ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 234

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
10 september 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1470/2005 van de Commissie van 9 september 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1471/2005 van de Commissie van 9 september 2005 tot vaststelling van het extra bedrag dat in Hongarije overeenkomstig Verordening (EG) nr. 416/2004 moet worden betaald voor peren

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1472/2005 van de Commissie van 9 september 2005 tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen voor invoercertificaten voor bepaalde levende runderen, die in augustus 2005 zijn ingediend op grond van een bij Verordening (EG) nr. 1217/2005 vastgesteld tariefcontingent

4

 

 

Verordening (EG) nr. 1473/2005 van de Commissie van 9 september 2005 tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen voor invoercertificaten voor bepaalde levende runderen, die in augustus 2005 zijn ingediend op grond van een bij Verordening (EG) nr. 1241/2005 vastgesteld tariefcontingent

5

 

 

Verordening (EG) nr. 1474/2005 van de Commissie van 9 september 2005 tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen om rechten op invoer voor het in Verordening (EG) nr. 1218/2005 bedoelde contingent voor van oorsprong uit Zwitserland met een gewicht van meer dan 160 kg levende runderen

6

 

 

Verordening (EG) nr. 1475/2005 van de Commissie van 9 september 2005 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

7

 

 

Verordening (EG) nr. 1476/2005 van de Commissie van 9 september 2005 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit

8

 

*

Richtlijn 2005/52/EG van de Commissie van 9 september 2005 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang ( 1 )

9

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 1 december 2004 betreffende de staatssteun die Griekenland voornemens is te verlenen in de vorm van een verlaging van de vennootschapsbelasting voor ondernemingen die voor ten minste 30 miljoen EUR investeren (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4566)  ( 1 )

11

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2005/643/GBVB van 9 september 2005 inzake de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

13

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/1


VERORDENING (EG) Nr. 1470/2005 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 september 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 9 september 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

47,6

999

47,6

0707 00 05

052

71,2

999

71,2

0709 90 70

052

67,9

999

67,9

0805 50 10

052

100,1

382

64,7

388

71,2

524

59,7

528

65,7

999

72,3

0806 10 10

052

82,7

624

148,6

999

115,7

0808 10 80

388

73,0

400

80,3

508

34,8

512

67,1

528

39,5

720

22,0

800

126,8

804

63,7

999

63,4

0808 20 50

052

95,6

388

82,5

512

62,2

528

11,6

999

63,0

0809 30 10, 0809 30 90

052

95,9

999

95,9

0809 40 05

052

110,1

066

66,4

093

40,2

098

40,2

624

113,6

999

74,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/3


VERORDENING (EG) Nr. 1471/2005 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

tot vaststelling van het extra bedrag dat in Hongarije overeenkomstig Verordening (EG) nr. 416/2004 moet worden betaald voor peren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije,

Gelet op de Akte van toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije,

Gelet op Verordening (EG) nr. 416/2004 van de Commissie van 5 maart 2004 houdende overgangsmaatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad en van Verordening (EG) nr. 1535/2003 wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije tot de Europese Unie (1), en met name op artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden peren waarvoor steunaanvragen voor het verkoopseizoen 2004/2005 zijn aangemeld overeenkomstig artikel 39, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1535/2003 van de Commissie van 29 augustus 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat de steunregeling voor verwerkte producten op basis van groenten en fruit betreft (2), overschrijden de communautaire drempel met 11 946 ton. Derhalve moet na afloop van het verkoopseizoen 2004/2005 een extra bedrag worden uitbetaald in de op 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden lidstaten waar de nationale drempel niet is overschreden of waar de drempel met minder dan 25 % is overschreden.

(2)

Met betrekking tot het verkoopseizoen 2004/2005 is de nationale drempel in Hongarije niet overschreden. Bijgevolg moet in Hongarije een extra steunbedrag van 40,42 EUR per ton worden betaald.

(3)

De telers in Tsjechië hebben voor het verkoopseizoen 2004/2005 geen steunaanvragen voor voor verwerking bestemde peren ingediend. Bijgevolg hoeft in die lidstaat geen extra steunbedrag voor het verkoopseizoen 2004/2005 te worden betaald,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Na afloop van het verkoopseizoen 2004/2005 wordt in Hongarije overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 416/2004 een extra bedrag van 40,42 EUR per ton voor voor verwerking bestemde peren uitbetaald.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 68 van 6.3.2004, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 550/2005 (PB L 93 van 12.4.2005, blz. 3).

(2)  PB L 218 van 30.8.2003, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 180/2005 (PB L 30 van 3.2.2005, blz. 7).


10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/4


VERORDENING (EG) Nr. 1472/2005 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen voor invoercertificaten voor bepaalde levende runderen, die in augustus 2005 zijn ingediend op grond van een bij Verordening (EG) nr. 1217/2005 vastgesteld tariefcontingent

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1217/2005 van de Commissie van 28 juli 2005 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bepaalde levende runderen van oorsprong uit Bulgarije, als vastgesteld bij Besluit 2003/286/EG van de Raad (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1217/2005 is bepaald dat 6 600 levende runderen, van oorsprong uit Bulgarije, voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 onder speciale voorwaarden mogen worden ingevoerd.

(2)

Artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1217/2005 voorziet in de mogelijkheid dat de opgevraagde hoeveelheden kunnen worden verminderd. De ingediende aanvragen hebben betrekking op hoeveelheden die de beschikbare hoeveelheden overschrijden. In deze omstandigheden en met het oog op een billijke verdeling van de beschikbare hoeveelheden is het dienstig om de hoeveelheden proportioneel te verminderen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Iedere aanvraag om certificaten voor invoer die is ingediend op grond van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1217/2005 wordt ingewilligd voor 43,5787 % van de gevraagde hoeveelheid.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 september 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 199 van 29.7.2005, blz. 33.


10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/5


VERORDENING (EG) Nr. 1473/2005 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen voor invoercertificaten voor bepaalde levende runderen, die in augustus 2005 zijn ingediend op grond van een bij Verordening (EG) nr. 1241/2005 vastgesteld tariefcontingent

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1241/2005 van de Commissie van 29 juli 2005 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bepaalde levende runderen van oorsprong uit Roemenië, als vastgesteld bij Besluit 2003/18/EG van de Raad (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1241/2005 is bepaald dat 46 000 levende runderen, van oorsprong uit Roemenië, voor de periode van 1 augustus 2005 tot en met 30 juni 2006 onder speciale voorwaarden mogen worden ingevoerd.

(2)

Artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1241/2005 voorziet in de mogelijkheid dat de opgevraagde hoeveelheden kunnen worden verminderd. De ingediende aanvragen hebben betrekking op hoeveelheden die de beschikbare hoeveelheden overschrijden. In deze omstandigheden en met het oog op een billijke verdeling van de beschikbare hoeveelheden is het dienstig om de hoeveelheden proportioneel te verminderen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Iedere aanvraag om certificaten voor invoer die is ingediend op grond van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1241/2005 wordt ingewilligd voor 10,785 % van de gevraagde hoeveelheid.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 september 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 200 van 30.7.2005, blz. 38.


10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/6


VERORDENING (EG) Nr. 1474/2005 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen om rechten op invoer voor het in Verordening (EG) nr. 1218/2005 bedoelde contingent voor van oorsprong uit Zwitserland met een gewicht van meer dan 160 kg levende runderen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1218/2005 van de Commissie van 28 juli 2005 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de toepassing van een bij Verordening (EG) nr. 1182/2005 van de Raad vastgesteld tariefcontingent voor de invoer van levende runderen van oorsprong uit Zwitserland met een gewicht van meer dan 160 kg (2), en met name op artikel 4, lid 2, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1, lid 1,van Verordening (EG) nr. 1218/2005 is de hoeveelheid van het contingent waarvoor de importeurs van de Gemeenschap een aanvraag om rechten op invoer kunnen indienen overeenkomstig artikel 3 van deze verordening vastgesteld op 2 300 dieren.

(2)

Aangezien rechten op invoer zijn aangevraagd voor een grotere hoeveelheid dan die welke op grond van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1218/2005 beschikbaar is, moet een vaste verminderingscoëfficiënt voor de gevraagde hoeveelheden worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elke overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1218/2005 ingediende aanvraag om rechten op invoer wordt ingewilligd voor 74,074 % van de gevraagde rechten.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 september 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 199 van 29.7.2005, blz. 39.


10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/7


VERORDENING (EG) Nr. 1475/2005 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 20,206 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 september 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/8


VERORDENING (EG) Nr. 1476/2005 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 936/97 van de Commissie van 27 mei 1997 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit en voor bevroren buffelvlees (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 936/97 voorziet in de artikelen 4 en 5 de bepalingen voor het indienen en voor het afgeven van de invoercertificaten voor vlees zoals bedoeld in artikel 2, onder f).

(2)

In artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 936/97 is de hoeveelheid met de omschrijving in die bepaling overeenstemmend vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit, die in het tijdvak van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 onder bijzondere voorwaarden mag worden ingevoerd, vastgesteld op 11 500 t.

(3)

Er moet aan herinnerd worden dat de in deze verordening bedoelde certificaten slechts tijdens de gehele geldigheidsduur ervan gebruikt kunnen worden voorzover de veterinairrechtelijke voorschriften in acht worden genomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Elke aanvraag om een invoercertificaat, die van 1 tot en met 5 september 2005 is ingediend voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit, zoals bedoeld in artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 936/97, wordt in haar geheel ingewilligd.

2.   Aanvragen om certificaten kunnen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 936/97 gedurende de eerste vijf dagen van de maand oktober 2005 voor 3 391,363 t worden ingediend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 september 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 137 van 28.5.1997, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).


10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/9


RICHTLIJN 2005/52/EG VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2005

tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2004/87/EG van de Commissie van 7 september 2004 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang (2) is het voorlopige gebruik van de zestig haarkleurmiddelen die onder de rangnummers 1 tot en met 60 in het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG zijn vermeld, tot 31 december 2005 verlengd.

(2)

Overeenkomstig de op internet gepubliceerde haarkleurmiddelenstrategie is met de lidstaten en de belanghebbenden overeengekomen dat juli 2005 een geschikt tijdstip is om aanvullende informatie over de hierboven bedoelde haarkleurmiddelen aan het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten (WCC) te presenteren.

(3)

Over 38 in het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG vermelde haarkleurmiddelen heeft het bedrijfsleven aanvullende informatie verstrekt. Deze informatie moet door het WCC worden beoordeeld. Op basis van deze beoordeling kan niet vóór 31 december 2006 een definitieve regeling voor die haarkleurmiddelen worden vastgesteld en in de wetgevingen van de lidstaten worden geïmplementeerd. Daarom moet het voorlopige gebruik van die haarkleurmiddelen in cosmetische producten, met inachtneming van de in het tweede deel van bijlage III gestelde grenzen en voorwaarden, tot 31 december 2006 worden verlengd.

(4)

Over 22 in het tweede deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG vermelde haarkleurmiddelen is geen aanvullende informatie verstrekt. Nadat de passende procedures zijn gevolgd, zal een definitieve regeling voor deze haarkleurmiddelen worden overwogen. Die definitieve regeling kan niet vóór 31 augustus 2006 worden vastgesteld en in de wetgevingen van de lidstaten worden geïmplementeerd. Daarom moet het voorlopige gebruik van die haarkleurmiddelen in cosmetische producten, met inachtneming van de in het tweede deel van bijlage III gestelde grenzen en voorwaarden, tot 31 augustus 2006 worden verlengd.

(5)

Richtlijn 76/768/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III, tweede deel, kolom g, bij Richtlijn 76/768/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bij de rangnummers 1, 2, 8, 13, 15, 17, 23, 30, 34, 40, 41, 42, 43, 45, 46, 51, 52, 53, 54, 57, 59 en 60 wordt de datum „31.12.2005” vervangen door „31.8.2006”.

2)

Bij de rangnummers 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 44, 47, 48, 49, 50, 55, 56 en 58 wordt de datum „31.12.2005” vervangen door „31.12.2006”.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/42/EG (PB L 158 van 20.6.2005, blz. 17).

(2)  PB L 287 van 8.9.2004, blz. 4.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/11


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 1 december 2004

betreffende de staatssteun die Griekenland voornemens is te verlenen in de vorm van een verlaging van de vennootschapsbelasting voor ondernemingen die voor ten minste 30 miljoen EUR investeren

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4566)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/642/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

De Commissie heeft Griekenland bij brief van 3 maart 2004 (C(2004) 456 def.) in kennis gesteld van haar besluit om de formele onderzoekprocedure in te leiden in verband met de maatregel inzake de verlaging van de vennootschapsbelasting voor ondernemingen die voor ten minste 30 miljoen EUR investeren.

(2)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden werd in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). De Commissie verzocht de belanghebbenden hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(3)

Het antwoord van de Griekse autoriteiten op de inleiding van de formele onderzoekprocedure werd op 13 april 2004 ontvangen (SG(2004)A/3964), en de laatste inlichtingen werden op 17 augustus 2004 (A/36270) verstrekt.

(4)

De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

II.   BESCHRIJVING

(5)

Op 15 januari 2004 werd in Griekenland wet nr. 3220/2004 aangenomen betreffende „maatregelen op het gebied van het ontwikkelings- en sociaal beleid — de vaststelling van objectieve criteria voor de belastingen en andere bepalingen”, welke op 30 januari 2004 in werking is getreden met de bekendmaking ervan in het Griekse Staatsblad (FEK A 15). In artikel 1 van deze wet wordt bepaald dat voor ondernemingen die voor een bedrag van ten minste 30 miljoen EUR investeren, het normale tarief van de vennootschapsbelasting wordt verlaagd van 35 tot 25 % gedurende een periode van tien jaar.

III.   BEOORDELING

(6)

De wet ten aanzien waarvan de formele onderzoekprocedure werd ingeleid werd door Griekenland met terugwerkende kracht ingetrokken bij artikel 22, lid 1, van wet nr. 3259/2004, welke op 4 augustus 2004 werd bekendgemaakt.

(7)

Griekenland verklaarde dat geen enkele onderneming gebruik had gemaakt van de gunstige bepalingen van artikel 1 van wet nr. 3220/2004.

(8)

Aangezien de maatregel nooit daadwerkelijk ten uitvoer werd gelegd en reeds is ingetrokken, is de beoordeling van de maatregel in het kader van de formele onderzoekprocedure op grond van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag zonder voorwerp,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De formele onderzoekprocedure op grond van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag welke op 3 maart 2004 werd ingeleid met betrekking tot de verlaging van de vennootschapsbelasting voor ondernemingen die voor ten minste 30 miljoen EUR investeren, wordt beëindigd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 1 december 2004.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 87 van 7.4.2004, blz. 10.

(2)  Zie voetnoot 1.


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

10.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/13


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2005/643/GBVB

van 9 september 2005

inzake de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14 en artikel 25, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie (EU) wil zich inzetten voor een blijvende vreedzame regeling van het conflict in Atjeh (Indonesië) en voor meer stabiliteit in heel Zuidoost-Azië, inclusief vorderingen in de hervormingen op economisch, juridisch, politiek en veiligheidsgebied.

(2)

Op 11 oktober 2004 heeft de Raad herhaald dat hij hecht aan een verenigd, democratisch, stabiel en welvarend Indonesië, en herhaald dat de EU de territoriale onschendbaarheid van de Republiek Indonesië eerbiedigt, en erkend dat het land een belangrijke partner is. De Raad spoorde de Indonesische Regering (IR) ertoe aan om daar waar conflicten bestaan of dreigen te ontstaan, vreedzame oplossingen te zoeken, en juichte de verklaring van President Susilo Bambamg Yudhoyono betreffende een toekomstige speciale autonomie voor Atjeh toe. De Raad bevestigde dat de EU een hechter partnerschap met Indonesië tot stand wil brengen.

(3)

De minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië heeft de EU op 12 juli 2005 namens de IR uitgenodigd deel te nemen aan een waarnemingsmissie in Atjeh om Indonesië bij te staan de definitieve overeenkomst over Atjeh in praktijk te brengen. De IR heeft een soortgelijke uitnodiging gericht tot de ASEAN-landen Brunei, Maleisië, de Filippijnen, Singapore en Thailand. De Beweging Vrij Atjeh (GAM) is ook gewonnen voor deelneming door de EU.

(4)

De Raad heeft op 18 juli 2005 nota genomen van het verslag van de gezamenlijke EU-evaluatiemissie (secretariaat-generaal van de Raad en Commissie) in Indonesië/Atjeh. Hij was ingenomen met de succesvolle afronding van de onderhandelingen van Helsinki en was het erover eens dat de EU principieel bereid is waarnemers ter beschikking te stellen om toe te zien op de uitvoering van het memorandum van overeenstemming. Hij verzocht de bevoegde instanties door te gaan met de planning van een eventuele waarnemingsmissie op verzoek van de partijen, en met ASEAN en de ASEAN-landen in contact te treden met het oog op hun eventuele medewerking.

(5)

De IR en de GAM hebben op 15 augustus 2005 een memorandum van overeenstemming ondertekend, waarin een nadere invulling wordt gegeven aan de overeenkomst en de beginselen die ten grondslag liggen aan het kader waarbinnen het volk van Atjeh kan worden bestuurd via een eerlijk en democratisch proces binnen de unitaire staat en de Grondwet van de Republiek Indonesië. Het memorandum van overeenstemming voorziet in de totstandbrenging van de waarnemingsmissie in Atjeh, die zal worden ingesteld door de Europese Unie en de betrokken ASEAN-landen, met als opdracht toe te zien op de nakoming van de verbintenissen die de IR en de GAM in het memorandum van overeenstemming zijn aangegaan.

(6)

Het mvo voorziet er met name in dat de IR verantwoordelijk is voor de veiligheid van alle personeelsleden van de Waarnemingsmissie in Atjeh (WMA) in Indonesië, alsmede dat de IR en de Europese Unie een overeenkomst inzake de status van de missie (SOMA) zullen sluiten.

(7)

De WMA zal haar beslag krijgen in een situatie die kan verslechteren en die de doelstellingen van het GBVB als omschreven in artikel 11 van het Verdrag zou kunnen schaden.

(8)

Overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Raad van Nice van 7 tot en met 9 december 2000 moet in dit gemeenschappelijk optreden de rol van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) worden bepaald, overeenkomstig de artikelen 18 en 26 van het Verdrag.

(9)

Volgens artikel 14, lid 1, van het Verdrag moet voor de gehele duur van de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden een financieel referentiebedrag worden bepaald. Vermelding van uit de Gemeenschapsbegroting te financieren bedragen illustreert de bereidheid van de politieke autoriteit, en is afhankelijk van de beschikbaarheid van vastleggingskredieten tijdens het betrokken begrotingsjaar,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Missie

1.   De Europese Unie stelt hierbij een Europese waarnemingsmissie in Atjeh (Indonesië) in, „waarnemingsmissie in Atjeh” (WMA) genoemd, waarvan de operationele fase op 15 september 2005 aanvangt.

2.   De WMA functioneert overeenkomstig haar taakstelling als omschreven in artikel 2.

Artikel 2

Taakstelling

1.   De WMA zal toezien op de uitvoering van de verbintenissen die de IR en de GAM in het memorandum van overeenstemming zijn aangegaan.

2.   De WMA zal met name:

a)

toezien op de demobilisatie van de GAM en toezien op en bijstand verlenen voor de ontmanteling en vernietiging van haar wapens, munitie en explosieven;

b)

toezien op de relocatie van irreguliere strijdkrachten en irreguliere politietroepen;

c)

toezien op de reïntegratie van actieve GAM-leden;

d)

toezien op de mensenrechtensituatie en ter zake bijstand verlenen, in het kader van de onder a), b) en c) genoemde taken;

e)

toezien op het proces van wijzigingen in de wetgeving;

f)

uitspraak doen in betwiste amnestiezaken;

g)

klachten en beweerde schendingen van het mvo onderzoeken en er uitspraak over doen;

h)

contacten en een goede samenwerking met de partijen opbouwen en onderhouden.

Artikel 3

Planningsfase

1.   Tijdens de planningsfase omvat het planningsteam een hoofd van de missie/hoofd van het planningsteam en het nodige personeel voor het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit de behoeften van de WMA.

2.   Prioritair wordt een alomvattende risicobeoordeling verricht als onderdeel van het planningsproces. Deze beoordeling kan indien nodig worden bijgewerkt.

3.   Het planningsteam stelt een operatieplan (OPLAN) op en ontwikkelt alle technische instrumenten die nodig zijn voor de uitvoering van het mandaat van de WMA. Het OPLAN houdt rekening met de alomvattende risicobeoordeling en omvat een beveiligingsplan. De Raad keurt het OPLAN goed.

Artikel 4

Structuur van de WMA

De WMA heeft in principe de volgende structuur:

a)

Hoofdkwartier (HQ). Het hoofdkwartier bestaat uit het bureau van het hoofd van de missie en het personeel van het hoofdkwartier, dat voorziet in alle nodige commando- en controlefuncties, alsook in ondersteuning van de missie. Het hoofdkwartier zal worden gevestigd in Banda Atjeh;

b)

11 geografisch gespreide districtbureaus, die taken van toezicht verrichten;

c)

4 ontmantelingsteams.

Deze elementen worden in het OPLAN uitgewerkt.

Artikel 5

Hoofd van de missie

1.   De heer Pieter Feith wordt hierbij benoemd tot hoofd van de WMA.

2.   Het hoofd van de missie verricht de operationele controle over de WMA en draagt zorg voor het dagelijks beheer en de coördinatie van de activiteiten van de WMA, waaronder het beheer van de veiligheid van het missiepersoneel, de ingezette middelen en de informatie.

3.   Alle personeelsleden blijven onder het gezag staan van de daartoe geëigende nationale autoriteit of instelling en vervullen hun plichten en handelen uitsluitend in het belang van de missie. De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie. Zowel gedurende de missie als na afloop ervan nemen de personeelsleden de grootste discretie in acht wat betreft alle feiten en informatie in verband met de missie.

4.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel. Voor gedetacheerd personeel worden tuchtrechtelijke maatregelen door de betrokken nationale of EU-autoriteit genomen.

5.   Het hoofd van de missie doet uitspraak in geschillen die verband houden met de uitvoering van het mvo, zoals bepaald in het mvo en overeenkomstig het OPLAN.

Artikel 6

Personeel

1.   De getalsterkte en het competentieniveau van het WMA- personeel zijn in overeenstemming met de in artikel 2 bedoelde taakstelling en met de in artikel 4 bedoelde structuur.

2.   Het personeel van de missie wordt door de lidstaten of EU-instellingen gedetacheerd. Elke lidstaat en elke EU-instelling draagt de kosten in verband met het door hem/haar gedetacheerd personeel van de missie, met inbegrip van salarissen, ziektekosten, vergoedingen (met uitzondering van dagvergoedingen) en reiskosten.

3.   Internationaal personeel en lokaal personeel wordt naar gelang van de behoeften op contractbasis aangeworven.

4.   Derde staten kunnen in voorkomend geval ook personeel naar de missie detacheren. Elke detacherende derde staat draagt de kosten in verband met het door hem gedetacheerd personeel van de missie, met inbegrip van salarissen, ziektekosten, vergoedingen en reiskosten.

Artikel 7

Status van het personeel

1.   Over de status van de WMA en haar personeel in Atjeh, in voorkomend geval inclusief de voorrechten en immuniteiten en overige waarborgen die nodig zijn voor de uitvoering en de soepele werking van de missie, wordt overeenstemming bereikt volgens de procedure van artikel 24 van het Verdrag. De SG/HV, die het voorzitterschap bijstaat, kan namens het voorzitterschap over een dergelijke overeenkomst onderhandelen.

2.   De lidstaat of EU-instelling die een personeelslid heeft gedetacheerd, is verantwoordelijk voor de afhandeling van met de detachering verband houdende schade-eisen van of betreffende het personeelslid. De lidstaat of EU-instelling stelt in voorkomend geval vorderingen tegen het gedetacheerd personeelslid in.

3.   De arbeidsvoorwaarden en de rechten en verplichtingen van het internationale en het plaatselijke tijdelijke personeel zijn vervat in contracten tussen het hoofd van de WMA en het betrokken personeelslid.

Artikel 8

Commandostructuur

1.   De waarnemingsmissie in Atjeh heeft een eengemaakte commandostructuur.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) zorgt voor politieke controle en strategische aansturing van de missie.

3.   Het hoofd van de missie rapporteert aan de SG/HV.

4.   De SG/HV verstrekt richtsnoeren aan het hoofd van de missie.

Artikel 9

Politieke controle en strategische aansturing

1.   Het PVC zorgt, onder de verantwoordelijkheid van de Raad, voor de politieke controle op en de strategische aansturing van de missie. De Raad machtigt het PVC in dat verband om de relevante besluiten te nemen ten behoeve en voor de duur van de missie, overeenkomstig artikel 25, derde alinea, van het Verdrag. Deze machtiging omvat de bevoegdheid om het OPLAN en de commandostructuur te wijzigen. De beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de doelstellingen en de beëindiging van de missie blijven berusten bij de Raad.

2.   Het PVC brengt op geregelde tijdstippen verslag uit aan de Raad.

3.   Het PVC ontvangt op geregelde tijdstippen verslagen van het hoofd van de missie over het verloop van de missie. Het PVC mag het hoofd van de missie in voorkomend geval op zijn vergaderingen uitnodigen.

Artikel 10

Deelneming van derde staten

1.   Onder volledige eerbiediging van de beslissingsautonomie van de EU en het enige institutionele kader van de Unie worden de toetredende landen uitgerodigd en kunnen derde staten worden uitgenodigd om bij te dragen aan de WMA, met dien verstande dat zij de kosten dragen van het uitzenden van het door hen gedetacheerd personeel, waaronder de salarissen, verzekering tegen grote risico's, vergoedingen en kosten voor vervoer van en naar Atjeh (Indonesië), en dat zij in voorkomend geval in de bedrijfskosten van de WMA bijdragen.

2.   Derde staten die bijdragen aan de WMA hebben dezelfde rechten en verplichtingen als de deelnemende lidstaten bij de dagelijkse leiding van de missie.

3.   De Raad machtigt het PVC hierbij om de noodzakelijke besluiten betreffende de aanvaarding van de voorgestelde bijdragen te nemen en een comité van contribuanten op te richten.

4.   De nadere regelingen wat betreft de deelname van derde staten worden vastgelegd in een overeenkomst conform artikel 24 van het Verdrag. De SG/HV, die het voorzitterschap bijstaat, kan namens het voorzitterschap over dergelijke regelingen onderhandelen. Wanneer de EU en een derde staat een overeenkomst tot vaststelling van een kader voor de deelneming van die derde staat aan EU-crisisbeheersingsoperaties hebben gesloten, zijn in het kader van de WMA de bepalingen van die overeenkomst van toepassing.

Artikel 11

Veiligheid

1.   Het hoofd van de missie is, in overleg met de Dienst beveiliging van het secretariaat-generaal van de Raad, verantwoordelijk voor de naleving van de minimumbeveiligingsvereisten, conform de overeengekomen beveiligingsvoorschriften van de Raad.

2.   Het hoofd van de missie overlegt met het PVC over beveiligingskwesties die te maken hebben met de inzet van de missie, overeenkomstig de door de SG/HV verstrekte richtsnoeren.

3.   De WMA-personeelsleden volgen vóór hun indiensttreding een verplichte beveiligingsopleiding.

Artikel 12

Financiële regelingen

1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met de WMA moet dekken, bedraagt 9 000 000 euro.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie, behalve dat eventuele prefinancieringen niet het eigendom van de Gemeenschap blijven. Onderdanen van derde staten mogen inschrijven bij aanbestedingen.

3.   Het hoofd van de missie legt aan de Commissie verantwoording af over alle uitgaven ten laste van de algemene begroting van de EU en ondertekent daartoe met de Commissie een contract.

4.   Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf de datum waarop dit gemeenschappelijk optreden in werking treedt.

Artikel 13

Optreden van de Gemeenschap

1.   De Raad en de Commissie zorgen, overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden voor de samenhang tussen de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en het externe optreden van de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het Verdrag. De Raad en de Commissie werken daartoe samen.

2.   De Raad merkt voorts op dat er coördinatieregelingen nodig zijn in Banda Atjeh, en in voorkomend geval ook in Jakarta, alsook in Brussel.

Artikel 14

Vrijgave van gerubriceerde gegevens

1.   De SG/HV is gemachtigd om, naar gelang van de operationele behoeften van de missie en met inachtneming van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, ten behoeve van de missie geproduceerde gerubriceerde gegevens en documenten van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE” vrij te geven aan de bij dit gemeenschappelijk optreden betrokken derde staten.

2.   Indien er sprake is van een concrete en onmiddellijke operationele behoefte, is de SG/HV voorts gemachtigd om ten behoeve van de missie geproduceerde gerubriceerde gegevens en documenten van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE” met inachtneming van de beveiligingsvoorschriften van de Raad vrij te geven aan het gastland. In alle andere gevallen worden deze gegevens en documenten vrijgegeven aan het gastland volgens de daartoe bestemde procedures op het niveau van samenwerking tussen het gastland en de EU.

3.   De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger is gemachtigd om niet-gerubriceerde documenten van de EU betreffende de beraadslagingen van de Raad over de missie die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad (1) vallen, vrij te geven aan de bij dit gemeenschappelijk optreden betrokken derde staten en aan het gastland.

Artikel 15

Tussenbalans

De Raad oordeelt uiterlijk op 15 maart 2006 of de waarnemingsmissie in Atjeh moet worden verlengd.

Artikel 16

Inwerkingtreding en duur

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het verstrijkt op 15 maart 2006.

Artikel 17

Bekendmaking

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. STRAW


(1)  Besluit 2004/338/EG, Euratom van de Raad van 22 maart 2004 tot vaststelling van het Reglement van orde van de Raad (PB L 106 van 15.4.2004, blz. 22). Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/701/EG, Euratom (PB L 319 van 20.10.2004, blz. 15).