ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 64

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
4 maart 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 336/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3051/95 van de Raad ( 1 )

1

 

*

Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG

37

 

*

Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (Gecodificeerde versie) ( 1 )

52

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Europees Parlement en Raad

 

*

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs

60

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

4.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 64/1


VERORDENING (EG) Nr. 336/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 februari 2006

inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3051/95 van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Internationale Maritieme Organisatie (hierna „IMO” genoemd) heeft in 1993 de Internationale Veiligheidsmanagementcode voor het veilige gebruik van schepen en voorkoming van verontreiniging, hierna „ISM-code” genoemd, aangenomen. Deze Code is geleidelijk bindend geworden voor de meeste internationale reizen makende schepen door het opnemen van het in mei 1994 goedgekeurde hoofdstuk IX „Management voor het veilige gebruik van schepen” in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS).

(2)

De ISM-code is door de IMO gewijzigd bij Resolutie MSC.104(73), die op 5 december 2000 is aangenomen.

(3)

De richtlijnen voor de implementatie van de ISM-code door de overheid zijn aangenomen bij IMO-Resolutie A.788(19) op 23 november 1995. De richtlijnen zijn gewijzigd bij Resolutie A.913(22), die op 29 november 2001 is aangenomen.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 3051/95 van de Raad van 8 december 1995 betreffende een veiligheidsbeleid voor ro-ro-passagiersschepen (3) werd de ISM-code per 1 juli 1996 bindend voor alle ro-ro-passagiersveerboten die een geregelde dienst onderhouden van en naar havens van de lidstaten, zowel bij binnenlandse als internationale reizen en ongeacht de vlag waaronder zij varen. Dit was de eerste stap op de weg naar een uniforme en samenhangende implementatie van de ISM-code in alle lidstaten.

(5)

Per 1 juli 1998 werd de ISM-code krachtens het bepaalde in hoofdstuk IX van het SOLAS-Verdrag bindend voor maatschappijen die passagiersschepen, met inbegrip van hogesnelheidspassagiersvaartuigen, olietankers, chemicaliëntankers, gastankers, bulkcarriers en hogesnelheidsvrachtvaartuigen van 500 brutoton en meer gebruiken voor internationale reizen.

(6)

Per 1 juli 2002 werd de ISM-code bindend voor maatschappijen die andere vrachtschepen en verplaatsbare offshorebooreenheden van 500 brutoton en meer gebruiken voor internationale reizen.

(7)

De veiligheid van mensenlevens op zee en de bescherming van het milieu kunnen daadwerkelijk worden verbeterd door een strikte en verplichte toepassing van de ISM-code.

(8)

Het is wenselijk de ISM-code rechtstreeks toe te passen op schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, alsmede op schepen, ongeacht de vlag waaronder zij varen, die uitsluitend voor binnenlandse reizen worden gebruikt of lijndiensten onderhouden van of naar havens van de lidstaten.

(9)

De vaststelling van een nieuwe rechtstreeks toepasselijke verordening zou voor handhaving van de ISM-code moeten zorgen, met dien verstande dat de lidstaten beslissen of zij de Code toepassen op schepen die uitsluitend in havengebieden worden gebruikt, ongeacht de vlag waaronder zij varen.

(10)

Derhalve moet Verordening (EG) nr. 3051/95 worden ingetrokken.

(11)

Een lidstaat die van oordeel is dat reders zich in de praktijk moeilijk kunnen houden aan specifieke voorschriften van deel A van de ISM-code voor bepaalde schepen of categorieën schepen welke uitsluitend voor binnenlandse reizen in die lidstaat worden gebruikt, kan volledig of gedeeltelijk van die bepalingen afwijken door maatregelen op te leggen waarmee de doelstellingen van de Code in dezelfde mate worden verwezenlijkt. Die lidstaat kan, voor dergelijke schepen en maatschappijen, in alternatieve certificatie- en verificatieprocedures voorzien.

(12)

Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende havenstaatcontrole (4) moet in aanmerking worden genomen.

(13)

Bij de definiëring van erkende organisaties in de zin van deze verordening moet ook rekening worden gehouden met Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (5). Bij de vaststelling van het toepassingsgebied van deze verordening met betrekking tot voor binnenlandse reizen gebruikte passagiersschepen moet rekening gehouden worden met Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (6).

(14)

Wijzigingen van bijlage II dienen vastgesteld te worden overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(15)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten het veiligheidsmanagement, de veilige exploitatie van schepen en de verontreinigingspreventie met betrekking tot schepen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Doel van deze verordening is het veiligheidsmanagement, de veilige exploitatie van schepen en de verontreinigingspreventie met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, bedoelde schepen te verbeteren door ervoor te zorgen dat de maatschappijen die deze schepen exploiteren de ISM-code naleven doordat:

a)

die maatschappijen aan boord en op de wal veiligheidsmanagementsystemen invoeren, implementeren en naar behoren onderhouden, en

b)

de overheden van vlag- en havenstaten daarop controle uitoefenen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„ISM-code”: Internationale Veiligheidsmanagementcode voor het veilige gebruik van schepen en voor verontreinigingspreventie, als aangenomen door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) bij Resolutie A.741(18) van de Vergadering van 4 november 1993, gewijzigd bij Resolutie MSC.104(73) van de Maritieme Veiligheidscommissie van 5 december 2000, en als bijlage I aan deze verordening gehecht, in bijgewerkte versie;

2.

„erkende organisatie”: een lichaam dat erkend is overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG;

3.

„maatschappij”: de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of een persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor het gebruik van het schip heeft overgenomen van de eigenaar en er daardoor mee heeft ingestemd alle door de ISM-code voorgeschreven plichten en verantwoordelijkheid op zich te nemen;

4.

„passagiersschip”: een schip, een hogesnelheidsvaartuig inbegrepen, dat meer dan twaalf passagiers vervoert, of een onderwaterpassagiersvaartuig;

5.

„passagier”: iedere persoon aan boord met uitzondering van:

a)

de kapitein en de bemanningsleden of andere personen die in welke hoedanigheid dan ook in dienst of tewerkgesteld zijn aan boord van een schip ten behoeve van dat schip, en

b)

een kind beneden de leeftijd van één jaar;

6.

„hogesnelheidsvaartuig”: een hogesnelheidsvaartuig als omschreven in hoofdstuk X, voorschrift 1, lid 2, van het SOLAS-Verdrag van 1974, als van kracht. Voor hogesnelheidspassagiersvaartuigen gelden de beperkingen vermeld in artikel 2, punt f), van Richtlijn 98/18/EG;

7.

„vrachtschip”: een schip, met inbegrip van een hogesnelheidsvaartuig dat geen passagiersschip is;

8.

„internationale reis”: een reis over zee van een haven in een lidstaat of elke andere staat naar een haven buiten die staat, of omgekeerd;

9.

„binnenlandse reis”: een reis in zeegebieden van een haven van een lidstaat naar dezelfde of een andere haven in die lidstaat;

10.

„geregelde dienst”: een reeks tochten per schip ten behoeve van het verkeer tussen dezelfde twee of meer punten, welke plaatsvinden:

a)

volgens een gepubliceerde dienstregeling, of

b)

met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een herkenbare systematische reeks vormen;

11.

„ro-ro-passagiersveerboot”: een zeegaand passagiersvaartuig als omschreven in hoofdstuk II-1, van het SOLAS-Verdrag, als van kracht;

12.

„onderwaterpassagiersvaartuig”: een voor de vaart bestemd passagiersvaartuig dat hoofdzakelijk onder water vaart en van bovenzeese ondersteuning, bv. een oppervlakteschip of faciliteiten aan de wal, gebruikmaakt voor monitoring en een of meer van de volgende handelingen:

a)

opladen van de energievoorziening;

b)

opladen van hogedruklucht;

c)

opladen van het leveninstandhoudingssysteem;

13.

„verplaatsbare offshorebooreenheid”: een vaartuig dat booroperaties kan uitvoeren voor de exploratie of de ontginning van rijkdommen onder de zeebodem zoals vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen, zwavel of zout;

14.

„brutotonnage”: de brutotonnage van een schip, bepaald overeenkomstig het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 of, in het geval van schepen die uitsluitend voor binnenlandse reizen worden gebruikt en indien het schip niet is gemeten overeenkomstig dat Verdrag, de brutotonnage van een schip, bepaald overeenkomstig de bestaande nationale voorschriften inzake tonnagemeting.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de volgende typen vaartuigen en op de maatschappijen die deze vaartuigen gebruiken

a)

voor internationale reizen gebruikte vrachtschepen en passagiersschepen die onder de vlag van een lidstaat varen;

b)

vrachtschepen en passagiersschepen die uitsluitend voor binnenlandse reizen worden gebruikt, ongeacht de vlag waaronder zij varen;

c)

vrachtschepen en passagiersschepen die geregelde diensten onderhouden van of naar havens van de lidstaten, ongeacht de vlag waaronder zij varen;

d)

verplaatsbare offshorebooreenheden, die gebruikt worden onder het gezag van een lidstaat.

2.   De verordening is niet van toepassing op de volgende typen vaartuigen, noch op de maatschappijen die deze vaartuigen gebruiken:

a)

oorlogsschepen, troepentransportschepen of andere schepen die eigendom zijn van of gebruikt worden door een lidstaat en alleen voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt;

b)

schepen die niet mechanisch worden aangedreven, houten schepen met een primitieve constructie, plezierjachten en pleziervaartuigen, tenzij zij een bemanning hebben of zullen hebben en meer dan twaalf passagiers voor commerciële doeleinden vervoeren;

c)

vissersvaartuigen;

d)

vrachtschepen en verplaatsbare offshorebooreenheden met een brutotonnage van minder dan 500 ton;

e)

andere passagierschepen dan ro-ro-passagiersveerboten, varend in de zeegebieden van klasse C en D als omschreven in artikel 4 van Richtlijn 98/18/EG.

Artikel 4

Naleving

De lidstaten zorgen ervoor dat alle maatschappijen die onder deze verordening vallende schepen gebruiken, aan de verordening voldoen.

Artikel 5

Eisen met betrekking tot veiligheidsbeleid

De schepen vallende onder artikel 3, lid 1, en de maatschappijen die ze gebruiken, houden zich aan de eisen van deel A van de ISM-code.

Artikel 6

Certificatie en verificatie

Met het oog op certificatie en verificatie voldoen de lidstaten aan de bepalingen van deel B van de ISM-code.

Artikel 7

Afwijking

1.   Een lidstaat die van oordeel is dat reders zich in de praktijk moeilijk kunnen houden de paragrafen 6, 7, 9, 11 en 12 van deel A van de ISM-code voor bepaalde schepen of categorieën schepen welke uitsluitend voor binnenlandse reizen in die lidstaat worden gebruikt, kan volledig of gedeeltelijk van die bepalingen afwijken door maatregelen op te leggen waarmee de doelstellingen van de Code in dezelfde mate worden verwezenlijkt.

2.   Een lidstaat die van oordeel is dat schepen en maatschappijen waarvoor krachtens lid 1 een afwijking is vastgesteld, in de praktijk moeilijk kunnen voldoen aan de vereisten van artikel 6, kan in alternatieve certificatie- en verificatieprocedures voorzien.

3.   In de omstandigheden zoals bedoeld in lid 1 en, indien van toepassing, lid 2, is de volgende procedure van toepassing:

a)

de betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de afwijking en van de voorgenomen maatregelen;

b)

indien binnen zes maanden na de kennisgeving volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure wordt besloten dat de voorgestelde afwijking niet gerechtvaardigd is of dat de voorgestelde maatregelen niet volstaan, wordt van de betrokken lidstaat verlangd dat hij de voorgenomen bepalingen aanpast of intrekt;

c)

bij de bekendmaking van de vastgestelde maatregelen wordt door deze lidstaat rechtstreeks verwezen naar lid 1 en, indien van toepassing, lid 2.

4.   Naar aanleiding van een afwijking krachtens lid 1 en, indien van toepassing, lid 2, geeft deze lidstaat overeenkomstig bijlage II, deel B, punt 5, tweede alinea, een certificaat af waarin de geldende gebruiksbeperkingen vermeld zijn.

Artikel 8

Geldigheid, aanvaarding en erkenning van certificaten

1.   Het conformiteitsdocument is geldig gedurende maximum vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte. Het veiligheidsmanagementcertificaat is geldig gedurende maximum vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte.

2.   Bij vernieuwing van het conformiteitsdocument of het veiligheidsmanagementcertificaat zijn de desbetreffende bepalingen van deel B van de ISM-code van toepassing.

3.   De lidstaten aanvaarden een conformiteitsdocument, een voorlopig conformiteitsdocument, een veiligheidsmanagementcertificaat of een voorlopig veiligheidsmanagementcertificaat dat is afgegeven door de overheid van een lidstaat of een namens haar optredende erkende organisatie.

4.   De lidstaten aanvaarden conformiteitsdocumenten, voorlopige conformiteitsdocumenten, veiligheidsmanagementcertificaten en voorlopige veiligheidsmanagementcertificaten die zijn afgegeven door of namens de overheden van derde landen.

Voor schepen die geregelde diensten onderhouden, wordt evenwel door of namens de betrokken lidstaat of lidstaten met passende middelen gecontroleerd of de conformiteitsdocumenten, voorlopige conformiteitsdocumenten, veiligheidsmanagementcertificaten en voorlopige veiligheidsmanagementcertificaten welke namens de overheid van derde landen zijn afgegeven, voldoen aan de ISM-code, tenzij ze zijn afgegeven door de overheid van een lidstaat of door een erkende organisatie.

Artikel 9

Sancties

De lidstaten stellen regels vast betreffende de sancties die gelden voor overtredingen van deze verordening en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 10

Rapportage

1.   De lidstaten brengen bij de Commissie om de twee jaar verslag uit over de uitvoering van deze verordening.

2.   De Commissie stelt volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure een geharmoniseerd modelformaat op voor deze verslagen.

3.   De Commissie stelt, bijgestaan door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart, binnen zes maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten een geconsolideerd verslag op over de uitvoering van deze verordening en stelt in voorkomend geval maatregelen voor. Dit verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad gericht.

Artikel 11

Wijzigingen

1.   De wijzigingen van de ISM-code kunnen van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) (8).

2.   Bijlage II kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 12, lid 2.

Artikel 12

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS), dat is opgericht bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit nr. 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 13

Intrekking

1.   Verordening (EG) nr. 3051/95 wordt ingetrokken met ingang van 24 maart 2006.

2.   Voor 24 maart 2006 afgegeven voorlopige conformiteitsdocumenten, voorlopige veiligheidsmanagementcertificaten, conformiteitsdocumenten en veiligheidsmanagementcertificaten blijven geldig totdat ze zijn verlopen of tot de volgende verklaring van verificatie.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Met betrekking tot vrachtschepen en passagiersschepen die tot dusverre niet aan de ISM-code hoefden te voldoen is deze verordening van toepassing met ingang van 24 maart 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 februari 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  PB C 302 van 7.12.2004, blz. 20.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 10 maart 2004 (PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 565), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 juli 2005 (PB C 264 E van 25.10.2005, blz. 28) en standpunt van het Europees Parlement van 13 december 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 320 van 30.12.1995, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1).

(4)  PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).

(5)  PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG.

(6)  PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/75/EG van de Commissie (PB L 190 van 30.7.2003, blz. 6).

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 415/2004 van de Commissie (PB L 68 van 6.3.2004, blz. 10).


BIJLAGE I

Internationale veiligheidsmanagementcode voor het veilige gebruik van schepen en voor verontreinigingspreventie (International Safety Management (ISM) Code)

Deel A

Implementatie

1.

Algemeen

1.1.

Definities

1.2.

Doelstellingen

1.3.

Toepassing

1.4.

Functionele vereisten voor een veiligheidsmanagementsysteem (SMS)

2.

Veiligheids- en milieubeschermingsbeleid

3.

Verantwoordelijkheden en autoriteit van de maatschappij

4.

Aangewezen persoon (personen)

5.

Verantwoordelijkheid en gezag van de kapitein

6.

Middelen en personeel

7.

Uitwerking van plannen voor de werkzaamheden aan boord

8.

Voorbereiding op noodsituaties

9.

Rapporteren en analyse van inbreuken, ongevallen en gevaarlijke situaties

10.

Onderhoud van schip en uitrusting

11.

Documenten

12.

Verificaties, en herziening evaluatie door de maatschappij

Deel B

Certificatie en verificatie

13.

Certificatie en periodieke verificatie

14.

Voorlopige certificatie

15.

Verificatie

16.

Modellen van certificaten

INTERNATIONALE VEILIGHEIDSMANAGEMENTCODE VOOR HET VEILIGE GEBRUIK VAN SCHEPEN EN VOOR VERONTREINIGINGSPREVENTIE

(INTERNATIONAL SAFETY MANAGEMENT (ISM) CODE)

DEEL A — IMPLEMENTATIE

1.   Algemeen

1.1.   Definities

Voor de delen A en B van deze code gelden de volgende definities.

1.1.1.

„Internationale veiligheidsmanagementcode (ISM-code)”: de door de Vergadering goedgekeurde internationale veiligheidscode voor de scheepvaart en ter voorkoming van verontreiniging bedoeld, zoals eventueel door de Organisatie gewijzigd.

1.1.2.

„Maatschappij”: de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, bijvoorbeeld de manager of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor het gebruik van het schip van de scheepseigenaar heeft overgenomen en er daardoor mee heeft ingestemd alle door de code voorgeschreven plichten en verantwoordelijkheden op zich te nemen.

1.1.3.

„Overheid”: de regering van de staat waarvan het schip de vlag mag voeren.

1.1.4.

„Veiligheidsmanagementsysteem” (Safety Management System (SMS)): een gestructureerd en gedocumenteerd systeem dat het maatschappijpersoneel in staat stelt het veiligheids- en milieubeschermingsbeleid van de maatschappij op doeltreffende wijze uit te voeren.

1.1.5.

„Conformiteitsdocument”: een document dat wordt afgegeven aan een maatschappij die aan de eisen van deze code voldoet.

1.1.6.

„Veiligheidsmanagementcertificaat”: een voor een schip afgegeven document, waaruit moet blijken dat de werkwijze van de maatschappij en de bedrijfsvoering aan boord in overeenstemming zijn met het goedgekeurde SMS.

1.1.7.

„Objectief bewijs”: kwantitatieve of kwalitatieve informatie, aantekeningen of constateringen van feiten met betrekking tot de veiligheid of het bestaan en de uitvoering van een onderdeel van het veiligheidsmanagementsysteem, gebaseerd op verifieerbare waarnemingen, metingen of proeven.

1.1.8.

„Opmerking”: vermelding van een tijdens een veiligheidsmanagementaudit geconstateerd feit, dat met objectieve bewijzen kan worden gestaafd.

1.1.9.

„Inbreuk”: een geconstateerde situatie waarin objectieve bewijzen erop duiden dat aan een bepaalde eis niet is voldaan.

1.1.10.

„Ernstige inbreuk”: een onmiddellijk corrigerend optreden vereisende, aanwijsbare afwijking die een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personeel of schip vormt, dan wel een ernstig risico voor het milieu. Hieronder valt ook het ontbreken van een doeltreffende en systematische implementatie van een eis van deze code.

1.1.11.

„Verjaringsdatum”: de met de vervaldatum van het betreffende document of certificaat overeenkomende dag en maand van ieder jaar.

1.1.12.

„Verdrag”: Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, als gewijzigd.

1.2.   Doelstellingen

1.2.1.

De doelstellingen van de code zijn de veiligheid op zee te verzekeren en te bereiken dat er niemand gewond raakt, dat er geen mensenlevens verloren gaan en dat er geen schade aan het milieu — met name het zeemilieu — en aan eigendommen wordt toegebracht.

1.2.2.

Het veiligheidsbeleid van de maatschappij dient onder meer na te streven dat:

1.2.2.1.

er aan boord veilige methoden gehanteerd worden en de werkomgeving veilig is;

1.2.2.2.

er voorzieningen ter bescherming tegen alle bekende gevaren worden aangebracht, en

1.2.2.3.

de bij het wal- en boordpersoneel aanwezige kennis van veiligheidsprocedures voortdurend verbeterd wordt, waaronder ook de voorbereiding voor zowel met veiligheid als milieubescherming samenhangende noodsituaties valt.

1.2.3.

Het veiligheidsbeleidssysteem moet ervoor zorgen:

1.2.3.1.

dat de bindende regels en voorschriften worden nageleefd, en

1.2.3.2.

dat de door de Organisatie, de overheden, de classificatiebureaus en de organisaties van de maritieme industrie aanbevolen van toepassing zijnde codes, richtlijnen en normen in aanmerking worden genomen.

1.3.   Toepassing

De eisen van deze code kunnen op alle schepen worden toegepast.

1.4.   Functionele vereisten voor een veiligheidsmanagementssysteem (SMS)

Iedere maatschappij moet een veiligheidsmanagementssysteem (SMS) ontwikkelen, uitvoeren en onderhouden dat de volgende functionele vereisten omvat:

1.4.1.

een beleid voor veiligheid en milieubescherming;

1.4.2.

instructies en procedures die een veilig gebruik van schepen en bescherming van het milieu moeten verzekeren overeenkomstig de desbetreffende internationale wetgeving en die van de vlaggenstaat;

1.4.3.

duidelijk afgebakende gezagsverhoudingen en communicatiekanalen tussen wal- en boordpersoneel en tussen personeelsleden onderling;

1.4.4.

procedures voor het rapporteren van ongevallen en inbreuken op de bepalingen van de code;

1.4.5.

procedures om zich voor te bereiden en te reageren op noodsituaties, en

1.4.6.

procedures voor interne audits en beleidsherzieningen.

2.   Veiligheids- en milieubeschermingsbeleid

2.1.

De maatschappij moet een veiligheids- en milieubeschermingsbeleid vaststellen en daarin beschrijven hoe zij de doelstellingen van paragraaf 1.2 zullen bereiken.

2.2.

De maatschappij moet erop toezien dat dit beleid op alle administratieve niveaus, zowel aan wal als aan boord, uitgevoerd en gehandhaafd wordt.

3.   Verantwoordelijkheden en autoriteit van de maatschappij

3.1.

Indien de voor het gebruik van het schip verantwoordelijke entiteit niet de eigenaar is, moet de eigenaar de overheid van de volledige naam en alle gegevens betreffende deze entiteit in kennis stellen.

3.2.

Van alle personeel dat werkzaamheden in verband met en van invloed op veiligheid en vervuilingspreventie leidt, verricht en controleert dient de maatschappij de verantwoordelijkheden, de gezagsverhoudingen en de onderlinge betrekkingen schriftelijk vast te leggen.

3.3.

De maatschappij dient ervoor te zorgen dat de aangewezen persoon of personen voldoende middelen en assistentie vanaf de wal krijgt (krijgen) om zijn of hun functies te kunnen uitoefenen.

4.   Aangewezen persoon (personen)

Ter verzekering van het veilige gebruik van ieder schip en als verbindingsschakel tussen maatschappij en het boordpersoneel, moet iedere maatschappij, naar gelang van het geval, één of meer personen aan de wal aanwijzen die rechtstreeks met de hoogste autoriteit in het bedrijf in contact kan (kunnen) treden. Deze aangewezen persoon (of personen) moet(en) ook verantwoordelijk en bevoegd zijn voor het toezicht op de veiligheids- en vervuilingspreventievereisten van het gebruik van elk schip, en ervoor zorgen dat, indien nodig, voldoende middelen en assistentie vanaf de wal worden ingezet.

5.   Verantwoordelijkheid en gezag van de kapitein

5.1.

De maatschappij moet duidelijk de verantwoordelijkheden van de kapitein afbakenen en documenteren met betrekking tot:

5.1.1.

de implementatie van het veiligheids- en milieubeschermingsbeleid van de maatschappij;

5.1.2.

het motiveren van de bemanning om zich aan dit beleid te houden;

5.1.3.

het geven van passende bevelen en instructies in duidelijke en eenvoudige taal;

5.1.4.

de controle op de naleving van bepaalde eisen, en

5.1.5.

herziening van het SMS en rapporteren van eventuele tekortkomingen aan de bedrijfsleiding aan de wal.

5.2.

De maatschappij moet ervoor zorgen dat het aan boord van het schip gebruikte SMS een duidelijke verklaring bevat waarin het gezag van de kapitein benadrukt wordt. De maatschappij moet in het SMS vastleggen dat voor alle besluiten met betrekking tot veiligheid en vervuilingspreventie en voor de beslissing de maatschappij, indien nodig, om assistentie te vragen, het hoogste gezag alsmede de verantwoordelijkheid bij de kapitein liggen.

6.   Middelen en personeel

6.1.

De maatschappij moet erop toezien dat de kapitein:

6.1.1.

voldoende gekwalificeerd is om het bevel te voeren;

6.1.2.

volledig bekend is met het SMS van de maatschappij, en

6.1.3.

voldoende steun krijgt om zich op veilige wijze van zijn taken te kunnen kwijten.

6.2.

De maatschappij moet erop toezien dat elk schip, overeenkomstig nationale en internationale voorschriften, bemand wordt met gekwalificeerde, gediplomeerde en medisch geschikte zeelieden.

6.3.

De maatschappij dient er door invoering en handhaving van procedures voor te zorgen dat nieuwe personeelsleden en met nieuwe veiligheids- en milieubeschermingstaken belaste personeelsleden naar behoren met hun taken vertrouwd gemaakt worden.

Wanneer het van essentieel belang is dat bepaalde instructies voor het tijdstip van de afvaart gegeven worden, dienen deze, als zodanig genoemd, geregistreerd en metterdaad gegeven te worden.

6.4.

De maatschappij dient ervoor te zorgen dat al het bij de uitvoering van het SMS van de maatschappij betrokken personeel voldoende op de hoogte is van de desbetreffende regels, voorschriften, codes en richtlijnen.

6.5.

De maatschappij moet procedures vaststellen en handhaven voor het bepalen van de eventuele behoeften aan opleiding ter ondersteuning van het SMS, en moet ervoor zorgen dat alle betrokken personeelsleden deze bijscholing krijgen.

6.6.

De maatschappij dient procedures vast te stellen die erin voorzien dat de bemanning relevante informatie over het SMS krijgt in een of meer voor hen begrijpelijke werktalen.

6.7.

De maatschappij moet ervoor zorgen dat de bemanningsleden bij de uitvoering van hun met het SMS verband houdende taken doeltreffend met elkaar kunnen communiceren.

7.   Uitwerking van plannen voor de werkzaamheden aan boord

De maatschappij dient procedures vast te stellen voor het uitwerken van plannen en instructies, in voorkomend geval met inbegrip van checklists, voor essentiële werkzaamheden aan boord in verband met de veiligheid van het schip en ter voorkoming van verontreiniging. De verschillende hiermee verband houdende taken moeten worden omschreven en aan gekwalificeerd personeel worden toegewezen.

8.   Voorbereiding op noodsituaties

8.1.

De maatschappij dient procedures vast te stellen voor het identificeren en omschrijven van en reageren op potentiële noodsituaties aan boord.

8.2.

De maatschappij dient programma’s vast te stellen voor oefeningen ter voorbereiding op noodsituaties.

8.3.

Het SMS dient te voorzien in maatregelen die de maatschappij in staat stellen om te allen tijde te reageren op potentieel gevaarlijke situaties, ongevallen en noodsituaties waarbij schepen van de maatschappij betrokken zijn.

9.   Rapporteren en analyse van inbreuken, ongevallen en gevaarlijke situaties

9.1.

Het SMS dient procedures te omvatten voor melding aan de maatschappij, onderzoek en analyse van inbreuken, ongevallen en gevaarlijke situaties, die tot doel hebben de veiligheid en de vervuilingspreventie te verbeteren.

9.2.

De maatschappij dient procedures vast te stellen voor de uitvoering van corrigerende maatregelen.

10.   Onderhoud van schip en uitrusting

10.1.

De maatschappij dient procedures vast te stellen om ervoor te zorgen dat het schip aan de desbetreffende regels en voorschriften en eventuele door de maatschappij vastgestelde bijkomende eisen blijft beantwoorden.

10.2.

Met het oog hierop moet de maatschappij ervoor zorgen:

10.2.1.

dat er met voldoende regelmaat inspecties plaatsvinden;

10.2.2.

dat eventuele non-conformiteiten en, voorzover bekend, mogelijke oorzaken hiervan worden gemeld;

10.2.3.

dat er passende corrigerende maatregelen worden getroffen, en

10.2.4.

dat er een register van deze activiteiten wordt bijgehouden.

10.3.

De maatschappij dient in het kader van haar SMS procedures vast te stellen voor aanwijzing van die uitrusting en technische systemen waarvan het uitvallen tot gevaarlijke situaties kan leiden. Het SMS moet voorzien in specifieke maatregelen ter bevordering van de betrouwbaarheid van deze uitrusting en systemen. Deze maatregelen omvatten ook het geregeld testen van reserve-installaties en -uitrusting of van technische systemen die niet permanent in gebruik of bedrijf zijn.

10.4.

De in paragraaf 10.2 genoemde inspecties, alsmede de in paragraaf 10.3 genoemde maatregelen, dienen een integrerend onderdeel van de normale onderhoudswerkzaamheden aan boord te vormen.

11.   Documenten

11.1.

De maatschappij dient procedures vast te stellen en te handhaven voor het controleren van alle documenten en gegevens die relevant zijn voor het SMS.

11.2.

De maatschappij moet ervoor zorgen dat:

11.2.1.

er op alle relevante plaatsen geldige documenten aanwezig zijn;

11.2.2.

wijzigingen in documenten door bevoegd personeel geverifieerd en goedgekeurd worden, en

11.2.3.

documenten die niet meer actueel zijn direct verwijderd worden.

11.3.

De documenten die voor de beschrijving en uitvoering van het SMS worden gebruikt kunnen het „Handboek voor het Veiligheidsbeleid” vormen. De desbetreffende documentatie dient te worden bewaard in de vorm die door de maatschappij het meest geschikt wordt geacht. Ieder schip dient alle voor dat schip relevante documentatie aan boord te hebben.

12.   Verificaties, evaluatie en herziening door de maatschappij

12.1.

De maatschappij dient interne veiligheidsaudits te houden om na te gaan of de veiligheids- en vervuilingspreventiemaatregelen met het SMS in overeenstemming zijn.

12.2.

De maatschappij moet regelmatig de doeltreffendheid van het SMS toetsen en dit, indien nodig, herzien, zulks volgens door de maatschappij vastgestelde procedures.

12.3.

De audits en eventuele corrigerende maatregelen moeten volgens schriftelijk vastgelegde procedures worden uitgevoerd.

12.4.

Het personeel dat de audits uitvoert mag geen binding hebben met de afdelingen waarop de inspecties betrekking hebben, tenzij dit in de praktijk wegens de omvang en aard van de maatschappij niet mogelijk is.

12.5.

De resultaten van de audits en herzieningen dienen onder de aandacht van alle voor de betrokken afdeling verantwoordelijke leidinggevende personen te worden gebracht.

12.6.

De voor de betrokken sector verantwoordelijke leidinggevende personen dienen, wanneer tekortkomingen zijn geconstateerd, tijdig corrigerende maatregelen te nemen.

DEEL B — CERTIFICATIE EN VERIFICATIE

13.   Certificatie en periodieke verificatie

13.1.

Een schip dient te worden gebruikt door een maatschappij waaraan overeenkomstig paragraaf 14.1 een conformiteitsdocument of een voorlopig conformiteitsdocument is afgegeven met betrekking tot dat schip.

13.2.

Het conformiteitsdocument dient door de overheid, een door de overheid erkende organisatie of, op verzoek van de overheid, door een andere verdragsluitende regering aan elke maatschappij die aan de eisen van deze Code voldoet te worden afgegeven voor een door de overheid voorgeschreven periode van ten hoogste vijf jaar. Dit document moet aanvaard worden als bewijs dat de maatschappij in staat is aan de eisen van deze Code te voldoen.

13.3.

Het conformiteitsdocument geldt alleen voor de vaartuigtypen die expliciet in het document worden vermeld. Deze vermelding moet gebaseerd zijn op de vaartuigtypen waarop de eerste verificatie gebaseerd was. Toevoeging van andere typen vaartuigen wordt pas mogelijk, nadat is geverifieerd dat de maatschappij in staat is te voldoen aan de voor deze vaartuigtypen geldende eisen van de Code. Vaartuigtypen zijn in dit verband de typen vaartuigen als bedoeld in hoofdstuk IX, voorschrift 1, van het Verdrag.

13.4.

De geldigheid van een conformiteitsdocument moet jaarlijks geverifieerd worden door de overheid, door een door de overheid erkende organisatie of, op verzoek van de overheid, door een andere verdragsluitende regering binnen drie maanden vóór of na de verjaringsdatum.

13.5.

Het conformiteitsdocument moet door de overheid, of op haar verzoek, door de verdragsluitende regering die het document heeft afgegeven, worden ingetrokken, wanneer niet om de in paragraaf 13.4 voorgeschreven jaarlijkse verificatie wordt gevraagd, of indien er bewijzen zijn van ernstige inbreuken op de Code.

13.5.1.

Alle bijbehorende veiligheidsmanagementcertificaten en/of voorlopige veiligheidsmanagementcertificaten moeten samen met het conformiteitsdocument worden ingetrokken.

13.6.

Er moet zich een afschrift van het conformiteitsdocument aan boord van het schip bevinden, zodat de kapitein dit, indien hem daarom wordt gevraagd door de overheid of door een door de overheid erkende organisatie, dan wel in verband met de in hoofdstuk IX, voorschrift 6, lid 2, van het Verdrag bedoelde controle, ter verificatie kan overleggen. Het afschrift van het document behoeft niet te worden gewaarmerkt of gecertificeerd.

13.7.

Het veiligheidsmanagementcertificaat moet voor een schip voor een periode van ten hoogste vijf jaar worden afgegeven door de overheid, een door de overheid erkende organisatie of, op verzoek van de overheid, door een andere verdragsluitende regering aan elke maatschappij die aan de eisen van deze Code voldoet. Bij de afgifte van dit certificaat dient de overheid zich ervan te vergewissen dat het gebruik door de maatschappij en het management aan boord van het schip in overeenstemming is met het goedgekeurde SMS. Het certificaat moet worden aanvaard als bewijs dat het schip voldoet aan de eisen van deze Code.

13.8.

De geldigheid van het veiligheidsmanagementcertificaat moet minstens éénmaal tussentijds geverifieerd worden door de overheid, door een door de overheid erkende organisatie of, op verzoek van de overheid, door een andere verdragsluitende regering. Indien er slechts één tussentijdse verificatie moet worden verricht en het veiligheidsmanagementcertificaat vijf jaar geldig is, moet deze verificatie plaatsvinden in de tijd tussen de tweede en de derde verjaringsdatum van het veiligheidsmanagementcertificaat.

13.9.

Onverminderd het bepaalde in paragraaf 13.5.1, moet het veiligheidsmanagementcertificaat ook worden ingetrokken door de overheid of, op verzoek van de overheid, door de verdragsluitende regering die het heeft afgegeven, wanneer niet om de in paragraaf 13.8 voorgeschreven tussentijdse verificatie gevraagd wordt, of er bewijs is van een ernstige inbreuk op deze Code.

13.10.

Onverminderd het bepaalde in de paragrafen 13.2 en 13.7, is het nieuwe conformiteitsdocument of veiligheidsmanagementcertificaat, wanneer de hernieuwde verificatie minder dan drie maanden vóór de vervaldag van het bestaande conformiteitsdocument of veiligheidsmanagementcertificaat wordt voltooid, geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde verificatie voor een periode van ten hoogste vijf jaar vanaf de vervaldag van het bestaande conformiteitsdocument of veiligheidsmanagementcertificaat.

13.11.

Wanneer de hernieuwde verificatie meer dan drie maanden vóór de vervaldag van het bestaande conformiteitsdocument of veiligheidsmanagementcertificaat wordt voltooid, is het nieuwe conformiteitsdocument of veiligheidsmanagementcertificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde verificatie voor een periode van ten hoogste vijf jaar vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde verificatie.

14.   Voorlopige certificatie

14.1.

Er mag een voorlopig conformiteitsdocument worden afgegeven om het begin van de implementatie van deze Code gemakkelijker te maken, wanneer:

1.

de maatschappij een nieuw bedrijf is, of

2.

nieuwe typen vaartuigen aan het conformiteitsdocument moeten worden toegevoegd, nadat is geverifieerd dat de maatschappij over een veiligheidsbeleidssysteem beschikt dat beantwoordt aan de doelstellingen van paragraaf 1.2.3 van deze Code, mits de maatschappij plannen laat zien voor de implementatie van een aan alle eisen van de Code voldoend veiligheidsbeleidssysteem binnen de geldigheidsduur van het voorlopige conformiteitsdocument. Dit voorlopige conformiteitsdocument mag voor een periode van ten hoogste twaalf maanden worden afgegeven door de overheid, een door de overheid erkende organisatie of, op verzoek van de overheid, door een andere verdragsluitende regering. Er moet zich een afschrift van het conformiteitsdocument aan boord van het schip bevinden, zodat de kapitein dit, indien hem daarom wordt gevraagd door de overheid of door een door de overheid erkende organisatie, dan wel in verband met de in hoofdstuk IX, voorschrift 6, lid 2, van het Verdrag bedoelde controle, ter verificatie kan overleggen. Het afschrift van het document behoeft niet te worden gewaarmerkt of gecertificeerd.

14.2.

Een voorlopig veiligheidsmanagementcertificaat mag worden afgegeven:

1.

voor nieuwe schepen bij oplevering;

2.

wanneer de maatschappij de verantwoordelijkheid aanvaardt voor de exploitatie van een schip dat nieuw is voor de maatschappij, of

3.

bij omvlagging van een schip.

Een veiligheidsmanagementcertificaat mag voor ten hoogste zes maanden worden afgegeven door de overheid, een door de overheid erkende organisatie of, op verzoek van de overheid, door een andere verdragsluitende regering.

14.3.

Een overheid of, op verzoek van de overheid, een andere verdragsluitende regering mag in bijzondere gevallen de geldigheid van een voorlopig veiligheidsmanagementcertificaat met ten hoogste zes maanden na de vervaldatum verlengen.

14.4.

Een voorlopig veiligheidsmanagementcertificaat mag worden afgegeven, nadat is geverifieerd dat:

1.

het conformiteitsdocument, of het voorlopig conformiteitsdocument, betrekking heeft op het betrokken schip;

2.

het door de maatschappij voor het betrokken schip voorziene veiligheidsbeleidssysteem de kernpunten van deze Code omvat en het schip ofwel is beoordeeld bij de audit met het oog op de afgifte van het conformiteitsdocument ofwel blijkt te voldoen aan de voorwaarden voor de afgifte van het voorlopig conformiteitsdocument;

3.

de maatschappij de audit van het schip voor binnen drie maanden gepland heeft;

4.

de kapitein en de officieren het SMS en de voor de implementatie van het SMS geplande regelingen goed kennen;

5.

de instructies die als essentieel zijn aangemerkt, vóór de afvaart worden gegeven, en

6.

de relevante informatie over het SMS gegeven is in een of meer door de bemanning begrepen werktalen.

15.   Verificatie

15.1.

Alle door deze Code voorgeschreven verificaties moeten worden verricht volgens procedures die acceptabel zijn voor de overheid, rekening houdende met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen (1).

16.   Modellen van certificaten

16.1.

De vorm van het conformiteitsdocument, het veiligheidsmanagementcertificaat, het voorlopige conformiteitsdocument en het voorlopige veiligheidsmanagementcertificaat moet overeenkomen met de modellen in het aanhangsel bij deze Code. Indien een andere taal dan het Engels of het Frans wordt gebruikt, dient de tekst vergezeld te gaan van een vertaling in een van deze talen.

16.2.

Behalve het bepaalde in paragraaf 13.3, mogen in het conformiteitsdocument en het voorlopige conformiteitsdocument bij de vaartuigtypen ook de eventuele in het SMS beschreven gebruiksbeperkingen voor die vaartuigtypen worden vermeld.


(1)  Zie de richtlijnen voor de implementatie van de internationale veiligheidsmanagementcode (ISM-code) door de overheid, door de Organisatie aangenomen bij Resolutie A. 913(22).

Aanhangsel

Modellen van het conformiteitsdocument, het veiligheidsmanagementcertificaat, het voorlopige conformiteitsdocument en het voorlopige veiligheidsmanagementcertificaat

CONFORMITEITSDOCUMENT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen van het

INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam en adres van de maatschappij:

(zie paragraaf 1.1.2 van de ISM-code)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat het veiligheidsbeleidssysteem van de maatschappij aan een audit is onderworpen en dat het in overeenstemming is met de bepalingen van de internationale veiligheidsmanagementcode voor veilig gebruik van schepen en voor vervuilingspreventie (ISM-code) voor onderstaande typen schepen (doorhalen wat niet van toepassing is):

 

Passagiersschip

 

Hogesnelheidspassagiersvaartuig

 

Hogesnelheidsvrachtvaartuig

 

Bulkcarrier

 

Olietanker

 

Chemicaliëntanker

 

Gastanker

 

Verplaatsbare offshorebooreenheid

 

Ander vrachtschip

Dit conformiteitsdocument is geldig tot ………, behoudens periodieke verificatie.

Afgegeven te …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het document heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

Certificaat nr.

VERKLARING VAN JAARLIJKSE VERIFICATIE

HIERBIJ VERKLAAR IK dat bij de overeenkomstig hoofdstuk IX, voorschrift 6, lid 1, van het Verdrag en paragraaf 13.4 van de ISM-code uitgevoerde periodieke verificatie het veiligheidsbeleidssysteem in overeenstemming is bevonden met de eisen van de ISM-code.

1ste JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

2de JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

3de JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

4de JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

VEILIGHEIDSMANAGEMENTCERTIFICAAT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen van het

INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam van het vaartuig: …

Kennummer of -letters: …

Haven van registratie: …

Type vaartuig (1): …

Brutotonnage: …

IMO-nummer: …

Naam en adres van de maatschappij: …

(zie paragraaf 1.1.2 van de ISM-code)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat het veiligheidsbeleidssysteem van het vaartuig aan een audit is onderworpen en dat het in overeenstemming is met de bepalingen van de internationale veiligheidsmanagementcode voor veilig gebruik van schepen en voor vervuilingspreventie (ISM-code), na te hebben geverifieerd dat het conformiteitsdocument van de maatschappij op dit type vaartuig van toepassing is.

Dit veiligheidsmanagementcertificaat is geldig tot ………, behoudens periodieke verificatie en de geldigheid van het conformiteitsdocument.

Afgegeven te …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het certificaat heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

Certificaat nr.

VERKLARING VAN TUSSENTIJDSE VERIFICATIE EN AANVULLENDE VERIFICATIE (INDIEN VEREIST)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat bij de overeenkomstig hoofdstuk IX, voorschrift 6, lid 1, van het Verdrag en paragraaf 13.8 van de ISM-code uitgevoerde periodieke verificatie het veiligheidsbeleidssysteem in overeenstemming is bevonden met de eisen van de ISM-code.

TUSSENTIJDSE VERIFICATIE (te verrichten tussen de tweede en derde verjaringsdatum)

Getekend: …

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

Plaats: …

Datum: …

AANVULLENDE VERIFICATIE (2)

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

AANVULLENDE VERIFICATIE (2)

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

AANVULLENDE VERIFICATIE (2)

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

VOORLOPIG CONFORMITEITSDOCUMENT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen van het

INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam en adres van de maatschappij: …

(zie paragraaf 1.1.2 van de ISM-code)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat het veiligheidsbeleidssysteem van de maatschappij in overeenstemming is bevonden met de doelstellingen van paragraaf 1.2.3. van de internationale veiligheidsmanagementcode voor veilig gebruik van schepen en voor vervuilingspreventie (ISM-code) voor onderstaand(e) type(n) vaartuig(en) (doorhalen wat niet van toepassing is):

 

Passagiersschip

 

Hogesnelheidspassagiersvaartuig

 

Hogesnelheidsvrachtvaartuig

 

Bulkcarrier

 

Olietanker

 

Chemicaliëntanker

 

Gastanker

 

Verplaatsbare offshorebooreenheid

 

Ander vrachtschip

Dit voorlopige conformiteitsdocument is geldig tot:

Afgegeven te: …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte: …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het document heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

VOORLOPIG VEILIGHEIDSMANAGEMENTCERTIFICAAT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen van het

INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam van het vaartuig: …

Kennummer of -letters: …

Haven van registratie: …

Type vaartuig (3): …

Brutotonnage: …

IMO-nummer: …

Naam en adres van de maatschappij: …

(zie paragraaf 1.1.2 van de ISM-code)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat aan de eisen van paragraaf 14.4 van de ISM-code is voldaan en dat het conformiteitsdocument/voorlopige conformiteitsdocument (4) van de maatschappij betrekking heeft op dit schip.

Dit voorlopige veiligheidsmanagementcertificaat is geldig tot …

behoudens de geldigheid van het conformiteitsdocument/voorlopige conformiteitsdocument (4).

Afgegeven te: …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het certificaat heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

Certificaat nr.

De geldigheidsduur van dit voorlopige veiligheidsmanagementcertificaat is verlengd tot: …

Datum van verlenging: …

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die de geldigheidsduur heeft verlengd)


(1)  Vermeld als type vaartuig één van onderstaande vaartuigtypen: passagiersschip; hogesnelheidspassagiersvaartuig; hogesnelheidsvrachtvaartuig; bulkcarrier; olietanker; chemicaliëntanker; gastanker; verplaatsbare offshorebooreenheid; ander vrachtschip.

(2)  Indien van toepassing. Zie paragraaf 3.4.1 van de richtlijnen betreffende de implementatie van de internationale veiligheidsmanagementcode (ISM-code) door overheden (Resolutie A.913(22)).

(3)  Vermeld als type vaartuig één van onderstaande vaartuigtypen: passagiersschip; hogesnelheidspassagiersvaartuig; hogesnelheidsvrachtvaartuig; bulkcarrier; olietanker; chemicaliëntanker; gastanker; verplaatsbare offshorebooreenheid; ander vrachtschip.

(4)  Doorhalen wat niet van toepassing is.


BIJLAGE II

BEPALINGEN VOOR DE OVERHEID BETREFFENDE DE IMPLEMENTATIE VAN DE INTERNATIONALE VEILIGHEIDSMANAGEMENTCODE (ISM-CODE)

Deel A

Algemene bepalingen

Deel B

Certificatie en normen

2.

Certificatieprocedure

3.

Kwaliteit van het management

4.

Vereiste bekwaamheid

5.

Modellen van conformiteitsdocumenten en het veiligheidsmanagementcertificaten

DEEL A — ALGEMENE BEPALINGEN

1.1.

Bij de uitvoering van de door de ISM-code voor de onder deze verordening vallende schepen voorgeschreven verificatie- en certificatietaken voldoen de lidstaten aan de eisen en normen van deel B van deze titel.

1.2.

Voorts houden de lidstaten naar behoren rekening met de bepalingen van de gewijzigde richtlijnen betreffende de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode (ISM-code) door overheden, als aangenomen door de IMO bij Resolutie A.913(22) van 29 november 2001, voorzover zij niet onder deel B van deze titel vallen.

DEEL B — CERTIFICATIE EN NORMEN

2.   Certificatieprocedure

2.1.

Bij de certificatieprocedure met betrekking tot de afgifte van een conformiteitsdocument aan een maatschappij en van een veiligheidsmanagementcertificaat voor ieder schip wordt met onderstaande bepalingen rekening gehouden.

2.2.

De certificatieprocedure bestaat normalerwijze uit de volgende etappes:

1.

eerste verificatie;

2.

jaarlijkse of tussentijdse verificatie;

3.

hernieuwde verificatie, en

4.

extra verificatie.

Deze verificaties vinden plaats wanneer de maatschappij dit vraagt aan de overheid of aan de namens de overheid optredende erkende organisatie.

2.3.

Bij deze verificaties vindt ook een veiligheidsmanagementaudit plaats.

2.4.

Voor de uitvoering van deze audit worden een hoofdauditor en, indien relevant, een team van auditors aangewezen.

2.5.

De aangewezen hoofdauditor stelt in overleg met de maatschappij een auditplan op.

2.6.

Een auditrapport wordt opgesteld onder toezicht van de hoofdauditor, die verantwoordelijk is voor de correctheid en volledigheid van dat rapport.

2.7.

Het auditrapport omvat het auditplan, de gegevens betreffende de leden van het auditteam, data en gegevens betreffende de maatschappij, verslagen van eventuele opmerkingen en geconstateerde inbreuken, alsmede opmerkingen over de mate waarin het veiligheidsbeleidssysteem aan de gestelde doelen beantwoordt.

3.   Kwaliteit van het management

3.1.

De auditors of het team van auditors die (dat) de naleving van de ISM-code moeten (moet) verifiëren, zijn (is) bevoegd op de volgende punten:

1.

toezicht op de naleving van de regels en voorschriften, certificatie van zeelieden inbegrepen, voor ieder door de maatschappij gebruikt type vaartuig;

2.

werkzaamheden in verband met de goedkeuring, controle en afgifte van certificaten voor de zeevaart;

3.

de instructies die bij de door de ISM-code vereiste veiligheidsbeleidssystemen in acht moeten worden genomen, en

4.

praktijkervaring met het gebruik van schepen.

3.2.

Bij de verificatie van de naleving van de eisen van de ISM-code moet ervoor worden gezorgd dat er geen bindingen zijn tussen het advies-personeel en degenen die bij de certificatieprocedure zijn betrokken.

4.   Vereiste bekwaamheid

4.1.

Minimaal vereiste bekwaamheid voor het verrichten van verificatie

4.1.1.

Het met de verificatie van de naleving van de eisen van de ISM-code te belasten personeel moet voldoen aan de minimumeisen voor inspecteurs van punt 2 van bijlage VII bij Richtlijn 95/21/EG.

4.1.2.

Dit personeel moet door zijn opleiding over voldoende bekwaamheid en vaardigheden beschikken om de naleving van de eisen van de ISM-code te kunnen verifiëren, met name waar het gaat om:

a)

kennis en begrip van de ISM-code;

b)

bindende regels en voorschriften;

c)

de instructies waarnaar de maatschappijen zich krachtens de ISM-code moeten richten;

d)

beoordelingstechnieken (onderzoeken, ondervragen, evalueren en rapporteren);

e)

technische of operationele aspecten van het veiligheidsbeleid;

f)

basiskennis van scheepvaart en van de werkzaamheden aan boord, en

g)

deelneming aan ten minste één audit van een met de zeevaart verband houdend beleidssysteem.

4.2.

Bekwaamheid voor het verrichten van eerste verificaties en hernieuwde verificaties

4.2.1.

Om ten volle te kunnen beoordelen of de maatschappij, respectievelijk ieder type schip aan de eisen van de ISM-code voldoet, moet het personeel dat met het oog op de afgifte van een conformiteitsdocument en een veiligheidsmanagementcertificaat een eerste of hernieuwde verificatie moet uitvoeren, niet alleen over bovengenoemde minimumbekwaamheden beschikken, maar ook in staat zijn om:

a)

te bepalen of de onderdelen van het SMS al dan niet met de eisen van de ISM-code in overeenstemming zijn;

b)

te bepalen of het SMS van de maatschappij, respectievelijk van ieder type schip, doeltreffend genoeg is om de naleving te verzekeren van de regels en voorschriften, zoals die zal blijken uit de verslagen van de wettelijk voorgeschreven onderzoeken en klassenonderzoeken;

c)

te beoordelen of het SMS doeltreffend genoeg is om de naleving van andere, niet door wettelijk voorgeschreven onderzoeken en klassenonderzoeken bestreken regels en voorschriften te verzekeren en de verificatie daarvan mogelijk te maken, en

d)

te beoordelen of de door de IMO, de betrokken overheden, classificatiebureaus en organisaties van de maritieme industrie aanbevolen veilige werkmethoden in aanmerking zijn genomen.

4.2.2.

Aan deze bekwaamheidseisen kan worden voldaan door teams die tezamen alle vereiste bekwaamheden bezitten.

5.   Modellen van conformiteitsdocumenten en veiligheidsmanagementcertificaten

Voor slechts één lidstaat varende schepen gebruiken de lidstaten de formulieren van de ISM-code of onderstaande formulieren van het conformiteitsdocument, het veiligheidsmanagementcertificaat, het voorlopige conformiteitsdocument en het voorlopige veiligheidsmanagementcertificaat.

In geval van een afwijking krachtens artikel 7, lid 1, en, indien van toepassing, lid 2, wordt een ander certificaat afgegeven waarop duidelijk vermeld staat dat een afwijking krachtens artikel 7, lid 1, en, indien van toepassing, lid 2, is toegestaan en staat aangegeven welke gebruiksbeperkingen van toepassing zijn.

CONFORMITEITSDOCUMENT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen [van het INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd en] (1) van Verordening (EG) nr. 336/2006 inzake de implementatie van de ISM-code in de Gemeenschap

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam en adres van de maatschappij …

(zie paragraaf 1.1.2 van deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 336/2006)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat het veiligheidsbeleidssysteem van de maatschappij aan een audit is onderworpen en dat het in overeenstemming is met de bepalingen van de internationale veiligheidsmanagementcode voor veilige exploitatie van schepen en voor vervuilingspreventie (ISM-code) voor onderstaande typen schepen (doorhalen wat niet van toepassing is):

 

Passagiersschip

 

Hogesnelheidspassagiersvaartuig

 

Hogesnelheidsvrachtvaartuig

 

Bulkcarrier

 

Olietanker

 

Chemicaliëntanker

 

Gastanker

 

Verplaatsbare offshorebooreenheid

 

Ander vrachtschip

 

Ro-ro-passagiersveerboot

Dit conformiteitsdocument is geldig tot ………, behoudens periodieke verificatie.

Afgegeven te …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte: …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het document heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

Certificaat nr.

VERKLARING VAN JAARLIJKSE VERIFICATIE

HIERBIJ VERKLAAR IK dat bij de periodieke verificatie die is uitgevoerd overeenkomstig [hoofdstuk IX, voorschrift 6, lid 1, van het Verdrag en paragraaf 13.4 van de ISM-code en] (2) artikel 6 van Verordening (EG) nr. 336/2006 inzake de implementatie van de ISM-code in de Gemeenschap, het veiligheidsbeleidssysteem in overeenstemming met de eisen van de ISM-code is bevonden.

1ste JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

2de JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

3de JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

4de JAARLIJKSE VERIFICATIE

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

VEILIGHEIDSMANAGEMENTCERTIFICAAT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen [van het INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd en] (3) van Verordening (EG) nr. 336/2006 inzake de implementatie van de ISM-code in de Gemeenschap

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam van het vaartuig: …

Kennummer of -letters: …

Haven van registratie: …

Type vaartuig (4): …

Brutotonnage: …

IMO-nummer: …

Naam en adres van de maatschappij: …

(zie paragraaf 1.1.2 van deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 336/2006)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat het veiligheidsmanagementsysteem van het vaartuig aan een audit is onderworpen en dat het in overeenstemming is met de bepalingen van de internationale veiligheidsmanagementcode voor veilige exploitatie van schepen en voor vervuilingspreventie (ISM-code), na te hebben geverifieerd dat het conformiteitsdocument van de maatschappij op dit type vaartuig van toepassing is.

Dit veiligheidsmanagementcertificaat is geldig tot ………, behoudens periodieke verificatie en de geldigheid van het conformiteitsdocument.

Afgegeven te …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte: …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het certificaat heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

Certificaat nr.

VERKLARING VAN TUSSENTIJDSE VERIFICATIE EN AANVULLENDE VERIFICATIE (INDIEN VEREIST)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat bij de periodieke verificatie die is uitgevoerd overeenkomstig [hoofdstuk IX, voorschrift 6, lid 1, van het Verdrag en paragraaf 13.8 van de ISM-code en] (5) artikel 6 van Verordening (EG) nr. 336/2006 inzake de implementatie van de ISM-code in de Gemeenschap, het veiligheidsbeleidssysteem in overeenstemming met de eisen van de ISM-code is bevonden.

TUSSENTIJDSE VERIFICATIE (te verrichten tussen de tweede en derde verjaringsdatum)

Getekend: …

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

Plaats: …

Datum: …

AANVULLENDE VERIFICATIE (6)

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

AANVULLENDE VERIFICATIE (6)

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: …

AANVULLENDE VERIFICATIE (6)

Getekend: …

 

(handtekening van de gemachtigde ambtenaar)

 

Plaats: …

 

Datum: ……

VOORLOPIG CONFORMITEITSDOCUMENT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen [van het INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd en] (7) van Verordening (EG) nr. 336/2006 inzake de implementatie van de ISM-code in de Gemeenschap

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam en adres van de maatschappij

(zie paragraaf 1.1.2 van deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 336/2006)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat het veiligheidsmanagementsysteem van de maatschappij in overeenstemming is bevonden met de doelstellingen van paragraaf 1.2.3. van deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 336/2006 voor onderstaand(e) type(n) vaartuig(en) (doorhalen wat niet van toepassing is):

 

Passagiersschip

 

Hogesnelheidspassagiersvaartuig

 

Hogesnelheidsvrachtvaartuig

 

Bulkcarrier

 

Olietanker

 

Chemicaliëntanker

 

Gastanker

 

Verplaatsbare offshorebooreenheid

 

Ander vrachtschip

 

Ro-ro-passagiersveerboot

Dit voorlopige conformiteitsdocument is geldig tot …

Afgegeven te …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het document heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

VOORLOPIG VEILIGHEIDSMANAGEMENTCERTIFICAAT

(Officieel zegel) (staat)

Certificaat nr.

Afgegeven krachtens de bepalingen [van het INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, als gewijzigd en] (8) van Verordening (EG) nr. 336/2006 inzake de implementatie van de ISM-code in de Gemeenschap

Op gezag van de regering van …

(naam van de staat)

door …

(gemachtigde persoon of organisatie)

Naam van het vaartuig: …

Kennummer of -letters: …

Haven van registratie: …

Type vaartuig (9): …

Brutotonnage: …

IMO-nummer: …

Naam en adres van de maatschappij: …

(zie paragraaf 1.1.2 van deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 336/2006)

HIERBIJ VERKLAAR IK dat aan de eisen van paragraaf 14.4 van deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 336/2006 is voldaan en dat het conformiteitsdocument/voorlopige conformiteitsdocument (10) van de maatschappij betrekking heeft op dit schip.

Dit voorlopige veiligheidsmanagementcertificaat is geldig tot ………, behoudens de geldigheid van het conformiteitsdocument/voorlopig conformiteitsdocument (10).

Afgegeven te: …

(plaats van afgifte van het document)

Datum van afgifte: …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het certificaat heeft afgegeven)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)

Certificaat nr.

De geldigheidsduur van dit voorlopige veiligheidsmanagementcertificaat is verlengd tot:

Datum van verlenging: …

(handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die de geldigheidsduur heeft verlengd)

(zegel of stempel van de met de afgifte belaste instantie, naar gelang van toepassing)


(1)  Mag worden geschrapt bij schepen die uitsluitend voor reizen binnen één lidstaat worden gebruikt.

(2)  Mag worden geschrapt bij schepen die uitsluitend voor reizen binnen één lidstaat worden gebruikt.

(3)  Mag worden geschrapt bij schepen die uitsluitend voor reizen binnen één lidstaat worden gebruikt.

(4)  Vermeld als type vaartuig één van onderstaande vaartuigtypen: passagiersschip; hogesnelheidspassagiersvaartuig; hogesnelheidsvrachtvaartuig; bulkcarrier; olietanker; chemicaliëntanker; gastanker; verplaatsbare offshorebooreenheid; ander vrachtschip; ro-ro-passagiersveerboot.

(5)  Mag worden geschrapt bij schepen die uitsluitend voor reizen binnen één lidstaat worden gebruikt.

(6)  Indien van toepassing. Zie paragraaf 13.8 van de ISM-code en paragraaf 3.4.1 van de richtsnoeren betreffende de implementatie van de internationale veiligheidsmanagementcode (ISM-code) door overheden (Resolutie A.913(22)).

(7)  Mag worden geschrapt bij schepen die uitsluitend voor reizen binnen één lidstaat worden gebruikt.

(8)  Mag worden geschrapt bij schepen die uitsluitend voor reizen binnen één lidstaat worden gebruikt.

(9)  Vermeld als type vaartuig één van onderstaande vaartuigtypen: passagiersschip; hogesnelheidspassagiersvaartuig; hogesnelheidsvrachtvaartuig; bulkcarrier; olietanker; chemicaliëntanker; gastanker; verplaatsbare offshorebooreenheid; ander vrachtschip; ro-ro-passagiersveerboot.

(10)  Doorhalen wat niet van toepassing is.


4.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 64/37


RICHTLIJN 2006/7/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 februari 2006

betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (4), en in het licht van de op 8 december 2005 door het Bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke tekst,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voortbouwend op de mededeling van de Commissie over duurzame ontwikkeling heeft de Europese Raad doelstellingen geformuleerd als algemene richtsnoeren voor de toekomstige ontwikkeling op prioritaire gebieden zoals „volksgezondheid” en „natuurlijke hulpbronnen”.

(2)

Water is een schaarse natuurlijke hulpbron, waarvan de kwaliteit moet worden beschermd, behoed, beheerd en behandeld. Met name oppervlaktewateren zijn hernieuwbare bronnen met een beperkt vermogen om te herstellen van de schadelijke effecten van menselijke activiteiten.

(3)

Het beleid van de Gemeenschap ten aanzien van het milieu moet gericht zijn op een hoog beschermingsniveau, en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bescherming van de gezondheid van de mens.

(4)

In december 2000 heeft de Commissie een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over de ontwikkeling van een nieuw zwemwaterbeleid goedgekeurd, en een breed overleg op gang gebracht met alle belanghebbenden en betrokken partijen. Het belangrijkste resultaat van het overleg was algemene steun voor de ontwikkeling van een nieuwe zwemwaterrichtlijn op basis van de meest recente wetenschappelijke gegevens en met meer aandacht voor een bredere publieksparticipatie.

(5)

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) bevat de toezegging dat een hoog niveau van bescherming van het zwemwater zal worden gerealiseerd, onder meer door herziening van Richtlijn 76/160/EEG van de Raad van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit van zwemwater (6).

(6)

Uit hoofde van het Verdrag moet de Gemeenschap bij het bepalen van haar beleid op milieugebied onder meer rekening houden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. In het kader van deze richtlijn moet bij de implementatie van de betrouwbaarste indicatorparameters om microbiologische gezondheidsrisico's te bepalen en een hoog beschermingsniveau te bereiken, gebruik worden gemaakt van wetenschappelijke gegevens. Er dienen met spoed verdere epidemiologische studies te worden verricht van de aan het zwemmen, met name in zoet water, verbonden gezondheidsrisico's.

(7)

Teneinde de doelmatigheid en het verstandig gebruik van hulpbronnen te verbeteren, dient deze richtlijn nauw te worden gecoördineerd met andere communautaire wetgeving op het gebied van water, zoals Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (7), Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (8) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (9).

(8)

Onder de belanghebbenden moet passende informatie worden verspreid over de voorgenomen maatregelen en het verloop van de implementatie. Het publiek moet tijdig en naar behoren worden geïnformeerd over de resultaten van de controle van de zwemwaterkwaliteit en over de risicobeheersmaatregelen ter voorkoming van gevaren voor de gezondheid, met name in geval van voorspelbare kortstondige verontreiniging of abnormale situaties. Er moet worden gebruikgemaakt van nieuwe technologieën waarmee het publiek doelmatig en op vergelijkbare wijze kan worden voorgelicht over het zwemwater in de gehele Gemeenschap.

(9)

Voor de controle moeten geharmoniseerde analysemethoden en -praktijken worden toegepast. Voor het verkrijgen van een realistische indeling van zwemwater, is observatie en kwaliteitsbeoordeling over een langere periode noodzakelijk.

(10)

De conformiteit moet een zaak zijn van adequate beheersmaatregelen en kwaliteitsborging, en niet uitsluitend van metingen en berekeningen. Als basis voor de beheersmaatregelen zou een stelsel van zwemwaterprofielen daarom een beter inzicht kunnen bieden in de betrokken risico's. Tegelijkertijd moet bijzondere aandacht worden besteed aan de inachtneming van kwaliteitsnormen en een samenhangende overgang van Richtlijn 76/160/EEG naar de nieuwe richtlijn.

(11)

Op 17 februari 2005 heeft de Gemeenschap het VNECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) geratificeerd. Derhalve is het passend dat in deze richtlijn, ter aanvulling van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (10) en Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu (11), bepalingen worden opgenomen betreffende de toegang van het publiek tot informatie en dat wordt voorzien in inspraak van het publiek bij de uitvoering van deze richtlijn.

(12)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bereiken door de lidstaten op grond van gemeenschappelijk normen, van een goede zwemwaterkwaliteit en een hoog beschermingsniveau in de gehele Gemeenschap niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

De maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12).

(14)

Het onverminderde belang van het Europees beleid ten aanzien van het zwemwater blijkt elk badseizoen opnieuw uit het feit dat het publiek beschermd wordt tegen incidentele en chronische verontreiniging als gevolg van lozingen in of bij Europese badzones. De algehele kwaliteit van het zwemwater is sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 76/160/EEG aanzienlijk verbeterd. De richtlijn is evenwel gebaseerd op de stand van de kennis en de ervaring in het begin van de jaren zeventig. Het zwemwatergebruik is sindsdien structureel veranderd, evenals de stand van de wetenschappelijke en technische kennis. Die richtlijn dient derhalve te worden ingetrokken.

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn stelt bepalingen vast voor:

a)

de controle en de indeling van de zwemwaterkwaliteit;

b)

het beheer van de zwemwaterkwaliteit, en

c)

het verstrekken van informatie over zwemwaterkwaliteit aan het publiek.

2.   Doel van deze richtlijn is het behoud, de bescherming en de verbetering van de milieukwaliteit en de bescherming van de gezondheid van de mens, aanvullend op Richtlijn 2000/60/EG.

3.   Deze richtlijn is van toepassing op elk oppervlaktewater waar, naar verwachting van de bevoegde autoriteit, een groot aantal mensen zal zwemmen, en waar zwemmen niet permanent verboden is of waarvoor geen permanent negatief zwemadvies bestaat (hierna „zwemwater” te noemen). Zij is niet van toepassing op:

a)

zwembaden en gezondheidsbaden;

b)

ingesloten wateren die behandeld worden, of gebruikt worden voor therapeutische doeleinden;

c)

kunstmatig gecreëerde, van het oppervlaktewater en het grondwater gescheiden ingesloten wateren.

Artikel 2

Definities

Voor de doeleinden van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.

„oppervlaktewater”, „grondwater”, „binnenwater”, „overgangswater”, „kustwater” en „stroomgebied” hebben dezelfde betekenis als in Richtlijn 2000/60/EG;

2.

„bevoegde autoriteit”: de autoriteit of autoriteiten die een lidstaat heeft aangewezen om toe te zien op de naleving van de eisen van deze richtlijn, of een andere autoriteit of instantie waaraan die taak gedelegeerd is;

3.

„permanent”: met betrekking tot een zwemverbod of een negatief zwemadvies, voor de duur van ten minste één volledig badseizoen;

4.

„groot aantal”: met betrekking tot zwemmers, een aantal dat de bevoegde autoriteit groot acht, met name gelet op tendensen uit het verleden of op de beschikbare infrastructuur of faciliteiten, dan wel op de maatregelen die getroffen zijn ter bevordering van het zwemmen;

5.

„verontreiniging”: de aanwezigheid van microbiologische besmetting of van andere organismen of afval, die de zwemwaterkwaliteit aantast en een risico voor de gezondheid van de zwemmers inhoudt, als bedoeld in de artikelen 8 en 9, en in bijlage I, kolom A;

6.

„badseizoen”: de periode waarin grote aantallen zwemmers kunnen worden verwacht;

7.

„beheersmaatregelen”: de volgende maatregelen die met betrekking tot zwemwater worden genomen:

a)

vaststelling en actualisering van een zwemwaterprofiel;

b)

vaststelling van een tijdschema voor controle;

c)

controle van het zwemwater;

d)

beoordeling van de zwemwaterkwaliteit;

e)

indeling van het zwemwater;

f)

een beschrijving en beoordeling van oorzaken van verontreiniging die het zwemwater kunnen aantasten en schade toebrengen aan de gezondheid van de zwemmers;

g)

verstrekken van informatie aan het publiek;

h)

uitvoering van maatregelen om blootstelling van zwemmers aan verontreiniging te voorkomen;

i)

uitvoering van maatregelen om de gevaren van verontreiniging te verminderen;

8.

„kortstondige verontreiniging”: een microbiologische besmetting in de zin van bijlage I, kolom A, met duidelijk aantoonbare oorzaken, waarvan normaliter niet wordt verwacht dat zij de zwemwaterkwaliteit langer zal aantasten dan ongeveer 72 uur vanaf het begin van de aantasting, en waarvoor de bevoegde autoriteit overeenkomstig bijlage II procedures voor de voorspelling en de aanpak heeft ingesteld;

9.

„abnormale situatie”: gebeurtenis of combinatie van gebeurtenissen die de zwemwaterkwaliteit op de betrokken locatie beïnvloedt, en die zich naar verwachting gemiddeld niet meer dan eens in de vier jaar zal voordoen;

10.

„reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens”: gegevens verkregen overeenkomstig artikel 3;

11.

„beoordeling van de zwemwaterkwaliteit”: het proces van de beoordeling van de zwemwaterkwaliteit, volgens de in bijlage II omschreven beoordelingsmethode;

12.

„proliferatie van cyanobacteriën”: de ophoping van cyanobacteriën in de vorm van bloei, tapijt of drijflaag;

13.

„betrokken publiek” heeft dezelfde betekenis als in Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (13).

HOOFDSTUK II

KWALITEIT EN BEHEER VAN ZWEMWATER

Artikel 3

Controle

1.   De lidstaten wijzen elk jaar alle zwemwateren aan en bepalen de duur van het badseizoen. Zij doen dit voor het eerst vóór de aanvang van het eerste badseizoen na 24 maart 2008.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in bijlage I, kolom A, genoemde parameters worden gecontroleerd overeenkomstig bijlage IV.

3.   Het controlepunt is de locatie in het zwemwater waar:

a)

de meeste zwemmers worden verwacht, of

b)

volgens het zwemwaterprofiel het grootste risico van verontreiniging wordt verwacht.

4.   Vóór het begin van elk badseizoen, en de eerste maal vóór het begin van het derde volledige badseizoen na de inwerkingtreding van deze richtlijn, wordt voor elk zwemwater een tijdschema voor controle vastgesteld. De controle wordt uitgevoerd binnen vier dagen na de in het tijdschema bepaalde datum.

5.   De lidstaten kunnen de controle van de in bijlage I, kolom A, genoemde parameters invoeren tijdens het eerste volledige badseizoen na de inwerkingtreding van deze richtlijn. In dat geval wordt de controle uitgevoerd volgens de in bijlage IV bepaalde frequentie. De resultaten van deze controle kunnen worden gebruikt om de in artikel 4 bedoelde reeksen zwemwaterkwaliteitsgegevens op te stellen. Zodra de lidstaten de controle in het kader van deze richtlijn invoeren, mag de controle van de parameters van de bijlage van Richtlijn 76/160/EEG gestaakt worden.

6.   Tijdens een kortstondige verontreiniging genomen monsters mogen buiten beschouwing worden gelaten. Zij worden vervangen door overeenkomstig bijlage IV genomen monsters.

7.   In abnormale situaties kan het in lid 4 bedoelde tijdschema voor de controle worden geschorst. De uitvoering wordt, zodra de abnormale situatie een einde heeft genomen, hervat. Er worden dan zo spoedig mogelijk ter compensatie van het monstervrije interval nieuwe monsters genomen.

8.   De lidstaten rapporteren aan de Commissie over elke schorsing van het tijdschema voor de controle, en vermelden daarin de redenen van de schorsing. Zij verstrekken deze verslagen op zijn laatst tezamen met het eerstvolgende jaarverslag als bedoeld in artikel 13.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat de zwemwateranalyse uitgevoerd wordt overeenkomstig de referentiemethoden van bijlage I en de voorschriften van bijlage V. De lidstaten kunnen evenwel andere methoden of normvoorschriften toestaan indien zij kunnen aantonen dat het resultaat daarvan gelijkwaardig is aan het resultaat dat bereikt wordt met de methoden van bijlage I en de voorschriften van bijlage V. De lidstaten die het gebruik van dergelijke gelijkwaardige methoden of normen toestaan, verstrekken de Commissie alle relevante informatie over de gebruikte methoden of normen en hun gelijkwaardigheid.

Artikel 4

Zwemwaterkwaliteitsbeoordeling

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de reeksen zwemwaterkwaliteitsgegevens verzameld worden op basis van de controle van de parameters van bijlage I, kolom A.

2.   Zwemwaterkwaliteitsbeoordelingen worden uitgevoerd:

a)

voor elk zwemwater;

b)

na afloop van elk badseizoen;

c)

aan de hand van de reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens die met betrekking tot dat badseizoen en de drie voorgaande badseizoenen zijn verzameld, en

d)

overeenkomstig de procedure van bijlage II.

Een lidstaat kan evenwel besluiten zwemwaterkwaliteitsbeoordelingen uit te voeren aan de hand van de reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens die uitsluitend met betrekking tot de drie voorgaande badseizoenen zijn verzameld. In dat geval stelt hij de Commissie daarvan vooraf in kennis. Ook indien de lidstaat later besluit om de beoordelingen opnieuw op basis van de vier voorgaande badseizoenen uit te voeren, stelt hij de Commissie daarvan in kennis. De lidstaten mogen de toegepaste beoordelingsperiode slechts eenmaal in de vijf jaar wijzigen.

3.   Reeksen zwemwatergegevens die worden gebruikt voor zwemwaterkwaliteitsbeoordelingen zijn altijd gebaseerd op ten minste 16 monsters, of, in de bijzondere omstandigheden als bedoeld in bijlage IV, punt 2, op ten minste 12 monsters.

4.   Mits

aan de bepaling van lid 3 is voldaan, of

de reeks zwemwatergegevens die voor zwemwaterkwaliteitsbeoordelingen gebruikt worden op ten minste acht monsters zijn gebaseerd, wanneer het gaat om zwemwater met een badseizoen van ten hoogste acht weken,

mag een zwemwaterkwaliteitsbeoordeling evenwel worden uitgevoerd aan de hand van zwemwaterkwaliteitsgegevens die betrekking hebben op minder dan vier badseizoenen, indien:

a)

het zwemwater recentelijk als zodanig is aangewezen;

b)

wijzigingen zijn opgetreden die de indeling van het zwemwater overeenkomstig artikel 5 waarschijnlijk zullen beïnvloeden, in welk geval de beoordeling wordt uitgevoerd aan de hand van een reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens die alleen bestaan uit de resultaten voor monsters die genomen zijn nadat de wijzigingen zijn opgetreden, of

c)

het zwemwater reeds is beoordeeld overeenkomstig Richtlijn 76/160/EEG, in welk geval gelijkwaardige gegevens verzameld op grond van Richtlijn 76/160/EEG worden gebruikt, en de parameters 2 en 3 van de bijlage van Richtlijn 76/160/EEG voor dit doel beschouwd worden als gelijkwaardig aan de parameters 2 en 1 in bijlage I, kolom A, bij deze richtlijn.

5.   De lidstaten mogen in het licht van de zwemwaterkwaliteitsbeoordeling bestaande zwemwateren onderverdelen of groeperen. Zij mogen bestaande zwemwateren alleen groeperen indien deze wateren:

a)

aangrenzend zijn;

b)

overeenkomstig lid 2, lid 3 en lid 4, punt c), tijdens de vier voorgaande jaren op dezelfde wijze beoordeeld zijn, en

c)

een zwemwaterprofiel met gemeenschappelijke risicofactoren dan wel zonder risicofactoren vertonen.

Artikel 5

Indeling en kwaliteitsstatus van zwemwater

1.   Op basis van de resultaten van de zwemwaterkwaliteitsbeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, delen de lidstaten het zwemwater overeenkomstig de criteria van bijlage II als volgt in:

a)

„slecht”;

b)

„aanvaardbaar”;

c)

„goed”, of

d)

„uitstekend”.

2.   De eerste indeling overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn wordt uiterlijk aan het einde van het badseizoen van 2015 voltooid.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan het einde van het badseizoen van 2015 alle zwemwateren ten minste „aanvaardbaar” zijn. Zij nemen realistische en evenredige maatregelen die naar hun oordeel passend zijn om het aantal als „uitstekend” of „goed” ingedeelde zwemwateren te doen toenemen.

4.   Ondanks de algemene bepaling van lid 3 kunnen zwemwateren echter tijdelijk als „slecht” worden ingedeeld, en nog steeds aan de voorwaarden van deze richtlijn voldoen. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

voor elk als „slecht” ingedeeld zwemwater worden met ingang van het badseizoen volgend op dat van de indeling, de volgende maatregelen genomen:

i)

er worden passende beheersmaatregelen genomen, waaronder een zwemverbod of een negatief zwemadvies, teneinde de blootstelling van zwemmers aan verontreiniging te voorkomen, en

ii)

de oorzaken en redenen van het niet-bereiken van de „aanvaardbare” kwaliteitsstatus worden geïdentificeerd;

iii)

er worden passende maatregelen genomen om de oorzaken van verontreiniging te voorkomen, te verkleinen of weg te nemen, en

iv)

overeenkomstig artikel 12 wordt het publiek door middel van een duidelijk en eenvoudig teken gewaarschuwd en voorgelicht over de oorzaken van de verontreiniging en de op basis van het zwemwaterprofiel genomen maatregelen;

b)

indien een zwemwater vijf opeenvolgende jaren als „slecht” ingedeeld is, wordt een permanent zwemverbod ingesteld of een permanent negatief zwemadvies uitgebracht. Een lidstaat kan evenwel vóór het einde van de in de periode van vijf jaar een permanent zwemverbod instellen of een permanent negatief zwemadvies uitbrengen, indien hij van oordeel is dat de verwezenlijking van de kwaliteit „aanvaardbaar” onhaalbaar of onevenredig duur is.

Artikel 6

Zwemwaterprofiel

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat zwemwaterprofielen overeenkomstig bijlage III worden opgesteld. Elk zwemwaterprofiel mag betrekking hebben op één zwemwater of op meerdere aangrenzende zwemwateren. Zwemwaterprofielen worden uiterlijk op 24 maart 2011 voor het eerst opgesteld.

2.   Het zwemwaterprofiel wordt beoordeeld en geactualiseerd zoals bepaald in bijlage III.

3.   Bij de vaststelling, beoordeling en actualisering van zwemwaterprofielen wordt op passende wijze gebruik gemaakt van de gegevens die zijn verkregen in het kader van de controles en beoordelingen krachtens Richtlijn 2000/60/EG, voorzover zij in het kader van de onderhavige richtlijn van belang zijn.

Artikel 7

Beheersmaatregelen voor uitzonderlijke omstandigheden

De lidstaten zien erop toe dat er tijdig passende beheersmaatregelen worden genomen wanneer zij op de hoogte zijn van onverwachte situaties die een negatief effect hebben of redelijkerwijs kunnen hebben op de zwemwaterkwaliteit en op de gezondheid van de zwemmers. Deze maatregelen omvatten voorlichting van het publiek en, zo nodig, een tijdelijk zwemverbod.

Artikel 8

Risico van cyanobacteriën

1.   Indien het zwemwaterprofiel wijst op een mogelijke proliferatie van cyanobacteriën, wordt een passende controle uitgevoerd om tijdig de gezondheidsrisico's te kunnen vaststellen.

2.   Indien er zich een proliferatie van cyanobacteriën voordoet en er een gezondheidsrisico is vastgesteld of wordt vermoed, worden onmiddellijk passende beheersmaatregelen genomen ter voorkoming van blootstelling, waaronder voorlichting van het publiek.

Article 9

Andere parameters

1.   Wanneer het zwemwaterprofiel een neiging tot proliferatie van macroalgen en/of marien fytoplankton vertoont, wordt er onderzoek verricht teneinde de aanvaardbaarheid en gezondheidsrisico's ervan vast te stellen en passende beheersmaatregelen te nemen, waaronder voorlichting van het publiek.

2.   Zwemwateren worden visueel geïnspecteerd op verontreiniging door teerachtige residuen, glas, plastic, rubber of ander afval. Indien dit soort verontreiniging is vastgesteld, worden passende beheersmaatregelen genomen, waaronder, zonodig, voorlichting van het publiek.

Artikel 10

Samenwerking inzake grensoverschrijdende wateren

Wanneer de situatie in een stroomgebied grensoverschrijdende effecten heeft op de zwemwaterkwaliteit, werken de betrokken lidstaten bij de uitvoering van deze richtlijn naar behoren samen, onder meer door passende informatie-uitwisseling en gezamenlijk optreden om deze effecten te beheersen.

HOOFDSTUK III

INFORMATIE-UITWISSELING

Artikel 11

Publieke participatie

De lidstaten moedigen inspraak van het publiek bij de uitvoering van deze richtlijn aan en zorgen ervoor dat het betrokken publiek de gelegenheid krijgt om:

aan de weet te komen hoe inspraak kan worden uitgeoefend;

voorstellen, opmerkingen of klachten te formuleren.

Dit geldt in het bijzonder voor de opstelling, de herziening en de bijwerking van lijsten van zwemwateren overeenkomstig artikel 3, lid 1. De bevoegde autoriteiten houden naar behoren rekening met alle verkregen informatie.

Artikel 12

Voorlichting van het publiek

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie actief verspreid wordt, en zo snel mogelijk tijdens het badseizoen op een gemakkelijk toegankelijke plaats in de onmiddellijke nabijheid van elk zwemwater beschikbaar wordt gesteld:

a)

de actuele indeling van het zwemwater alsmede elk zwemverbod of negatief zwemadvies als bedoeld in dit artikel door middel van een duidelijk en eenvoudig teken of symbool;

b)

een algemene beschrijving van het zwemwater, in niet-technische bewoordingen, op basis van het overeenkomstig bijlage III vastgestelde zwemwaterprofiel;

c)

in het geval van zwemwateren waarin zich een kortstondige verontreiniging kan voordoen:

een mededeling dat zich in het zwemwater een kortstondige verontreiniging kan voordoen;

een opgave van het aantal dagen waarop er tijdens het vorige badseizoen wegens dergelijke verontreiniging een zwemverbod of een negatief zwemadvies van kracht was, en

een waarschuwing, telkens wanneer een dergelijke verontreiniging voorspeld wordt of zich voordoet;

d)

informatie over de aard en de verwachte duur van abnormale situaties tijdens zulke gebeurtenissen;

e)

bij een zwemverbod of een negatief zwemadvies: een waarschuwingsbord voor het publiek met de redenen daarvoor;

f)

bij invoering van een permanent zwemverbod of een permanent negatief zwemadvies: het feit dat het betrokken gebied geen zwemwater meer is en de redenen daarvoor, en

g)

een verwijzing naar bronnen met meer informatie in overeenstemming met lid 2.

2.   De lidstaten gebruiken passende media en technologieën, waaronder het internet, om de in lid 1 bedoelde informatie over de zwemwaterkwaliteit, alsmede de hieronder genoemde informatie, actief en snel, waar nodig in verscheidene talen, te verspreiden:

a)

de lijst van zwemwateren;

b)

de indeling van elk zwemwater en het desbetreffende zwemwaterprofiel gedurende de laatste drie jaar, inclusief de resultaten van de controles die sinds de laatste indeling overeenkomstig deze richtlijn zijn uitgevoerd;

c)

in het geval van zwemwateren die als „slecht” worden ingedeeld, informatie over de oorzaken van de verontreiniging en over de maatregelen die zijn genomen om blootstelling van de zwemmers aan de verontreiniging te voorkomen en de oorzaken ervan aan te pakken, als bedoeld in artikel 5, lid 4, en

d)

in het geval van zwemwateren waarin zich een kortstondige verontreiniging kan voordoen, algemene informatie over:

de omstandigheden waarvan aannemelijk is dat deze een kortstondige verontreiniging tot gevolg kunnen hebben;

het risico van een dergelijke verontreiniging en de waarschijnlijke duur ervan;

de oorzaken van de verontreiniging en de maatregelen die genomen zijn om blootstelling van de zwemmers aan de verontreiniging te voorkomen en de oorzaken ervan aan te pakken.

Deze onder a) bedoelde lijst wordt elk jaar voor de aanvang van het badseizoen beschikbaar gesteld. De resultaten van de onder b) bedoelde controles worden na voltooiing van de analyses beschikbaar gesteld op het internet.

3.   Met ingang van de aanvang van het vijfde badseizoen na 24 maart 2008, wordt de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie verspreid zodra zij beschikbaar is.

4.   De lidstaten en de Commissie verstrekken het publiek, waar mogelijk, informatie op basis van technologie met geografische referenties, en presenteren die op duidelijke en coherente wijze, in het bijzonder met gebruikmaking van tekens en symbolen.

Artikel 13

Rapportage

1.   De lidstaten verstrekken aan de Commissie voor elk zwemwater bij de controles verkregen resultaten, tezamen met de zwemwaterkwaliteitsbeoordeling en een beschrijving van de belangrijkste beheersmaatregelen die werden genomen. De lidstaten verschaffen deze informatie uiterlijk op 31 december van elk jaar met betrekking tot het voorafgaande badseizoen. Zij beginnen hiermee nadat de eerste zwemwaterkwaliteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 4 is uitgevoerd.

2.   De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks, voor het begin van het badseizoen, in kennis van alle als zwemwater aangewezen wateren, en van de redenen voor een mogelijke wijziging ten opzichte van het voorgaande jaar. Zij doen dit voor het eerst vóór de aanvang van het eerste badseizoen na 24 maart 2008.

3.   Wanneer een begin is gemaakt met de controle in het kader van deze richtlijn, wordt de jaarlijkse rapportage aan de Commissie, als omschreven in lid 1, voortgezet overeenkomstig Richtlijn 76/160/EEG, totdat een eerste beoordeling uit hoofde van deze richtlijn kan worden uitgevoerd. Tijdens deze periode wordt in het jaarlijkse rapport geen rekening gehouden met parameter 1 van de bijlage bij Richtlijn 76/160/EEG, en worden de parameters 2 en 3 van de bijlage bij Richtlijn 76/160/EEG beschouwd als zijnde gelijkwaardig aan de parameters 2 en 1 in bijlage I, kolom A, bij deze richtlijn.

4.   De Commissie publiceert een jaarlijks samenvattend rapport over de zwemwaterkwaliteit in de Gemeenschap, waarin nader wordt ingegaan op de indeling van zwemwateren, op de mate waarin aan de onderhavige richtlijn wordt voldaan en op de belangrijkste beheersmaatregelen die zijn genomen. De Commissie publiceert dit rapport, ook via internet, uiterlijk op 30 april van elk jaar. Bij de opstelling van het rapport maakt de Commissie optimaal gebruik van de systemen voor het verzamelen van gegevens, beoordeling en presentatie in het kader van aanverwante Gemeenschapswetgeving, in het bijzonder Richtlijn 2000/60/EG.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Verslaglegging en evaluatie

1.   De Commissie legt uiterlijk in 2008 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. In het verslag wordt met name ingegaan op:

a)

de resultaten van een passende Europese epidemiologische studie, die de Commissie in samenwerking met de lidstaten zal verrichten;

b)

andere wetenschappelijke, analytische en epidemiologische ontwikkelingen die voor de parameters van zwemwaterkwaliteit relevant zijn, inclusief met betrekking tot virussen, en

c)

de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie.

2.   De lidstaten doen de Commissie eind 2014 schriftelijke opmerkingen toekomen over het verslag, alsmede over de noodzaak van eventuele verdere onderzoekingen of beoordelingen ter ondersteuning van de herziening van deze richtlijn volgens lid 3 door de Commissie.

3.   In het licht van het verslag, de schriftelijke opmerkingen van de lidstaten, een uitvoerige effectbeoordeling en de bij de uitvoering van deze richtlijn opgedane ervaring, zal de Commissie deze richtlijn uiterlijk in 2020 herzien, in het bijzonder met betrekking tot de parameters voor de kwaliteit van het zwemwater, inclusief de vraag of het passend is de indeling „voldoende” geleidelijk in te trekken dan wel de toepasselijke normen te wijzigen, en zal zij zonodig volgens artikel 251 van het Verdrag wetgevingsvoorstellen indienen.

Artikel 15

Technische aanpassingen en uitvoeringsmaatregelen

1.   Volgens de procedure van artikel 16, lid 2, wordt besloten:

a)

de EN/ISO-norm inzake de gelijkwaardigheid van microbiologische methoden met het oog op artikel 3, lid 9, te specificeren;

b)

gedetailleerde regels voor de toepassing van artikel 8, lid 1, artikel 12, lid 1, onder a), en artikel 12, lid 4, vast te stellen;

c)

de analysemethodes voor de in bijlage I genoemde parameters aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

d)

bijlage V aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

e)

richtsnoeren vast te stellen voor een gemeenschappelijke methode voor de beoordeling van afzonderlijke monsters.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 24 maart 2008 een ontwerp in van de overeenkomstig lid 1, onder b), met betrekking tot artikel 12, lid 1, onder a), te nemen maatregelen. Zij raadpleegt vooraf vertegenwoordigers van de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten, betrokken toeristen- en consumentenorganisaties en andere belanghebbende partijen. Zij maakt de aangenomen toepasselijke voorschriften via het internet bekend.

Artikel 16

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 17

Intrekking

1.   Richtlijn 76/160/EEG wordt ingetrokken met ingang van 31 december 2014. Onverminderd het bepaalde in lid 2 laat deze intrekking de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in de ingetrokken richtlijn vastgestelde termijnen voor de omzetting en toepassing, onverlet.

2.   Zodra een lidstaat alle nodige wettelijke, bestuursrechtelijke en praktische maatregelen heeft genomen om aan deze richtlijn te voldoen, is deze richtlijn van toepassing en vervangt zij Richtlijn 76/160/EEG.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijn 76/160/EEG worden gelezen als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 18

Uitvoering

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 24 maart 2008 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 20

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 februari 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  PB C 45 E van 25.2.2003, blz. 127.

(2)  PB C 220 van 16.9.2003, blz. 39.

(3)  PB C 244 van 10.10.2003, blz. 31.

(4)  Advies van het Europees Parlement van 21 oktober 2003 (PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 115). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 20 december 2004 (PB C 111 E van 11.5.2005, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevende resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 december 2005.

(5)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 31 van 5.2.1976, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(7)  PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(8)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(9)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Besluit nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(10)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(11)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17).


BIJLAGE I

Binnenwateren

 

A

B

C

D

E

 

Parameter

Uitstekende kwaliteit

Goede kwaliteit

Aanvaardbare kwaliteit

Referentiemethoden voor de analyse

1

Intestinale enterokokken (kve/100 ml)

200 (1)

400 (1)

330 (2)

ISO 7899-1 of ISO 7899-2

2

Escherichia coli (kve/100 ml)

500 (1)

1 000 (1)

900 (2)

ISO 9308-3 of ISO 9308-1

Kustwateren en overgangswateren

 

A

B

C

D

E

 

Parameter

Uitstekende kwaliteit

Goede kwaliteit

Aanvaardbare kwaliteit

Referentiemethoden voor de analyse

1

Intestinale enterokokken (kve/100 ml)

100 (3)

200 (3)

185 (4)

ISO 7899-1 of ISO 7899-2

2

Escherichia coli (kve/100 ml)

250 (3)

500 (3)

500 (4)

ISO 9308-3 of ISO 9308-1


(1)  Gebaseerd op een beoordeling van het 95-percentiel. Zie bijlage II.

(2)  Gebaseerd op een beoordeling van het 90-percentiel. Zie bijlage II.

(3)  Gebaseerd op een beoordeling van het 95-percentiel. Zie bijlage II.

(4)  Gebaseerd op een beoordeling van het 90-percentiel. Zie bijlage II.


BIJLAGE II

Beoordeling en indeling van zwemwateren

1.   Slechte kwaliteit

Zwemwateren worden ingedeeld als zijnde van „slechte kwaliteit” indien in de reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens voor de laatste beoordelingsperiode (1) de percentielwaarden (2) van microbiologische tellingen slechter (3) zijn dan de waarden voor „aanvaardbare kwaliteit” in bijlage I, kolom D.

2.   Aanvaardbare kwaliteit

Zwemwateren worden ingedeeld als zijnde van „aanvaardbare kwaliteit”:

1)

indien in de reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens voor de laatste beoordelingsperiode de percentielwaarden van microbiologische tellingen gelijk zijn aan of beter (4) zijn dan de waarden voor „aanvaardbare kwaliteit” in bijlage I, kolom D, en

2)

indien zich in het zwemwater een kortstondige verontreiniging kan voordoen, mits

i)

er passende beheersmaatregelen worden genomen, waaronder bewaking, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en controle, teneinde de blootstelling van zwemmers te voorkomen door middel van een waarschuwing of, zo nodig, een zwemverbod;

ii)

er passende beheersmaatregelen worden genomen om de oorzaken van verontreiniging te voorkomen, te verkleinen of weg te nemen, en

iii)

het aantal monsters dat overeenkomstig artikel 3, lid 6, buiten beschouwing werd gelaten wegens kortstondige verontreiniging tijdens de laatste beoordelingsperiode niet meer dan 15 % was van het totale aantal monsters waarin het tijdschema van de controle voor die periode voorzag, dan wel niet meer dan één monster per badseizoen, al naargelang wat het grootste is.

3.   Goede kwaliteit

Zwemwateren worden ingedeeld als zijnde van „goede kwaliteit”:

1)

indien in de reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens voor de laatste beoordelingsperiode de percentielwaarden van microbiologische tellingen gelijk zijn aan of beter zijn (4) dan de waarden voor „goede kwaliteit” in bijlage I, kolom C, en

2)

indien zich in het zwemwater kortstondige verontreiniging kan voordoen, mits

i)

passende beheersmaatregelen worden genomen, waaronder bewaking, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en controle, teneinde de blootstelling van zwemmers te voorkomen door middel van een waarschuwing of, zo nodig, een zwemverbod;

ii)

er passende maatregelen worden genomen om de oorzaken van verontreiniging te voorkomen, te verkleinen of weg te nemen, en

iii)

het aantal monsters dat overeenkomstig artikel 3, lid 6, buiten beschouwing werd gelaten wegens kortstondige verontreiniging tijdens de laatste beoordelingsperiode niet meer dan 15 % was van het totale aantal monsters waarin het tijdschema van de controle voor die periode voorzag, dan wel niet meer dan één monster per badseizoen, al naargelang wat het grootste is.

4.   Uitstekende kwaliteit

Zwemwateren worden ingedeeld als zijnde van „uitstekende kwaliteit”:

1)

indien in de reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens voor de laatste beoordelingsperiode de percentielwaarden van microbiologische tellingen gelijk zijn aan of beter zijn dan de waarden voor „uitstekende kwaliteit” in bijlage I, kolom B, en

2)

indien zich in het zwemwater een kortstondige verontreiniging kan voordoen, mits

i)

er passende beheersmaatregelen worden genomen, waaronder bewaking, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en controle, teneinde de blootstelling van zwemmers te voorkomen door middel van een waarschuwing of, zo nodig, een zwemverbod;

ii)

er passende beheersmaatregelen worden genomen om de oorzaken van verontreiniging te voorkomen, te verkleinen of weg te nemen, en

iii)

het aantal monsters dat overeenkomstig artikel 3, lid 6, buiten beschouwing werd gelaten wegens kortstondige verontreiniging tijdens de laatste beoordelingsperiode niet meer dan 15 % was van het totale aantal monsters waarin het tijdschema van de controle voor die periode voorzag, dan wel niet meer dan één monster per badseizoen, al naargelang wat het grootste is.

NOTEN


(1)  „Laatste beoordelingsperiode” betekent de laatste vier badseizoenen of eventueel de in artikel 4, leden 2 en 4, genoemde periode.

(2)  Uitgaande van een beoordeling van de normale waarschijnlijkheidsverdeling van log10 van de microbiologische gegevens van een bepaald zwemwater wordt de percentielwaarde als volgt afgeleid:

i)

neem de log10-waarde van alle bacterietellingen in de te beoordelen gegevensreeks, (Indien het resultaat een nulwaarde is, neem dan de log10-waarde van de minimum detectielimiet van de gebruikte analytische methode).

ii)

Bepaal het rekenkundig gemiddelde van de log10-waarden (μ).

iii)

Bepaal de standaardafwijking van de log10-waarden (σ).

Het hoogste 90-percentielpunt van de waarschijnlijkheidsverdeling van de gegevens wordt berekend met de volgende vergelijking: hoogste 90-percentiel = antilog (μ + 1,282 σ).

Het hoogste 95-percentielpunt van de waarschijnlijkheidsverdeling van de gegevens wordt berekend met de volgende vergelijking: hoogste 95-percentiel = antilog (μ + 1,65 σ).

(3)  „Slechter” betekent een hogere concentratie, uitgedrukt in kve/100 ml.

(4)  „Beter” betekent een lagere concentratie, uitgedrukt in kve/100 ml.


BIJLAGE III

Het zwemwaterprofiel

1.

Het zwemwaterprofiel als bedoeld in artikel 6 bestaat uit:

a)

een beschrijving van de fysische, geografische en hydrologische kenmerken van het zwemwater, en van andere oppervlaktewateren in het beïnvloedingsgebied van het betrokken zwemwater die een bron van verontreiniging zouden kunnen zijn, welke relevant zijn voor de doelen van deze richtlijn en als bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG;

b)

een beschrijving en beoordeling van oorzaken van verontreiniging die het zwemwater kunnen aantasten en schade toebrengen aan de gezondheid van de zwemmers;

c)

een beoordeling van de mogelijke proliferatie van cyanobacteriën;

d)

een beoordeling van de mogelijke proliferatie van macroalgen en/of fytoplankton;

e)

de volgende gegevens indien de onder b) bedoelde beoordeling aantoont dat er een risico van een kortstondige verontreiniging bestaat:

de vermoedelijke aard, frequentie en duur van verwachte kortstondige verontreiniging;

nadere gegevens over alle resterende oorzaken van verontreiniging, waaronder de genomen beheersmaatregelen en het tijdschema voor het wegnemen van de verontreiniging;

de tijdens kortstondige verontreinigingsincidenten genomen beheersmaatregelen en de identiteit en contactgegevens van de instanties die met het nemen van de maatregelen belast zijn;

f)

de locatie van het controlepunt.

2.

Voor zwemwater dat als „goed”, „aanvaardbaar” of „slecht” is ingedeeld, wordt het zwemwaterprofiel regelmatig beoordeeld om na te gaan of de in punt 1 genoemde aspecten gewijzigd zijn. Indien nodig, moet het geactualiseerd worden. De frequentie en omvang van de beoordelingen worden vastgesteld op basis van de aard en de ernst van de verontreiniging. Zij moeten echter minstens voldoen aan de bepalingen en ten minste plaatsvinden met de in de onderstaande tabel aangegeven frequentie.

Zwemwaterindeling

„Goed”

„Aanvaardbaar”

„Slecht”

Beoordelingen vinden ten minste plaats om de

4 jaar

3 jaar

2 jaar

Aspecten die moeten worden beoordeeld (subpunten van punt 1)

a) tot en met f)

a) tot en met f)

a) tot en met f)

Het profiel van zwemwater dat als „uitstekend” was ingedeeld, moet alleen worden beoordeeld en, indien nodig, geactualiseerd, indien de indeling veranderd wordt in „goed”, „aanvaardbaar” of „slecht”. De beoordeling moet alle in punt 1 vermelde aspecten betreffen.

3.

Wanneer belangrijke werken of belangrijke wijzigingen in de infrastructuur in het zwemwater of in de nabijheid van het zwemwater plaatsvinden, wordt het zwemwaterprofiel vóór het begin van het volgende badseizoen geactualiseerd.

4.

Voorzover mogelijk wordt de in punt 1, onder a) en b), bedoelde informatie op een gedetailleerde kaart aangegeven.

5.

Eventueel kan andere relevante informatie worden aangehecht of bijgesloten, indien de bevoegde autoriteit dat nodig acht.


BIJLAGE IV

Controle van het zwemwater

1.

Kort vóór het begin van elk badseizoen moet er één monster worden genomen. Met dit extra monster meegerekend en onverminderd punt 2, mogen er per badseizoen niet minder dan vier monsters worden genomen en geanalyseerd.

2.

Per badseizoen behoeven er evenwel slechts drie monsters te worden genomen en geanalyseerd wanneer

a)

het badseizoen niet langer dan acht weken duurt, of

b)

het zwemwater zich in een regio met bijzondere geografische beperkingen bevindt.

3.

De data van de monsterneming moeten over het badseizoen verspreid worden, waarbij het tijdsverloop tussen monsternemingen nooit langer dan één maand mag zijn.

4.

Na een kortstondige verontreiniging moet er één extra monster worden genomen om te bevestigen dat het incident voorbij is. Dat monster mag geen deel uitmaken van de reeks zwemwaterkwaliteitsgegevens. Zeven dagen na het einde van de kortstondige verontreiniging wordt er een extra monster genomen, indien dat nodig is om een buiten beschouwing gelaten monster te vervangen.


BIJLAGE V

Voorschriften voor de behandeling van monsters voor microbiologische analyses

1.   Punt van bemonstering

Indien mogelijk, moeten de monsters 30 centimeter onder het wateroppervlak en in water met een diepte van minstens 1 meter worden genomen.

2.   Sterilisatie van monsterflessen

Monsterflessen moeten:

gedurende ten minste 15 minuten bij 121 oC in een autoclaaf gesteriliseerd worden; of

gedurende ten minste 1 uur droge sterilisatie bij 160 oC – 170 oC ondergaan, of

rechtstreeks van de producent afkomstige doorstraalde monsterhouders zijn.

3.   Monsterneming

Het volume van de monsterfles/monsterhouder is afhankelijk van de hoeveelheid water die voor iedere te controleren parameter nodig is. De minimuminhoud is in het algemeen 250 ml.

Monsterhouders moeten vervaardigd zijn van doorzichtig en kleurloos materiaal (glas, polyetheen of polypropeen).

Om te voorkomen dat het monster per ongeluk wordt verontreinigd, moet worden gebrvikgemaakt van een aseptische techniek om de monsterflessen steriel te houden. Indien dit naar behoren wordt gedaan, behoeft er verder geen steriele uitrusting (zoals steriele chirurgische handschoenen, tangen of een stok voor het nemen van monsters op afstand) te worden gebruikt.

Het monster moet duidelijk worden geïdentificeerd met onuitwisbare inkt, zowel op het monster zelf als op het monsterformulier.

4.   Bewaring en vervoer van monsters vóór analyse

Watermonsters moeten in alle fasen van het vervoer worden beschermd tegen blootstelling aan licht, met name direct zonlicht.

Het monster moet tot de aankomst in het laboratorium bij een temperatuur van circa 4 oC worden bewaard in een koelbox of koelkast (afhankelijk van het klimaat). Indien het vervoer naar het laboratorium waarschijnlijk meer dan 4 uur duurt, is vervoer in een koelkast verplicht.

De tijd tussen de monsterneming en de analyse moet zo kort mogelijk zijn. Aanbevolen wordt de monsters op de dag van de monsterneming te analyseren. Indien dit om praktische redenen onmogelijk is, moeten de monsters binnen 24 uur worden verwerkt. Ondertussen moeten zij in het donker worden bewaard bij een temperatuur van 4 oC ± 3 oC.


4.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 64/52


RICHTLIJN 2006/11/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 februari 2006

betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd

(Gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Het is dringend noodzakelijk dat de lidstaten een algemene en gelijktijdige actie ondernemen ter bescherming van het aquatisch milieu van de Gemeenschap tegen verontreiniging, met name door bepaalde stoffen die persistent, toxisch en bioaccumuleerbaar zijn.

(3)

Verscheidene verdragen hebben tot doel de internationale waterlopen en het mariene milieu tegen verontreiniging te beschermen. Het is van belang zorg te dragen voor de geharmoniseerde uitvoering van deze verdragen.

(4)

Een dispariteit tussen de bepalingen die in de verschillende lidstaten van toepassing zijn met betrekking tot het lozen van bepaalde gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu kan leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden en derhalve rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.

(5)

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) voorziet in een aantal maatregelen ter bescherming van zoet water en zeewater tegen bepaalde verontreinigende stoffen.

(6)

Het is, ter waarborging van een doelmatige bescherming van het aquatisch milieu in de Gemeenschap, nodig een eerste lijst, lijst I genaamd, op te stellen van bepaalde afzonderlijke stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit, persistentie en bioaccumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen, alsmede een tweede lijst, lijst II genaamd, van stoffen met een schadelijke werking op het water, die evenwel beperkt kan zijn tot een bepaald gebied en afhangt van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan. Elke lozing van deze stoffen moet onderworpen zijn aan een voorafgaande vergunning, waarin de emissienormen worden vastgesteld.

(7)

De verontreiniging door het lozen van de verschillende onder lijst I vallende gevaarlijke stoffen moet geheel worden beëindigd. Grenswaarden zijn vastgelegd bij de richtlijnen die zijn genoemd in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (6). Artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG voorziet in procedures voor de ontwikkeling van controlemaatregelen en milieuhygiënische kwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen.

(8)

Het is noodzakelijk de verontreiniging van het water door de in lijst II genoemde stoffen te beperken. De lidstaten moeten te dien einde programma's vaststellen die milieuhygiënische kwaliteitsnormen voor het water omvatten, welke zijn opgesteld met inachtneming van de richtlijnen van de Raad wanneer laatstgenoemde bestaan. De voor deze stoffen geldende emissienormen moeten worden berekend aan de hand van deze milieuhygiënische kwaliteitsnormen.

(9)

Het is van belang dat een of meer lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, bepalingen kunnen vaststellen die strenger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

(10)

Het is van belang een inventarisatie te maken van de lozingen van bepaalde bijzonder gevaarlijke stoffen in het aquatisch milieu van de Gemeenschap, teneinde de oorsprong daarvan na te gaan.

(11)

Het kan noodzakelijk zijn de lijsten I en II van bijlage I met inachtneming van de opgedane ervaring te herzien en zo nodig aan te vullen door, in voorkomend geval, bepaalde stoffen van lijst II over te brengen naar lijst I.

(12)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onverminderd artikel 7 is deze richtlijn van toepassing:

a)

op oppervlaktewateren in het binnenland;

b)

op territoriale zeewateren;

c)

op kustwateren.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„oppervlaktewateren in het binnenland”: alle stilstaande of stromende, zoete oppervlaktewateren die zich op het grondgebied van één of meer lidstaten bevinden;

b)

„kustwateren”: wateren die zijn gelegen aan de landzijde van de basislijn welke dient om de breedte van de territoriale zee te meten en die zich in het geval van waterlopen uitstrekken tot aan de zoetwatergrens;

c)

„zoetwatergrens”: de plaats in een waterloop waar bij laag water en in een periode met gering zoetwaterdebiet, het zoutgehalte merkbaar stijgt ten gevolge van de aanwezigheid van zeewater;

d)

„lozing”: iedere handeling waarbij de in lijst I of lijst II van bijlage I genoemde stoffen in de in artikel 1 bedoelde wateren worden gebracht, met uitzondering van

i)

lozingen van baggerspecie,

ii)

bedrijfsmatige lozingen vanaf schepen in territoriale zeewateren,

iii)

het storten van afvalstoffen vanaf schepen in territoriale zeewateren;

e)

„verontreiniging”: het direct of indirect door de mens lozen van stoffen of energie in het aquatisch milieu, ten gevolge waarvan de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, het leven en de ecosystemen in het water kunnen worden geschaad, de mogelijkheden tot recreatie kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd.

Artikel 3

De lidstaten nemen alle passende maatregelen ter beëindiging van de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst I van bijlage I, hierna „onder lijst I vallende stoffen” genoemd, en ter vermindering van de verontreiniging van genoemde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst II van bijlage I, hierna „onder lijst II vallende stoffen” genoemd, overeenkomstig deze richtlijn.

Artikel 4

Ten aanzien van de onder lijst I vallende stoffen wordt het volgende bepaald:

a)

voor iedere lozing in de in artikel 1 bedoelde wateren die een van deze stoffen kan bevatten, is een voorafgaande vergunning nodig, die wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat;

b)

voor lozingen van deze stoffen in de in artikel 1 bedoelde wateren en, wanneer zulks voor de toepassing van deze richtlijn noodzakelijk is, voor lozingen van deze stoffen in riolen, worden in de vergunning emissienormen vastgesteld;

c)

de vergunning mag slechts worden verleend voor een beperkte duur. Zij kan worden verlengd met inachtneming van de eventuele wijzigingen van de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld bij de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen.

Artikel 5

1.   In de emissienormen, vastgesteld in de vergunningen die worden verleend uit hoofde van artikel 4, worden bepaald:

a)

de in de lozingen toelaatbare maximumconcentratie van een stof. In geval van verdunning moet de emissiegrenswaarde die is vastgesteld bij de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen worden gedeeld door de verdunningsfactor;

b)

de in de lozingen toelaatbare maximumhoeveelheid van een stof tijdens een of meer bepaalde perioden, zo nodig uitgedrukt in een gewichtseenheid van de verontreinigende stof per eenheid van het element dat kenmerkend is voor de verontreinigende werkzaamheid (bijvoorbeeld, gewichtseenheid per grondstof of per eenheid product).

2.   Voor elke vergunning kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, indien zulks noodzakelijk is, strengere emissienormen vaststellen dan die welke resulteren uit de toepassing van de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld bij de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen, daarbij met name rekening houdende met de toxiciteit, de persistentie en de bioaccumulatie van de betrokken stof in het milieu waarin de lozing plaatsvindt.

3.   Indien de lozer verklaart dat hij de opgelegde emissienormen niet in acht kan nemen, of indien de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zulks constateert, wordt de vergunning geweigerd.

4.   Indien de emissienormen niet in acht worden genomen, neemt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van de vergunning wordt voldaan en dat, zo nodig, de lozing wordt verboden.

Artikel 6

1.   Ter vermindering van de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren door de „onder lijst II vallende stoffen”, stellen de lidstaten programma's op; voor de uitvoering daarvan gebruiken zij met name de in de leden 2 en 3 vermelde middelen.

2.   Voor iedere lozing die wordt verricht in de in artikel 1 bedoelde wateren en die één van de onder lijst II vallende stoffen kan bevatten, is een voorafgaande vergunning nodig, die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wordt verleend en waarin de emissienormen voor de lozing worden vastgesteld. Deze worden berekend aan de hand van de milieuhygiënische kwaliteitsnormen, die overeenkomstig lid 3 worden vastgesteld.

3.   De in lid 1 bedoelde programma's bevatten milieuhygiënische kwaliteitsnormen voor het water, die worden opgesteld met inachtneming van de richtlijnen van de Raad wanneer laatstgenoemde bestaan.

4.   De programma's kunnen eveneens specifieke voorschriften bevatten die op de samenstelling en het gebruik van stoffen of groepen van stoffen alsmede producten betrekking hebben; in de programma's wordt rekening gehouden met de jongste technische ontwikkelingen die economisch te verwezenlijken zijn.

5.   In de programma's worden de termijnen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging hiervan.

6.   De programma's en de resultaten van de toepassing hiervan worden in beknopte vorm aan de Commissie meegedeeld.

7.   De Commissie organiseert regelmatig met de lidstaten een onderlinge vergelijking van de programma's, teneinde zich ervan te vergewissen dat de tenuitvoerlegging hiervan voldoende geharmoniseerd is. Indien zij zulks nodig acht, dient zij hiertoe voorstellen terzake in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 7

De lidstaten treffen alle passende maatregelen om de door hen krachtens deze richtlijn te nemen maatregelen op zodanige wijze uit te voeren dat de verontreiniging van de wateren die niet onder artikel 1 vallen, niet toeneemt. Bovendien verbieden zij elke handeling waarmee wordt beoogd de bepalingen van deze richtlijn te ontduiken of die zulks tot gevolg heeft.

Artikel 8

Toepassing van de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren direct of indirect toeneemt.

Artikel 9

Een of meer lidstaten kunnen, in voorkomend geval, afzonderlijk of gezamenlijk, strengere voorschriften vaststellen dan die welke bij deze richtlijn worden beoogd.

Artikel 10

De bevoegde autoriteit maakt een inventarisatie van de lozingen die plaatsvinden in de in artikel 1 bedoelde wateren, welke onder lijst I vallende stoffen kunnen bevatten waarop emissienormen van toepassing zijn.

Artikel 11

1.   Elke drie jaar, en voor het eerst voor de periode van 1993 tot en met 1995, lichten de lidstaten de Commissie in over de uitvoering van deze richtlijn in het kader van een verslag dat per sector wordt uitgebracht en dat ook de andere communautaire richtlijnen op dit gebied bestrijkt. Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, uitgewerkt door de Commissie volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (7). Zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode wordt de vragenlijst of het schema aan de lidstaten toegezonden. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

Binnen negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten publiceert de Commissie een verslag over de uitvoering van de richtlijn in de Gemeenschap.

2.   De krachtens lid 1 ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd.

3.   De Commissie en de bevoegde autoriteiten der lidstaten, alsmede hun personeelsleden en functionarissen zijn verplicht de inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze richtlijn hebben ingewonnen en welke naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.

4.   De bepalingen van de leden 2 en 3 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van overzichten of studies die geen gegevens met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen bevatten.

Artikel 12

Op voorstel van de Commissie, die handelt op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, worden de lijsten I en II van bijlage I door het Europees Parlement en de Raad herzien en, zo nodig, aangevuld, rekening houdend met de opgedane ervaring, door in voorkomend geval bepaalde onder lijst II vallende stoffen over te brengen naar lijst I.

Artikel 13

Richtlijn 76/464/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 14

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 februari 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  PB C 117 van 30.4.2004, blz. 10.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 26 oktober 2004 (PB C 174 E van 14.7.2005, blz. 39) en besluit van de Raad van 30 januari 2006.

(3)  PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(4)  Zie bijlage II, deel A.

(5)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(7)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst I van families en groepen van stoffen

Lijst I omvat sommige afzonderlijke stoffen die deel uitmaken van de volgende families en groepen van stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit, persistentie en bioaccumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen:

1.

Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan

2.

Organische fosforverbindingen

3.

Organische tinverbindingen

4.

Stoffen waarvan is aangetoond dat zij in of via het water een kankerverwekkende werking hebben (1)

5.

Kwik en kwikverbindingen

6.

Cadmium en cadmiumverbindingen

7.

Persistente minerale oliën en uit aardolie bereide persistente koolwaterstoffen

en voor wat betreft de toepassing van de artikelen 3, 7, 8 en 12:

8.

Persistente kunststoffen die in water kunnen drijven, zweven of zinken en die enig gebruik van het water kunnen hinderen.

Lijst II van families en groepen van stoffen

Lijst II omvat:

de stoffen die deel uitmaken van de families en groepen van stoffen genoemd in lijst I en waarvoor de emissiegrenswaarden die zijn opgenomen in de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen niet bij die richtlijnen zijn vastgesteld,

sommige afzonderlijke stoffen en bepaalde categorieën stoffen die deel uitmaken van onderstaande families en groepen van stoffen,

die een schadelijke werking op het water hebben, welke echter beperkt kan zijn tot een bepaald gebied en afhangt van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan.

Families en groepen van stoffen zoals bedoeld bij het tweede streepje

1.

De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan:

1.

zinc

2.

koper

3.

nikkel

4.

chroom

5.

lood

6.

selenium

7.

arsenicum

8.

antimoon

9.

molybdeen

10.

titaan

11.

tin

12.

barium

13.

beryllium

14.

borium

15.

uranium

16.

vanadium

17.

kobalt

18.

thallium

19.

tellurium

20.

zilver.

2.

Biociden

en niet in lijst I genoemde derivaten daarvan.

3.

Stoffen met een schadelijke werking op de smaak en/of geur van producten uit het water en bestemd voor de mens,

alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water kunnen ontstaan.

4.

Organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen.

5.

Anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor.

6.

Niet-persistente minerale oliën en uit aardolie bereide niet-persistente koolwaterstoffen.

7.

Cyaniden,

Fluoriden.

8.

Stoffen die ongunstig inwerken op de zuurstofbalans, met name:

ammoniak,

nitrieten.

Verklaring betreffende artikel 7

De lidstaten verbinden zich ertoe om voor de lozingen van afvalwater via pijpen in volle zee, eisen te stellen die niet minder streng mogen zijn dan die welke bij deze richtlijn gesteld worden.


(1)  Voorzover sommige stoffen van lijst II een kankerverwekkende werking hebben, zijn zij begrepen onder categorie 4 van deze lijst.


BIJLAGE II

DEEL A

INGETROKKEN RICHTLIJN MET DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

(bedoeld in artikel 13)

Richtlijn 76/464/EEG van de Raad (PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23)

 

Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48)

Uitsluitend bijlage I, onder a)

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1)

Uitsluitend wat de verwijzing naar artikel 6 van Richtlijn 76/464/EEG in artikel 22, lid 2, vierde streepje betreft

DEEL B

TERMIJNEN VOOR OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

(bedoeld in artikel 13)

Richtlijn

Omzettingstermijn

76/464/EEG

91/692/EEG

1 januari 1993

2000/60/EG

22 december 2003


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 76/464/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1, aanhef

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, lid 1, eerste streepje

Artikel 1, onder a)

Artikel 1, lid 1, tweede streepje

Artikel 1, onder b)

Artikel 1, lid 1, derde streepje

Artikel 1, onder c)

Artikel 1, lid 1, vierde streepje

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 2, onder a), b) en c)

Artikel 1, lid 2, onder d), eerste streepje

Artikel 2, onder d), punt i)

Artikel 1, lid 2, onder d), tweede streepje

Artikel 2, onder d), punt ii)

Artikel 1, lid 2, onder d), derde streepje

Artikel 2, onder d), punt iii)

Artikel 1, lid 2, onder e)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3, aanhef

Artikel 4, aanhef

Artikel 3, punt 1

Artikel 4, onder a)

Artikel 3, punt 2

Artikel 4, onder b)

Artikel 3, punt 3

Artikel 3, punt 4

Artikel 4, onder c)

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Europees Parlement en Raad

4.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 64/60


AANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 februari 2006

over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs

(2006/143/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4, en artikel 150, lid 4,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De uitvoering van de Aanbeveling 98/561/EG van de Raad van 24 september 1998 betreffende Europese samenwerking ter waarborging van de kwaliteit in het hoger onderwijs is (3), zoals uit het verslag van de Commissie van 30 september 2004 blijkt, een doorslaand succes. Om het Europees hoger onderwijs voor de Europese burgers en studenten en academici uit andere werelddelen transparanter en vertrouwenwekkender te maken, moet evenwel nog meer verbetering in de prestaties van het Europees hoger onderwijs worden gebracht, met name op het punt van kwaliteit.

(2)

In Aanbeveling 98/561/EG is om ondersteuning voor en, indien nodig, om de ontwikkeling van transparante kwaliteitsborgingssystemen verzocht. Bijna alle lidstaten hebben nationale kwaliteitsborgingssystemen opgezet en de oprichting van een of meer organisaties voor kwaliteitsborging of accreditatie geïnitieerd of mogelijk gemaakt.

(3)

In Aanbeveling 98/561/EG is om de opname van een reeks belangrijke elementen in de kwaliteitsborgingssystemen verzocht, waaronder een interne kwaliteitsbeoordeling van de programma's of instellingen, een externe review, betrokkenheid van de studenten, publicatie van de bevindingen en internationale deelname. De resultaten van de kwaliteitsborgingsbeoordelingen vervullen een belangrijke rol doordat zij de instellingen voor hoger onderwijs helpen hun prestaties te verbeteren.

(4)

De belangrijke elementen bedoeld in overweging 3 hebben in het algemeen in alle kwaliteitsborgingssystemen gestalte gekregen. De Europese ministers van onderwijs hebben deze elementen, in het kader van het Bologna-proces en het totstandbrengen van een Europese ruimte voor hoger onderwijs, in september 2003 in Berlijn nog eens bevestigd.

(5)

In 2000 is de European Association for Quality Assurance in Higher Education (ENQA) in het leven geroepen. Steeds meer organisaties voor kwaliteitsborging of accreditatie uit alle lidstaten sluiten zich hierbij aan.

(6)

Tijdens hun vergadering op 19-20 mei 2005 in Bergen, in vervolg op hun vergadering te Berlijn in september 2003, hebben de ministers van onderwijs van 45 landen in het kader van het Bologna-proces de door ENQA voorgestelde standaards en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs goedgekeurd. Ze stemden ook in met het principe van een Europees register van organisaties voor kwaliteitsborging, dat op een nationale evaluatie is gebaseerd, en verzochten ENQA, in samenwerking met de European University Association (EUA), de European Association for Institutions of Higher Education (EURASHE) en de National Unions of Students in Europe (ESIB), de praktische aspecten voor de invoering van het register verder uit te werken en via de werkgroep voor de follow-up verslag uit te brengen aan de ministers. Zij onderstreepten verder ook het belang van samenwerking tussen nationaal erkende organisaties om zodoende de wederzijdse erkenning van beslissingen inzake accreditatie of kwaliteitsborging te versterken.

(7)

Het optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van kwaliteitsborging dient te worden ontwikkeld in samenhang met activiteiten die in het kader van het Bologna-proces worden ondernomen.

(8)

Ter ondersteuning van de transparantie in het hoger onderwijs en om een bijdrage te leveren aan de erkenning van kwalificaties en in het buitenland doorgebrachte studieperioden, is het wenselijk dat een register van in Europa werkzame, onafhankelijke en betrouwbare organisaties voor kwaliteitsborging tot stand wordt gebracht, ongeacht of het daarbij om regionale of nationale, algemene of gespecialiseerde, publieke of private organisaties gaat.

(9)

In het kader van de in Lissabon geformuleerde strategie heeft de Europese Raad in maart 2002 in Barcelona geconcludeerd dat de Europese onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels een „referentiepunt voor wereldkwaliteit” moeten worden,

BEVELEN DE LIDSTATEN AAN:

1.

bij alle op hun grondgebied werkzame instellingen voor hoger onderwijs de invoering of ontwikkeling van stringente interne kwaliteitsborgingssystemen aan te moedigen, in overeenstemming met de standaards en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs die in Bergen in het kader van het Bologna-proces zijn goedgekeurd;

2.

alle op hun grondgebied werkzame organisaties voor kwaliteitsborging of accreditatie aan te moedigen zich bij hun beoordelingen onafhankelijk op te stellen, met de elementen van de kwaliteitsborging te werken die in Aanbeveling 98/561/EG zijn vastgelegd, en gebruik te maken van de gemeenschappelijke reeks standaards en richtsnoeren voor de kwaliteitsbeoordelingen, die in Bergen zijn goedgekeurd. Deze standaards moeten in samenwerking met vertegenwoordigers van de hogeronderwijsgemeenschap nader worden uitgewerkt. Zij moeten zodanig worden toegepast dat verscheidenheid en innovatie worden beschermd en gestimuleerd;

3.

vertegenwoordigers van de nationale autoriteiten, de hogeronderwijssector en de organisaties voor kwaliteitsborging en accreditatie alsmede de sociale partners aan te sporen om een „Europees register van organisaties voor kwaliteitsborging”(hierna „Europees register”genoemd) in te richten op basis van een nationale evaluatie en uitgaande van de in de bijlage beschreven beginselen, en de voorwaarden voor registratie en de regels voor het beheer van het register vast te leggen;

4.

op hun grondgebied werkzame instellingen voor hoger onderwijs de mogelijkheid te geven om uit de organisaties voor kwaliteitsborging of accreditatie in het Europees register een organisatie te kiezen die aan hun behoeften en profiel voldoet, voorzover dit zich met hun nationale wetgeving verdraagt of door hun nationale autoriteiten is toegestaan;

5.

de instellingen voor hoger onderwijs in staat te stellen een aanvullende beoordeling door een andere organisatie uit het Europees register te doen plaatsvinden, bijvoorbeeld om hun internationale reputatie te versterken;

6.

de samenwerking tussen de organisaties te bevorderen om het wederzijds vertrouwen en de erkenning van kwaliteitsborging en accreditatiebeoordelingen aan te moedigen en daardoor bij te dragen aan de erkenning van diploma's met het oog op studie of werk in een ander land;

7.

de beoordelingen door organisaties voor kwaliteitsborging of accreditatie die in het Europees register zijn opgenomen, voor het publiek toegankelijk te maken;

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

1.

in nauwe samenwerking met de lidstaten steun te blijven verlenen aan de samenwerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs, organisaties voor kwaliteitsborging en accreditatie, de bevoegde autoriteiten en andere op dit gebied werkzame instanties;

2.

elke drie jaar verslag uit te brengen aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de geboekte vooruitgang bij de ontwikkeling van de kwaliteitsborgingssystemen in de verschillende lidstaten, met inbegrip van de vooruitgang ten aanzien van de hierboven genoemde doelstellingen, en over de samenwerking op Europees niveau.

Gedaan te Straatsburg, 15 februari 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 72.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 13 oktober 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 januari 2006.

(3)  PB L 270 van 7.10.1998, blz. 56.


BIJLAGE

„Europees register van organisaties voor kwaliteitsborging”

Het register moet een lijst van betrouwbare organisaties worden, in wier kwaliteitsbeoordelingen de lidstaten (en overheidsinstanties in de lidstaten) vertrouwen kunnen hebben. De voornaamste uitgangspunten voor het register zijn als volgt:

1.

De lijst van organisaties moet door vertegenwoordigers van de nationale autoriteiten, het hoger onderwijs (instellingen voor hoger onderwijs, studenten, docenten en onderzoekers) en in de lidstaten werkzame organisaties voor kwaliteitsborging en accreditatie, in samenwerking met de sociale partners, worden opgesteld.

2.

De registratievoorwaarden kunnen onder andere het volgende behelzen:

i)

de toezegging dat bij het beoordelen volledige onafhankelijkheid wordt betracht,

ii)

erkenning door ten minste de lidstaat (of overheidsinstanties in die lidstaat), waar zij werkzaam zijn,

iii)

uitvoering van de werkzaamheden aan de hand van de gemeenschappelijke reeks standaards en richtsnoeren als bedoeld in de aan de lidstaten gerichte aanbevelingen 1 en 2,

iv)

een regelmatig terugkerende externe review door peers en andere deskundigen, met inbegrip van de publicatie van de criteria, methoden en bevindingen daarvan.

3.

In geval van een eerste afwijzing van registratie is een nieuwe evaluatie na het aanbrengen van verbeteringen mogelijk.