51998IP1085

Resolutie over religieuze onverdraagzaamheid en autoritaire praktijken in Pakistan

Publicatieblad Nr. C 098 van 09/04/1999 blz. 0295


B4-1085, 1090, 1103, 1135 en 1142/98

Resolutie over religieuze onverdraagzaamheid en autoritaire praktijken in Pakistan

Het Europees Parlement,

- gezien het Handvest van de VN inzake de rechten van de mens,

- gezien de samenwerkingsovereenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld tussen de Europese Unie en Pakistan en de daarin vervatte verwijzingen naar mensenrechten en democratische beginselen,

- gezien zijn vorige resoluties over mensenrechten in Pakistan, met name die van 18 juni 1998 over de blasfemiewetten in Pakistan ((PB C 210 van 6.7.1998, blz. 211.)),

A. ten zeerste bezorgd over de op 18 november 1998 in de stad Noshehra begane moord op negen christenen; de meest recente van een groot aantal tegen godsdienstige minderheden begane gewelddaden,

B. verontrust door de discriminatie waaraan leden van de Ahmadi- en Shiamoslimminderheden,

C. bezorgd over het feit dat zulke gewelddaden en een dergelijke onverdraagzaamheid in de praktijk worden begunstigd door de bestaande wettelijke voorschriften, zoals de blasfemiewetten, waarvan veel misbruik wordt gemaakt,

D. gealarmeerd door berichten over escalerend geweld en inroeping van grondwetsartikel 245 op 21 november 1998 in Karachi, waarbij het leger werd opgeroepen de politie te steunen en waarbij de jurisdictie van het Hooggerechtshof over fundamentele mensenrechten in gebieden waar zich het leger bevindt, werd opgeschort,

E. de gevangenhouding en slechte behandeling betreurend van twee tot de Muttahida Quami-beweging behorende parlementsleden na een inval bij het hoofdbureau van deze organisatie in Karachi op 21 november 1998,

F. bezorgd over de talrijke arbitraire arresten, de slechte behandeling van gevangenen en de dood van personen die door de politie in Pakistan gevangen werden gehouden,

G. ten zeerste verontrust over de inhoud van amendement 15 op de Pakistaanse grondwet, dat op 9 november 1998 door de Nationale Vergadering werd aangenomen en waarover nu de Senaat een besluit moet nemen,

H. gelet op de verklaringen van talrijke politici uit de oppositie en actievoerders voor de mensenrechten in Pakistan, die uiting hebben gegeven aan hun grote bezorgdheid over de mogelijke aanneming van dit amendement op de grondwet en hetgeen tot gevolg kan hebben dat de fundamentele vrijheden van vrouwen en religieuze minderheden beperkt worden,

I. bezorgd over het feit dat, hoewel dit wetsontwerp tevens de garantie bevat dat de status van en de wetten voor niet-moslims onaangetast blijven, zijn overige bepalingen deze waarborg in feite weer tenietdoen door juist die omstandigheden in het leven te roepen die het waarschijnlijk maken dat de vijandigheid jegens religieuze minderheden zal toenemen;

J. overwegende dat Pakistan, Saoedi-Arabiƫ en de Verenigde Arabische Emiraten de enige landen zijn die het Talibanregime erkennen,

1. doet een beroep op de Pakistaanse Senaat amendement 15 op de grondwet te verwerpen en verzoekt al degenen die de fundamentele mensenrechten en vrijheden willen handhaven zich in te zetten voor de verwerping ervan;

2. dringt opnieuw aan op herziening van de blasfemiewet, waarvan nog steeds een groot misbruik wordt gemaakt ter onderdrukking van godsdienstige minderheden en roept op tot actie ter voorkoming van misbruik zolang de huidige wet van kracht blijft;

3. verzoekt de Pakistaanse regering doeltreffende maatregelen te nemen om de mensenrechten, met inbegrip van de voorwaarden in de gevangenissen te verbeteren;

4. wenst dat in Sindh en met name in Karachi aandacht wordt besteed aan een beleid met meer overleg en dialoog ter erkenning van het feit dat meer onderdrukking alleen kan leiden tot verergering van de acute problemen waarmee de stad wordt geconfronteerd;

5. verzoekt Pakistan het Talibanregime in Afghanistan niet langer te steunen en een einde te maken aan de verspreiding van fundamentalistische Talibanscholen en -centra in Pakistan;

6. herinnert Pakistan aan het belang dat de Europese Unie hecht aan de eerbiediging van de mensenrechten, die een integrerend deel uitmaken van de samenwerkingsovereenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld;

7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de SAARC (Zuid-Aziatische associatie voor regionale samenwerking) alsmede aan de regering, de Nationale Vergadering en de Senaat van Pakistan.