51998IP0468

Resolutie over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie (1997)

Publicatieblad Nr. C 098 van 09/04/1999 blz. 0279


A4-0468/98

Resolutie over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie (1997)

Het Europees Parlement,

- gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens (UVRM),

- gezien de Verdragen van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten en inzake economische, sociale en culturele rechten, en de protocollen daarbij,

- gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie,

- gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw,

- gezien het Verdrag van Genève van 1951 en het protocol van 1967 betreffende de status van vluchtelingen, alsmede de aanbevelingen van het UNHCR,

- gezien het Verdrag betreffende misstanden bij migratie, alsmede de bevordering van de gelijkheid van kansen en de behandeling van migrerende werknemers (Genève, 1975),

- gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind (New York, 1989),

- gezien de fundamentele mensenrechten die worden gegarandeerd door de grondwetten van de lidstaten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en de protocollen daarbij,

- gezien het Europees Verdrag van 1987 ter voorkoming van marteling en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing,

- gezien de beginselen van het internationaal en het Europees recht inzake mensenrechten,

- gezien de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens,

- gezien advies 2/94 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1996 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

- gezien het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten,

- gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

- gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

- gezien het verdrag van Amsterdam,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 april 1989 houdende aanneming van de grondrechten en fundamentele vrijheden ((PB C 120 van 16.5.1989, blz. 51.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 1991 over de rechten van de mens ((PB C 240 van 16.9.1991, blz. 45.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 1992 over de doodstraf ((PB C 94 van 13.4.1992, blz. 277.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 juli 1992 over een Europees Handvest van de rechten van het kind ((PB C 241 van 21.9.1992, blz. 67.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 1993 over de mensenrechten in de Europese Gemeenschap ((PB C 115 van 26.4.1993, blz. 178.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 1994 over dienstweigering op grond van gewetensbezwaren in de lidstaten van de Europese Gemeenschap ((PB C 44 van 14.2.1994, blz. 103.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 februari 1994 over gelijke rechten voor homoseksuele mannen en vrouwen in de Europese Gemeenschap ((PB C 61 van 28.2.1994, blz. 40.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 april 1995 over racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme ((PB C 126 van 22.5.1995, blz. 75.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 1996 ((PB C 32 van 5.2.1996, blz. 88.)) over de mensenhandel,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 1996 over slechte omstandigheden in gevangenissen in de Europese Unie ((PB C 32 van 5.2.1996, blz. 102.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 februari 1996 over sekten in Europa ((PB C 78 van 18.03.1996, blz. 31.)),

- onder verwijzing naar zijn advies van 9 mei 1996 over de mededeling van de Commissie betreffende racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme ((PB C 152 van 27.5.1996, blz. 57.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 mei 1996 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot aanwijzing van het jaar 1997 als het "Europees jaar tegen racisme" ((PB C 152 van 27.5.1996, blz. 62.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 september 1996 over de mensenrechten in de Unie (1994) ((PB C 320 van 28.10.1996, blz. 36.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 december 1996 over de bescherming van minderjarigen in de Europese Unie ((PB C 20 van 20.1.1997, blz. 170.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 april 1997 over de eerbiediging van de mensenrechten in de Europese Unie (1995) ((PB C 132 van 28.4.1997, blz. 31.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1997 over de noodzaak van een campagne in de gehele Europese Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen ((PB C 304 van 6.10.1997, blz. 55.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 november 1997 over de bestrijding van kindersekstoerisme en de versterking van de bestrijding van seksueel misbruik en seksuele exploitatie van kinderen ((PB C 358 van 24.11.1997, blz. 37.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 februari 1998 over de eerbiediging van de mensenrechten in de Europese Unie (1996) ((PB C 80 van 16.3.1998, blz. 43.)),

- onder verwijzing naar de volgende verzoekschriften:

a) nr. 16/97, ingediend door de "Groupe Amnesty International de Dampremy", met vijf handtekeningen, over de situatie van de dienstweigeraars op grond van gewetensbezwaren in Griekenland,

b) nr. 48/97, ingediend door mevrouw Marlies Mosiek-Urbahn (lid EP) (Duitse), betreffende het aanbrengen van een "V-Chip" in TV-apparaten tegen uitzendingen met een pornografisch of gewelddadig karakter,

c) nr. 67/97, ingediend door de heer Heinrich Lenz (Duitser), over de intrekking van zijn Schwerbehinderten-Ausweis (gehandicaptenkaart),

d) nr. 79/97, ingediend door de heer Robbert Maris (Nederlander), over verblijfsvergunningen voor EU-burgers,

e) nr. 183/97, ingediend door de heer Giovanni Campano (Italiaan), over zijn uitzetting uit Duitsland,

f) nr. 266/97, ingediend door de heer Hamza Yigit (Turk), over politiek asiel in Duitsland,

g) nr. 287/97, ingediend door de heer John Simms (Brit), over het stemrecht van onderdanen van een lidstaat die in een andere lidstaat wonen,

h) nr. 430/97, ingediend door de heer Jean Pierre Perrin-Martin (Fransman), namens de vereniging FASTI, over de situatie van de vluchtelingen in Europa,

i) nr. 436/97, ingediend door de heer V. Sorani (Italiaan), namens "Solidarité européenne" - vakbond van ambtenaren bij de Europese Commissie te Luxemburg -, mede ondertekend door 1.178 personen, betreffende de bestrijding van pedofilie,

j) nr. 506/97, ingediend door de heer C. Verbraeken (Belg), over vrouwen uit Oost-Europa die voor de prostitutie de Europese Unie worden binnengesluisd,

k) nr. 680/97, ingediend door mevrouw Judy Wall (Britse), over de toekenning van een basisbeurs in het Verenigd Koninkrijk,

l) nr. 872/97, ingediend door de heer Joesoe Maatrijk, (Nederlander) omtrent het kiesrecht voor migranten voor gemeenteraden en stadsdeelraden in Nederland,

m) nr. 920/97, ingediend door de heer Charles Payne (Amerikaan), over vermeende rassendiscriminatie in Denemarken tegen zijn zoon,

n) nr. 963/97, ingediend door de heer Adolfo Pablo Lapi (Italiaanse en Argentijnse nationaliteit), over de schending van de mensenrechten van homoseksuelen in Italië,

- gelet op artikel 148 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken (A4-0468/98),

A. overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten, die onlosmakelijk zijn verbonden met de menselijke waardigheid een fundamenteel beginsel is dat alle lidstaten hebben onderschreven en voor de bescherming waarvan zij de nodige instanties en mechanismen in het leven hebben geroepen, en dat de eerbiediging van dit beginsel in de Europese Unie wordt gegarandeerd door democratische en pluralistische politieke stelsels met parlementaire instellingen en onafhankelijke gerechtelijke instanties,

B. rekening houdend met de relevante resoluties van de Verenigde Naties en de Raad van Europa en de voorstellen van de NGO's inzake bescherming en eerbiediging van de mensenrechten,

C. verontrust over specifieke situaties die zich in 1997 in een aantal lidstaten hebben voorgedaan en die in strijd zijn met de beginselen die inherent zijn aan de eerbiediging van de mensenrechten,

D. overwegende dat het ook tot taak heeft om in de Europese Unie, in het kader van een actief beleid ter bescherming van de mensenrechten, de schendingen van de mensenrechten onder de aandacht te brengen en aan de kaak te stellen en ze aldus te helpen voorkomen,

Rechten van de mens, Europese Unie en lidstaten

1. wijst erop dat de mensenrechten de natuurlijke rechten van ieder individu zijn en derhalve aan generlei plichten of voorwaarden vooraf zijn gebonden;

2. benadrukt de noodzaak dat de lidstaten de nodige maatregelen treffen - of deze aanscherpen - ter waarborging van een adequate bescherming van de fundamentele rechten van de burgers binnen de Europese Unie en dat een en ander van groot belang is voor de geloofwaardigheid en de samenhang van het externe beleid van de Europese Unie op dit terrein;

3. dringt er met klem op aan dat de Unie haar inzet voor de mensenrechten en die van de lidstaten uitdrukt door krachtige politieke daden en dat:

- de Commissie te dien einde zodra het Verdrag van Amsterdam in werking treedt, een van haar leden belast met mensenrechten, alsmede met de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

- de op het gebied van openbare vrijheden en binnenlandse zaken bevoegde commissie van het Parlement periodiek de situatie van de mensenrechten, alsmede de vooruitgang ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid controleert;

- het mandaat van het Europees waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat in Wenen wordt uitgebreid met bevoegdheden op het gebied van de mensenrechten in de Europese Unie en het centrum het belangrijkste instrument wordt dat de instellingen ter beschikking staat om hen regelmatig op de hoogte te houden van de situatie met betrekking tot racisme, vreemdelingenhaat en de mensenrechten in de lidstaten;

4. is van oordeel dat het zijn rol is als democratisch gekozen communautaire instelling, erop toe te zien dat de fundamentele rechten en vrijheden in de Unie worden beschermd en bevorderd en betreurt bijgevolg dat elf van de vijftien lidstaten van de Unie worden genoemd in het jaarverslag 1997 van Amnesty International;

5. verheugt zich over de opneming in het verdrag van Amsterdam van met name de artikelen 6, 11, 49 en 177, die de eerbiediging van de rechten van de mens zowel binnen als buiten de Unie tot doel hebben;

6. is van oordeel dat de mensenrechten een onvervreemdbaar onderdeel vormen van elke democratische samenleving en één van de pijlers moet zijn waarop het interne en externe beleid van de Unie moet zijn gebaseerd; benadrukt dat het naderen van de vijftigste verjaardag van de UVRM een geschikte gelegenheid is om op mondiaal niveau een politiek debat en een politieke actie op gang te brengen gericht op eerbiediging van deze rechten en ondersteuning van de nodige instrumenten voor de bescherming hiervan;

7. benadrukt nogmaals dat het recht op leven en het recht om geen onmenselijke of vernederende behandeling te ondergaan absolute en onschendbare rechten zijn, die niet aan het oordeel en willekeur van staten mogen worden overgelaten;

8. onderstreept dat het recht op leven en het recht op gezondheid het recht impliceren om te leven in een van vervuiling gevrijwaarde omgeving en een verantwoordelijkheid inhouden ten opzichte van de huidige en toekomstige generaties; verlangt te dien einde met name dat aan het milieu toegebrachte schade wordt beboet volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt;

9. verzoekt de lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan het tweede protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ondertekenen en/of te ratificeren;

10. onderstreept dat het onmogelijk is om staten tot de Europese Unie te laten toetreden die de fundamentele mensenrechten niet eerbiedigen en verzoekt de Commissie en de Raad om bij de onderhandelingen een belangrijke plaats in te ruimen voor de rechten van (etnische, taalkundige, religieuze, homoseksuele enz.) minderheden;

Toegang tot verzorging

11. is van oordeel dat het recht op leven tevens de toegang tot verzorging impliceert, en dat iedere persoon aanspraak kan maken op verzorging, ongeacht zijn situatie, gezondheidstoestand, leeftijd, geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst of opinies;

12. is van oordeel dat eenieder het recht heeft zijn laatste dagen in waardigheid te leven, eist een verbod op elk actief ingrijpen met het oog op de verkorting van de levensduur van pasgeborenen, gehandicapten, bejaarden en patiënten die in een blijvende comateuze toestand verkeren en verzoekt de lidstaten voorrang te verlenen aan de oprichting van centra voor palliatieve verzorging - hetgeen impliceert dat alle middelen worden ingezet bij de bestrijding van pijn - waar terminale patiënten een waardige dood kunnen sterven zonder dat zinloos wordt doorbehandeld;

13. verzet zich, uit angst voor het gevaar van de opkomst van een nieuwe eugenetische beweging, tegen elke stap die kan leiden tot het toestaan van experimenten die direct of indirect kunnen uitmonden in de verandering van genetische eigenschappen (genetische manipulatie van de kiembaan) of in de productie van genetisch opgewaardeerde menselijke wezens of menselijke onderzoeksmodellen door klonen of andere soortgelijke technieken;

Recht op veiligheid - bestrijding van terrorisme en de rechtsstaat

14. acht het absoluut noodzakelijk dat personen die in de Unie verblijven er kunnen leven zonder voor hun persoonlijke veiligheid en die van hun gezin en eigendommen te hoeven vrezen;

15. veroordeelt de moordaanslagen, ontvoeringen, afpersingen, gewelddadigheden en de lichamelijke zowel als psychische folteringen waaraan terroristische organisaties zich schuldig maken; is van oordeel dat geen enkele politieke beweegreden of eis terreurdaden kan vergoelijken en dat terrorisme daadkrachtig moet worden bestreden; is bovendien van oordeel dat geen enkele staat of vertegenwoordiger daarvan het recht heeft om moord, marteling of een wrede of vernederende behandeling te gebruiken om de eigen burgers te onderdrukken; dringt er bij de lidstaten op aan nauw te blijven samenwerken in de strijd tegen het terrorisme door versterking van de Europese samenwerking op justitieel en politieel terrein; is van mening dat, alle vastbeslotenheid ten spijt, op schendingen van de mensenrechten nooit mag worden gereageerd met veronachtzaming van de beginselen van de rechtsstaat en dat bijgevolg de onschuldpresumptie, de eerlijke rechtsgang en de eerbiediging van de rechten van de verdachte gewaarborgd moeten worden;

Het functioneren van de rechtsstelsels

16. herinnert eraan dat het Europees Hof voor de rechten van de mens herhaalde malen lidstaten ertoe veroordeeld heeft burgers die het slachtoffer zijn van het gerechtelijk systeem, met name vanwege de trage procesvoering of de niet-naleving van de rechten van de verdediging, in hun rechten te herstellen; verzoekt dan ook de betrokken lidstaten maatregelen te treffen om het disfunctioneren van hun gerechtelijk systeem te verhelpen en met name het beginsel van inachtneming van een redelijke termijn conform het EVRM in hun rechtsorde op te nemen en te onderzoeken op welke manier de procedures kunnen worden versneld, alsmede de toepassing van voorlopige hechtenis, die een uitzondering moet blijven, tot een maximum te beperken;

17. wijst erop dat met een voorlopige hechtenis immers niet alleen vooruit wordt gelopen op de gevolgen van een eventuele veroordeling en de betrokkene onmiskenbaar schade wordt berokkend, doch dat dit ook op gespannen voet staat met het grondbeginsel van het vermoeden van onschuld; dat voorlopige hechtenis daarom alleen legitiem is wanneer zij naar behoren gefundeerd is, noodzakelijk is en in een redelijke verhouding staat tot de doelstelling van bescherming van de belangen, rechten en waarden waarin de strafrechtelijke bepalingen inhoudelijk zijn verankerd;

18. vestigt nadrukkelijk de aandacht op het algemene beginsel volgens welk een persoon tegen wie een strafproces gaande is vrij is en in het volledige bezit van zijn rechten is;

19. wijst erop dat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid, het "ne bis in idem", het vermoeden van onschuld en het daaruit logisch voortvloeiende principe dat de bewijslast van iemands schuld bij de aanklager ligt en dat een beschuldigde nooit zijn onschuld hoeft te bewijzen, behoren tot de belangrijkste rechtsbeginselen waarop de rechtsstelsels van de lidstaten zijn gebaseerd;

20. verzoekt de lidstaten de nodige initiatieven te ontplooien om de positie van aanklagers en verdediging in de procesvoering in evenwicht te brengen en ervoor te zorgen dat beide partijen in kwalitatief en kwantitatief opzicht beschikken over dezelfde rechtsinstrumenten;

Burgerrechten- en politieke rechten

21. betreurt dat nog niet alle lidstaten richtlijn 94/80/EG van de Raad tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten ((PB L 368 van 31.12.1994, blz. 38.)) in nationale wetgeving hebben omgezet; benadrukt het belang van dit politieke recht met het oog op de maatschappelijke integratie van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten en roept derhalve de lidstaten op om op zo kort mogelijke termijn passende maatregelen te treffen;

22. verzoekt de lidstaten voorts hun wetgeving onverwijld aan te passen teneinde de uitoefening van het stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen uit te breiden tot immigranten van buiten de Unie die meer dan vijf jaar legaal op hun grondgebied wonen;

Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

23. onderstreept dat eerbiediging van het privé- en gezinsleven, de woning en de briefwisseling en de bescherming van persoonsgegevens fundamentele rechten zijn die de lidstaten dienen te waarborgen en dat elk besluit tot optische, akoestische of electronische bewaking slechts mag worden getroffen met strikte inachtneming van deze rechten en met de nodige juridische garanties;

24. wijst erop dat databanken zoals SIS, EIS en DIS en de databank van Europol de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie moeten garanderen;

25. verzoekt de lidstaten te zorgen voor soepele en snelle mogelijkheden van recht van weerwoord bij onrechtmatige verspreiding van persoonlijke gegevens of lasterlijke beweringen in de pers;

26. is van oordeel dat het recht om gevrijwaard te worden van discriminatie (bij gezondheidszorg, verzekeringen, tewerkstelling of anderszins) op grond van een individuele erfelijke bepaaldheid of aanleg prevaleert en dat de genetische gegevens van een persoon slechts aan een derde partij mogen worden overgedragen nadat de betrokkene of zijn wettige vertegenwoordiger met kennis van zaken schriftelijk hiervoor toestemming heeft verleend;

Vrijheid van meningsuiting en andere vrijheden

27. onderstreept opnieuw dat vrijheid van mening en meningsuiting, vrijheid van gedachte en geweten, individuele en collectieve godsdienstvrijheid en vrijheid van vereniging fundamentele rechten van de burgers van de Unie zijn;

28. wijst er evenwel op dat de vrijheid van meningsuiting wordt beperkt door de inachtneming van wetten, met name anti-racismewetten;

29. onderstreept dat de Europese Commissie voor de rechten van de mens van oordeel is dat het negationisme de grondbeginselen van het Mensenrechtenverdrag ondermijnt, met name die van gerechtigheid en vrede, en discriminatie op grond van ras en religie onderbouwt; dat bijgevolg de beperkingen die de lidstaten hebben gesteld op het uiten van negationistische theorieën noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare veiligheid en ter bescherming van de rechtsorde en de rechten en vrijheden van anderen;

30. veroordeelt met klem de tendensen om de persvrijheid te beknotten en de druk die in bepaalde gevallen op journalisten wordt uitgeoefend, soms zelfs met intimidatiepogingen;

Vrijheid van godsdienst

31. veroordeelt elke schending van het recht op vrijheid van godsdienst en verlangt dat ook minderheidsgodsdiensten zonder discriminatie kunnen worden uitgeoefend;

32. verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen, met inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat, ter bestrijding van de schending van de rechten van het individu door bepaalde sektes aan wie niet de status van godsdienstige of culturele organisatie, die hun belastingvoordelen en een zekere juridische bescherming biedt, zou moeten worden toegekend;

33. verzoekt alle lidstaten de aanbeveling van de Raad van Europa en resolutie 1993/84 van de Commissie voor de mensenrechten van de Verenigde Naties na te leven door het recht op gewetensbezwaar ten volle te erkennen en te voorzien in de mogelijkheid van een vervangende burgerdienst van vergelijkbare zwaarte als de militaire dienst;

34. verheugt zich erover dat Griekenland het recht op gewetensbezwaar wettelijk heeft erkend; hoopt evenwel dat alle bepalingen met betrekking tot de ingevoerde burgerdienst die het karakter van een straf hebben worden gewijzigd en dat weigeraars in schrijnende gevallen van vervangende dienst worden vrijgesteld en verlangt de vrijlating van gevangen dienstweigeraars; wenst dat dit land in dezelfde geest de vermelding van de godsdienst op de identiteitskaart afschaft, omdat dit een schending vormt van het recht op privacy en kan leiden tot discriminatie;

Economische en sociale rechten

35. wijst op de jurisprudentie van het Europees Hof van Straatsburg, waarin de economische en sociale rechten worden erkend als fundamentele mensenrechten overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

36. verheugt zich erover dat het Verenigd Koninkrijk uiteindelijk het Handvest van de sociale grondrechten van 1989 heeft ondertekend;

37. acht het noodzakelijk dat de economische, sociale, vakbonds- en culturele rechten worden geëerbiedigd en als fundamentele rechten worden erkend, met name het recht op werk, huisvesting, onderwijs, sociale bescherming en cultuur;

38. beschouwt armoede en uitsluiting als onwaardig voor een democratische en welvarende samenleving; acht het onaanvaardbaar dat in de Europese Unie meer dan vijftig miljoen mensen in armoede leven en dat velen van hen geen enkele sociale bescherming genieten;

39. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten van de bestrijding van maatschappelijke uitsluiting en armoede een politieke prioriteit te maken;

40. betreurt dat het programma voor de bestrijding van armoede nog in beraad is en verzoekt de Raad opnieuw dit programma onverwijld goed te keuren;

41. verzoekt de lidstaten in nauw overleg met humanitaire organisaties wetgeving aan te nemen en ten uitvoer te leggen ter voorkoming en bestrijding van uitsluiting, met name op het vlak van toegang tot werkgelegenheid, gezondheidszorg, sociale uitkeringen, huisvesting, onderwijs en justitie;

42. beschouwt de ouderenzorg als één van de wezenskenmerken van de Europese samenleving; steunt het recht van ouderen op een waardig en toereikend pensioen en een waardige en toereikende sociale bescherming;

43. onderstreept dat de in artikel 11 van het EVRM genoemde vrijheid van vergadering het recht van de burgers om hun belangen collectief te verdedigen beschermt, en dat de burgers op de werkplek dan ook democratisch samengestelde vakbonden moeten kunnen oprichten; veroordeelt schendingen van vakbondsrechten, discriminatie van vakbondsvertegenwoordigers en aantastingen van het stakingsrecht in de particuliere sector en de overheidssector; verlangt dat vakbondsvertegenwoordigers afdoende worden beschermd tegen elke vorm van discriminatie;

44. is verontrust over het in talrijke lidstaten toenemende geweld op de werkplek, zoals gesignaleerd in een rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), volgens welk dit geweld kan gaan van ruzie via ongewenste intimiteiten en pesterijen tot lichamelijke agressie; merkt op dat volgens een rapport van de Europese Stichting ter verbetering van de arbeidsomstandigheden vooral werknemers met een onzeker dienstverband hiervan het slachtoffer worden; verzoekt de lidstaten onverwijld de aanbevelingen van het Comité van ministers van de Raad van Europa, met name ten aanzien van de in het Europees Sociaal Handvest opgenomen sectoren "verbod op dwangarbeid", " vrijheid van vereniging" en "stakingsrecht", op te volgen;

45. uit zijn verontwaardiging over de situatie van grote aantallen personen, meestal buitenlanders, die als huishoudhulp in dienst worden genomen en nagenoeg als slaven worden behandeld door hun werkgever, die vaak diplomatieke onschendbaarheid geniet en profiteert van de financiële afhankelijkheid en de maatschappelijke kwetsbaarheid van deze personen;

Culturele rechten

46. acht het noodzakelijk dat cultuur een grotere bijdrage levert aan het creëren van werkgelegenheid en wordt opgenomen in de ontwikkelingsstrategieën; is van oordeel dat cultuur dan ook niet mag worden beperkt tot het behoud van het erfgoed, maar moet worden betrokken bij alle investeringen die het bevorderen van de artistieke schepping en de audiovisuele media tot doel hebben;

47. spoort de lidstaten ertoe aan hun regionale talen te erkennen en te bevorderen, vooral op het niveau van het onderwijs en de media, met name door het Europees Handvest van regionale en minderheidstalen te ondertekenen;

48. veroordeelt elke vorm van culturele censuur en elke aanval op de vrijheid van meningsuiting en schepping;

49. is van mening dat het beginsel van transparantie, d.w.z. de toegang voor burgers tot allerlei informatie met uitzondering van persoonsgegevens en informatie met betrekking tot de staatsveiligheid, een uitstekend instrument is voor de bevordering van de democratie en voor de bestrijding van fraude en vindt dat dit beginsel officieel zou moeten worden erkend in de EU en de lidstaten;

50. veroordeelt in het bijzonder de rechtstreekse censuur of de censuur langs financiële weg die in de culturele sector en in bepaalde bibliotheken wordt uitgeoefend door sommige leidinggevenden van lokale of regionale overheden;

Bestrijding van discriminatie - rechten van de vrouw - rechten van het kind - bescherming van het gezin

51. verheugt zich erover dat in het ontwerpverdrag van Amsterdam bepalingen (artikelen 12 en 13) zijn opgenomen die het mogelijk maken elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, nationaliteit, etnische afkomst, leeftijd, religie, overtuiging of seksuele geaardheid te bestrijden;

52. is verheugd over de invoering in verscheidene lidstaten, naast wetgeving inzake het burgerlijk of kerkelijk huwelijk, van wetsbepalingen ter regeling van de betrekkingen met betrekking tot de personen die een juridische band met elkaar willen aangaan;

53. verzoekt de lidstaten die dat nog niet gedaan hebben elke vorm van discriminatie van homoseksuelen af te schaffen; verzoekt met name Oostenrijk, Griekenland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk het verschil in leeftijd met betrekking tot de instemming met seksuele betrekkingen tussen homoseksuelen en heteroseksuelen, te schrappen;

54. verzoekt opnieuw dat een einde wordt gemaakt aan de ongelijke behandeling van homoseksuelen en lesbiennes, met name ten aanzien van de wettelijk toegestane leeftijd voor het aangaan van seksuele betrekkingen, de burgerrechten, het recht op werk, de sociale en economische rechten, enz.;

55. herinnert eraan dat op de conferenties van Wenen (1993) en Peking (1995) onderstreept werd dat de rechten van de vrouw een onvervreemdbaar, integrerend en ondeelbaar bestanddeel zijn van de rechten van de mens en betreurt het feit dat beginselen als het niet discrimineren op basis van geslacht in de Europese Unie helaas nog lang geen gemeengoed zijn;

56. stelt vast dat vrouwen nog altijd worden gediscrimineerd, vooral op het vlak van salariëring, en nog altijd niet echt als gelijken worden behandeld;

57. verzoekt de lidstaten alle vormen van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen te bestrijden en van de vrouw een positief identificatiemodel te geven;

58. verzoekt de lidstaten adequate maatregelen te treffen om te garanderen dat vrouwen werkelijk gelijk worden behandeld en dezelfde kansen krijgen als mannen en ervoor te zorgen dat zij daadwerkelijk en op voet van gelijkheid kunnen deelnemen aan het openbare leven en het besluitvormingsproces op alle terreinen en wijst andermaal op zijn overtuiging dat positieve acties nodig zijn om dit te bereiken;

59. betreurt dat bepaalde lidstaten informatie over vrijwillige zwangerschapsonderbreking (VZO) verbieden of de verstrekking van deze informatie aan banden leggen; veroordeelt de houding van anti-abortuscommando's die in sommige lidstaten zoals Frankrijk actief zijn; verlangt dat het optreden van deze commando's streng wordt bestraft, dat de toegankelijkheid tot informatie over VZO wordt gewaarborgd en dat de rol van de organisaties wordt erkend;

60. verzoekt de Commissie en de lidstaten opnieuw het voorstel om 1999 uit te roepen tot Europees Jaar ter bestrijding van geweld tegen vrouwen te ondersteunen;

61. veroordeelt de praktijk van seksuele verminking van vrouwen; verzoekt de communautaire instellingen om in samenwerking met de desbetreffende landen voorlichtings- en scholingscampagnes te ondersteunen teneinde een einde te maken aan deze praktijk;

62. is van oordeel dat de Europese Unie en de lidstaten moeten weigeren bilaterale overeenkomsten te sluiten of toe te passen met landen die de schending toestaan van fundamentele rechten, met name de rechten van vrouwen en kinderen; herinnert er in dit verband aan dat in de overeenkomsten met derde landen een voorwaardelijke mensenrechtenclausule is opgenomen en verlangt dat deze ook daadwerkelijk wordt toegepast;

63. onderstreept opnieuw dat de rechten van het kind een onderdeel zijn van de rechten van de mens en verzoekt de lidstaten concrete maatregelen te treffen om de doelstellingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind te verwezenlijken; verzoekt de Commissie de beginselen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind in haar activiteiten te integreren en alle wetgeving, beleidsinstrumenten en programma's van de Europese Unie aan de hand van voornoemd verdrag op hun kindvriendelijkheid te toetsen;

64. betreurt dat ondanks de aanneming van een specifieke richtlijn in sommige lidstaten nog steeds kinderarbeid voorkomt en wenst dat het verbod op kinderarbeid onverwijld in de hele Europese Unie wordt nageleefd;

65. verheugt zich over de maatregelen die op nationaal en communautair niveau zijn getroffen ter bestrijding van de kinderhandel, de kinderprostitutie en de rechtstreeks of met gebruikmaking van nieuwe technologieën verspreide kinderpronografie;

66. spoort alle lidstaten ertoe aan wettelijke maatregelen te treffen inzake extraterritorialiteit, teneinde personen die in een derde land kinderen seksueel hebben misbruikt op hun grondgebied te kunnen vervolgen;

67. verzoekt de lidstaten opnieuw doeltreffender maatregelen te nemen om ernstige verwaarlozing van kinderen te voorkomen en uit te bannen, ongeacht het feit of deze verwaarlozing te wijten is aan particuliere of - a fortiori - overheidsinstellingen die onder de directe of indirecte verantwoordelijkheid vallen van de staat of territoriale overheden;

68. verzoekt de lidstaten het op 24 februari 1997 op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangenomen Gemeenschappelijk Optreden ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen ((PB L 63 van 4.3.1997, blz. 2.)) volledig toe te passen en de toezeggingen die zijn gedaan in de verklaring inzake de bestrijding van de vrouwenhandel van de ministerconferentie van Den Haag (24, 25 en 26 april 1997) ten volle na te komen;

69. acht het onontbeerlijk dat het gezin wordt beschermd aangezien het gezin - inclusief het eenoudergezin en het uit een homoseksueel stel bestaande gezin - de plaats bij uitstek is waar het kind zich harmonieus kan ontwikkelen en ontplooien en meent, in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind dat elk kind ongeacht zijn nationaliteit altijd recht heeft op een gezin dat een omgeving biedt waarin het zich volledig kan ontplooien; verzoekt de lidstaten om in hun regelgeving inzake scheiding en voogdij te voorkomen dat kinderen de inzet worden van een slepende juridische strijd;

70. verzoekt de lidstaten die dat nog niet gedaan hebben om alleenstaanden de mogelijkheid te geven tot adoptie van kinderen die niet konden worden opgevangen in een gezin;

71. constateert dat gehandicapten in het dagelijkse leven en op het werk nog steeds worden gediscrimineerd; verzoekt dan ook de lidstaten maatregelen te treffen om de situatie van de gehandicapten te verbeteren, met name wat betreft arbeidsmogelijkheden en inpassing in het arbeidsproces;

72. spoort de lidstaten ertoe aan de specifieke situatie van nomaden te erkennen, hun cultuur te respecteren, ze te beschermen, ze op geen enkele wijze te discrimineren en de vooroordelen die ten aanzien van deze minderheidsgroepen bestaan weg te nemen; verlangt dat de wettelijke verplichting tot een aan deze bevolkingsgroepen aangepaste opvang wordt geëerbiedigd (of dat een dergelijke verplichting wordt ingesteld);

73. herinnert eraan dat niemand mag worden benadeeld of gediscrimineerd omdat hij tot een nationale, taalkundige, religieuze of etnische minderheid behoort, op grond van zijn geslacht, vanwege zijn politieke, religieuze of filosofische opvattingen of op grond van zijn seksuele geaardheid; benadrukt in dit verband dat een en ander evenmin mag leiden of aanzetten tot schendingen van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van vrouwen en kinderen;

Situatie van gevangenen - reclassering

74. betreurt het feit dat het in de Europese Unie nog steeds voorkomt dat ordehandhavers of gevangenbewaarders aangehouden of opgesloten personen folteren, verkrachten of onmenselijk, wreed en vernederend behandelen, met name tijdens de voorlopige hechtenis; benadrukt dat deze daden vaak een racistisch karakter hebben;

75. wijst erop en betreurt dat meerdere lidstaten van de Europese Unie vanwege dit soort feiten worden genoemd in het jaarverslag van Amnesty International;

76. verzoekt de lidstaten om de ordehandhavers die zich aan deze handelingen schuldig maken te veroordelen en te vervolgen opdat dit soort vergrijpen niet onbestraft blijven;

77. verzoekt de lidstaten een van de overheden onafhankelijke "hoge autoriteit" in het leven te roepen, die zou moeten worden belast met de controle op de naleving van de gedragscodes door alle veiligheidsdiensten van wier optreden de burgers het slachtoffer kunnen worden, waarop rechtstreeks door de burgers een beroep kan worden gedaan;

78. onderstreept dat de straf tot doel heeft de gevangene tot inkeer te brengen en te resocialiseren en zijn menselijke en maatschappelijke herintegratie in dit opzicht te bevorderen; verzoekt de lidstaten de onrechtvaardige en discriminerende "dubbele straf" af te schaffen; wijst erop dat volgens de jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens niet mag worden overgegaan tot uitzetting van personen die al hun familiebanden in het land van ontvangst en geen enkele familieband in het land van herkomst hebben;

79. onderstreept het belang van de eerbiediging van de rechten van slachtoffers en de noodzaak het leed dat hun is aangedaan te herstellen en wenst dat de lidstaten terzake wetgevende actie ondernemen;

80. betreurt en is bezorgd over de verslechtering van de levensomstandigheden in de gevangenissen van veel lidstaten, zoals gerapporteerd door de Internationale Waarnemingspost voor gevangenissen (OIP), met name als gevolg van overbezetting en het samen opsluiten van gedetineerden die op hun rechtszaak wachten en reeds veroordeelde gevangenen, alsook van het veelvuldig ontbreken in gevangenissen van mogelijkheden om te werken, een opleiding te volgen en cultuur en sport te beoefenen, activiteiten die onontbeerlijk zijn voor een goede voorbereiding van de gedetineerde op zijn terugkeer naar het burgerbestaan;

81. doet opnieuw een beroep op de lidstaten om aan de reclassering en opvoeding van minderjarige delinquenten voorrang boven strafvoltrekking te geven, deze aan de behoeften van de minderjarigen aan te passen en kinderen onder de 16 jaar principieel niet aan de normale strafvoltrekking te onderwerpen;

82. wenst dat aandacht wordt besteed aan de specifieke situatie van bepaalde groepen gevangenen die bijzonder kwetsbaar zijn: minderjarigen, vrouwen, immigranten, etnische minderheden, homoseksuelen, zieken; verzoekt de lidstaten met aandrang adequate maatregelen te treffen om te garanderen dat deze groepen een specifieke behandeling krijgen, rekening houdend met de persoonlijke situatie van elk van hen;

83. verzoekt de lidstaten - rekening houdend met de noodzaak de samenleving te beschermen tegen gevaarlijke criminelen - bij korte gevangenisstraffen zoveel mogelijk te opteren voor alternatieven, zoals het verrichten van werkzaamheden van algemeen nut of het dragen van een elektronische armband, twee oplossingen waarvan de doeltreffendheid in sommige lidstaten van de Unie reeds is aangetoond;

84. verzoekt de lidstaten een nieuwe regeling in te voeren met het oog op een betere bestrijding van drugsverslaving, de verspreiding van overdraagbare ziekten (AIDS, hepatitis enz.) en de georganiseerde misdaad;

Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat

85. veroordeelt opnieuw elke vorm van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme, racistisch geweld en racistische discriminatie waarvan helaas nog altijd te vaak sprake is in sommige lidstaten, met name bij de toegang tot werk en huisvesting;

86. maakt zich zorgen over de toename op de arbeidsmarkt van vormen van discriminatie die samenhangen met de afkomst van werknemers, zoals discriminatie bij de sollicitatie en de taakverdeling, de belemmering van de carrière of van loonsverhogingen; is eveneens verontrust over de onaanvaardbare praktijken in bepaalde overheidsdiensten bij de opvang van buitenlanders, welke samenhangen met hun afkomst;

87. verzoekt de lidstaten die het VN-Verdrag tegen foltering nog niet hebben geratificeerd dit verdrag te ratificeren en de bevoegdheid van het VN-Comité tegen folteringen om individuele aanklachten te ontvangen en te onderzoeken, te erkennen;

88. maakt zich zorgen over de toename van vergrijpen van extreem rechts, met name in Duitsland, waar volgens het Bundeskriminalamt (de Duitse federale recherche) het aantal delicten sterk is toegenomen;

89. verheugt zich over de opneming van clausules van non-discriminatie in de communautaire instrumenten, met name in het Verdrag van Amsterdam, over de uitroeping van 1997 tot "Europees jaar tegen racisme" en over de oprichting van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (Wenen); is evenwel van oordeel dat er nog heel wat te doen staat, op nationaal en communautair niveau, om racisme te voorkomen en te bestrijden;

90. verzoekt de lidstaten die nog niet over anti-discriminatiewetgeving beschikken zulke wetgeving snel in te voeren en de lidstaten waar de huidige wetgeving terzake niet afdoende is hun wetgeving te herzien;

91. verzoekt de lidstaten antiracistische wetten aan te nemen of deze aan te scherpen en daarbij uit te gaan van het beginsel dat racisme een misdrijf is, of het nu gaat om handelingen, verklaringen of de verspreiding van racistische propaganda;

92. dringt erop aan dat er permanent voorlichtings- en bewustmakingcampagnes worden gevoerd, met name in het onderwijs en de media, teneinde racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme aan de kaak te stellen en verdraagzaamheid te bevorderen en te wijzen op de positieve bijdrage van buitenlanders aan de Europese economie en cultuur;

93. veroordeelt opnieuw alle politieke stromingen die racisme en vreemdelingenhaat aanwakkeren en verlangt van de politieke partijen dat zij alle racistische propaganda uit hun programma's schrappen;

94. verzoekt de politieke partijen in de lidstaten om met het oog op de Europese verkiezingen van 1999 het "Handvest van de politieke partijen van Europa voor een niet-racistische samenleving" aan te nemen en te eerbiedigen; verzoekt de lidstaten anti-racistische wetten aan te nemen die erop zijn gericht gekozenen en politiek verantwoordelijken die racistische en anti-semitische uitspraken doen, onverkiesbaar te stellen; draagt zijn Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten op sancties in te stellen tegen leden van het Europees Parlement die racistische uitspraken doen;

95. verzoekt de lidstaten te voorzien in opleidingsprogramma's ten behoeve van de ordehandhavers, het gerechtelijk en gevangenispersoneel en de maatschappelijk werkers, teneinde ze te leren omgaan de culturele eigenheid van vreemdelingen of personen die tot een etnische minderheid behoren;

96. erkent dat de regeling van de nationaliteit een aangelegenheid van de lidstaten is en bekrachtigt dat de uitoefening van staatsburgerlijke rechten moet zijn verbonden aan de verwerving van de nationaliteit;

Immigratie en asiel

97. doet een beroep op de Commissie en de Raad om een procedure in te leiden met het oog op aanneming van een uniforme immigratiewetgeving in de Europese Unie;

98. wenst dat alle lidstaten het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het protocol van 1967 daarbij, de door het Uitvoerend Comité van het Hoog Commissariaat voor de vluchtelingen vastgelegde beginselen en de bepalingen van het EVRM inzake asielrecht strikt naleven;

99. wijst erop dat het Verdrag van Genève geen onderscheid maakt tussen de slachtoffers van vervolging door overheidsinstellingen of door andere instanties;

100. is verontrust over de repatriëring in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, van een toenemend aantal afgewezen asielzoekers voor wie terugkeer naar hun land van herkomst; waar hun veiligheid niet is gewaarborgd, een notoir gevaar inhoudt en verzoekt de Raad een specifiek instrument goed te keuren dat hen afdoende kan beschermen;

101. dringt te dien einde aan op de invoering van extra rechtsinstrumenten voor aanvullende bescherming zoals tijdelijke opvang van vluchtelingen in het geval van een massale instroom;

102. komt in opstand tegen de te vaak deplorabele omstandigheden waarin asielzoekers in de wachtzones en de opvangcentra verblijven; betreurt dat deze centra dikwijls oorden van rechteloosheid zijn en verlangt dat er een einde aan deze situatie wordt gemaakt;

103. verlangt dat asielzoekers ongeacht hun huwelijkse staat in het genot worden gesteld van bepaalde rechten;

104. constateert een toename van het aantal asielaanvragen van alleenstaande kinderen, waarvan de ouders zijn overleden of veroordeeld in hun land van herkomst; dringt er bij de lidstaten opnieuw op aan de redenen voor de vlucht van minderjarige asielzoekers in een bijzondere aan hun leeftijd aangepaste procedure te controleren, hun een veilige verblijfsstatus te verlenen, te voorzien in een aangepaste opvang en gekwalificeerd personeel voor hun begeleiding en onafhankelijk van hun erkenning als rechthebbende op asiel gezinshereniging voor hen mogelijk te maken;

105. neemt nota van de maatregelen die in talrijke lidstaten zijn getroffen om de status van buitenlanders "zonder papieren" te regulariseren;

106. protesteert tegen de schending van de mensenrechten bij de uitzetting van geweigerde asielzoekers of illegalen;

107. eist dat de onmenselijke, criminele mensensmokkelorganisaties nadrukkelijk worden bestreden, opdat mensen niet reeds bij hun poging om toevlucht op het grondgebied van de Europese Unie te vinden in volgestouwde vrachtwagencontainers of niet-zeewaardige schepen een afschuwelijke dood vinden;

108. verzoekt de lidstaten doeltreffender en harder op te treden tegen internationale misdaadorganisaties die illegalen binnensmokkelen en tegen de netwerken van koppelbazen die clandestien werk verschaffen; wijst op de noodzaak tot eerbiediging van de mensenrechten van de illegalen zelf die als eerste slachtoffer zijn van deze mensensmokkelaars door wie zij op schandalige wijze worden uitgekleed en uitgebuit;

°

° °

109. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.