17.4.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/61


BESLUIT nr. 1/2023 VAN HET GEMENGD COMITÉ DAT IS INGESTELD BIJ HET AKKOORD OVER DE TERUGTREKKING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND UIT DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE

van 24 maart 2023

tot vaststelling van regelingen met betrekking tot het Windsor-kader [2023/819]

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1) (“het terugtrekkingsakkoord”), en met name artikel 164, lid 5, punt d), artikel 5, lid 2, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland (“het protocol”), alsook artikel 164, lid 5, punt c), van het terugtrekkingsakkoord en artikel 8, vijfde alinea, van het protocol,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 166, lid 2, van het terugtrekkingsakkoord zijn de besluiten van het bij artikel 164, lid 1, van dat akkoord opgerichte Gemengd Comité (“het Gemengd Comité”) bindend voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk. De Unie en het Verenigd Koninkrijk dienen deze besluiten, die hetzelfde rechtsgevolg hebben als het terugtrekkingsakkoord, uit te voeren.

(2)

Uit hoofde van artikel 182 van het terugtrekkingsakkoord maakt het protocol integrerend deel uit van dat akkoord.

(3)

In artikel 164, lid 5, punt d), van het terugtrekkingsakkoord is bepaald dat het Gemengd Comité besluiten kan vaststellen tot wijziging van het terugtrekkingsakkoord, mits dergelijke wijzigingen nodig zijn om fouten te corrigeren, omissies of andere tekortkomingen te verhelpen, of op te treden in verband met situaties die niet waren voorzien toen het akkoord werd ondertekend, en mits dergelijke besluiten geen wijzigingen inhouden van essentiële elementen van het akkoord.

(4)

De Unie en het Verenigd Koninkrijk hebben in het Gemengd Comité een gezamenlijke verklaring afgelegd die luidt dat zij, wanneer dit relevant is voor hun betrekkingen in het kader van het terugtrekkingsakkoord, in overeenstemming met de vereisten van rechtszekerheid, naar het protocol, zoals gewijzigd, zullen verwijzen als het “Windsor-kader”, en dat zij in hun nationale wetgeving op dezelfde wijze naar het protocol, zoals gewijzigd, kunnen verwijzen.

(5)

De Unie en het Verenigd Koninkrijk herinneren aan hun gezamenlijk toezegging dat alle onderdelen dienen te worden beschermd van het Goedevrijdag- of Belfastakkoord van 10 april 1998 tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk, de regering van Ierland en de andere deelnemers aan de multilaterale onderhandelingen (“het Akkoord van 1998”), dat aan het Brits-Ierse Akkoord van diezelfde datum is gehecht, met inbegrip van de daarop aansluitende uitvoeringsovereenkomsten en -regelingen.

(6)

Gezien de specifieke omstandigheden van Noord-Ierland moeten de in artikel 6, lid 2, van het protocol bedoelde faciliteiten specifieke regelingen omvatten voor het verkeer van goederen binnen de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, in overeenstemming met de positie van Noord-Ierland als deel van het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig het protocol, wanneer de goederen bestemd zijn voor eindverbruik of eindgebruik in Noord-Ierland en indien de nodige waarborgen voorhanden zijn om de integriteit van de interne markt en de douane-unie van de Unie te beschermen.

(7)

Er moet een noodremmechanisme worden ingesteld waarmee de leden van de wetgevende vergadering in Noord-Ierland, onder elk van de voorwaarden van punt 1 van de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk over de betrokkenheid van de instellingen van het aan dit besluit gehechte akkoord van 1998, de aanzienlijke gevolgen kunnen aanpakken die specifiek zijn voor het dagelijks leven van de gemeenschappen en voortvloeien uit de toepassing in Noord-Ierland van bepalingen van het recht van de Unie, zoals gewijzigd of vervangen door toekomstige handelingen van de Unie.

(8)

Met betrekking tot btw en accijnzen moeten, gezien de specifieke omstandigheden va Noord-Ierland, met inbegrip van zijn integrerende plaats in de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, bepaalde wijzigingen in bijlage 3 bij het protocol worden aangebracht. Deze wijzigingen mogen niet leiden tot risico’s van belastingfraude of tot potentiële verstoring van de mededinging. De uitvoering ervan in Noord-Ierland, en met name de uitvoering van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, mag noch risico’s met zich meebrengen voor de interne markt van de Unie en de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, noch leiden tot onnodige lasten voor bedrijven die in Noord-Ierland actief zijn.

(9)

Ter verduidelijking van het toepassingsgebied van bepaalde handelingen die reeds in bijlage 3 bij het protocol zijn opgenomen, moeten twee noten aan die bijlage worden toegevoegd. Om ervoor te zorgen dat op elk moment andere noten aan die bijlage kunnen worden toegevoegd, moet dit besluit in een dergelijke mogelijkheid voorzien.

(10)

Met betrekking tot het verkeer van goederen is in artikel 5, lid 2, van het protocol bepaald dat het Gemengd Comité besluiten kan vaststellen tot vaststelling van de voorwaarden waaronder verwerking wordt geacht geen commerciële verwerking te zijn en tot vaststelling van de criteria op basis waarvan ervan wordt uitgegaan dat voor goederen die van buiten de Unie naar Noord-Ierland worden gebracht, geen risico bestaat dat deze vervolgens naar de Unie worden gebracht.

(11)

Het is wenselijk de werking van de bij Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité (2) vastgestelde regelingen te verbeteren, waaronder met betrekking tot goederen die vanuit andere delen van het Verenigd Koninkrijk in pakketten naar Noord-Ierland worden verzonden, zodat op douanegebied verregaande faciliteiten kunnen worden geboden.

(12)

Overeenkomstig artikel 175 van het terugtrekkingsakkoord zullen de Unie en het Verenigd Koninkrijk alle maatregelen nemen die nodig zijn om de uitspraak van het arbitragepanel betreffende de voorwaarden voor de opschorting, de beëindiging en het van toepassing worden van bepalingen van dit besluit snel en te goeder trouw na te leven.

(13)

Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité moet worden vervangen door afdeling 2 van dit besluit.

(14)

Wat betreft de instelling van een versterkt coördinatiemechanisme in verband met de werking van het protocol op het gebied van btw en accijnzen, kan het Gemengd Comité overeenkomstig artikel 164, lid 5, punt c), van het terugtrekkingsakkoord onder meer de aan gespecialiseerde comités toevertrouwde taken veranderen.

(15)

Overeenkomstig artikel 8, vierde alinea, van het protocol bespreekt het Gemengd Comité regelmatig de uitvoering van dat artikel, onder meer met betrekking tot de verlagingen en de vrijstellingen die zijn opgenomen in de in de eerste alinea van dat artikel bedoelde bepalingen en neemt het, in voorkomend geval en naargelang de noodzaak ervan, maatregelen voor de juiste toepassing ervan.

(16)

Krachtens artikel 8, vijfde alinea, van het protocol kan het Gemengd Comité de toepassing van dat artikel evalueren, rekening houdend met de integrerende plaats van Noord-Ierland in de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, en in voorkomende gevallen passende maatregelen vaststellen.

(17)

Om de doeltreffendheid van artikel 8 van het protocol te waarborgen en met name rekening te houden met de integrerende plaats van Noord-Ierland in de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, moeten de Unie en het Verenigd Koninkrijk alle vraagstukken die voortvloeien uit de uitvoering en de toepassing van artikel 8 op gestructureerde wijze beoordelen, met inbegrip van met name de mogelijke gevolgen voor Noord-Ierland van toekomstige beleids- en regelgevingsinitiatieven in de Unie en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van btw en accijnzen met betrekking tot goederen.

(18)

Daarom is het passend een versterkt coördinatiemechanisme in te stellen om de Unie en het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen alle vraagstukken in verband met de werking van het protocol op het gebied van btw en accijnzen aan te wijzen en te bespreken en in voorkomende gevallen passende maatregelen voor te stellen. Daartoe moeten specifieke vergaderingen van het bij artikel 165, lid 1, punt c), opgerichte Gespecialiseerd Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland worden belegd om in voorkomende gevallen btw en accijnzen met betrekking tot goederen te bespreken. Naar deze vergaderingen zal worden verwezen als “het versterkte coördinatiemechanisme voor btw en accijnzen”,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

AFDELING 1

Wijzigingen van het protocol

Artikel 1

In artikel 6, lid 2, van het protocol wordt na de eerste zin de volgende zin ingevoegd:

“Dit omvat specifieke regelingen voor het verkeer van goederen binnen de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, in overeenstemming met de positie van Noord-Ierland als deel van het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig dit protocol, indien de goederen bestemd zijn voor eindverbruik of eindgebruik in Noord-Ierland en indien de nodige waarborgen voorhanden zijn om de integriteit van de interne markt en de douane-unie van de Unie te beschermen.”.

Artikel 2

Aan artikel 13 van het protocol wordt na lid 3 het volgende lid toegevoegd:

“3 bis.   In afwijking van lid 3 en onverminderd de vierde alinea van dit lid, is een onder dit lid vallende handeling van de Unie die is gewijzigd of vervangen door een specifieke handeling van de Unie (“specifieke handeling van de Unie”) niet van toepassing als gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie vanaf twee weken na de dag waarop het Verenigd Koninkrijk de Unie via het Gemengd Comité schriftelijk ervan in kennis heeft gesteld dat de procedure is gevolgd die is vastgesteld in de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk over de betrokkenheid van de instellingen bij het akkoord van 1998, die als bijlage I bij Besluit nr. 1/2023 van het Gemengd Comité (*1) is gevoegd. Een dergelijke kennisgeving wordt gedaan binnen twee maanden na de bekendmaking van de specifieke handeling van de Unie en bevat een gedetailleerde uitleg over de beoordeling door het Verenigd Koninkrijk van de in de derde alinea van dit lid bedoelde voorwaarden, alsook van de procedurele stappen die vóór de kennisgeving in het Verenigd Koninkrijk zijn ondernomen.

Indien de Unie van oordeel is dat de uitleg van het Verenigd Koninkrijk ontoereikend is wat betreft de in de derde alinea van dit lid bedoelde omstandigheden, kan zij binnen twee weken na de datum van kennisgeving om nadere uitleg verzoeken en verstrekt het Verenigd Koninkrijk die nadere uitleg binnen twee weken vanaf de datum van het verzoek. In dat geval is de onder dit lid vallende handeling van de Unie niet van toepassing als gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie vanaf de derde dag na de dag waarop het Verenigd Koninkrijk die nadere uitleg heeft verstrekt.

Het Verenigd Koninkrijk doet de in de eerste alinea van dit lid bedoelde kennisgeving alleen indien:

a)

de inhoud of het toepassingsgebied van de handeling van de Unie zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie, geheel of gedeeltelijk, aanzienlijk afwijkt van de inhoud of het toepassingsgebied van de handeling van de Unie zoals van toepassing vóór de wijziging of vervanging ervan, en

b)

de toepassing in Noord-Ierland van de handeling van de Unie, zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie, of van het relevante deel daarvan, naargelang het geval, aanzienlijke gevolgen zou hebben die specifiek zijn voor het dagelijks leven van de gemeenschappen in Noord-Ierland, op een wijze die waarschijnlijk zal blijven voortduren.

Indien slechts met betrekking tot een deel van de handeling van de Unie zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie, aan de voorwaarden van de punten a) en b) is voldaan, wordt de kennisgeving alleen gedaan met betrekking tot dat deel, mits het kan worden gescheiden van de andere delen van de handeling van de Unie zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie. Indien dit laatste deel niet scheidbaar is, wordt de kennisgeving gedaan ten aanzien van het kleinste scheidbare element van de handeling van de Unie zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie die het betrokken deel bevat.

Indien de kennisgeving betrekking heeft op een deel van de handeling van de Unie zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie, overeenkomstig de tweede zin van de vorige alinea, is de handeling van de Unie alleen met betrekking tot dat deel niet van toepassing zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie.

Nadat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde kennisgeving is gedaan, is lid 4 van toepassing op de handeling van de Unie zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie; indien de handeling van de Unie zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie aan dit protocol wordt toegevoegd, komt zij in de plaats van de handeling van de Unie vóór de wijziging of vervanging ervan.

Dit lid heeft betrekking op de handelingen van de Unie waarnaar wordt verwezen in het eerste streepje van titel 1 en in de titels 7 tot en met 47 van bijlage 2 bij dit protocol, en in artikel 5, lid 1, derde alinea, van dit protocol.

Artikel 3

Bijlage 3 bij het protocol wordt als volgt gewijzigd:

1)

Onder titel “1. Belasting op de toegevoegde waarde”, na de vermelding “Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde”, wordt de volgende noot ingevoegd:

“Met betrekking tot goederen die worden geleverd en door belastingplichtigen geïnstalleerd in onroerende goederen die zich in Noord-Ierland bevinden, kan het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland verlaagde tarieven, tarieven van minder dan 5 % of een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting toepassen.

Het Verenigd Koninkrijk is met betrekking tot Noord-Ierland niet verplicht artikel 98, lid 1, derde alinea, en artikel 98, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG toe te passen en kan derhalve verlaagde btw-tarieven toepassen op leveringen die vallen onder meer dan 24 punten in bijlage III, en kan een verlaagd tarief dat lager is dan het minimum van 5 % en een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting toepassen op leveringen die vallen onder meer dan zeven punten van bijlage III bij Richtlijn 2006/112/EG.

Het Verenigd Koninkrijk is met betrekking tot Noord-Ierland niet verplicht de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen van titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor doeleinden van toezicht op de juiste uitvoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen (*2) op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland toe te passen, en kan derhalve een vrijstellingsregeling toepassen op belastingplichtigen wier jaaromzet uit leveringen van goederen en diensten voldoet aan de regels inzake de omzetdrempel van artikel 284, lid 1, artikel 288 en artikel 288 bis, leden 1 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad. De tegenwaarde in pond sterling van de in artikel 284, lid 1, bedoelde omzetdrempel wordt berekend door toepassing van de wisselkoers op de dag na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2020/285, zoals bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank. Om rekening te houden met schommelingen van deze wisselkoers in de loop van de tijd, wordt een maximaal verschil van 15 % toegestaan bij de berekening van de tegenwaarde van de drempel van 85 000 EUR.

Het Verenigd Koninkrijk is met betrekking tot Noord-Ierland niet verplicht de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG toe te passen met betrekking tot afstandsverkopen van goederen van Groot-Brittannië naar Noord-Ierland, op voorwaarde dat de goederen aan eindverbruik in Noord-Ierland zijn onderworpen en dat in het Verenigd Koninkrijk belasting over de toegevoegde waarde is geheven.

(*2)  PB L 62 van 2.3.2020, blz. 1.”."

2)

Onder titel “2. Accijns” na de vermelding “Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken”, wordt de volgende noot ingevoegd:

“Het Verenigd Koninkrijk is met betrekking tot Noord-Ierland niet verplicht artikel 3, lid 1, en de artikelen 9, 13, 18 en 21 van Richtlijn 92/83/EEG van de Raad toe te passen en kan derhalve altijd accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken op basis van het alcoholgehalte toepassen, en kan verlaagde accijnstarieven toepassen op alcoholhoudende dranken verpakt in grote tapvaten voor onmiddellijke consumptie in horecagelegenheden, op voorwaarde dat dergelijke accijnstarieven in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland in geen geval, zelfs niet na enige toepasselijke vrijstelling, lager zijn dan de in de artikel 3, lid 1, en de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 92/84/EEG vastgestelde accijnstarieven, en niet minder gunstig van toepassing zijn op uit de Unie geleverde producten dan op soortgelijke binnenlandse producten.

Het Verenigd Koninkrijk is met betrekking tot Noord-Ierland niet verplicht de artikelen 4, 9 bis, 13 bis, 18 bis, artikel 22, leden 1 tot en met 5 en artikel 23 bis van Richtlijn 92/83/EEG van de Raad toe te passen en kan derhalve een definitie van kleine producenten opstellen en verlaagde accijnstarieven vaststellen voor door kleine producenten geproduceerde alcohol en alcoholhoudende dranken, op voorwaarde dat dergelijke verlaagde tarieven in geen geval, zelfs niet na eventuele toepasselijke vrijstellingen, lager zijn dan de in de artikel 3, lid 1, en de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 92/84/EEG vastgestelde minimumaccijnstarieven, en dat de jaarlijkse productie van de kleine producenten die voor de toepassing van het verlaagde tarief in aanmerking komen, in geen geval hoger is dan de in de eerste streepjes van artikel 4, lid 1, artikel 9 bis, lid 1, artikel 13 bis, lid 1, artikel 18 bis, lid 1, en artikel 22, lid 1, van Richtlijn 92/83/EEG van de Raad vastgestelde productiedrempels. De procedures voor wederzijdse erkenning van de artikelen 4, lid 3, artikel 9 bis, lid 3, artikel 13 bis, lid 5, artikel 18 bis, lid 4, artikel 22, lid 3, en artikel 23 bis, lid 3, van Richtlijn 92/83/EEG zijn niet van toepassing tussen de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.”.

Artikel 4

1.   In bijlage 3 bij het protocol, onder titel “1. Belasting over de toegevoegde waarde” worden andere noten dan die welke zijn opgenomen in artikel 3, punt 1, van dit besluit, zoals vastgesteld door het Gemengd Comité, ingevoegd, op voorwaarde dat in die noten wordt gespecificeerd op welke wijze de in deel 1 van bijlage 3 vermelde handelingen van de Unie op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van toepassing zijn. Dergelijke noten waarborgen dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de interne markt van de Unie in de vorm van risico’s van belastingfraude of in de vorm van potentiële verstoring van de mededinging.

2.   In bijlage 3 bij het protocol, onder titel “2. Accijns” worden andere noten dan die welke zijn opgenomen in artikel 3, punt 2, van dit besluit, zoals vastgesteld door het Gemengd Comité, ingevoegd, op voorwaarde dat in die noten wordt gespecificeerd op welke wijze de in deel 2 van bijlage 3 vermelde handelingen van de Unie op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van toepassing zijn. Dergelijke noten waarborgen dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de interne markt van de Unie in de vorm van risico’s van belastingfraude of in de vorm van potentiële verstoring van de mededinging.

AFDELING 2

Bepaling van goederen waarvoor geen risico bestaat en intrekking van besluit nr. 4/2020

Artikel 5

Voorwerp

Deze afdeling bevat regels voor de uitvoering van artikel 5, lid 2, van het protocol met betrekking tot:

a)

de voorwaarden op basis waarvan ervan wordt uitgegaan dat goederen die van buiten de Unie Noord-Ierland worden binnengebracht, in Noord-Ierland niet aan commerciële bewerking worden onderworpen;

b)

de criteria op basis waarvan ervan wordt uitgegaan dat er voor goederen die van buiten de Unie Noord-Ierland worden binnengebracht, geen risico bestaat dat deze vervolgens naar de Unie worden gebracht.

Artikel 6

Niet-commerciële bewerking

Voor de toepassing van artikel 5, lid 2, eerste alinea, punt a), en artikel 5, lid 2, derde alinea, van het protocol wordt de bewerking geacht niet-commercieel te zijn indien:

a)

de persoon die een aangifte voor het vrije verkeer indient met betrekking tot die goederen of namens wie een dergelijke aangifte wordt ingediend (“importeur”), in zijn meest recente volledige boekjaar een totale jaaromzet van minder dan 2 000 000 GBP had, of

b)

de bewerking in Noord-Ierland plaatsvindt en uitsluitend bedoeld is voor:

i)

de verkoop van levensmiddelen aan een eindconsument in het Verenigd Koninkrijk;

ii)

bouwwerkzaamheden door de importeur of één volgende entiteit, indien de bewerkte goederen permanent deel gaan uitmaken van een structuur die in Noord-Ierland wordt gebouwd en zich daar bevindt;

iii)

rechtstreekse verstrekking aan de ontvanger van gezondheids- of zorgdiensten in Noord-Ierland door de importeur of één volgende entiteit;

iv)

activiteiten zonder winstoogmerk in Noord-Ierland door de importeur of één volgende entiteit, waarbij de bewerkte goederen vervolgens niet worden verkocht, of

v)

het eindgebruik van diervoeder op locaties in Noord-Ierland door de importeur of één volgende entiteit.

Artikel 7

Criteria op basis waarvan ervan wordt uitgegaan dat er geen risico bestaat dat goederen vervolgens naar de Unie worden gebracht

1.   Er wordt van uitgegaan dat er geen risico bestaat dat goederen vervolgens naar de Unie worden gebracht indien ervan wordt uitgegaan dat de goederen niet aan commerciële bewerking worden onderworpen overeenkomstig artikel 6 van dit besluit, en indien:

a)

in het geval van goederen die via rechtstreeks vervoer Noord-Ierland worden binnengebracht vanuit een ander deel van het Verenigd Koninkrijk:

i)

de volgens het gemeenschappelijk douanetarief van de Unie te betalen rechten gelijk zijn aan nul, of

ii)

de importeur overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 11 van dit besluit toestemming heeft gekregen om de goederen Noord-Ierland binnen te brengen voor verkoop aan of eindgebruik door eindconsumenten in het Verenigd Koninkrijk, ook indien de goederen voorafgaand aan de verkoop aan of het eindgebruik door eindconsumenten aan niet-commerciële bewerking overeenkomstig artikel 6 zijn onderworpen, of

iii)

ze in een pakket worden verzonden, en

aa)

een niet-commercieel karakter hebben en door een particulier worden verzonden naar een andere particulier die in Noord-Ierland verblijft, of

bb)

door een marktdeelnemer via een overeenkomstig artikel 12 van dit besluit vergunde vervoerder worden verzonden naar een particulier die in Noord-Ierland verblijft en uitsluitend voor persoonlijk gebruik zijn bestemd;

b)

in het geval van goederen die via rechtstreeks vervoer Noord-Ierland worden binnengebracht, behalve uit de Unie of uit een ander deel van het Verenigd Koninkrijk:

i)

de volgens het gemeenschappelijk douanetarief van de Unie te betalen rechten gelijk zijn aan of lager dan de volgens het douanetarief van het Verenigd Koninkrijk te betalen rechten, of

ii)

de importeur overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 11 van dit besluit toestemming heeft gekregen om de goederen Noord-Ierland binnen te brengen voor verkoop aan of eindgebruik door eindconsumenten in Noord-Ierland (ook indien de goederen voorafgaand aan de verkoop aan of het eindgebruik door eindconsumenten aan niet-commerciële bewerking overeenkomstig artikel 6 van dit besluit zijn onderworpen), en het verschil tussen de volgens het gemeenschappelijk douanetarief van de Unie te betalen rechten en de volgens het douanetarief van het Verenigd Koninkrijk te betalen rechten minder dan 3 % van de douanewaarde van de goederen bedraagt.

2.   Lid 1, punt a), ii), lid 1, punt a), iii), en lid 1, punt b), ii), zijn niet van toepassing op goederen waarvoor de Unie handelsbeschermingsmaatregelen heeft vastgesteld.

3.   Voor de toepassing van dit besluit wordt onder “pakket” verstaan een collo dat het volgende bevat:

a)

goederen, anders dan brievenpost, met een totaal brutogewicht van maximaal 31,5 kg, of

b)

een enkel artikel, anders dan brievenpost, met een totaal brutogewicht van maximaal 100 kg, in verband met een handelstransactie.

Artikel 8

Bepaling van de toepasselijke rechten

Voor de toepassing van artikel 7, lid 1, punt a), i), en artikel 7, lid 1, punt b), van dit besluit gelden de volgende regels:

a)

de volgens het gemeenschappelijk douanetarief van de Unie over goederen te betalen rechten worden bepaald overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld in de douanewetgeving van de Unie;

b)

de volgens het douanetarief van het Verenigd Koninkrijk over goederen te betalen rechten worden bepaald overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld in de douanewetgeving van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 9

Toestemming voor de toepassing van artikel 7

1.   Voor de toepassing van artikel 7, lid 1, punt a), ii), en artikel 7, lid 1, punt b), ii), van dit besluit wordt bij de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk een aanvraag ingediend voor een vergunning om goederen via rechtstreeks vervoer Noord-Ierland binnen te brengen voor verkoop aan of eindgebruik door eindconsumenten.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvraag voor een vergunning bevat informatie over de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager en over de goederen die doorgaans Noord-Ierland worden binnengebracht, alsook een beschrijving van het soort registers, systemen en controles dat de aanvrager heeft ingesteld om ervoor te zorgen dat de onder de vergunning vallende goederen naar behoren worden aangegeven voor douanedoeleinden en dat er bewijs kan worden verstrekt ter staving van de verbintenis van artikel 10, punt b), van dit besluit. De handelaar bewaart de bewijsstukken, zoals facturen, gedurende vijf jaar, en verstrekt deze desgevraagd aan de bevoegde autoriteiten. De gegevensvereisten inzake de aanvraag worden nader beschreven in bijlage II bij dit besluit.

3.   De vergunning vermeldt ten minste het volgende:

a)

de naam van de persoon aan wie de vergunning is verleend (“vergunninghouder”);

b)

het enkele referentienummer waarvan het besluit door de bevoegde douaneautoriteit wordt voorzien (“referentienummer vergunning”);

c)

de autoriteit die de vergunning heeft verleend;

d)

de datum waarop de vergunning van kracht wordt.

4.   De bepalingen van de douanewetgeving van de Unie inzake beschikkingen over de toepassing van de douanewetgeving gelden voor de in dit artikel bedoelde aanvragen en vergunningen, ook inzake toezicht.

5.   In gevallen waarin de bevoegde douaneautoriteit van het Verenigd Koninkrijk vaststelt dat er opzettelijk misbruik wordt gemaakt van een vergunning of dat de in dit besluit vervatte voorwaarden voor de afgifte van een vergunning worden geschonden, wordt de vergunning door de autoriteit opgeschort of ingetrokken.

6.   De vertegenwoordigers van de Unie kunnen de bevoegde douaneautoriteit van het Verenigd Koninkrijk verzoeken een specifieke vergunning te verifiëren. De bevoegde douaneautoriteit van het Verenigd Koninkrijk neemt naar aanleiding van een dergelijk verzoek passende maatregelen en verstrekt binnen 30 dagen informatie over de ondernomen actie.

Artikel 10

Algemene voorwaarden voor de afgifte van vergunningen

Voor de toepassing van artikel 7, lid 1, punt a), ii), en artikel 7, lid 1, punt b), ii), van dit besluit kan een vergunning worden verleend aan aanvragers die:

a)

voldoen aan de volgende vestigingscriteria:

i)

zij zijn gevestigd in Noord-Ierland of hebben een vaste bedrijfsinrichting in Noord-Ierland

waar permanent personele en technische middelen aanwezig zijn, en

van waaruit goederen worden verkocht aan, of verstrekt voor eindgebruik door, eindconsumenten, en

waar douane-, handels- en vervoersadministratie en -informatie beschikbaar of toegankelijk zijn in Noord-Ierland, of

ii)

zij zijn gevestigd in andere delen van het Verenigd Koninkrijk dan Noord-Ierland en voldoen aan de volgende criteria:

hun douanetransacties worden in het Verenigd Koninkrijk verricht;

zij beschikken over een indirecte douanevertegenwoordiger in Noord-Ierland;

hun douane-, handels- en vervoersadministratie en -informatie zijn in het Verenigd Koninkrijk beschikbaar of toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de vertegenwoordigers van de Unie ter controle van de naleving van de voorwaarden en verbintenissen die op grond van dit besluit zijn aangegaan, en

b)

zich ertoe verbinden goederen uitsluitend Noord-Ierland binnen te brengen voor verkoop aan of eindgebruik door eindconsumenten in het Verenigd Koninkrijk, ook indien die goederen voorafgaand aan de verkoop aan of het eindgebruik door eindconsumenten in het Verenigd Koninkrijk aan niet-commerciële bewerking overeenkomstig artikel 6 van dit besluit zijn onderworpen, en zich er, ingeval van een verkoop aan eindconsumenten in Noord-Ierland, toe verbinden dat de verkoop verloopt via een of meer fysieke verkooppunten in Noord-Ierland van waaruit fysieke rechtstreekse verkoop aan eindconsumenten plaatsvindt.

Artikel 11

Specifieke voorwaarden voor de vergunning van importeurs

1.   Voor de toepassing van artikel 7, lid 1, punt a), ii), en artikel 7, lid 1, punt b), ii), van dit besluit wordt een vergunning om goederen Noord-Ierland binnen te brengen uitsluitend verleend aan aanvragers die voldoen aan de in artikel 10 van dit besluit vervatte voorwaarden alsook aan de navolgende voorwaarden, zoals nader uitgelegd in bijlage III bij dit besluit:

a)

de aanvrager verklaart ten aanzien van goederen die Noord-Ierland worden binnengebracht overeenkomstig artikel 7, lid 1, punt a), ii), en artikel 7, lid 1, punt b), ii), van dit besluit aangifte voor het vrije verkeer te zullen doen;

b)

de aanvrager mag, in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, geen ernstige inbreuk of herhaalde inbreuken op de douanewetgeving en belastingvoorschriften hebben begaan en mag geen strafblad met ernstige delicten in verband met zijn economische activiteit hebben;

c)

ten aanzien van goederen die moeten worden aangegeven als zijnde zonder risico, toont de aanvrager aan zijn handelingen en de goederenstroom goed onder controle te hebben dankzij een handels- en, in voorkomend geval, vervoersadministratie waarmee passende controles kunnen worden verricht en bewijs kan worden verstrekt ter staving van de verbintenis van artikel 10, punt b), van dit besluit.

d)

de aanvrager heeft een goede financiële positie gedurende de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, of in de periode sinds zijn oprichting, indien deze korter is dan drie jaar, die hem in staat stel aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie;

e)

de aanvrager moet blijk kunnen geven van een duidelijk inzicht in zijn verplichtingen uit hoofde van deze vergunning en in verband met het verkeer van goederen in het kader van de regeling en de wijze waarop daaraan kan worden voldaan.

2.   Aanvragers moeten kunnen bepalen of de goederen die zij Noord-Ierland binnenbrengen, onder een van de in bijlage IV bij dit besluit vermelde categorieën vallen.

3.   Vergunningen worden uitsluitend verleend indien de douaneautoriteit van oordeel is dat zij zonder een buitensporige administratieve inspanning controles kan uitvoeren overeenkomstig relevante overeengekomen operationele regelingen, met inbegrip van controle van bewijzen dat de goederen werden verkocht aan eindconsumenten of zijn onderworpen aan eindgebruik door eindconsumenten.

Artikel 12

Specifieke voorwaarden voor de vergunning van vervoerders

1.   Voor de toepassing van artikel 7, lid 1, punt a), iii), bb), van dit besluit kan een marktdeelnemer die pakketten vervoert, met inbegrip van de door het Verenigd Koninkrijk aangewezen postaanbieder, aanvragen om een vergunde vervoerder voor het vervoer van pakketten uit een ander deel van het Verenigd Koninkrijk naar Noord-Ierland (“vergunde vervoerder”) te worden indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

hij heeft zich als marktdeelnemer geregistreerd;

b)

hij is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en heeft, indien hij niet in Noord-Ierland is gevestigd, daar een indirecte douanevertegenwoordiger;

c)

hij heeft in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag geen ernstige inbreuk of herhaalde inbreuken begaan op een wettelijke of regelgevende bepaling die betrekking heeft op zijn economische activiteit;

d)

hij heeft zijn handelingen goed onder controle, dankzij een handels- en, in voorkomend geval, vervoersadministratie, die passende controles en de verstrekking van bewijs ter staving van zijn economische activiteit mogelijk maakt.

2.   Vergunningen worden uitsluitend verleend indien de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk van oordeel is dat zij zonder een buitensporige administratieve inspanning controles kan uitvoeren overeenkomstig de relevante overeengekomen operationele regelingen, met inbegrip van controle van bewijzen dat de goederen werden geleverd aan particulieren die in Noord-Ierland verblijven.

Artikel 13

Verplichtingen van vergunde vervoerders

Een vergunde vervoerder:

a)

aanvaardt de verantwoordelijkheid om vast te stellen of de goederen van elk pakket van het in artikel 138, punt l), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (3) beschreven type zijn;

b)

handhaaft operationele processen die hem in staat stellen een onderscheid te maken tussen marktdeelnemers en particulieren als ontvangers of verzenders van pakketten;

c)

is in staat om te bepalen of de goederen die hij Noord-Ierland binnenbrengt, onder categorie 1 als bedoeld in bijlage IV bij dit besluit vallen;

d)

handhaaft systemen die hem in staat stellen de in bijlage 52-03 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde gegevens te verzamelen en te delen;

e)

verstrekt aan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk op gezette tijden en onder de daarin vastgestelde voorwaarden de in artikel 141, lid 1, punt d), vii), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde gegevens;

f)

meldt elke verdachte activiteit in verband met het verkeer van pakketten als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt a), iii), bb), van dit besluit aan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk;

g)

beantwoordt ad-hocverzoeken om nadere informatie van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk;

h)

volgt instructies van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk in verband met het verkeer van pakketten als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt a), iii), bb), van dit besluit op.

Artikel 14

Uitwisseling van informatie over de toepassing van artikel 5, leden 1 en 2, van het protocol

1.   Onverminderd zijn verplichtingen krachtens artikel 5, lid 4, van het protocol, gelezen in samenhang met Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5), verstrekt het Verenigd Koninkrijk de Unie maandelijks informatie over de toepassing van artikel 5, leden 1 en 2, van het protocol en van dit besluit. Die informatie betreft hoeveelheden en waarden, in geaggregeerde vorm en per zending, alsook per vervoermiddel, met betrekking tot:

a)

goederen die Noord-Ierland zijn binnengebracht en waarvoor geen douanerechten verschuldigd waren overeenkomstig artikel 5, lid 1, eerste alinea, van het protocol;

b)

goederen die Noord-Ierland zijn binnengebracht en waarvoor de verschuldigde douanerechten de in het Verenigd Koninkrijk toepasselijke rechten waren overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede alinea, van het protocol, en

c)

goederen die Noord-Ierland zijn binnengebracht en waarvoor de verschuldigde douanerechten de rechten overeenkomstig het gemeenschappelijk douanetarief van de Unie waren.

2.   Het Verenigd Koninkrijk verstrekt de in lid 1 bedoelde informatie op de vijftiende werkdag van de maand die volgt op de maand waarover de informatie wordt verstrekt.

3.   De informatie wordt verstrekt met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken.

4.   Op verzoek van de vertegenwoordigers van de Unie als bedoeld in Besluit nr. 6/2020 van het bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ingestelde Gemengd Comité (6), en ten minste tweemaal per jaar, verstrekken de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan deze vertegenwoordigers informatie in geaggregeerde vorm en per vergunning over de krachtens de artikelen 9 tot en met 12 van dit besluit verleende vergunningen, met inbegrip van het aantal toegewezen, geweigerde en ingetrokken vergunningen en de plaats van vestiging van de vergunninghouders.

Artikel 15

Herziening, schorsing en beëindiging van deel 2 van dit besluit

1.   Het Gemengd Comité bespreekt de toepassing van dit deel, tenzij de partijen anders besluiten.

2.   De Unie kan in het Gemengd Comité kennisgeving doen aan het Verenigd Koninkrijk wanneer het Verenigd Koninkrijk:

a)

voortdurend nalaat om uitvoering te geven aan artikel 5 van Besluit nr. 6/2020 van het Gemengd Comité ten aanzien van toegang tot informatie in netwerken, informatiesystemen en databanken van het Verenigd Koninkrijk en tot nationale modules van het Verenigd Koninkrijk in systemen van de Unie als bedoeld in bijlage I bij dat besluit van het Gemengd Comité, of

b)

zes maanden na de in artikel 23, lid 5, van dit besluit bedoelde datum of op enig later tijdstip nalaat te waarborgen dat vertegenwoordigers van de Unie toegang hebben tot informatie in netwerken, informatiesystemen en databanken van het Verenigd Koninkrijk en tot nationale modules van het Verenigd Koninkrijk in systemen van de Unie, als bedoeld in punt a), in toegankelijk formaat en op zodanige wijze dat zij risicoanalyses kunnen uitvoeren, met inbegrip van het in kaart brengen van recente en historische trends en patronen, of

c)

in ernstige mate verkeerde uitvoering geeft aan de artikelen 9 tot en met 14 van, en bijlage III bij dit besluit.

De Unie motiveert haar kennisgeving aan het Verenigd Koninkrijk. De partijen stellen alles in het werk om de aangelegenheid tot wederzijdse tevredenheid op te lossen. Indien de partijen de aangelegenheid niet uiterlijk 30 werkdagen na de kennisgeving, dan wel binnen een door het Gemengd Comité bepaalde langere termijn tot wederzijdse tevredenheid kunnen oplossen, zijn artikel 7, lid 1, punt a), ii), artikel 7, lid 1, punt a), iii), artikel 7, lid 1, punt b), ii), en de artikelen 9 tot en met14 van dit besluit niet langer van toepassing vanaf de eerste werkdag van de maand die volgt op het einde van die termijn.

In het in de tweede alinea bedoelde geval plegen de Unie en het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk overleg in het Gemengd Comité en stellen zij alles in het werk om de aangelegenheid tot wederzijdse tevredenheid op te lossen of overeenstemming te bereiken over alternatieve bepalingen voor de schorsingsperiode.

Indien de situatie die aanleiding heeft gegeven tot de kennisgeving, is verholpen, stelt de Unie het Verenigd Koninkrijk daarvan in kennis in het Gemengd Comité. In dat geval zijn de in de tweede alinea bedoelde bepalingen opnieuw van toepassing vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de tweede kennisgeving is gedaan.

3.   Het Verenigd Koninkrijk kan in het Gemengd Comité kennisgeving doen aan de Unie indien de handelingen van de Unie die voorzien in faciliteiten met betrekking tot het verkeer van goederen als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt a), ii) en artikel 7, lid 1, punt a), iii), van dit besluit, geheel of gedeeltelijk vervallen, waardoor zij niet langer hetzelfde niveau van faciliteiten bieden.

Het Verenigd Koninkrijk motiveert zijn kennisgeving aan de Unie. De partijen stellen alles in het werk om de aangelegenheid tot wederzijdse tevredenheid op te lossen. Indien de partijen de aangelegenheid niet uiterlijk 30 werkdagen na de kennisgeving, dan wel binnen een door het Gemengd Comité bepaalde langere termijn tot wederzijdse tevredenheid kunnen oplossen, zijn de artikelen 9, 10, 11 en 14 van dit besluit niet langer van toepassing vanaf de eerste werkdag van de maand die volgt op het einde van die termijn en zijn in plaats daarvan dezelfde regels als die van de artikelen 5 tot en met 8 van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité, van toepassing.

Indien de situatie die aanleiding heeft gegeven tot de kennisgeving, is verholpen, stelt het Verenigd Koninkrijk de Unie daarvan in kennis in het Gemengd Comité. In dat geval zijn de artikelen 9, 10, 11 en 14 van dit besluit opnieuw van toepassing en zijn de dezelfde regels als die van de artikelen 5 tot en met 8 van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité, niet langer van toepassing vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de tweede kennisgeving is gedaan.

4.   Indien een van beide partijen van oordeel is dat er sprake is van een aanzienlijke verlegging van de handel, van fraude of van andere illegale activiteiten, stelt die partij de andere partij uiterlijk één jaar na de in artikel 23, lid 5, van dit besluit vermelde datum daarvan in kennis en stellen de partijen alles in het werk om de aangelegenheid tot wederzijdse tevredenheid op te lossen. Indien de partijen de aangelegenheid niet tot wederzijdse tevredenheid kunnen oplossen, zijn artikel 7, lid 1, punt a), ii), artikel 7, lid 1, punt a), iii), artikel 7, lid 1, punt b), ii), en de artikelen 9 tot en met 14 van dit besluit 24 maanden na de in artikel 23, lid 5, van dit besluit vermelde datum niet langer van toepassing, tenzij het Gemengd Comité uiterlijk 18 maanden na de in artikel 23, lid 5, van dit besluit vermelde datum tot voortzetting van de toepassing ervan besluit.

Ingeval artikel 7, lid 1, punt a), ii), artikel 7, lid 1, punt a) iii), artikel 7, lid 1, punt b), ii), en de artikelen 9 tot en met 14 van dit besluit niet langer van toepassing zijn overeenkomstig de eerste alinea, wijzigt het Gemengd Comité dit besluit uiterlijk 24 maanden na de in artikel 23, lid 5, van dit besluit vermelde datum om te voorzien in een passende alternatieve regeling vanaf 24 maanden na de in artikel 23, lid 5, van dit besluit vermelde datum, rekening houdende met de specifieke omstandigheden in Noord-Ierland en met volledige inachtneming van de plaats van Noord-Ierland in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk.

Ingeval artikel 7, lid 1, punt a), ii), artikel 7, lid 1, punt a), iii), artikel 7, lid 1, punt b), ii), en de artikelen 9 tot en met 14 van dit besluit zijn geschorst overeenkomstig lid 2, punt a) of b), van dit artikel, worden de in de eerste en tweede alinea genoemde termijnen verlengd met de duur van die schorsing.

Artikel 16

Intrekking van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité

Dit deel van dit besluit vervangt Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité, dat wordt ingetrokken.

DEEL 3

Instelling van een versterkt coördinatiemechanisme met betrekking tot de werking van het protocol op het gebied van btw en accijnzen

Artikel 17

Onderwerp

1.   Er wordt een versterkt coördinatiemechanisme voor btw en accijnzen op goederen (“het mechanisme”) ingesteld.

2.   Het mechanisme heeft tot doel het Gemengd Comité bij te staan bij de evaluatie van de uitvoering en de toepassing van artikel 8 van het protocol met betrekking tot de in bijlage 3 bij het protocol vermelde bepalingen van het Unierecht, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat Noord-Ierland een integrerend deel vormt van de interne markt van het Verenigd Koninkrijk maar tegelijkertijd ook voor de integriteit van de interne markt van de Unie wordt gewaakt.

Artikel 18

Taken

Het mechanisme staat het Gemengd Comité bij om:

a)

een forum te bieden om de uitwisseling van relevante informatie uitgebreid en tijdig te coördineren en om overleg te plegen over toekomstige btw- en accijnswetgeving van het Verenigd Koninkrijk en de Unie, met name wanneer deze gevolgen heeft voor de goederenhandel in Noord-Ierland als gevolg van belangrijke wijzigingen in het toepasselijke wetgevingskader, of over grote obstakels die door de opsplitsing van de btw-behandeling van goederen en diensten kunnen ontstaan;

b)

een forum te bieden om de potentiële impact van de in punt a) bedoelde wetgeving in Noord-Ierland te beoordelen en om een soepele uitvoering ervan in Noord-Ierland voor te bereiden. Deze beoordeling moet met name ingaan op het vermijden van onnodige administratieve lasten en onnodige kosten voor bedrijven en belastingdiensten;

c)

een forum te bieden om praktische problemen te bespreken in verband met de toepassing van de bestaande btw- en accijnswetgeving van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie, zoals die krachtens het protocol van toepassing is;

d)

besluiten of aanbevelingen vast te stellen met betrekking tot in bijlage 3 bij het protocol vermelde bepalingen van het Unierecht, zonder dat dit de risico’s van belastingfraude en mogelijke verstoring van de concurrentie in de Unie negatief beïnvloedt. Deze besluiten en aanbevelingen laten het niveau van de op goederen geheven btw en accijnzen onverlet, en

e)

iedere andere passende maatregel te bespreken en vast te stellen om zo nodig problemen in verband met de uitvoering en de toepassing van artikel 8 van het protocol aan te pakken.

Artikel 19

Werking

1.   De medevoorzitters van het gespecialiseerde comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, dat is ingesteld bij artikel 165, lid 1, punt c), van het terugtrekkingsakkoord (“het gespecialiseerde comité”), beleggen specifieke vergaderingen van het gespecialiseerde comité om in voorkomend geval btw en accijnzen met betrekking tot goederen te bespreken. Naar deze bijeenkomsten zal worden verwezen als het versterkte coördinatiemechanisme voor btw en accijnzen.

De medevoorzitters van het gespecialiseerde comité wijzen elk een hoofddeskundige op het gebied van btw en accijnzen aan (“de hoofddeskundigen”).

2.   De vergaderingen van het mechanisme worden georganiseerd wanneer dat noodzakelijk is. De hoofddeskundigen kunnen informeel van gedachten wisselen tussen de vergaderingen van het mechanisme en kunnen ook informeel bijeenkomen. Na elke informele vergadering stellen de hoofddeskundigen een verslag op en zenden dit toe aan de medevoorzitters van het gespecialiseerde comité en de bij artikel 15 van het protocol opgerichte gemengde raadgevende werkgroep (”de gemengde raadgevende werkgroep”).

3.   De hoofddeskundigen dienen bij de medevoorzitters van het gespecialiseerde comité een eindverslag in met een samenvatting van het resultaat van de besprekingen over een bepaald onderwerp en een overzicht van aanbevolen maatregelen, met inbegrip van aangelegenheden waarover geen overeenstemming kon worden bereikt.

4.   De hoofddeskundigen kunnen vertegenwoordigers van derden of andere deskundigen uitnodigen om over specifieke kwesties te praten. Zij delen de naam van deze deskundigen aan de medevoorzitters van het gespecialiseerde comité mee.

De medevoorzitters van de gemengde raadgevende werkgroep kunnen de vergaderingen van het mechanisme bijwonen. De medevoorzitters van de gemengde raadgevende werkgroep kunnen de hoofddeskundigen informeren over voorgenomen handelingen van de Unie en andere aangelegenheden in verband met btw en accijnzen met betrekking tot goederen.

5.   Het reglement van orde van het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités als vastgesteld in bijlage VIII bij het terugtrekkingsakkoord is van overeenkomstige toepassing op het mechanisme, tenzij in dit besluit anders is bepaald.

Artikel 20

Voorstellen voor besluiten of aanbevelingen in verband met dit deel

Op basis van het in artikel 19, lid 3, bedoelde eindverslag van de hoofddeskundigen kan het gespecialiseerde comité voorstellen voor besluiten of aanbevelingen opstellen en ter goedkeuring aan het Gemengd Comité voorleggen. Deze voorstellen bevatten:

a)

de aangelegenheden in verband met de toepassing van artikel 8 van het protocol die de Unie en het Verenigd Koninkrijk samen in kaart hebben gebracht, en

b)

de voorgestelde oplossingen.

Artikel 21

Herziening van dit deel

Het mechanisme wordt regelmatig geëvalueerd en zo nodig herzien.

De eerste herziening geschiedt uiterlijk op 1 januari 2027.

DEEL 4

Slotbepalingen

Artikel 22

De bijlagen I tot en met IV maken integraal deel uit van dit besluit.

Artikel 23

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag die volgt op de datum van vaststelling.

2.   De delen 1, 3 en 4 zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

3.   De artikelen 9, 11 en 12 van en bijlage III bij dit besluit zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Met ingang van die datum zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité niet langer van toepassing. Een krachtens de artikelen 5 en 7 van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité verleende vergunning blijft geldig tot de datum waarop dit besluit, met uitzondering van artikel 7, lid 1, punt a), iii), de artikelen 9, 11, 12 en 13, en artikel 15, lid 3, van toepassing is overeenkomstig lid 3 van dit artikel. Elke krachtens de artikelen 9 en 11 van dit besluit verleende vergunning wordt aangemerkt als een krachtens de artikelen 5 en 7 van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité verleende vergunning, zolang de andere bepalingen van Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité van toepassing zijn.

4.   Met inachtneming van de tweede alinea zijn de andere bepalingen van dit besluit, met uitzondering van artikel 7, lid 1, punt a), iii), artikel 13 en artikel 15, lid 3, van toepassing vanaf 30 september 2023, op voorwaarde dat in het Gemengd Comité de volgende verklaringen zijn afgegeven:

a)

een verklaring van de Unie waarin zij bevestigt:

i)

dat het Verenigd Koninkrijk uitvoering geeft aan artikel 5 van Besluit nr. 6/2020 van het Gemengd Comité door toegang te verlenen tot informatie in netwerken, informatiesystemen en databanken van het Verenigd Koninkrijk en tot nationale modules van het Verenigd Koninkrijk in systemen van de Unie als bedoeld in bijlage I bij dat besluit van het Gemengd Comité, en

ii)

dat alle bestaande XI EORI-registraties correct zijn afgegeven, en

iii)

dat het Verenigd Koninkrijk nieuwe richtsnoeren voor pakketten heeft opgesteld in overeenstemming met de in dit besluit vastgestelde regeling, en

iv)

dat het Verenigd Koninkrijk zijn unilaterale verklaring betreffende uitvoerprocedures voor goederen die Noord-Ierland verlaten naar andere delen van het Verenigd Koninkrijk, heeft afgegeven.

b)

een verklaring van het Verenigd Koninkrijk dat aan alle importeurs die krachtens artikel 7, lid 1, punt a), ii), en artikel 7, lid 1, punt b), ii), van dit besluit activiteiten wensen te ontplooien, een vergunning is verleend overeenkomstig de artikelen 9 en 11 van, en bijlage III bij dit besluit.

Indien één van de in de eerste alinea bedoelde verklaringen niet uiterlijk 30 september 2023 is afgegeven, zijn de bepalingen van dit besluit, met uitzondering van artikel 7, lid 1, punt a), iii), de artikelen 9, 11, 12 en 13, en artikel 15, lid 3, van toepassing vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de laatste van deze verklaringen is afgegeven.

5.   Op voorwaarde dat de handelingen van de Unie die voorzien in faciliteiten met betrekking tot het verkeer van goederen als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt a), ii) en artikel 7, lid 1, punt a), iii), van dit besluit, in werking zijn getreden en met inachtneming van de tweede alinea, zijn artikel 7, lid 1, punt a), iii), artikel 13 en artikel 15, lid 3, van toepassing vanaf 30 september 2024, op voorwaarde dat in het Gemengd Comité de volgende verklaringen zijn afgegeven:

a)

een verklaring van de Unie waarin zij bevestigt dat het Verenigd Koninkrijk de netwerken, informatiesystemen en databanken heeft opgezet met betrekking tot de in artikel 141, lid 10, punt d), vii), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde gegevens die aan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk moeten worden verstrekt, en waarin zij bevestigt dat het Verenigd Koninkrijk uitvoering geeft aan artikel 5 van Besluit nr. 6/2020 van het Gemengd Comité door toegang te verlenen tot informatie in deze netwerken, informatiesystemen en databanken, en

b)

een verklaring van het Verenigd Koninkrijk dat alle vervoerders aan wie een vergunning is verleend, aan de in artikel 13 van dit besluit vastgestelde verplichtingen kunnen voldoen.

Indien de in de eerste alinea bedoelde verklaringen allebei zijn afgegeven vóór 30 september 2024, of indien een van de in de eerste alinea bedoelde verklaringen niet is afgegeven op die datum, zijn artikel 7, lid 1, punt a), iii), artikel 13 en artikel 15, lid 3, van toepassing vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de laatste van deze verklaringen is afgegeven.

Gedaan te Londen, 24 maart 2023.

Voor het Gemengd Comité

De medevoorzitters

Maroš ŠEFČOVIČ

James CLEVERLY


(1)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(2)  Besluit nr. 4/2020 van het bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ingestelde Gemengd Comité van 17 december 2020 betreffende de bepaling van goederen waarvoor geen risico bestaat [2020/2248] (PB L 443 van 30.12.2020, blz. 6).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad (PB L 102 van 7.4.2004, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23).

(6)  Besluit nr. 6/2020 van het bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ingestelde Gemengd Comité van 17 december 2020 tot vaststelling van de praktische werkafspraken voor de uitoefening van de rechten van vertegenwoordigers van de Unie als bedoeld in artikel 12, lid 2, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland [2020/2250] (PB L 443 van 30.12.2020, blz. 16).


BIJLAGE I

Unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk

Betrokkenheid van de instellingen bij het akkoord van 1998

1.   

Het Verenigd Koninkrijk zal de volgende procedure vaststellen voor de inwerkingtreding van het noodremmechanisme in artikel 13, lid 3 bis, van het Windsor-kader (1). Dit mechanisme zal toepassing vinden in de specifieke omstandigheden van deze verklaring en doet geen afbreuk aan de status van gemeenschapsoverschrijdende stemmingen en waarborgen in het akkoord van 1998, die uitsluitend en exclusief van toepassing zijn op gedecentraliseerde aangelegenheden.

a)

Het mechanisme zal uitsluitend en exclusief functioneren indien, na de datum van deze verklaring, de Noord-Ierse regering opnieuw is samengesteld en haar taken uitvoert, met inbegrip van een premier en vicepremier die hun ambt hebben opgenomen, en de Noord-Ierse Assemblee in regelmatige zitting bijeen is. Daarna moeten de leden van de wetgevende vergadering die het mechanisme in werking willen zetten, zich te goeder trouw zowel individueel als collectief inzetten voor het onverkorte functioneren van de instellingen, onder meer door ministers aan te wijzen en de normale werking van de Assemblee te ondersteunen.

b)

De minimumdrempel voor het mechanisme zal op dezelfde basis werken als de aparte “Petition of Concern”-procedure in het kader van het akkoord van 1998, zoals bijgewerkt in het “New Decade, New Approach”-akkoord van 2020. Dit betekent dat 30 leden van de wetgevende vergadering van ten minste twee partijen (en met uitsluiting van de Speaker en Deputy Speakers) de regering van het Verenigd Koninkrijk in kennis moeten stellen van hun wens om het noodremmechanisme toe te passen.

c)

In hun kennisgeving aan de regering van het Verenigd Koninkrijk moeten de leden van de wetgevende vergadering in een uitvoerige en publiek toegankelijke schriftelijke toelichting aantonen:

i)

dat zij voldoen aan dezelfde vereisten als die welke zijn vastgesteld in bijlage B bij deel 2 van het “New Decade, New Approach”-akkoord, namelijk dat de kennisgeving slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden en als laatste redmiddel wordt gedaan, nadat alle overige beschikbare middelen zijn aangewend;

ii)

dat aan de voorwaarden van artikel 13, lid 3 bis, derde alinea, van het Windsor-kader is voldaan, en

iii)

dat de leden van de wetgevende vergadering vooraf inhoudelijke besprekingen met de regering van het Verenigd Koninkrijk en binnen de Noord-Ierse regering hebben gevoerd om alle mogelijkheden met betrekking tot de handeling van de Unie te onderzoeken; dat zij stappen hebben ondernomen om bedrijven, andere ondernemers en het maatschappelijk middenveld voor wie de desbetreffende handeling van de Unie gevolgen heeft, te raadplegen, en dat zij redelijkerwijs gebruik hebben gemaakt van de toepasselijke raadplegingsprocedures die de Europese Unie biedt voor nieuwe handelingen van de Unie die relevant zijn voor Noord-Ierland.

2.   

Indien het Verenigd Koninkrijk aanvaardt dat aan de voorwaarden van punt 1, a) en b), is voldaan en dat de krachtens punt 1, c), verstrekte toelichting bevredigend is, stelt het land de Unie daarvan in kennis overeenkomstig artikel 13, lid 3 bis, eerste alinea, van het Windsor-kader.

3.   

Het Verenigd Koninkrijk verbindt zich ertoe, als zij een kennisgeving van de leden van de wetgevende vergadering heeft ontvangen, dit onverwijld aan de Unie mee te delen.

4.   

Het Verenigd Koninkrijk verbindt zich ertoe, nadat de Unie ervan in kennis is gesteld dat het noodremmechanisme in werking is getreden, in het Gemengd Comité intensief overleg te plegen over de desbetreffende handeling van de Unie, conform artikel 13, lid 4, van het Windsor-kader.


(1)  Zie gemeenschappelijke verklaring nr. 1/2023.


BIJLAGE II

Aanvraag van een vergunning om goederen Noord-Ierland binnen te brengen voor eindconsumenten

(bedoeld in artikel 9)

Informatie in verband met de aanvraag

1.

Bewijsstukken

Door alle aanvragers te verstrekken verplichte bewijsstukken en informatie:

 

akte van oprichting/bewijs van een vaste bedrijfsinrichting

2.

Overige door de aanvrager te verstrekken bewijsstukken en informatie:

 

overige bewijsstukken of informatie die relevant worden geacht voor de controle of de aanvrager de in de artikelen 10 en 11 van dit besluit bedoelde voorwaarden vervult.

Verstrek informatie over het soort en, indien van toepassing, het identificatienummer en/of de datum van afgifte van het (de) bewijsstuk(ken) dat (die) bij de aanvraag is(zijn) gevoegd. Vermeld ook het totale aantal bijgevoegde stukken.

3.

Datum en handtekening van de aanvrager

Door middel van een elektronische gegevensverwerkingstechniek ingediende aanvragen worden geauthenticeerd door de persoon die de aanvraag indient.

Datum waarop de aanvrager de aanvraag heeft ondertekend of op andere wijze heeft geauthenticeerd.

Gegevens over de aanvrager

4.

Aanvrager

De aanvrager is degene die bij de douaneautoriteiten een beschikking aanvraagt.

Vermeld de naam en adresgegevens van de betrokkene.

5.

Identificatienummer van aanvrager

De aanvrager is degene die bij de douaneautoriteiten een beschikking aanvraagt.

Vermeld het in artikel 1, punt 18), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde EORI-nummer (Economic Operators Registration and Identification — registratie en identificatie van marktdeelnemers) van de betrokkene.

6.

Rechtsvorm van de aanvrager

De rechtsvorm zoals vermeld in de akte van oprichting.

7.

Btw-identificatienummer(s)

Vermeld het btw-identificatienummer, indien toegekend.

8.

Bedrijfsactiviteiten

Verstrek informatie over de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager. Geef een beknopte beschrijving van uw handelsactiviteit en vermeld uw rol in de toeleveringsketen (bv. fabrikant van goederen, importeur, detailhandelaar enz.). Gelieve deze elementen te beschrijven:

het beoogde gebruik van de ingevoerde goederen, met vermelding van het soort goederen en het feit of deze enige vorm van bewerking ondergaan;

een raming van het aantal douaneaangiften voor het vrije verkeer dat jaarlijks zal worden ingediend voor de betrokken goederen;

het soort registers, systemen en controles dat is ingesteld ter ondersteuning van de verbintenis van artikel 10, punt b).

9.

Jaaromzet

Vermeld, voor de toepassing van artikel 6 van dit besluit, de jaaromzet in het meest recente volledige boekjaar. Indien de onderneming pas is opgericht: verstrek de administratie en informatie die relevant is voor het beoordelen van de verwachte omzet, bv. de meest recente kasstroom, balans en winst- en verliesprognoses, zoals goedgekeurd door de directeurs/vennoten/enig eigenaar.

10.

Contactpersoon verantwoordelijk voor de aanvraag

De contactpersoon is verantwoordelijk voor het onderhouden van het contact met de douane met betrekking tot de aanvraag.

Vermeld de naam van de contactpersoon en diens telefoonnummer en e-mailadres (bij voorkeur een functionele mailbox).

11.

Persoon die aan het hoofd staat van het bedrijf dat de aanvraag heeft ingediend, of die zeggenschap uitoefent over het beheer ervan

Vermeld, voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), van dit besluit, de naam/namen en volledige contactgegevens van de betrokkene(n) overeenkomstig de wettelijke vestiging/vorm van het bedrijf dat de aanvraag heeft ingediend, met name: de directeur/leidinggevende van de onderneming en de bestuurders, indien van toepassing. De gegevens moeten ten minste de volledige naam en adresgegevens, de geboortedatum en het nationale identificatienummer bevatten.

Data, tijden, termijnen en plaatsen

12.

Datum van oprichting

In cijfers: de dag, de maand en het jaar van oprichting.

13.

Vestigingsadres/woonadres

Volledig adres van de plaats waar de persoon is gevestigd/woont, met inbegrip van de identificator van het land of gebied.

14.

Plaats van administratievoering

Vermeld het volledige adres van de locatie(s) waar de administratie van de aanvrager wordt gevoerd of zal worden gevoerd. De UN/LOCODE kan het adres vervangen als die de betrokken locatie ondubbelzinnig weergeeft.

15.

Plaats(en) van bewerking of gebruik

Vermeld het adres van de plaats(en) waar de goederen zullen worden bewerkt, indien van toepassing, en aan de eindconsumenten zullen worden verkocht.


BIJLAGE III

Toelichting op de in artikel 11 bedoelde voorwaarden

Deze bijlage is een toelichting op de voorwaarden van artikel 11 en vormt geen wijziging (beperking of uitbreiding) ervan.

Artikel 11, lid 1, punt b)

1.

Het in artikel 11, lid 1, punt b), van dit besluit vastgestelde criterium wordt geacht te zijn vervuld indien:

a)

geen besluit is genomen door een administratieve of rechterlijke instantie waarin wordt geconcludeerd dat een van de in punt b) beschreven personen, in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving of de belastingvoorschriften heeft begaan in verband met zijn economische activiteit, en

b)

geen van de volgende personen een strafblad met zware misdrijven heeft in verband met zijn economische activiteit en, indien van toepassing, de economische activiteit van de aanvrager:

i)

de aanvrager;

ii)

de werknemer(s), met inbegrip van alle directe vertegenwoordigers die verantwoordelijk zijn voor de administratie van de aanvrager in verband met het verkeer van goederen in het kader van deze regeling;

iii)

de perso(o)n(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de aanvrager of die zeggenschap heeft (hebben) over de leiding van het bedrijf, en

iv)

een persoon die in eigen naam en voor rekening van de aanvrager handelt met betrekking tot het verkeer van goederen in het kader van deze regeling.

2.

Het criterium kan echter worden geacht te zijn vervuld wanneer de bevoegde autoriteit een inbreuk van geringe betekenis acht in verhouding tot het aantal en de omvang van de gerelateerde activiteiten, en de bevoegde autoriteit de goede trouw van de aanvrager niet in twijfel trekt.

3.

Indien de in lid 1, punt b), iii), bedoelde persoon, met uitzondering van de aanvrager, buiten het VK is gevestigd of zijn woonplaats heeft, beoordeelt de bevoegde autoriteit op basis van de documenten en informatie waarover zij beschikt of aan het genoemde criterium is voldaan.

4.

Indien de aanvrager minder dan drie jaar geleden is opgericht, beoordeelt de bevoegde autoriteit de naleving van het criterium dat betrekking heeft op de aanvrager, op basis van de documenten en informatie waarover zij beschikt.

Artikel 11, lid 1, punt c)

Het in artikel 11, lid 1, punt c), van dit besluit vastgestelde criterium wordt geacht te zijn vervuld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

5.

De aanvrager beschikt over een administratieve organisatie en een systeem van interne controles die in overeenstemming zijn met de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten en die geschikt zijn voor het beheer van de goederenstroom. Aanvragers moeten beschikken over een systeem van interne controles waarmee fouten kunnen worden voorkomen, opgespoord en rechtgezet en illegale activiteiten binnen hun organisatie kunnen worden voorkomen en opgespoord.

6.

De aanvrager moet aantonen dat hij een toereikende administratie voert met betrekking tot het verkeer van goederen in het kader van deze regeling. Hij moet aantonen dat hij over procedures beschikt om gegevens tegen verlies te beschermen, en over procedures om historische gegevens te archiveren, met inbegrip van de inventarisatie, back-up en bescherming van gegevens gedurende vijf jaar.

7.

De administratie moet worden gevoerd in overeenstemming met de boekhoudkundige beginselen die in het Verenigd Koninkrijk worden toegepast.

8.

De administratie van de goederen die naar Noord-Ierland worden gebracht, moet ofwel in de boekhouding worden opgenomen ofwel, indien zij afzonderlijk wordt bijgehouden, de mogelijkheid bieden om controles te verrichten tussen gegevens betreffende aankopen, verkopen, voorraadcontroles en goederenbewegingen.

9.

De vergunninghoudende handelaar verleent de bevoegde autoriteit op verzoek elektronische en/of fysieke toegang tot de in punt 8 bedoelde administratie in een passend formaat.

10.

De vergunninghoudende handelaar is verplicht de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in kennis te stellen van eventuele nalevingsproblemen alsook van elk voorval dat zich na de toekenning van de status van vergunninghoudend handelaar voordoet en dat van invloed kan zijn op de continuïteit of de inhoud ervan. Er moeten interne instructies voorhanden zijn die waarborgen dat het betrokken personeel weet op welke wijze de bevoegde autoriteit in kennis moet worden gesteld van dergelijke nalevingsproblemen.

11.

Wanneer vergunninghoudende handelaren betrokken zijn bij de afhandeling van goederen ten aanzien waarvan verboden of beperkingen gelden, moeten er passende procedures voorhanden zijn voor de afhandeling van die goederen overeenkomstig de desbetreffende wetgeving.

12.

Een vergunninghoudende handelaar moet over ondersteunende stukken met betrekking tot zijn afnemers beschikken om te waarborgen dat hij nauwkeurige beoordelingen kan doen ter zake van goederen die in het kader van deze regeling worden vervoerd. Er moeten maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat goederen die in het kader van deze regeling worden vervoerd, alleen worden verkocht of gebruikt indien dit in overeenstemming is met dit besluit van het Gemengd Comité. De vergunninghoudende handelaar wordt verplicht voortdurend inzicht te hebben in de bedrijfsactiviteiten van nieuwe en bestaande afnemers, zodat wordt voldaan aan de in dit besluit van het Gemengd Comité vastgestelde criteria voor betrouwbare handelaren. Hieronder volgen voorbeelden van situaties waarin een vergunninghoudende handelaar die niet verantwoordelijk is voor de eindbestemming van de goederen, goederen kan vervoeren in het kader van de regeling:

a)

een schriftelijke en ondertekende verklaring van de afnemer dat de goederen in Noord-Ierland zullen blijven;

b)

bewijs dat de afnemer alleen detailverkoop voor eindgebruik of eindverbruik in het Verenigd Koninkrijk verricht vanuit een fysiek verkooppunt in Noord-Ierland;

c)

bewijs dat de afnemer alleen goederen verkoopt die bestemd zijn voor eindgebruik door eindgebruikers in het Verenigd Koninkrijk en in het Verenigd Koninkrijk worden geleverd;

d)

handelscontracten en aankooporders waaruit blijkt dat goederen bestemd zullen zijn voor eindgebruik in het Verenigd Koninkrijk;

e)

bewijs dat de verkoop een goed betreft dat permanent in het Verenigd Koninkrijk zal worden geïnstalleerd.

Artikel 11, lid 1, punt d)

13.

Aan het in artikel 11, lid 1, punt d), van dit besluit vastgestelde criterium wordt geacht te zijn voldaan wanneer de bevoegde autoriteit vaststelt dat de aanvrager met name aan het volgende voldoet:

a)

de aanvrager is niet verwikkeld in een faillissementsprocedure;

b)

gedurende de afgelopen drie jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft de aanvrager voldaan aan zijn financiële verplichtingen met betrekking tot de betaling van douanerechten en alle andere rechten, belastingen of heffingen die op of in verband met de invoer of uitvoer van goederen worden geheven;

c)

de aanvrager toont aan de hand van de bescheiden en gegevens die beschikbaar zijn voor de afgelopen drie jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aan dat hij over voldoende financiële draagkracht beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen en zijn verbintenissen met betrekking tot de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten na te komen.

14.

Wanneer de aanvrager minder dan drie jaar geleden is opgericht, wordt zijn financiële solvabiliteit beoordeeld aan de hand van de beschikbare documenten en informatie.

Artikel 11, lid 1, punt e)

Het in artikel 11, lid 1, punt c), van dit besluit vastgestelde criterium wordt geacht te zijn vervuld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

15.

De aanvrager of de persoon die verantwoordelijk is voor de administratie van de aanvrager met betrekking tot het verkeer van goederen in het kader van deze regeling, moet kunnen aantonen dat hij duidelijk inzicht heeft in, en op welke wijze hij voldoet aan, zijn verplichtingen met betrekking tot deze criteria, en hij moet blijk geven van voldoende bekwaamheid om de bevoegde autoriteit nauwkeurige informatie te verstrekken met betrekking tot deze verplichtingen en de toepasselijke procedures.

BIJLAGE IV

Categorie 1

De als “goederen van categorie 1” aangeduide goederen zijn goederen die onderworpen zijn aan:

1.

vigerende beperkende maatregelen op grond van artikel 215 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voor zover zij betrekking hebben op de handel in goederen tussen de Unie en derde landen;

2.

totaalverboden;

3.

handelsbeschermingsinstrumenten als vermeld in punt 5 van bijlage 2 bij het protocol;

4.

tariefcontingenten van de Unie als de importeur het contingent opvraagt;

5.

andere Uniequota dan tariefcontingenten.

Categorie 2

De als “goederen van categorie 2” aangeduide goederen zijn goederen die onderworpen zijn aan:

1.

Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren;

2.

Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad;

3.

Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden;

4.

Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen;

5.

Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008;

6.

Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer;

7.

Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en producten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen;

8.

Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;

9.

Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof;

10.

Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap;

11.

Richtlijn 83/129/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de invoer in de lidstaten van huiden van bepaalde zeehondenjongen en daarvan vervaardigde producten;

12.

Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten;

13.

Richtlijn 2014/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik;

14.

Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen;

15.

Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven;

16.

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens;

17.

Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

18.

Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant;

19.

tariefcontingenten van de Unie als de importeur het contingent niet opvraagt;

20.

artikel 47 van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (verordening officiële controles), tenzij die goederen ook onderworpen zijn aan de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake speciale betreffende specifieke regels met betrekking tot voor de binnenkomst in Noord-Ierland vanuit andere delen van het Verenigd Koninkrijk van bepaalde zendingen detailhandelsgoederen, voor opplant bestemde planten, pootaardappelen, machines en bepaalde voertuigen die voor landbouw- en bosbouwdoeleinden worden zijn geëxploiteerd, en alsook voor het niet-commerciële verkeer van bepaalde gezelschapsdieren naar Noord-Ierland, zoals die wordt vastgesteld op basis van wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie (COM(2023) 124 final);

21.

in punt 2 van bijlage 3 bij het protocol vermelde handelingen van de Unie;

22.

in punt 20 van bijlage 2 bij het protocol vermelde handelingen van de Unie;

23.

Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen;

24.

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie;

25.

Verordening (EU) 2019/880 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het binnenbrengen en de invoer van cultuurgoederen;

26.

alle handelingen van de Unie zoals die overeenkomstig het protocol van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland en die bepalen dat een marktdeelnemer of een bevoegde partnerautoriteit stappen vóór of bij binnenkomst in de Unie moet ondernemen voor de controle van de goederen of voor andere formaliteiten. De Unie stelt het Verenigd Koninkrijk onverwijld in kennis indien een handeling van de Unie van een in de eerste zin bedoelde aard is.