19.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 359/44


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā rajona tiesa (Letland) op 30 juni 2022 — AS Latvijas valsts meži / Dabas aizsardzības pārvalde en Vides pārraudzības valsts birojs, in aanwezigheid van Valsts meža dienests

(Zaak C-434/22)

(2022/C 359/53)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Administratīvā rajona tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AS Latvijas valsts meži

Verwerende partijen: Dabas aizsardzības pārvalde en Vides pārraudzības valsts birojs

In aanwezigheid van: Valsts meža dienests

Prejudiciële vragen

1)

Heeft het begrip “project” in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1) eveneens betrekking op de activiteiten die in een bosgebied worden verricht om het onderhoud te verzekeren van de daar aanwezige bosinfrastructuurinstallaties ter bescherming tegen bosbranden, overeenkomstig de eisen inzake bescherming tegen bosbranden die zijn vastgesteld in de toepasselijke regelgeving?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient dan te worden geoordeeld dat de activiteiten die in een bosgebied worden verricht om het onderhoud te verzekeren van de daar aanwezige bosinfrastructuurinstallaties ter bescherming tegen bosbranden, overeenkomstig de eisen inzake bescherming tegen bosbranden die zijn vastgesteld in de toepasselijke regelgeving, voor de toepassing van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (2) een project vormen dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, zodat de beoordelingsprocedure inzake speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) voor dergelijke activiteiten niet hoeft plaats te vinden?

3)

Indien de tweede prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord, volgt dan uit artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna een verplichting om ook een beoordeling te verrichten van die plannen en projecten (activiteiten) die geen direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het gebied maar wel significante gevolgen kunnen hebben voor de beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) en die desalniettemin worden uitgevoerd in overeenstemming met de nationale regelgeving teneinde te waarborgen dat wordt voldaan aan de eisen inzake de bescherming tegen en bestrijding van bosbranden?

4)

Indien de derde prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord, mag die activiteit dan worden voortgezet en aangevuld voordat de beoordelingsprocedure inzake de speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) ex post plaatsvindt?

5)

Indien de derde prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord, zijn de bevoegde autoriteiten dan verplicht om, teneinde mogelijke significante gevolgen te voorkomen, te eisen dat de schade wordt hersteld en maatregelen te nemen indien de omvang van die gevolgen tijdens de beoordelingsprocedure inzake de speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) niet is beoordeeld?


(1)  PB 2012, L 26, blz. 1.

(2)  PB 1992, L 206, blz. 7.