51998IP0369(01)

Resolutie over de detentievoorwaarden in de Europese Unie: verbeteringen en vervangende straffen

Publicatieblad Nr. C 098 van 09/04/1999 blz. 0299


A4-0369/98

Resolutie over de detentievoorwaarden in de Europese Unie: verbeteringen en vervangende straffen

Het Europees Parlement,

- gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie,

- gezien het ontwerpverdrag van Amsterdam,

- gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de overeenkomstige rechtspraak,

- gezien de Europese Conventie voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en de bijbehorende protocollen,

- gezien de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens,

- gezien de reeks minimumregels voor de behandeling van gevangenen, die de Raad van Europa in 1973 aangenomen heeft,

- gezien de resoluties en aanbevelingen van de Raad van Europa over voorlopige hechtenis (R(80) 11), verlof (R(2) 16), opsluiting en behandeling van gevaarlijke gevangenen (R(82) 17), buitenlanders in de gevangenis (R(84) 12) en de Europese bepalingen inzake sancties en maatregelen die in de gemeenschap worden toegepast (R(92) 16),

- gezien de Europese Conventie van 1983 over de overbrenging van veroordeelden,

- gezien de Europese Conventie van 1987 voor de voorkoming van foltering en onmenselijke en vernederende behandeling,

- gezien aanbeveling nr. R(87) 3 voor Europese regels voor de strafinrichtingen, die het comité van ministers van de Raad van Europa op 12 februari 1987 aangenomen heeft,

- gezien het rapport van 14 mei 1998 van het Comité ter voorkoming van marteling en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) van de Raad van Europa,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 april 1989 tot aanneming van de Verklaring van de fundamentele rechten en vrijheden ((PB C 120 van 16.5.1989, blz. 51.)),

- onder verwijzing naar zijn resoluties van 17 september 1996 ((PB C 320 van 28.10.1996, blz. 36.)), 8 april 1997 ((PB C 132 van 28.4.1997, blz. 31.)) en 17 februari 1998 ((PB C 80 van 16.3.1998, blz. 43.)) over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 1996 over de slechte detentievoorwaarden in de gevangenissen in de Europese Unie ((PB C 32 van 5.2.1996, blz. 102.)),

- onder verwijzing naar de ontwerpresolutie-Vandemeulebroucke en Aelvoet over het bezoekrecht van gevangenen, vooral in Groot-Brittannië (B4-1022/97),

- gelet op artikel 148 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken (A4-0369/98),

A. overwegende dat gevangenzetting naast de functie van strafrechtelijke sanctie ook het herstel van rust en orde moet helpen verzekeren door voor de bescherming van goederen en een doelmatige bescherming van de rechten van personen te zorgen en moet bijdragen aan het opwekken van verantwoordelijkheidsbesef bij de gevangenen en aan hun maatschappelijke reïntegratie,

B. met alle eerbied voor de rechten van de slachtoffers en ernaar strevend het onrecht dat hun door de veroordeelden aangedaan is te helpen herstellen,

C. gezien de aanzienlijke verschillen tussen de rechtsstelsels en het gevangeniswezen van de verschillende lidstaten van de Unie, met name ten aanzien van het bestaan van alternatieve straffen en van vervangende straffen voor gevangenisstraffen van korte duur,

D. overwegende dat gevangenisstraf vaak de enige strafrechtelijke sanctie is die blijkt te kunnen worden opgelegd en dat alternatieve en vervangende straffen marginaal en door het publiek onbegrepen dreigen te blijven,

E. betreurend dat er weinig gebruik gemaakt wordt van vervangende straffen, die vooral in aanmerking komen voor veroordelingen tot minder dan een jaar, die in zo goed als alle landen van de Unie de overgrote meerderheid uitmaken,

F. gezien de gunstige tendens in de diverse lidstaten om in het kader van de strafrechtspleging alternatieve en vervangende straffen als flexibele elementen te hanteren,

G. overwegende dat de ontwikkeling van het justitieel en penitentiair bestel in de diverse lidstaten en de toepassing van alternatieve straffen en van vervangende straffen voor gevangenisstraffen van korte duur systematisch vergeleken moet worden en dat de rechtspleging in de verschillende lidstaten onderling beter moet worden afgestemd, ondanks de moeilijkheden die hiermee samenhangen,

H. bezorgd over de zeer slechte omstandigheden die er nog heersen in een groot aantal Europese strafinrichtingen, vooral omdat er geen eerbied is voor de elementaire mensenrechten, in tegenstelling tot hetgeen de internationale verdragen en de grondwetten van de lidstaten voorschrijven, waardoor latere maatschappelijke reïntegratie ernstig wordt bemoeilijkt,

I. gezien de doelstellingen die de Raad van Europa afgekondigd heeft, en die het volledig onderschrijft, meer bepaald de nadelige effecten van gevangenisstraf tot het minimum reduceren en de straffen humaner maken,

J. aangemoedigd door het beleid van verschillende lidstaten die ernaar streven om het gevangeniswezen doelmatiger te maken, opdat het rechtvaardiger en menselijker wordt, zowel uit het oogpunt van detentievoorwaarden als van resocialisering van de gedetineerden en de bouw van moderne inrichtingen,

K. vooral ongerust over de overbezetting van de gevangenissen in verschillende landen van de Unie, die de reclasseringsmogelijkheden van de gevangenen ernstig in gevaar brengt door de gevolgen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en die afbreuk doet aan de arbeidsomstandigheden van het personeel en aan de mogelijkheden voor werk, vorming, culturele ontwikkeling en sport,

L. overwegende dat een groot aantal gevangenen verslaafd is aan stoffen waarvan het gebruik verboden is en een gevaar voor zichzelf en hun medegevangenen betekenen, en meer in het algemeen een risicofactor voor de goede werking van de strafinrichtingen vormen (pogingen tot omkoperij ...).

M. zeer ongerust over de recente toename van het aantal zelfmoorden binnen de gevangenismuren in verschillende landen van Europa,

N. ongerust over het aantal gevallen van voorlopige hechtenis en de duur ervan; met nadruk herinnerend aan het algemene beginsel dat een persoon die terechtstaat vrij is en over al zijn rechten beschikt; dat preventieve hechtenis niet alleen vooruitloopt op de gevolgen van een eventuele veroordeling en ontegenzeggelijk persoonlijke schade meebrengt, maar ook een aantasting van het fundamentele recht op vermoeden van onschuld vormt; dat preventieve hechtenis dus alleen legitiem is als zij noodzakelijk en gefundeerd is en in verhouding staat tot de nagestreefde bescherming van belangen, rechten en waarden waarop de bepalingen inzake vervangende straffen betrekking hebben,

1. vraagt de lidstaten de regels van de Raad van Europa voor de strafinrichtingen integraal toe te passen, vooral de regels voor de minimumgezondheidsnormen: inrichting van de cellen, voeding, kleding, verwarming, en verder hygiëne, toegang tot de sanitaire voorzieningen, deelname aan arbeid, onderwijs en vorming en aan sociaal-educatieve, culturele en sportactiviteiten - stuk voor stuk elementen die bijdragen tot de waardigheid en de maatschappelijke reïntegratie van de gevangene; roept de lidstaten van de Unie bovendien op om de aanbevelingen van het "Europees comité ter preventie van foltering en onmenselijke of vernederende bestraffing", die binnen de schoot van de Raad van Europa is opgericht, stipt na te leven en de aanbevelingen aan hun adres gericht uit te voeren;

2. vraagt met name dat de familiale omgeving van de gevangenen in aanmerking genomen wordt, vooral door de straf dichtbij de woonplaats van het gezin te laten uitzitten en familie- en intiem bezoek mogelijk te maken door hiervoor speciale lokalen in te richten, aangezien vrouw en kinderen altijd een zeer gunstige invloed uitoefenen op de persoonlijke verbetering, het verantwoordelijkheidsgevoel en de maatschappelijke reïntegratie van de gedetineerden, tenzij dat om duidelijke, gegronde redenen (mogelijke medeplichtigheid, samenspanning met een maffia-achtig karakter, bijzondere vormen van terreur, enz.) niet aangewezen is; dringt er bovendien op aan dat wanneer beide echtgenoten een gevangenisstraf uitzitten, zij - tenzij dit in verband met de behandeling of om veiligheidsredenen niet raadzaam is - moeten kunnen samenleven en dat hiertoe gemengde afdelingen moeten worden gecreëerd;

3. herinnert eraan dat het ontnemen van de bewegingsvrijheid niet met zich meebrengt dat alle fundamentele rechten afgenomen worden: meer in het bijzonder de vrijheid van gedachte en mening, van meningsuiting, politieke of religieuze overtuiging moeten onvoorwaardelijk geëerbiedigd worden, evenals de burgerlijke rechten, inzonderheid het recht om zijn of haar vermogen te beheren, tenzij uitdrukkelijke ontheffing door de rechter;

4. wenst dat alle lidstaten van de Europese Unie werk zullen maken van een penitentiaire beginselenwet, dat een wettelijk kader moet vastleggen waarin zowel de interne (materiële) rechtspositie, de externe rechtspositie en het beklagrecht, als de plichten van gedetineerden worden geregeld en dat voorziet in een onafhankelijk toezichtsorgaan, waar gedetineerden zich in geval van schending van hun rechten toe kunnen wenden;

5. is van oordeel dat speciale veiligheidsregimes binnen de strafinrichtingen slechts toegepast mogen worden in uitzonderlijke omstandigheden op basis van wetten waarbij zowel de voorwaarden waaronder regimes kunnen worden opgelegd en de maximumduur bepaald worden en de rechten van de verdediging en het beroepsrecht van de gedetineerde worden geregeld;

6. keurt elke discriminatie op grond van ras, etnische groep, nationaliteit of religie onder de gevangenisbevolking af en vraagt heel in het bijzonder om kwetsbare groepen in bescherming te nemen tegen de vijandigheid van hun medegevangenen of het gevangenispersoneel;

7. onderstreept dat het belangrijk is dat ieder verzoek betreffende gevangenisstraffen, in het bijzonder een verzoek tot strafvermindering of wijziging van de voorwaarden waaronder de straf wordt uitgezeten, wordt behandeld door een gespecialiseerd gerechtelijk orgaan dat niet het vonnis heeft gewezen;

8. verzoekt de overheidsinstanties om in de strafinrichtingen maximaal te voorzien in mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, culturele ontwikkeling en sport, omdat deze onontbeerlijk zijn voor een degelijke, daadwerkelijke voorbereiding van de gedetineerden op hun terugkeer in de samenleving;

9. onderstreept dat indien het delen van een cel niet te vermijden is, er een zorgvuldige verdeling nodig is;

10. verzoekt de lidstaten alle dienstige maatregelen te nemen om de problemen van dreigingen en agressie jegens personeelsleden en gedetineerden op te lossen;

11. herinnert eraan dat alle medische diensten in de strafinrichtingen de gedetineerden hetzelfde niveau van prestaties moeten bieden als iedere andere inwoner van het land, met name de mogelijkheid om 's nachts onverwijld door de arts met wachtdienst verzorgd te kunnen worden;

12. wenst dat bij de inhechtenisneming een volledig medisch onderzoek wordt verricht van elke gevangene en spoort aan de gevangenen beter bewust te maken van gezondheid en kennis van het eigen lichaam; wijst bovendien op het belang van een controle door de behandelende artsen bij het ontslag uit de gevangenis;

13. wijst op de specifieke situatie van geïnterneerden en verlangt dat zij onder aangepaste detentievoorwaarden worden onderworpen aan aangepaste psychiatrische begeleiding;

14. verzoekt de lidstaten de richtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie die de principes voor het bestrijden van HIV-infectie en aids in de gevangenis vastlegt, strikt toe te passen;

15. dringt er bij de lidstaten op aan wettelijke bepalingen vast te stellen op basis waarvan ernstig zieke gedetineerden die aan een ongeneeslijke kwaal lijden, om humanitaire redenen en met het oog op de persoonlijke waardigheid het laatste deel van hun leven in hun eigen sociale en gezinsomgeving kunnen doorbrengen, en wanneer zij niet door hun familie kunnen worden opgevangen, het orgaan voor strafrechtstoepassing de nodige contacten kan leggen met organisaties en NGO's die zich met de zorg voor dergelijke zieken bezighouden;

16. vestigt de aandacht op de specifieke behoeften van vrouwen in de gevangenis, meer bepaald voor wat betreft zwangerschap en bevalling en de eerste levensjaren van kinderen en verlangt dat de kinderen van gedetineerde vrouwen ter plaatse de specifieke zorgen voor zuigelingen en jonge kinderen kunnen ontvangen, zeker tot de leeftijd van twee jaar, ook om te voorkomen dat kinderen die bij hun moeder moeten blijven, in hun sociale omgeving en op school gediscrimineerd worden; wijst erop dat vrouwen met kinderen, voorzover hun situatie dit toelaat, in speciale eenheden buiten de gevangenismuren moeten worden ondergebracht;

17. is van oordeel dat minderjarigen niet thuishoren in strafinrichtingen; pleit voor de invoering van een constructief en humaan jeugdsanctierecht in de lidstaten, dat gebaseerd is op de verantwoordelijkheid en de bekwaamheden van jongeren en dat voorziet in alternatieven voor de opsluiting van jongeren in gevangenissen, alsook in maatregelen die tot doel hebben zoveel mogelijk de lacunes in hun affectief leven en hun opleiding aan te vullen, welke vaak aan de oorsprong liggen van het gedrag dat hun ten laste wordt gelegd;

18. adviseert drugsverslaafde gedetineerden in de gelegenheid te stellen hulp te ontvangen van interne dan wel met de strafinrichtingen contractueel verbonden gespecialiseerde diensten en onder strikte voorwaarden deel te nemen aan externe vrijwillige rehabilitatieprogramma's;

19. is bezorgd over het grote aantal drugsverslaafde gedetineerden en verlangt dat in alle gevangenissen maatregelen tot bestrijding van druggebruik en -smokkel genomen worden;

20. herinnert eraan dat voorlopige hechtenis in ieder geval een uitzonderingsmaatregel moet blijven en in geen geval gebruikt mag worden als pressiemiddel om bekentenissen af te dwingen;

21. betreurt dat het door de ontoereikende middelen van de toezichthoudende gerechtelijke instanties, de al te bureaucratische of te weinig selectieve procesmodellen en de geringe bekendheid met de toegangsvoorwaarden vaak niet mogelijk is vervangende straffen toe te passen;

22. acht het noodzakelijk de toepassing van andere straffen dan gevangenisstraf en van vervangende straffen voor gevangenisstraffen van korte duur te toetsen om na te gaan in hoeverre deze doelmatig zijn, hoe vaak recidive optreedt en wat het effect ervan is op de samenleving;

23. is van mening dat er ten aanzien van alle resocialiseringsprojecten, alsook van alternatieve maatregelen en vervangende straffen voor gevangenisstraf, constant overleg moet worden gepleegd tussen strafinrichtingen, gerechtelijke instanties en vrijwilligersverenigingen;

24. wijst met aandrang op het belang van vlugger verlopende onderzoeksprocedures, vooral als deze plaatsvinden terwijl de verdachte in voorhechtenis gehouden wordt;

25. wijst er met nadruk op dat het van belang is om de straf een persoonlijk karakter te geven, zodat het ontwerp voor de uitvoering ervan dat is opgesteld door de bevoegde gerechtelijke autoriteit en het bestuur van de gevangenis in elk geval rekening houdt met de verklaringen van de veroordeelde; wijst erop dat een vervangende straf of een gevangenisstraf de dader de gelegenheid moet geven om werk te maken van het herstel van de door zijn misdaad aan het slachtoffer berokkende schade;

26. benadrukt dat strafvermindering, kwijtschelding van straf of genadeverlening, in eender welke vorm, zin en betekenis moeten hebben en begrijpelijk moeten zijn voor de betrokkenen zelf en voor de publieke opinie, m.a.w. aangepast moeten zijn aan de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbenden;

27. dringt erop aan dat er andere straffen dan vrijheidsberoving toegepast worden als het mogelijk is voor de veiligheid van goederen en personen;

28. verzoekt de overheden om aan de hand van duidelijke, in de wet vastgelegde criteria gebruik te maken van de mogelijkheid om tot een gevangenisstraf veroordeelde personen onder te brengen in open inrichtingen of op vrije voeten te laten en ervoor te zorgen dat de veiligheid van de burgers daardoor niet in het gedrang komt en de veroordeelden blijk geven van verantwoordelijkheidsbesef;

29. dringt er bij de overheden van de lidstaten op aan dat gedetineerden ter voorbereiding op hun vrijlating en om bij bijzondere persoonlijke of familie-omstandigheden aanwezig te kunnen zijn, verlofpassen ontvangen, mits het onwaarschijnlijk dat zij de afspraken schenden of recidiveren;

30. verdedigt de toepassing van vervangende straffen voor gevangenisstraffen van korte duur, vooral vervangende straffen die hun doeltreffendheid al bewezen hebben in sommige landen van de Europese Unie, zoals dienstverlening aan de gemeenschap, de werkstrafdagen in Duitsland, het dragen van een elektronische armband in Zweden; wijst er hier op dat zo'n elektronisch toezicht niet ter vervanging van voorhechtenis, van voorwaardelijke invrijheidstelling, van voorwaardelijke straf, van de gangbare alternatieve sancties of van opschorting van het vonnis, gebruikt moet worden, maar veeleer voor veroordeelden die naar het einde van hun straftijd toegaan;

31. wijst er met nadruk op dat het geboden is om het grote publiek in kennis te stellen van de doelstellingen en middelen van het gevangeniswezen, zodat het beleid van sociale reclassering van de gevangenen bij de bevolking in het algemeen op een houding van solidariteit en burgerzin kan rekenen;

32. vraagt de overheidsinstellingen van de Europese Unie en met name de regeringen van de lidstaten concrete beleidsmaatregelen vast te stellen om de reïntegratie in het beroepsleven van personen die hun straf hebben uitgezeten, te bevorderen; dringt erop aan iedere vorm van - nu nog zo frequente - discriminatie, waardoor ex-gedetineerden in de praktijk uitgesloten worden van wederopname in het beroepsleven in de omvangrijke sector van overheidsbedrijven en -diensten, weg te nemen;

33. is zich bewust van de moeilijke arbeidsomstandigheden van de bewakers; wijst op het belang van hun aanvankelijke opleiding en doorlopende beroepsvorming, dringt aan op verbetering van hun arbeidsomstandigheden en stimuleert de oprichting van netwerken die de uitwisseling van ervaringen vergemakkelijken;

34. is van oordeel dat gedetineerden de mogelijkheid moeten hebben om waardig en naar behoren betaald werk te verrichten;

35. vraagt de landen en regeringen van de Europese Unie om nog meer inspanningen te leveren om personeel voor sociaal-educatieve begeleiding aan te werven, op te leiden en aan te stellen, zowel bij de inrichtingen als bij leefgemeenschappen en voor begeleiding na de gevangenisstraf;

36. is van oordeel dat voor drugverslaafden in plaats van gevangenisstraffen alternatieve vormen van straf moeten worden toegepast om de overbevolking van gevangenissen tegen te gaan en tegelijk de drugverslaafden te helpen om van hun verslaving te genezen;

37. stelt dat de regeringen volledig verantwoordelijk moeten blijven voor de organisatie van en de levensomstandigheden in de strafinrichtingen en onderstreept de risico's die het delegeren van deze verantwoordelijkheid meebrengt voor al wat te maken heeft met de strafvoltrekking, de discipline en de veiligheid binnen de inrichtingen;

38. vestigt de aandacht van de overheidsdiensten op het belang van de werkzaamheden van verenigingen en niet-gouvernementele organisaties die vertrouwd zijn met het gevangenismilieu en die een niet te verwaarlozen rol spelen bij de begeleiding en reclassering van de gevangenen, en vraagt om hun werkzaamheden beter te ondersteunen;

39. verzoekt de lidstaten de nodige schikkingen te treffen opdat de personen in vreemdelingen-en wachtcentra terdege voorgelicht worden over hun rechten en deze ook kunnen uitoefenen;

40. verzoekt de Commissie de ontwikkeling van het gerechtelijk en penitentiair bestel te volgen en in het jaarverslag over de mensenrechten aan te geven in hoeverre de door de Raad van Europa en in deze resolutie bepleite detentienormen toegepast worden en de wetgeving van de diverse lidstaten ter zake onderling aangepast is;

41. wenst dat zijn leden het recht krijgen de strafinrichtingen en de gesloten centra voor vluchtelingen op het grondgebied van de Europese Unie te bezoeken en te inspecteren;

42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.