2.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 296/26


Dinsdag 5 april 2011
Een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen

P7_TA(2011)0127

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (2010/2209(INI))

2012/C 296 E/04

Het Europees Parlement,

gezien de bepalingen van de juridische instrumenten van de VN op het gebied van mensenrechten en met name vrouwenrechten, zoals het VN-Handvest, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de internationale verdragen over burgerrechten en politieke rechten en over economische, sociale en culturele rechten, het VN-Verdrag inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van de prostitutie van anderen, het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (IVDV) en het facultatieve protocol hierbij, het Verdrag inzake de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, en het beginsel van non-refoulement,

gezien andere VN-instrumenten inzake geweld tegen vrouwen, zoals de Verklaring van Wenen en het bijbehorende actieprogramma die tijdens de Wereldconferentie over de mensenrechten op 25 juni 1993 zijn aangenomen (A/CONF. 157/23) en de Verklaring over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104),

gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN van 12 december 1997 over de preventie van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen (A/RES/52/86), van 18 december 2002 over de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer (A/RES/57/179) en van 22 december 2003 over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen (A/RES/58/147),

gezien de verslagen van de speciale rapporteurs van de Hoge Commissaris van de mensenrechten van de VN over geweld tegen vrouwen; gezien algemene aanbeveling nr. 19 van het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (11de Vergadering, 1992),

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, en onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Beijing (1), van 10 maart 2005 over de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie - Het actieplatform van Beijing (Beijing +10) (2) en van 25 februari 2010 over het Peking +15 - VN-actieprogramma voor gendergelijkheid (3),

gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 19 december 2006 over opvoering van de inspanningen om alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te bannen (A/RES/61/143), en de resoluties 1325 en 1820 over vrouwen, vrede en veiligheid van de VN-Veiligheidsraad,

gezien de werkzaamheden van het ad-hoccomité voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CAHVIO) van de Raad van Europa, dat in december 2008 is opgericht met het oog op de voorbereiding van een verdrag van de Raad van Europa over dit onderwerp,

gezien de conclusies van de Raad EPSCO van 8 maart 2010 over geweld,

onder verwijzing naar zijn standpunt van 14 december 2010 over de ontwerprichtlijn van het Europees Parlement en de Raad over het Europees beschermingsbevel (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen (5),

onder verwijzing naar zijn verklaring van 21 april 2009 over de campagne „NEE tegen geweld tegen vrouwen” (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 maart 2009 over de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU (7),

gezien de strategie van de Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 die op 21 september 2010 werd gepresenteerd,

gelet op artikel 48 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0065/2011),

A.

overwegende dat gendergerelateerd geweld met geen enkele maatregel volledig uitgebannen zal worden, maar dat een combinatie van wettelijke, justitiële en handhavingsmaatregelen en maatregelen op het gebied van infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg en andere dienstverlening ervoor kan zorgen dat gendergerelateerd geweld en de gevolgen daarvan aanzienlijk zullen afnemen,

B.

overwegende dat er weliswaar geen internationaal erkende definitie van de term „geweld tegen vrouwen” bestaat maar dat de Verenigde Naties dit omschrijven als iedere daad van gendergerelateerd geweld, die resulteert in of die vermoedelijk resulteert in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of leed voor vrouwen, inclusief dreigingen met dergelijke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht het feit of dit plaatsvindt in het openbaar of in het privéleven (8),

C.

overwegende dat geweld een traumatische ervaring is voor iedere man of vrouw en ieder kind, maar dat gendergerelateerd geweld overwegend wordt gepleegd door mannen jegens vrouwen en meisjes, en de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen zowel weerspiegelt als verergert, en de gezondheid, waardigheid, veiligheid en autonomie van de slachtoffers aantast,

D.

overwegende dat uit studies over gendergerelateerd geweld blijkt dat naar schatting eenvijfde tot eenvierde van alle vrouwen in Europa ten minste eenmaal in hun volwassen leven te maken heeft gehad met fysiek geweld en dat meer dan eentiende het slachtoffer is geweest van seksueel geweld; overwegende dat uit onderzoek eveneens is gebleken dat 26 % van de kinderen en jongeren naar eigen zeggen in de jeugd met fysiek geweld te maken heeft gehad,

E.

overwegende dat in de reclame en de pornografie vaak verschillende soorten gendergerelateerd geweld worden geschetst, waardoor geweld tegen vrouwen wordt gebagatelliseerd en strategieën voor de gelijkheid van mannen en vrouwen worden gedwarsboomd,

F.

overwegende dat geweld door mannen jegens vrouwen de plaats van vrouwen in de maatschappij beïnvloedt: hun gezondheid, hun toegang tot werk en onderwijs, hun integratie op sociaal en cultureel gebied, hun financiële onafhankelijkheid, hun deelname aan het openbare leven, de politiek en de besluitvorming en hun contacten met mannen,

G.

overwegende dat vrouwen in veel gevallen geen klacht indienen als zij te maken hebben gehad met gendergerelateerd geweld, en dat de redenen daarvoor complex en divers zijn, zoals psychologische, economische, sociale en culturele factoren, en dat zij soms ook geen vertrouwen hebben in de politie, het rechtsbestel en de maatschappelijke en gezondheidsdiensten,

H.

overwegende dat gendergerelateerd geweld, voornamelijk van mannen jegens vrouwen, overal in Europa en in de hele wereld een structureel en wijdverbreid probleem is en dat dit verschijnsel los staat van de leeftijd, opleiding, inkomen of maatschappelijke positie van de slachtoffers of de geweldplegers, en te maken heeft met een ongelijke machtsverdeling tussen mannen en vrouwen in onze samenleving,

I.

overwegende dat stress om economische redenen ertoe kan leiden dat misbruik vaker voorkomt en gewelddadiger en ernstiger is; overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat geweld tegen vrouwen toeneemt als mannen te maken hebben met gedwongen verhuizing of bezitsverlies ten gevolge van de economische crisis,

J.

overwegende dat geweld tegen vrouwen een breed scala aan mensenrechtenschendingen omvat, zoals onder andere: seksueel misbruik, verkrachting, huiselijk geweld, aanranding en intimidatie, prostitutie, handel in vrouwen en meisjes, schending van de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, geweld tegen vrouwen op het werk, geweld tegen vrouwen in conflictsituaties, geweld tegen vrouwen in gevangenissen of zorginstellingen en diverse schadelijke traditionele praktijken; overwegende dat elk van deze vormen van misbruik diepe psychologische littekens kan achterlaten, de gezondheid van vrouwen en meisjes in het algemeen kan schaden, waaronder hun reproductieve en seksuele gezondheid, en in sommige gevallen tot de dood kan leiden,

K.

overwegende dat in sommige lidstaten geweld van mannen jegens vrouwen in de vorm van verkrachting niet als een strafbaar feit wordt beschouwd dat ambtshalve wordt vervolgd (9),

L.

overwegende dat er niet op stelselmatige wijze vergelijkbare gegevens over verschillende soorten geweld tegen vrouwen in de Europese Unie worden verzameld, zodat het moeilijk is de werkelijke omvang van het probleem vast te stellen en passende oplossingen te vinden; overwegende dat het verzamelen van betrouwbare gegevens uitermate problematisch is omdat vrouwen en mannen, als gevolg van angst of schaamte, huiverig zijn om hun ervaringen aan de betrokken instanties te melden,

M.

overwegende dat volgens reeds verrichte studies over lidstaten van de Raad van Europa de jaarlijkse kosten van geweld tegen vrouwen geraamd worden op circa 33 miljard EUR (10),

N.

overwegende dat vrouwen in de Europese Unie als gevolg van verschillende vormen van beleid en wetgeving in de lidstaten niet dezelfde bescherming genieten tegen geweld door mannen,

O.

overwegende dat de Europese Unie met het Verdrag van Lissabon grotere bevoegdheden heeft gekregen op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken, waaronder strafprocesrecht en materieel strafrecht, alsmede op het gebied van politiële samenwerking,

P.

overwegende dat een beangstigend aantal vrouwen het slachtoffer is van gendergerelateerd geweld,

Q.

overwegende dat een andere vorm van geweld tegen of misbruik van vrouwen de intimidatie van moeders en zwangere vrouwen is, een vorm die vooral binnen het gezin, binnen het huwelijk en in de sociale en beroepssfeer plaatsvindt, en waardoor vrouwen hun baan kunnen verliezen, hetzij door ontslag of op basis van vrijwilligheid, en ten gevolge waarvan zij soms gediscrimineerd worden of depressief kunnen raken,

R.

overwegende dat de Commissie in haar strategie voor gendergelijkheid 2010-2015 heeft benadrukt dat gendergerelateerd geweld een van de kernproblemen is die moeten worden aangepakt om werkelijke gendergelijkheid te bewerkstelligen,

S.

overwegende dat de Commissie heeft aangekondigd dat zij in 2011 een voorstel voor een strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen zal indienen, maar dat in het werkprogramma 2011 van de Commissie niet expliciet naar deze strategie werd verwezen,

1.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie in haar actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm om in 2011-2012 een mededeling te presenteren over een strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en vrouwelijke genitale verminking, gevolgd door een EU-actieplan (11);

2.

stelt een nieuwe brede beleidsaanpak voor tegen gendergerelateerd geweld, met onder meer:

een strafrechtelijk instrument in de vorm van een richtlijn tegen gendergerelateerd geweld,

maatregelen in het kader van de zes punten inzake geweld tegen vrouwen (beleid, preventie, bescherming, vervolging, voorzieningen en partnerschap),

het verzoek aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat de daders overeenkomstig de zwaarte van het misdrijf worden gestraft,

een beroep op de lidstaten om te zorgen voor de opleiding van overheidspersoneel dat te maken kan krijgen met geweld tegen vrouwen, zoals het met rechtshandhaving, maatschappelijk werk, kinderzorg, gezondheidszorg en eerste hulp belaste personeel, om dit soort gevallen op te sporen, vast te stellen en adequaat te behandelen, waarbij speciale aandacht wordt geschonken aan de behoeften en rechten van slachtoffers,

het vereiste voor de lidstaten om de nodige voortvarendheid te tonen en alle vormen van misdrijven in verband met gendergerelateerd geweld te registreren en onderzoeken met het oog op het instellen van strafvervolging,

plannen voor het opstellen van specifieke onderzoeksprocedures voor de politie en werkers in de gezondheidszorg, gericht op het veiligstellen van bewijsmateriaal in verband met gendergerelateerd geweld,

het tot stand brengen van partnerschappen met instituten voor hoger onderwijs met het oog op het aanbieden van trainingen over gendergerelateerd geweld voor beroepsbeoefenaren op dit gebied, met name rechters, politiefunctionarissen, gezondheidswerkers en onderwijskrachten en personen die zich bezighouden met slachtofferhulp,

beleidsvoorstellen gericht op het helpen van slachtoffers bij het weer opbouwen van hun leven, het aanpakken van de specifieke behoeften van verschillende groepen slachtoffers, zoals vrouwen die tot een minderheid behoren en het waarborgen van hun veiligheid en het herstellen van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid, alsmede maatregelen ter bevordering van de uitwisseling van informatie en beste praktijken over de wijze waarop slachtoffers van geweld tegen vrouwen moeten worden benaderd,

integratie van specifieke identificatie- en diagnosemechanismen in de eerstehulpdiensten van ziekenhuizen en het netwerk voor eerstelijnszorg, om te zorgen voor een consistenter en efficiënter systeem voor toegang en begeleiding voor dit soort slachtoffers,

een verzoek aan de lidstaten om in samenwerking met de desbetreffende ngo's beschermde huisvesting beschikbaar te stellen voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld,

minimumvoorschriften met betrekking tot het aantal ondersteunende structuren voor slachtoffers dat per 10 000 inwoners beschikbaar moet zijn, in de vorm van centra met specifieke deskundigheid op het gebied van slachtofferhulp,

de invoering van een Europees handvest met een minimumniveau van ondersteunende dienstverlening voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen, zoals: recht op rechtsbijstand, het verwezenlijken van beschermde huisvesting om te voldoen aan de behoefte van slachtoffers aan bescherming en tijdelijke opvang, gratis psychologische noodhulp van specialisten op een gedecentraliseerde en toegankelijke basis en financiële steun ter bevordering van de onafhankelijkheid van de slachtoffers zodat zij gemakkelijker naar het normale leven en het beroepsleven kunnen terugkeren,

minimumnormen om te waarborgen dat slachtoffers professionele ondersteuning krijgen in de vorm van advies door een juridisch beroepsbeoefenaar, ongeacht hun rol in de strafrechtelijke procedure,

mechanismen voor een eenvoudiger toegang tot rechtsbijstand zodat de slachtoffers hun rechten in de gehele Unie kunnen doen gelden,

plannen voor het vaststellen van methodologische richtsnoeren, alsmede plannen voor een nieuwe inzet op het gebied van gegevensverzameling, gericht op het verkrijgen van vergelijkbare statistische gegevens over gendergerelateerd geweld, met inbegrip van genitale verminking van vrouwen, teneinde de omvang van het probleem vast te stellen en de basis te leggen voor een andere aanpak van het probleem,

de instelling, binnen de komende vijf jaar, van een Europees Jaar tegen geweld jegens vrouwen om de Europese burgers bewust te maken van het probleem,

het verzoek aan de Commissie en de lidstaten passende preventiemaatregelen te nemen, zoals bewustmakingscampagnes, zo nodig in samenwerking met ngo's,

het opnemen van maatregelen in salarisovereenkomsten en een betere coördinatie tussen werkgevers, vakbonden en ondernemingen en tussen hun respectieve bestuursinstanties, om slachtoffers relevante informatie te verstrekken over hun arbeidsrechten,

uitbreiding van het aantal rechtbanken dat specifiek met de behandeling van gendergerelateerd geweld wordt belast; meer middelen en opleidingsmateriaal over gendergerelateerd geweld voor rechters, openbare aanklagers en advocaten, alsmede verbeteringen van de gespecialiseerde afdelingen van rechtshandhavingsinstanties door een uitbreiding van het personeel en een verbetering van hun opleiding en uitrusting;

3.

dringt er bij de lidstaten op aan verkrachting van en seksueel geweld jegens vrouwen, met name binnen het huwelijk en informele intieme relaties en/of begaan door mannelijke verwanten, als strafbare feiten te erkennen als er tegen de wil van het slachtoffer is gehandeld, ervoor te zorgen dat deze delicten automatisch worden vervolgd, en bij geweld tegen vrouwen elk beroep op culturele, traditionele of religieuze praktijken of tradities als verzachtende omstandigheid af te wijzen, dus ook bij zogeheten „eermisdrijven” en bij genitale verminking van vrouwen;

4.

erkent dat geweld jegens vrouwen een van de ernstigste vormen van gendergerelateerde schending van mensenrechten is en dat daarnaast huiselijk geweld jegens andere slachtoffers, zoals kinderen, mannen of ouderen, een verborgen probleem vormt dat zeer veel gezinnen treft en dat dus niet mag worden genegeerd;

5.

benadrukt dat blootstelling aan lichamelijk, seksueel of psychisch geweld en misbruik tussen ouders of andere familieleden ernstige gevolgen heeft voor kinderen;

6.

verzoekt de lidstaten psychosociale hulp te ontwikkelen voor kinderen die getuige zijn geweest van welke vorm van geweld dan ook en deze hulp aan de leeftijd van de kinderen aan te passen en speciaal te richten op de verwerking van traumatische ervaringen door kinderen en daarbij in het oog te houden wat het beste is voor kinderen;

7.

benadrukt dat vrouwen met een migrantenachtergrond, waaronder migrantenvrouwen zonder papieren, en vrouwelijke asielzoekers twee groepen vrouwen zijn die bijzonder kwetsbaar zijn voor gendergerelateerd geweld;

8.

wijst op het belang van een adequate opleiding voor iedereen die werkt met vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld, met name vertegenwoordigers van het rechtsbestel en de rechtshandhaving, en dan in het bijzonder de politie, rechters, maatschappelijk werkers en werknemers in de gezondheidszorg;

9.

verzoekt de Europese Commissie met behulp van alle beschikbare deskundigheid jaarlijkse statistieken over gendergerelateerd geweld te ontwikkelen en ter beschikking te stellen, met inbegrip van cijfers over het aantal vrouwen dat jaarlijks door hun partner of ex-partner wordt vermoord, gebaseerd op gegevens van de lidstaten;

10.

benadrukt dat onderzoek naar geweld jegens kinderen, jongeren en vrouwen, en meer in het algemeen naar gendergerelateerd en seksueel geweld, als een multidisciplinair onderzoeksterrein moet worden opgenomen in het toekomstige achtste kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling;

11.

verzoekt de Commissie na te denken over de oprichting van een waarnemingscentrum voor geweld tegen vrouwen, gebaseerd op meldingen van rechtszaken waarin sprake was van geweld tegen vrouwen;

12.

verzoekt de Commissie haar inspanningen om gendergerelateerd geweld te bestrijden voort te zetten door middel van communautaire programma's, met name het Daphne-programma dat reeds succesvol is gebleken in de bestrijding van geweld tegen vrouwen;

13.

wijst erop dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) een representatieve groep vrouwen uit alle lidstaten zal ondervragen over hun ervaringen met geweld en wenst dat daarbij speciaal wordt onderzocht wat voor reacties vrouwen van de verschillende autoriteiten en ondersteunende diensten krijgen als zij melding doen van seksueel geweld;

14.

dringt er bij de lidstaten op aan de omvang van gendergerelateerd geweld in hun nationale statistieken goed zichtbaar te maken en maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er gegevens over gendergerelateerd geweld worden verzameld, onder meer over het geslacht van de slachtoffers, het geslacht van de daders, de relatie tussen dader en slachtoffer, leeftijd, plaats van het delict en aard van de verwondingen;

15.

verzoekt de Commissie een studie voor te leggen over de financiële gevolgen van geweld tegen vrouwen, gebaseerd op onderzoeksmethoden waarmee de financiële gevolgen van deze vorm van geweld voor de gezondheidsdiensten, sociale-zekerheidsstelsels en de arbeidsmarkt beoordeeld kunnen worden;

16.

verzoekt het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het Europees Instituut voor gendergelijkheid onderzoek te doen naar de hardnekkigheid van geweld in relaties van teenagers en naar de gevolgen daarvan voor hun welzijn;

17.

merkt op dat stalking, waarvan 87 % van alle slachtoffers vrouw is, psychologische trauma's en ernstige emotionele stress veroorzaakt en derhalve moet worden beschouwd als een vorm van geweld tegen vrouwen waartegen in alle lidstaten een juridisch kader moet worden gecreëerd;

18.

stelt vast dat traditionele schadelijke praktijken zoals genitale verminking van vrouwen (FMG) en zogeheten „eerwraak” zeer contextgebonden vormen van geweld tegen vrouwen zijn en dringt er derhalve bij de Commissie op aan specifieke aandacht te schenken aan traditionele schadelijke praktijken in een strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen;

19.

erkent het ernstige probleem van prostitutie in de Europese Unie, met inbegrip van kinderprostitutie, en verzoekt om nader onderzoek naar het verband tussen het wettelijk kader en de vorm en omvang van prostitutie in de verschillende lidstaten; vestigt de aandacht op de zorgwekkende stijging van de mensenhandel naar en in de EU, waarbij het vooral gaat om vrouwen en kinderen, en dringt er bij de lidstaten op aan krachtig op te treden ter bestrijding van deze illegale praktijk;

20.

verzoekt de lidstaten het ernstige probleem van het draagmoederschap te erkennen dat in feite een uitbuiting van het vrouwelijk lichaam en haar voortplantingsorganen is;

21.

benadrukt dat vrouwen en kinderen ten prooi vallen aan dezelfde vormen van uitbuiting en dat beide als product op de internationale reproductieve markt kunnen worden beschouwd en dat nieuwe manieren om voor nageslacht te zorgen, zoals draagmoederschap, leiden tot een stijging van de handel in vrouwen en kinderen en grensoverschrijdende illegale adoptie;

22.

merkt op dat is vastgesteld dat huiselijk geweld een zeer belangrijke oorzaak vormt voor miskramen of doodgeboren kinderen, alsmede voor het overlijden van moeders tijdens de bevalling, en verzoekt de Commissie meer aandacht te schenken aan geweld tegen zwangere vrouwen, omdat daders van dergelijk geweld immers meer dan één persoon schade berokkenen;

23.

wijst erop dat het maatschappelijk middenveld, en met name ngo's, vrouwenorganisaties en andere publieke instanties en particuliere vrijwilligersorganisaties die zich met hulpverlening aan slachtoffers van geweld bezighouden een zeer belangrijke taak verrichten, vooral omdat zij vrouwelijke slachtoffers van geweld bijstaan die hun cocon van zwijgen willen verbreken, en door de lidstaten gesteund moeten worden;

24.

dringt nogmaals aan op de noodzaak om niet alleen met de slachtoffers maar ook met de daders samen te werken, om laatstgenoemden bewuster te maken en bij te dragen aan een verandering van de stereotypen en vastgeroeste sociale overtuigingen die ervoor zorgen dat de omstandigheden die dit soort geweld voortbrengen en de acceptatie daarvan in stand blijven;

25.

verzoekt de lidstaten beschermde huisvesting voor vrouwen beschikbaar te stellen om vrouwen en kinderen te ondersteunen om hun leven te leven zoals zij dat willen, zonder geweld en armoede, waarbij deze huisvesting tevens gespecialiseerde diensten kan aanbieden, alsmede medische voorzieningen, rechtshulp, psychosociaal en therapeutisch advies, rechtsbijstand tijdens gerechtelijke procedures, steun aan kinderen die het slachtoffer zijn geworden van geweld, enzovoort;

26.

benadrukt dat de lidstaten passende middelen moeten uittrekken voor de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen, onder meer door de structuurfondsen aan te spreken;

27.

onderstreept hoe belangrijk het is dat de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten, via instrumenten als het ESF of het Progress-programma, maatregelen nemen om de terugkeer op de arbeidsmarkt van vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van gendergerelateerd geweld te vergemakkelijken;

28.

verzoekt de EU en de lidstaten een juridisch kader te creëren waarin migrantenvrouwen recht hebben op een eigen paspoort en een verblijfsvergunning en waarin men voor het ontvreemden van een dergelijk document strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld;

29.

herhaalt het standpunt uiteengezet in zijn resolutie van 25 februari 2010 dat de Europese Unie binnen het nieuwe juridische kader dat door het Verdrag van Lissabon is gecreëerd, toe moet treden tot het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV) en tot het facultatieve protocol daarbij;

30.

verzoekt de Commissie en de lidstaten geweld tegen vrouwen en de gendergerelateerde dimensie van schendingen van de mensenrechten internationaal aan te pakken, met name in het kader van reeds bestaande bilaterale associatie- en internationale handelsovereenkomsten of in het kader van gelijksoortige overeenkomsten waarover nog wordt onderhandeld;

31.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.

(2)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 247.

(3)  PB C 348 E van 21.12.2010, blz. 11.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0470.

(5)  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 53.

(6)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 131.

(7)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 52.

(8)  Artikel 1 van de Verklaring van de Verenigde Naties over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104); punt 113 van het actieprogramma van Peking van de Verenigde Naties van 1995.

(9)  Studie van de Commissie uit 2010, getiteld: „Haalbaarheidsstudie ter beoordeling van de mogelijkheden, kansen en behoeften om de nationale wetgeving inzake geweld tegen vrouwen, geweld tegen kinderen en geweld op grond van seksuele geaardheid te standaardiseren”, blz. 53.

(10)  „Bestrijding van geweld tegen vrouwen – Verkennende studie over de maatregelen en acties in de lidstaten van de Raad van Europa”, Raad van Europa, 2006.

(11)  COM(2010)0171 Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa – Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm, blz. 13.