02012L0029 — NL — 15.11.2012 — 000.004


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2012/29/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 oktober 2012

tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ

(PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 220, 7.9.2023, blz.  23 (Richtlijn 2012/29/EU)




▼B

RICHTLIJN 2012/29/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 oktober 2012

tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ



HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doelstellingen

1.  
Deze richtlijn heeft tot doel ervoor te zorgen dat slachtoffers van strafbare feiten passende informatie, ondersteuning en bescherming krijgen en aan de strafprocedure kunnen deelnemen.

▼C1

De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers op een respectvolle, tactvolle, geïndividualiseerde, professionele en niet-discriminerende manier worden erkend en bejegend in alle contacten met slachtofferhulp- of herstelrechtdiensten of een bevoegde autoriteit, die in het kader van de strafprocedure optreedt. De in deze richtlijn opgenomen rechten worden jegens slachtoffers op niet-discriminerende wijze toegepast, mede wat hun verblijfsstatus betreft.

▼B

2.  
Wanneer het slachtoffer een kind is, zorgen de lidstaten ervoor dat bij de toepassing van deze richtlijn, de belangen van het kind op de eerste plaats komen en per geval worden beoordeeld. Een kindvriendelijke aanpak, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau, de meningen, behoeften en zorgen van het kind, prevaleert. Het kind en, in voorkomend geval, de drager van de ouderlijke verantwoordelijkheid of andere wettelijke vertegenwoordiger, worden geïnformeerd over alle maatregelen en rechten die specifiek verband houden met het kind.

Artikel 2

Definities

1.  

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) 

„slachtoffer”:

i) 

een natuurlijke persoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele schade of economisch nadeel, heeft geleden;

ii) 

familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit en die schade hebben geleden als gevolg van het overlijden van die persoon;

b) 

„familieleden”: de echtgenoot, de persoon die met het slachtoffer in een vaste intieme relatie, in een gemeenschappelijk huishouden en duurzaam en ononderbroken samenwoont, de bloedverwanten in rechte lijn, de broers en zussen, en de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn;

c) 

„kind”: elke persoon die jonger is dan 18 jaar;

d) 

„herstelrecht”: een proces waarbij het slachtoffer en de dader in staat worden gesteld, indien zij er vrijwillig mee instemmen, actief deel te nemen aan het oplossen, met de hulp van een onpartijdige derde, van zaken die het gevolg zijn van het strafbare feit.

2.  

De lidstaten kunnen procedures vaststellen om:

a) 

het aantal familieleden dat aanspraak kan maken op de in deze richtlijn opgenomen rechten, te beperken, telkens rekening houdend met de specifieke omstandigheden, en

b) 

met betrekking tot lid 1, onder a), ii), te bepalen welke familieleden voorrang krijgen wat betreft de uitoefening van de in deze richtlijn opgenomen rechten.

HOOFDSTUK 2

VERSTREKKEN VAN INFORMATIE EN ONDERSTEUNING

Artikel 3

Recht te begrijpen en te worden begrepen

1.  
De lidstaten nemen passende maatregelen om het slachtoffer bij het eerste contact en tijdens alle verdere noodzakelijke contacten met een bevoegde autoriteit in het kader van de strafprocedure te helpen begrijpen en zelf ook te worden begrepen, onder meer wanneer door die autoriteit informatie wordt verstrekt.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de communicatie met het slachtoffer in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen, mondeling of schriftelijk, plaatsvindt. Bij de communicatie wordt rekening gehouden met de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer, waaronder eventuele handicaps die het vermogen van het slachtoffer om te begrijpen of te worden begrepen kunnen beïnvloeden.
3.  
Behoudens wanneer dit strijdig zou zijn met de belangen van het slachtoffer of wanneer afbreuk zou worden gedaan aan de rechtsgang, staan de lidstaten toe dat het slachtoffer zich bij het eerste contact met een bevoegde autoriteit laat vergezellen door een persoon naar keuze, indien het slachtoffer, gezien de effecten van het strafbare feit, ondersteuning behoeft bij het begrijpen of begrepen worden.

Artikel 4

Recht op informatie bij het eerste contact met een bevoegde autoriteit

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging vanaf zijn eerste contact met een bevoegde autoriteit de volgende informatie wordt aangeboden, teneinde hem in staat te stellen toegang te hebben tot de in deze richtlijn opgenomen rechten:

a) 

welk soort ondersteuning het slachtoffer kan krijgen en van wie, waaronder, indien van belang, basisinformatie over de toegang tot medische zorg, gespecialiseerde ondersteuning, waaronder psychologische zorg en alternatieve huisvesting;

b) 

hoe de procedures omtrent de aangifte van een strafbaar feit verlopen en welke rol het slachtoffer in die procedures speelt;

c) 

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer bescherming, waaronder beschermingsmaatregelen, kan krijgen;

d) 

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer toegang krijgt tot juridisch advies, rechtsbijstand en andere vormen van advies;

e) 

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer schadevergoeding kan krijgen;

f) 

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer aanspraak kan maken op vertolking en vertaling;

g) 

indien het slachtoffer woonachtig is in een andere lidstaat dan die waarin het strafbare feit werd gepleegd, welke bijzondere maatregelen, procedures of regelingen beschikbaar zijn om zijn belangen te beschermen in de lidstaat waar het eerste contact met de bevoegde autoriteit plaatsvindt;

h) 

de beschikbare procedures om klachten in te dienen als de bevoegde autoriteit, die in het kader van de strafprocedure optreedt, zijn rechten niet eerbiedigt;

i) 

de contactgegevens voor communicatie over zijn zaak;

j) 

de beschikbare herstelrechtvoorzieningen;

k) 

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer de kosten als gevolg van zijn deelname aan de strafprocedure vergoed kan krijgen.

2.  
Hoe uitgebreid of gedetailleerd de in lid 1 bedoelde informatie is, kan verschillen al naargelang van de specifieke behoeften en persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer en de aard van het strafbare feit of het soort strafbare feit. Aanvullende details kunnen ook in latere fasen worden verstrekt, afhankelijk van de behoeften van het slachtoffer en het belang, in iedere fase van de procedure, van dergelijke details.

Artikel 5

Rechten van het slachtoffer bij het doen van aangifte

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer een schriftelijke bevestiging ontvangt van zijn formele aangifte bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat, waarin de basiselementen van het betreffende strafbare feit worden vermeld.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat een slachtoffer dat aangifte wil doen van een strafbaar feit en de taal van de bevoegde autoriteit niet begrijpt of spreekt, in staat wordt gesteld aangifte te doen in een taal die hij begrijpt, of de nodige taalkundige bijstand krijgt.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer dat de taal van de bevoegde autoriteit niet begrijpt of spreekt, op zijn verzoek kosteloos vertalingen van de in lid 1 bedoelde schriftelijke bevestiging van zijn aangifte ontvangt in een taal die hij begrijpt.

Artikel 6

Recht op informatie over zijn zaak

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van zijn recht om de volgende informatie te ontvangen over de strafprocedure die is ingesteld naar aanleiding van zijn aangifte van een tegen hem gepleegd strafbaar feit, en dat hij deze informatie, op verzoek, ontvangt:

a) 

een beslissing om het onderzoek niet voort te zetten of te beëindigen of de dader niet te vervolgen;

b) 

het tijdstip en de plaats van de terechtzitting en de aard van het aan de dader ten laste gelegde.

2.  

De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel, zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van zijn recht om de volgende informatie te ontvangen over de strafprocedure die is ingesteld naar aanleiding van zijn aangifte van een tegen hem gepleegd strafbaar feit, en dat hij deze informatie, op verzoek, ontvangt:

a) 

elke eindbeslissing in een strafzaak;

b) 

informatie waardoor het slachtoffer de stand kan kennen van de strafprocedure, behalve in de uitzonderlijke gevallen waarin het goede verloop van de zaak door een dergelijke kennisgeving nadelig kan worden beïnvloed.

3.  
De in lid 1, onder a), en lid 2, onder a), bedoelde informatie omvat de motivering of een korte samenvatting van de motivering van de betrokken beslissing, behalve in het geval van een door een jury uitgesproken beslissing of een beslissing waarvan de motivering vertrouwelijk is, in welke gevallen de motivering krachtens het nationale recht niet behoeft te worden verstrekt.
4.  
De wens van het slachtoffer al dan niet informatie te ontvangen is bindend voor de bevoegde autoriteit, tenzij de informatie moet worden verstrekt omdat het slachtoffer gerechtigd is actief deel te nemen aan de strafprocedure. De lidstaten staan het slachtoffer toe te allen tijde zijn wens te wijzigen en houden daarmee rekening.
5.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer de mogelijkheid krijgt zich zonder onnodige vertraging ervan op de hoogte te laten stellen dat de persoon die zich wegens het gepleegde strafbare feit dat hem betreft in voorlopige hechtenis bevindt, vervolgd wordt of veroordeeld is, in vrijheid wordt gesteld of uit de gevangenis is ontsnapt. Tevens zorgen de lidstaten ervoor dat het slachtoffer in kennis wordt gesteld van de maatregelen die ter zijner bescherming genomen zijn in het geval van vrijlating of ontsnapping van de dader.
6.  
Het slachtoffer ontvangt, op verzoek, de in lid 5 bedoelde informatie ten minste in de gevallen waarin een gevaar of een aanwijsbaar risico bestaat dat hem schade wordt berokkend, doch niet indien er een aanwijsbaar risico bestaat dat de dader als gevolg van de kennisgeving schade wordt berokkend.

Artikel 7

Recht op vertolking en vertaling

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in de strafprocedure in het toepasselijke strafrechtstelsel, het slachtoffer dat de taal van de strafprocedure niet begrijpt of spreekt, op verzoek, kosteloos door een tolk wordt bijgestaan, ten minste wanneer hij in de loop van de strafprocedure door onderzoeks- en gerechtelijke instanties wordt gehoord of ondervraagd — onder meer door de politie — en wanneer hij actief deelneemt aan de terechtzitting en eventueel noodzakelijke tussentijdse zittingen.
2.  
Onverminderd de rechten van de verdediging en overeenkomstig de regels inzake de beoordelingvrijheid van de rechter kan gebruik worden gemaakt van communicatietechnologie zoals videoconferentie, telefoon of het internet, tenzij de aanwezigheid van de tolk ter plaatse vereist is om te waarborgen dat het slachtoffer zijn rechten kan uitoefenen of de procedure kan begrijpen.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat aan het slachtoffer dat de taal van de strafprocedure niet begrijpt of spreekt, overeenkomstig diens rol in de strafprocedure in het toepasselijke strafrechtstelsel, op verzoek, kosteloos een vertaling wordt verstrekt van informatie die essentieel is om zijn rechten in de strafprocedure te kunnen uitoefenen, in een taal die hij begrijpt, voor zover dergelijke informatie aan het slachtoffer ter beschikking wordt gesteld. Vertalingen van dergelijke informatie omvatten ten minste iedere beslissing die een einde maakt aan de strafprocedure in verband met het tegen het slachtoffer gepleegde strafbare feit, alsmede, op verzoek van het slachtoffer, de motivering of een korte samenvatting van de motivering van de beslissing, behalve in het geval van een door een jury uitgesproken beslissing of een beslissing waarvan de motivering vertrouwelijk is, in welke gevallen de motivering krachtens het nationale recht niet behoeft te worden verstrekt.
4.  
De lidstaten zorgen ervoor dat aan het slachtoffer dat, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder b), het recht heeft geïnformeerd te worden over het tijdstip en de plaats van de terechtzitting, en de taal van de bevoegde autoriteit niet begrijpt een vertaling wordt verstrekt van de informatie waarop hij, op verzoek, recht heeft.
5.  
Een document kan op gemotiveerd verzoek van het slachtoffer als essentieel worden aangemerkt. Onderdelen van essentiële documenten die niet relevant zijn om het slachtoffer in staat te stellen actief deel te nemen aan de strafprocedure, behoeven niet te worden vertaald.
6.  
Onverminderd de leden 1 en 3, kan, in plaats van een schriftelijke vertaling, een mondelinge vertaling of samenvatting van de essentiële documenten worden verstrekt, op voorwaarde dat de mondelinge vertaling of samenvatting de eerlijke procesvoering onverlet laat.
7.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit beoordeelt of het slachtoffer vertolking of vertaling als bedoeld in de leden 1 en 3 nodig heeft. Het slachtoffer kan bezwaar maken tegen de beslissing geen vertolking of vertaling te verstrekken. De procedureregels voor een dergelijk bezwaar worden door het nationale recht bepaald.
8.  
De vertolking en vertaling, alsmede de behandeling van het bezwaar tegen de beslissing geen vertolking of vertaling te verstrekken uit hoofde van dit artikel, mogen niet tot een onredelijke verlenging van de strafprocedure leiden.

▼C1

Artikel 8

Recht op toegang tot slachtofferhulpdiensten

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer, overeenkomstig zijn behoeften, voor, tijdens en gedurende een passende termijn na de strafprocedure kosteloos toegang heeft tot slachtofferhulpdiensten, die vertrouwelijk en in het belang van het slachtoffer handelen. De familieleden van het slachtoffer hebben toegang tot slachtofferhulpdiensten, overeenkomstig hun behoeften en de mate waarin hen als gevolg van het tegen het slachtoffer gepleegde strafbare feit schade is berokkend.
2.  
De lidstaten bevorderen dat het slachtoffer door de bevoegde autoriteit waarbij aangifte is gedaan en door andere relevante instanties wordt doorverwezen naar slachtofferhulpdiensten.
3.  
De lidstaten nemen maatregelen om naast of als geïntegreerd deel van algemene slachtofferhulpdiensten kosteloze en gespecialiseerde hulpdiensten die vertrouwelijk handelen op te richten, of om slachtofferhulpdiensten in staat te stellen een beroep te doen op bestaande gespecialiseerde instanties die dergelijke gespecialiseerde ondersteuning verstrekken. Het slachtoffer heeft toegang tot die diensten overeenkomstig zijn behoeften en zijn familieleden hebben toegang overeenkomstig hun behoeften en de mate waarin hen als gevolg van het tegen het slachtoffer gepleegde strafbare feit schade is berokkend.
4.  
Slachtofferhulpdiensten en alle gespecialiseerde hulpdiensten kunnen als openbare of niet-gouvernementele organisaties worden opgericht en op professionele of vrijwillige basis worden georganiseerd.

▼B

5.  
De lidstaten zien erop toe dat de beschikbaarheid van slachtofferhulp niet afhankelijk is van de vraag of een slachtoffer aangifte van een strafbaar feit doet bij een bevoegde autoriteit.

▼C1

Artikel 9

Ondersteuning door slachtofferhulpdiensten

1.  

De slachtofferhulpdiensten, als bedoeld in artikel 8, lid 1, zorgen ten minste voor het volgende:

a) 

informatie, advies en ondersteuning die relevant is voor de rechten van het slachtoffer, onder meer inzake toegang tot nationale stelsels voor vergoeding van schade als gevolg van strafbare feiten, en over diens rol in de strafprocedure, onder meer ter voorbereiding op het bijwonen van de terechtzitting;

b) 

informatie over of rechtstreekse doorverwijzing naar relevante bestaande gespecialiseerde hulpdiensten;

c) 

emotionele en, waar beschikbaar, psychologische ondersteuning;

d) 

advies over financiële en praktische kwesties naar aanleiding van het strafbare feit;

e) 

tenzij anderszins verstrekt door andere openbare of particuliere diensten, advies over het risico en het voorkomen van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding.

2.  
De lidstaten sporen de slachtofferhulpdiensten aan om bijzondere aandacht te schenken aan de specifieke behoeften van slachtoffers die aanzienlijke schade hebben geleden als gevolg van de ernst van het strafbare feit.
3.  

Tenzij anderszins verleend door andere openbare of particuliere diensten, ontwikkelen en voorzien de in artikel 8, lid 3, bedoelde gespecialiseerde hulpdiensten ten minste in:

a) 

een toevluchtsoord of andere passende tussentijdse opvang voor slachtoffers die wegens een dreigend risico van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding een veilige schuilplaats nodig hebben;

b) 

gerichte en geïntegreerde ondersteuning voor slachtoffers met specifieke behoeften, zoals slachtoffers van seksueel geweld, slachtoffers van gendergerelateerd geweld en slachtoffers van geweld in hechte relaties, onder meer traumazorg en counseling.

▼B

HOOFDSTUK 3

DEELNAME AAN DE STRAFPROCEDURE

Artikel 10

Recht te worden gehoord

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer in de loop van de strafprocedure kan worden gehoord en bewijselementen kan aanvoeren. Wanneer een kindslachtoffer gehoord moet worden, moeten de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind op passende wijze in aanmerking worden genomen.
2.  
De procedurevoorschriften op grond waarvan het slachtoffer tijdens de strafprocedure kan worden gehoord en bewijselementen kan aanvoeren, worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 11

Rechten in geval van een beslissing tot niet-vervolging

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer overeenkomstig zijn rol in het toepasselijke strafrechtstelsel, het recht heeft op toetsing van de beslissing tot niet-vervolging. De procedureregels voor de toetsing worden door het nationale recht bepaald.
2.  
Wanneer volgens het nationale recht de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel slechts wordt vastgesteld na de beslissing tot vervolging van de dader, zorgen de lidstaten ervoor dat ten minste het slachtoffer van een ernstig strafbaar feit het recht heeft op toetsing van de beslissing tot niet-vervolging. De procedureregels voor de toetsing worden door het nationale recht bepaald.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van zijn recht om voldoende informatie te ontvangen, en dat hij op zijn verzoek voldoende informatie ontvangt om te kunnen beslissen of hij verzoekt om toetsing van een beslissing tot niet-vervolging.
4.  
Wanneer de beslissing tot niet-vervolging is genomen door de hoogste vervolgingsautoriteit, tegen wier beslissing volgens het nationale recht geen rechtsmiddel kan worden ingesteld, kan de toetsing door die autoriteit zelf worden uitgevoerd.
5.  
De leden 1, 3, en 4 zijn niet van toepassing in het geval dat uit de beslissing van het openbaar ministerie tot niet-vervolging een buitengerechtelijke schikking voortvloeit, voor zover nationaal recht dit mogelijk maakt.

▼C1

Artikel 12

Recht op waarborgen in het kader van herstelrechtvoorzieningen

1.  

De lidstaten nemen maatregelen ter bescherming om het slachtoffer te vrijwaren van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding die bij de verstrekking van alle herstelrechtvoorzieningen in acht moeten worden genomen. Die maatregelen zorgen ervoor dat het slachtoffer dat ervoor kiest deel te nemen aan herstelrechtprocessen toegang heeft tot veilige en competente herstelrechtdiensten, onder ten minste de volgende voorwaarden:

▼B

a) 

van de herstelrechtvoorzieningen wordt alleen gebruik gemaakt in het belang van het slachtoffer, na afweging van de veiligheidsaspecten, en met diens vrijwillige en met kennis van zaken gegeven toestemming die te allen tijde mag worden ingetrokken;

b) 

alvorens toe te stemmen in deelname aan het herstelrechtproces, krijgt het slachtoffer volledige en objectieve informatie over dat proces en de mogelijke resultaten ervan, alsook informatie over de procedures volgens welke erop zal worden toegezien dat een eventuele overeenkomst wordt uitgevoerd;

c) 

de dader heeft de feiten die aan de zaak ten grondslag liggen, erkend;

d) 

de overeenkomst komt vrijwillig tot stand en mag later in een strafprocedure in aanmerking worden genomen;

e) 

hetgeen wordt besproken in een herstelrechtproces dat niet in het openbaar plaatsvindt, is vertrouwelijk en wordt naderhand niet bekendgemaakt, tenzij de partijen daarin toestemmen of bekendmaking volgens het nationale recht vereist is wegens een dwingende reden van algemeen belang.

▼C1

2.  
De lidstaten vergemakkelijken de doorverwijzing van zaken, waar passend, naar herstelrechtdiensten, onder meer door het opstellen van procedures of richtsnoeren waarin de voorwaarden voor een dergelijke doorverwijzing zijn vastgelegd.

▼B

Artikel 13

Recht op rechtsbijstand

De lidstaten zorgen ervoor dat, als het slachtoffer de status heeft van partij in de strafprocedure, hij toegang heeft tot rechtsbijstand. De voorwaarden of procedureregels inzake de toegang van slachtoffers tot rechtsbijstand worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 14

Recht op vergoeding van de kosten

De lidstaten bieden het slachtoffer dat actief deelneemt aan de strafprocedure de mogelijkheid om de hieruit voortvloeiende kosten vergoed te krijgen, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel. De voorwaarden of procedureregels inzake de vergoeding van kosten van slachtoffers worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 15

Recht op teruggave van voorwerpen

De lidstaten zorgen ervoor dat, bij beslissing van een bevoegde autoriteit, voorwerpen die kunnen worden teruggegeven en die in de loop van de strafprocedure in beslag zijn genomen, onverwijld aan het slachtoffer worden teruggegeven, tenzij deze voorwerpen nog nodig zijn voor de strafprocedure. De voorwaarden of procedureregels voor teruggave van de voorwerpen aan het slachtoffer worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 16

Recht op een beslissing inzake schadevergoeding door de dader in de loop van de strafprocedure

1.  
De lidstaten waarborgen het slachtoffer het recht om in de loop van de strafprocedure binnen een redelijke termijn een beslissing inzake schadevergoeding door de dader te verkrijgen, tenzij in het nationale recht is bepaald dat deze beslissing in een andere gerechtelijke procedure moet worden genomen.
2.  
De lidstaten bevorderen maatregelen om de dader ertoe te bewegen de schade op passende wijze aan het slachtoffer te vergoeden.

Artikel 17

Rechten van slachtoffers die in een andere lidstaat wonen

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten passende maatregelen kunnen nemen om de problemen in verband met het feit dat het slachtoffer in een andere lidstaat woont dan die waar het strafbare feit werd gepleegd, zo beperkt mogelijk te houden, in het bijzonder wat het verloop van de procedure betreft. Daartoe moeten de autoriteiten van de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd:

a) 

een verklaring kunnen afnemen van het slachtoffer onmiddellijk nadat de aangifte van het strafbare feit bij de bevoegde autoriteit is ingediend;

b) 

voor het verhoor van het slachtoffer dat in het buitenland woont, zoveel als mogelijk gebruik kunnen maken van de bepalingen inzake videoconferentie en telefoonconferentie die zijn opgenomen in de Overeenkomst van 29 mei 2000 ( 1 ) betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer van een strafbaar feit dat is gepleegd in een andere lidstaat dan die waar hij woont, bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn woonplaats aangifte kan doen, indien hij dit niet heeft kunnen doen in de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd of, bij een strafbaar feit dat in het nationale recht van die lidstaat als ernstig wordt aangemerkt, indien hij dat niet wenst te doen in die lidstaat.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit waarbij het slachtoffer aangifte doet, deze onverwijld toezendt aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd, indien de lidstaat waar aangifte werd gedaan haar bevoegdheid om de procedure aanhangig te maken niet heeft uitgeoefend.

HOOFDSTUK 4

BESCHERMING VAN SLACHTOFFERS EN ERKENNING VAN SLACHTOFFERS MET SPECIFIEKE BESCHERMINGSBEHOEFTEN

Artikel 18

Recht op bescherming

Onverminderd de rechten van de verdediging zorgen de lidstaten ervoor dat er maatregelen beschikbaar zijn die het slachtoffer en zijn familieleden bescherming bieden tegen secundaire en herhaalde victimisatie, tegen intimidatie en tegen vergelding, alsook tegen het risico van emotionele of psychologische schade bij het slachtoffer, en die de waardigheid van het slachtoffer beschermen bij ondervraging of bij verhoor als getuige. Zo nodig omvatten dergelijke maatregelen ook door het nationale recht bepaalde procedures voor de fysieke bescherming van het slachtoffer en zijn familieleden.

Artikel 19

Recht contact tussen slachtoffer en dader te vermijden

1.  
De lidstaten scheppen de voorwaarden waaronder contact tussen het slachtoffer en, zo nodig, zijn familieleden, en de dader kan worden vermeden in gebouwen waar de strafprocedure wordt gevoerd, tenzij de strafprocedure dit contact vereist.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat nieuwe gerechtsgebouwen afzonderlijke wachtruimten voor slachtoffers hebben.

Artikel 20

Recht op bescherming van slachtoffers tijdens het strafrechtelijk onderzoek

Onverminderd de rechten van de verdediging en in overeenstemming met de regels inzake de beoordelingsvrijheid van de rechter, zorgen de lidstaten ervoor dat tijdens het strafrechtelijk onderzoek:

a) 

de ondervraging van het slachtoffer geen onnodige vertraging oploopt nadat bij de bevoegde autoriteit aangifte van het strafbare feit is gedaan;

b) 

het aantal ondervragingen van het slachtoffer tot het minimum wordt beperkt en ondervraging alleen plaatsvindt als dat strikt noodzakelijk is met het oog op het strafrechtelijk onderzoek;

c) 

het slachtoffer zich mag laten vergezellen door zijn wettelijke vertegenwoordiger en een persoon naar keuze, tenzij een gemotiveerde beslissing in tegengestelde zin is genomen;

d) 

medische onderzoeken tot een minimum worden beperkt en alleen worden uitgevoerd indien dat strikt noodzakelijk is met het oog op de strafprocedure.

Artikel 21

Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten tijdens de strafprocedure passende maatregelen kunnen nemen om de persoonlijke levenssfeer te beschermen, waaronder de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer die bij de in artikel 22 bepaalde individuele beoordeling in aanmerking worden genomen, alsmede beeldmateriaal van het slachtoffer en zijn familieleden. Daarnaast zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle rechtmatige maatregelen kunnen nemen om publieke verspreiding van gegevens die identificatie van een kindslachtoffer mogelijk maken, te voorkomen.
2.  
Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit en de persoonsgegevens van het slachtoffer, sporen de lidstaten de media aan tot het nemen van zelfregulerende maatregelen, met eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en van informatie en de vrijheid en het pluralisme van de media.

Artikel 22

Individuele beoordeling van slachtoffers om specifieke beschermingsbehoeften te bepalen

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer, volgens de nationale procedures, aan een tijdige en individuele beoordeling wordt onderworpen om specifieke beschermingsbehoeften te onderkennen en om te bepalen of en in welke mate het slachtoffer tijdens de strafprocedure van bijzondere maatregelen in de zin van de artikelen 23 en 24 gebruik moet kunnen maken, gelet op zijn bijzondere kwetsbaarheid voor secundaire en herhaalde victimisatie, voor intimidatie en voor vergelding.
2.  

De individuele beoordeling houdt in het bijzonder rekening met:

a) 

de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer;

b) 

het soort strafbaar feit of de aard van het strafbare feit, en

c) 

de omstandigheden van het strafbare feit.

3.  
In het kader van de individuele beoordeling gaat bijzondere aandacht uit naar slachtoffers die aanzienlijke schade hebben geleden als gevolg van de ernst van het strafbare feit; slachtoffers van strafbare feiten die zijn ingegeven door vooroordelen of discriminatie die in het bijzonder verband kunnen houden met hun persoonlijke kenmerken; slachtoffers wier relatie met en afhankelijkheid van de dader hen bijzonder kwetsbaar maken. In dit verband worden slachtoffers van terrorisme, georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, gendergerelateerd geweld, geweld in een hechte relatie, seksueel geweld, uitbuiting of haatmisdrijven; en slachtoffers met een handicap naar behoren in overweging genomen.
4.  
Voor de toepassing van deze richtlijn worden kindslachtoffers beschouwd als slachtoffers met specifieke beschermingsbehoeften, gelet op hun kwetsbaarheid voor secundaire en herhaalde victimisatie, voor intimidatie en voor vergelding. Om te bepalen of en in welke mate zij gebruik zouden kunnen maken van bijzondere maatregelen in de zin van de artikelen 23 en 24, worden kindslachtoffers onderworpen aan een individuele beoordeling in de zin van lid 1 van dit artikel.
5.  
De individuele beoordeling kan, afhankelijk van de ernst van het strafbare feit en de schade die het slachtoffer kennelijk heeft geleden, meer of minder uitgebreid zijn.
6.  
Het slachtoffer wordt nauw bij een dergelijke individuele beoordeling betrokken en er wordt rekening gehouden met zijn wensen, waaronder de wens om geen aanspraak te maken op bijzondere maatregelen in de zin van de artikelen 23 en 24.
7.  
Indien de elementen die ten grondslag liggen aan de individuele beoordeling aanzienlijk zijn gewijzigd, zorgen de lidstaten ervoor dat de beoordeling tijdens de gehele strafprocedure wordt geactualiseerd.

Artikel 23

Recht op bescherming van slachtoffers met specifieke beschermingsbehoeften tijdens de strafprocedure

1.  
Onverminderd de rechten van de verdediging en in overeenstemming met de regels inzake de beoordelingsvrijheid van de rechter, zorgen de lidstaten ervoor dat het als gevolg van een individuele beoordeling in de zin van artikel 22, lid 1, geïdentificeerde slachtoffer met bijzondere beschermingsbehoeften dat in aanmerking komt voor bijzondere maatregelen, gebruik kan maken van de maatregelen in de zin van de leden 2 en 3 van dit artikel. Een op grond van de individuele beoordeling voorziene bijzondere maatregel wordt niet ter beschikking gesteld indien deze wegens operationele of praktische beperkingen niet realiseerbaar is, of wanneer het noodzakelijk is het slachtoffer dringend te ondervragen en het slachtoffer zelf of een derde schade kan leiden of afbreuk kan worden gedaan aan de rechtsgang, indien dat niet gebeurt.
2.  

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek kan het overeenkomstig artikel 22, lid 1, geïdentificeerde slachtoffer met specifieke beschermingsbehoeften, aanspraak maken op de volgende maatregelen:

a) 

ondervragingen van het slachtoffer gedaan in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte;

b) 

ondervragingen van het slachtoffer gedaan door of via personen die daarvoor professioneel zijn opgeleid;

c) 

alle ondervragingen van het slachtoffer gedaan door dezelfde personen, tenzij dit indruist tegen de goede rechtsbedeling;

d) 

alle ondervragingen van het slachtoffer van seksueel geweld, gendergerelateerd geweld of geweld in hechte relaties wordt, tenzij hij door een openbare aanklager of een rechter wordt ondervraagd, indien het slachtoffer dat wenst, gedaan door een persoon van hetzelfde geslacht als het slachtoffer, mits dit geen afbreuk doet aan het verloop van de strafprocedure.

3.  

Tijdens de strafprocedure komt het overeenkomstig artikel 22, lid 1, geïdentificeerde slachtoffer met specifieke beschermingsbehoeften in aanmerking voor de volgende maatregelen:

a) 

dat tussen slachtoffer en daders, onder meer tijdens het afleggen van een getuigenverklaring, geen oogcontact kan plaatsvinden, doordat gebruik wordt gemaakt van passende middelen, waaronder communicatietechnologie;

b) 

dat het slachtoffer in de rechtszaal kan worden gehoord zonder daar aanwezig te zijn, met name door middel van geschikte communicatietechnologie;

c) 

dat over zijn privéleven geen nodeloze vragen worden gesteld, die geen verband houden met het strafbare feit, en

d) 

dat de zitting achter gesloten deuren kan plaatsvinden.

Artikel 24

Recht op bescherming van kindslachtoffers tijdens de strafprocedure

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat, als het slachtoffer een kind is, naast de in artikel 23 bedoelde, ook de volgende maatregelen worden getroffen:

a) 

tijdens het strafrechtelijk onderzoek mag van elke ondervraging van het kindslachtoffer een audiovisuele opname worden gemaakt, die in de strafprocedure als bewijs mag worden gebruikt;

b) 

de bevoegde autoriteiten wijzen, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel, met het oog op het strafrechtelijk onderzoek en de strafprocedure een bijzondere vertegenwoordiger van het kindslachtoffer aan, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid het kind niet kunnen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het kindslachtoffer, of indien het kindslachtoffer niet begeleid is of van zijn familie is gescheiden;

c) 

het kindslachtoffer dat recht heeft op een advocaat, heeft in een strafprocedure waarin er een belangenconflict is of kan bestaan tussen het kindslachtoffer en de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, recht op juridisch advies en vertegenwoordiging in eigen naam.

De procedureregels voor de in de eerste alinea, onder a), bedoelde audiovisuele opname en het gebruik daarvan worden bepaald door het nationale recht.

2.  
Indien er onzekerheid bestaat over de leeftijd van een slachtoffer, en er voldoende reden is om aan te nemen dat het slachtoffer een kind is, wordt het slachtoffer voor de toepassing van deze richtlijn verondersteld een kind te zijn.

HOOFDSTUK 5

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 25

Opleiding van praktijkbeoefenaren

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de functionarissen van wie het waarschijnlijk is dat zij met het slachtoffer in contact komen, zoals politiefunctionarissen en gerechtelijk personeel, zowel algemene als gespecialiseerde opleidingen krijgen op een niveau dat aangepast is aan hun contact met het slachtoffer, teneinde hen bewuster te maken van de behoeften van het slachtoffer, en hen in staat te stellen op een onpartijdige, respectvolle en professionele manier met het slachtoffer om te gaan.
2.  
Onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de verschillen in rechterlijke organisatie binnen de Unie, verzoeken de lidstaten degenen die verantwoordelijk zijn voor de opleiding van rechters en openbare aanklagers in strafprocedures om algemene en gespecialiseerde opleidingen aan te bieden om die rechters en openbare aanklagers bewuster te maken van de behoeften van het slachtoffer.
3.  
Met gepast respect voor de onafhankelijkheid van de advocatuur, bevelen de lidstaten aan dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de advocatenopleiding, zowel algemene als gespecialiseerde opleidingen beschikbaar stellen om advocaten bewuster te maken van de behoeften van slachtoffers.
4.  
Via hun overheidsdiensten of door subsidiëring van slachtofferhulporganisaties stimuleren de lidstaten initiatieven die ervoor zorgen dat degenen die slachtofferhulp- en herstelrechtvoorzieningen aanbieden, een passende opleiding krijgen op een niveau dat aangepast is aan hun contact met het slachtoffer, en professionele normen in acht nemen waardoor gegarandeerd wordt dat zij hun werkzaamheden op een onpartijdige, respectvolle en professionele manier verrichten.
5.  
Overeenkomstig de betrokken taken en volgens de aard en de mate van het contact tussen de praktijkbeoefenaar en het slachtoffer, is de opleiding erop gericht de praktijkbeoefenaar in staat te stellen slachtoffers te erkennen en hen op een respectvolle, professionele en niet-discriminerende manier te bejegenen.

Artikel 26

Samenwerking en coördinatie van diensten

1.  

De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten, teneinde de toegang van slachtoffers tot de in deze richtlijn opgenomen en uit hoofde van het nationale recht verleende rechten, te verbeteren. Deze samenwerking is ten minste gericht op:

a) 

de uitwisseling van beste praktijken;

b) 

overleg in individuele gevallen, en

c) 

steun voor Europese netwerken die zich bezighouden met aangelegenheden welke rechtstreeks relevant zijn voor de rechten van het slachtoffer.

2.  
De lidstaten nemen passende maatregelen, onder meer via het internet, om de bekendheid van de in deze richtlijn uiteengezette rechten te vergroten, om de negatieve effecten van het strafbare feit alsmede de risico's van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding te beperken, in het bijzonder voor risicogroepen zoals kinderen, slachtoffers van gendergerelateerd geweld en slachtoffers van geweld in hechte relaties. Die maatregelen kunnen voorlichtings- en bewustmakingscampagnes en onderzoeks- en opleidingsprogramma's omvatten, indien passend in samenwerking met maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden.

HOOFDSTUK 6

SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

Omzetting

1.  
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 16 november 2015 aan deze richtlijn te voldoen.
2.  
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 28

Verstrekken van gegevens en statistieken

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 16 november 2017 en vervolgens om de drie jaar de beschikbare data mee waaruit blijkt hoe slachtoffers toegang hebben gehad tot de in deze richtlijn opgenomen rechten.

Artikel 29

Verslag

De Commissie legt uiterlijk op 16 november 2017 een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen en waarin tevens de op grond van de artikelen 8, 9 en 23, genomen maatregelen worden beschreven; dit verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 30

Vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ

Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten betreffende de termijnen voor omzetting in nationaal recht, wordt Kaderbesluit 2001/220/JBZ door deze richtlijn vervangen ten aanzien van de lidstaten die aan de vaststelling hiervan deelnemen.

Ten aanzien van de lidstaten die aan de vaststelling van deze richtlijn deelnemen, gelden verwijzingen naar dat kaderbesluit als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 32

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.



( 1 )  PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3.