaties van de EU op verschillende niveaus, met inbegrip van de EU-instellingen, de lidstaten, verschillende organen van de NAVO en de VN, ngo's, organisaties van het maatschappelijk middenveld, en vraagt een betere coördinatie en uitwisseling van eventuele informatie tussen die verschillende actoren; vraagt een betere coördinatie en uitwisseling van eventuele informatie tussen de verschillende actoren die blijk hebben gegeven van hun bezorgdheid over deze propaganda-activiteiten en die strategieën willen invoeren om de desinformatie te bestrijden; is van mening dat wat de EU betreft, de instellingen van de Unie verantwoordelijk moeten zijn voor een dergelijke coördinatie;

6.

erkent dat de EU haar inspanningen op het gebied van strategische communicatie als prioriteit moet zien, waarvoor passende middelen beschikbaar moeten zijn; herhaalt dat de EU een succesvol integratiemodel is dat nog steeds, tijdens de crisis, landen aantrekt die het willen kopiëren of er deel van willen uitmaken; benadrukt derhalve dat de EU haar positieve boodschap over haar successen, waarden en beginselen met vastberadenheid en moed moet verspreiden, en dat de EU op offensieve wijze, en niet op defensieve wijze, haar verhaal moet vertellen;

De Russische desinformatie- en propagandaoorlog erkennen en blootleggen

7.

betreurt het dat Rusland contacten en vergaderingen met EU-partners eerder gebruikt voor propagandadoeleinden en voor het in het openbaar verzwakken van het gemeenschappelijke standpunt van de EU dan voor het tot stand brengen van een daadwerkelijke dialoog;

8.

erkent dat de Russische regering gebruik heeft gemaakt van een groot gamma instrumenten en hulpmiddelen, zoals denktanks en speciale stichtingen (Russkij Mir), speciale autoriteiten (Rossotrudnitsjestvo), meertalige tv-kanalen (Russia Today), pseudonieuwsagentschappen en multimediadiensten (Sputnik), grensoverschrijdende sociale en religieuze groepen aangezien het regime zichzelf wil presenteren als de enige ware beschermer van de traditionele christelijke waarden, sociale media en internettrollen om de democratische waarden in twijfel te trekken, Europa te verdelen, binnenlandse steun te krijgen en de perceptie te scheppen van falende staten in het oostelijk nabuurschap van de EU; benadrukt dat Rusland relevante financiële middelen investeert in zijn desinformatie- en propaganda-instrumenten die direct door de staat worden ingezet of door ondernemingen en organisaties die door het Kremlin worden gecontroleerd; benadrukt dat het Kremlin enerzijds politieke partijen en organisaties in de EU financieel steunt met als doel de politieke samenhang te ondermijnen en dat de propaganda van het Kremlin anderzijds rechtstreeks gericht is tegen specifieke journalisten, politici en individuen in de EU;

9.

herinnert eraan dat veiligheids- en inlichtingendiensten concluderen dat Rusland de capaciteiten heeft en ernaar streeft acties uit te voeren die gericht zijn op het destabiliseren van andere landen; merkt op dat dit vaak in de vorm van steun aan politieke extremisten plaatsvindt, evenals in de vorm van grootschalige desinformatie en massamediacampagnes; constateert bovendien dat dergelijke mediabedrijven aanwezig en actief zijn in de EU;

10.

wijst erop dat de informatiestrategie van het Kremlin complementair is aan zijn beleid om de bilaterale betrekkingen, de economische samenwerking en gemeenschappelijke projecten met individuele EU-lidstaten te intensiveren om de samenhang in de EU te verzwakken en het EU-beleid te ondermijnen;

11.

stelt dat Russische strategische communicatie onderdeel is van een grotere ondermijnende campagne om de EU-samenwerking en de soevereiniteit, politieke onafhankelijkheid en territoriale integriteit van de Unie en haar lidstaten te verzwakken; dringt er bij de lidstaten op aan waakzaam te zijn tegenover Russische informatieactiviteiten op Europese grond en de inspanningen voor het delen van capaciteiten en contra-activiteiten die gericht op het bestrijden van dergelijke activiteiten uit te breiden;

12.

spreekt scherpe kritiek uit over de Russische inspanningen om het integratieproces in de EU te verstoren en betreurt in dit verband dat Rusland anti-EU-krachten in de EU ondersteunt, en met name extreemrechtse partijen, populistische krachten en bewegingen die de fundamentele waarden van liberale democratieën terzijde schuiven;

13.

is ernstig bezorgd over de snelle toename van door het Kremlin geïnspireerde activiteiten in Europa, waaronder desinformatie en propaganda die ertoe zouden kunnen leiden dat de Russische invloed om de EU te verzwakken of te verdelen toeneemt of behouden blijft; benadrukt dat een groot deel van de propaganda van het Kremlin tot doel heeft sommige Europese landen te beschrijven als landen die traditioneel tot de „Russische invloedssfeer” behoren; merkt op dat het verspreiden en opleggen van een ander verhaal een van de voornaamste strategieën is en dat verhaal vaak is gebaseerd op een gemanipuleerde interpretatie van historische gebeurtenissen gericht op het rechtvaardigen van zijn externe optreden en geopolitieke belangen; merkt op dat geschiedvervalsing een van de voornaamste strategieën is; wijst in dit verband op de noodzaak om het bewustzijn te vergroten van de misdaden van communistische regimes door middel van publieke campagnes en het onderwijs en om onderzoeks- en documentatieactiviteiten te ondersteunen, met name in de landen van het voormalige Sovjetblok, om het verhaal van het Kremlin te bestrijden;

14.

benadrukt dat Rusland misbruik maakt van het feit dat er geen internationaal juridisch kader bestaat in domeinen als cyberveiligheid, dat er sprake is van een ontoereikende verantwoordingsplicht in de mediawetgeving en profiteert van elke dubbelzinnigheid op deze domeinen; benadrukt dat agressieve Russische activiteiten in de cyberspace de informatieoorlog mogelijk maken; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) aandacht te besteden aan de rol van internetknooppunten als kritieke infrastructuur voor de veiligheidsstrategie van de EU; benadrukt dat het cruciaal is om ervoor te zorgen dat de informatiesystemen op EU-niveau en het niveau van de lidstaten weerbaar zijn, met name tegen verloochening en verstoringen die een belangrijke rol kunnen spelen in hybride conflicten en het bestrijden van propaganda, en dat nauw samengewerkt moet worden met de NAVO en met name met het Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence van de NAVO;

15.

nodigt de lidstaten uit om gecoördineerde mechanismen voor strategische communicatie te ontwikkelen ter ondersteuning van attributie en ter bestrijding van desinformatie en propaganda, om hybride dreigingen aan het licht te brengen;

De informatieoorlog, desinformatie en radicaliseringsmethoden van ISIS/Da'esh begrijpen en aanpakken

16.

is zich bewust van de reeks strategieën die ISIS/Da'esh gebruikt op regionaal en mondiaal niveau ter bevordering van zijn politiek, religieus, sociaal, haatdragend en gewelddadig discours; vraagt de EU en de lidstaten een tegendiscours tegen ISIS/Da'esh te ontwikkelen, waarbij het onderwijssysteem wordt betrokken, door de empowerment en grotere zichtbaarheid van mainstream islamitische geleerden die de geloofwaardigheid hebben om de propaganda van ISIS/Da'esh te delegitimiseren; is verheugd over de inspanningen van de wereldwijde coalitie tegen ISIS/Da'esh en steunt in dit verband de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan een tegendiscours tegen de propaganda van de jihadisten te ontwikkelen en te verspreiden en daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan een pedagogische dimensie inzake het theologisch misbruik dat de promotie van de radicale islam inhoudt;

17.

onderstreept dat islamitische terroristische organisaties, en met name ISIS/Da'esh en Al Qaida, zich bezighouden met actieve informatiecampagnes die tot doel hebben de Europese waarden en belangen te ondermijnen en te zorgen voor meer haat tegen deze waarden en belangen; is bezorgd over het wijdverspreide gebruik van sociale media, en met name Twitter en Facebook, door ISIS/Da'esh om zijn propaganda te verspreiden en voor rekrutering, vooral bij jongeren; benadrukt in dit verband het belang van de opname van een strategie voor tegenpropaganda tegen ISIS/Da'esh in een bredere, alomvattende regionale strategie, waarin diplomatieke, sociaal-economische en ontwikkelingsinstrumenten en instrumenten voor conflictpreventie worden gecombineerd; is verheugd over de oprichting van de StratCom Task Force voor het zuiden, die op doeltreffende wijze kan bijdragen tot de deconstructie en strijd tegen extremistische propaganda en invloed van ISIS/Da'esh;

18.

benadrukt dat de EU en Europese burgers een geviseerde doelgroep zijn voor ISIS/Da'esh en roept de EU en de lidstaten op nauwer samen te werken om de samenleving, in het bijzonder jongeren, te beschermen tegen rekrutering en zo hun weerbaarheid tegen radicalisering te verhogen; benadrukt dat meer nadruk moet worden gelegd op het verbeteren van de EU-instrumenten en -methoden, met name in de cyberspace; vraagt elke lidstaat om, in nauw overleg met het in oktober 2015 opgerichte kenniscentrum van het netwerk voor voorlichting over radicalisering, de sociaaldemografische redenen die aan de basis liggen van gevoeligheid voor radicalisering te onderzoeken en op doeltreffende wijze aan te pakken, meerlagige structuren (universitair onderzoek, gevangeniswezen, politie, justitie, sociale diensten, onderwijs) op te richten om radicalisering te bestrijden; benadrukt dat de Raad heeft verzocht om de bevordering van strafrechtelijke responsmaatregelen voor radicalisering die leidt tot terrorisme en gewelddadig extremisme;

19.

vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat de toegang van ISIS/Da'esh tot financiering en fondsen wordt belemmerd en dit beginsel in het extern optreden van de EU wordt bevorderd en benadrukt dat de ware aard van ISIS/Da'esh moet worden ontmaskerd en de ideologische legitimatie moet worden verworpen;

20.

verzoekt de EU en de lidstaten coherente, EU-brede maatregelen te nemen tegen haatuitingen die systematisch worden gedaan door intolerante, radicale predikers in preken, boeken en tv-shows en op het internet en tegen alle andere communicatiemiddelen die een vruchtbare bodem creëren voor terroristische organisaties zoals ISIS/Da'esh en Al Qaida;

21.

benadrukt dat het belangrijk is dat de EU en de lidstaten samenwerken met aanbieders van sociale media om propaganda van ISIS/Da'esh tegen te gaan die via socialemediakanalen wordt verspreid;

22.

onderstreept dat islamistische terroristische organisaties, en met name ISIS/Da'esh en Al Qaida, zich bezighouden met actieve desinformatiecampagnes die tot doel hebben de Europese waarden en belangen te ondermijnen; wijst in dit verband op het belang van een specifieke strategie om islamistische anti-EU-propaganda en desinformatie tegen te gaan;

23.

benadrukt dat onbevooroordeelde, betrouwbare, objectieve en op feiten gebaseerde communicatie en informatiestromen met betrekking tot ontwikkelingen in EU-landen de verspreiding van door derde partijen aangewakkerde propaganda zou kunnen verhinderen;

EU-strategie in reactie op propaganda

24.

is verheugd over het actieplan over strategische communicatie; is verheugd over de mededeling „Gezamenlijk Kader voor de bestrijding van hybride bedreigingen” en vraagt dat de aanbevelingen zo spoedig mogelijk worden goedgekeurd en uitgevoerd; benadrukt dat de voorgestelde maatregelen samenwerking en coördinatie vereisen van alle relevante actoren op EU- en nationaal niveau; is van mening dat slechts een alomvattende aanpak ervoor kan zorgen dat de EU-inspanningen succesvol zijn; vraagt de lidstaten die het roulerende EU-voorzitterschap bekleden, altijd strategische mededelingen in hun programma op te nemen zodat de continuïteit van werk op dit vlak wordt gegarandeerd; uit zijn tevredenheid over de initiatieven en resultaten van het Letse voorzitterschap op dit vlak; verzoekt de VV/HV te zorgen voor regelmatige communicatie op politiek niveau met de lidstaten om EU-maatregelen beter te coördineren; benadrukt dat de samenwerking van de EU en de NAVO op het gebied van strategische communicatie aanzienlijk moet worden versterkt; is verheugd over de intentie van het Slowaakse voorzitterschap om een conferentie te organiseren over totalitarisme ter gelegenheid van de Europese herdenkingsdag voor de slachtoffers van totalitaire regimes;

25.

verzoekt de bevoegde EU-instellingen en -autoriteiten de financieringsbronnen van anti-EU-propaganda nauw in de gaten te houden;

26.

benadrukt dat er meer middelen nodig zijn om de vrijheid van de media in de landen van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) te ondersteunen binnen het toepassingsgebied van de democratie-instrumenten van de EU; verzoekt de Commissie in dit verband ervoor te zorgen dat bestaande instrumenten, zoals het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR), het ENB, het initiatief „Eastern Partnership Media Freedom Watch” en het EFD ten volle worden benut met betrekking tot de bescherming van mediavrijheid en pluralisme;

27.

erkent de enorme middelen die door Rusland worden toegewezen aan propaganda-activiteiten, de mogelijke gevolgen van vijandige propaganda voor besluitvormingsprocessen in de EU en het ondermijnen van het vertrouwen van de burgers, openheid en democratie; uit zijn complimenten over het belangrijke werk dat de EU-taskforce strategische communicatie heeft verricht; vraagt derhalve dat de EU-taskforce strategische communicatie wordt versterkt door er een volwaardige, voor het zuidelijk en het oostelijk nabuurschap verantwoordelijke afdeling binnen de EDEO van te maken met geschikt personeel en gepaste budgettaire middelen, mogelijk door middel van een bijkomende specifieke begrotingslijn; verzoekt om een versterkte samenwerking tussen de inlichtingendiensten van de EU-lidstaten om de invloed van derde landen te onderzoeken die proberen de democratische fundamenten en waarden van de EU te ondermijnen; verzoekt om een nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de EDEO op het gebied van strategische communicatie, onder meer door gebruik van de analytische capaciteiten van het Parlement en zijn voorlichtingsbureaus in de lidstaten;

28.

benadrukt dat het cruciaal is dat de EU de eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden actief blijft bevorderen door middel van haar externe optreden; is van mening dat de ondersteuning van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering, het recht op toegang tot informatie en de onafhankelijkheid van de media in de buurlanden de basis moet zijn van de EU-maatregelen om propaganda tegen te gaan;

29.

benadrukt dat de pluraliteit van de media en de objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de media moeten worden versterkt binnen de EU en haar nabuurschapslanden, met inbegrip van niet-overheidsactoren, onder meer door journalisten te ondersteunen en capaciteitsopbouwende programma's voor media-actoren te ontwikkelen, door partnerschappen en netwerken voor informatie-uitwisseling te bevorderen, zoals platforms voor het delen van inhoud, mediagerelateerd onderzoek, mobiliteits- en opleidingsmogelijkheden voor journalisten en stages bij in de EU gevestigde media om de uitwisseling van beste praktijken te faciliteren;

30.

wijst op de belangrijke rol van kwaliteitsvol onderwijs en opleidingen journalistiek binnen en buiten de EU om kwalitatief hoogstaande journalistieke analyses en hoge redactionele normen te kunnen voortbrengen; voert aan dat de bevordering van de EU-waarden van persvrijheid, de vrijheid van meningsuiting en pluraliteit van de media gepaard moet gaan met steun voor vervolgde en gevangengenomen journalisten en mensenrechtenverdedigers in derde landen;

31.

pleit voor een sterker samenwerkingsverband tussen de EU-instellingen, het Europees Fonds voor Democratie (EFD), de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Raad van Europa en de lidstaten om dubbel werk te voorkomen en te zorgen voor synergie met betrekking tot gelijkaardige initiatieven;

32.

is ontzet over de ernstige problemen met betrekking tot de onafhankelijkheid en vrijheid van de media in bepaalde EU-lidstaten waarvan melding wordt gemaakt door internationale organisaties zoals Verslaggevers zonder Grenzen; verzoekt de EU en de lidstaten passende maatregelen te treffen om de bestaande situatie in de mediasector te verbeteren, om aldus ook te waarborgen dat het externe optreden van de EU ter ondersteuning van vrijheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de media geloofwaardig is;

33.

verzoekt de aldus zoals voorgesteld versterkte taskforce strategische communicatie om in de stijl van het Twitter-account „@EUvsDisInfo” een website voor het grote publiek online te zetten die de verschillende instrumenten voor opsporing van desinformatie samenbrengt, de werking ervan uitlegt en informatie verschaft over de talrijke initiatieven in die zin van het maatschappelijk middenveld;

34.

bevestigt dat in een doeltreffende communicatiestrategie lokale gemeenschappen moeten worden betrokken bij besprekingen over EU-maatregelen, contacten van mens tot mens moeten worden ondersteund en moet worden nagedacht over het gebruik van culturele en sociale uitwisselingen als belangrijkste platform voor de strijd tegen de vooroordelen van lokale bevolkingen; wijst er nogmaals op dat EU-delegaties in dit verband rechtstreekse betrekkingen moeten onderhouden met lokale belanghebbenden uit de basis en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;

35.

onderstreept dat het aanzetten tot haat, geweld of oorlog zich niet mag „verschuilen” achter de vrijheid van meningsuiting; spoort aan tot wetgevingsinitiatieven in dit verband om bij de behandeling van desinformatie voor grotere verantwoordingsplicht te zorgen;

36.

benadrukt dat het van belang is om op effectieve wijze te communiceren over EU-beleid, zowel intern als extern, en om mededelingen af te stemmen op specifieke regio's, onder meer door te zorgen voor toegang tot informatie in de plaatselijke talen; is in deze context verheugd over de lancering van de website van de EDEO in het Russisch als een eerste stap in de goede richting en spoort aan tot de vertaling van de EDEO-website in bijkomende talen, zoals het Arabisch en het Turks;

37.

wijst op de verantwoordelijkheid van de lidstaten om vijandige informatiecampagnes op hun grondgebied of tegen hun belangen actief, preventief en in samenwerking te bestrijden; dringt er bij de regeringen van de lidstaten op aan hun eigen mogelijkheden voor strategische communicatie te ontwikkelen;

38.

verzoekt elke lidstaat de twee nieuwsbrieven van de EU-taskforce strategische communicatie (The Disinformation Digest en The Disinformation Review) beschikbaar te maken voor hun burgers, om te zorgen voor bewustzijn onder het publiek van de door derden gebruikte propagandamethoden;

39.

staat erop dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen propaganda en kritiek;

40.

benadrukt dat weliswaar niet noodzakelijk alle kritiek op de Europese Unie of haar beleid neerkomt op propaganda of desinformatie, met name in de context van politieke meningsuiting, maar dat aan derde landen gelieerde gevallen van manipulatie of steun, bedoeld om deze kritiek aan te wakkeren of te verergeren, redenen vormen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze boodschappen;

41.

benadrukt dat er weliswaar een standpunt moet worden ingenomen tegen anti-EU-propaganda en desinformatie door derde landen, maar dat er geen twijfel mag bestaan over het belang van constructieve betrekkingen met derde landen en hoe belangrijk het is hen tot strategische partners te maken in de strijd tegen gemeenschappelijke uitdagingen;

42.

is verheugd over de goedkeuring van het actieplan inzake strategische communicatie en de oprichting van het East StratCom Team binnen de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) om te communiceren over het EU-beleid en anti-EU-propaganda en desinformatie tegen te gaan; vraagt dat strategische communicatie nog meer wordt geïntensiveerd; is van mening dat de efficiëntie en de transparantie van de werkzaamheden van het East StratCom Team verder moeten worden verbeterd; verzoekt de EDEO criteria te ontwikkelen om de efficiëntie van het werk van dit team te meten; wijst erop hoe belangrijk het is te zorgen voor toereikende financiering en voldoende personeel voor het East StratCom Team;

43.

merkt op dat de evaluatie inzake desinformatie die door het East StratCom Team wordt gepubliceerd moet voldoen aan de normen uit de beginselverklaring betreffende het gedrag van journalisten van de Internationale Federatie van Journalisten; benadrukt dat deze evaluatie op correcte wijze moet worden opgesteld, zonder aanstootgevende taal of waardeoordelen te gebruiken; verzoekt het East StratCom Team de criteria die voor het opstellen van deze evaluatie worden gebruikt te herbekijken;

44.

is van mening dat het nemen van maatregelen om een doelpubliek passende en interessante informatie te verstrekken over de activiteiten van de EU, Europese waarden en andere zaken van openbaar belang een efficiënte strategie in de strijd tegen anti-EU-propaganda kan zijn, en onderstreept dat hierbij gebruik kan worden gemaakt van moderne technologieën en sociale netwerken;

45.

verzoekt de Commissie bepaalde wetgevingsinitiatieven te bevorderen om op doeltreffendere wijze om te gaan met desinformatie en propaganda en meer verantwoording af te leggen over dit optreden en de tussentijdse herziening van het Europese nabuurschapsbeleid te gebruiken om het versterken van de weerbaarheid van de media als een strategische prioriteit te bevorderen; vraagt de Commissie een grondige evaluatie van de doeltreffendheid van de bestaande financiële instrumenten van de EU uit te voeren en een voorstel te doen voor een alomvattende en flexibele oplossing die rechtstreekse steun kan verlenen aan onafhankelijke mediabedrijven, denktanks en ngo's, vooral in de moedertaal van de doelgroep, en die het mogelijk maakt bijkomende middelen te kanaliseren naar organisaties die dergelijke steun kunnen verlenen, zoals het Europees Fonds voor Democratie, en tegelijkertijd de geldstromen te beperken die individuen en entiteiten financieren die zich bezighouden met activiteiten in het kader van strategische communicatie en die aanzetten tot geweld en haat; verzoekt de Commissie een grondige audit uit te voeren van de efficiëntie van bepaalde grootschalige mediaprojecten die door de EU worden gefinancierd, zoals Euronews;

46.

wijst op het belang van bewustmaking, onderwijs, onlinemediageletterdheid en informatiebewustzijn in de EU en het nabuurschap met het oog op het in staat stellen van burgers om media-inhoud te analyseren en propaganda als zodanig te erkennen; benadrukt in dit verband dat het belangrijk is dat de kennis op alle niveaus van het onderwijssysteem wordt versterkt; wijst op de noodzaak om actief burgerschap aan te moedigen en het bewustzijn van burgers als mediaconsumenten te ontwikkelen; benadrukt de rol van online-instrumenten, en met name de sociale media waar het verspreiden van valse informatie en het lanceren van desinformatiecampagnes eenvoudiger is en vaak niet wordt belemmerd; herinnert eraan dat het bestrijden van propaganda met propaganda contraproductief is en begrijpt derhalve dat de EU in haar geheel en de afzonderlijke lidstaten propaganda van derden alleen kunnen bestrijden door desinformatiecampagnes te weerleggen en positieve berichten en informatie te verspreiden en een echt doeltreffende strategie moeten ontwikkelen die gedifferentieerd moet zijn en moet worden aangepast aan het soort actoren dat de propaganda verspreidt; erkent dat de financiële crisis en de opkomst van nieuwe vormen van digitale media hebben geleid tot grote uitdagingen voor de kwalitatief hoogwaardige journalistiek;

47.

uit zijn bezorgdheid over het gebruik van sociale media en onlineplatforms voor criminele haatzaaiende uitingen en het aanzetten tot geweld, en spoort de lidstaten aan wetgeving aan te passen en bij te werken om een antwoord te bieden op de huidige ontwikkelingen, of de bestaande wetgeving met betrekking tot haatzaaiende uitingen, zowel online als offline, volledig uit te voeren en te handhaven; voert aan dat meer moet worden samengewerkt met onlineplatforms en toonaangevende internet- en mediabedrijven;

48.

verzoekt de lidstaten te zorgen en in te staan voor het noodzakelijke kader voor kwaliteitsvolle journalistiek en verscheidenheid van informatie door de strijd aan te binden met mediaconcentraties, die negatieve gevolgen hebben voor de pluraliteit van de media;

49.

merkt op dat media-onderwijs zorgt voor kennis en vaardigheden en burgers in staat stelt hun recht op vrijheid van meningsuiting uit te oefenen, media-inhoud kritisch te analyseren en te reageren op desinformatie; wijst er daarom op dat het bewustzijn over de gevaren van desinformatie moet worden vergroot via maatregelen voor mediageletterdheid op alle niveaus, onder meer via een Europese informatiecampagne rond media-, journalistieke en redactionele ethiek en door het stimuleren van een betere samenwerking met sociale platforms en het bevorderen van gezamenlijke initiatieven om iets te ondernemen tegen haatzaaiende uitingen, het aanzetten tot geweld en online discriminatie;

50.

merkt op dat geen enkele strategie op basis van zachte macht kans van slagen heeft zonder culturele diplomatie en bevordering van interculturele dialoog tussen en in landen, in de EU en daarbuiten; spoort daarom aan tot acties en initiatieven voor publieks- en culturele diplomatie op lange termijn, zoals beurzen en uitwisselingsprogramma's voor studenten en jonge vakmensen, met inbegrip van initiatieven om de interculturele dialoog te ondersteunen, de culturele banden met de EU te versterken, en gemeenschappelijke culturele banden en erfgoed op de voorgrond te plaatsen, en een geschikte opleiding van personeel in EU-delegaties en de EDEO om hen uit te rusten met passende interculturele vaardigheden;

51.

is van mening dat de publieke media het voorbeeld moeten geven voor het verstrekken van onpartijdige en objectieve informatie overeenkomstig de beste praktijken en de ethiek van de journalistiek;

52.

benadrukt dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan nieuwe technologieën — waaronder digitale uitzendingen, mobiele communicatie, onlinemedia en sociale netwerken, ook die van regionale aard — om de verspreiding van informatie over de Europese waarden die in de Verdragen zijn verankerd te faciliteren, alsmede het bewustzijn hierover te vergroten; wijst er nogmaals op dat dergelijke communicatie van goede kwaliteit moet zijn, concrete beste praktijken moet bevatten en de aandacht moet vestigen op de invloed van de EU op derde landen, met inbegrip van humanitaire hulpverlening van de EU en de kansen en voordelen die een nauwere band en samenwerking met de EU opleveren voor de burgers van derde landen, met name voor jongeren, zoals visumvrij reizen of in voorkomend geval programma's voor capaciteitsopbouw, mobiliteit en uitwisseling;

53.

onderstreept dat moet worden verzekerd dat het nieuwe ENB-portaal — dat momenteel wordt ontwikkeld in het kader van het nabuurschapsprogramma OPEN — niet alleen inhoud bijeenbrengt die aan deskundigen gericht is, maar ook over een aangepast onderdeel beschikt voor het bredere publiek; is van mening dat het portaal een onderdeel over het Oostelijk Partnerschap moet bevatten waarin informatie over initiatieven wordt samengebracht die momenteel is verspreid over talrijke websites;

54.

wijst op het potentieel van de populaire cultuur en educatief amusement (entertainment education — EE) als een manier om gedeelde menselijke waarden tot uiting te brengen en te communiceren over EU-beleid;

55.

benadrukt dat het steun verleent aan initiatieven zoals het Baltic Centre for Media Excellence in Riga, het NATO Strategic Communications Centre of Excellence (expertisecentrum voor strategische communicatie van de NAVO) en het excellentiecentrum van het EU-netwerk voor voorlichting over radicalisering; benadrukt dat hun ondervindingen en analyses gebruikt moeten worden en dat analytische capaciteiten van de EU op alle niveaus moeten worden verstevigd; vraagt de Commissie en de lidstaten soortgelijke projecten op te starten, opleidingen van journalisten te organiseren, onafhankelijke mediahubs en mediadiversiteit te steunen, het vormen van netwerken en samenwerking tussen de media en denktanks aan te moedigen en beste praktijken en informatie op dit vlak uit te wisselen;

56.

veroordeelt het regelmatige optreden tegen de onafhankelijke media, journalisten en activisten van het maatschappelijk middenveld in Rusland en bezette gebieden, waaronder de Krim sinds de illegale annexatie van dit gebied; benadrukt dat sinds 1999 tientallen journalisten zijn vermoord, verdwenen of gevangengenomen in Rusland; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bescherming van journalisten in Rusland en het nabuurschap van de EU te versterken en het Russische maatschappelijk middenveld te ondersteunen en in contacten van mens tot mens te investeren; verzoekt de onmiddellijke vrijlating van journalisten; neemt er nota van dat de EU haar betrekkingen met haar oostelijke partners en andere buurlanden versterkt en ook de communicatielijnen met Rusland openhoudt; erkent dat Russische desinformatiecampagnes het best zouden kunnen worden bestreden door het bestaan van onafhankelijke en vrije media in Rusland zelf; is van mening dat het de doelstelling van de EU moet zijn om hiervoor te zorgen; verzoekt om speciale aandacht en voldoende middelen voor pluralisme in de media, lokale media, onderzoeksjournalistiek en media in buitenlandse talen, met name in het Russisch, Arabisch, Perzisch, Turks en Urdu, evenals in andere talen die worden gesproken door bevolkingen die kwetsbaar zijn voor propaganda;

57.

steunt voorlichtingscampagnes die door de desbetreffende actoren in Syrië, Irak en in de regio (met inbegrip van de landen van herkomst van de buitenlandse strijders) worden gevoerd om de ideologie van ISIS/Da'esh in diskrediet te brengen, de schendingen van de mensenrechten door ISIS/Da'esh aan de kaak te stellen en het gewelddadige extremisme en de haatzaaiende uitspraken van andere groepen in de regio te bestrijden; verzoekt de EU en haar lidstaten in hun dialoog met MONA-landen te benadrukken dat goed bestuur, verantwoordingsplicht, transparantie, rechtsstatelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten essentiële voorwaarden zijn om deze samenlevingen te beschermen tegen de verspreiding van intolerante en gewelddadige ideologieën die dienen als inspiratie voor terroristische organisaties zoals ISIS/Da'esh en Al Qaida; benadrukt, gezien de toenemende terroristische dreiging van ISIS/Da'esh en andere internationale terroristische organisaties, de noodzaak om de samenwerking op het gebied van veiligheid te versterken met landen die veel ervaring hebben met het bestrijden van terrorisme;

58.

verzoekt de VV/HV en de Raad de volledige steun van de EU te bevestigen voor de lopende uitvoering en een financiële bijdrage te leveren aan de uitvoering van de aanbevelingen van de haalbaarheidsstudie van het Europees Fonds voor Democratie over Russischtalige media-initiatieven in het Oostelijk Partnerschap en verder van 2015;

o

o o

59.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de EDEO en de NAVO.

(1)  PB C 137 E van 27.5.2010, blz. 25.

(2)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 24.

(3)  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 35.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0272.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0410.