51999DC0752

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving betreffende afvalstoffen Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, Richtlijn 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie en Richtlijn 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib voor de periode (1995 - 1997) /* COM/99/0752 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE COMMUNAUTAIRE WETGEVING BETREFFENDE AFVALSTOFFEN Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, Richtlijn 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie en Richtlijn 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib VOOR DE PERIODE 1995 - 1997

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE COMMUNAUTAIRE WETGEVING BETREFFENDE AFVALSTOFFEN Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, Richtlijn 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie en Richtlijn 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib VOOR DE PERIODE 1995 - 1997

INHOUD

INLEIDING

RICHTLIJN 75/442/EEG betreffende afvalstoffen

I. Inleiding

II. Verslag op basis van de antwoorden op de vragenlijst

Bijlage

RICHTLIJN 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen

I. Inleiding

II. Verslag op basis van de antwoorden op de vragenlijst

RICHTLIJN 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie

I. Inleiding

II. Verslag op basis van de antwoorden op de vragenlijst

Bijlage

RICHTLIJN 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib

I. Inleiding

II. Verslag op basis van de antwoorden op de vragenlijst

Bijlage

CONCLUSIE

INLEIDING

Met dit verslag wordt beoogd de andere instellingen van de Gemeenschap, lidstaten en belanghebbenden te informeren over de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake afvalstoffen voor het tijdvak 1995 tot en met 1997, in het bijzonder de tenuitvoerlegging van

- Richtlijn 75/442/EEG [1] betreffende afvalstoffen - Richtlijn 91/689/EEG [2] betreffende gevaarlijke afvalstoffen (in de plaats gekomen van Richtlijn 78/319/EEG) - Richtlijn 75/439/EEG [3] betreffende de verwijdering van afgewerkte olie - Richtlijn 86/278/EEG [4] betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw.

[1] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 47, als gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG (PB L 78 van 18.3.1991, blz. 32).

[2] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

[3] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 31, als gewijzigd bij Richtlijn 87/101/EEG (PB L 42 van 22.12.1986, blz. 43).

[4] PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6.

Het is het eerste verslag dat is opgesteld op grond van artikel 5 van Richtlijn 91/692/EEG [5] tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied voor de periode 1995 tot en met 1997. De Commissie heeft al een verslag gepubliceerd inzake de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 75/439/EEG, 75/442/EEG, 78/319/EEG en 86/278/EEG voor de periode 1990 tot en met 1994 [6].

[5] PB L 377 van 23.12.1991, blz. 48.

[6] COM(97)23 def. van 27 februari 1997.

Krachtens Richtlijn 91/692/EEG moeten de lidstaten verslagen indienen die zijn opgesteld aan de hand van vragenlijsten. De vragenlijsten met betrekking tot Richtlijn 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie, Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen en Richtlijn 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib zijn aangenomen bij Beschikking 94/741/EG [7] van de Commissie van 24 oktober 1994. Hoewel de lidstaten wettelijk niet verplicht waren om hun verslagen over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/689/EEG in te dienen, aangezien de desbetreffende vragenlijst met vertraging [8] was aangenomen, werd hun niettemin gevraagd dit wel te doen teneinde de continuïteit met het vorige verslag te waarborgen.

[7] PB L 296 van 17.11.1994, blz. 42.

[8] PB L 256 van 19.9.1997, blz. 13.

Op grond van Richtlijn 91/692/EEG dient de Commissie aan de hand van de verslagen van de lidstaten een syntheseverslag op te stellen. Via dit communautaire verslag kunnen de lidstaten en de Commissie vaststellen hoeveel vooruitgang er in de gehele Gemeenschap is geboekt met de toepassing van de richtlijnen betreffende het beheer van afvalstoffen. Tegelijkertijd bevat dit verslag algemene informatie over de toestand van het milieu en is het algemeen toegankelijk. De verslagen van de lidstaten vormen de voornaamste informatiebron. Het succes van dit verslag hangt daarom in grote mate af van de kwaliteit en de juistheid van de door de lidstaten verstrekte gegevens.

De lidstaten moesten hun verslagen voor 30 september 1998 indienen. De verslagen van Oostenrijk, Finland en Denemarken kwamen in oktober 1998 binnen. De verslagen van België, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk kwamen pas daarna binnen, in sommige gevallen met een aanzienlijke vertraging.

Griekenland, Italië en Spanje hebben geen van de gevraagde verslagen opgestuurd. Portugal heeft de verslagen betreffende afvalstoffen, gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte olie niet opgestuurd en Nederland heeft het verslag inzake zuiveringsslib niet ingediend (stand mei 1999). Voor deze gevallen heeft de Commissie procedures op grond van artikel 226 van het EG-Verdrag ingeleid.

Tabel 1 geeft een overzicht van de nationale bijdragen aan dit verslag. In tabel 2 wordt aangegeven met welke NUTS-niveaus (Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek) de administratieve eenheden van de verschillende lidstaten overeenkomen. Deze NUTS-eenheden worden in alle verdere tabellen gebruikt.

Samenwerking met het Europees Thematisch Centrum Afvalstoffen

In de afvalstoffensector is dit de eerste keer dat het verslag is opgesteld in samenwerking met het ETC/A, dat zich voornamelijk heeft beziggehouden met de presentatie van de afvalstoffengegevens in de vragenlijsten.

Het ETC/A is in juni 1997 door het Europees Milieuagentschap ingesteld als expertise-centrum om het agentschap bij zijn taken te ondersteunen en in het bijzonder om een deel van het meerjarenprogramma van het agentschap voor zijn rekening te nemen. Het ETC/A had reeds ervaring en een nauwe samenwerking met alle lidstaten van het agentschap. Deze samenwerking verliep via EIONET, de instelling, ontwikkeling en coördinatie van een netwerk voor het verzamelen, verwerken en analyseren van milieugegevens (Europees milieuobservatie- en informatienetwerk) en in het bijzonder de nationale referentiecentra voor afval.

De voortzetting van de samenwerking met het ETC/A is erop gericht databases tot stand te brengen die toekomstige verslaglegging zullen vergemakkelijken. De samenwerking tussen het Europees Milieuagentschap en de Commissie voor het opstellen van verslagen is ondertussen geformaliseerd krachtens artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1210/90 [9].

[9] PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1, als gewijzigd bij Verordening nr. 933/99 (PB L 117 van 5.5.1999, blz. 1).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1: Overzicht van de gegevens die zijn ontvangen van de lidstaten (stand mei 1999)

// Geen gegevens ontvangen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2: Overeenkomst tussen de NUTS-niveaus en de administratieve eenheden van de lidstaten.

Bij de totalen van een lidstaat op een bepaald niveau wordt rekening gehouden met de hoogste niveaus binnen het desbetreffende niveau (bijvoorbeeld België: 10 provincies en 1 eenheid, Brussel, die ook tot Nuts 1 behoort).

RICHTLIJN 75/442/EEG BETREFFENDE AFVALSTOFFEN, ALS GEWIJZIGD BIJ RICHTLIJN 91/156/EEG

I. INLEIDING

Richtlijn 75/442/EEG [10] vormt het wettelijke kader voor het communautair beleid inzake afvalstoffenbeheer. Deze richtlijn is in 1977 van kracht geworden en is nadien gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG [11] teneinde rekening te houden met de richtsnoeren van de communautaire strategie voor afvalstoffenbeheer in 1989. Bij de actualisering van de strategie van 30 juli 1996 [12] werden de voornaamste elementen bevestigd en aangepast aan de vereisten voor de volgende vijf jaar.

[10] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 47.

[11] PB L 78 van 18.3.1991, blz. 32.

[12] COM(96)399 def. van 30.7.1996.

De voornaamste bepalingen van Richtlijn 75/442/EEG, als gewijzigd, betreffen:

- de definitie van afvalstoffen, verder uitgewerkt in de Europese afvalcatalogus (EAC), die is vastgesteld bij Beschikking 94/3/EG [13] van de Commissie, en andere terminologie op het gebied van afvalstoffenbeheer (artikel 1);

[13] PB L 5 van 7.1.1994, blz. 15.

- de hiërarchie van de principes van het afvalstoffenbeheer: preventie, nuttige toepassing, veilige verwijdering van afval (artikelen 3 en 4);

- het principe van nabijheid en zelfverzorging met betrekking tot afval dat definitief wordt verwijderd en de instelling van een geïntegreerd net van verwijderingsinstallaties (artikel 5);

- de verplichting voor de lidstaten om plannen voor het beheer van afvalstoffen op te stellen, die van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van dit beleid (artikel 7);

- vergunning voor inrichtingen en ondernemingen die verwijderingshandelingen en handelingen voor nuttige toepassing verrichten (artikelen 9 en 10);

- het beginsel "de vervuiler betaalt" (artikel 15);

- vereisten inzake het opstellen van verslagen (artikel 16).

Het volgende samenvattende verslag is opgesteld aan de hand van de vragenlijst die is aangenomen bij Beschikking 94/741/EG [14] van de Commissie van 24 oktober 1994. Krachtens Richtlijn 91/692/EEG [15] moesten de lidstaten hun verslagen over de periode 1995 tot en met 1997 vóór 30 september 1998 indienen. Griekenland, Italië, Portugal en Spanje hebben geen verslagen opgestuurd, zodat het communautaire verslag uitsluitend betrekking heeft op elf lidstaten. In België bestaat geen nationale afvalstoffenwet waarbij deze richtlijn ten uitvoer gelegd wordt. Elk van de drie gewesten (Wallonië, Vlaanderen, Brussel) brengt de Europese afvalstoffenregelgeving afzonderlijk ten uitvoer. Er zijn alleen verslagen ontvangen van Vlaanderen en Wallonië.

[14] PB L 296 van 17.11.1994, blz. 42.

[15] PB L 377 van 23.12.1991, blz. 48.

Onderhavig verslag heeft betrekking op het eerste gedeelte van de vragenlijst (OMZETTING IN NATIONAAL RECHT) en bevat verder een beoordeling van de implementatie van de definitie van afvalstoffen en de Europese afvalcatalogus voor alle 15 lidstaten.

II. VERSLAG OP BASIS VAN DE ANTWOORDEN OP DE VRAGENLIJST (BESCHIKKING 94/741/EG VAN DE COMMISSIE)

OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

1. Nationale wetgeving

De elf lidstaten die hun verslagen hebben ingediend (twee gewesten van België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) hebben bevestigd dat ze de Commissie specifieke gegevens hebben verstrekt met betrekking tot hun huidige wet- en regelgeving door middel waarvan de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen is omgezet in nationaal recht.

Definitie van "afvalstof" en de Europese Afvalcatalogus (Artikel 1 (a))

Krachtens Richtlijn 75/442/EEG wordt onder "afvalstof" verstaan: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (artikel 1 (a), eerste lid). De Commissie heeft op grond van artikel 1 (a), tweede lid, Beschikking 94/3/EG aangenomen, de zogenaamde Europese afvalcatalogus (EAC).

Tot nu toe was het gebrek aan overeenkomst tussen de definities van de verschillende lidstaten en het niet voldoen aan de regelgeving van de Europese Gemeenschap duidelijk een van de grootste en meest fundamentele problemen op het gebied van het afvalstoffenbeheer. De Commissie heeft vastgesteld dat de verschillen tussen de in de lidstaten gebruikte begrippen en het bestaan van verschillende afvalstoffenlijsten een belangrijk obstakel vormen voor de tenuitvoerlegging van de Europese regelgeving. Deze obstakels vormen een belemmering voor de tweevoudige doelstelling van de communautaire definitie van afvalstof, te weten de bescherming van het milieu en het functioneren van de interne markt.

Sedert 1996 hebben de meeste lidstaten besloten om de communautaire definitie van "afvalstof" over te nemen, maar er bestaan nog steeds verschillen, variërend van zeer specifieke details die praktisch gezien van weinig belang zijn, tot grote afwijkingen ten opzichte van de regelgeving van de Gemeenschap.

Volgens de Commissie moeten drie elementen worden omgezet in de wetgeving van de lidstaten opdat er wordt voldaan aan de definitie van de Gemeenschap, te weten de definitie van "afvalstof", bijlage I van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad en de EAC.

Op grond hiervan constateert de Commissie dat slechts vijf lidstaten (Denemarken, [16] Finland, [17] Italië, [18] Spanje [19] en Zweden [20]) alle relevante elementen van de afvalstofdefinitie op correcte wijze hebben overgenomen.

[16] Besluit van het Ministerie van Milieu nr. 299 van 30 april 1997 inzake afval.

[17] Wet betreffende afvalstoffen 1072/93. Besluit betreffende afvalstoffen 1390/93. Besluit van het Ministerie van Milieu 867/96 inzake de lijst van de meest voorkomende afvalstoffen en van gevaarlijke afvalstoffen.

[18] Decreet nr. 22 inzake de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/156/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval van 5 februari 1997.

[19] Wet 10/98 betreffende afval van 21 april.

[20] Milieuwet (SFS 1998:808) van 11 juni 1998 (vankrachtwording op 1 januari 1999). Besluit (SFS 1998:902) van 26 juni 1998.

In België hebben het Vlaamse Gewest [21] en het Waalse Gewest [22] de drie elementen van de definitie op correcte wijze overgenomen, maar Brussel heeft de EAC niet in haar wetgeving [23] opgenomen.

[21] Decreet van 20 april 1994 houdende wijziging van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen. Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) van 17 december 1997.

[22] Decreet inzake afval van 27 juni 1996. Besluit van de Waalse regering tot vaststelling van een afvalcatalogus van 10 juli 1997.

[23] Besluit inzake afvalvoorkoming en -beheer van 7 maart 1991.

Oostenrijk heeft de afvalstofdefinitie van de Gemeenschap niet correct overgenomen. Volgens de Oostenrijkse wet wordt onder afval verstaan: "[...] roerende goederen waarvan de eigenaar of houder van plan is zich te ontdoen of zich heeft ontdaan of goederen die met het oog op het algemeen belang als afval moeten worden beschouwd en behandeld. Een uitzondering op deze definitie vormen nieuwe goederen die nog worden gebruikt en goederen die worden gebruikt of gerecycled op de plaats waar ze werden geproduceerd. Voor landbouwafval gelden specifieke uitzonderingen. Verder worden goederen die zijn gekwalificeerd als afval en die nuttig worden toegepast (oude goederen) alleen beschouwd als afval als voor het gebruik of de nuttige toepassing van deze goederen of de hieruit teruggewonnen stoffen toestemming is verleend". Bovendien valt afgewerkte olie niet onder de definitie van afval [24].

[24] Artikel 2.1, Wet afvalstoffenbeheer van 6 juni 1990.

Frankrijk heeft de afvalstofdefinitie van de Gemeenschap en de relevante bijlage I betreffende afvalstoffencategorieën niet volledig overgenomen en heeft ook de EAC niet in zijn wetgeving opgenomen. Volgens de Franse wet moet onder afvalstof worden verstaan: "[...] alle overblijfselen van een productie-, bewerkings- of gebruiksproces, alle stoffen, materialen, producten of meer in het algemeen alle roerende goederen die worden verwijderd ("abandonner") of die de houder van plan is te verwijderen ("abandonner")". [25] Het is op zijn minst twijfelachtig of "abandonner" equivalent is aan "zich ontdoen van". Bovendien ontbreekt in deze definitie een element van de richtlijn, namelijk de eis volgens welke een stof waarvan de houder zich moet ontdoen, ook een afvalstof is.

[25] Artikel 1.2, Wet 75-633 inzake afvalverwijdering en recycling van stoffen, van 15 juli 1975 (gewijzigd).

Nederland heeft de definitie van afvalstof niet overgenomen. In de Nederlandse wet wordt afval gedefinieerd als: "alle stoffen en andere producten waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich dient te ontdoen met het oog op de verwijdering of nuttige toepassing hiervan". [26] Nederland heeft bijlage I betreffende afvalstoffencategorieën en de EAC ook niet opgenomen in zijn wetgeving.

[26] Artikel 1.1, Wet Milieubeheer (1993).

Duitsland heeft de bijlage betreffende afvalstoffencategorieën en de EAC omgezet in wetgeving. In de Duitse wetgeving wordt afval in afwijking van de communautaire definitie echter gedefinieerd als: "[...] alle roerende goederen die binnen een van de groepen uit bijlage I vallen en waarvan de eigenaar zich ontdoet, zich wil ontdoen of zich moet ontdoen. 'Afval voor nuttige toepassing' is afval dat nuttig wordt toegepast; afval dat niet nuttig wordt toegepast, is 'afval voor verwijdering'. [27]

[27] Artikel 3.1, Wet betreffende het voorkomen, recycleren en verwijderen van afval van 27 september 1994.

Griekenland heeft bijlage I betreffende afvalstoffencategorieën en de EAC in zijn wetgeving overgenomen, maar heeft niet de afvalstofdefinitie als zodanig overgenomen. In de Griekse wet wordt alleen een definitie gegeven van 'vast afval' door middel van een verwijzing naar de definitie van gevaarlijke afvalstoffen. [28]

[28] Beschikking 69728/824 inzake maatregelen en voorwaarden voor het beheer van vast afval van 17 mei 1996.

Ierland heeft de communautaire definitie van afvalstof letterlijk overgenomen in zijn wetgeving, maar heeft ook een extra element opgenomen dat niet voorkomt in de EG-definitie, namelijk een iuris tantum-vooronderstelling, waarbij wordt aangenomen dat alles wat als afval wordt weggedaan, afval is. [29]

[29] Artikel 4.1.a, Wet afvalstoffenbeheer, 1996.

Luxemburg definieert afval als "alle stoffen of voorwerpen die tot een van de categorieën uit bijlage I van deze wet behoren en in het algemeen alle roerende goederen waarvan de houder zich ontdoet of besloten heeft zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Producten en stoffen die zullen worden gevaloriseerd, worden beschouwd als afval in de zin van de huidige wet totdat deze goederen, alsmede de eerste afvalproducten of de energie die vrijkomt bij het valorisatieproces, opnieuw worden geïntroduceerd in het economisch circuit". [30] In de wetgeving van Luxemburg is de EAC niet overgenomen, maar bijlage I betreffende afvalstoffencategorieën wel.

[30] Artikel 3.a, Wet van 17 juni 1994 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen.

Portugal heeft de afvalstofdefinitie en de EAC overgenomen in zijn wetgeving, maar bijlage I betreffende afvalstoffencategorieën niet. [31]

[31] Decreet met kracht van wet 239/97 van 9 september 1997. Verordening nr. 818/97 van 5 september 1997.

Het Verenigd Koninkrijk heeft de afvalstofdefinitie en bijlage I betreffende afvalstoffencategorieën opgenomen in zijn wetgeving, maar de EAC niet. [32]

[32] Waste Management Licensing Regulation (Regeling Vergunningen Afvalstoffenbeheer) van 1994 (1994 nr. 1056). Het besluit van 1997 betreffende afvalstoffen en bodemverontreiniging (Noord-Ierland) van 26 november 1997. Besluit van Noord-Ierland, 1997 nr. 2778 (N.I.19). Besluit van Gibraltar inzake volksgezondheid en afval van 1995.

1.

2. Bevoegde instanties - artikel 6

Overeenkomstig artikel 6 dienen de lidstaten de bevoegde instanties in te stellen of aan te wijzen die belast zijn met de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn.

In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende structuren die in de lidstaten bestaan met betrekking tot de instanties die verantwoordelijk zijn voor het afvalstoffenbeheer. Het aantal instanties in de afvalsector en hun bevoegdheden variëren sterk binnen de Europese Unie.

TENUIVOERLEGGING VAN DE RICHTLIJN

1. Plannen voor het beheer van afvalstoffen - artikel 7

Overeenkomstig artikel 7 (1) dienen de bevoegde instanties plannen voor het beheer van afvalstoffen op te stellen die in het bijzonder betrekking moeten hebben op het soort, de hoeveelheid en de herkomst van nuttig toe te passen of te verwijderen afvalstoffen, algemene voorschriften, alle speciale bepalingen voor specifieke afvalstoffen en geschikte afvalverwerkingslocaties of -installaties. Op grond van artikel 6 van Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval dienen er voor deze afvalstoffen ook plannen voor het beheer van afvalstoffen te worden opgesteld. De plannen voor het beheer van afvalstoffen vormen een belangrijk element van het afvalstoffenbeleid van de Gemeenschap.

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de bestaande plannen voor het beheer van afvalstoffen. De ingediende plannen variëren sterk qua opbouw, inhoud en mate van gedetailleerdheid. Dit komt enerzijds doordat deze plannen op verschillende nationale, regionale en lokale niveaus worden opgesteld en anderzijds doordat de lidstaten niet allemaal dezelfde mate van ervaring hebben met de planning van afvalstoffenbeheer.

De kwaliteit van de plannen voor het beheer van afvalstoffen van de lidstaten van de Europese Unie is nog steeds onbevredigend. Op grond van de plannen die bij de Commissie zijn ingediend zijn er procedures gestart tegen lidstaten die de verschillende bepalingen betreffende de planning van afvalstoffenbeheer niet hebben nageleefd. Griekenland en Luxemburg hebben nog helemaal geen plan voor afvalstoffenbeheer ingediend. De plannen voor het beheer van afvalstoffen die de andere lidstaten, behalve Oostenrijk, bij de Commissie hebben ingediend, betreffen niet alle soorten afval of hebben geen betrekking op het hele grondgebied van de lidstaat in kwestie. Uit besprekingen met de lidstaten blijkt dat er belangstelling bestaat voor een Europees richtsnoer voor afvalstoffenbeheerplanning. Het ETC/A is bezig met het opstellen van een richtsnoer voor planning van afvalstoffenbeheer, wat voor huidige en toekomstige lidstaten een nuttig hulpmiddel zal zijn bij het verbeteren van de planmatige aanpak van hun afvalstoffenbeheer.

De samenwerking tussen de lidstaten als bedoeld in artikel 7(2) is tot stand gekomen tussen Finland, Noorwegen en Zweden voor wat de definitieve afvalverwijdering betreft en tussen het Verenigd Koninkrijk en de Ierse Republiek voor wat de verbranding van ziekenhuisafval in het Verenigd Koninkrijk betreft.

2. Specifieke gegevens betreffende het voorkomen van afvalvorming en de nuttige toepassing van afval - artikel 3

Volgens artikel 3 (1) van de richtlijn en het Afvalstoffenbeheerbeleid van de Gemeenschap dienen de lidstaten passende maatregelen te nemen ter bevordering van het voorkomen van afvalvorming (vermindering van de geproduceerde hoeveelheid afval en van de schadelijke effecten hiervan) en de nuttige toepassing van afval (met in volgorde van voorkeur: hergebruik, recycling en terugwinning van energie).

In België heeft het Vlaamse Gewest drie programma's opgezet ter bevordering van het voorkomen van de vorming van afvalstoffen (preventiestimulerende programma's). Het eerste programma is bedoeld voor het aanmoedigen van projecten die tot doel hebben om per industriële sector de milieuproblemen te inventariseren en op basis daarvan een milieuhandleiding op te stellen. Met het tweede programma worden projecten aangemoedigd die tot doel hebben de haalbaarheid en de resultaten van preventieve maatregelen te demonstreren in ten minste twee bedrijven uit dezelfde sector. Het derde programma stimuleert projecten die tot doel hebben de afvalstromen van bepaalde bedrijven te inventariseren, preventieve maatregelen vast te stellen en een preventieplan op te stellen en uit te voeren. Wallonië verwees naar het afvalstoffenbeheerplan "wallon des déchets, Horizon 2010".

Frankrijk gaf aan dat het artikel 3 in zijn wetgeving heeft geïmplementeerd, maar heeft geen specifieke gegevens verstrekt over de praktische uitvoering.

Denemarken heeft ook bevestigd dat artikel 3 is geïmplementeerd in zijn milieubeschermingswet en verwees daarnaast naar nationale plannen inzake schone technologieën en het hergebruik van afval.

Duitsland heeft een opsomming gegeven van de wetsteksten op het gebied van preventie en nuttige toepassing en voldoet derhalve aan de basisverplichting betreffende de vermindering en nuttige toepassing van afval tijdens de vergunningsprocedure conform § 5 (1) van de Federale Wet Emissiebeheersing. Wat de informatieverstrekking betreft moeten lokale instanties informatie geven over producten waarbij de hoeveelheid geproduceerd afval minimaal is en over het gebruik van gerecyclede materialen. Verder moeten bedrijven een "afvaldeskundige" aanstellen en gespecialiseerde bedrijven zullen bij ondernemingen inspecties uitvoeren op het gebied van afvalstoffenbeheer.

In Ierland moeten in de plannen voor het beheer van afvalstoffen (krachtens artikel 7) doelstellingen worden opgenomen met betrekking tot de preventie of vermindering van de afvalstoffenproductie of de schadelijke effecten van afval en dient te worden aangegeven welke maatregelen moeten worden genomen om deze doelstellingen te bereiken (sectie 22 van de wet afvalstoffenbeheer van 1996). Daarnaast dienen personen die activiteiten ontplooien op het gebied van de landbouw, handel of industrie, waaronder de fabricage van om het even welk product, gepaste rekening te houden met de noodzaak om de productie van afval te voorkomen of tot een minimum te beperken, waaronder begrepen het ontwerp van het product (sectie 28 van de wet afvalstoffenbeheer van 1996). De minister kan maatregelen ter voorkoming en vermindering van afval vaststellen.

Luxemburg heeft de maatregelen geïmplementeerd via artikel 6 van de wet van 17 juni 1994 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen. Het Ministerie van Milieu heeft de volgende concrete maatregelen genomen:

- pilot-project betreffende het gescheiden ophalen van biologisch afval - bevordering van het individueel composteren - apart ophalen van gevaarlijk huishoudafval en informatiecampagnes op dit gebied - een concept voor het heffen van belasting op huishoudafval (voor 15% van de bevolking en met een afvalvermindering van 50%) - bepaalde bedrijven moeten een plan opstellen voor afvalstoffenpreventie- en beheer.

Nederland heeft deze vraag niet beantwoord.

Oostenrijk deelde mede dat het reeds gegevens heeft verstrekt over de maatregelen die het heeft genomen ter bevordering van de preventie en nuttige toepassing van afval.

Finland gaf aan artikel 3 in zijn wetgeving te hebben geïmplementeerd, zonder verder enige praktische informatie te verstrekken.

Zweden verwees naar de wet die het reeds ter kennisgeving had toegezonden, zonder verder specifieke gegevens te verstrekken.

Het Verenigd Koninkrijk bevestigde de implementatie zonder nadere toelichting te geven. In het vorige verslag stond vermeld dat het Verenigd Koninkrijk de vereiste had overgenomen behalve voor wat betreft Noord-Ierland.

Ø Het Vlaamse Gewest van België en Luxemburg hebben specifieke programma's opgezet of maatregelen genomen op het gebied van preventie en nuttige toepassing. Duitsland en Ierland hebben aangegeven hoe ze de doelstellingen implementeren in de procedures van afvalstoffenbeheer (vergunningenprocedures en plannen voor het beheer van afvalstoffen), terwijl de overige lidstaten alleen maar hebben bevestigd dat ze de vereisten hebben overgenomen in hun nationale wetgeving. Het is niet duidelijk hoe groot de vermindering van de hoeveelheid afval is en het is niet zeker of deze wel bestaat. Er bestaat zelfs geen formule om de resultaten te meten en met elkaar te vergelijken.

3. Zelf voorzien in de verwijdering van afval - artikel 5

Volgens artikel 5 (1) dienen de lidstaten maatregelen te nemen voor het opzetten van een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties, opdat de Gemeenschap en de lidstaten geheel zelf kunnen voorzien in de verwijdering van hun afvalstoffen. Overeenkomstig artikel 4 (3a,) eerste streepje van Verordening (EEG) nr. 259/93 kunnen lidstaten het vervoer van te verwijderen afval verbieden.

Het Vlaamse Gewest (België) gaf aan dergelijke maatregelen niet te hebben genomen. Samenwerking met andere lidstaten vindt nu en dan plaats, maar is niet structureel. Wallonië is tijdens het opstellen van het afvalstoffenbeheerplan Horizon 2010 begonnen samen te werken met aangrenzende regio's. In België hebben beide gewesten 4% van het gevaarlijke afval geëxporteerd, waarvan 96,3% bestemd was voor recycling, 3,4% voor verbranding met terugwinning van energie en 0,3% voor verbranding (zie afbeelding 2). België kan voor 99,97% zelf voorzien in de verwijdering van zijn gevaarlijke afval.

Denemarken verwees naar zijn vorige verslag, waarin het had aangegeven dat er voldoende verwijderingsvoorzieningen waren en dat er, in het bijzonder via beheerplannen en samenwerkingsakkoorden tussen afvalstoffenbeheerbedrijven, werd gestreefd naar een optimaal gebruik van hun capaciteit en een milieuvriendelijke verwijdering.

Duitsland heeft de volgende maatregelen genomen: plannen voor het beheer van afvalstoffen die betrekking hebben op het hele staatsgebied, coördinatie tussen de Länder, samenwerking tussen de uitvoerders van afvalstoffenbeheer in de verschillende Länder en tussen de Länder zelf. Samenwerking met andere lidstaten is tot stand gekomen tussen het Land Mecklenburg-Vorpommern in het kader van de MARPOL-conventie en tussen Niedersachsen, Bremen en Nederlandse provincies. Wat de mate van onafhankelijkheid betreft, gelden de volgende cijfers: in 1995 heeft Duitsland ongeveer 0,3% (1,1 miljoen ton) afval geëxporteerd waarvan 85% bestemd was voor nuttige toepassing en 15% voor verwijdering; in 1996 heeft Duitsland ongeveer 1,22 miljoen ton geëxporteerd, waarvan 90,8% bestemd was voor nuttige toepassing. Deze informatie was niet opgenomen in de tabellen (zie tabellen 3.1 en 3.2).

Volgens het vorige verslag wilde Frankrijk met name het afvaltransport organiseren. In dit verslag vermeldde het land maatregelen voor ziekenhuisafval e.d., zonder aan te geven welke wijzigingen er zijn doorgevoerd met betrekking tot het zelfverzorgingsprincipe. Frankrijk gaf aan dat het voor 99,95% onafhankelijk is, maar verwees daarbij alleen naar gevaarlijke afvalstoffen (2000 van de 4 miljoen ton gevaarlijk afval werd voor verwijdering geëxporteerd). Deze gegevens zijn niet opgenomen in de tabel voor gevaarlijk afval (zie tabel 3.1).

In Ierland moeten de maatregelen voor het opzetten van een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties deel uitmaken van de lokale en nationale plannen voor het beheer van afvalstoffen. Met inachtneming van het principe dat de producent verantwoordelijk is, is het beheer van industrie-afval in de eerste plaats een zaak van de industrie zelf. De minister van Milieu kan de realisering van de gewenste afvalverwerkingsfaciliteiten bevorderen of ondersteunen (waaronder financiële ondersteuning). Tussen 1994 en 1999 is in het kader van het door de EU gefinancierde Operational Programme for Environmental Services (Operationeel Programma Milieudienstverlening) een subsidie verleend van zo'n 15,4 miljoen EUR voor de bouw van faciliteiten voor de nuttige toepassing van afval en het beheer van gevaarlijke afvalstoffen.

Gevaarlijk afval dat bij hoge temperaturen moet worden verbrand, kan naar het Verenigd Koninkrijk worden geëxporteerd (in de context van het 1996 UK Management Plan for the Export and Import of waste - beheerplan van het Verenigd Koninkrijk voor het exporteren en importeren van afvalstoffen). Volgens tabel 3.2 en afbeelding 2 werd 23% van het gevaarlijke afval geëxporteerd, waarvan 47% bestemd was voor recycling, 36% voor verbranding, 11% voor storting en 6% voor een andere behandeling. Ierland kon slechts voor 67% (~ 54.600 ton) zelf voorzien in de verwijdering van zijn gevaarlijke afval.

Luxemburg heeft een overzicht gegeven van de in het land aanwezige afvalverwerkingsinstallaties. Het land heeft ongeveer 70% van zijn gevaarlijke afval (~ 99.000 ton) geëxporteerd, waarvan 53% bestemd was voor recycling en 47% voor verwijdering. Als gevolg van een saneringsproject is de hoeveelheid geëxporteerd gevaarlijk afval in 1996 verdubbeld en in 1995 verdrievoudigd doordat het verontreinigde afval naar Nederland werd geëxporteerd om daar te worden verbrand. Luxemburg kon voor slechts 1% (476 ton) zelf voorzien in de verwijdering van zijn gevaarlijke afval.

Nederland heeft dit netwerk opgenomen in de plannen voor het beheer van afvalstoffen.

Oostenrijk stelt regelmatig een onderzoek in naar de bestaande en vereiste afvalverwerkingscapaciteit (bijvoorbeeld Bundesabfallwirtschaftsplan 1998). Het land kan voor meer dan 99% voorzien in zijn eigen afvalverwijdering gezien de totale hoeveelheid geproduceerd afval van 46.485.000 ton per jaar. Er werden geen specifieke gegevens verstrekt over de bestemming van de 1278 ton die per jaar werd geëxporteerd.

Finland heeft het principe van nabijheid en zelfverzorging vastgelegd in zijn Afvalwet. Nadere specificaties zijn opgenomen in het Nationale afvalstoffenplan, dat in juni 1998 is aangenomen door de Raad van State. Alle export van afval voor definitieve verwijdering is verboden, behalve naar andere landen van de EG of de EVA. Finland gaf aan dat het bijna geheel zelf kan voorzien in de verwijdering van gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval, met uitzondering van de gevallen waarin verwerkingsfaciliteiten voor specifieke afvalstoffen niet beschikbaar waren, gevallen waarin werd samengewerkt met de buurlanden (Zweden, Noorwegen, Estland) en waarin nieuwe verwijderingsmethoden werden getest of andere experimenten werden uitgevoerd. Jaarlijks werd ongeveer 3000 tot 10.000 ton gevaarlijk afval geïmporteerd, hoofdzakelijk voor verbranding bij hoge temperaturen.

Zweden heeft geen maatregelen genomen voor het opzetten van een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties. Zweden werkt echter niet samen met andere landen en kan in het algemeen voor 100% voorzien in zijn eigen afvalverwijdering. In 1996 werd 24.500 ton afval geëxporteerd en 115.000 ton geïmporteerd.

In het Verenigd Koninkrijk werd artikel 5 (1) overgenomen in het nationale afvalstoffenbeleid voor Engeland en Wales (Making Waste Work) en de relevante planningsrichtlijn in Engeland, Wales, Schotland en Noord-Ierland, die in 1995 werd aangenomen en die voor het einde van 1999 zal worden herzien. Bovendien is sinds 1 juni 1997 krachtens het afvalstoffenbeheerplan van het Verenigd Koninkrijk voor export en import van afval de export van afval voor verwijdering verboden. De import van afval is ook verboden, met uitzondering van afval dat afkomstig is uit de Ierse Republiek en Portugal en dat in het Verenigd Koninkrijk bij hoge temperaturen zal worden verbrand. Vóór de vankrachtwording van het verbod op de export van afval (1995 tot en met 1997) kon het Verenigd Koninkrijk voor 98,2 tot 98,5% voorzien in zijn eigen afvalverwijdering.

Ø De meeste lidstaten hebben aangegeven dat ze voor ongeveer 99% zelf konden voorzien in de verwijdering van hun afval/gevaarlijke afval. Alleen Ierland en Luxemburg exporteerden respectievelijk 33% en 99% van hun gevaarlijke afval om dit in een ander land te laten vernietigen.

1.

4. Specifieke gegevens inzake afvalstoffenproductie en -verwerking - artikel 7 (1)

In de vragenlijsten werd de lidstaten gevraagd om gegevens te verstrekken over de productie en het beheer van huishoudafval, gevaarlijk afval en andere afvalstoffen.

Met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de door de lidstaten verstrekte cijfers zijn de volgende problemen geconstateerd:

· De cijfers betreffende verbranding als verwijderingsoperatie en verbranding met terugwinning van energie zijn onderling niet volledig vergelijkbaar omdat de lidstaten verschillende criteria gebruiken voor het onderscheid tussen deze verrichtingen;

· Voor wat betreft tabel 3.1 die betrekking heeft op huishoudafval hebben enkele lidstaten cijfers verstrekt over gemeenteafval, dat behalve huishoudafval ook soortgelijk afval afkomstig van winkels, bedrijven en instellingen kan omvatten;

· Ierland heeft verschillende cijfers gegeven voor gevaarlijk afval in de vragenlijsten van Richtlijn 75/442/EEG en Richtlijn 91/689/EEG;

· In enkele gevallen was de som van alle opgegeven afvalverwerkingen groter dan de hoeveelheid verzameld afval; dit kan komen doordat de cijfers niet juist zijn of doordat het afval bijvoorbeeld tijdelijk wordt opgeslagen voordat het nuttig wordt toegepast of wordt verwijderd.

Wat huishoudafval/gemeenteafval (zie tabel 3.1, afbeeldingen 1 en 4) betreft, zijn voor Griekenland, Italië, Portugal en Spanje gegevens toegevoegd uit het milieucompendium van de OESO van 1997 om een vollediger beeld voor de hele Europese Unie te krijgen. De hoeveelheid huishoudafval die per persoon per jaar wordt geproduceerd, varieert tussen 200 en 500 kg. Dit komt waarschijnlijk doordat sommige lidstaten zoals gevraagd gegevens hebben verstrekt over huishoudafval, en andere over gemeenteafval, waaronder ook soortgelijk afval van winkels, bedrijven en instellingen valt.

Het percentage afvalstoffenrecycling varieert nogal, namelijk van 0 tot 44%. Slechts drie lidstaten bereikten een recyclingpercentage van ongeveer 40%, terwijl drie andere lidstaten helemaal geen recycling kenden, waardoor het gemiddelde recyclingpercentage 15% bedroeg. Verbranding, met of zonder terugwinning van energie, is in acht lidstaten een belangrijk onderdeel geworden van hun huishoudafvalverwerking (15 tot 56% en gemiddeld 19%). De meest gebruikte verwijderingsmethode is echter nog steeds storting (gemiddelde = 60%).

Wat gevaarlijk afval (zie tabel 3.2, afbeeldingen 2 en 4) betreft, konden de ontbrekende cijfers voor Griekenland, Italië, Portugal en Spanje niet uit andere bronnen worden gehaald. Voor Ierland zijn de gegevens gebruikt die het meest gedetailleerd waren, namelijk die uit het verslag met betrekking tot Richtlijn 91/689/EEG. In Ierland was het recyclingpercentage het hoogst, te weten 50%. Drie andere lidstaten bereikten een percentage van ongeveer 30%, de andere minder dan 20%. In Denemarken vindt zelfs helemaal geen recycling plaats. In vergelijking met de gegevens over huishoudafval is het gemiddelde stortingspercentage lager (35%), maar wel werd nog gemiddeld 35% opgegeven als "overige verwerking" en "niet gespecificeerd". België, Ierland en Luxemburg exporteerden respectievelijk 4, 23 en 70% van hun totale hoeveelheid gevaarlijk afval.

"Overig afval" vormt het grootste deel van het geproduceerde afval (zie tabel 3.3, afbeeldingen 3 en 4). Het is niet mogelijk om een duidelijk beeld te schetsen van "overig afval" en de verwerking hiervan in de lidstaten van de Europese Unie omdat de lidstaten cijfers hebben verstrekt over verschillende afvalstoffen of zelfs helemaal geen cijfers hierover hebben gegeven. Dit komt waarschijnlijk doordat de lidstaten niet wisten hoe ze deze vraag moesten beantwoorden, aangezien er geen specificering wordt gegeven in de vragenlijst of doordat ze niet over gegevens beschikten op dit gebied. Finland heeft onder deze rubriek industrie-afval, afval van energie en watervoorziening, bouw- en sloopafval, mijnafval en landbouwafval opgegeven, en kwam daardoor uit op 12,9 ton "overig afval" per persoon per jaar. Ierland produceerde daarentegen slechts 1,4 ton per persoon per jaar.

Ø Het succes van de afvalstoffenrecycling loopt sterk uiteen wanneer de lidstaten met elkaar worden vergeleken. In enkele lidstaten wordt het huishoudafval nog steeds niet gescheiden ingezameld ten behoeve van recycling, maar wordt het gewoon vernietigd. Sommige lidstaten hebben een hoog verbrandingspercentage, maar ook al geschiedt dit met terugwinning van energie (waarvoor verschillende criteria worden gebruikt op nationaal niveau), dan is het toch nog maar de op een na beste optie als het gaat om nuttige toepassing van afvalstoffen. De huidige wetgeving en geplande initiatieven op Europees niveau, zoals met betrekking tot afgewerkte olie, batterijen, verpakkingsmateriaal, afgedankte voertuigen, elektrisch en elektronisch afval, zuiveringsslib en compostering, besteden vooral aandacht aan het gescheiden inzamelen bij de bron en hoge recyclingpercentages.

5. Algemene voorschriften met betrekking tot het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsverplichting - artikel 11

Volgens artikel 11 kunnen de lidstaten aan inrichtingen en ondernemingen die hun afvalstoffen op de plaats van productie in eigen beheer verwijderen of die hun afvalstoffen nuttig toepassen, vrijstelling verlenen ten aanzien van de vergunningsverplichting (artikelen 9 en 10).

Het Vlaamse Gewest (België), Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland Oostenrijk, Finland en Zweden hebben geen inrichtingen en ondernemingen vrijgesteld van enige vergunningsverplichting.

In België heeft het Waalse Gewest de mogelijkheid voor het verlenen van vrijstellingen in zijn wetgeving geïmplementeerd, maar deze is nog niet van kracht.

Ierland heeft algemene regels aangenomen voor het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsverplichting in artikel 4 en de tweede bijlage van het besluit inzake (vergunningen voor) het beheer van afvalstoffen van 1998.

Luxemburg heeft deze mogelijkheid opgenomen in artikel 11 van de afvalwet van 17 juni 1994.

Het Verenigd Koninkrijk heeft algemene regels aangenomen voor het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsvereisten.

Ø Enkele lidstaten hebben de mogelijkheid voor het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsvereisten geïmplementeerd. Er werden echter geen redenen gegeven of voordelen genoemd voor de onderneming of de bevoegde instanties en er werden geen gegevens verstrekt over ervaring met de toepassing ervan.

6. Bijhouden van een register - artikel 14 en artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG

Volgens artikel 14 moeten inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing en verwijderingshandelingen verrichten een register bijhouden met informatie over de afvalstoffen en het afvalstoffenbeheer. Deze verplichting kan ook gelden voor producenten. De informatie moet op verzoek van de bevoegde instanties worden overgelegd.

Daarnaast moeten op grond van artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG ook producenten van gevaarlijke afvalstoffen en inrichtingen en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren een register bijhouden. Deze informatie moet op verzoek van de bevoegde instanties worden overgelegd.

In het Vlaamse Gewest van België moet een register worden bijgehouden krachtens artikel 5.2.1.2§4 van het besluit Vlarem II. Krachtens artikel 5.2.1.2§6 van dit besluit moet de exploitant de totale hoeveelheid geproduceerd afval binnen de kortste tijd kunnen meedelen aan de bevoegde instantie. Bedrijven die krachtens het besluit Vlarem I zijn ingedeeld in klasse 1 dienen een milieucoördinator aan te stellen die onder andere als taak heeft te waken over het bijhouden van het afvalstoffenregister. Bedrijven die jaarlijks een milieuverslag moeten opstellen, dienen de gegevens uit het afvalstoffenregister op te nemen in het desbetreffende deel van dit verslag. Krachtens artikel 4.1.4.2 van het besluit Valero II moeten de gegevens ten minste vijf jaar worden bewaard en moeten ze op verzoek van de bevoegde instanties worden overgelegd. Uit dit antwoord is niet duidelijk op te maken of in het register alleen de hoeveelheden afvalstoffen moeten worden opgenomen of ook het soort, de herkomst, de bestemming enz.

Voor de toepassing van artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG vereist artikel 23§1 van het Vlaamse decreet betreffende het beheer van afvalstoffen dat gevaarlijke afvalstoffen die worden verwijderd, moeten worden geregistreerd en geïdentificeerd. Krachtens artikel 5.2.1.2 van Vlarem moet de exploitant van een afvalverwerkingsinstallatie een register bijhouden met gegevens over de aangevoerde en verwerkte afvalstoffen. In dit artikel wordt ook gespecificeerd welke gegevens voor de verschillende afvalstoffen in het register moeten worden opgenomen. Op grond van artikel 17 van het decreet betreffende het beheer van afvalstoffen moeten producenten van industriële afvalstoffen een register bijhouden van de geproduceerde afvalstoffen. Verder moeten de afvalstoffen volgens dit artikel jaarlijks door de producenten worden gerapporteerd aan de hand van een standaardformulier zoals wordt vereist in het ministerieel besluit van 19 november 1990 houdende nadere regels omtrent het meldingsformulier voor afvalstoffen. De vereiste voor de producent van gevaarlijke afvalstoffen is alleen geïmplementeerd voor industrie-afval. Er bestaat geen vereiste met betrekking tot het transport van gevaarlijke afvalstoffen.

Wat artikel 14 betreft, eist het Waalse Gewest alleen een registratie van specifieke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen, dierlijk afval, ziekenhuisafval en zuiveringsslib. Wat artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG betreft, dienen alle producenten en bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen inzamelen, verwerken, nuttig toepassen en verwijderen een register bij te houden. De vorm van het register wordt vastgesteld door de "Waalse dienst voor afvalstoffen" en specifieke gegevens over de inhoud hiervan worden gegeven in artikel 60. Er bestaat geen registratievereiste voor bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren.

In Denemarken is het bepaalde in artikel 14 ten uitvoer gelegd bij §§ 15 tot en met 19 van Besluit 299 van het Ministerie van Milieu inzake afvalstoffen van 30 april 1997. De in bijlage 7 van dit besluit vermelde bedrijven moeten een register aanleggen met de belangrijkste gegevens over afvalstoffen en afvalstoffenbeheer (dat wil zeggen het soort afval, de categorie, de herkomst, de hoeveelheid en de stoffen die zijn gerecycled, waaruit energie is teruggewonnen of die zijn verwijderd). Daarnaast moeten bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen verwerken het codenummer van de EAC registreren. Deze informatie moet worden doorgegeven aan de dienst Milieubescherming (EPA).

Wat artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG betreft, moeten producenten van gevaarlijke afvalstoffen de gemeenteraad informatie verstrekken over het soort, de hoeveelheid, de verpakking, samenstelling en eigenschappen van het afval (§ 50 van besluit 299 van het Ministerie van Milieu inzake afvalstoffen van 30 april 1997). Daarnaast moeten bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen inzamelen en vervoeren een register bijhouden met informatie over de hoeveelheid en het soort gevaarlijk afval, de producent hiervan en de plaats van aflevering. Deze gegevens moeten vijf jaar worden bewaard. Bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen verwerken moeten de informatie over zichzelf en de afvalstoffen (waaronder informatie over recycling en verwijdering) doorgeven aan de dienst Milieubescherming.

In Duitsland moeten bedrijven die handelingen voor nuttige toepassing of verwijderingshandelingen verrichten een register bijhouden met de informatie genoemd in artikel 14 (TA-Abfall/TA-Siedlungsabfall). Verder dienen producenten (exploitanten van een installatie), bedrijven die zich bezighouden met nuttige toepassing en verwijdering en bedrijven die afvalstoffen inzamelen en vervoeren op grond van de afvalwet "toetsingsprocedures" (Nachweisverfahren) uit te voeren. Deze procedure is verplicht voor gevaarlijke afvalstoffen en bestaat uit twee delen: een controle vooraf, waarbij wordt getoetst of de geplande actie is toegestaan en een controle achteraf, waarbij de actie wordt gecontroleerd nadat deze is uitgevoerd. Producenten die meer dan 2000 kg gevaarlijke afvalstoffen of 2000 ton afval per jaar (per categorie) produceren, moeten een balans opmaken met betrekking tot het soort afval, de hoeveelheid en het afvalstoffenbeheer. Duitsland heeft dus een registratiesysteem ingevoerd dat niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG.

In Frankrijk moeten zowel inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing en verwijderingshandelingen verrichten als producenten van afval een register bijhouden. Deze verplichting geldt alleen als het gaat om gevaarlijke afvalstoffen (zoals asbest, lood, chloorhoudende oplosmiddelen, afgewerkte olie en afval van de petroleumindustrie). De registratieverplichting lijkt niet te gelden voor bedrijven die verwijderingshandelingen of handelingen voor nuttige toepassing verrichten voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, noch voor bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren.

In Ierland eist de dienst Milieubescherming dat geautoriseerde activiteiten met afvalstoffen voldoen aan de richtlijnen inzake registratie op grond van een gestandaardiseerd model. Maar Ierland verwees naar het besluit betreffende het beheer van afvalstoffen van 1998, dat is vastgesteld na de periode in kwestie. Ierland heeft de tenuitvoerlegging van artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG bevestigd zonder specifieke gegevens hierover te verstrekken. Deze informatie is niet toereikend om de tenuitvoerlegging te kunnen beoordelen.

In Luxemburg is de communautaire bepaling omgezet in artikel 14 van de afvalwet van 17 juni 1994. De bedrijven die een register moeten bijhouden en de bedrijven die hiervan kunnen worden vrijgesteld, staan vermeld in artikel 10 en 11 van deze wet. De registratieverplichting die krachtens artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG geldt voor bedrijven die afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen inzamelen, vervoeren, nuttig toepassen en verwijderen, is vastgelegd in de wet betreffende voorkoming en beheer van afvalstoffen. Voor producenten van gevaarlijke afvalstoffen is dezelfde verplichting vastgelegd in artikel 4.1 van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996. Tot op heden is nog geen standaardformulier uitgegeven.

In Nederland is de registratieverplichting opgenomen in artikel 8.14 van de Wet Milieubeheer. Via artikel 8.13 van deze wet kunnen eisen worden gesteld aan de milieuvergunning die de producenten nodig hebben. Een van deze eisen kan het bijhouden van een register betreffen. Nederland heeft de toepassing van artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG bevestigd. Op grond van de Wet Milieubeheer moeten bedrijven de afgifte en ontvangst van gevaarlijk afval melden respectievelijk registreren. Het gebruik van begeleidingsformulieren bij transport is verplicht. Er wordt niet aangegeven of producenten van gevaarlijke afvalstoffen een register moeten bijhouden.

Krachtens het Oostenrijkse afvalstoffendecreet moeten bedrijven, ondernemingen en producenten een register bijhouden met betrekking tot het soort, de hoeveelheid, de herkomst en de bestemming van afval. Deze informatie moet zeven jaar worden bewaard. Daarnaast wordt voor gevaarlijke afvalstoffen een "systeem van begeleidingsformulieren" vereist.

In Finland wordt ondernemingen die een vergunning moeten krijgen voor hun activiteiten met betrekking tot afvalstoffen aangeraden om de toezichthoudende instanties jaarlijks een standaardformulier te doen toekomen met afvalstoffengegevens. Wat de vereiste van artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG betreft, moeten houders van een afvalstoffenvergunning, producenten van gevaarlijke afvalstoffen (met uitzondering van huishoudens) en commerciële vervoerders van gevaarlijke afvalstoffen een register bijhouden met informatie over de hoeveelheid, het soort, de kwaliteit en de herkomst van alle afvalstoffen alsmede informatie over de inzameling, de opslag, het transport, de nuttige toepassing, de verwijdering en de plaats en datum van aflevering (afvalstoffenwet, sectie 51, lid 3). Houders van een afvalstoffenvergunning moeten de toezichthoudende instanties jaarlijks een standaardformulier met afvalstoffengegevens toezenden. Wanneer gevaarlijke afvalstoffen worden afgeleverd om nuttig te worden toegepast of om te worden verwijderd, dient een identificatieformulier met gedetailleerde informatie over de afvalstoffen te worden opgemaakt en gedurende drie jaar te worden bewaard.

Zweden verwees naar de Zweedse Milieuwet en het Zweedse Besluit inzake gevaarlijke afvalstoffen waarin de registratieverplichting is opgenomen. Op grond van deze informatie kan de tenuitvoerlegging niet worden beoordeeld.

Het Verenigd Koninkrijk verwees naar de specifieke gegevens die het heeft verstrekt in het vorige verslag. Het Verenigd Koninkrijk verplicht inrichtingen en ondernemingen die zich bezighouden met de nuttige toepassing en de verwijdering van afvalstoffen dus om een register bij te houden. Producenten van afvalstoffen moeten bij de overdracht van afvalstoffen een overdrachtsdocument met informatie over het soort en de hoeveelheid afvalstoffen invullen en bewaren. Ze moeten ook een exemplaar bewaren met een meer gedetailleerde omschrijving van het soort afval en de herkomst hiervan. Deze informatie moet op verzoek van de bevoegde instanties worden overgelegd. Wat de verplichting van artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG betreft, moeten alle bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren begeleidingsformulieren gebruiken. Producenten van gevaarlijke afvalstoffen moeten een register bijhouden van alle begeleidingsformulieren die zijn afgegeven bij de overdracht van afvalstoffen.

Ø Het is moeilijk vast te stellen wat het effect is van de registratievereiste aangezien de lidstaten de bepalingen op zeer verschillende wijze ten uitvoer hebben gelegd. België, Duitsland, Frankrijk en Nederland hebben de bepalingen echter niet juist toegepast. Ierland en Zweden gaven zo weinig informatie dat een beoordeling niet mogelijk was.

Bijlage I

Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1: Aantal nationale instanties en hun bevoegdheden op elk van de NUTS-niveaus die overeenkomstig artikel 6 zijn aangewezen (Vragenlijst, vraag I, 2)

// Geen gegevens ontvangen

Opmerkingen:

1) N is een type instantie en een verkorting van NUTS: Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistek (Eurostat)

2) Het aantal instanties wordt op verkorte wijze aangegeven, bijvoorbeeld door middel van: N2=5 is gelijk aan 5 instanties/instellingen van type NUTS 2

3) Alleen gegevens van het Vlaamse Gewest

4) De gegevens uit Frankrijk zijn aangepast volgens de officiële NUTS-nomenclatuur

Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2: Overzicht van de afvalbeheerplannen van de lidstaten (Vragenlijst, vraag II, 1c), wordt vervolgd op de volgende bladzijde

// Heeft het verslag niet ingediend

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2: Overzicht van de plannen voor het beheer van afvalstoffen in de lidstaten (Vragenlijst, vraag II, 1c)

// Heeft het verslag niet ingediend

Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3.1: Gegevens over huishoudafval (Vragenlijst, vraag II, 4)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen:

1) Gegevens alleen afkomstig van het Vlaamse en het Waalse Gewest (met uitsluiting van Brussel)

2) Omvat zowel verbrand afval als verbrand afval met terugwinning van energie

3) Gegevens uit het Milieucompendium van de OESO van 1997; 3+) en een brief aan het Europees Milieuagentschap van 16 september 1998 van het Instituto dos Residuos, Portugal en een brief aan het ETC/A van 7 oktober 1998

4) Dit aantal betreft een gemiddelde van het gemeente- en huishoudafval

5) Dit aantal betreft gemeenteafval

6) Dit aantal is geschat op 40% van de totale hoeveelheid gemeenteafval

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Afbeelding 1: Percentages betreffende het beheer van huishoudafval (bron: tabel 3.1)

Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3.2: Gegevens over gevaarlijke afvalstoffen (Vragenlijst, vraag II, 4).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen:

1) Binnen de lidstaat

2) Buiten de lidstaat

3) Omvat zowel verbrand afval als verbrand afval met terugwinning van energie

4) Gegevens alleen afkomstig van het Vlaamse en het Waalse Gewest (met uitsluiting van Brussel)

5) Gegevens uit antwoorden op de vragenlijst van Richtlijn van de Raad 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Afbeelding 2: Percentages betreffende soorten verwerking en verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen binnen de lidstaten (bron: tabel 3.2)

Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3.3: Gegevens over overig afval (Vragenlijst, vraag II, 4)

De meeste lidstaten hebben niet aangegeven welke afvalstoffen zij in deze categorie hebben opgenomen

(zuiveringsslib, industrie-afval, afval van energie en watervoorziening, mijnafval, landbouwafval, bouwafval).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen:

1) Omvat zowel gestort afval als ander afval

2) Inclusief 17,8 miljoen ton gerecyclede opgegraven grond

3) Inclusief mijn- en landbouwafval

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Afbeelding 3: Percentages betreffende het beheer van overig afval (bron: tabel 3.3)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Afbeelding 4: Afvalstoffenproductie per persoon per jaar voor alle soorten afval (bron: tabel 3)

RICHTLIJN 91/689/EEG BETREFFENDE GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN

I. INLEIDING

Naast Richtlijn 75/442/EEG [33], die het wettelijk kader vormt voor alle afvalstoffen, bestaat Richtlijn 91/689/EEG [34], die meer in het bijzonder betrekking heeft op het beheer en de controle van gevaarlijk afval. Richtlijn 91/689/EEG is in de plaats gekomen van Richtlijn 78/319/EEG betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen.

[33] Zie verslag over Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen.

[34] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

De belangrijkste bepalingen van Richtlijn 91/689/EEG ten behoeve van een milieuvriendelijk beheer van gevaarlijke afvalstoffen zijn de volgende:

- Definitie van gevaarlijke afvalstoffen (artikel 1), verder uitgewerkt in de lijst van gevaarlijke afvalstoffen die is vastgesteld bij Beschikking 94/904/EG [35] van de Raad;

[35] PB L 356 van 31.12.1994, blz. 14 .

- Het verbod om gevaarlijke afvalstoffen te vermengen met andere gevaarlijke afvalstoffen of met niet-gevaarlijke afvalstoffen (artikel 2);

- Specifieke vergunningsvoorwaarden voor bedrijven en ondernemingen die activiteiten verrichten met gevaarlijke afvalstoffen (artikel 3);

- Periodieke inspecties bij producenten van gevaarlijk afval en verplichting voor de producent van gevaarlijk afval om een register bij te houden (artikel 4);

- Deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag (artikel 5);

- Plannen voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen (artikel 6).

Gevaarlijk huishoudafval valt niet onder de bepalingen van deze richtlijn.

Het volgende verslag is gebaseerd op een vragenlijst die is aangenomen bij Beschikking 97/622/EG [36] van de Commissie van 27 mei 1997. De Commissie had de lidstaten gevraagd om informatie te verstrekken over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/689/EEG ter continuering van het vorige verslag voor de periode 1990 - 1994 [37].

[36] PB L 256 van 19.9.1997, blz. 13.

[37] COM(97)23 def. van 27 februari 1997.

Hoewel er geen wettelijke verplichting bestond om te rapporteren over de periode 1995 - 1997, hebben negen lidstaten (Denemarken, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland en Zweden) hun nationaal verslag ingediend. In België bestaat geen nationale afvalstoffenwet waarmee deze richtlijn wordt geïmplementeerd. Elk van de drie gewesten (Wallonië, Vlaanderen, Brussel) implementeert de Europese afvalstoffenregelgeving afzonderlijk. Alleen het Vlaamse en Waalse Gewest hebben hun verslag opgestuurd. Voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk konden sommige gegevens en informatie over gevaarlijke afvalstoffen uit de vragenlijsten van Richtlijn 75/442/EEG worden gehaald.

Onderhavig verslag heeft betrekking op het eerste gedeelte van de vragenlijst (OMZETTING IN NATIONAAL RECHT) en bevat verder een beoordeling van de implementatie van de definitie van afvalstoffen en de lijst met gevaarlijke afvalstoffen voor alle 15 lidstaten.

II. VERSLAG OP BASIS VAN DE ANTWOORDEN OP DE VRAGENLIJST (BESCHIKKING 97/622/EG VAN DE COMMISSIE)

OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

(Vragen 1 en 2)

De negen lidstaten die een verslag hebben ingediend, hebben bevestigd dat ze de Commissie informatie hebben verstrekt over de huidige wetten en besluiten waarmee ze Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen in nationaal recht hebben omgezet. Alleen het Waalse Gewest heeft laten weten dat het nog geen informatie heeft verstrekt over zijn wetgeving voor de implementatie van de lijst van gevaarlijke afvalstoffen.

Definitie van "gevaarlijke afvalstoffen" en de lijst van gevaarlijke afvalstoffen

In artikel 1 (4) van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad worden gevaarlijke afvalstoffen gedefinieerd door middel van een verwijzing naar de lijst van gevaarlijke afvalstoffen die is aangenomen bij Beschikking 94/904 van de Raad. Derhalve is volgens de Commissie de omzetting van de lijst van gevaarlijke afvalstoffen van essentieel belang voor de implementatie van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen door de lidstaten. Ditzelfde geldt voor de omzetting van de bijlagen I, II en III van Richtlijn 91/689 van de Raad.

Tenslotte zijn er nog twee aspecten waarmee rekening moet worden gehouden wanneer wordt beoordeeld of de nationale wetgeving in overeenstemming is met de communautaire definitie van gevaarlijke afvalstoffen. Ten eerste het feit dat lidstaten strengere maatregelen hebben genomen, dat wil zeggen dat zij afvalstoffen hebben opgenomen die de eigenschappen hebben zoals vermeld in bijlage III en daarom door hen als gevaarlijk worden beschouwd. De mogelijkheid om nieuwe stoffen aan de lijst van gevaarlijke afvalstoffen toe te voegen is opgenomen in artikel 1 (4), tweede streepje van de richtlijn, op voorwaarde dat dit aan de Commissie wordt gemeld, en is overeenkomstig het bepaalde in artikel 176 van het EG-Verdrag. Het tweede aspect betreft het feit dat de bepalingen van de richtlijn niet gelden voor gevaarlijk huishoudafval. Dit betekent echter niet dat huishoudafval niet gevaarlijk kan zijn.

De Commissie heeft vastgesteld dat slechts vier lidstaten, te weten Finland, [38] Griekenland, [39] Luxemburg [40] en Spanje, [41] alle relevante elementen van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen correct hebben omgezet.

[38] Wet betreffende afvalstoffen 1072/93. Besluit betreffende afvalstoffen 1390/93. Besluit van het Ministerie van Milieu 867/96 betreffende de lijst van de meest voorkomende afvalstoffen en van gevaarlijke afvalstoffen.

[39] Besluit 19396/1546 inzake maatregelen en voorwaarden voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen van 18 juli 1997.

[40] Wet van 17 juni 1994 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen. Besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996.

[41] Wet 10/98 inzake afvalstoffen van 21 april, Koninklijk Besluit 952/97 houdende wijziging van het besluit inzake de implementatie van wet 20/86 van 14 mei inzake toxische en gevaarlijke afvalstoffen (aangenomen bij Koninklijk Besluit 833/88 van 20 juli).

Oostenrijk heeft noch de desbetreffende bijlagen inzake gevaarlijke afvalstoffen, noch de lijst van gevaarlijke afvalstoffen in wetgeving omgezet. Volgens de Oostenrijkse wet geldt voor gevaarlijke afvalstoffen de volgende definitie: "gevaarlijke stoffen zijn afvalstoffen die met speciale zorg moeten worden behandeld, waarvoor specifieke maatregelen moeten worden genomen met het oog op de veiligheid van de bevolking en voor de normale verwerking waarvan aanvullende maatregelen nodig zijn of een grotere zorgvuldigheid is vereist dan voor de verwerking van huishoudafval". [42]

[42] Artikel 2.5, Wet afvalstoffenbeheer van 6 juni 1990.

Nederland heeft niet alle elementen van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen overgenomen. [43]

[43] Decreet inzake de indeling in categorieën van gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte olie van 8 december 1997.

In België hebben het Waalse Gewest [44] en Brussel [45] alle relevante elementen van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen op correcte wijze overgenomen. Het Vlaamse Gewest [46] heeft echter de bijlagen I en II van Richtlijn 91/689 van de Raad niet omgezet.

[44] Decreet inzake afval van 27 juni 1996. Besluit van de Waalse regering tot vaststelling van een afvalcatalogus, van 10 juli 1997.

[45] Besluit inzake afvalvoorkoming en -beheer van 7 maart 1991. Besluit tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen van 9 mei 1996.

[46] Decreet van 20 april 1994 houdende wijziging van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen. Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) van 17 december 1997.

Denemarken, [47] Portugal [48] en Zweden [49] hebben de bijlagen I en II van de richtlijn niet omgezet, terwijl ze de andere hierboven genoemde relevante elementen wel in hun wetgeving hebben opgenomen, in overeenstemming met de EG-regelgeving.

[47] Besluit van het Ministerie van Milieu 299 van 30 april 1997 inzake afvalstoffen.

[48] Decreet met kracht van wet 239/97 van 9 september 1997. Verordening nr. 818/97 van 5 september 1997.

[49] Besluit inzake gevaarlijke afvalstoffen (SFS 1996:971) van 26 september 1996.

Frankrijk [50] en Duitsland [51] hebben alleen de lijst van gevaarlijke afvalstoffen overgenomen, maar niet de definitie zoals vermeld in artikel 1 (4), eerste streepje van de richtlijn, noch bijlagen I - III. Deze twee landen hebben in hun wetgeving geen nieuwe stoffen toegevoegd aan de lijst van gevaarlijke afvalstoffen. Bovendien wijkt de Franse wetgeving af van de communautaire terminologie ("gevaarlijke afvalstoffen") doordat hierin wordt verwezen naar "speciaal industrie-afval", terwijl in de Duitse wet wordt verwezen naar "afvalstoffen die speciaal toezicht vereisen".

[50] Wet 75-633 inzake de verwijdering van afvalstoffen en de terugwinning van stoffen van 15 juli 1975 (laatstelijk gewijzigd bij wet 92-646 van 13 juli 1992). Decreet 97-517 inzake de indeling van gevaarlijke afvalstoffen van 15 mei 1997.

[51] Wet betreffende het voorkomen, recycleren en verwijderen van afval van 27 september 1994. Beschikking inzake de vaststelling van afvalstoffen waarvoor speciaal toezicht is vereist, 10 september 1996.

Ierland heeft alle relevante elementen van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen overgenomen in zijn wetgeving, maar heeft hierin niet de lijst van gevaarlijke afvalstoffen opgenomen. [52]

[52] Wet afvalstoffenbeheer, 1996.

In de Italiaanse wet wijkt de definitie van gevaarlijke afvalstoffen af van de communautaire definitie doordat huishoudafval [53] hier niet onder valt. Zoals reeds vermeld, kan huishoudafval echter ook gevaarlijk zijn.

[53] Decreet nr. 22 inzake de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/156/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval van 5 februari 1997, laatstelijk gewijzigd bij besluit 389 van 8 november 1997.

De definitie van gevaarlijke afvalstoffen in de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk komt slechts gedeeltelijk overeen met de communautaire definitie. In de wetgeving van Engeland, Schotland en Wales [54] en in de wetgeving van Noord-Ierland [55] zijn de bijlagen I en II van de richtlijn niet ten uitvoer gelegd. Bovendien wordt in beide wetgevingen een onjuiste terminologie gebruikt doordat er wordt verwezen naar 'speciale afvalstoffen' in plaats van naar "gevaarlijke afvalstoffen" zoals in de communautaire regelgeving. Daarnaast valt volgens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk huishoudafval niet onder de definitie van gevaarlijke afvalstoffen, hetgeen niet in overeenstemming is met de EG-regelgeving.

[54] Besluit van 1996 inzake speciale afvalstoffen, laatstelijk gewijzigd bij besluit 2019 van 1996 inzake speciale afvalstoffen (gewijzigd).

[55] Ontwerp-besluit van Noord-Ierland, 1998.

TENUITVOERLEGGING VAN DE RICHTLIJN

1. Afvalstoffen die volgens de lidstaten gevaarlijk zijn - artikel 1 (4)

Volgens artikel 1 (4), tweede streepje worden onder gevaarlijke afvalstoffen naast de afvalstoffen die voorkomen op de lijst van gevaarlijke afvalstoffen ook alle andere afvalstoffen verstaan die naar het oordeel van een lidstaat een of meer van de in bijlage III vermelde eigenschappen bezitten, zoals ontvlambaar, corrosief, oxiderend, schadelijk enz. Dergelijke gevallen moeten aan de Commissie worden bekendgemaakt.

Het Vlaamse Gewest in België, Denemarken, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en Duitsland hebben nog enkele andere afvalstoffen als gevaarlijke afval aan de Commissie gemeld.

Het Waalse Gewest van België, Ierland, Frankrijk alsmede Griekenland, Italië, Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk hebben geen andere afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen geïdentificeerd.

Ø Deze kennisgevingen worden momenteel door de Commissie bestudeerd, hierbij bijgestaan door het Comité zoals genoemd in artikel 18 van Richtlijn 75/442 EEG met het oog op de aanpassing van de Europese lijst van gevaarlijke afvalstoffen. Begin 1999 had de Commissie 471 kennisgevingen van lidstaten ontvangen. De eerste aanpassing van Beschikking 91/904/EG, na bestudering van 282 van deze kennisgevingen, zal plaatsvinden in 1999.

2. Gevaarlijk huishoudafval - artikel 1 (5)

Volgens artikel 1 (5) gelden de bepalingen van deze richtlijn niet voor gevaarlijk huishoudafval. Helaas wordt in de vragenlijst gevraagd of de lidstaat onderscheid maakt tussen huishoudelijk gevaarlijk afval en niet-huishoudelijk gevaarlijk afval. De bedoeling van deze vraag is onduidelijk en dat geldt ook voor de antwoorden met "Ja" of "Nee.

Het Vlaamse Gewest van België heeft maatregelen vastgesteld om onderscheid te maken tussen huishoudelijk en niet-huishoudelijk gevaarlijk afval. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Besluit van de Vlaamse regering inzake gevaarlijk huishoudafval. In artikel 1§1 van dit besluit wordt een uitvoerige definitie gegeven van gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen.

Het Waalse Gewest van België, Denemarken en Frankrijk hebben "Nee" geantwoord, zonder verder enige toelichting te geven.

In Ierland wordt gevaarlijk huishoudafval nog niet gescheiden ingezameld. Bepaalde afvalstoffen kunnen naar speciaal hiertoe bestemde plaatsen worden gebracht.

In Luxemburg worden de gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen opgesomd in hoofdstuk 20 (gemeenteafval en soortgelijk afval afkomstig van winkels, bedrijven en instellingen inclusief gescheiden ingezameld afval; zie ook de lijst van gevaarlijke afvalstoffen) van bijlage IV van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996.

In de Oostenrijkse wet afvalstoffenbeheer wordt gevaarlijk huishoudafval gedefinieerd als "Problemstoff" (probleemstof). De lokale autoriteiten moeten deze afvalstoffen ten minste twee keer per jaar gescheiden inzamelen.

In Finland moeten de gemeenten zorgen voor de nuttige toepassing en verwijdering van gevaarlijk huishoudafval (Afvalstoffenwet, sectie 13). Huishoudens worden vrijgesteld van de verplichting om een register bij te houden van gevaarlijk afval. De bepalingen inzake verpakking en etikettering en de specifieke identificatieformulieren gelden pas nadat het gevaarlijke afval aan de gemeente is afgegeven.

In Zweden heeft elke gemeente de bevoegdheid om te bepalen dat gevaarlijk huishoudafval gescheiden van ander huishoudafval wordt ingezameld. Het apart ingezamelde afval is gevaarlijk afval.

In Nederland wordt een logo voor 'Klein Chemisch Afval' (KCA) gebruikt om onderscheid te maken tussen gevaarlijk en niet-gevaarlijk huishoudafval. Het besluit KCA-logo richt zich tot producenten en importeurs. Zij dienen een KCA-logo op een product aan te brengen als het in het afvalstadium gevaarlijk afval wordt.

Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben huishoudafval uitgesloten van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen. Dit is niet in overeenstemming met de EG-regelgeving.

Ø Vijf lidstaten (Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland en Zweden) en het Vlaamse Gewest van België hebben aangegeven dat ze een gescheiden inzameling hebben ingesteld voor gevaarlijk huishoudafval. Ten gevolge van de onnauwkeurige vraagstelling is er geen informatie ontvangen van Denemarken, Frankrijk en het Waalse Gewest van België. Ierland heeft nog geen gescheiden inzameling. Volgens de wetgeving van Italië en het Verenigd Koninkrijk valt huishoudafval niet onder de definitie van gevaarlijke afvalstoffen.

3. Registratie en identificatie van de storting van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 2(1)

Volgens artikel 2 (1) moeten op elke plaats waar gevaarlijke afvalstoffen worden gestort, deze afvalstoffen worden geregistreerd en geïdentificeerd.

In het Waalse Gewest van België moet de informatie over de storting van gevaarlijke afvalstoffen worden opgenomen op het vervoerbiljet. Degene die de storting uitvoert, moet de kopieën van het vervoerbiljet archiveren en alle relevante details hieraan toevoegen. In het Vlaamse Gewest is artikel 5.2.1.2 van Vlarem II van toepassing, waarin wordt bepaald dat de exploitant van een inrichting voor de verwerking van afvalstoffen een register dient bij te houden met gegevens betreffende de aangevoerde en de verwerkte afvalstoffen. In artikel 5.2.4.1.1§2 van dit besluit wordt bepaald dat de afvalstoffen slechts aanvaard mogen worden op een stortplaats op voorwaarde dat de oorsprong en herkomst van de afvalstoffen bekend zijn en de eigenschappen, de samenstelling en het uitlooggedrag zijn vastgesteld.

In Denemarken moeten bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen verwerken een register bijhouden met informatie over het soort afval (nr. van afvalcatalogus). Er lijken geen specifieke eisen te gelden voor de plaatsen waar gevaarlijke afvalstoffen worden gestort.

In Frankrijk is aan de stortingsvergunning de verplichting verbonden om een register bij te houden met informatie over geaccepteerde en geweigerde afvalstoffen.

Ierland heeft artikel 2 (1) ten uitvoer gelegd door middel van sectie 41 (2) (negende streepje) van de wet afvalstoffenbeheer van 1996.

In Luxemburg is artikel 2 (1) ten uitvoer gelegd door middel van artikel 3 van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996; geen nadere details.

In Nederland is de verplichting om alle gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats te identificeren, te wegen en te registreren, vastgelegd in de vergunningen voor de stortplaatsen.

Oostenrijk heeft informatie verstrekt over de registratieverplichting voor de inzameling en verwerking van alle afvalstoffen en het permanent verzamelen van begeleidingsformulieren voor gevaarlijke afvalstoffen.

In Finland moet degene die de storting uitvoert een register bijhouden met informatie over de exacte plek op de stortplaats waar de gevaarlijke afvalstoffen zijn gestort (Besluit Raad van State inzake stortplaatsen (861/1997), sectie 7, lid 6).

In Zweden is de registratie en identificatie van gestorte gevaarlijke afvalstoffen onderdeel van de procedure voor het verlenen van een stortingsvergunning.

In het Verenigd Koninkrijk geldt naast de verplichting voor alle bedrijven die gevaarlijke stoffen verwijderen (en vervoeren) om begeleidingsformulieren te hebben, de vereiste dat bedrijven die dit soort handelingen verrichten een register moeten bijhouden met informatie over de plaats van elke afvalstorting (Informatie uit het verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 75/442/EEG).

Ø Oostenrijk en Denemarken hebben deze verplichting samengevoegd met de algemene verplichting die krachtens artikel 14 van Richtlijn 75/442/EEG geldt voor inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing en verwijderingshandelingen verrichten.

4. Vermenging van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 2(2) - (4)

Volgens artikel 2(2) tot en met (4) moeten bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren, de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen van elkaar gescheiden houden en gevaarlijke afvalstoffen gescheiden houden van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Van deze vereiste mag alleen worden afgeweken wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG en in het bijzonder om de veiligheid bij de verwijdering of de nuttige toepassing van deze afvalstoffen te verbeteren. Indien de afvalstoffen reeds zijn vermengd, moet een scheidingsbehandeling plaatsvinden indien zulks technisch en economisch haalbaar is en noodzakelijk met het oog op de veiligheid (volksgezondheid en milieu).

Het Waalse Gewest van België heeft deze artikelen letterlijk overgenomen. Het Vlaamse Gewest heeft deze verplichting omgezet in artikel 23§3-5 van het decreet betreffende het beheer van afvalstoffen (20 april 1994). Verdere specifieke maatregelen worden verplicht gesteld krachtens artikel 5.2.1.7§2, 5.2.2.5.2§1-3 en 5.2.2.6.5§1-3 van Vlarem houdende vaststelling van de uitbatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen.

Denemarken heeft geen toelichting gegeven over de implementatie van de bepalingen, maar verwees naar een brief van 18/7/96 waarin Denemarken heeft bevestigd dat dit artikel is omgezet krachtens § 53 van bekendtgørelse nr. 581 van 24 juni 1996.

In Frankrijk is de verwijdering van specifieke industriële afvalstoffen (opgesomd in het decreet van 15 mei 1997) samen met andere afvalstoffencategorieën verboden. Specifieke industriële afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen worden niet toegelaten op een stortplaats voor gemeenteafval. Verder mag industrie-afval niet worden verbrand in een verbrandingsinstallatie voor gemeenteafval. Voor de verbranding van gemeenteafval samen met specifieke industriële afvalstoffen gelden strengere eisen.

Ierland heeft artikel 2 (2) tot en met (4) ten uitvoer gelegd via het besluit betreffende het beheer van afvalstoffen (artikel 37 (vergunningenstelsel) 1997, artikel 22 (gevaarlijke afvalstoffen) 1998, artikel 8 (verplaatsing van gevaarlijke afvalstoffen) 1998 en artikel 18 (1) (vergunning) 1998) zonder verdere details te verstrekken.

Luxemburg heeft een algemeen verbod opgenomen op de vermenging van afvalstoffen in artikel 7, lid 4 van de wet betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen. De artikelen 2 (2), (3) en (4) zijn ten uitvoer gelegd door middel van artikel 3.2, 3.3 en 3.4 van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996. Voor de vermenging van gevaarlijke afvalstoffen is met het oog op de veiligheid een vergunning vereist van het Ministerie van Milieu.

Krachtens de wetgeving van Oostenrijk is de vermenging van gevaarlijke afvalstoffen met andere afvalstoffen, stoffen of afgewerkte olie in drie gevallen verboden: wanneer noodzakelijk afvalonderzoek of noodzakelijke afvalverwerking wordt belemmerd, wanneer de limietwaarden voor afval of installaties alleen worden gehaald door stoffen te vermengen of wanneer het afval wordt verwerkt in strijd met § 1 (3). De gezamenlijke verwerking van verschillende soorten afvalstoffen in één installatie is echter toegestaan wanneer het is toegestaan voor elke afvalstof. Verder is de gezamenlijke inzameling van verschillende afvalstoffen of afvalstoffen met een verschillende concentratie gevaarlijke stoffen toegestaan wanneer er geen chemische reacties optreden en wanneer een gezamenlijke nuttige toepassing of verwerking is toegestaan.

In Finland is de vermenging van verschillende soorten gevaarlijke afvalstoffen of van gevaarlijke afvalstoffen met andere afvalstoffen of stoffen alleen toegestaan wanneer dit nodig is voor de nuttige toepassing of verwijdering van afval en wanneer dit geen veiligheidsproblemen veroorzaakt. Vermenging vóór verwijdering (D 1 tot en met D 12) wordt beschouwd als een verwijderingshandeling. Het Finse verbod op vermenging is dus niet zo streng als in Richtlijn 91/689/EEG, op grond waarvan vermenging alleen is toegestaan met het oog op de veiligheid. De verplichting om reeds vermengd afval te scheiden is in overeenstemming met de communautaire regelgeving.

In Zweden zijn de vereisten van artikel 2 (2) tot en met (4) opgenomen in het Zweedse Besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen (SFS 1996:971).

In Nederland zijn deze vereisten opgenomen in artikel 2, tweede, derde en vierde lid van de Regeling Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (Staatscourant 1998, 72). Deze is toegezonden aan de Commissie bij brief van 15 september 1998.

Ø Op grond van de verstrekte informatie kan worden geconstateerd dat het algemene verbod op het vermengen van gevaarlijke afvalstoffen (artikel 2 (2) tot en met (4)) in Frankrijk en Oostenrijk op een minder strenge manier is geïmplementeerd, aangezien in deze landen het vermengen van gevaarlijke afvalstoffen alleen in specifieke gevallen wordt verboden. Dit geldt ook voor Finland, waar het vermengen is toegestaan wanneer dit noodzakelijk is voor de nuttige toepassing en verwijdering en geen veiligheidsproblemen veroorzaakt.

5. Algemene nationale regels met betrekking tot ontheffing van de vergunningsverplichting voor handelingen voor nuttige toepassing - artikel 3 (2)

Volgens artikel 3 (2) kan een lidstaat bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen nuttig toepassen, vrijstellen van de vergunningsverplichting wanneer deze lidstaat bepaalde specifieke regels vaststelt en wanneer de bescherming van de volksgezondheid en van het milieu wordt gewaarborgd. Deze bedrijven en ondernemingen moeten bij de bevoegde autoriteiten worden geregistreerd.

Geen van de lidstaten die de vragen van de vragenlijst heeft beantwoord, heeft algemene regels vastgesteld om te voorzien in ontheffingen van de vergunningsverplichting voor bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen nuttig toepassen.

6. Inspectie bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 4 (1)

Volgens artikel 4 (1) moeten niet alleen bij bedrijven en ondernemingen maar ook bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen periodieke inspecties worden uitgevoerd.

In het Waalse Gewest van België vindt de inspectie bij de producenten van gevaarlijke afvalstoffen plaats in de context van een algemene controle op de toepassing van de Milieuwet voor bepaalde bedrijven. Deze controle vindt gewoonlijk ten minste een keer per jaar plaats. In het Vlaamse Gewest worden deze inspecties uitgevoerd door de afdeling Milieu-inspectie van de Administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL). De frequentie van de controles hangt af van de prioriteit die een dossier krijgt.

In Denemarken vindt de inspectie bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen plaats in het kader van de algemene nationale inspectie.

Frankrijk heeft aangegeven dat er een controle plaatsvindt bij elke aanvoer van gevaarlijke afvalstoffen bij een afvalverwerkingsinstallatie, dat speciale installaties ten minste een keer per jaar worden geïnspecteerd en dat voor het produceren en verwijderen van afval een tot drie keer per jaar een verklaring wordt verlangd.

In Ierland wordt de frequentie van de inspecties bepaald door afzonderlijke bevoegde instanties, waarbij rekening wordt gehouden met het soort faciliteiten en het soort afvalstoffen in kwestie (sectie 15 (1) (b) van de wet afvalstoffenbeheer 1996).

In Oostenrijk moet een producent van afvalstoffen die (ten minste één keer per jaar) gevaarlijke afvalstoffen produceert, worden geregistreerd. Elk beheer van gevaarlijke afvalstoffen wordt geregistreerd in een nationaal register. De gegevens worden regelmatig gecontroleerd. Inspecties moeten plaatsvinden afhankelijk van de omstandigheden (inconsistente gegevens, per branche).

In Luxemburg controleren de politie, de douane en de milieu-inspectie of de algemene wetgeving betreffende afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt nageleefd. De controles vinden regelmatig plaats, maar niet met een van tevoren vastgestelde frequentie.

Nederland heeft deze vereiste geïmplementeerd. De frequentie is afhankelijk van het verwachte risico van het desbetreffende bedrijf. Provincies maken hiertoe een toezichtsplan.

In Finland controleren de regionale milieu-instanties en de lokale milieu-autoriteiten of de bepalingen en voorschriften worden nageleefd. Nadere bepalingen inzake de inspecties en de uitvoering van inspecties zijn vastgelegd in sectie 54 van de wet betreffende afvalstoffen, sectie 23 van het decreet betreffende afvalstoffen. De frequentie waarmee de inspecties worden uitgevoerd wordt van geval tot geval bepaald door de toezichthoudende instantie, rekening houdend met de noodzaak hiervan.

In Zweden moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de inspecties jaarplannen voor de inspecties opstellen. Deze autoriteiten moeten ook een register bijhouden van de activiteiten die moeten worden geïnspecteerd en moeten de resultaten van de inspecties regelmatig aan een beoordeling onderwerpen.

Ø Op grond van de gegeven antwoorden kan worden vastgesteld dat de nationale overheden niet alle producenten van gevaarlijke afvalstoffen aan inspectie onderwerpen. Ze concentreren zich op de belangrijkste gevallen.

7. Register met informatie over afvalstoffen - artikel 4 (2)

Volgens artikel 4 (2) moeten behalve bedrijven en ondernemingen ook producenten een register bijhouden met informatie over gevaarlijke afvalstoffen (artikel 14 van Richtlijn 75/442/EEG). Ook bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren, moeten een register bijhouden. Op verzoek van de bevoegde instanties moet deze informatie worden overgelegd.

De antwoorden zijn opgenomen in het verslag met betrekking tot Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, omdat de antwoorden elkaar overlappen (zie bladzijde 17).

8. Maatregelen met het oog op een deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 5

Volgens artikel 5 (1) moeten gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag deugdelijk zijn verpakt en overeenkomstig de geldende internationale en communautaire normen zijn gekenmerkt.

In het Waalse Gewest van België hebben bedrijven die zich bezighouden met het vervoer, de inzameling, de verwerking, nuttige toepassing en verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen een vergunning nodig, waarin onder andere vereisten zijn opgenomen met betrekking tot de verpakking en etikettering. Het Vlaamse Gewest heeft deze vereisten vastgelegd in artikel 23§2 van het Decreet betreffende het beheer van afvalstoffen, waarin wordt gesteld dat gevaarlijke afvalstoffen bij de inzameling, het vervoer en de tijdelijke opslag deugdelijk moeten zijn verpakt en/of opgeslagen en conform de geldende internationale en Europese voorschriften moeten zijn gekenmerkt. In het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 1995 houdende nadere regels betreffende de erkenning van ophalers en de registratie van vervoerders van afvalstoffen zijn de vereisten vastgelegd voor ophalers en vervoerders van gevaarlijke afvalstoffen.

Denemarken bevestigde dat het dit artikel heeft geïmplementeerd en verwees naar een brief van 18 juli 1996 waarin Denemarken aangaf dat artikel 5 (1) was omgezet door middel van § 54 van bekendtgørelse nr. 581 van 24 juni 1996.

Frankrijk vermeldt alleen de voorschriften voor verpakking, etikettering en vervoer van ziekenhuisafval en besmettelijk afval uit de gezondheidszorg.

Ierland bevestigde dat het dit artikel heeft geïmplementeerd zonder verder enige informatie of toelichting te geven.

In Luxemburg zijn deze voorschriften geïmplementeerd door middel van artikel 5 van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996.

In Oostenrijk zijn de voorschriften betreffende deugdelijke verpakking en etikettering vastgelegd in de "Gefahrgutbeförderungsgesetz".

In Finland moeten gevaarlijke afvalstoffen op zodanige wijze worden ingezameld, verpakt en geëtiketteerd dat een goed afvalbeheer kan worden georganiseerd en dat schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu worden voorkomen. De naam van de afvalstof en de houder hiervan moeten op de verpakking van gevaarlijke afvalstoffen worden aangegeven, samen met alle informatie en waarschuwingen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid en een goede organisatie van het afvalstoffenbeheer. Deze voorschriften zijn nader uitgewerkt in het besluit van de Raad van State. De bepalingen en voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden ook voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen.

In Zweden moet de verpakking en etikettering geschieden overeenkomstig de regels inzake het vervoer van gevaarlijke goederen.

In Nederland zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, waaronder gevaarlijke afvalstoffen, regels gesteld op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze regels zijn veelal internationaal vastgesteld (bijvoorbeeld ADNR). Voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen dient een vergunning te worden verkregen, waarin regels worden gesteld met betrekking tot de veiligheid (voorkomen van brand en explosie) op grond van richtlijnen van de Commissie Preventie Rampen (richtlijnen CPR 15-1 en 15-2), maar ook voor het voorkomen van lekken naar de bodem en het grondwater.

Ø Wat de deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen betreft, heeft Frankrijk alleen voorschriften opgesteld voor ziekenhuisafval en besmettelijk afval uit de gezondheidszorg.

9. Afvalbeheerplannen en statistische gegevens met betrekking tot afvalstoffen - artikel 6

Volgens artikel 6 moeten de bevoegde instanties in het kader van hun algemene planning voor het beheer van afvalstoffen of los daarvan, plannen opstellen voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen. Een "vergelijkende evaluatie van de plannen voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen" (Eindverslag van juli 1997) is uitgevoerd en ter beschikking gesteld van de lidstaten, zoals bepaald in artikel 6 (2).

De gegevens over de afvalbeheerplannen betreffende gevaarlijke afvalstoffen zijn opgenomen in het verslag met betrekking tot Richtlijn 75/442/EEG.

10. Tijdelijke afwijking van deze richtlijn - artikel 7

Volgens artikel 7 dienen de lidstaten, ingeval van nood of ernstig gevaar, alle noodzakelijke maatregelen te nemen, waarbij ook tijdelijk van deze richtlijn mag worden afgeweken, om ervoor te zorgen dat de gevaarlijke afvalstoffen geen bedreiging vormen voor de bevolking of voor het milieu. Wanneer de lidstaten van deze richtlijn afwijken, stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

Geen van de lidstaten die een verslag hebben ingediend, heeft artikel 7 toegepast.

11. Te verstrekken informatie naast de vragenlijst - artikel 8 (3)

Op grond van artikel 8 (3) moeten de lidstaten de Commissie informatie verstrekken voor elke inrichting of onderneming die voornamelijk ten behoeve van derden zorgt voor verwijdering en/of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen en die waarschijnlijk deel uitmaakt van het in artikel 5 van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde geïntegreerde net. Deze informatie moet bestaan uit de naam en het adres, de wijze van behandeling van de afvalstoffen en het soort en de hoeveelheid afvalstoffen die kunnen worden behandeld en moet jaarlijks aan de Commissie worden verstrekt in een vorm die is vastgelegd in Beschikking 96/302/EG [56]. De Commissie dient deze informatie ter beschikking te stellen aan de bevoegde instanties van de lidstaten die daarom verzoeken.

[56] PB L 116 van 11.5.1996, blz. 26.

Tot mei 1999 had de Commissie informatie ontvangen van alle lidstaten behalve Italië. Alleen Duitsland heeft wijzigingen in de verstrekte gegevens doorgegeven. De andere lidstaten hebben slechts één keer informatie verstrekt.

Niet alle lidstaten hebben volledige informatie of informatie in de juiste vorm verstrekt. De informatie van Griekenland bestond alleen uit de naam en het adres van de verwerkingsinstallaties. De informatie van Duitsland bevatte alle vereiste gegevens, maar de informatie over de afvalstoffen die kunnen worden verwerkt, werd verstrekt in de vorm van LAGA-codes en niet volgens de Europese Afvalcatalogus. De informatie van het Verenigd Koninkrijk was volledig, behalve ten aanzien van het soort afvalstoffen die in de verwerkingsinstallaties in Engeland worden verwerkt. In de Franse bijdrage ontbreekt eveneens de informatie over de verwerkte soorten afval. In de door Ierland en Portugal verstrekte informatie werden de soorten afvalstoffen niet systematisch vermeld. In de informatie van Portugal ontbreken voor enkele installaties ook de gegevens over de verwerkingsmethode. Alle andere lidstaten hebben alle informatie in de juiste vorm verstrekt.

De Commissie denkt na over de mogelijkheden om de informatie over de verwerkingsinstallaties toegankelijk te maken in de vorm van een database. Een mogelijkheid zou zijn om de informatie door te geven aan het Europees Milieuagentschap, zodat dit de informatie in zijn datasysteem kan opnemen of in het datasysteem van het ETC/A.

RICHTLIJN 75/439/EEG INZAKE DE VERWIJDERING VAN AFGEWERKTE OLIE, ALS GEWIJZIGD BIJ RICHTLIJN 87/101/EEG

I. INLEIDING

Richtlijn 75/439/EEG [57] zoals gewijzigd voorziet in maatregelen om te waarborgen dat afgewerkte olie wordt ingezameld en verwijderd zonder vermijdbare schadelijke gevolgen voor mens en milieu.

[57] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 31, als gewijzigd bij Richtlijn 87/101/EEG (PB L 42 van 22.12.1986, blz. 43).

De belangrijkste bepalingen van Richtlijn 75/439/EEG zoals gewijzigd zijn:

- de definitie van "afgewerkte olie" en terminologie [58] inzake het beheer van afgewerkte olie, zoals verwijdering (enigerlei behandeling/bewerking), verwerking (regeneratie en verbranding), regeneratie (raffinage tot basisolie), verbranding (gebruik als brandstof) en inzameling (artikel 1)

[58] De terminologie van de Richtlijn inzake de verwijdering van afgewerkte olie verschilt van de terminologie van Richtlijn 75/442/EEG.

- algemene doelstelling van het beheer van afgewerkte olie is het vermijden van schadelijke gevolgen voor mens en milieu (artikel 2)

- hiërarchie van beheer van afgewerkte olie: er wordt prioriteit gegeven aan de behandeling van afgewerkte olie door regeneratie; anders dient afgewerkte olie te worden verbrand onder omstandigheden die aanvaardbaar zijn voor het milieu; onschadelijke vernietiging en gecontroleerde opslag of storten wanneer de twee andere opties niet haalbaar zijn (artikel 3)

- verbieden van: lozing van afgewerkte olie in het water, lozing die schadelijk is voor de bodem en ongecontroleerde lozing, behandeling waarbij bestaande emissieniveaus worden overschreden (artikel 4)

- programma's ter voorlichting van het publiek om de juiste opslag en inzameling zo veel mogelijk te waarborgen; ondernemingen mogen de inzameling en/of verwijdering uitvoeren; de lidstaten kunnen beslissen de afgewerkte olie te bestemmen voor een van de wijzen van behandeling (artikel 5)

- de vereiste vergunningen voor ondernemingen, bepalingen voor verwerking, bepalingen voor verbranding (emissiewaarden voor installaties met een thermisch vermogen van 3 MW en meer, de adequate controle van installaties met minder thermisch vermogen) (artikel 6,7,8)

- specifieke vereisten met betrekking tot PCB's/PCT's (artikel 10)

- de eis tot registratie, de overdracht van informatie aan de bevoegde instantie, periodieke inspecties, onderzoek van technische ontwikkeling en aanpassing van vergunningen (artikel 11, 12, 13)

Het hiernavolgende samenvattende verslag is gebaseerd op de bij Beschikking 94/741/EG [59] van de Commissie van 24 oktober 1994 goedgekeurde vragenlijst. Volgens Richtlijn 91/692/EEG [60] waren de lidstaten verplicht hun verslag over de periode 1995 tot en met 1997 uiterlijk op 30 september 1998 in te dienen. Griekenland, Italië, Portugal en Spanje hebben hun verslag niet ingezonden, dus het samenvattende verslag heeft slechts betrekking op elf lidstaten.

[59] PB L 296 van 17.11.1994, blz. 42.

[60] PB L 377 van 23.12.1991, blz. 48.

De nationale bijdragen worden op sommige punten vergeleken met de informatie uit de studie "Economische aspecten van de regeneratie van afgewerkte olie" [61], waarin een overzicht wordt gegeven van het beheer van afgewerkte olie in de vijftien lidstaten.

[61] Economische aspecten van de regeneratie van afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997.

II. verslag op basis van de beantwoording van de vragenlijst (beschikking 94/741/EG van de commissie)

Omzetting in nationaAl RECHT

1. Nationale wetgeving

De elf lidstaten die hun verslag hebben ingediend (twee gewesten van België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) hebben bevestigd dat zij aan de Commissie gegevens hebben verschaft over de wet- en regelgeving die momenteel van kracht is om Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie zoals gewijzigd in hun nationale wetgeving om te zetten.

2. Bepalingen met betrekking tot de regeneratie van afgewerkte olie - artikel 7

Volgens artikel 7 dienen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de exploitatie van de regeneratie-installatie geen vermijdbare schade veroorzaakt aan het milieu (artikel 7 (a)). Bovendien dienen de lidstaten te waarborgen dat de uit regeneratie voortgekomen basisolie geen gevaarlijk afval vormt en geen PCB's/PCT's bevat in een concentratie die 50 ppm overschrijdt (artikel 7 (b)).

Wat België betreft, heeft het Waalse Gewest geen maatregelen volgens artikel 7 genomen. België geeft aan dat afgewerkte olie slechts voor een deel in het Waalse Gewest wordt geregenereerd en voor het overgrote deel in het Vlaamse Gewest, hetgeen in strijd is met de gegevens in tabel 1, aangezien er geen regeneratie plaatsvindt in het Waalse Gewest en 0,2% in het Vlaamse Gewest. In het Vlaamse Gewest zijn dergelijke bepalingen opgenomen in onderverdeling 5.2.2.8 en 5.2.3.5 van het decreet Vlarem II.

Denemarken bevestigt dat de noodzakelijke maatregelen zijn genomen. Denemarken regenereert echter geen afgewerkte olie.

In Duitsland zijn maatregelen ter waarborging van een milieuverantwoorde uitvoering van regeneratie vastgelegd in de wet afvalstoffenbeheer en de Federale Wet Emmissiebeheersing. De eis van artikel 7 (b) is ten uitvoer gebracht door middel van het besluit Afgewerkte Olie van 1987.

Frankrijk heeft geen maatregelen genomen volgens artikel 7, maar geeft aan dat artikel 2 van het decreet van 21 november 1979 prioriteit geeft aan regeneratie.

In Ierland vindt geen regeneratie van afgewerkte olie plaats.

In Luxemburg zijn de bepalingen van artikel 7 vastgelegd in het groothertogelijke besluit met betrekking tot afgewerkte olie van 30 november 1989. Regeneratie-installaties voor afgewerkte olie vallen ook onder de bepalingen van de wet van 17 juni 1994 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen, krachtens welke exploitatievergunningen vereist zijn. In deze vergunningen worden specifieke bedrijfsomstandigheden vastgelegd (zie vorig verslag). Luxemburg heeft echter geen installatie die afgewerkte olie regenereert waarbij deze bepalingen zouden kunnen worden toegepast.

Nederland deelt mede dat er geen afgewerkte olie wordt geregenereerd.

Oostenrijk heeft deze bepaling niet ten uitvoer gebracht omdat regeneratie vanwege de kleine hoeveelheden niet wordt uitgevoerd.

Finland en Zweden bevestigen de invoering van maatregelen overeenkomstig artikel 7 zonder nadere details te verstrekken. In deze landen wordt echter niet of slechts een klein deel van de afgewerkte olie geregenereerd.

Het Verenigd Koninkrijk verwijst naar het vorige verslag waar Deel I en II van de Environmental Protection Act (Wet Milieubescherming) (EPA 1990) en de 1991 Regulations on Environmental protection (Regelgeving van 1991 inzake Milieubescherming) (procedures en stoffen) SI nr. 472, gewijzigd bij de 1994 Regulations on permits for waste management (Regelgeving van 1994 inzake vergunningen voor afvalstoffenbeheer) (Regeling 14) worden genoemd.

Ø Dus het Vlaamse Gewest, Denemarken, Duitsland, Luxemburg, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk bevestigen de tenuitvoerlegging van artikel 7 zonder nadere details te verstrekken over het soort maatregelen en de kwaliteit van de maatregelen, terwijl het Waalse Gewest, Frankrijk, Ierland, Nederland en Oostenrijk de bepaling niet ten uitvoer hebben gebracht. Frankrijk heeft dergelijke maatregelen niet genomen, maar regenereert wel afgewerkte olie.

3. Strengere nationale maatregelen - artikel 16

Volgens artikel 16 mogen de lidstaten ten behoeve van de milieubescherming strengere maatregelen nemen dan die welke in de richtlijn worden voorgeschreven.

Wat België betreft heeft het Waalse Gewest aangekondigd dat er met betrekking tot artikel 4 (verboden) strengere maatregelen zijn genomen. De maatregelen zijn wat het beheer van de gebruikte olie betreft gedetailleerder en nauwkeuriger. het Vlaamse Gewest geeft aan dat deze maatregelen zijn opgenomen in de artikelen 5.2.2.8.3 en 5.2.3.5.2 van het Decreet Vlarem II.

Denemarken geeft aan strengere maatregelen te hebben aangenomen zonder nadere details te geven.

In Duitsland zijn strengere maatregelen ten behoeve van het milieu genomen met name door middel van de AbfallverbrennungsanlagenVO (17e BimschV) (Verordening inzake vuilverbrandingsinstallaties).

Frankrijk heeft geen strengere maatregelen genomen.

In Ierland worden strengere maatregelen dan die waarvan melding is gemaakt aan de Commissie niet noodzakelijk geacht.

In Luxemburg geeft de wet van 17 juni 1994 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen prioriteit aan de regeneratie van materialen in het algemeen en in het bijzonder van afgewerkte olie. Het gebruik van afval als bron van energie is slechts denkbaar voor het afval dat niet geschikt is voor ander hergebruik dan verwarming. De maatregelen zijn aan de Commissie medegedeeld (vorig verslag).

Nederland meldt dat in de definitie van afgewerkte olie eisen zijn gesteld aan het gehalte aan halogeenkoolwaterstoffen en PCB's. Bovendien zijn er eisen gesteld aan het gehalte aan halogeenkoolwaterstoffen en PCB's voor het gebruik als brandstof of voor de vervaardiging van brandstoffen. Deze eisen zijn van toepassing op alle brandstoffen.

Oostenrijk geeft aan strengere maatregelen te hebben genomen en de desbetreffende wetsteksten bij de Commissie te hebben ingediend.

Finland en Zweden bevestigen de invoering van strengere maatregelen zonder nadere details te geven.

Evenals in het vorige verslag meldt het Verenigd Koninkrijk het niet nodig te achten strengere maatregelen te nemen.

Ø Met uitzondering van Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk geven alle rapporterende lidstaten aan dat zij ten behoeve van de milieubescherming strengere maatregelen hebben genomen dan die welke in de richtlijn worden voorgeschreven. Deze maatregelen variëren van een hogere prioriteit aan regeneratie (Luxemburg) tot strengere emissiegrenswaarden (Duitsland) en strengere waarden voor het PCB-gehalte (Nederland); in de andere gevallen worden de maatregelen niet nader gespecificeerd.

TENUITVOERLEGGING VAN DE RICHTLIJN

1. Beheer van afgewerkte olie - artikelen 2 en 3

Volgens artikel 2 dienen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat afgewerkte olie wordt beheerd zonder vermijdbare schadelijke gevolgen voor mens en milieu. Volgens artikel 3 dient de hoogste prioriteit te worden gegeven aan regeneratie, tweede prioriteit aan verbranding en de laatste prioriteit aan onschadelijke vernietiging (behandeling) en verwijdering. (Zie vraag 2 met betrekking tot beperkingen)

Afbeelding 1 geeft een overzicht van het beheer van afgewerkte olie in 1994/1995, voor de vijftien lidstaten uitgewerkt in the studie Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie [62] (in het hiernavolgende te noemen "de studie") van Coopers & Lybrand. Deze afbeelding bevat de gemiddelde percentages voortgebrachte afgewerkte olie (48%) en ingezamelde afgewerkte olie (74,6%), alsmede het procentuele aandeel van regeneratie (36%) en verbranding (64%). Met betrekking tot het beheer van afgewerkte olie beschouwt de Commissie route D (naraffinage) als "regeneratie", terwijl route A (niet-behandelde olie voor gebruik voor energie), B (gebruik voor energie na beperkte behandeling) en C (opwerking tot stookolie) als "verbranding" worden beschouwd.

[62] Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997.

Met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de door de lidstaten voor dit verslag verstrekte cijfers is het volgende vastgesteld.

· De cijfers werden vaak verstrekt zonder de eenheid te vermelden of in verschillende eenheden, zoals in ton en kubieke meter; voor de omrekening werd een volumieke massa van 0,9 ton/m3 gebruikt.

· De cijfers voor voortgebrachte afgewerkte olie verschilden sterk, te weten tussen 33 en 66%, van de op de markt gebrachte olie. Omdat deze waarde slechts een schatting is, maar voor de beoordeling toch zeer fundamenteel, is teneinde vergelijkbare gegevens voor dit verslag te verkrijgen gesteld dat de voortgebrachte afgewerkte olie voor alle lidstaten 50% bedraagt van de op de markt gebrachte olie.

Tabel 1 bevat de over het beheer van afgewerkte olie verstrekte cijfers. Het aandeel van het beheer van afgewerkte olie dat is berekend op basis van de aanname dat 50% van de op de markt gebrachte olie wordt voortgebracht als afgewerkte olie, wordt getoond in afbeelding 2. Voor dit type presentatie is gekozen om te laten zien dat een enorme hoeveelheid afgewerkte olie nog niet apart wordt ingezameld en dus niet op de juiste wijze wordt beheerd. Om een gemiddeld beeld te kunnen geven van het beheer van afgewerkte olie in 1997 voor alle vijftien lidstaten, werden voor Griekenland, Italië, Portugal en Spanje de cijfers voor het jaar 1994/1995 uit de studie toegevoegd.

Afbeelding 3 geeft een overzicht van de hoeveelheid op de markt gebrachte olie, ingezamelde afgewerkte olie en behandelde afgewerkte olie (geregenereerd, verbrand en gestort) in 1997 per 1000 inwoners. De verwachting is dat ca. 50% van de op de markt gebrachte olie wordt voortgebracht als afgewerkte olie.

De twee gewesten van België hebben geen cijfers verstrekt over op de markt gebrachte olie. De door het Vlaamse Gewest verschafte cijfers noemen een inzamelingspercentage van ca. 100%, terwijl het Waalse Gewest komt tot een inzamelingspercentage van ca. 50%. De ingezamelde afgewerkte olie wordt verbrand (route B). De extreem grote hoeveelheid afgewerkte olie in België is het gevolg van de gegevens die zijn aangeleverd door het Vlaamse Gewest, dat afgewerkte olie breder definieert (bijvoorbeeld inclusief slib, oliefilters, met olie of vet doorweekt reinigings- en verpakkingsmateriaal, enz.) dan de andere landen. Bovendien zijn de gepresenteerde cijfers gebaseerd op het jaarlijkse verslag van alle marktpartijen inclusief afvalverwerkingsfabrieken, waardoor het waarschijnlijk is dat verschillende kosten vaker dan eens zijn gerapporteerd.

In Denemarken daalde het inzamelingspercentage van ca. 100% in 1995 tot 84% in 1997 (ervan uitgaande dat 50% van de olie op de markt wordt voortgebracht als afgewerkte olie). Alle afgewerkte olie werd verbrand. Blijkens de in de studie verstrekte informatie werd 50% opgewerkt (route C) en ging er 25% naar route A en 25% naar route B.

Duitsland zamelde tussen 83 en 90% van de afgewerkte olie in (ervan uitgaande dat 50% van de olie op de markt wordt voortgebracht als afgewerkte olie en niet 66% zoals aangegeven). Ca. 51% van de voortgebrachte afgewerkte olie werd geregenereerd (enigszins afnemende trend sinds 1994) en 32% verbrand.

Het inzamelingspercentage in Frankrijk nam toe van 51 tot 55% (ervan uitgaande dat 50% van de olie op de markt wordt voortgebracht als afgewerkte olie en niet 42% zoals aangegeven). Het percentage regeneratie nam voortdurend af van 26 tot ca. 18% en de verbranding nam dan ook toe van 29 tot 38%. In het vorige verslag is reeds vermeld dat het regeneratiepercentage tussen 1990 en 1994 is afgenomen.

Ierland zamelde tussen 36 en 39% van de afgewerkte olie in (ervan uitgaande dat 50% van de olie op de markt wordt voortgebracht als afgewerkte olie en niet 33% zoals aangegeven), die geheel werd verbrand.

Luxemburg verstrekt geen gegevens over de hoeveelheid op de markt gebrachte olie. Daarom werd de hoeveelheid voortgebrachte afgewerkte olie ingeschat als zijnde gelijk aan de hoeveelheid ingezamelde olie (vandaar een inzamelingspercentage van 100%). Luxemburg stelt dat alle afgewerkte olie werd geëxporteerd voor regeneratie. Dit zou een aanzienlijke toename betekenen, aangezien in het vorige verslag werd vermeld dat 50% werd geregenereerd. E.e.a. is in tegenspraak met de studie waarin wordt geconcludeerd dat de afgewerkte olie in 1994/1995 werd verbrand via route A en B.

Het inzamelingspercentage van Nederland nam toe van 35% in 1995 tot 52% in 1997 (ervan uitgaande dat 50% van de olie op de markt wordt voortgebracht als afgewerkte olie en niet tussen 37 en 45% zoals aangegeven). 100% van de ingezamelde olie werd verbrand.

Oostenrijk geeft alleen schattingen met betrekking tot de op de markt gebrachte olie en de voortgebrachte afgewerkte olie. Het inzamelingspercentage daalde van 92% in 1995 tot 78% in 1997. 100% van de ingezamelde olie werd verbrand.

In 1997 zamelde Finland 97% van de voortgebrachte afgewerkte olie in, slechts 4% werd geregenereerd, 68% werd verbrand en 25% tijdelijk opgeslagen.

De door Zweden verschafte cijfers zijn ruwe schattingen. Het inzamelingspercentage wordt derhalve geschat op 100% (als wordt aangenomen dat het percentage voortgebrachte afgewerkte olie 50% bedraagt). De ingezamelde afgewerkte olie wordt verbrand (89% in route B, 11% in route A).

De door het Verenigd Koninkrijk verschafte cijfers zijn schattingen, volgens welke het inzamelingspercentage zich tussen 94 en 97% van de voortgebrachte afgewerkte olie zou bevinden (ervan uitgaande dat 50% van de op de markt gebrachte olie wordt voortgebracht als afgewerkte olie en niet 55% zoals aangegeven). 7% werd geregenereerd en 89% verbrand. Het verschil tussen de geregenereerde en ingezamelde afgewerkte olie wordt verondersteld te worden gestort.

Wat de lidstaten betreft die geen verslag hebben ingediend, levert de studie [63] voor het jaar 1994/1995 de volgende informatie.

[63] Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997.

In Griekenland werd slechts 8% van de geproduceerde afgewerkte olie legaal gescheiden ingezameld en vervolgens geregenereerd. De resterende 92% van de afgewerkte olie werd illegaal ingezameld en in onbehandelde vorm als brandstof verkocht.

Spanje had een inzamelingspercentage van 44%; 14% werd geregenereerd en 26% verbrand (25% route B en 43% route A).

Italië bereikte in 1994 een inzamelingspercentage van 58%; 48% werd geregenereerd en 10% verbrand.

Portugal had een inzamelingspercentage van 25%, waarvan 100% werd verbrand (route A)

Ø Om een vergelijking mogelijk te maken met afbeelding 1, dient afbeelding 2 te worden aangepast (met een factor 50/48 voor het inzamelingspercentage en een factor 100/71 voor regeneratie en verbranding). Het percentage gescheiden inzameling daalt dan licht van 74,6% naar 74% (71% x 50/48) in de periode 1994/1995 tot 1997 zelfs afgenomen. Van dit percentage werd in 1997 24% (17% x 100/71) geregenereerd tegenover 36% in 1994/1995, terwijl het percentage verbranding dienovereenkomstig steeg van 64% tot 75% (53% x 100/71).

Indien wordt aangenomen dat het beheer van afgewerkte olie in Griekenland, Italië, Portugal en Spanje van 1994 tot en met 1997 niet aanzienlijk is verbeterd, dan is het beheer van afgewerkte olie in de hele Europese Unie tussen 1994/1995 en 1997 zelfs verslechterd.

2. Beperkingen met betrekking tot de regeneratie en verbranding van afgewerkte olie - artikel 3

Volgens artikel 3 (1) en (2) dienen de lidstaten de hoogste prioriteit te geven aan de regeneratie van afgewerkte olie en tweede prioriteit aan de verbranding van afgewerkte olie onder voor het milieu aanvaardbare omstandigheden, op voorwaarde dat deze verbranding technisch, economisch en organisatorisch gezien uitvoerbaar is. Wanneer regeneratie of verbranding niet uitvoerbaar is, dienen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen om de onschadelijke vernietiging of de gecontroleerde opslag van afgewerkte olie te waarborgen (artikel 3 (3)).

Wat België betreft geeft het Waalse Gewest aan dat technische, economische en organisatorische beperkingen de regeneratie, maar niet de verbranding van afgewerkte olie in de weg hebben gestaan zonder deze beperkingen te specificeren, en dat maatregelen volgens artikel 3(3) zijn genomen. Het Vlaamse Gewest noemt geen beperkingen met betrekking tot regeneratie en verbranding.

In Denemarken bestaat tot dusverre geen technische of economische basis voor de regeneratie van afgewerkte olie; er is alleen een studieproject gestart. Afgewerkte olie wordt, na te zijn geraffineerd, verbrand voor stadsverwarming. Aan particuliere inzamelaars van afgewerkte olie wordt subsidie verstrekt in de vorm van vergoeding van energie- en CO2-kosten wanneer zij afgewerkte olie aan centrale verwarmingsinstallaties leveren.

Door de opzet van het economische en organisatorische kader heeft Duitsland ervoor gezorgd dat het bedrijfsleven de technische voorwaarden heeft bereikt voor de regeneratie van afgewerkte olie. Beperkingen worden niet genoemd.

Frankrijk geeft aan dat er geen fundamentele beperkingen zijn, maar dat het zich om de volgende redenen richt op de verbranding van afgewerkte olie met terugwinning van energie in cementovens. Er is in Frankrijk slechts één installatie voor de regeneratie van afgewerkte olie. Bovendien wilden de producenten van basisolie geen regeneratietechnieken ontwikkelen. Er is een economisch aspect ten gunste van verbranding, omdat er momenteel een overproductie van basisolie is en de eerste resultaten van een levenscyclusevaluatie aantonen dat verbranding van afgewerkte olie wel eens de beste oplossing zou kunnen zijn voor de bescherming van het milieu.

In Ierland is geen sprake van technische, economische of organisatorische beperkingen waardoor geen prioriteit kon worden gegeven aan regeneratie en verbranding. Het is niet duidelijk waarom Ierland regeneratie niet bevordert.

Momenteel zijn er in Luxemburg met betrekking tot de regeneratie en verbranding van afgewerkte olie geen beperkingen meer. Luxemburg heeft geen regeneratie-installaties, noch verbrandingsinstallaties. De inzamelaars van afgewerkte olie hebben contracten met regeneratie-installaties in het buitenland. Het enige criterium dat verbranding toelaat is dat de kwaliteit van de gebruikte olie en de technieken geen regeneratie toestaan.

Nederland geeft aan dat het beleid van de overheid er in het begin van de jaren tachtig op was gericht afgewerkte olie in een centrale bewerkingseenheid (CBE) te regenereren tot basisolie. Om economische redenen is dit niet gelukt. In 1986 kwam hier verandering in en werd samen met de producenten van smeerolie getracht een CBE op te zetten om brandstof te produceren op basis van afgewerkte olie (in het bijzonder scheepsdieselolie). Hiervoor is aan een bedrijf een vergunning verleend, maar dit bedrijf maakt nog geen gebruik van deze vergunning. De reden hiervan is dat de inzamelaars niet bereid zijn afgewerkte olie af te geven aan het desbetreffende bedrijf, maar gebruikmaken van andere afzetmogelijkheden in het buitenland. Momenteel maakt de installatie gebruik van een centrifugetechniek voor de productie van brandstof of van een blendproduct voor de vervaardiging van brandstof.

Verbranding van niet behandelde afgewerkte olie komt nauwelijks voor. Afgewerkte olie komt ook terecht in poetsdoeken, bilgewater, oliefilters en olieafscheiders, enz. Dit afval wordt behandeld als gevaarlijk afval en niet als afgewerkte olie en wordt voor het overgrote deel vernietigd in verbrandingsovens.

Oostenrijk stelt dat de hoeveelheden afgewerkte olie te klein zijn om regeneratie economisch haalbaar te maken.

In Finland is geen sprake van technische, economische en organisatorische beperkingen waardoor geen eerste prioriteit kan worden gegeven aan regeneratie en tweede prioriteit aan verbranding.

Zweden stelt dat voor de regeneratie van afval de volgende beperkingen gelden: marketingproblemen omdat geregenereerde olie als zodanig moet worden gekenmerkt, tenzij de basisolie gehydrogeneerd is, de noodzaak van grote hoeveelheden om de grote investeringen rendabel te maken en de afvalstoffen van het zwavelzuurproces (-) hebben in een eerdere fabriek ernstige problemen veroorzaakt.

In het Verenigd Koninkrijk vindt regeneratie van afgewerkte olie op beperkte schaal plaats. Er zijn grote investeringen voor nodig. De belangrijkste concurrentie komt van bedrijven die energie terugwinnen uit afgewerkte olie. Daarnaast heeft de concurrentie tussen olieondernemingen de uitvoerbaarheid van regeneratie ook beïnvloed. Voor verbranding worden geen beperkingen genoemd. Voor de onschadelijke vernietiging, opslag of storting van afgewerkte olie zijn vergunningen voor afvalstoffenbeheer vereist (Waste Management Licensing Regulation 1994 - Regeling Vergunningen Afvalstoffenbeheer). Vergunninghouders dienen afgewerkte olie zodanig te beheren dat dit geen bedreiging voor het milieu en de volksgezondheid vormt (Environmental Protection Act 1990 - Wet Milieubescherming, sectie 34).

Ø De belangrijkste beperkingen op nationaal niveau voor de regeneratie lijken economische aspecten te zijn: zo is bijvoorbeeld voor een economisch winstgevende regeneratie een minimumhoeveelheid ingezamelde afgewerkte olie nodig (blijkens de studie [64] is 60.000 tot 80.000 ton per jaar nodig), is er een hevige concurrentie gaande tussen regeneratie en verbranding en zijn er geen stimulerende instrumenten. Er zijn zelfs redenen om aan te nemen dat sommige lidstaten zich niet willen richten op regeneratie. Zo geeft Frankrijk bijvoorbeeld aan dat naar haar mening verbranding voor het milieu de beste oplossing is.

[64] Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997

Ø Bovendien stelt de studie [65] vast dat de belangrijkste beperkingen op Europees niveau zijn dat er geen absolute prioriteit aan regeneratie wordt gegeven, er tussen de lidstaten geen samenhang van beleid en geen samenwerking is, dat er een algemene overcapaciteit is van smeermiddelen en regeneratie een slechte concurrentiepositie heeft.

[65] Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997

3. Programma's ter voorlichting van het publiek - artikel 5

Volgens artikel 5(1) dienen de lidstaten programma's ter voorlichting van het publiek uit te voeren om te waarborgen dat afgewerkte olie op de juiste wijze wordt opgeslagen en zo veel mogelijk wordt ingezameld.

Wat België betreft heeft het Waalse Gewest voor afgewerkte olie geen specifieke voorlichtingsprogramma's uitgevoerd, maar meer algemene campagnes. Deze campagnes richtten zich op voorlichting over het beheer van huishoudelijk afval en bescherming van het milieu en werden in de vorm van uiteenlopende acties tijdens zogenaamde "groene weken" ten uitvoer gebracht. Het Vlaamse Gewest heeft geen programma's ter voorlichting van het publiek uitgevoerd.

Denemarken, Ierland en Zweden hebben geen programma's ter voorlichting van het publiek uitgevoerd.

In Duitsland behoren voorlichting en het bewustmaken van de bevolking tot de taak van de deelstaten en lokale autoriteiten. Deze zijn verplicht de producent van afgewerkte olie te adviseren over het juiste afvalstoffenbeheer en de juiste faciliteiten. Er zijn persberichten uitgegeven, spots op radio en televisie uitgezonden, publicaties verschenen en exposities georganiseerd. Handelaren zijn verplicht de eindgebruiker te informeren over het juiste beheer van afgewerkte olie en zijn verplicht tot terugname, hetgeen garant heeft gestaan voor een voortdurende inzameling van afgewerkte olie op grote schaal.

In Frankrijk voert ADEME, het milieu- en energiebesparingsagentschap permanente acties uit teneinde inzamelaars van afgewerkte olie en beroepsbeoefenaars in de automobielindustrie voor te lichten. De eindgebruikers kunnen via een "groen telefoonnummer" vernemen waar de inzamelpunten voor afgewerkte olie zich bevinden.

In Luxemburg zijn als onderdeel van de door het Ministerie van Milieu geïnitieerde Superdreckskäscht-campagne verschillende activiteiten in gang gezet: reclamespots en campagnes op de radio, in kranten en bioscopen, maar ook in de vorm van deelname aan jaarbeurzen. De campagne voor burgers wordt "Superdreckskäscht fir Biirger" genoemd en voor het bedrijfsleven "Superdreckskäscht fir Betriiber". De hoeveelheid door middel van deze twee acties ingezamelde afgewerkte olie nam tussen 1995 en 1997 niet beduidend toe, aangezien de acties reeds in 1994 van start gingen.

Nederland noemt een voorlichtingscampagne via verschillende media over klein chemisch afval waarvan afgewerkte olie deel uitmaakt. Ook werd er een brochure over de behandeling van afgewerkte olie uitgegeven.

Oostenrijk heeft aan publieke voorlichting gedaan door middel van communicatie, toespraken, persberichten en voorlichtingsfolders.

Enkele voorbeelden van de Finse publieke voorlichtingsprogramma's die werden uitgevoerd door de Ekokem Oy Ab (nationale faciliteit voor de behandeling van gevaarlijke afvalstoffen):

- samen met inzamelaars van gebruikte smeeroliën heeft Ekokem campagnes georganiseerd voor gemeenten ter bevordering van de inzameling van smeeroliën; - in 1995 organiseerde Ekokem samen met de inzamelaars een campagne over olieafscheiders en hun afval; - in professionele verhandelingen werden talloze artikelen over het sorteren van olie gepubliceerd; - door lokale en regionale autoriteiten werden folders van Ekokem verspreid;

- Ekokem organiseert opleidingen waaraan de medewerkers van bedrijven, gemeenten, enz. kunnen deelnemen.

Het succes van deze activiteiten bestaat overwegend hierin dat kleine ondernemingen in de sfeer van systematische inzameling zijn gekomen.

In het Verenigd Koninkrijk is de in 1995 gestarte Oil Care Campaign onderdeel van een initiatief om de olievervuiling te verminderen. De campagne is erop gericht mensen bewust te maken van de problemen van olievervuiling en hoe olievervuiling kan worden voorkomen door middel van zorgvuldige behandeling en opslag en door middel van een toename van terugwinning en recycling. De campagne bevordert het volgende: de Oil Bank Helpline helpt het publiek bij het vinden van de dichtstbijzijnde olierecyclingbank, The Emergency Hotline is er voor het rapporteren van vervuilingsincidenten, de Oil Care Code is een eenvoudige gids voor huishoudelijk en commercieel gebruik ter voorkoming van olievervuiling. Voor de Helpline wordt geadverteerd door middel van folders, in onderhoudshandleidingen voor auto's en op de meeste oliekannen. Voor 1999 is de productie van een grote verscheidenheid aan materialen gepland.

Ø België, Denemarken, Ierland en Zweden voldeden in het geheel niet aan deze bepaling.

4. Informatie over ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen

In vraag 4 werd aan de lidstaten gevraagd informatie te verstrekken over ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen. De structuur van het beheer van afgewerkte olie vertoont wat betreft het niveau en het aantal bevoegde instanties, alsmede wat betreft het aantal ondernemingen grote verschillen tussen de lidstaten. Met uitzondering van Denemarken hebben alle rapporterende lidstaten een vergunningsstelsel opgezet.

5. Bestemming van afgewerkte olie voor een van de wijzen van behandeling - artikel 5(3)

Volgens artikel 5 (3) mogen de lidstaten besluiten de afgewerkte olie te bestemmen voor een van de wijzen van behandeling (regeneratie en verbranding).

Het Vlaamse en het Waalse gewest van België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Oostenrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben afgewerkte olie niet bestemd voor een bepaalde wijze van behandeling.

Frankrijk bestemt afgewerkte olie voor gecontroleerde regeneratie- of verbrandings installaties.

Nederland geeft aan dat vijf bedrijven een vergunning hebben voor het centrifugeren van afgewerkte olie. De vergunningen worden verleend door de provincie. In de vergunningen worden voorwaarden gesteld ter bescherming van de gezondheid en het milieu en de vergunninghouders worden gecontroleerd door de provincie. Deze installaties mogen ook ander afval dan afgewerkte olie verwerken.

Naast het Finse besluit van de raad van state 101/1997, waarin voor afgewerkte olie de hiërarchie van regeneratie, energieterugwinning en onschadelijke verwijdering wordt genoemd, adviseert de Ekokem Oy Ab (nationale faciliteit voor de behandeling van gevaarlijke afvalstoffen) afgewerkte olie te verdelen in a) zwarte motoroliën, b) smeeroliën als hydraulische oliën en tandwieloliën, die geen PCB's bevatten, c) smeeroliën met water, d) plantaardige oliën en e) ander olieafval, bijvoorbeeld PCB-houdende oliën, brandstofafval en bilge-olie. Voor onder a) tot en met d) vallende afgewerkte olie wordt de eerste prioriteit gegeven aan regeneratie en tweede prioriteit aan energieterugwinning. Onder e) vallende afgewerkte olie dient onschadelijk te worden verwijderd. In de praktijk sturen bedrijven eenmaal per jaar een jaaroverzicht van de boekhouding naar de toezichthoudende instantie. De verplichting daartoe vindt zijn oorsprong gewoonlijk in de vergunningen. Inspectie van de inrichtingen voor het beheer van afgewerkte olie worden ten minste eenmaal per drie jaar gepland.

Ø Blijkens de landelijke bijdragen heeft alleen Finland artikel 5(3) toegepast.

6. Informatie over ondernemingen die afgewerkte olie behandelen (in de vragenlijst: "verwijderen")

Volgens artikel 6 moeten ondernemingen die afgewerkte olie behandelen (regenereren, verbranden, verwijderen) een vergunning verkrijgen. In vraag 6 werd de lidstaten gevraagd informatie te verstrekken over ondernemingen die alleen afgewerkte olie behandelen en ondernemingen die afgewerkte olie en ander afval behandelen. Wat de ondernemingen betreft die afgewerkte olie inzamelen, vertoont de structuur van het beheer van afgewerkte olie wat betreft het niveau en het aantal bevoegde instanties, alsmede wat betreft het aantal ondernemingen grote verschillen tussen de lidstaten.

Ø Ierland en Nederland verstrekken geen vergunningen volgens artikel 6 omdat zij afgewerkte olie na behandeling niet meer als "afval" aanmerken. Dit is niet in overeenstemming met de EU-regelgeving en er wordt niet uitgelegd waarom het bedrijf dat afgewerkte olie verwerkt geen vergunning hoeft te verkrijgen. E.e.a. zou te wijten kunnen zijn aan het misverstand dat "verwijdering" in de context van afgewerkte olie niet betekent verbranding zonder terugwinning van energie of storting.

7. Voor verbranding vastgestelde grenswaarden - artikel 8

Volgens artikel 8 (1) dienen de lidstaten te waarborgen dat de emissiewaarden voor verbrandingsinstallaties met een thermisch vermogen van meer dan 3 MW (bijlage) worden gerespecteerd. Het is de lidstaten te allen tijde toegestaan om strengere grenswaarden of grenswaarden voor andere stoffen en parameters vast te stellen.

Tabel 2 geeft een overzicht van de op Europees en nationaal niveau vastgestelde emissiegrenswaarden voor verbrandingsinstallaties met een thermisch vermogen van meer dan 3 MW. De Richtlijn voorziet in twee opties voor bepaalde stoffen en de lidstaten dienen vast te leggen welke van deze opties in hun land van toepassing is.

Ierland en Nederland hebben de grenswaarden niet ingevoerd, wat te herleiden is tot het uitgangspunt in die landen dat afgewerkte olie die na behandeling als brandstof wordt gebruikt geen "afval" meer is, hetgeen niet in overeenstemming is met de richtlijn.

De door Frankrijk opgegeven grenswaarden zijn in overeenstemming met de richtlijn.

Zweden heeft de vraag niet beantwoord.

Oostenrijk, Denemarken, Finland en Duitsland hebben strengere grenswaarden ingevoerd. Oostenrijk heeft ook grenswaarden vastgesteld voor andere stoffen.

De grenswaarden voor zwaveldioxide en stof, die door de lidstaten moesten worden vastgesteld, variëren tussen 50 en 1700 mg/Nm3 voor zwaveldioxide en tussen 10 en 100 mg/Nm3 voor stof.

Alleen Oostenrijk, België, Denemarken, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben tevens, dan wel dezelfde emissiegrenswaarden voor verbrandingsinstallaties met een thermisch vermogen van minder dan 3 MW vastgesteld.

Het aantal instanties en het niveau van de instanties die toezicht houden op de verbranding van afgewerkte olie loopt uiteen tussen de lidstaten.

Ø In elk geval voldoen Ierland en Nederland en wellicht ook Frankrijk en Zweden niet aan de bepalingen met betrekking tot de emissiegrenswaarden voor de verbranding van afgewerkte olie.

8. Volumegrenswaarden voor de registratie van afgewerkte olie - artikel 11

Volgens artikel 11 dient elke lidstaat de hoeveelheid afgewerkte olie op te geven (die minder dient te zijn dan 500 liter per jaar) waarboven een inrichting (die afgewerkte olie produceert, inzamelt en/of verwijdert) tot registratie verplicht is. Deze registratie dient op verzoek aan de bevoegde instantie te worden overgedragen.

Denemarken en Frankrijk hebben geen minimumhoeveelheid opgegeven. Dit kan betekenen dat er geen registratieplicht is of dat de verplichting onafhankelijk is van de hoeveelheid afgewerkte olie.

In het Waalse gewest van België, Oostenrijk, Finland en het Verenigd Koninkrijk zijn alle inrichtingen die afgewerkte olie behandelen (minimumhoeveelheid = 0) verplicht tot registratie.

Luxemburg antwoordt dat een minimumhoeveelheid is vastgelegd in de wetgeving inzake gevaarlijk afval, zonder e.e.a. nader te specificeren.

Het Vlaamse gewest van België en Ierland stellen een minimumhoeveelheid van 500 liter en Duitsland van 100 liter afgewerkte olie.

Nederland geeft aan dat producenten van afgewerkte olie niet worden verplicht een register bij te houden. Dit is niet in overeenstemming met deze richtlijn, noch met artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen.

9. en 10. Vergoedingen voor ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen en verwijderen - artikel 14

Volgens artikel 14 kunnen aan inzamelings- en/of verwijderingsbedrijven voor de geleverde diensten vergoedingen worden toegekend als tegenprestatie voor de hun door de lidstaten opgelegde verplichting.

Er werden geen vergoedingen toegekend in het Vlaamse en het Waalse gewest van België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Oostenrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Teneinde de kosten van inzameling te dekken, is er in Frankrijk een speciale belasting ingesteld. Dit fiscale middel met betrekking tot afgewerkte olie is geïntegreerd in een uitgebreider fiscaal instrument betreffende vervuilingsactiviteiten.

Nederland geeft aan dat er maandelijks een maximumtarief wordt vastgesteld op basis van de kosten en de opbrengsten na behandeling. Het is inzamelaars niet toegestaan aan producenten een hoger tarief in rekening te brengen dan dit maximumtarief. Het werkelijke tarief ligt tussen 0,04 en 0,07 EUR per liter, welk tarief de inzameling en de behandeling dekt. Scheiding van tarieven voor inzameling en behandeling is niet mogelijk daar de inzamelaars ook de behandeling verrichten.

In Finland worden vergoedingen toegekend voor inzamelings- en verwijderingsactiviteiten. Het gemiddelde bedrag van de vergoedingen die aan Ekokem Oy Ab werden betaald, bedraagt ca. 1,7 tot 2,54 miljoen EUR per jaar (~ 2,04 miljoen EUR in 1997). Ingevolge de wet kosten afgewerkte olie 894/1986 zijn producenten en importeurs verplicht voor smeeroliën en vetten kosten te betalen ter hoogte van ~ 0,04 EUR per kilogram.

Bijlage II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Afbeelding 1: Overzicht van het beheer van afgewerkte olie in de 15 lidstaten in 1994/1995

(Bron: Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997)

Richtlijn 75/439 inzake de verwijdering van afgewerkte olie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1: Gegevens over afgewerkte olie (vragenlijst, vraag II, 1c), wordt vervolgd op de volgende pagina

Opmerkingen:

1) Verschil in tijd tussen inzameling en verbranding

2) Gegevens hebben betrekking op het Waalse Gewest en het Vlaamse Gewest, maar niet op Brussel

3) Olie incl. water

4) Ca. 40-60% van de hoeveelheid wordt verbrand in Het Waalse Gewest, maar voortgebracht buiten het Waalse Gewest

5) Tijdelijke opslag

6) Geschatte berekening als zuivere olie

Richtlijn 75/439 inzake de verwijdering van afgewerkte olie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1: Gegevens over afgewerkte olie (vragenlijst, vraag II, 1c), wordt vervolgd op de volgende pagina

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen:

1) Afgewerkte olie wordt alleen opgeslagen in zeer kleine hoeveelheden

2) Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997

3) Voor de omrekening van m3 in ton werd gebruikgemaakt van een volumieke massa van olie van 0,9 ton/m3

4) Luxemburg heeft alle afgewerkte olie voor regeneratie geëxporteerd

Richtlijn 75/439 inzake de verwijdering van afgewerkte olie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1: Gegevens over afgewerkte olie (vragenlijst, vraag II, 1c)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen:

1) Verbrand na behandeling

2) Met de cijfers dient zorgvuldig te worden omgegaan, de afgewerkte olie kan een oliegehalte hebben van 2 tot 98%

3) Voor de omrekening van m3 in ton werd gebruik gemaakt van een volumieke massa van olie van 0,9 ton/m3

4) Afvalstoffenvolumes zijn geschat

5) Economische Aspecten van de Regeneratie van Afgewerkte olie, Coopers & Lybrand, Den Haag, 29 januari 1997

6) Hoeveelheid voorbehandelde olie (afvalstoffen en bezinksel zijn verwijderd)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Afbeelding 2 - Percentages van beheer van afgewerkte olie ervan uitgaande dat 50% van de op de markt gebrachte olie wordt voortgebracht als afgewerkte olie (bron: tabel 1)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Afbeelding 3 - Hoeveelheden op de markt gebrachte olie en verschillende behandelingen in ton per jaar, per 1000 inwoners (bron: tabel 1)

Richtlijn 75/439 inzake de verwijdering van afgewerkte olie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2: Grenswaarden vastgesteld voor de stoffen genoemd in de bijlage van de richtlijn (vragenlijst, vraag II, 7a). De Richtlijn geeft twee opties : optie 1: Cr, Cu en V = 1,5 mg/Nm3 en Pb = 5 mg/Nm3 of optie 2: Cr, Cu, V en Pb = 5 mg/Nm3.

Geen gegevens ontvangen van Griekenland, Italië, Portugal en Spanje // g.a.: geen antwoord

Opmerkingen:

1) Heeft alleen betrekking op het Vlaamse Gewest

2) Er zijn geen nationale grenswaarden vastgesteld

3) Wanneer gemengde verbranding wordt uitgevoerd, is de grenswaarde 20 mg/Nm3

4) Momenteel geen grenswaarden op Europees niveau. De lidstaten waren verplicht grenswaarden vast te stellen

5) Afgewerkte olie wordt na behandeling niet meer als "afval" aangemerkt (lagere emissiegrenswaarden van toepassing)

6) Is niet van toepassing op branders RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1: Concentratiegrenswaarden voor zware metalen in de bodem (mg/kg droge stof)

// Geen gegevens ontvangen

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2: Concentratiegrenswaarden voor zware metalen in slib (mg/kg droge stof)

// Geen gegevens ontvangen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3: Maximale jaarlijkse gemiddelde belasting van bouwland door zware metalen (g/ha/j)

// Geen gegevens ontvangen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 4: Totale slibproductie en hoeveelheden gebruikt in de landbouw (ton droge stof)

// Geen gegevens ontvangen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Afbeelding 3 - Percentage slib gebruikt in de landbouw van het totaal van in afvalwaterinstallaties geproduceerd slib. (Bron: tabel 4)

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 5: Gemiddelde concentraties zware metalen in slib (mg/kg droge stof)

// Geen gegevens ontvangen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Conclusie

Dit verslag heeft als doel de Raad, het Europees Parlement, de lidstaten en het geïnteresseerde publiek informatie te verschaffen over de voortgang die wordt gemaakt bij de uitvoering van de Richtlijnen 75/442/EEG, 91/689/EEG, 75/439/EEG en 86/278/EEG.

Deze vier richtlijnen waarvoor verslagen zijn opgesteld in het kader van Richtlijn 91/692/EEG betreffende verslagen lopen qua inhoud en structuur nogal uiteen. De Richtlijnen 75/442/EEG en 91/689/EEG bevatten algemene en fundamentele bepalingen voor alle afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, terwijl de Richtlijnen 75/439/EEG en 86/278/EEG eisen bevatten voor specifieke afvalstromen - afgewerkte olie en zuiveringsslib -, die afwijken als gevolg van de verschillende soorten afvalstoffen en de verschillende afvalproblemen.

Ofschoon de beantwoording van de vragenlijsten per richtlijn is beoordeeld en samengevat, tracht de conclusie een geconsolideerd horizontaal beeld te verschaffen van de richtlijnen en de uitvoering hiervan.

Definitie van afvalstoffen

Definities en met name de definitie van "afvalstoffen", "gevaarlijke afvalstoffen" en de terminologie van het afvalstoffenbeheer zoals "recycling, nuttige toepassing en verwijdering" vormen de basis van het Europese beleid inzake afvalstoffenbeheer en het functioneren van de interne markt op dit gebied.

Wat de definitie betreft van "afvalstoffen" en de Europese Afvalcatalogus (EAC) hebben slechts vijf lidstaten (Denemarken, Spanje, Italië, Finland en Zweden) deze correct omgezet in nationaal recht. Vier lidstaten (Griekenland, Spanje, Luxemburg en Finland) hebben de definitie van gevaarlijke afvalstoffen en de lijst van gevaarlijke afvalstoffen correct geïmplementeerd. Dus alleen Spanje en Finland hebben de Europese afvalstoffendefinities correct overgenomen.

Volgens artikel 1(4), tweede streepje, kunnen de lidstaten melding maken van andere afvalstoffen die naar hun oordeel een of meer van de in bijlage III vermelde "gevaarlijke" eigenschappen bezitten. Tot begin 1999 ontving de Commissie 471 meldingen. Het is de bedoeling de lijst van gevaarlijke afvalstoffen in dit opzicht aan te passen en om praktische redenen samen te voegen met de EAC. Volgens artikel 1(5) valt gevaarlijk huishoudelijk afval niet onder de bepalingen van Richtlijn 91/689/EEG. Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben huishoudelijk afval zelfs van de definitie van gevaarlijk afval uitgesloten, hetgeen niet in overeenstemming is met de EG-regelgeving.

Afgewerkte olie wordt geclassificeerd als gevaarlijke afvalstof (in de hoofdstukken 12 en 13 van de lijst van gevaarlijke afvalstoffen). De terminologie betreffende afvalstoffen in Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie (zoals verwijdering, verwerking, regeneratie en verbranding) verschilt van de kaderrichtlijnen en de strategie voor het afvalbeheer. Zo staat "verwijdering van afgewerkte olie" voor elke behandeling (verwerking, vernietiging, opslag en storting), terwijl "verwijdering van afval" staat voor in bijlage II A genoemde activiteiten zoals verbranding zonder terugwinning van energie of storting. Dit verschil zou moeten worden aangepast, aangezien het in ieder geval bij vraag 6 tot verwarring lijkt te hebben geleid, toen om gegevens werd gevraagd over ondernemingen die "afgewerkte olie verwijderen". Bovendien beschouwen Ierland en Nederland afgewerkte olie na behandeling niet als "afvalstof", maar als brandstof en dus passen deze landen de richtlijn wat de emissiegrenswaarden betreft niet toe.

Richtlijn 86/278/EEG definieert het "gebruik" van zuiveringsslib als "het verspreiden van slib op de bodem, alsmede elke andere toepassing van slib op of in de bodem". In combinatie met de bepalingen in Richtlijn 86/278/EEG impliceert deze definitie dat het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw dient te worden beschouwd als een nuttige toepassing zoals gedefinieerd in bijlage II B van Richtlijn 75/442/EEG (R10: Verspreiding over de grond ten behoeve van de landbouw of het milieu).

Hiërarchie van principes

De hiërarchie van principes - afvalpreventie, recycling, energieterugwinning en onschadelijke verwijdering - is vastgelegd in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 75/442/EEG en is bevestigd in de communautaire strategie voor het afvalbeheer van 1996. Artikel 3 van Richtlijn 75/439/EEG noemt voor afgewerkte olie de volgende hiërarchie: regeneratie, verbranding en onschadelijke vernietiging/storting.

Wat de toepassing betreft van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen werd er in de vragen 2 en 4 gevraagd naar de maatregelen ter aanmoediging van preventie en nuttige toepassing en naar de details over de voortbrenging en de behandeling van afvalstoffen. Het is twijfelachtig of en zo ja, hoeveel afvalvorming er tussen 1995 en 1997 is voorkomen; er is zelfs geen formule om het succes te berekenen en om e.e.a. vergelijkbaar te maken. Alleen het Vlaamse gewest van België en Luxemburg zijn specifieke programma's of activiteiten begonnen om deze doelstellingen te ondersteunen. Duitsland en Ierland hebben uitgelegd hoe de doelstellingen ten uitvoer worden gebracht in de procedures van afvalstoffenbeheer, terwijl de andere lidstaten alleen maar hebben bevestigd dat de eisen zijn omgezet in nationaal recht.

Het succes van recycling van afvalstoffen verschilt aanzienlijk tussen de lidstaten. Het gemiddelde recyclingpercentage van huishoudelijke afvalstoffen voor de vijftien lidstaten bedraagt 15% (in lidstaten varieert het percentage tussen 0 en 44%). Het gemiddelde recyclingpercentage voor gevaarlijke afvalstoffen (over elf lidstaten) is ongeveer 19% en voor "overige afvalstoffen" 60%. Dit laatste getal dient met de nodige voorzichtigheid te worden bekeken, aangezien de gegevens slechts werden geleverd door acht lidstaten die niet hebben gerapporteerd over dezelfde afvalfracties.

Aangezien er op Europees niveau geen exacte criteria zijn om onderscheid te maken tussen verbranding met en zonder terugwinning van energie, dienen beide activiteiten gezamenlijk te worden beschouwd. Wat huishoudelijke afvalstoffen betreft verbrandden Denemarken en Luxemburg 56%, terwijl het gemiddelde percentage bij verbranding op ca. 19% ligt. Verbranding is zelfs met terugwinning van energie maar de op een na beste optie als het gaat om nuttige toepassing. Huidige en toekomstige initiatieven op Europees niveau zullen zich moeten richten op gescheiden inzameling aan de bron en hoge recyclingpercentages.

Storting is nog steeds de meest voorkomende wijze voor de behandeling van huishoudelijke afvalstoffen (gemiddelde = 62%). Het wordt in mindere mate toegepast voor gevaarlijke afvalstoffen (35%) en "overige afvalstoffen" (17%). Het percentage zelfverzorging bij de verwijdering van afval ligt in de meeste lidstaten op meer dan 99%, terwijl Ierland en Luxemburg resp. 36% en 99% van hun gevaarlijke afvalstoffen voor verwijdering hebben geëxporteerd.

Wat het juiste beheer van afgewerkte olie betreft is het succes van gescheiden inzameling een belangrijke factor. Hoe hoger het inzamelingspercentage, des te kleiner de hoeveelheid afgewerkte olie die zo maar wordt geloosd op vuilstortplaatsen of zelfs in de bodem of door de afvoer wordt weggegooid, hetgeen grote risico's met zich meebrengt voor de volksgezondheid en het milieu. Het gemiddelde inzamelingspercentage (op basis van de aanname dat de helft van de op de markt gebrachte olie wordt voortgebracht als afgewerkte olie) bedraagt ca. 71%, wat betekent dat 29% niet op de juiste wijze wordt behandeld.

De hiërarchie van principes voor het beheer van afgewerkte olie - regeneratie, verbranding en onschadelijke vernietiging/storting is nog steeds niet ingevoerd. Van de elf rapporterende lidstaten bevestigden alleen Duitsland, Frankrijk en Luxemburg dat een aanzienlijk deel van de ingezamelde afgewerkte olie wordt geregenereerd (~ 60%, 50 tot 30%, 100%). Maar het percentage regeneratie neemt af in Duitsland, neemt sterk af in Frankrijk en wat Luxemburg betreft werd het ideaal van 100% niet gecontroleerd en zou te wijten kunnen zijn aan een verschillende interpretatie van het begrip "regeneratie".

In het vorige verslag werd reeds geconcludeerd dat de richtlijn inzake de verwijdering van afgewerkte olie slechts voor een deel ten uitvoer gelegd was en dat de lidstaten het hadden nagelaten effectief prioriteit te geven aan regeneratie boven verbranding van afgewerkte olie. Voor de periode 1995 tot en met 1997 moet er zelfs een afname worden gerapporteerd, met name met betrekking tot de prioriteit van regeneratie.

De belangrijkste beperkingen lijken economisch van aard te zijn, bijvoorbeeld dat er voor economisch winstgevende regeneratie een minimumhoeveelheid ingezamelde afgewerkte olie nodig is en dat er geen stimulerende instrumenten zijn waarmee regeneratie kan worden ondersteund tegen de hevige concurrentie van verbranding van afgewerkte olie. Maar de lidstaten wekken ook de indruk dat zij zich niet op regeneratie willen concentreren. Zo heeft Frankrijk bijvoorbeeld aangegeven dat verbranding naar haar mening de meest milieuvriendelijke oplossing is.

Wat zuiveringsslib betreft, wordt het gebruik van dit slib als mest op bouwland beschouwd als de beste optie vanuit milieu-oogpunt, met dien verstande dat het geen gevaar oplevert voor het milieu, voor dieren en voor de volksgezondheid. Richtlijn 86/278/EEG tracht de verspreiding van zuiveringsslib op bouwland zodanig te reguleren dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. En er zijn inderdaad geen gevallen gerapporteerd van menselijke of dierlijke besmetting, dan wel gewasbesmetting als gevolg van het gebruik van slib op bouwland conform de bepalingen van de richtlijn. Ofschoon risico's bij menselijke activiteiten nooit geheel kunnen worden uitgesloten, lijken de bepalingen van de richtlijn behoorlijk effectief te zijn geweest bij het voorkomen van de verspreiding van verontreiniging als gevolg van het gebruik van slib.

Er bestaan ook andere opties voor het beheer van slib, maar er is er niet een die geen nadelen vertoont. Slib kan worden gestort - en inderdaad is dat in veel lidstaten de belangrijkste verwijderingsroute. Maar de organische bestanddelen in het slib zullen in een milieu zoals dat op een stortplaats bestaat en waar een tekort aan zuurstof heerst, worden ontbonden. Deze ontbinding gaat gepaard met de ontwikkeling van stortplaatsgassen als methaan en kooldioxide, gassen die het broeikaseffect bevorderen. Om nog maar te zwijgen van de rottingsgeur en het zeer besmettelijke percolatiewater dat wordt geproduceerd en dat het grondwater kan besmetten. Slib kan worden verbrand. Afgezien van de kosten, die hoog zijn en die vanwege de toepassing van betere rookgasreinigingsprocessen beslist nog zullen toenemen, stelt verbranding ons voor het probleem van de behandeling van de verbrandingsresten, de productie van kooldioxide en de volledige vernietiging van de organische bestanddelen en voedingsstoffen van het slib.

In de afvalstoffenhiërarchie wordt als belangrijkste optie voor het beheer van afvalstoffen getracht afval te voorkomen of te hergebruiken. In geval van afvalwaterbehandeling is momenteel geen effectief reinigingsproces mogelijk zonder de productie van slib. De op een na beste optie is dan ook hergebruik. Het gebruik op bouwland is het natuurlijke afzetkanaal van zuiveringsslib omdat de voedselketen zo worden gesloten. In veel lidstaten bestaat echter een steeds toenemende argwaan ten opzichte van het gebruik van afvalstoffen op bouwland in het algemeen en slib in het bijzonder. In het geval van slib is deze argwaan niet gebaseerd op wetenschappelijk bewijs, maar wordt deze gevoed door het nogal grote aantal voedselschandalen van de afgelopen jaren in de agrolevensmiddelensector. Ondanks het feit dat deze voedselschandalen niets te maken hadden met het gebruik van slib op bouwland wordt de associatie menselijke fecaliën-voedingsgewassen gezien als potentieel gevaarlijk en mensen reageren dan ook dienovereenkomstig.

De cijfers die zijn verstrekt door die lidstaten die hun verslag bij de Commissie hebben ingediend, tonen aan dat slechts vier lidstaten meer dan 50% van het in de landbouw geproduceerde slib hergebruiken. Vijf lidstaten hergebruiken tussen 30 en 50% en één slechts 11%. Het is niet realistisch om een recyclingpercentage van 100% te verwachten, omdat de veiligheid van alle soorten slib niet kan worden gegarandeerd. Er moet worden nagegaan of de hoeveelheden slib die op nuttige wijze worden hergebruikt kunnen toenemen. Met name in de zuidelijke regio's van Europa waar de bodem veel behoefte heeft aan organische bestanddelen om erosie en woestijnvorming te kunnen tegengaan, vormt het hergebruik van slib een optie die zorgvuldig moet worden overwogen.

Planning van afvalstoffenbeheer

Volgens artikel 7 (1) van Richtlijn 75/442/EEG en artikel 6 van Richtlijn 91/689/EEG (alsmede artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval) dient de bevoegde instantie plannen voor het beheer van afvalstoffen op te stellen, waarin het soort, de hoeveelheid en de oorsprong van nuttig toe te passen en te verwijderen afval, alsmede algemene voorschriften, alle speciale bepalingen voor bijzondere afvalstoffen en geschikte verwijderingslocaties of -installaties dienen te zijn vervat. Afgewerkte olie en zuiveringsslib dienen uiteraard deel uit te maken van deze plannen.

De plannen voor het beheer van afvalstoffen vormen een belangrijk element in de communautaire strategie voor afvalbeheer. De tenuitvoerlegging en toepassing van deze plannen is echter nog steeds onbevredigend. Griekenland en Luxemburg hebben nog geen plan voor afvalstoffenbeheer medegedeeld. Alle andere lidstaten met uitzondering van Oostenrijk hebben plannen voor het beheer van afvalstoffen aan de Commissie bekendgemaakt die niet op alle soorten afval of het hele grondgebied van de lidstaat betrekking hebben. Er is tegen de lidstaten een aantal procedures wegens schending van het Gemeenschapsrecht gestart voor de niet-nakoming van de verschillende bepalingen. Inmiddels bestaan er plannen voor een voor de bevoegde instanties bestemde richtsnoer teneinde de kwaliteit van de planning van afvalstoffenbeheer te verbeteren.

Afvalstoffenstatistieken

Betrouwbare afvalstoffenstatistieken maken enerzijds de formulering van realistische doelstellingen voor de planning van afvalstoffenbeheer mogelijk en anderzijds de beoordeling van de huidige situatie, wat het doel van dit verslag is.

Om de vergelijkbaarheid en de beoordeling van de gegevens mogelijk te maken, dient te worden gewaarborgd dat de lidstaten bij de definitie van afvalstoffen, de afvalstoffenlijsten en de terminologie van afvalstoffenbeheer een gemeenschappelijke aanpak hanteren, wat nog niet het geval is. In dit verband zijn de volgende problemen vastgesteld:

· De termen huishoudelijke afvalstoffen (afvalstoffen uit huishoudens) en gemeentelijke afvalstoffen (door gemeenten ingezamelde afvalstoffen) worden vaak als synoniem gebruikt. Tot gemeentelijke afvalstoffen kunnen echter naast huishoudelijk afval ook vergelijkbaar industrieel afval en handels- en instellingsafval behoren.

· De gegevens over verbranding als verwijderingsactiviteit en over verbranding met terugwinning van energie dienen gezamenlijk te worden bekeken, omdat er op Europees niveau nog geen exacte criteria bestaan om beide activiteiten van elkaar te onderscheiden.

· De lidstaten hanteren verschillende methoden om de hoeveelheid voortgebrachte afgewerkte olie vast te stellen (variërend van 33% tot 66% van de op de markt gebrachte olie).

Blijkbaar hebben de meeste lidstaten nog geen volledige databases opgezet waarmee het voortbrengen en het beheer van afval wordt bijgehouden. Met name ontbreekt er informatie over "overige afvalstoffen", waartoe alle afvalstoffen behoren die niet tot de huishoudelijke of gevaarlijke afvalstoffen behoren.

In januari 1999 heeft de Commissie een voorstel voor een Verordening betreffende de statistiek van het afvalbeheer ingediend bij de Raad en het Europees Parlement (COM(99)31 def.). Deze verordening heeft ten doel een communautair kader voor statistieken op te stellen met gemeenschappelijke definities en classificaties. Deze verordening zou, eenmaal ingevoerd, moeten bijdragen tot een betere beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van afvalstoffenstatistieken. Het dient echter niet onvermeld te blijven dat volledige tenuitvoerlegging van de verordening vanaf de vaststelling drie jaar in beslag zou nemen.

Registratie

De eis om gegevens van afvalstoffen en afvalstoffenbeheer te registreren vormt de basis voor de afvalstoffenstatistieken.

Artikel 14 van Richtlijn 75/442/EEG verlangt dat inrichtingen en ondernemingen die verwijderingshandelingen en handelingen voor nuttige toepassing uitvoeren, een register bijhouden met informatie over de afvalstoffen en het afvalstoffenbeheer. Bovendien verzoekt artikel 4 (2) van Richtlijn 91/689/EEG producenten van gevaarlijk afval en inrichtingen die gevaarlijk afval vervoeren, een register bij te houden. Verder verlangt de richtlijn in artikel 2(1) specifieke registratie betreffende de verwijdering (storting) van gevaarlijke afvalstoffen.

België, Duitsland, Frankrijk en Nederland hebben niet alle aspecten van de bepalingen correct ten uitvoer gelegd. Ierland en Zweden geven zo weinig informatie dat een beoordeling niet mogelijk is. Wat de registratie van de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen betreft, lijkt het zo te zijn dat Oostenrijk en Denemarken dit hebben samengevoegd met de algemene eis in artikel 14 van de Kaderrichtlijn.

Artikel 11 van Richtlijn 75/439/EEG bepaalt voor afgewerkte olie dat de lidstaten een minimumhoeveelheid kunnen instellen (niet boven 500 liter) waarboven inrichtingen die afgewerkte olie produceren, inzamelen en/of behandelen, verplicht zijn tot registratie. De grens werd gesteld op hoeveelheden variërend van 0 tot 500 liter. Nederland verlangt van producenten van afgewerkte olie geen registratie. Het is niet duidelijk of Denemarken en Frankrijk, die geen grens hebben gesteld, registratie vanaf 0 liter verlangen of helemaal niet.

Artikel 10 van Richtlijn 86/278/EEG verlangt actuele gegevens over de voortbrenging en het gebruik van zuiveringsslib, alsmede over de karakteristieken van het slib, de ontvangers en de plaats van gebruik. De Commissie merkt op dat sommige lidstaten de over de slibproductie gevraagde informatie en de in de landbouw gebruikte hoeveelheden niet verstrekken en dat andere slechts ramingen verstrekken.

De vier richtlijnen stellen dat deze gegevens op verzoek aan de bevoegde instanties dienen te worden overgelegd. Het nadeel van deze bepaling is dat de gegevens niet automatisch aan de bevoegde instantie beschikbaar komen. Op het moment dat zij nodig zijn voor het maken van statistieken of vergelijkbare taken, kost het veel tijd om de gegevens te verzamelen. Sommige lidstaten zoals het Vlaamse gewest van België, Denemarken en Finland, verlangen dat er bij de bevoegde instanties jaarlijkse verslagen worden ingediend. Deze verslagen zouden dan de basis kunnen vormen voor afvalstoffenstatistieken.

Controle op afvalstoffenbeheer

Op de eerste plaats dienen de lidstaten een bevoegde instantie aan te stellen of te benoemen die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de controle op het afvalstoffenbeheer. Tabel 1 van de bijlage bij Richtlijn 75/442/EEG geeft een algemeen overzicht van de bevoegdheden van de nationale instanties. In de tabellen 2, 3.1, 3.2 en 4.2 van de bijlage bij Richtlijn 75/439/EEG zijn gegevens te vinden over de verantwoordelijkheden in de sector afgewerkte olie. De bevoegdheden verschillen aanzienlijk tussen de lidstaten, hetgeen te wijten is aan de algemene verschillen in de bestuurlijke structuur. Het gebruik van deze informatie is dan ook beperkt, tenzij meer details zoals adressen, behandelde gebieden, enz. worden verschaft teneinde de doorzichtigheid te bevorderen en de verzameling van informatie over afvalstoffen te vergemakkelijken.

De richtlijnen betreffende afvalstoffen bevatten verschillende instrumenten voor de controle van een goed afvalstoffenbeheer, zoals bijvoorbeeld vergunningen en periodieke inspecties.

Vergunningen

Volgens de artikelen 9, 10 en 12 van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen dienen inrichtingen en ondernemingen die verwijderingshandelingen of handelingen voor nuttige toepassing uitvoeren van de bevoegde instantie een vergunning te verkrijgen. Inrichtingen die afval inzamelen en vervoeren dienen bij de bevoegde instantie te worden geregistreerd. Artikel 11 voorziet in de voorwaarden voor vrijstelling van de vergunningsverplichting, welke voorwaarden voor gevaarlijk afval worden verscherpt door artikel 3 van Richtlijn 91/689/EEG. Geen van de rapporterende lidstaten heeft met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen algemene regels opgesteld teneinde ontheffing van de vergunningseis mogelijk te maken. Sommige lidstaten hebben de mogelijkheid voor de ontheffing van de kaderrichtlijn omgezet, maar geen van de lidstaten doet verslag van praktische toepassingen hiervan.

Volgens artikel 6 van Richtlijn 75/439/EEG moeten ondernemingen die afgewerkte olie verwijderen (dat wil zeggen verwerken, vernietigen, opslaan of storten) een vergunning verkrijgen. Alle rapporterende lidstaten met uitzondering van Denemarken hebben ook een vergunningsstelsel ingevoerd voor ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen.

Richtlijn 86/278/EEG verschaft algemene regels voor het gebruik van zuiveringsslib; er is geen vergunningseis.

Inspecties

In artikel 13 van Richtlijn 75/442/EEG worden in het algemeen passende periodieke inspecties verlangd voor alle inrichtingen die afvalstoffen behandelen (waaronder begrepen inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering). Artikel 4 (1) van Richtlijn 91/689/EEG breidt de inspecties uit tot de producenten van gevaarlijke afvalstoffen.

Artikel 13 van Richtlijn 75/439/EEG verlangt alleen inspecties voor ondernemingen die afgewerkte olie verwijderen (dat wil zeggen verwerken, vernietigen, opslaan of storten). Daarom zijn op ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen en vervoeren, alsmede op producenten van afgewerkte olie bovendien de algemene bepalingen van de kaderrichtlijnen van toepassing.

Alleen de inspecties bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen maakten deel uit van de vragenlijst. De nationale overheden beschikken niet over de capaciteit om bij alle producenten van gevaarlijke afvalstoffen inspecties uit te voeren. Daarom richten zij zich op de belangrijkste gevallen.

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw verlangt geen periodieke inspecties.

Maatregelen om een veilige nuttige toepassing en verwijdering te waarborgen

Volgens artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen dienen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat afvalstoffen nuttig worden toegepast en verwijderd zonder dat de volksgezondheid in gevaar komt en zonder gebruik te maken van processen of methoden die het milieu zouden kunnen schaden.

Een onschadelijk afvalstoffenbeheer is ook de doelstelling van artikel 2(2) tot en met (4), dat het vermengen van gevaarlijke afvalstoffen verbiedt, en artikel 5(1) van Richtlijn 91/689/EEG, dat een deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen voorschrijft. De meeste rapporterende lidstaten hebben deze bepalingen in ieder geval omgezet in wetsteksten met uitzondering van Frankrijk, Oostenrijk en Finland, die het verbod op het vermengen van gevaarlijke afvalstoffen hebben afgezwakt. Verder heeft Frankrijk de deugdelijke verpakking en etikettering alleen voor ziekenhuisafval en besmettelijk afval uit de gezondheidszorg ingevoerd.

De artikelen 7 en 8 van Richtlijn 75/439/EEG geven een nadere specificatie van de algemene bepaling van de kaderrichtlijn voor afgewerkte olie. De lidstaten dienen derhalve de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de activiteit van het regenereren van afgewerkte olie geen vermijdbare schadelijke gevolgen heeft voor het milieu. Het Waalse gewest van België, Ierland, Nederland en Oostenrijk hebben de bepaling niet omgezet, aangezien zij afgewerkte olie niet regenereren. Frankrijk heeft de bepaling zelfs niet ten uitvoer gelegd, hoewel het land wel afgewerkte olie regenereert.

Volgens artikel 8 dienen lidstaten te waarborgen dat de emissiegrenswaarden voor verbrandingsinstallaties met een thermisch vermogen van meer dan 3 MW worden gerespecteerd. Ierland en Nederland hebben de emissiegrenswaarden niet toegepast, omdat deze landen ervan uitgaan dat afgewerkte olie na behandeling geen "afval" meer is. Voor Frankrijk en Zweden is het twijfelachtig of zij aan de richtlijn voldoen. Vier lidstaten (Oostenrijk, Denemarken, Finland en Duitsland) hebben zelfs strengere emissiegrenswaarden ingevoerd. Oostenrijk heeft ook grenswaarden voor andere parameters toegevoegd. Het is de bedoeling dat de emissiegrenswaarden in de toekomst deel gaan uitmaken van de richtlijn inzake de verbranding van afvalstoffen.

Grenswaarden vormen het belangrijkste deel van Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw. Zo worden er naast de jaarlijkse gemiddelde belasting van bouwland door zware metalen concentratiegrenswaarden voor zware metalen in de bodem en in slib geregeld.

De lidstaten hebben op grote schaal gebruikgemaakt van de mogelijkheid die hun door artikel 12 van de richtlijn wordt aangereikt en waarin vermeld staat dat "de lidstaten, indien de omstandigheden dat noodzakelijk maken, strengere maatregelen kunnen nemen dan die van deze richtlijn". De lidstaten hebben erg vaak voor de concentratiewaarden van zware metalen in slib strengere grenswaarden aangenomen dan de waarden die zijn opgenomen in bijlage I B van de richtlijn. De grenswaarden vertonen een grote variatie en een verschil van een factor 100 is niet ongewoon. Dit ondanks het feit dat de werkelijke gemiddelde concentraties van zware metalen ruwweg in de hele Gemeenschap gelijk zijn. De vraag wat de wetenschappelijke basis is voor een dergelijke grote bandbreedte aan waarden is dan ook gerechtvaardigd.

Uit de cijfers in tabel 5 blijkt dat de slibkwaliteit - gemiddeld - aanzienlijk is verbeterd vergeleken met de situatie van enkele jaren geleden. Tezelfdertijd weerspiegelen de in bijlage I B van de richtlijn vermelde concentratiewaarden niet het werkelijke lage verontreinigingsniveau van het slib (ten minste van het in de landbouw hergebruikte slib). Hierdoor rijst de vraag hoe hergebruik in de landbouw van slib van zeer slechte kwaliteit moet worden voorkomen. Uit in lidstaten ondernomen acties blijkt immers dat het mogelijk is slibverontreiniging aan de bron te voorkomen, waarbij de verspreiding van zware metalen in het milieu wordt vermeden.

De richtlijn voorziet niet in concentratiegrenswaarden voor organische verbindingen. Sommige lidstaten hebben de Commissie geïnformeerd over een bepaald aantal verbindingen waarvoor drempelwaarden zijn vastgesteld [69]. De Commissie merkt echter op dat verschillende soorten verbindingen zijn gereguleerd, waardoor eens te meer de vraag rijst wat de basis is van een dergelijke benadering.

[69] Het totaal aan halogeenverbindingen (AOX), alsmede dioxines en furanen (PCCD/F) zijn bijvoorbeeld gereguleerd in Oostenrijk en in Duitsland; PCB's zijn gereguleerd in Duitsland, Frankrijk en Zweden; PAH's in Denemarken, Frankrijk en Zweden, enz.

De verscheidenheid aan regelingen wordt, hoewel in overeenstemming met de richtlijn en het Verdrag, soms beschouwd als een belemmering voor de door de nationale instanties getrooste inspanningen om ervoor te zorgen dat het publiek niet het vertrouwen verliest in hergebruik van slib in de landbouw.

Procedures wegens schending van het Gemeenschapsrecht (inbreukprocedures)

De Commissie is krachtens artikel 226 van het EG-Verdrag procedures gestart tegen die lidstaten die hun verplichting tot rapportage over de uitvoering van afvalstoffenwetgeving niet zijn nagekomen.

De volgende tabellen tonen de lopende inbreukprocedures met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 75/442/EEG, 91/689/EEG en 75/439/EEG. Momenteel loopt er geen enkele inbreukprocedure met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw.

Wat afgewerkte olie betreft is de zaak die betrekking heeft op Duitsland te wijten aan niet-overeenstemming met de verplichting krachtens Artikel 3 (1) om prioriteit te geven aan de regeneratie van afgewerkte olie. In de zaak die betrekking heeft op Portugal is er sprake van verschillende punten van niet-overeenstemming met de richtlijn.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel: Inbreukprocedures - stand oktober 1999

SA = Schriftelijke Aanmaning, MROA = Met Redenen Omkleed Advies, Hof = beslag door/beroep bij het Hof van Justitie.

(1) Arrest van het Hof van 9 september 1999 in zaak C-102/97, Duitsland/Commissie.

Vooruitzichten

De vooruitgang die wordt geboekt bij de uitvoering van Richtlijn 75/442/EEG, Richtlijn 91/689/EEG en Richtlijn 75/439/EEG is nog niet bevredigend. Het aantal inbreukprocedures weerspiegelt de huidige stand van zaken. Wat de richtlijnen betreffende afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen betreft moet er nog heel veel werk worden verricht aan de harmonisering van definities en lijsten en de totstandbrenging van betrouwbare afvalstoffendatabases, teneinde een effectieve planning van afvalstoffenbeheer te waarborgen omwille van de hiërarchie van principes.

Wat Richtlijn 75/439/EEG betreft zullen de lidstaten in de toekomst waarschijnlijk niet actiever worden in het bevorderen van de regeneratie van afgewerkte olie. De recente gebeurtenissen in België betreffende de besmetting met dioxine van de dierlijke voedselketen, resulterend in een wijdverbreide besmetting van voedsel van dierlijke oorsprong, benadrukt het belang van een juiste uitvoering van de afvalstoffenregelgeving, in het bijzonder van Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie. Op Europees niveau zijn nieuwe methoden en instrumenten nodig teneinde de gescheiden inzameling en een deugdelijk beheer van afgewerkte olie met naleving van de prioriteiten te verbeteren alsmede maatregelen om schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu te voorkomen.

De Commissie merkt op dat er geen belangrijke problemen zijn bij de formele omzetting van Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw in nationaal recht. De richtlijn is behoorlijk succesvol geweest in het voorkomen van gewasbesmetting door ziektekiemen als gevolg van het gebruik van slib op bouwland. Slechts een paar lidstaten hebben echter een hergebruikpercentage van meer dan 50%, ondanks het feit dat de kwaliteit van het slib in termen van zware metalen en voedingsstoffen een grootschaliger exploitatie van de positieve effecten van het slib zouden toelaten.

Het dient niet te worden vergeten dat volgens bij de Commissie [70] ingediende informatie een groei van ca. 40% van de slibproductie wordt voorzien tot het jaar 2005. De verwachting is dat de afzetmogelijkheid via de landbouw door deze volumetoename onder druk zal komen te staan. Het is van essentieel belang dat het hergebruik van slib op bouwland niet onnodig in de weg wordt gestaan. Tezelfdertijd is het des te belangrijker dat het op communautair niveau ingestelde wetgevende kader voor slibbeheer op effectieve wijze het milieu en in het bijzonder de bodem beschermt tegen verontreiniging op de lange termijn.

[70] Zie het verslag over de Tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, als gewijzigd bij Richtlijn 98/15/EG van de Commissie van 27 februari 1998, COM(98)775 def. van 15.01.99.

Met het oog hierop en teneinde het vertrouwen van de consumenten in het hergebruik van slib op bouwland te waarborgen, is de Commissie voornemens de in de richtlijn opgenomen bepalingen aan een uitgebreide beoordeling te onderwerpen. Deze bepalingen zullen worden beoordeeld in het licht van het sinds de goedkeuring van de richtlijn uitgevoerde wetenschappelijk onderzoek. De beoordeling zal zich richten op de waarborging van een hoog niveau van milieubescherming. Het publiek zal gerust worden gesteld over het feit dat het hergebruik van slib op bouwland - mits uitgevoerd volgens de regels op basis van de beste werkwijze en overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn - geen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt voor de volksgezondheid en het milieu. Verder zal de Commissie de behoefte aan duidelijke en transparante criteria voor analytische controles op in de landbouw gebruikt slib onderzoeken, teneinde te voorkomen dat vervuilende stoffen in het milieu komen of worden gerecycleerd op gewassen die bestemd zijn voor consumptie door de mens. De definitie van zuiveringsslib wordt ook nader bekeken zodat in alle elementen van de regelgeving een coherente interpretatie wordt opgenomen.

Toekomstige verslagen en vragenlijsten

Momenteel houden de vragenlijsten en derhalve de verslagen inzake de uitvoering van de afvalstoffenregelgeving het midden tussen de juridische omzetting en de praktische uitvoering van communautaire wetgeving. Deze aanpak dient echter te worden heroverwogen. Het lijkt niet opportuun om elke drie jaar verslagen over de toepassing van communautaire afvalstoffenwetgeving op te stellen die voor een groot deel informatie verschaffen over de juridische omzetting van communautaire richtlijnen betreffende afvalstoffen in nationaal recht. Verder zou de juridische conformiteit van de nationale wetgeving eenmaal moeten worden gecontroleerd na omzetting van de communautaire regelgeving of opnieuw na amendering van de nationale wetgeving; de rapportage dient zich daarentegen veel meer te richten op de ervaring die wordt opgedaan bij de toepassing in de praktijk. Om die reden dienen de vragenlijsten van Beschikking 94/741/EG van de Commissie van 24 oktober 1994 en 97/622/EG van 27 mei 1997 wellicht te worden aangepast. Bovendien zou bijlage VI van Richtlijn 91/692/EEG moeten worden aangepast teneinde te voldoen aan huidige en deels geamendeerde communautaire afvalstoffenregelgeving.

De verslagen inzake de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving vormen een belangrijk hulpmiddel voor de taak van de Commissie om op te treden als hoedster van het EG-Verdrag. Opgemerkt zij echter dat de verslagen grotendeels zijn gebaseerd op bijdragen van de lidstaten zelf. Het moge duidelijk zijn dat dit de mogelijkheid bepaalt om gevallen van verzuim van uitvoering of onvolkomenheden en lacunes in bestaande communautaire afvalstoffenwetgeving vast te stellen.