52007PC0079

Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, onder c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer houdende wijziging van het voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag /* COM/2007/0079 def. - COD 2004/0049 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 22.2.2007

COM(2007) 79 definitief

2004/0049 (COD)

ADVIES VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, onder c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer

HOUDENDE WIJZIGING VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag

2004/0049 (COD)

ADVIES VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, onder c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer

(Voor de EER relevante tekst)

INLEIDING

Overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, onder c), van het EG-Verdrag dient de Commissie advies uit te brengen over de amendementen van het Europees Parlement in tweede lezing. Hieronder volgt het advies van de Commissie over de door het Parlement voorgestelde amendementen.

Achtergrond

Toezending van het voorstel aan het EP en de Raad (document COM(2004) 143 def. – C6-311/2006 - 2004/0049(COD)): | 4 maart 2004 |

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: | 9 februari 2005 |

Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: A6 – 0123/2005 | 28 september 2005 |

Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: | 24 juli 2006 |

Advies van het Europees Parlement in tweede lezing: A6 – 0479/2006 | 18 januari 2007 |

D OEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

HET VOORSTEL VOOR EEN verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer is een van de vier maatregelen die in 2004 zijn voorgesteld in het kader van het derde spoorwegpakket, samen met voorstellen inzake de certificering van treinbestuurders, de kwaliteit van het goederenvervoer per spoor en de openstelling van de markt voor internationaal passagiersvervoer. De versterking van de passagiersrechten spoort met de ideeën uit de mededeling van de Commissie inzake de versterking van de passagiersrechten in de Europese Unie[1]. De passagiersrechten die bij deze verordening worden ingevoerd voor het spoorvervoer zijn reeds van toepassing in de luchtvaart.

Het voorstel bevat bepalingen over minimumeisen ten aanzien van de informatie die vóór, tijdens en na de reis aan reizigers moet worden verstrekt, contractvoorwaarden, de aansprakelijkheid van spoorwegondernemingen bij ongevallen, aansprakelijkheid en andere bijstand bij vertraging of annulering van diensten, de voorwaarden waaronder bijstand moet worden verleend aan personen met verminderde mobiliteit. Voorts zijn spoorwegondernemingen krachtens deze verordening verplicht een klachtenbehandelingsmechanisme in te stellen en moeten handhavingsinstanties worden opgericht.

Advies van de Commissie over de door het Parlement goedgekeurde amendementen

De meeste wijzigingen die het Parlement heeft aangebracht aan het gemeenschappelijk standpunt zijn aanvaardbaar omdat ze aansluiten bij de benadering van het Commissievoorstel en tegemoet komen aan de bekommernissen van de Commissie inzake de te vrijblijvende houding van stationsbeheerders en spoorwegondernemingen op het gebied van bijstand aan personen met beperkte mobiliteit.

De Commissie is zich er echter van bewust dat de verordening pas kan worden goedgekeurd wanneer overeenstemming is bereikt over haar toepassingsgebied: voornamelijk internationale spoorvervoerdiensten zoals voorgesteld door de Raad of alle passagiersvervoer binnen de EU, met inbegrip van binnenlands passagiersvervoer, zoals gevraagd door het Europees Parlement. De Commissie is weliswaar voorstander van een ruime werkingssfeer welke een groot aantal passagiers omvat, maar zal haar volledige medewerking verlenen om tot een werkbaar compromis te komen.

Op twee uitzonderingen na, stemt de Commissie in met alle door het Europees Parlement voorgestelde amendementen. Zij verwerpt evenwel amendement 44 waarbij in de verordening een wettelijke verplichting wordt opgenomen op grond waarvan spoorwegexploitanten en stationsbeheerders stations en treinen toegankelijk dienen te maken voor personen met beperkte mobiliteit. Voorts weigert de Commissie in te stemmen met de delen van amendementen 59 en 69 waarbij spoorwegondernemingen de mogelijkheid wordt geboden een vergoeding te vragen voor het vervoer van rolstoelen en kinderwagens van passagiers die deze uitrusting nodig hebben om zich te kunnen verplaatsen.

Amendementen inzake het toepassingsgebied (1, 2, 3, 4, 5, 6, een deel van 8, 9, 10, 11, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 27, 28, 29, 58, 59 en 69): de Commissie kan instemmen met amendementen waarbij de werkingssfeer wordt uitgebreid met binnenlandse treindiensten of elk compromis dat terzake met de lidstaten wordt bereikt. De Commissie heeft geen bezwaren tegen de vraag om fietsen en spooruitrusting te vervoeren tegen betaling.

Amendementen inzake aansprakelijkheid (een del van 8, 32, 34, 35, 50, 60, 63, en 64): de Commissie stemt in met de vraag naar een onbeperkte verantwoordelijkheid in geval van een fout of nalatigheid door de spoorwegonderneming, terwijl het gemeenschappelijk standpunt van de Raad op basis van de COTIF/CIV-regels voorziet in nationale maxima. De formulering van de bepaling inzake de ‘enige gesprekspartner’ moet worden verduidelijkt, aangezien deze, in tegenstrijd met de verantwoording van het EP, de vrijheid van de passagier om een schadevergoeding te eisen lijkt te beperken.

Amendementen met betrekking tot de rechten van personen met beperkte mobiliteit (7, 25, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49 en 66): de Commissie is zeer verheugd over de uitbreiding van de taken van de stationsbeheerder op onbemande stations.

Amendementen inzake compensatie en bijstand bij vertraging (24, 36, 37, 38, 39, 40, 41 en 54): de Commissie aanvaardt de verzoeken van het EP om verduidelijking, met name wat betreft tickets die gedurende een beperkte periode onbeperkte toegang verschaffen tot bepaalde routes of netwerken (abonnementen).

Amendementen inzake informatie en tickets, kwaliteit en handhaving (12, 16, 26, 30, 31, 55, 56, 61 en 68): de Commissie aanvaardt deze amendementen en waardeert in het bijzonder de steun van het EP ten aanzien van de monitoring van de kwaliteitsprestaties.

Amendementen inzake de comitéprocedure (15 en 57) : deze amendementen sluiten aan bij de bepalingen inzake de comitéprocedure uit het Besluit 2006/512/EG van de Raad van 17 juli 2006.

CONCLUSIE

INGEVOLGE ARTIKEL 250, LID 2, VAN HET EG-VERDRAG WIJZIGT DE COMMISSIE HAAR VOORSTEL ZOALS HIERBOVEN AANGEGEVEN.

[1] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Versterking van de passagiersrechten in de Europese Unie, COM(2005) 46 def. van 16.2.2005.