18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/16


Advies van het Comité van de Regio's — Stappenplan energie 2050

2012/C 391/04

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

pleit voor de juiste erkenning van de rol van lokale en regionale overheden, die met voldoende middelen en capaciteit en ook met passende bestuursinstrumenten moeten worden ondersteund. Deze overheden hebben immers een belangrijke taak, hetzij als rechtstreekse partners bij lokale projecten voor duurzame energie, hetzij bij de planning van nieuwe infrastructuur, de vergunningverlening, bij investeringen, openbare aanbestedingen, en bij de opwekking van energie en bij het beperken van het energieverbruik;

wijst op de prioriteit die moet worden gegeven aan de integratie van distributienetwerken voor op lokaal niveau opgewekte duurzame energie van diverse decentrale bronnen (zoals windenergie, waterkrachtenergie, aardwarmte, zonne-energie en biomassa). Dit zal resulteren in slimmere energietransport en -distributie-infrastructuur (smart grids) die als basis kan dienen voor echte concurrentie, waarvan de eindverbruikers uiteindelijk de vruchten zullen plukken;

benadrukt dat er geschikte opslagtechnologie voor alle spanningsniveaus vereist is die – zoals pompaccumulatie – de optie bieden op grote schaal overschotten op te slaan en later terug te laten vloeien. Dit is nodig om aan de groeiende behoefte aan flexibiliteit in het energiesysteem te voldoen. Dit betekent dat er strategische instrumenten voor technologisch onderzoek en stimulering moeten worden uitgewerkt en ingezet;

vindt dat er meer zou moeten worden gewezen op de rol die informatie- en communicatietechnologieën (ICT) op strategische terreinen, zoals smart cities, waaronder maatregelen voor duurzame mobiliteit vallen, slimme distributienetwerken (smart grids) en duurzaam bouwen, spelen als wegbereider van innovaties, als informatieverspreider en als oplossing voor de problematiek inzake energieverbruik;

is van oordeel dat er dringend maatregelen moeten worden genomen om de interne energiemarkt, die kan bijdragen tot een betaalbare energievoorziening, uiterlijk 2014 te voltooien, om uiterlijk 2015 een einde te maken aan de energie-isolatie van lidstaten, om een faire middelenvereffening onder de regio's te bewerkstelligen en om de randvoorwaarden voor de Europese energie-economie zodanig te stabiliseren en te verbeteren, dat de extra kosten van de energieomschakeling kunnen worden beperkt.

Rapporteur

Ugo CAPPELLACCI (IT/EVP), voorzitter van de autonome regio Sardinië

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Stappenplan Energie 2050

COM(2011) 885 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

A.   Een Europese strategie voor de omvorming van de energiesystemen

1.

is het ermee eens dat er dringend een Europese langetermijnstrategie moet worden vastgesteld voor de energiesector waarmee concreet kan worden bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van een koolstofarme economie in de Europese Unie in 2050. De aanpassing van het energiesysteem is een verantwoordelijkheid ten aanzien van de komende generaties, maar ook een reële kans voor Europa om te zorgen voor groei, ontwikkeling, werkgelegenheid, meer concurrentiekracht en een grotere energieonafhankelijkheid.

2.

Het Comité van de Regio's is ingenomen met het Stappenplan Energie 2050, maar vindt dat dit onvoldoende is uitgewerkt en te onduidelijk is om als leidraad te fungeren bij de keuzes die lidstaten, lokale en regionale overheden en investeerders nu en ook na 2020 moeten maken met het oog op een nieuw energiemodel. Verder biedt het te weinig houvast voor planning en moet het nu worden gevolgd door concrete maatregelen. Zo moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn om eventueel een verbod op nationale subsidies voor fossiele brandstoffen in te stellen.

3.

In het stappenplan ontbreekt een evaluatie van de beginsituatie wat betreft de doelstellingen van de energiestrategie 2020 voor dit decennium. Die zou eerst moeten worden gemaakt om de doelstellingen en het beleidskader voor 2030, genoemd in de laatste conclusie van het stappenplan, vast te stellen. Het Comité dringt er ook op aan om in het proces van omvorming van het energiesysteem tussenstadia in te bouwen in 2030 en 2040 – dit in aansluiting op de emissiereductiedoelstellingen zoals die zijn vastgelegd in de routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050  (1). Een gefaseerd traject zou kunnen betekenen dat er gebruik wordt gemaakt van overgangsbrandstoffen/energiebronnen die de omvorming stapsgewijs kunnen ondersteunen en tegelijkertijd de energiezekerheid en -onafhankelijkheid kunnen waarborgen. Ook zouden daarmee gemakkelijker concrete resultaten kunnen worden neergezet en zou de voortgang kunnen worden gevolgd en geëvalueerd.

4.

Het Comité acht de in het document voorgestelde technologieneutrale aanpak niet de juiste weg en vindt dat daar dus nog eens goed over zou moeten worden nagedacht, zodat er, op basis van de bestaande ervaringen met en kennis van hernieuwbare energiebronnen en innovatieve technologieën, op de lange termijn prioriteit kan worden gegeven aan methoden, technologieën en brandstoffen die zonder meer tot resultaten leiden en op duurzame en veilige wijze kunnen worden ingezet. Bovendien mag bij een duurzame omvorming van het energiesysteem niet worden voorbijgegaan aan de veranderingen met betrekking tot de beschikbaarheid van energiebronnen als gevolg van de huidige economische crisis en de mogelijke effecten daarvan voor de samenleving en het milieu.

5.

Het Comité is ervan overtuigd dat het milieubeleid en het sociaal beleid nauw met elkaar verweven zijn en dat daarom op de middellange en lange termijn moet worden gezorgd voor een eerlijke toegang voor iedereen tot veilige, duurzame en betaalbare energie, met zo min mogelijk milieugevolgen. Daarbij moet ook worden verzekerd dat iedereen toegang heeft tot middelen om zijn of haar huishoudelijk verbruik te beperken en om, tegen een redelijke prijs, lokaal hernieuwbare energie op te wekken.

6.

De lokale en regionale overheden zouden moeten worden betrokken bij het uitstippelen van het beleid inzake bijvoorbeeld een koolstofarme energie in termen van energie-efficiëntie, beperking van het energieverbruik, productie en nieuwe technologieën. Ook zou het stappenplan moeten worden herzien en aangepast aan de mogelijkheden en behoeften van de decentrale overheden en zou de belangrijke rol van deze overheden zich moeten vertalen in de beschikbaarstelling van voldoende middelen, capaciteit en bestuursinstrumenten.

B.   Beoordeling van de territoriale effecten en de maatschappelijke gevolgen

7.

Afhankelijk van het energieprofiel en de beschikbaarheid van bronnen zullen de inspanningen en de gevolgen van de omvorming van de energiesystemen voor elke regio weer anders zijn. Om de eventuele economische, financiële en administratieve kosten van een Europese energiemaatregel te kunnen rechtvaardigen zou er een uitgebreide effectbeoordeling moeten worden uitgevoerd waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden op lokaal en regionaal niveau, en met name de aspecten in verband met energie-isolatie.

8.

Het is inderdaad zo dat de structurele verandering van de energiesystemen resulteert in de aanleg van nieuwe infrastructuur en/of modernisering van bestaande infrastructuur. Toch wijst het Comité erop dat de kosten van deze aanpassingen niet gelijkelijk over de verschillende Europese regio's worden verdeeld, met alle gevolgen van dien voor de sociale cohesie.

9.

Het Comité pleit voor de uitwerking van instrumenten waarmee de economische, sociale en milieutechnische effecten van de omvorming van de energiesystemen op decentraal niveau in kaart kunnen worden gebracht. Daarom zij nogmaals gewezen op het belang van een betere kwaliteit en een grotere reikwijdte van de meest gangbare macro-economische indicatoren voor de effectbeoordeling van beleidsmaatregelen, en van, enerzijds, het ter sprake brengen van de energieproblematiek vanuit het standpunt van duurzaamheid, en, anderzijds, de invoering van een sociale en milieudimensie waarmee de verschillen in sociale cohesie, de toegang tot betaalbare basisgoederen en -diensten, gezondheidssituatie, armoede (waaronder ook energiearmoede), natuurlijke hulpbronnen en de kwaliteit van leven in het algemeen kunnen worden weergegeven.

C.   Rol van de lokale en regionale overheden

10.

Om de mondiale energiedoelstellingen te kunnen verwezenlijken moeten er op lokaal niveau initiatieven worden ontplooid. Daarbij is het belangrijk om te weten dat met de formulering van territoriale mijlpalen in diverse steden en regio's, als uiting van multilevel governance in de omvorming van het energiesysteem, reeds effect is gesorteerd.

11.

Het Comité onderstreept het belang van grensoverschrijdende samenwerking en solidariteit in het nieuwe energiesysteem en dus van coördinatie op Europees niveau. Op alle bestuursniveaus moet er een inspanning worden geleverd. Dit vereist nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden. Ook moeten de verschillende taken en interactiemechanismen helder worden gedefinieerd.

12.

Het Comité pleit voor de juiste erkenning van de rol van lokale en regionale overheden, die met voldoende middelen en capaciteit en ook met passende bestuursinstrumenten moeten worden ondersteund. Deze overheden hebben immers een belangrijke taak, hetzij als rechtstreekse partners bij lokale projecten voor duurzame energie, hetzij bij de planning van nieuwe infrastructuur, de vergunningverlening, bij investeringen, openbare aanbestedingen, en bij de opwekking van energie en bij het beperken van het energieverbruik. Bovendien zijn de wijdvertakte informatiecapaciteit van de lokale en regionale overheden en hun bemiddeling onontbeerlijk voor de sociale dialoog en de in het kader van het stappenplan voor de omvorming bepleite betrokkenheid van de sociale partners. Dit betekent dus dat ze niet alleen onomwonden moeten worden erkend, maar ook op doeltreffende wijze moeten worden gesteund.

13.

Er moet steun worden blijven gegeven aan reeds bestaande energiebesparende maatregelen en praktijken op lokaal niveau, door de betrokkenheid daarbij in allerlei samenwerkingsvormen, bijvoorbeeld via het Burgemeestersconvenant of andere interregionale, nationale of internationale structuren, te vergroten en door hun rol als aanjager van verandering en economische ontwikkeling in steden en regio's en als initiatiefnemer van informatie- en samenwerkingsnetwerken te ondersteunen.

D.   Energie-efficiëntie, energiebesparing en hernieuwbare energie

14.

Het is inderdaad een prioriteit dat er via bewustmaking, educatie en een gedragsverandering bij de burgers, maar ook via steun aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën waarmee kan worden gezorgd voor een efficiënter gebruik van de hulpbronnen en een grotere economische groei, een betere concurrentiepositie en meer werkgelegenheid, wordt aangezet tot energiebesparing, zodat de vraag naar energie daalt. In het streven naar een zo verstandig mogelijk energiegebruik, een decentraal energiesysteem en een grotere inbreng van burgers in de besluitvorming over energiesoorten en -gebruik moeten de lidstaten ook systemen voor eigen gebruik promoten. Vanuit het oogpunt van ontkoppeling van economische groei van energieverbruik kan consumptievermindering die voortvloeit uit efficiëntere processen en energiebesparing als een teken van ontwikkeling worden gezien, en niet van recessie, en gunstig zijn voor de economie.

15.

Het Comité blijft erbij dat energie-efficiëntie een van de doorslaggevende maatregelen is om de voor 2050 vastgelegde emissiereductiedoelstellingen te verwezenlijken. Het is het ermee eens dat er ambitieuzere energie-efficiëntiemaatregelen moeten worden vastgesteld en dat er strategieën moeten worden uitgestippeld die kunnen zorgen voor een optimale kostenefficiency. Verder komen er in dit verband dwingende Europese streefcijfers van pas. Daarnaast benadrukt het Comité dat er dringend tot actie moet worden overgegaan op terreinen waar er direct een aanzienlijke bijdrage kan worden geleverd aan besparingsmaatregelen, zoals de energieprestaties van gebouwen en duurzamere mobiliteit.

16.

In ieder geval moet er omwille van de duurzaamheid voor de nodige samenhang worden gezorgd bij de vaststelling en uitvoering van dringende en noodzakelijke ingrepen om het energiesysteem om te vormen. Daarbij moet vooral worden gekeken of vooruitgang op het ene gebied geen negatieve weerslag heeft op andere gebieden.

17.

Het is voorstander van waardecreatie voor energiebesparing door middel van duurzame marktmechanismen, zoals dat is onderzocht in het Energie-efficiëntieplan 2011  (2).

18.

Het is goed dat wordt benadrukt dat in alle scenario's voor een koolstofarme economie al in 2030 wordt voorzien in een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen, en dat die in 2050 de boventoon zullen voeren ten opzichte van andere technologieën. Helaas wordt er echter in geen enkel scenario van het stappenplan aandacht besteed aan oplossingen bestaande uit een combinatie van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie, waarmee de duurzaamheid van de omvorming naar een scenario voor het energiestelsel zonder fossiele brandstoffen kan worden vergroot en naar een koolstofvrije energiesector kan worden toegewerkt. Hoewel hernieuwbare energie in het stappenplan als cruciaal wordt bestempeld voor de sector verwarming en koeling, is het bovendien betreurenswaardig dat er geen grondig onderzoek is gedaan naar de prioritaire rol die deze sector met zijn aanzienlijke impact op het hele energieverbruik zou moeten spelen (i) in het traject naar een koolstofvrij energiestelsel in 2050 en dus ook (ii) bij de uitwerking van energiebeleid nu en in de toekomst.

19.

Gewezen zij op de opmerkingen in advies CdR 7/2011 van 30 juni/1 juli 2011 over de Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder en op de prioriteit die moet worden gegeven aan de netten voor energietransport en de integratie van distributienetwerken voor op lokaal niveau opgewekte duurzame energie van diverse decentrale bronnen (zoals onder meer windenergie, waterkrachtenergie, aardwarmte, zonne-energie en biomassa). Dit zal resulteren in slimmere energietransport en –distributie-infrastructuur (smart grids) die als basis kan dienen voor echte concurrentie, waarvan de eindverbruikers uiteindelijk de vruchten zullen plukken. Om te voldoen aan de groeiende behoefte aan flexibiliteit in het energiesysteem is geschikte opslagtechnologie voor alle spanningsniveaus vereist die – zoals pompaccumulatie – de optie bieden op grote schaal overschotten op te slaan en later terug te laten vloeien. Hiervoor moeten strategische instrumenten voor technologisch onderzoek en stimulering worden uitgewerkt en ingezet.

E.   Conventionele (gas, kolen, olie) en niet-conventionele energiebronnen, en kernenergie

20.

Het Comité onderschrijft de noodzaak van een gediversifieerde energievoorziening om de energievoorziening te kunnen veiligstellen. Het is belangrijk dat er precieze richtsnoeren worden aangereikt voor een overgangsfase waarin de conventionele energiebronnen (gas, kolen, olie) via efficiënte CO2-testen en duurzame maatregelen – met speciale aandacht voor het afvangen en opslaan van CO2 – een ondersteunende rol kunnen spelen in het traject naar een koolstofarm energiesysteem, terwijl er wordt gewerkt aan de voor de omvorming noodzakelijke technologieën, infrastructuur en gedragspatronen.

21.

Het Comité acht het zorgwekkend dat er in de strategie zo veel belang wordt gehecht aan commercieel nog niet beschikbare technologieën, en pleit ervoor dat er op Europees niveau eerst een studie wordt opgesteld en een discussie wordt gevoerd over het gebruik van niet-conventionele gasbronnen, zoals schaliegas, en van technologieën die risicofactoren met zich meebrengen die nog niet volledig zijn onderzocht of gecontroleerd en grensoverschrijdende effecten kunnen hebben. Dit is nodig om de mogelijke sociale en milieueffecten op de korte en lange termijn overeenkomstig de huidige wetgeving en met het oog op de eventuele vereiste regelgeving voor schaliegas in kaart te brengen. Het Comité juicht het dan ook toe dat de Commissie het onderzoek naar technologieën die kunnen bijdragen tot koolstofarme energieomzettingsprocessen, wil stimuleren en stelt voor de levenscyclusanalyse op te nemen als evaluatiecriterium in de besluitvorming.

22.

Het Comité is kritisch over het in het stappenplan vermelde causale verband tussen decarbonisatie en kernenergie en over de veronderstelling dat kernenergie zou bijdragen tot lagere systeemkosten en elektriciteitsprijzen, terwijl tegelijkertijd wordt erkend dat "de kosten voor de veiligheid en de kosten voor de ontmanteling van bestaande centrales en de verwijdering van afvalstoffen […] naar verwacht [zullen] stijgen". Daarom bepleit het uitvoerig te kijken naar langetermijnscenario's op basis van niet-conventionele, hernieuwbare energiebronnen en naar het feit dat de toenemende bezorgdheid van de burgers over de veiligheid van kernenergie kan leiden tot minder particuliere investeringen in deze sector en dat er daardoor meer overheidssteun nodig is in de vorm van subsidies of hogere elektriciteitsprijzen, waardoor de armste bevolkingsgroepen in de samenleving het zwaarst zullen worden getroffen.

F.   Investeringen en toegang tot financiering

23.

Door een referentiekader voor investeringen vast te stellen kan, in ieder geval tot 2030, de effectiviteit van het stappenplan worden verhoogd en kunnen zowel voor de particuliere spelers als de institutionele actoren de voorwaarden voor meer marktzekerheid worden geschapen, zeker als er ook wordt verwezen naar nationale investeringsdoelstellingen die rekening houden met de actieplannen van de lokale en regionale overheden. Meer zekerheid op het gebied van investeringen zou bovendien kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de 2020-doelstellingen, vooral als het gaat om energie-efficiëntie en -besparing – een terrein waarop nog de nodige inspanningen moeten worden geleverd. Het referentiekader zou ook worden verbeterd als de competenties van de branches op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op Europees niveau in kaart zouden worden gebracht, zodat er gerichte investeringen kunnen worden gedaan, de groei kan worden aangezwengeld en de positie van de Europese bedrijven in deze branches kan worden versterkt.

24.

Er moet vooral duidelijk worden gemaakt hoe de stimuleringsmaatregelen voor decentrale investeringen in duurzame energie (beperking van het energieverbruik en opwekking van hernieuwbare energie), die bijdragen tot een efficiënt gebruik van bronnen en de ontwikkeling van een groene economie en groene banen op lokaal en regionaal niveau, worden gefinancierd. Ook moet er een aanvullend financieringsinstrument worden vastgesteld dat decentraal wordt beheerd en de tenuitvoerlegging van actieplannen voor duurzame energie (SEAP) moet vereenvoudigen. Tot slot moet er (economisch en via regelgeving) steun worden verleend aan kleine decentrale producenten van hernieuwbare energie, waaronder ook lokale en regionale overheden, zodat die op de energienetten kunnen worden aangesloten.

25.

Het Comité beveelt aan om de positieve ervaringen van het programma "Intelligente energie – Europa" voort te zetten en uit te breiden en duidelijk vast te stellen hoe er gebruik kan worden gemaakt van een aanzienlijk deel van de in het kader van het cohesiebeleid beschikbare middelen. Het is ook van belang dat er in de structuurfondsen middelen worden toegekend voor het faciliteren van lokale samenwerking bij de decentrale ontwikkeling van koolstofarme en energie-efficiënte technologieën en dat er in het Europees Sociaal Fonds geld wordt vrijgemaakt voor het creëren van menselijk kapitaal dat technische ondersteuning op het gebied van energie (zowel in de vorm van oplossingen als technologieën en partnerschappen voor de tenuitvoerlegging) weet te organiseren, te beheren en te leveren.

26.

Lokale overheden zouden voor duurzame energie gemakkelijk toegang moeten kunnen blijven krijgen tot middelen van de Europese Investeringsbank (EIB). Daarbij zou voorrang moeten worden verleend aan projecten die energie-efficiëntie en duurzame energie integreren met het oog op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling, waarbij procedures worden vereenvoudigd en kleinere overheden gemakkelijker toegang krijgen tot de middelen.

27.

Om de energie-infrastructuur effectief te financieren volstaan nationale maatregelen niet. Er moet dus meer financiële steun komen voor projecten in de energiesector, met name ter verspreiding van oplossingen die van het gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, onder meer voor de verwarming en koeling van gebouwen.

28.

Er zou een strategie moeten worden uitgewerkt ter ondersteuning van de vorming van regionale clusters en partnerschappen en ter verbetering van de samenwerking tussen de al bestaande clusters en partnerschappen. In sommige gevallen is gebleken dat dit waardevolle instrumenten zijn voor de ontwikkeling van groene energiemarkten, het bewerkstelligen van energie-efficiëntie en voor het mobiliseren van investeringen, het creëren van vakbekwaamheid en het scheppen van arbeidsplaatsen.

G.   Onderzoek, innovatie en toepassingen

29.

Het Comité is het ermee eens dat er een stimulans moet worden gegeven aan een krachtige Europese inspanning op het gebied van innovatie en onderzoek. Het is er namelijk van overtuigd dat de ontwikkeling van innovatieve, efficiëntere en goedkopere technologieën kan helpen om meer zekerheid te creëren in de sector en om kapitaal aan te trekken, ook via een weloverwogen toekenning van middelen binnen het nieuwe programma "Horizon 2020".

30.

Het Comité wijst er met klem op dat de doelstellingen en prioriteiten van het nieuwe onderzoeksprogramma Horizon 2020 moeten aansluiten bij die van het Stappenplan Energie 2050.

31.

Het vindt dat innovatie en onderzoek op het gebied van kleinschalige energieproductie meer moet worden gestimuleerd, zoals het gebruik van de waterkracht die wordt geleverd door kleinere waterlopen, het gebruik van windenergie voor individuele of kleine groepen huishoudens, de lokale opwekking van zonne-energie en de opwekking van warmte uit warmwaterbronnen, indien aanwezig.

32.

Het Comité dringt erop aan dat er in onderzoek en ontwikkeling meer aandacht komt voor het enorme potentieel van oceaanenergie (golven en getijden) voor de opwekking van veilige, zekere en duurzame energie.

33.

Het Comité stelt voor om op basis van bestaande goede praktijken in diverse regio's reproduceerbare mechanismen te ontwikkelen ter ondersteuning van de vorming van innovatieclusters, territoriale innovatieplatforms voor energie en andere publiek-private partnerschappen tussen decentrale overheden, universiteiten en bedrijven. Zulke partnerschappen zouden een belangrijk instrument kunnen vormen voor regionale ontwikkeling en de groei van lokale economieën en ervoor kunnen zorgen dat innovaties en technologieën beter worden aangepast aan het lokale niveau en daar ook toegankelijker en rendabeler worden.

34.

Het Comité denkt dat het land- en bosbouwbeleid in sterke mate door het stappenplan zal worden beïnvloed en dat daarom steun moet worden verleend aan onderzoeksactiviteiten die deze sectoren in staat stellen om zich aan te passen en zich te richten op meer duurzaamheid.

35.

Er zou meer moeten worden gewezen op de rol die informatie- en communicatietechnologieën (ICT) op strategische terreinen, zoals smart cities, waaronder maatregelen voor duurzame mobiliteit vallen, slimme distributienetwerken (smart grids) en duurzaam bouwen, spelen als wegbereider van innovaties, als informatieverspreider en als oplossing voor de problematiek inzake energieverbruik.

36.

Het belang van onderzoek en opleiding van vakpersoneel dient te worden benadrukt, vooral door de lidstaten, zodat later over voldoende gekwalificeerd personeel en adequate studieprogramma's kan worden beschikt om doeltreffende technologieën van de toekomst te ontwikkelen, innovaties in te voeren en strategische plannen om te zetten.

H.   De interne en de wereldmarkt

37.

Er moeten dringend maatregelen worden genomen om de interne energiemarkt, die kan bijdragen tot een betaalbare energievoorziening, uiterlijk 2014 te voltooien, om uiterlijk 2015 een einde te maken aan de energie-isolatie van lidstaten, om een faire middelenvereffening onder de regio's te bewerkstelligen en om de randvoorwaarden voor de Europese energie-economie zodanig te stabiliseren en te verbeteren, dat de extra kosten van de energieomschakeling kunnen worden beperkt.

38.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de regeling voor de handel in emissierechten. De gratis toewijzing van emissierechten aan bedrijven die internationaal opereren, moet fundamenteel worden gewijzigd. De huidige toewijzingsmechanismen ondergraven namelijk het doel van de regeling, omdat de prijs van certificaten te laag ligt. Verder moet worden beseft dat die bedrijven onderhevig kunnen zijn aan het weglekeffect naar derde landen (carbon leakage), met alle gevolgen van dien voor hun concurrentiepositie.

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2011) 112 final.

(2)  COM(2011) 109 final.