25.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 262/86


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Derde verslag over de staat van de energie-unie

(COM(2017) 688 final)

(2018/C 262/15)

Rapporteur:

Toni VIDAN

Corapporteur:

Christophe QUAREZ

Raadpleging

Europese Commissie, 18.1.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

5.4.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

19.4.2018

Zitting nr.

534

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

159/5/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) verwelkomt het derde verslag over de staat van de energie-unie (SEU), steunt de doelstellingen van het energie-unieproject en is ingenomen met de aandacht voor het engagement en de inzet van de samenleving in de EU om werk te maken van de energie-unie. Het herhaalt zijn voorstellen voor een effectieve energiedialoog met het maatschappelijk middenveld op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau.

1.2.

Het EESC heeft altijd al gevonden dat het idee van een energie-unie van het grootste belang is voor het succes van de Europese Unie. Het is het eens met het standpunt van de Commissie dat de energie-unie over meer gaat dan alleen energie en klimaat. De energietransitie is volgens het EESC een kans om Europa democratischer, samenhangender, concurrerender en rechtvaardiger te maken. De gezamenlijke inspanningen voor een energie-unie moeten de ecologische, politieke, economische en sociale duurzaamheid van de Europese Unie versterken, conform de fundamentele waarden van de EU.

1.3.

Het EESC verwelkomt het Pakket schone energie als een stap in de goede richting, maar betreurt het dat het derde SEU-verslag niet erkent dat de bestaande doelstellingen van het pakket ontoereikend zijn. Het EESC steunt de initiatieven van het Europees Parlement om het wettelijk kader te versterken, maar maakt zich zorgen over de pogingen van de Raad om toekomstige bepalingen af te zwakken. Het EESC dringt er bij de EU op aan om meer actie te ondernemen om Europa en de wereld CO2-neutraal te maken, zoals in de Overeenkomst van Parijs is vastgelegd, die door alle lidstaten is geratificeerd.

1.4.

Helaas gaat het derde SEU-verslag niet nader in op het langetermijnperspectief van de energie-unie; het EESC verzoekt de Europese Commissie het perspectief voor 2050 volledig in de energie-unie op te nemen en een voorstel in te dienen voor een actualisering van de routekaart voor 2050 conform de Overeenkomst van Parijs. Dit zou stroken met de resolutie van het Europees Parlement om uiterlijk in 2018 een EU-strategie voor nulemissies in het midden van de eeuw voor te bereiden (2017/2620(RSP)).

1.5.

Het EESC wijst in dit verband op het cruciale belang van de governance van de energie-unie. Zoals eerder uiteengezet in het advies over de governance van de energie-unie (1) is het van cruciaal belang dat die governance beleidsmakers op alle niveaus aanmoedigt om langetermijnplannen voor na 2030 op te stellen, rekening houdt met de belangen en standpunten van alle geledingen in de samenleving, met inbegrip van met name kwetsbare groepen, zich aanpast aan veranderingen in regelgeving en technologie en het publiek in staat stelt besluitvormers ter verantwoording te roepen.

1.6.

De energietransitie in Europa is al begonnen: efficiënte technologieën en publieke voorkeuren voor schone energie leiden tot een lager energieverbruik, terwijl de productie van hernieuwbare energie toeneemt. Maar in sommige opzichten lijkt het derde SEU-verslag al te optimistisch in zijn beoordeling van de geboekte vooruitgang. Positief zijn de conclusies van het derde SEU-verslag over het belang van de Talanoa-klimaatdialoog 2018. Het EESC benadrukt dat er meer moet worden gedaan op het gebied van innovatie, investeringen, mondiale samenwerking en handel om wereldwijd, zoals de EU beoogt, toonaangevend te worden.

1.7.

Helaas besteedt het derde SEU-verslag vooral aandacht aan belemmeringen in de technische infrastructuur. Voortaan moet veel meer aandacht worden besteed aan andere markt- en institutionele belemmeringen die het grote publiek, consumenten, gemeenschappen en het mkb verhinderen om deel te nemen aan en te profiteren van de overgang naar schone energie en bijbehorende ondersteunende mechanismen van de EU. Voorbeelden van belemmeringen die niet in aanmerking worden genomen, zijn verschillen in de kapitaalkosten voor investeringen in hernieuwbare energie binnen de EU, gebrekkige eerbiediging van de rechtsstaat, corruptie, onvoldoende administratieve capaciteit, problemen met de toegang tot het net en tekortschietende digitalisering en democratisering binnen het energiesysteem.

1.8.

Het is verheugend dat in het derde SEU-verslag erop wordt gewezen dat de kosten van hernieuwbare en andere schone energietechnologieën dalen. Het EESC verzoekt de Commissie deze vooruitgang in haar toekomstige beleids- en investeringsinstrumenten in aanmerking te nemen en ervoor te zorgen dat het maatschappelijke perspectief centraal staat in de geactualiseerde routekaart voor 2050.

2.   Achtergrond en bespreking van eerdere aanbevelingen van het EESC

2.1.

De publieke opinie in de EU is in sterke en toenemende mate voorstander van de doelstellingen van de energie-unie en een ambitieuzer klimaat- en energiebeleid. Uit de laatste Eurobarometer-enquête over klimaatverandering (2), die in maart 2017 is uitgevoerd, bleek dat 74 % van de respondenten meent dat klimaatverandering een zeer ernstig probleem vormt, 79 % dat de strijd tegen klimaatverandering en het efficiënter gebruik van energie de economie en de werkgelegenheid in de EU kunnen stimuleren en 77 % dat de promotie van de deskundigheid van de EU op het gebied van nieuwe schone technologieën in derde landen de EU economisch kan helpen, terwijl 65 % ook onderschrijft dat een vermindering van de invoer van fossiele brandstoffen uit derde landen de EU economische voordelen kan opleveren. Het leeuwendeel van de respondenten vindt voorts dat de overheid meer financiële steun moet verstrekken voor de overgang naar schone energie, ook al betekent dit een vermindering van de subsidies voor fossiele brandstoffen (79 %) en dat een vermindering van de invoer van fossiele brandstoffen de continuïteit van de energievoorziening in de EU kan verbeteren (64 %).

2.2.

Er is ook steeds meer steun voor de doelstellingen van de energie-unie in het Europese bedrijfsleven, zowel binnen als buiten de energiesector. Een goed voorbeeld van deze steun is de nieuwe visie van de Europese vereniging van de elektriciteitssector, Eurelectric (3). Eurelectric verklaart dat „gelet op de Overeenkomst van Parijs en de urgentie om klimaatverandering, luchtverontreiniging en uitputting van natuurlijke hulpbronnen aan te pakken”, Eurelectric zich ertoe verbindt om te: „investeren in de opwekking van schone energie en transitiegerichte oplossingen, de uitstoot te verminderen en zich actief te blijven inspannen om ruim voor 2050 koolstofneutraal te worden”, de „broodnodige verschuiving van een op hulpbronnen gebaseerde naar een op Europese technologie gebaseerde economie te bevorderen”, „sociale en ecologische duurzaamheid” mogelijk te maken en „duurzaamheid in alle delen van onze waardeketen te verankeren en maatregelen te nemen om de transformatie van bestaande activa naar een koolstofvrije samenleving te ondersteunen”.

2.3.

Steeds meer deskundigen en wetenschappelijke bevindingen bevestigen dat de energiesector in de EU aanzienlijk kan profiteren van de snel dalende prijzen van technologieën voor zonne- en windenergie en systeembalancering. Een onlangs gepubliceerd rapport (4) van het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (Irena) stelt dat de EU het aandeel hernieuwbare energie in haar energiemix tegen 2030 kan verhogen tot 34 %, twee keer zo veel als in 2016, met een netto positief economisch effect. Deze stijging zou tegen 2030 besparingen opleveren van 44 à 113 miljard EUR per jaar, rekening houdende met besparingen in verband met de kosten van energie en vermeden milieu- en gezondheidskosten. Uit ander recent onderzoek (5) van Energy Union Choices blijkt dat het meest kosteneffectieve scenario voor de elektriciteitsmix van de EU een veel groter aandeel hernieuwbare energiebronnen in elektriciteit bevat dan de Europese Commissie voor ogen staat, namelijk 61 % in plaats van 49 % in 2030. In dit scenario zou de EU tegen 2030 een extra CO2-uitstoot van 265 Mt en 600 miljoen EUR aan energiesysteemkosten per jaar vermijden en zouden er (netto) 90 000 extra banen bij komen.

2.4.

Er zijn belangrijke initiatieven gelanceerd, waaronder de verklaring van Malta van mei 2017 (bedoeld om de overgang naar schone energie op eilanden te versnellen, waaronder de ultraperifere regio’s van Europa), het Forum voor industrieel concurrentievermogen op het gebied van schone energie, de mededeling over een industriële strategie voor Europa en de inspanningen om een „EU-alliantie voor batterijen” tot stand te brengen. Dit alles is van cruciaal belang voor een geïntegreerd industriebeleid dat de energietransitie kan ondersteunen en tegelijkertijd kwalitatief hoogwaardige banen kan scheppen, en vormt de kans voor de industrie om te bewijzen dat Europa adequate oplossingen voor de huidige uitdagingen kan uitwerken.

2.5.

Het EESC heeft herhaaldelijk gesteld dat de energie-unie de Europese ondernemingen een stabiel en gunstig kader moet bieden, zodat zij investeringen kunnen doen. Daarbij moet speciaal worden gelet op de mogelijkheden van het mkb. Dit vereist de gezamenlijke oprichting van een solide governancesysteem voor de energie-unie, wat alleen mogelijk is als de door de Europese Commissie voorgestelde verordening inzake de governance van de energie-unie ingrijpend wordt gewijzigd.

2.6.

De beschikbaarheid van en de toegang tot betaalbare energie was volgens het EESC altijd al essentieel om energiearmoede te voorkomen. Dit bemoeilijkt ook de overstap van mensen op koolstofarme oplossingen. Het is dan ook ingenomen met de oprichting van de Waarnemingspost voor energiearmoede, die een eerste stap is naar verdergaande Europese maatregelen om energiearmoede in Europa uit te bannen.

2.7.

Het EESC heeft verzocht om de sociale dimensie op te nemen in de evaluatiecriteria voor het volgende SEU-verslag. Het is dan ook zeer verheugd over de sociale initiatieven van de Europese Commissie, zoals die in verband met koolstofintensieve regio’s en energiearmoede, alsook met de redactie van een specifiek onderdeel in het SEU-verslag over de sociale dimensie van de energie-unie. Deze uitstekende eerste stap zou verder moeten worden uitgebreid, bijvoorbeeld door gezamenlijk een „Sociaal pact voor een door burgers aangestuurde energietransitie” op te stellen.

2.8.

De energietransitie vergt niet veel meer investeringen dan die welke nodig zijn voor de instandhouding van het huidige energiesysteem, dat voornamelijk op ingevoerde fossiele brandstoffen is gebaseerd. Er zijn echter wél aanzienlijk andere soorten investeringen nodig, waaronder investeringen die gericht zijn op decarbonisatie, digitalisering, democratisering en decentralisatie. Heetste hangijzer is de herbestemming van kapitaal van koolstofintensieve naar koolstofarme activa en infrastructuren. Bij zo’n herbestemming zou doeltreffend gebruik moeten worden gemaakt van EU- en nationaal overheidsgeld, bijvoorbeeld door subsidies voor fossiele brandstoffen geleidelijk af te schaffen, met inbegrip van steun van de EU voor gaspijpleidingen, zonder dat dit schadelijke gevolgen mag hebben voor het industriële concurrentievermogen en de werkgelegenheid, en zonder de interne markt te verstoren.

2.9.

Om particuliere investeerders te helpen deze herbestemming van kapitaal in goede banen te leiden, moeten overheidsinstanties zorgen voor effectieve en voorspelbare koolstofprijzen voor alle economische activiteiten. In dit verband kan worden gedacht aan een koolstofprijsvloer voor het ETS in combinatie met de harmonisatie van energiebelastingen. Dit vereist stroomlijning van de EU-beleidsinstrumenten en het vermijden van elkaar overlappende instrumenten die investeringssignalen verstoren. Het EESC heeft de Commissie ook verzocht om actief te streven naar een mondiaal systeem voor koolstofbeprijzing. Dat zou zorgen voor een gelijk speelveld voor de Europese ondernemingen op de exportmarkten en ook met betrekking tot ingevoerde goederen.

3.   Opmerkingen over het derde verslag over de staat van de energie-unie en follow-up

3.1.   Een solide en democratische governance tot stand brengen voor Europa’s energietransitie

3.1.1.

Volgens het EESC moeten de EU en de meeste lidstaten het energiebeleid verder democratiseren, bijvoorbeeld via doeltreffend gebruik van instrumenten als opiniepeilingen en Europese burgerinitiatieven en door het maatschappelijk middenveld systematisch te betrekken bij en van de nodige middelen te voorzien om deel te nemen aan de formulering en uitvoering van nationale energie- en klimaatplannen.

3.1.2.

Het EESC beseft dat voor een krachtige en democratische governance van de energie-unie binnen het Europees Milieuagentschap een „Europese energie-informatiedienst” moet worden opgericht, die de kwaliteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens kan waarborgen, één toegangspunt voor alle gegevensverzamelingen kan ontwikkelen die nodig zijn om de voortgang van de energie-unie te beoordelen, samen met de belanghebbenden de aannames voor de verschillende scenario’s kan ontwikkelen, opensourcemodellen kan opstellen om verschillende aannames te toetsen en de samenhang tussen de verschillende prognoses kan controleren. Deze werkzaamheden moeten vrij toegankelijk zijn voor alle besluitvormers, ondernemingen en het brede publiek.

3.1.3.

Om een stabiel en gunstig ondernemingsklimaat te scheppen voor Europese bedrijven, met name het mkb, moeten de EU en de lidstaten energieplannen voor de lange termijn ontwikkelen met het oog op koolstofneutraliteit, zoals overeengekomen in de Overeenkomst van Parijs. Zulke plannen moeten zo inclusief mogelijk worden ontwikkeld en deel uitmaken van de plannen voor 2030 en de langetermijnplannen die in de verordening inzake de governance van de energie-unie worden geschetst. Er moeten ook sectorale en regionale decarbonisatiestrategieën worden uitgewerkt om de kansen voor het bedrijfsleven en lokale overheden te bepalen en in te spelen op toekomstige banenwinst en -verlies, zodat een soepele transitie wordt gewaarborgd.

3.1.4.

Het EESC onderschrijft de initiatieven om koolstofintensieve regio’s en eilanden te helpen bij hun energietransitie. Het verzoekt de Europese Commissie de regionale benadering van de energietransitie te blijven steunen. Daarom zou de Europese Commissie alle relevante lidstaten en regio’s moeten betrekken bij het gezamenlijk in kaart brengen van de sterke en zwakke punten van elke Europese regio in verband met de energietransitie. Deze punten moeten worden opgenomen in hun industriële strategieën en hen helpen zich voor te bereiden op de te verwachten resultaten ten aanzien van banenwinst en -verlies en herdefiniëring van werk als gevolg van de transitie.

3.1.5.

Het EESC roept de Commissie ook op om door te gaan met het ontwikkelen van indicatoren om de gevolgen van de energietransitie voor energiegerelateerde industrieën en hun ontwikkeling te volgen, en sociale indicatoren te verbeteren, met inbegrip van de ontwikkeling van verfijnde gegevensverzameling en nieuwe algemene indicatoren die relevant zijn voor de overheid en het maatschappelijk middenveld, zoals te lezen is in de EESC-adviezen hierover (6).

3.2.   Gezamenlijk een Sociaal pact opstellen voor een door de burgers aangestuurde energietransitie

3.2.1.

Volgens het EESC heeft Europa behoefte aan een „Sociaal pact voor een door de burgers aangestuurde energietransitie”, waarover de EU, de lidstaten, de regio’s, de steden, de sociale partners en maatschappelijke organisaties het eens moeten worden om ervoor te zorgen dat de transitie niemand uitsluit. Het moet de zesde dimensie van de energie-unie worden en alle sociale aspecten omvatten, met inbegrip van het scheppen van hoogwaardige banen, beroepsopleiding, voorlichting aan en opleiding van consumenten, sociale bescherming, speciale plannen voor overgangsregio’s waar banen verloren gaan, gezondheid en energiearmoede.

3.2.2.

Het EESC is van oordeel dat de energie-unie een Europees fonds voor de aanpassing aan de energietransitie nodig heeft om werknemers te begeleiden die ten gevolge van de energietransitie hun baan dreigen te verliezen. Dit zou getuigen van Europa’s vastbeslotenheid om ervoor te zorgen dat de energietransitie niemand uitsluit.

3.2.3.

Het EESC beschouwt de energietransitie als een kans om een einde te maken aan energiearmoede in Europa en om de levenskwaliteit, werkgelegenheid en sociale integratie te verbeteren. Op basis van de bevindingen van de Europese Waarnemingspost voor energiearmoede moet in samenwerking met belanghebbenden, waaronder consumentenorganisaties, een Europees actieplan worden opgesteld om energiearmoede uit te bannen, teneinde te garanderen dat overheidsmaatregelen steeds meer gericht zijn op de achterliggende oorzaken van energiearmoede. In het advies over het pakket Schone energie voor alle Europeanen (7) stelt het EESC dat het bij energiearmoede gaat om investeringen en dat met name kwetsbare huishoudens op belemmeringen stuiten in de toegang tot financiering, en wijst het erop dat het zaak is om geleidelijk over te stappen van palliatieve maatregelen naar preventieve maatregelen, zoals renovatie, om van oude gebouwen energieneutrale gebouwen te maken. In dit verband kunnen sociale tarieven slechts tijdelijk soelaas bieden en moeten zij geleidelijk worden vervangen door mechanismen zoals energiecheques of subsidies voor grote renovaties van gebouwen en de aankoop van elektrische auto’s.

3.2.4.

Voor een door burgers gestuurde energietransitie en een maximum aan sociale en economische voordelen voor de samenleving in het algemeen is het cruciaal dat het gevoel van eigen verantwoordelijkheid van burgers en gemeenschappen voor lokale hernieuwbare energiebronnen wordt erkend en ondersteund. Alle steunmechanismen en hervormingen van de energiemarkt moeten lokale gemeenschappen de mogelijkheid bieden tot actieve deelname aan de energieproductie en eerlijke toegang tot de energiemarkt. Actieve bijstand moet worden verleend aan lidstaten die niet over de institutionele capaciteit beschikken om zulke actieve publieke deelname aan de energietransitie te waarborgen, met name institutionele capaciteit om steun te verlenen en om door de gemeenschap gedragen projecten op te zetten voor toegang tot de financiële mechanismen van de EU.

3.2.5.

De Europese Commissie dient volgens het EESC een „Groen Erasmus Pro-programma” te ontwikkelen, voortbouwend op haar proefproject Erasmus Pro, alsook andere projecten die meer jongeren kunnen aantrekken naar de groeiende energietransitiesectoren door het imago en de arbeidsomstandigheden van de desbetreffende banen te verbeteren.

3.2.6.

Het EESC is ingenomen met het streven van de Europese Commissie om het aantal vroegtijdige sterfgevallen ten gevolge van luchtverontreiniging in 2030 met de helft terug te dringen (in 2015 waren er 400 000 vroegtijdige sterfgevallen in Europa). Het EESC meent dat de EU en alle lidstaten de bestrijding van luchtverontreiniging tot een beleidsprioriteit op hoog niveau moeten maken. De regelgeving ter vermindering van de luchtverontreiniging door voertuigen en energiecentrales moet worden aangescherpt en er moeten maatregelen komen om het gebruik van fossiele brandstoffen voor vervoer en energieopwekking uiteindelijk helemaal uit te bannen.

3.2.7.

Het EESC verwelkomt de verbeteringen in het derde SEU-verslag ten aanzien van de informatie over het gebruik van EU-investeringsinstrumenten en de gevolgen daarvan voor het grote publiek, de gemeenschappen en het mkb, maar wijst erop dat er meer middelen moeten worden vrijgemaakt om deze instrumenten toegankelijk te maken voor projecten van burgers en gemeenschappen (bijv. steun voor financiële platforms, met name in lidstaten waar dergelijke entiteiten ontbreken).

3.2.8.

Het EESC wijst nadrukkelijk op de conclusies en bevindingen van de studie over residentiële prosumenten in de Europese energie-unie (een van de begeleidende documenten bij het derde SEU-verslag), met name op de bevinding dat „er in de EU geen geharmoniseerd regelgevingskader voor residentiële prosumenten bestaat, en de lidstaten voor verschillende benaderingen kiezen” en de aanbeveling dat „een gemeenschappelijke, alomvattende definitie van residentiële prosumenten een katalysator kan zijn voor de ontwikkeling van een duidelijk en krachtig EU-beleids- en regelgevingskader ter ondersteuning van het zelf opwekken van energie door consumenten […]” (8).

3.3.   Vervoer

3.3.1.

Het aspect elektrificatie van de energietransitie vereist een grotere wettelijke en beleidssamenhang tussen doorgaans gescheiden segmenten van de energiesector. Er is al sprake van meer interactie tussen de energie- en vervoerssector en het EESC is verheugd over de inspanningen om samenhang te scheppen tussen de wetgevingspakketten „Schone energie voor alle Europeanen” en „Schone mobiliteit”.

3.3.2.

Opgemerkt zij dat in het derde SEU-verslag niet wordt ingegaan op de onlangs door verschillende lidstaten en steden, zoals Nederland en Parijs, aangekondigde geleidelijke afschaffing van fossiele brandstoffen voor de verkoop en/of het gebruik van personenauto’s. Het schandaal rond de voertuigemissies en de gevolgen voor klimaatverandering, luchtverontreiniging, gezondheid en milieu tonen aan dat er dringend actie moet worden ondernomen. Het EESC meent dat de EU moet zorgen voor een gecoördineerd kader voor de geleidelijke afschaffing van diesel en benzine voor personenauto’s om te voorkomen dat op nationaal en subnationaal niveau ongecoördineerde en onvoorspelbare beslissingen worden genomen die slecht uitpakken voor het concurrentievermogen van de industrie en de werkgelegenheid en de interne markt verstoren.

3.3.3.

Om te voorkomen dat eigenaren met een laag inkomen blijven zitten met vervuilende voertuigen die steeds minder toegang hebben tot veel stedelijke gebieden, moeten in de hele EU wettelijke en financiële stimulansen worden ingevoerd om goedkope aanpassingen of ombouw van aandrijfsystemen in bestaande voertuigen mogelijk te maken voor de overstap van fossiele brandstoffen op nulemissietechnologieën. Zo’n maatregel zou ook het gebruik van hulpbronnen en de sociale kosten van een transitie van personenauto’s die op fossiele brandstoffen rijden naar elektrische voertuigen tot een minimum beperken, en zou kunnen bijdragen tot een transitie die zich kenmerkt door meer samenhang tussen regio’s en lidstaten met lagere en hogere inkomensniveaus.

3.3.4.

Het EESC juicht het toe dat in het derde SEU-verslag batterijen als „strategisch onderdeel van de prioriteiten op het gebied van innovatie” worden erkend en dat de desbetreffende technologie volgens het verslag „een essentiële ontsluitingstechnologie [zal] vormen om de doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken”. Het EESC steunt initiatieven om „aanzienlijke steun vrij te maken voor batterijen en batterijceltechnologie” en ervoor te zorgen dat de EU op de wereldmarkt een ambitieuze rol speelt.

3.4.   Infrastructuur en industriële ontwikkeling voor de energietransitie

3.4.1.

De energietransitie heeft ingrijpende gevolgen voor een hele reeks industrieën: ten eerste voor de energieproducenten of de energiesector zelf; ten tweede voor industrieën die energie als productiefactor gebruiken, met name de energie-intensieve industrieën; en ten derde voor industrieën die energie- en klimaattechnologieën en -oplossingen aanbieden. De bedrijven staan zowel risico’s als voordelen te wachten, en het is van cruciaal belang dat de EU bedrijven helpt om de kansen te grijpen en de uitdagingen aan te gaan.

3.4.2.

Het EESC merkt op dat het derde SEU-verslag de aangekondigde terugtrekking van de VS uit de Overeenkomst van Parijs niet beschouwt als een historische kans voor Europese bedrijven, innovatoren, werknemers en investeerders om wereldwijd het voortouw te nemen op de snelgroeiende markten voor schone energie. De EU moet op alle gebieden van schone energie, variërend van energie-efficiëntie tot e-mobiliteit, ambitieuzer worden om Europese bedrijven een solide thuismarkt te bieden waar innovatie veilig kan worden toegepast, alsook een geïntegreerde industriële strategie uitwerken die gericht is op de export van oplossingen voor schone energie naar de rest van de wereld.

3.4.3.

Opnieuw verzoekt het EESC de Commissie om een alomvattende evaluatie van de huidige koolstofarme beleidsinstrumenten te maken om te garanderen dat de juiste instrumenten worden gebruikt om op goed gereglementeerde markten de doelstellingen op de meest efficiënte manier te verwezenlijken. Energiegebruikers moeten niet opgezadeld worden met onnodige lasten en andere ongemakken, zoals ingewikkelde facturen, ten gevolge van een gebrek aan concurrentie en transparantie op de markt.

3.4.4.

Uit de bij het derde SEU-verslag gevoegde nieuwe lijst van „projecten van gemeenschappelijk belang” (PCI’s), die in aanmerking komen voor EU-subsidies, blijkt dat het aantal projecten op het gebied van fossiele brandstoffen is gedaald tot 53 gasprojecten, vergeleken met 77 in de vorige lijst. Sommige analisten beweren echter dat dit slechts het resultaat is van het combineren en samenvoegen van verschillende projecten, en dat de nieuwe lijst ongeveer 90 gasprojecten omvat, wat in feite neerkomt op een toename van gasprojecten. Gezien de aanzienlijke milieu- en economische risico’s van gestrande activa bij investeringen in infrastructuur voor fossiele brandstoffen moeten deze projecten en de toekenning van de PCI-kwalificatie zo snel mogelijk opnieuw worden beoordeeld.

3.5.   Energiezekerheid en de geopolitieke dimensie van de energie-unie

3.5.1.

Zoals uiteengezet in zijn advies van vorig jaar pleit het EESC ervoor dat energiezekerheid een cruciale doelstelling van de energie-unie blijft. Een energie-efficiënte economie, een duurzame en betrouwbare lokale infrastructuur voor energieopwekking, -transmissie en -opslag, goed functionerende energiemarkten en handelsbetrekkingen die naadloos aansluiten op het EU-acquis zijn in dit verband van essentieel belang en moeten worden gewaarborgd. Energiezekerheid moet beter worden gedefinieerd, waarbij niet alleen moet worden gekeken naar de invoer van energie en binnenlandse productie, maar ook naar de opties voor een grotere veerkracht van het hele energiesysteem, maatschappelijke innovatie, gedragsverandering en cyberbeveiliging.

3.5.2.

Het EESC verwelkomt de externe dimensie van de energie-unie, zoals beschreven in het SEU-verlag, en beaamt dat het „buitenlands en ontwikkelingsbeleid van de EU […] van essentieel belang [is] om de omschakeling naar schone energie en decarbonisatie wereldwijd te ondersteunen en de energiezekerheid en het concurrentievermogen van de EU te versterken”. Helaas zijn er steeds meer aanwijzingen dat sommige landen en bedrijven die fossiele brandstoffen in de EU importeren, betrokken zijn bij praktijken die in de normale handel ongepast zijn en soms agressief proberen het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten en andere belanghebbenden te beïnvloeden. Ter wille van een geloofwaardig en democratisch beleidsdebat over de tenuitvoerlegging van de energie-unie dienen zulke activiteiten systematisch te worden gevolgd en openbaar te worden gemaakt en moet hierop actief worden gereageerd.

3.5.3.

De digitalisering van energiesystemen vergt een geavanceerde digitale infrastructuur; daarbij worden maatregelen ter verbetering van cyberbeveiliging een belangrijk onderdeel van de inspanningen om de energiezekerheid te garanderen. Gelet op de interactie tussen slimme elektriciteitsnetten en elektrische voertuigen wordt elektriciteitsinfrastructuur eveneens een cruciaal element van het vervoerssysteem. In die zin wordt de cyberbeveiliging van de onderling verbonden energie- en vervoerssectoren en hun digitale infrastructuur nog belangrijker.

3.5.4.

Het succes van de Europese energie-unie hangt af van het vermogen om de Europese wetgeving te handhaven en ervoor te zorgen dat energieprojecten in Europa volgens de Europese marktwetgeving worden uitgevoerd. Dit is van bijzonder belang voor investeringsprojecten die wellicht, en volgens velen duidelijk indruisen tegen de doelstellingen van de energie-unie. Dit wekt in diverse lidstaten politieke en economische zorgen, die bijdragen aan het verlies van vertrouwen van de samenlevingen in die landen in de waarden die hen tot toetreding tot de EU brachten. Een verzuim om de rechtsstaat te handhaven wordt door politici die huivering staan tegenover de Europese integratie als voorbeeld aangegrepen om te wijzen op de zwakke punten van de integratie van de Unie, hetgeen de eenheid en integriteit van de EU verder schaadt. Het Comité beveelt dan ook ten zeerste aan om een project zoals Nord Stream 2 en andere strategisch belangrijke projecten volgens de regels van de energie-unie uit te voeren.

4.   Inbreng van het maatschappelijk middenveld en de bijdrage van het EESC

4.1.

Het EESC is ervan overtuigd dat het welslagen van 2018 als „jaar van betrokkenheid” voor de energie-unie doorslaggevend is, niet alleen om democratische redenen, maar ook om de energietransitie zelf efficiënter te laten verlopen. De transformatie van het Europese energiesysteem zal immers sneller, goedkoper en democratischer verlopen met de inzet van mensen die steeds actievere consumenten, prosumenten, werknemers, „crowdsourcers” en crowdfunders van de energietransitie worden. Microfinanciering, bijvoorbeeld via lokale leningen, en investeringsbevordering zijn essentieel om democratisering, een breed maatschappelijk draagvlak en de sociale duurzaamheid van de energietransitie te stimuleren. De Europese Unie moet ernaar streven om van een situatie waarin het energiebeleid, zelfs op nationaal niveau, door „besluiten van enkelen” wordt gestuurd, te gaan naar een situatie die bepaald wordt door „de inzet van allen”.

4.2.

Het EESC juicht de oproep in het derde SEU-verslag toe om de hele samenleving te mobiliseren. Het blijft onduidelijk hoe de Commissie dit wil bereiken, aangezien er geen echt voorstel is over hoe dit moet gebeuren, en het verslag vermeldt zelfs zeer problematische voorbeelden van „pioniers” van de overgang naar schone energie. Het EESC verzoekt de Europese Commissie om meer samen te werken met besluitvormers en belanghebbenden, in het bijzonder met de nationale en regionale SER’s en het maatschappelijk middenveld, om gezamenlijk schone energie te verschaffen aan alle Europeanen.

4.3.

Na de bekendmaking en het verloop van het „brede publieke debat” van vorig jaar is het EESC bezorgd over de mate waarin burgers en gemeenschappen bij de wetgevingsvoorstellen worden betrokken. Het stelt voor dat in toekomstige SEU-verslagen verbeteringen van het beleid en de praktijken binnen de energie-unie, die er op basis van openbare debatten en publieke inspraak zijn gekomen, worden behandeld en duidelijk worden gepresenteerd.

4.4.

In dit verband steunt het EESC het recent aangenomen verslag van het Europees Parlement dat het volgende stelt: „De lidstaten moeten een permanent platform voor energiedialoog op verschillende niveaus met de lokale overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, investeerders en andere relevante belanghebbenden opzetten om de verschillende overwogen opties voor het energie- en klimaatbeleid te bespreken.” Van belang daarbij is dat vakbonden, consumenten- en milieuorganisaties uit het maatschappelijk middenveld bij zulke platforms worden betrokken en dat voor de nodige middelen voor effectieve participatie wordt gezorgd.

4.5.

Het EESC wil actief bijdragen aan de verdere ontwikkeling van synergie en samenwerking tussen EU-instellingen, het maatschappelijk middenveld, lokale en regionale overheden en hun instellingen ten aanzien van de doelstellingen van de energie-unie. Lokale en regionale overheden, die dicht bij het brede publiek staan en vertrouwd zijn met elke specifieke lokale context, zijn doorslaggevend voor een doeltreffende aanpassing en uitvoering van het energiebeleid. Zij vormen een belangrijk besluitvormingsniveau in sectoren als vervoer, stedelijke planning, gebouwen en welzijn, wat hen cruciaal maakt voor gecoördineerde maatregelen ten behoeve van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen.

4.6.

Volgens het EESC spelen de sociale en geesteswetenschappen een cruciale rol bij het verschaffen van de juiste instrumenten aan economische en politieke besluitvormers, alsook aan het publiek, om te begrijpen wat de drijvende krachten zijn achter de energiekeuzes van eindgebruikers, waaronder het mkb en de burgers. De energie-unie heeft daarom een taakgericht onderzoeks- en innovatieprogramma voor na 2020 nodig dat sociale en geesteswetenschappen volledig integreert, zoals voorgesteld in het verslag van de Europese Commissie inzake de onafhankelijke groep op hoog niveau voor het maximaliseren van de impact van EU-programma’s voor onderzoek en innovatie (verslag-Lamy).

Brussel, 19 april 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 246 van 28.7.2017, blz. 34.

(2)  https://ec.europa.eu/clima/news/eu-citizens-increasingly-concerned-about-climate-change-and-see-economic-benefits-taking-action_en

(3)  https://cdn.eurelectric.org/media/2189/vision-of-the-european-electricity-industry-02-08-2018-h-864A4394.pdf

(4)  http://irena.org/newsroom/pressreleases/2018/Feb/EU-Doubling-Renewables-by-2030-Positive-for-Economy

(5)  http://www.energyunionchoices.eu/cleanersmartercheaper/

(6)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 117; PB C 288 van 31.8.2017, blz. 100.

(7)  PB C 246 van 28.7.2017, blz. 64.

(8)  Studie JUST/2015/CONS/FW/COO6/0127.