23.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/39


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema Aanscherping van de energie-efficiëntiemaatregelen en -programma's voor eindgebruikers (initiatiefadvies)

2009/C 318/08

Rapporteur: de heer CAPPELLINI

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 10 juli 2008 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het thema:

Aanscherping van de energie-efficiëntiemaatregelen en -programma's voor eindgebruikers.

De gespecialiseerde afdeling Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 september 2009 goedgekeurd; rapporteur was de heer CAPPELLINI.

Het EESC heeft tijdens zijn op 30 september en 1 oktober 2009 gehouden 456e zitting (vergadering van 1 oktober 2009) onderstaand advies uitgebracht, dat met 126 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

In het kader van het streven naar een zuinig en duurzaam energiebeleid heeft het EESC zich gedurende de laatste mandaatsperiode beziggehouden met de diverse thema's en aspecten van het Europese energie-efficiëntiebeleid (zoals externe dimensie, energieproblematiek op de korte en lange termijn en voorzieningszekerheid). Het acht het belangrijk dat de resultaten van zijn energie-efficiëntiedagen de erkenning krijgen die ze verdienen en dat daar samen met alle betrokken partijen, de eindgebruikers en de lidstaten op wordt voortgeborduurd. Daarom roept het de Commissie en het nieuw gekozen Europees Parlement op om zijn aanbevelingen uit eerdere adviezen (1) alleszins ter harte te nemen.

1.2

Voorts is het van mening dat een op efficiëntie en nieuwe en „schone” technologieën gericht energiebeleid een oplossing kan zijn voor de milieuproblematiek, maar ook voor de te grote afhankelijkheid van de energievoorziening en voor de hoge grondstoffenprijzen, die worden doorberekend aan de eindgebruikers.

Er zou veel meer aan moeten worden gedaan om de eindgebruikers (in het bijzonder consumenten en kleine ondernemers) stelselmatig te betrekken bij de verwezenlijking van de nieuwe doelstellingen die de Europese Raad in maart 2007 heeft vastgesteld, en bij de aanpak van de huidige economische crisis.

1.3

Het Europees en nationaal sociaal partnerschap zou de eindgebruikers van energie en met name kleine ondernemingen, hun vertegenwoordigende organisaties alsook lokale publieke en particuliere verengingen en coöperaties ertoe kunnen aanzetten om een grotere bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de Europese doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en de „green economy”. Daarmee zou, mits dit in het juiste kader gebeurt, bijvoorbeeld binnen de Europese sociale dialoog (ook op sectoraal niveau), een concrete bijdrage kunnen worden geleverd aan de groei van de werkgelegenheid en het ontstaan van nieuwe soorten gekwalificeerde banen en nieuwe diensten in de energiesector.

1.4

Het besluit om het energiebeleid een sterkere Europese dimensie te verlenen, zal er ongetwijfeld ook toe leiden dat de interne markt en de nationale markten meer zullen streven naar een strategie van duurzame ontwikkeling en naar nauwere wetenschappelijke en technologische samenwerking. Met dat laatste kan een impuls worden gegeven aan publieke en particuliere investeringen en ook aan vormen van versterkte samenwerking tussen de lidstaten.

1.5

Het is betreurenswaardig en zelfs zorgelijk dat er geen homogene en gedetailleerde informatie voorhanden is over energie-efficiëntie op het niveau van de eindgebruikers. Vooral ook omdat het op Europees niveau ontbreekt aan historische en voor de eindgebruikers toegankelijke gegevens, is het lastig om statistisch betrouwbare en geharmoniseerde indicatoren uit te werken.

Tevens is het zorgwekkend dat de lidstaten, in strijd met de betrokken richtlijn, niet op tijd hun nationale actieplannen voor energie-efficiëntie (NEEAP's) hebben opgesteld.

1.6

Voor een volledige, homogene en effectievere tenuitvoerlegging op nationaal niveau van het Europese energie-efficiëntiebeleid is het dringend noodzakelijk dat de Commissie en de lidstaten samen, na een systematische raadpleging van de vertegenwoordigers van eindgebruikers, een Europees en algemeen geaccepteerd monitoringsysteem invoeren dat rechtvaardig en transparant is en dat het mogelijk maakt om energierekeningen met elkaar te vergelijken.

1.7

Voor een betere tenuitvoerlegging van het Europese energie-efficiëntiebeleid dient het sectorale aspect daarvan te worden versterkt. Op die manier kan dit beleid ook beter worden gemonitord en kunnen de effecten ervan beter worden geanalyseerd. Die effecten verschillen immers per economische activiteit. Dat geldt voor bedrijven die energie afnemen (en waarvan het verbruik en het type processen zeer uiteen kunnen lopen), maar ook voor bedrijven die in de verschillende takken van de energiesector actief zijn (zoals producenten en monteurs van installaties, energieleveranciers, bouwbedrijven enz.) en waarvoor er nog talrijke onbenutte mogelijkheden zijn om energie te besparen.

1.8

Het EESC pleit ervoor om de Europese programma's (zoals het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP), Intelligente energie voor Europa e.d.) zo snel mogelijk te vereenvoudigen, om de eindgebruikers daar meer bij te betrekken en om de daaruit voortvloeiende maatregelen (net als in het programma ECAP) meer op elkaar af te stemmen. Om die reden zou er een nieuw geïntegreerd programma moeten komen, zodat dergelijke activiteiten beter kunnen worden gecoördineerd en de eindgebruikers er meer profijt van kunnen trekken.

Het EESC roept de EU, de lidstaten en het bedrijfsleven op om voldoende te investeren in toegepast onderzoek en de terbeschikkingstelling van de resultaten daarvan aan de eindgebruikers, in energiebesparing dankzij nieuwe ICT-mogelijkheden voor de technische sector en de hightechindustrie, en in ontwikkeling en innovatie op het gebied van energie. Ook zou er wereldwijd nauwer moeten worden samengewerkt op dit terrein.

1.9

De EU dient zo snel mogelijk met fiscale instrumenten en beleidsmaatregelen voor energiebesparingen en met maatregelen voor adequatere kredietverstrekking voor energiebesparende projecten te komen. Dan wordt het voor alle eindgebruikers en met name het mkb en publiek-private partnerschappen gemakkelijker om al dan niet gezamenlijk over te stappen op efficiëntere en duurzamere productiemethoden.

Het EESC beseft dat onderwijs en opleiding cruciaal zijn voor de verspreiding van een cultuur van energie-efficiëntie in heel Europa. Daarom pleit het voor speciaal overleg met de sociale partners en alle stakeholders op Europees en nationaal niveau over een heroriëntatie van de beschikbare Europese financiële middelen (zodat de vaardigheden en competenties op het gebied van energie-efficiëntie kunnen worden geconsolideerd) en over verbetering van de voorlichting en bewustmaking van het grote publiek.

2.   Doelstellingen van Richtlijn 2006/32/EG

2.1

Richtlijn 2006/32/EG moet zorgen voor:

een betere energie-efficiëntie bij de eindgebruikers en daarmee ook een betere voorzieningszekerheid van energie;

een vermindering van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen (in de strijd tegen klimaatverandering) en een in economisch opzicht efficiënter gebruik van de mogelijkheden van energiekostenbesparing, waarmee ook een impuls kan worden gegeven aan innovatie en concurrentievermogen.

Om dit alles te bewerkstelligen, zijn in de richtlijn de volgende algemene doelstellingen vastgelegd:

de lidstaten moeten weten wat de noodzakelijke indicatieve streefwaarden zijn, en over de juiste instrumenten beschikken om die te bereiken;

er moeten institutionele, financiële en juridische kaders worden vastgesteld om de bestaande marktbelemmeringen en andere obstakels voor een efficiënt eindgebruik van energie weg te nemen;

er moeten voorwaarden worden geschapen voor de ontwikkeling van een markt voor energiediensten, met name ten gunste van het mkb;

via energiediensten en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie moet er in het negende toepassingsjaar van deze richtlijn een algemene nationale indicatieve energiebesparingsstreefwaarde van 9 % worden bereikt.

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/32/EG is gebleken dat de oorspronkelijke ambitieuze doelstellingen van de Commissie niet konden worden gehaald. Daarvoor zijn een aantal redenen te geven:

De maatregelen gingen niet ver genoeg en konden bij de omzetting op nationaal niveau gemakkelijk worden omzeild.

De nationale actieplannen en omzettingsmaatregelen bleken minder coherent en minder effectief dan in de richtlijn was voorzien.

De ondersteunende programma's en maatregelen waren nauwelijks op elkaar afgestemd en te versnipperd.

Door het gebrek aan homogeniteit in de gegevens en informatie die noodzakelijk zijn voor de monitoring en de beoordeling van de impact van de richtlijn op de eindgebruikers, is het initiatief uiteindelijk ontoereikend gebleken en konden niet alle nodige elementen worden aangedragen voor een coherente en duurzame totstandbrenging van energie-efficiëntie in de EU.

De huidige praktijk wijst uit dat slechts enkele van de 27 EU-lidstaten een gedegen en gestructureerd energiebeleid hebben doorgevoerd dat aanzet tot energie-efficiëntie en tot de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en van nieuwe aan deze technologieën gerelateerde sectoren en dat tegelijkertijd bijdraagt tot vermindering van de energiekosten voor kleine bedrijven en gezinshuishoudens.

In haar groenboek „Naar een Europees energienetwerk voor een continue, duurzame en concurrerende energievoorziening” (2) pleit de Commissie voor een Europese beheerder van de energienetwerken.

In drie recente adviezen (3) dringt het EESC erop aan om te onderzoeken of een Europese energie-DAB ten behoeve van het gemeenschappelijke energiebeleid haalbaar is. Zo'n voorafgaande bespiegeling is vooral noodzakelijk omdat dergelijke diensten getuigen van Europese solidariteit en een antwoord vormen op de uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd op cruciale multi- of transnationale gebieden als energiebevoorradingszekerheid, watermanagement, behoud van de biodiversiteit, bewaking van de luchtkwaliteit, interne en externe veiligheid enz. Zulke gemeenschappelijke diensten zouden de eindgebruikers bewuster kunnen maken van hun eigen verantwoordelijkheid.

3.2   De eindgebruikers en de Europese visie op energiebeleid

Gezien de grote vertraging die sommige lidstaten hebben opgelopen met de verwezenlijking van de energie-efficiëntiedoelstellingen, en de nog altijd ernstige economische crisis moeten er snel beter doordachte, beter uitgewerkte en beter afgestemde maatregelen komen om middelen vrij te maken bij de EU en de lidstaten en om bedrijven en overheden te stimuleren weer in energie-efficiëntie te gaan investeren. Mede dankzij een duurzameontwikkelingsstrategie en -visie, gebaseerd op de beginselen van efficiëntie, gespreide productie en nieuwe schone energiebronnen (zoals biomassa) en op de uitwisseling van resultaten op Europees niveau en tussen lidstaten en vertegenwoordigers van de eindgebruikers, kan worden voorkomen dat er een versnippering ontstaat van de noodzakelijke onderzoeksactiviteiten en de daarmee gepaard gaande internationale inspanningen.

Om de economische crisis te bestrijden en het energie-efficiëntiebeleid en het daaraan gekoppelde investeringsbeleid weer vlot te trekken, is het belangrijk dat er ook eens vanuit het oogpunt van de eindgebruikers, de bank- en energiesector en de betrokken lokale overheden naar het Europese fiscale en kredietbeleid wordt gekeken en dat het pad wordt geëffend voor de ontwikkeling van een Europees systeem van „energiedienstenbedrijven”.

3.3   De cultuur van en de nieuwe kennis omtrent energie-efficiëntie vanuit het oogpunt van de eindgebruikers

Er is duidelijk een gebrek aan algemene en sectorale informatie, terwijl ook het effect van het Europese energie-efficiëntiebeleid op eindgebruikers (met name het mkb en andere stakeholders) niet wordt beoordeeld. Daarnaast ontbreekt het aan een methodologie om de samenhang tussen de internationale en de Europese doelstellingen te controleren en worden de resultaten die eindgebruikers weten te boeken, niet op de voet gevolgd.

Uit een eerste controle in sommige lidstaten blijkt dat er maar weinig gedetailleerde informatie beschikbaar is over industriële productie en energieverbruik.

Daarom moeten via steekproeven gegevens worden verzameld en indicatoren worden uitgewerkt voor de monitoring en beoordeling van de energie-efficiëntie bij eindgebruikers en energiediensten. Dan alleen kan het effect van de richtlijn op de strategieën en maatregelen van de afzonderlijke lidstaten worden gemeten.

3.4   De indicatoren voor energie-efficiëntie en de behoeften van de eindgebruikers

De Commissie en de lidstaten zouden steun moeten verlenen aan de ontwikkeling van geharmoniseerde en betrouwbare indicatoren waarmee kan worden gemeten hoeveel energiebesparing het gebruik van bijvoorbeeld nieuwe ICT-toepassingen oplevert. Met het oog daarop zouden zij een onafhankelijke taskforce van deskundigen kunnen oprichten. De eenvoudig te begrijpen indicatoren kunnen als waarborg dienen voor de eindgebruikers, die daar eveneens op de juiste wijze de vruchten van kunnen plukken. Daarmee zou, behalve aan oneerlijke handelspraktijken, ook een halt kunnen worden toegeroepen aan het toenemende gebruik van de termen 'groene' of 'schone' energie, dat louter door marketingoverwegingen is ingegeven en daarom misleidend en zelfs bedrieglijk is, temeer daar de geclaimde besparingen en emissiereducties niet met harde cijfers worden onderbouwd.

3.5   Dankzij een geïntegreerd en gemeenschappelijk monitoring- en waarnemingssysteem zouden de EU en de lidstaten:

ten behoeve van de eindgebruikers en met name het bedrijfsleven (en meer in het bijzonder het mkb en de ambachtelijke sector) een Europese taskforce van deskundigen en een netwerk van onafhankelijke organisaties op het gebied van energie-efficiëntie kunnen opzetten;

periodiek verslag kunnen uitbrengen over het EU-beleid en het effect daarvan voor de eindgebruikers (meer in het bijzonder het mkb);

gebruik kunnen maken van een meertalig, gebruiksvriendelijk en laagdrempelig informatieplatform en de betrekkingen tussen de vertegenwoordigende organisaties op Europees en nationaal niveau en de belangrijkste stakeholders kunnen consolideren en verbeteren.

3.6   Aanpak van de vertragingen en tekortkomingen in de voorbereiding van de nationale energie-efficiëntieplannen

De nationale energie-efficiëntieplannen laten zien dat de lidstaten zich niet bijzonder inzetten om de doelstellingen van de richtlijn – vermindering van het energieverbruik in met name het vervoer en woningen – te verwezenlijken (vaak ontbreekt het aan informatie en wetenschappelijke indicatoren voor een optimale effectbeoordeling van de geplande maatregelen en zijn de plannen zeer vaag en sluiten ze niet aan op de doelstellingen). Er zijn dan ook concretere initiatieven nodig die gemakkelijker te verwezenlijken zijn. Ook moeten in ieder geval bepaalde maatregelen een meer bindend karakter krijgen. Dit betekent dat de nationale plannen worden afgezet tegen de concrete resultaten, zoals is gebeurd voor de uitstoot van voertuigen, de algemene terugdringing van CO2, de uitstoot van broeikasgassen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.

De voornaamste tekortkoming van de richtlijn, zo blijkt uit de recente onlineraadpleging van de Commissie „Public Consultation on the Evaluation and Revision of the Action Plan for Energy Efficiency” [COM(2006) 545 final], betreft het overleg met de eindgebruikers. Om de geconstateerde fouten in de voorbereiding van de nationale energie-efficiëntieplannen in ieder geval gedeeltelijk te verhelpen zou er, met medewerking van het EESC, een jaarverslag kunnen worden opgesteld en een geschikte methodologie kunnen worden ontwikkeld voor het overleg met de eindgebruikers.

3.7   Een nieuwe generatie eindgebruikersvriendelijke EU-programma's

De procedures voor programma's als CIP en vooral EIE moeten eenvoudiger worden, zodat kleine bedrijven en hun vertegenwoordigende organisaties alsook overheden in achtergestelde gebieden (bergen en perifere regio's) daar gemakkelijker gebruik van kunnen maken. Bovendien zou het een goede zaak zijn om met name op Europees, nationaal en lokaal niveau een impuls te geven aan de publiek-private partnerschappen en de ESCO's (Energy Saving Companies - leveranciers van energiediensten), zodat het mkb nauwer wordt betrokken bij de feitelijke tenuitvoerlegging van het Europese beleid inzake groene overheidsopdrachten. De Commissie zou met het oog op het streven naar eenvoudigere en betere regelgeving samen met de vertegenwoordigers van de Europese/nationale overkoepelende organisaties van eindgebruikers moeten onderzoeken hoe deze eindgebruikers en de bij de richtlijn betrokken partijen het beste kunnen worden ondersteund bij de tenuitvoerlegging van het energie-efficiëntiebeleid.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1   Op grond van art. 6 van de richtlijn is er in de energiedienstensector een rol weggelegd voor de energiebedrijven. Het EESC is bijzonder kritisch over deze bepaling, omdat de grote energiebedrijven op veel nationale markten in de downstreamsegmenten van de energieketen opereren, zoals energiediensten en activiteiten in het verlengde van de meteropname. Door hun dominante positie in de andere segmenten van de energieketen (productie, distributie en verkoop) zijn ze duidelijk in het voordeel en kunnen ze de ontwikkeling van een energiedienstensector voor kleine bedrijven danig belemmeren.

4.1.1

Wat de eindgebruikers betreft, zijn er bij de omzetting van de richtlijn voor de eindgebruikers nog altijd serieuze problemen met:

de beschikbaarheid en transparantie van de informatie die nodig is om energiediensten te kunnen verlenen (en die vaak alleen toegankelijk is voor de energiebedrijven en de betrokken autoriteiten) – art. 7;

de meteropneming en gespecificeerde facturering van het energieverbruik.

Daarom moet er meer toezicht komen en moeten de bevoegde nationale en Europese instanties strengere sancties kunnen opleggen. Ook moet de monitoring van de energiebedrijven efficiënter en stringenter verlopen (zie artt. 11 en 13 van de richtlijn).

4.1.2

Ten behoeve van de eindgebruikers moeten, in zowel technisch als politiek opzicht, de „financieringsinstrumenten voor energiebesparing” toegankelijker worden gemaakt en moeten de daarmee samenhangende „mechanismen” soepeler functioneren, zeker als het gaat om energieheffingen. Deze instrumenten en de resultaten die daarmee worden geboekt, dienen in nauwe samenwerking met de Europese en nationale overkoepelende organisaties van eindgebruikers speciaal worden gemonitord, waarbij vooral ook moet worden gekeken naar manieren om het „rebound effect” te beperken. Zoals is vastgesteld tijdens de in samenwerking met de CNEL (de Italiaanse nationale raad voor economie en arbeid) georganiseerde hoorzitting van het EESC over „Aanscherping van de energie-efficiëntiemaatregelen en -programma's van eindgebruikers” van 9 juli 2009, gaat de verbetering van de energie-efficiëntie soms gepaard met een stijgend in plaats van een dalend energieverbruik. Zo'n boemerangeffect wordt ook wel rebound effect genoemd.

4.1.3

Energieaudits en witte certificaten (art. 12) zijn eveneens bijzonder belangrijk voor de ontwikkeling van energiediensten. De lidstaten dienen daar dan ook meer gebruik van te gaan maken.

Met het oog op het scheppen van nieuwe soorten banen en de verbetering van de concurrentiepositie van de energieproducerende bedrijven zou er vanuit de Europese sociale dialoog (ook op sectoraal niveau) eveneens een zinvolle bijdrage kunnen worden geleverd aan de tenuitvoerlegging van energie-efficiëntiemaatregelen.

4.1.4

Er zullen rekenmethoden worden ingevoerd om energiebesparingen te meten. De methoden die al worden toegepast, zijn niet voldoende ontwikkeld en geharmoniseerd. Daarom moeten er in overeenstemming met de eindgebruikers uniforme methoden worden vastgesteld die door alle lidstaten worden gehanteerd.

Tot slot moet worden opgemerkt dat de Commissie talloze inbreukprocedures heeft ingesteld tegen lidstaten die gedeeltelijk of volledig hebben verzuimd om de richtlijn om te zetten, en dat de kosten en rompslomp daarvan uiteindelijk op het bord zullen komen van de eindgebruikers.

Brussel, 1 oktober 2009.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

MarioSEPI


(1)  PB C 77 van 31-3-2009, blz. 54; PB C 175 van 28-7-2009, blz. 87; PB C 228 van 22-9-2009, blz. 84; PB C 182 van 4-8-2009, blz. 8.

(2)  COM(2008) 782 final/2.

(3)  PB C 175 van 28-07-2009, blz. 43; EESC-advies over het „Groenboek - Naar een Europees energienetwerk voor een continue, duurzame en concurrerende energievoorziening - CESE 1029/2009 (nog niet verschenen) en het EESC-advies Diensten van algemeen economisch belang: hoe moeten de verantwoordelijkheden tussen de EU en de lidstaten worden verdeeld?” – CESE 966/2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).