ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
66e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
2.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/444 VAN DE COMMISSIE
van 16 december 2022
tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad met maatregelen om een effectieve toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie met het uniforme Europese alarmnummer “112” te waarborgen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (1), en met name artikel 109, lid 8,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 109, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/1972 stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast, waarvan de eerste uiterlijk op 21 december 2022 moet worden vastgesteld, om een effectieve toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie met het uniforme Europese alarmnummer “112” in de lidstaten te waarborgen. Die gedelegeerde handelingen dienen ter aanvulling van de leden 2, 5 en 6 van artikel 109 van de richtlijn, betreffende maatregelen die nodig zijn om de compatibiliteit, interoperabiliteit, kwaliteit, betrouwbaarheid en continuïteit van noodcommunicatie in de Unie te waarborgen wat betreft oplossingen voor informatie over de locatie van de beller, toegang voor eindgebruikers met een handicap en doorschakeling naar de meest geschikte alarmcentrale (public safety answering point — PSAP). |
(2) |
Noodcommunicatie is een belangrijk element bij het waarborgen van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Al meer dan dertig jaar hebben de burgers van de Unie toegang tot noodhulpdiensten via het uniforme Europese alarmnummer “112”. Dat moet in het digitale tijdperk zo blijven. Burgers moeten profiteren van een tijdige aanlevering van de uitgebreide contextuele informatie die nodig is om een noodsituatie aan te pakken. De hoge mate van connectiviteit die met de digitale transformatie van Europa wordt beoogd, zoals blijkt uit het besluit tot vaststelling van het beleidsprogramma voor het digitale decennium 2030 (2), brengt een technologische migratie van de door burgers gebruikte elektronische-communicatiediensten naar geheel op IP gebaseerde technologieën met zich mee, met name voor personen met een handicap. De migratie van circuit- naar pakketgeschakelde technologieën in elektronische-communicatienetwerken leidt tot de uitrol van spraakdiensten via op het IP-multimedia-subsysteem gebaseerde vaste en mobiele beheerde Voice over IP-technologieën zoals Voice over Long Term Evolution (VoLTE), Voice over New Radio (VoNR in 5G) en Voice over Wi-Fi (VoWiFi). Pakketgeschakelde technologieën maken ook tekst- en videogebaseerde diensten mogelijk, zoals realtimetekst en totale conversatie. Deze op IP gebaseerde communicatiediensten kunnen niet worden ondersteund door de oude circuitgeschakelde netwerken, zoals de 2G- en 3G-netwerken die geleidelijk buiten gebruik worden gesteld. Daarom moet ook noodcommunicatie worden gemigreerd naar pakketgeschakelde technologieën. Deze verordening heeft tot doel ervoor te zorgen dat de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de noodcommunicatie worden gewaarborgd bij deze overgang. |
(3) |
Noodhulpdiensten hebben tot doel de gevolgen van noodsituaties te voorkomen, te verlichten of te beheersen door middel van noodinterventies. De tijd die nodig is om noodhulp te verlenen, is van grote invloed op de afloop van noodsituaties. Doeltreffende noodhulp vereist een snelle mobilisatie van de interventiemiddelen waarmee de noodsituatie doeltreffend kan worden aangepakt en een snelle aankomst op de plaats waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan. |
(4) |
Noodcommunicatie heeft als doel eindgebruikers in staat te stellen toegang te krijgen tot noodhulpdiensten om noodhulp aan te vragen bij en te ontvangen van die diensten. Hoewel de noodcommunicatie tot stand wordt gebracht tussen de eindgebruiker en de alarmcentrale, staat het aan de meest geschikte alarmcentrale om de ontvangen informatie te verwerken en het verzoek door te sturen naar de noodhulpdiensten, zodat de toegang tot noodhulpdiensten wordt gewaarborgd. Afhankelijk van de nationale organisatie van alarm- en noodhulpsystemen kunnen alarmcentrales en noodhulpdiensten elkaar overlappende of autonome entiteiten zijn. |
(5) |
Om de toegang tot noodhulpdiensten mogelijk te maken, moet doeltreffende noodcommunicatie zowel zorgen voor een tijdige communicatie tussen de eindgebruiker en de meest geschikte alarmcentrale als voor het tijdig beschikbaar stellen van contextuele informatie, met inbegrip van informatie over de locatie van de beller. De contextuele informatie draagt bij tot de beschrijving van de noodsituatie, bijvoorbeeld de fysieke omgeving, de toestand en capaciteiten van de betrokken personen, de lokalisatie van het incident enz. De beschikbaarheid en nauwkeurigheid van contextuele informatie maakt het mogelijk tijdig de juiste interventiemiddelen te identificeren en snel aan te komen op de plaats waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan, d.w.z. wanneer er nauwkeurige informatie over de locatie van de beller beschikbaar is. Deze informatie kan door de eindgebruiker via noodcommunicatie aan de noodhulpdiensten worden doorgegeven of automatisch van het apparaat van de eindgebruiker of het netwerk worden afgeleid. |
(6) |
De locatie van de beller is een van de belangrijkste soorten contextuele informatie in het kader van noodcommunicatie en is een belangrijke factor voor de doeltreffendheid ervan. De nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van informatie over de locatie van de beller beïnvloedt de tijd die nodig is om de locatie van de noodsituatie te identificeren en die de noodhulpdiensten nodig hebben om ter plaatse te arriveren. |
(7) |
Uit hoofde van Richtlijn (EU) 2018/1972 moeten de bevoegde regelgevende instanties de criteria inzake de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de informatie over de locatie van de beller vaststellen. Deze criteria vertegenwoordigen de minimale niveaus van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van informatie over de locatie van de beller die op het grondgebied van de lidstaat moeten worden gerealiseerd door middel van netwerk- en toestelgebaseerde technologieën. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (3) moeten de criteria ervoor zorgen dat — voor zover dit technisch haalbaar is — de locatie van de eindgebruiker zo betrouwbaar en nauwkeurig wordt bepaald als nodig is om de hulpdiensten in staat te stellen hem nuttige bijstand te verlenen. De combinatie van deze technologieën zorgt ervoor dat noodhulpdiensten — zelfs wanneer een toestelgebaseerde oplossing inzake de locatie van de beller de locatiegegevens niet ter beschikking stelt van de meest geschikte alarmcentrale — de netwerkgebaseerde locatie kunnen gebruiken om de eindgebruiker zinvol bij te staan, in overeenstemming met de door de lidstaten vastgestelde criteria inzake de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de locatie van de beller. Criteria inzake de locatie van de beller die het niet mogelijk maken minimale niveaus van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid vast te stellen, kunnen resulteren in een uitvoering die niet waarborgt dat noodhulpdiensten effectief bruikbare informatie over de locatie van de beller ontvangen. Het is aan de lidstaten om het gecombineerde effect van de technisch haalbare oplossingen voor informatie over de locatie van de beller te beoordelen en minimumcriteria vast te stellen inzake zowel de nauwkeurigheid als de betrouwbaarheid van de locatie van de beller, die, indien nageleefd, noodhulpdiensten in staat stellen op zinvolle wijze op te treden. Het nut van de nauwkeurigheid van de informatie over de locatie van de beller kan variëren naargelang van het gebied waaruit de noodcommunicatie afkomstig is (bv. stad of platteland) en kan dienovereenkomstig worden weerspiegeld in de vastgestelde criteria. Om in de Unie te komen tot een geharmoniseerde aanpak van de vaststelling van de nauwkeurigheids- en betrouwbaarheidscriteria die een minimumniveau van contextuele informatie garandeert, moeten de parameters worden vastgesteld waarmee de bevoegde regelgevende instanties rekening moeten houden bij de vaststelling van dergelijke criteria. Bovendien moet in herinnering worden gebracht dat de bevoegde regelgevende instanties, overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onderling moeten samenwerken bij het vaststellen van de criteria inzake de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de informatie over de locatie van de beller, door het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (Berec) of andere relevante fora die bevoegd zijn om ter zake richtsnoeren te verstrekken, te raadplegen, teneinde de volledige doeltreffendheid van artikel 109, lid 6, van Richtlijn (EU) 2018/1972 te waarborgen. |
(8) |
De nauwkeurigheid van de informatie over de locatie van de beller kan worden uitgedrukt als de maximale straal van het zoekgebied voor de interventie dat aan de noodhulpdiensten wordt medegedeeld. De interventietijden bij noodgevallen kunnen aanzienlijk worden verkort wanneer de meest geschikte alarmcentrale over nauwkeurige en betrouwbare, netwerk- en toestelgebaseerde informatie over de locatie van de beller beschikt, met name wanneer de eindgebruikers die om noodhulp verzoeken niet in staat zijn hun locatie te specificeren. Daarom moeten de lidstaten voor vaste netwerken de op hun grondgebied na te leven minimale nauwkeurigheidsniveaus uitdrukken als informatie over de locatie van de beller met betrekking tot het fysieke adres van het netwerkaansluitpunt, bijvoorbeeld door te verwijzen naar het concrete straatadres, het appartement, de verdieping of vergelijkbare informatie. Voor mobiele netwerken moeten de minimale nauwkeurigheidsniveaus worden uitgedrukt in meter om de maximale straal aan te geven van het horizontale zoekgebied dat voor interventiedoeleinden aan de noodhulpdiensten wordt medegedeeld. In voorkomend geval en indien technisch haalbaar moet het criterium van de hoogte of de verticale nauwkeurigheid ook in meter worden uitgedrukt. De lidstaten moeten beoordelen of het haalbaar is deze parameters toe te passen op netwerkonafhankelijke aanbieders van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten wanneer deze in vaste of mobiele netwerken worden gebruikt. |
(9) |
Hoe betrouwbaar de locatie van de beller is, hangt af van twee aspecten van de desbetreffende informatie: de vaststelling en de doorgifte ervan. De betrouwbaarheid van de informatie over de locatie van de beller moet worden vastgesteld aan de hand van de statistische metingen die het succespercentage aangeven waarmee de feitelijke locatie van het toestel dat de noodcommunicatie initieert, overeenkomt met het fysieke gebied dat is aangegeven op basis van de informatie over de locatie van de beller. Noodcommunicatie moet zowel netwerk- als toestelgebaseerde informatie over de locatie van de beller omvatten, voor zover die laatste informatie beschikbaar is. De betrouwbaarheid van de informatie over de locatie van de beller voor de noodhulpdiensten moet worden vastgesteld als het gecombineerde effect van deze twee technologieën. De betrouwbaarheid van de doorgifte van informatie over de locatie van de beller moet worden uitgedrukt als het succespercentage van de technische oplossing om de informatie over de locatie van de beller door te geven aan de meest geschikte alarmcentrale. Het succespercentage hangt af van de mogelijkheden van het netwerk om de informatie over te brengen, in het geval van netwerkgebaseerde informatie over de locatie van de beller, of van de interoperabiliteit tussen de toestel en de netwerkmiddelen om de doorgifte mogelijk te maken, in het geval van toestelgebaseerde informatie over de locatie van de beller, alsook van de meest geschikte PSAP-capaciteiten om de informatie te ontvangen. |
(10) |
Om de Commissie in staat te stellen de overeenkomstig deze verordening vastgestelde criteria inzake de locatie van de beller te monitoren, moeten de lidstaten verslag uitbrengen over de vaststelling van de criteria en toelichten hoe zij rekening hebben gehouden met de in deze verordening vastgestelde parameters. |
(11) |
In Richtlijn (EU) 2018/1972 is bepaald dat de toegang voor eindgebruikers met een handicap tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie gelijkwaardig is aan die van andere eindgebruikers. Het gelijkwaardigheidsbeginsel houdt in dat eindgebruikers met een handicap via noodcommunicatie toegang tot noodhulpdiensten moeten hebben op een functioneel gelijkwaardige manier als andere eindgebruikers, die doorgaans via spraakdiensten bellen naar “112”. Aangezien er geen overeenstemming bestaat over de eisen inzake functionele gelijkwaardigheid, moeten eisen worden vastgesteld die de functionaliteiten van noodcommunicatie die ter beschikking staan van andere eindgebruikers, voornamelijk spraakgebaseerde diensten, repliceren. Indien de lidstaten om technische redenen niet in staat zijn te voldoen aan de bij deze verordening vastgestelde eisen inzake functionele gelijkwaardigheid, moeten zij de Commissie in kennis stellen van de specifieke redenen waarom dit niet mogelijk is. De lidstaten moeten de Commissie ervan in kennis stellen wanneer het technische ontwerp van de voorgeschreven middelen voor toegang tot noodhulpdiensten het gebruik van het uniforme Europese alarmnummer “112” niet vereist of toestaat, en hoe ervoor wordt gezorgd dat eindgebruikers met een handicap in dezelfde of hogere mate bekend zijn met dat toegangsmiddel. |
(12) |
Om de Commissie in staat te stellen toezicht te houden op de compatibiliteit, kwaliteit, betrouwbaarheid, interoperabiliteit en continuïteit van de middelen voor toegang tot noodhulpdiensten voor eindgebruikers met een handicap, moeten de lidstaten verslag uitbrengen over de in hun rechtsgebied voorgeschreven middelen voor toegang tot noodhulpdiensten voor eindgebruikers met een handicap, met inbegrip van roamende eindgebruikers. Het verslag moet een eerste beoordeling bevatten van de overeenstemming van de gemelde toegangsmiddelen met de eisen inzake functionele gelijkwaardigheid overeenkomstig deze verordening. De migratie naar geheel op IP gebaseerde netwerken zal de invoering van nieuwe, toegankelijke communicatiediensten, zoals realtimetekst en totaleconversatiediensten, mogelijk maken. De lidstaten moeten daarom melding maken van interoperabiliteits-, compatibiliteits- of continuïteitsproblemen die zich voordoen bij de invoering van dergelijke diensten, met name voor roamende eindgebruikers. Om te voldoen aan hun verplichting uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) 2022/612 van het Europees Parlement en de Raad (4) om aan Berec mee te delen welke middelen voor toegang tot noodhulpdiensten in hun lidstaat zijn voorgeschreven en technisch haalbaar zijn voor gebruik door roamende klanten, moeten de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties in voorkomend geval vaststellen om welke technische redenen de noodcommunicatiedienst niet beschikbaar is voor roamende eindgebruikers wanneer die diensten wel beschikbaar zijn voor binnenlandse eindgebruikers. Aan de hand van het eerste verslag en de in de daaropvolgende jaren verstrekte informatie kan de Commissie beoordelen of er verdere maatregelen moeten worden genomen, waaronder normalisatiemandaten, om dergelijke problemen aan te pakken. |
(13) |
De noodcommunicatie en de informatie over de locatie van de beller moeten naar de meest geschikte alarmcentrale worden doorgestuurd, zodat de noodcommunicatie op passende wijze kan worden beantwoord en behandeld. Er moet ook worden gezorgd voor een doeltreffende doorschakeling van noodcommunicatie in het kader van de technologische migratie van circuit- naar pakketgeschakelde technologieën. De meest geschikte alarmcentrale wordt gewoonlijk door de lidstaat bepaald op basis van een territoriale bevoegdheid om noodcommunicatie af te handelen of de bevoegdheid om een bepaald type communicatie af te handelen, bijvoorbeeld een alarmcentrale die is uitgerust om realtimetekst of communicatie in gebarentaal te verwerken. De interpersoonlijke communicatiediensten die worden aangeboden via pakketgeschakelde technologieën die spraak, tekst (met inbegrip van realtimetekst) en video aanbieden, kunnen in het publieke netwerkdomein of het PSAP-domein worden doorgeschakeld. Afhankelijk van de nationale organisatie van alarmcentrales kan, wanneer de noodcommunicatie via de openbare netwerken het alarmsysteem bereikt, verdere doorschakeling binnen het PSAP-domein nodig zijn om de meest geschikte centrale te bereiken. Om te waarborgen dat alle eindgebruikers toegang hebben tot doeltreffende noodcommunicatie, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle soorten noodcommunicatie en de informatie over de locatie van de beller die op hun grondgebied voorgeschreven zijn, tijdig naar de meest geschikte alarmcentrale worden doorgestuurd. |
(14) |
De doeltreffendheid van de toegang tot noodhulpdiensten hangt af van de tijdigheid waarmee de contextuele informatie wordt doorgestuurd naar de noodhulpdiensten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de meest geschikte alarmcentrale waarnaar de noodcommunicatie wordt doorgeschakeld, technisch in staat is de contextuele informatie tijdig door te geven aan de noodhulpdiensten nadat die diensten door die alarmcentrale zijn gewaarschuwd. Afhankelijk van de nationale organisatie van de alarmcentrales kan de meest geschikte alarmcentrale het nut van de contextuele gegevens beoordelen en de aan de noodhulpdiensten te verstrekken informatie filteren. |
(15) |
Om de Commissie in staat te stellen de doeltreffendheid van de doorschakeling naar de meest geschikte alarmcentrale te monitoren, moeten de lidstaten melden in hoeverre de noodcommunicatie tijdig wordt doorgeschakeld naar de meest geschikte alarmcentrale, ook bij het gebruik van spraak-, tekst- of videodiensten. |
(16) |
Het waarborgen van een naadloze toegang tot noodhulpdiensten zonder voorafgaande registratie voor eindgebruikers, met inbegrip van eindgebruikers met een handicap, die in een andere lidstaat reizen, valt wellicht niet onder de uitsluitende controle van een lidstaat en vereist naleving van gezamenlijk overeengekomen interoperabiliteitseisen. Onverminderd de invoering van realtimetekst- en totaleconversatiediensten krachtens Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad (5), moet het mogelijk zijn toegang tot noodhulpdiensten te krijgen door middel van spraak-, tekst- of videodiensten via noodcommunicatie op mobiele applicaties. Mobiele applicaties kunnen de doorgifte van waardevolle contextuele gegevens naar de meest geschikte alarmcentrale mogelijk maken. Zodra een mobiele applicatie is gedownload en geïnstalleerd, kan de eindgebruiker communiceren met de meest geschikte alarmcentrale in de Unie indien de gemeenschappelijke interoperabiliteitseisen dat mogelijk maken en de aanbieders van mobiele applicaties en de nationale PSAP-systemen aan die eisen voldoen. De lidstaten moeten te goeder trouw met de Commissie samenwerken bij de vaststelling van gemeenschappelijke interoperabiliteitseisen die, wanneer ze worden nageleefd, het gebruik van dergelijke noodcommunicatie met de meest geschikte alarmcentrale via mobiele applicaties in de hele Unie mogelijk maken. |
(17) |
PSAP-systemen die zijn ontwikkeld om circuitgeschakelde communicatie te beantwoorden en te behandelen, zijn mogelijk niet in staat alle aspecten van via pakketgeschakelde technologie geïnitieerde noodcommunicatie te beantwoorden, te behandelen en te verwerken. Met het oog op de transparantie ten aanzien van relevante belanghebbenden, met name elektronischecommunicatiediensten en netwerkaanbieders, en om te zorgen voor een coherente en tijdige modernisering van de PSAP-systemen op hun grondgebied, moeten de lidstaten een routekaart opstellen voor de verbetering van de capaciteiten van hun alarmsystemen om via pakketgeschakelde technologieën verlopende noodcommunicatie te beantwoorden, te behandelen en te verwerken. In de routekaart moeten het verwachte tijdschema en de verwachte datum van de uitrol van nieuwe middelen voor toegang tot noodhulpdiensten via pakketgeschakelde technologieën worden vermeld, ongeacht of deze in het kernnetwerk als nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten dan wel via een mobiele applicatie worden uitgerold. De routekaart moet informatie bevatten over het tijdschema voor de modernisering van de capaciteiten van de PSAP-systemen, rekening houdend met de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/882 en de daarin vastgestelde wettelijke termijnen. Dit betreft met name de passende beantwoording van noodcommunicatie naar het uniforme Europese alarmnummer “112” door de meest geschikte alarmcentrale, met gebruikmaking van gesynchroniseerde stem en tekst (met inbegrip van realtimetekst) en indien er video wordt geleverd met gesynchroniseerde stem, tekst (met inbegrip van realtimetekst) en video voor totale conversatie. In voorkomend geval moet het verwachte wettelijke mandaat voor de uitrol van noodcommunicatie via pakketgeschakelde technologieën overeenkomstig de nationale wetgeving worden vermeld. In de routekaart moeten de tussenstappen worden vermeld, zoals raadplegingen van het publiek en van belanghebbenden, wetgevingsmaatregelen, interoperabiliteits-, continuïteits- en betrouwbaarheidstests, overheidsopdrachten enz. De lidstaten moeten de routekaart verstrekken aan de Commissie en updates verschaffen over de uitvoering ervan. De lidstaten moeten ook verslag uitbrengen over de interoperabiliteits- en continuïteitsproblemen die zich voordoen met betrekking tot het aanbieden van elektronische-communicatiediensten die worden gebruikt voor de toegang tot noodhulpdiensten, zodat de Commissie kan beoordelen of verdere maatregelen, waaronder normalisatiemandaten, moeten worden genomen om dergelijke knelpunten aan te pakken. |
(18) |
Om de Commissie in staat te stellen toezicht te houden op de uitvoering en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van artikel 109 van Richtlijn (EU) 2018/1972, zoals aangevuld bij deze verordening, is het nodig regelmatig en op gestructureerde wijze informatie uit de lidstaten te verzamelen over verschillende aspecten van de doeltreffendheid van noodcommunicatie in de Unie. Na het eerste verslag waarin deze verordening voorziet, moeten de lidstaten de Commissie geactualiseerde informatie verstrekken wanneer zij daarom verzoekt met het oog op de naleving van haar verplichting om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad krachtens artikel 109, lid 4, van Richtlijn (EU) 2018/1972. |
(19) |
Het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie is geraadpleegd in overeenstemming met artikel 109, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/1972 en heeft op 14 oktober 2022 advies uitgebracht. |
(20) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (6) en heeft op 15 november 2022 een advies uitgebracht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld om een effectieve toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie te waarborgen wat betreft oplossingen voor informatie over de locatie van de beller, toegang voor eindgebruikers met een handicap en doorschakeling naar de meest geschikte alarmcentrale.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“doeltreffende noodcommunicatie”: noodcommunicatie in de zin van artikel 2, punt 38, van Richtlijn (EU) 2018/1972, die zorgt voor:
|
2) |
“contextuele informatie”: de informatie die via noodcommunicatie door de eindgebruiker wordt overgebracht of automatisch van het apparaat van de eindgebruiker of het betrokken netwerk wordt afgeleid en verzonden om een tijdige identificatie van de interventiemiddelen van de noodhulpdiensten en de snelle aankomst van de noodhulpdiensten op de plaats waar het incident heeft plaatsgevonden mogelijk te maken. |
HOOFDSTUK 2
INFORMATIE OVER DE LOCATIE VAN DE BELLER
Artikel 3
1. Bij de vaststelling van criteria inzake de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de informatie over de locatie van de beller krachtens artikel 109, lid 6, van Richtlijn (EU) 2018/1972 zorgen de bevoegde regelgevende instanties er, voor zover technisch haalbaar, voor dat de positie van de eindgebruiker zo betrouwbaar en nauwkeurig wordt bepaald als nodig is om de noodhulpdiensten in staat te stellen hem bijstand te verlenen. De bevoegde regelgevende instanties houden bij de vaststelling van de criteria rekening met de in de leden 2 en 3 van dit artikel gespecificeerde parameters.
2. Met betrekking tot de vaste netwerken:
a) |
het nauwkeurigheidscriterium voor informatie over de locatie van de beller wordt uitgedrukt als informatie met betrekking tot het fysieke adres van het netwerkaansluitpunt; |
b) |
het betrouwbaarheidscriterium voor informatie over de locatie van de beller wordt uitgedrukt als het succespercentage, in procenten, van de technische oplossing of mix van technische oplossingen om informatie over de locatie van de beller overeenkomstig het nauwkeurigheidscriterium vast te stellen en door te sturen naar de meest geschikte alarmcentrale. |
3. Met betrekking tot de mobiele netwerken:
a) |
het nauwkeurigheidscriterium voor informatie over de locatie van de beller wordt uitgedrukt in meter. In voorkomend geval wordt het criterium van hoogte of verticale nauwkeurigheid ook in meter uitgedrukt; |
b) |
het betrouwbaarheidscriterium voor informatie over de locatie van de beller wordt uitgedrukt als het succespercentage, in procenten, van de technische oplossing of mix van technische oplossingen om een zoekgebied overeenkomstig het nauwkeurigheidscriterium vast te stellen en door te sturen naar de meest geschikte alarmcentrale. |
HOOFDSTUK 3
TOEGANG TOT NOODHULPDIENSTEN VOOR EINDGEBRUIKERS MET EEN HANDICAP
Artikel 4
Bij de invoering van middelen voor toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie voor eindgebruikers met een handicap zorgen de lidstaten ervoor dat, voor zover technisch haalbaar, aan de volgende eisen inzake functionele gelijkwaardigheid wordt voldaan:
a) |
de noodcommunicatie maakt interactieve tweerichtingscommunicatie mogelijk tussen de eindgebruiker met een handicap en de alarmcentrale; |
b) |
de noodcommunicatie is op naadloze wijze, zonder voorafgaande registratie, beschikbaar voor eindgebruikers met een handicap die in een andere lidstaat reizen; |
c) |
de noodcommunicatie wordt kosteloos verstrekt aan eindgebruikers met een handicap; |
d) |
de noodcommunicatie wordt onverwijld doorgeschakeld naar de meest geschikte alarmcentrale die gekwalificeerd en uitgerust is om de noodcommunicatie van eindgebruikers met een handicap adequaat te beantwoorden en te verwerken; |
e) |
voor eindgebruikers met een handicap wordt een gelijkwaardig niveau van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de informatie over de locatie van de beller gewaarborgd als bij noodoproepen door andere eindgebruikers; |
f) |
eindgebruikers met een handicap worden in staat gesteld om ten minste in dezelfde mate bekend te raken met de middelen voor toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie als andere eindgebruikers bekend kunnen raken met noodoproepen naar “112”, hetzij door het ontwerp van de toegangsmiddelen, hetzij door middel van bewustmakingsmaatregelen. |
HOOFDSTUK 4
DOORSCHAKELING NAAR DE MEEST GESCHIKTE ALARMCENTRALE
Artikel 5
De lidstaten zorgen ervoor dat noodcommunicatie en informatie over de locatie van de beller onverwijld worden doorgestuurd naar de meest geschikte alarmcentrale die technisch in staat is de contextuele informatie door te geven aan de noodhulpdiensten wanneer zij die diensten waarschuwt.
Artikel 6
Om te waarborgen dat de naadloze toegang tot noodhulpdiensten als bedoeld in artikel 4, eerste alinea, punt b), van deze verordening technisch haalbaar is, werken de lidstaten, onverminderd de uitvoering van Richtlijn (EU) 2019/882, samen met de Commissie om gemeenschappelijke interoperabiliteitseisen vast te stellen die de noodcommunicatie met de meest geschikte alarmcentrale via een mobiele applicatie overal in de Unie mogelijk maken.
HOOFDSTUK 5
RAPPORTAGE
Artikel 7
1. De lidstaten brengen regelmatig verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van de doorschakeling naar de meest geschikte alarmcentrale uit hoofde van artikel 5, die is ingevoerd voor noodcommunicatie en informatie over de locatie van de beller.
2. Uiterlijk op 5 november 2023 stellen de lidstaten een routekaart op voor de modernisering van het nationale PSAP-systeem om noodcommunicatie via pakketgeschakelde technologie te kunnen ontvangen, beantwoorden en verwerken, en brengen zij daarover verslag uit aan de Commissie. In de routekaart wordt vermeld op welke datum de spraak-, tekst- of videogebaseerde noodcommunicatie via pakketgeschakelde technologieën naar verwachting zal zijn uitgerold. De routekaart bevat ook de indicatieve datum waarop de alarmcentrales klaar zullen zijn om dergelijke noodcommunicatie te ontvangen. De lidstaten verstrekken geactualiseerde informatie over de uitvoering van de tussentijdse mijlpalen van de routekaart overeenkomstig artikel 8.
Artikel 8
1. De lidstaten brengen uiterlijk op 5 maart 2024 aan de Commissie verslag uit over:
a) |
de criteria inzake de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de informatie over de locatie van de beller, uitgedrukt volgens de in artikel 3 bedoelde parameters; |
b) |
de middelen voor toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie die door eindgebruikers met een handicap worden gebruikt, met inbegrip van eindgebruikers die gebruikmaken van roamingdiensten, en de beoordeling van de conformiteit ervan met de eisen inzake functionele gelijkwaardigheid van artikel 5. |
2. De lidstaten verstrekken de Commissie de in dit artikel en artikel 7 bedoelde informatie, onverminderd de daarin vastgestelde initiële termijnen, in het kader van iedere gegevensverzameling die de Commissie initieert met het oog op de naleving van haar verplichting om krachtens artikel 109, lid 4, van Richtlijn (EU) 2018/1972 verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.
HOOFDSTUK 6
SLOTBEPALINGEN
Artikel 9
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36.
(2) Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot vaststelling van het beleidsprogramma 2030 “Traject naar het digitale decennium” (PB L 323 van 19.12.2022, blz. 4).
(3) Zaak C-417/18: arrest van het Hof van Justitie (Vierde Kamer) van 5 september 2019, AW e.a./Lietuvos valstybė.
(4) Verordening (EU) 2022/612 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (herschikking) (PB L 115 van 13.4.2022, blz. 1).
(5) Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).
(6) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
2.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/445 VAN DE COMMISSIE
van 23 februari 2023
tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier voor een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (“Colli Bolognesi Classico Pignoletto” (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 99,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Commissie heeft de door Italië overeenkomstig artikel 105 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 doorgestuurde aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming “Colli Bolognesi Classico Pignoletto” onderzocht. Een van de wijzigingen is de wijziging van de naam “Colli Bolognesi Classico Pignoletto” in “Colli Bolognesi Pignoletto”. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft de Commissie de aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(3) |
Bij de Commissie zijn geen bezwaren ingediend op grond van artikel 98 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. |
(4) |
De wijziging van het productdossier moet daarom worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Colli Bolognesi Classico Pignoletto” (BOB) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 februari 2023.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
2.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/11 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/446 VAN DE COMMISSIE
van 27 februari 2023
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 wat betreft bepaalde uit het Verenigd Koninkrijk afkomstige voor opplant bestemde planten van de soorten Ligustrum delavayanum en Ligustrum japonicum en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 wat betreft de fytosanitaire maatregelen voor het binnenbrengen van die voor opplant bestemde planten op het grondgebied van de Unie
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 42, lid 4, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (2) bevat een lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, die op basis van een voorlopige risicobeoordeling is vastgesteld. |
(2) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2018 van de Commissie (3) bevat specifieke regels voor de procedure die moet worden gevolgd bij de uitvoering van de in artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde risicobeoordeling van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico. |
(3) |
Op basis van een voorlopige beoordeling zijn 34 geslachten en één soort van voor opplant bestemde planten afkomstig uit derde landen, voorlopig opgenomen in de lijst van planten met een hoog risico in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019. In die lijst is het geslacht Ligustrum L. opgenomen. |
(4) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie (4) bevat de fytosanitaire maatregelen voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen die uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 zijn geschrapt, maar waarvan de fytosanitaire risico’s nog niet volledig zijn beoordeeld. Dat komt doordat één of meer plaagorganismen waarvoor die planten als waard dienen, nog niet zijn opgenomen in de lijst van EU-quarantaineorganismen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 (5), maar mogelijk op basis van een aanvullende volledige risicobeoordeling wel aan de voorwaarden voor opneming in die lijst voldoen. |
(5) |
Op 3 december 2021 heeft het Verenigd Koninkrijk (6) bij de Commissie een verzoek ingediend voor uitvoer naar de Unie van tot 20 jaar oude, grote, in een figuur gesnoeide groenblijvende planten van Ligustrum delavayanum die zijn geënt op onderstammen van Ligustrum japonicum en in potten zijn gekweekt, met een maximale diameter van 18 cm aan de voet van de stam. Bij dat verzoek was het relevante technische dossier gevoegd. |
(6) |
Op 28 september 2022 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risicobeoordeling van tot 20 jaar oude voor opplant bestemde planten van Ligustrum delavayanum en voor opplant bestemde planten van Ligustrum japonicum, in groeimedium, met een maximale diameter van 18 cm aan de voet van de stam, ongeacht of zij op elkaar zijn geënt (“de desbetreffende planten”) (7). De EFSA heeft Bemisia tabaci, Diaprepes abbreviatus, Epiphyas postvittana en Scirtothrips dorsalis geïdentificeerd als plaagorganismen die relevant zijn voor die planten en beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat het handelsartikel vrij is van die plaagorganismen. |
(7) |
Op basis van dat advies wordt het fytosanitaire risico dat uit het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de desbetreffende planten voortvloeit, geacht tot een aanvaardbaar niveau te zijn teruggebracht, mits passende maatregelen worden toegepast om het risico op plaagorganismen dat die planten inhouden, te beperken en de overeenkomstige bijzondere voorschriften van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 worden nageleefd. |
(8) |
De door het Verenigd Koninkrijk in het technische dossier beschreven maatregelen worden toereikend geacht om het risico dat uit het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de desbetreffende planten voortvloeit, tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Die maatregelen moeten daarom worden vastgesteld als fytosanitaire invoervoorschriften om de fytosanitaire bescherming van het grondgebied van de Unie tegen het risico dat uit het binnenbrengen van de desbetreffende planten voortvloeit, te waarborgen. |
(9) |
Bijgevolg moeten de desbetreffende planten niet langer als planten met een hoog risico worden beschouwd. |
(10) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
Bemisia tabaci is in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 opgenomen als ZP-quarantaineorganisme en Scirtothrips dorsalis is in bijlage II bij die uitvoeringsverordening opgenomen als EU-quarantaineorganisme. |
(12) |
Diaprepes abbreviatus is nog niet opgenomen in de lijst van EU-quarantaineorganismen van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, en daarom zijn de maatregelen voor dat plaagorganisme gebaseerd op de maatregelen die het Verenigd Koninkrijk in het dossier heeft beschreven. Zodra er een volledige risicobeoordeling voor dat plaagorganisme beschikbaar is, wordt vastgesteld of dat plaagorganisme voldoet aan de voorwaarden om te worden opgenomen in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 en of de desbetreffende planten in bijlage VII bij die verordening worden opgenomen, samen met de respectieve maatregelen. |
(13) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(14) |
Epiphyas postvittana is niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen opgenomen. Het plaagorganisme is in een aantal lidstaten aanwezig en er worden geen officiële controlemaatregelen toegepast. Bovendien wordt het effect van het plaagorganisme in de Unie niet significant geacht. Om deze redenen zijn met betrekking tot dat plaagorganisme geen invoervoorschriften nodig. |
(15) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 februari 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie van 18 december 2018 tot vaststelling van een voorlopige lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42 van Verordening (EU) 2016/2031 en een lijst van planten waarvoor geen fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen in de Unie in de zin van artikel 73 van die Verordening (PB L 323 van 19.12.2018, blz. 10).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2018 van de Commissie van 18 december 2018 tot vaststelling van specifieke regels voor de te volgen procedure bij de uitvoering van de risicobeoordeling van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 323 van 19.12.2018, blz. 7).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie van 21 augustus 2020 betreffende de fytosanitaire maatregelen voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen die uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 zijn geschrapt (PB L 275 van 24.8.2020, blz. 5).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).
(6) Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze handeling niet voor Noord-Ierland.
(7) EFSA PLH Panel (Panel voor de gezondheid van gewassen), 2022. Scientific Opinion on the commodity risk assessment of Ligustrum delavayanum topiary plants grafted on Ligustrum japonicum from the UK. EFSA Journal 2022;20(11):7593.
BIJLAGE I
In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 wordt in punt 1, de tabel, tweede kolom (“Omschrijving”) de tekst in de vermelding voor Ligustrum L. vervangen door:
“Ligustrum L., met uitzondering van uit het Verenigd Koninkrijk afkomstige tot 20 jaar oude voor opplant bestemde planten van Ligustrum delavayanum en Ligustrum japonicum in groeimedium, met een maximale diameter van 18 cm aan de voet van de stam”.
BIJLAGE II
In de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 wordt na de vermelding “Juglans regia L., tot twee jaar oude voor opplant bestemde planten met naakte wortels, zonder blad en met een maximale diameter van 2 cm aan de voet van de stam” de volgende vermelding ingevoegd:
Planten, plantaardige producten en andere materialen |
GN-code |
Derde landen van oorsprong |
Maatregelen |
||||||||||||||
“Ligustrum delavayanum en Ligustrum japonicum, tot 20 jaar oude voor opplant bestemde planten in groeimedium, met een maximale diameter van 18 cm aan de voet van de stam |
ex 0602 10 90 |
Verenigd Koninkrijk |
|
2.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/16 |
VERORDENING (EU) 2023/447 VAN DE COMMISSIE
van 1 maart 2023
tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat het gebruik van geglucosyleerde steviolglycosiden als zoetstof betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3, en artikel 14,
Gezien Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (2), en met name artikel 7, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en de desbetreffende gebruiksvoorwaarden. |
(2) |
Bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3) zijn de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen levensmiddelenadditieven vastgesteld. |
(3) |
Die lijsten kunnen overeenkomstig de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 bedoelde uniforme procedure hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt. |
(4) |
In januari 2019 is een aanvraag ingediend voor de verlening van een vergunning voor geglucosyleerde steviolglycosiden als nieuw levensmiddelenadditief voor gebruik als zoetstof. De aanvraag is overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1331/2008 toegankelijk gemaakt voor de lidstaten. |
(5) |
Geglucosyleerde steviolglycosiden worden geproduceerd door middel van enzymatische bioconversie met behulp van een cyclomaltodextrine-glucanotransferase die de overdracht van glucose uit zetmeel naar met een of meer afzonderlijke steviolglycosiden uit gezuiverde extracten van bladeren van Stevia rebaudiana verrijkte mengsels katalyseert. Zij bestaan uit een mengsel van geglucosyleerde steviolglycosiden met 1-20 extra glucose-eenheden die aan de moedersteviolglycosiden zijn gebonden. Zij hebben een beter zoetheidsprofiel dan de andere toegelaten zoetstoffen, met inbegrip van steviolglycosiden uit Stevia (E 960a). |
(6) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft de veiligheid van geglucosyleerde steviolglycosiden beoordeeld en op 15 december 2021 advies uitgebracht (4). De EFSA was van oordeel dat het metabolisme van geglucosyleerde steviolglycosiden voldoende vergelijkbaar is met de reeds toegelaten steviolglycosiden, zodat de eerder door de EFSA beoordeelde toxicologische gegevens voor steviolglycosiden (E 960a) werden geacht de veiligheid ervan als levensmiddelenadditief te ondersteunen. Het enzym cyclomaltodextrine-glucanotransferase (EC 2.4.1.19), afgeleid van een niet-genetisch gemodificeerde stam van Anoxybacillus caldiproteolyticus en bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van gemodificeerde steviolglycosiden, levert, uitgaande van de aan de EFSA verstrekte gegevens, onder de beoogde gebruiksvoorwaarden geen gevaar voor de gezondheid op (5). De EFSA heeft geconcludeerd dat het gebruik van geglucosyleerde steviolglycosiden als levensmiddelenadditief voor dezelfde voorgestelde toepassingen en bij dezelfde gebruiksconcentraties als steviolglycosiden (E 960a — E 960d) voor gebruik als zoetstoffen geen veiligheidsrisico oplevert. |
(7) |
Daarom moet het levensmiddelenadditief “geglucosyleerde steviolglycosiden” (E 960d) worden toegelaten als zoetstof in de levensmiddelencategorieën waarvoor steviolglycosiden (E 960a — E 960d) momenteel zijn toegelaten, en met dezelfde maximumgehalten. |
(8) |
Aangezien het levensmiddelenadditief geglucosyleerde steviolglycosiden voor het eerst in de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt opgenomen, moeten de specificaties ervan in Verordening (EU) nr. 231/2012 worden opgenomen. |
(9) |
De Verordeningen (EG) nr. 1333/2008 en (EU) nr. 231/2012 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 maart 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.
(2) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.
(3) Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).
(4) EFSA Journal 2022;20(2):7066.
(5) EFSA Journal 2022;20(1):7004.
BIJLAGE I
Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:
a) |
In deel B, punt 2 (Zoetstoffen), wordt na de vermelding voor E 960c de volgende vermelding ingevoegd:
|
b) |
In deel C, punt 5 (Andere additieven die in combinatie mogen worden gereglementeerd), wordt punt v) vervangen door:
|
c) |
Deel E wordt als volgt gewijzigd:
|
BIJLAGE II
In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt na de vermelding voor levensmiddelenadditief E 960c(iv) de volgende vermelding ingevoegd:
“E 960d GEGLUCOSYLEERDE STEVIOLGLYCOSIDEN
Synoniemen |
|
||
Definitie |
Mengsel van grotere glycosiden van steviol, verkregen door glucosylering van uit de bladeren van de Stevia rebaudiana Bertoni-plant geëxtraheerde steviolglycosiden. Het mengsel bestaat uit geglucosyleerde steviolglycosiden en de resterende moedersteviolglycosiden uit Stevia-bladeren. Geglucosyleerde steviolglycosiden worden verkregen door de uit Stevia-bladeren geëxtraheerde steviolglycosiden en zetmeel dat geschikt is voor menselijke consumptie te behandelen met cyclomaltodextrine-glucanotransferase (EC 2.4.1.19), afgeleid van een niet-ggo-stam van Anoxybacillus caldiproteolyticus St-88. Het enzym brengt glucose-eenheden van het zetmeel over naar de steviolglycosiden. Het resulterende materiaal wordt verwarmd en met actieve kool behandeld om het enzym te verwijderen, waarna het door adsorptie-/desorptiehars wordt gevoerd om het resterende gehydrolyseerd zetmeel (dextrine) te verwijderen, gevolgd door zuivering en bereiding van het eindproduct met behulp van processen die ontkleuren, concentratie en sproeidrogen kunnen omvatten. |
||
Chemische benaming |
Steviolbioside: 13-[(2-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur Rubusoside: 13-β-D-glucopyranosyloxykaur-16-een-18-zuur, β-D-glucopyranosylester Dulcoside A: 13-[(2-O-α—L-ramnopyranosyl-β—D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, β-D-glucopyranosylester Stevioside: 13-[(2-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, β-D-glucopyranosylester Rebaudioside A: 13-[(2-O-β-D-glucopyranosyl-3-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, β-D-glucopyranosylester Rebaudioside B: 13-[(2-O-β—D-glucopyranosyl-3-O-β—D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur Rebaudioside C: 13-[(2-O-α—L-ramnopyranosyl-3-O-β—D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, β-D-glucopyranosylester Rebaudioside D: 13-[(2-O-β-D-glucopyranosyl-3-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, 2-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosylester Rebaudioside E: 13-[(2-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, 2-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosylester Rebaudioside F: 13-[(2-O-β-D-xylofurananosyl-3-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, β-D-glucopyranosylester Rebaudioside M: 13-[(2-O-β-D-glucopyranosyl-3-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosyl)oxy]kaur-16-een-18-zuur, 2-O-β-D-glucopyranosyl-3-O-β-D-glucopyranosyl-β-D-glucopyranosylester Alsmede de geglucosyleerde derivaten daarvan (1-20 toegevoegde glucose-eenheden) |
||
Molecuulformule |
Triviale naam |
Formule |
Omrekeningsfactor |
|
n-Geglucosyleerd steviolbioside |
C(32+n*6)H(50+n*10)O(13+n*5) |
|
n-Geglucosyleerd rubusoside |
C(32+n*6)H(50+n*10)O(13+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd dulcoside A |
C(38+n*6)H(60+n*10)O(17+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd stevioside |
C(38+n*6)H(60+n*10)O(18+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside A |
C(44+n*6)H(70+n*10)O(23+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside B |
C(38+n*6)H(60+n*10)O(18+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside C |
C(44+n*6)H(70+n*10)O(22+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside D |
C(50+n*6)H(80+n*10)O(28+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside E |
C(44+n*6)H(70+n*10)O(23+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside F |
C(43+n*6)H(68+n*10)O(22+n*5) |
|
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside M |
C(56+n*6)H(90+n*10)O(33+n*5) |
|
|
n: aantal glucose-eenheden dat enzymatisch aan de moedersteviolglycoside is toegevoegd (n = 1-20) Typische conversiefactor voor mengsels van geglucosyleerde steviolglycosiden = 0,20 (op basis van de droge, dextrinevrije massa) |
|||
|
Steviol |
C20H30O3 |
1,00 |
|
Steviolbioside |
C32H50O13 |
0,50 |
Rubusoside |
C32H50O13 |
0,50 |
|
Dulcoside A |
C38H60O17 |
0,40 |
|
Stevioside |
C38H60O18 |
0,40 |
|
Rebaudioside A |
C44 H70 O23 |
0,33 |
|
Rebaudioside B |
C38 H60 O18 |
0,40 |
|
Rebaudioside C |
C44H70O22 |
0,34 |
|
Rebaudioside D |
C50H80O28 |
0,29 |
|
Rebaudioside E |
C44H70O23 |
0,33 |
|
Rebaudioside F |
C43H68O22 |
0,34 |
|
Rebaudioside M |
C56H90O33 |
0,25 |
|
Relatieve molecuulmassa en CAS-nummer |
Triviale naam |
CAS-nummer |
Relatieve molecuulmassa (g/mol) |
n-Geglucosyleerd steviolbioside |
Niet beschikbaar |
642,73+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rubusoside |
Niet beschikbaar |
642,73+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd dulcoside A |
Niet beschikbaar |
788,87+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd stevioside |
Niet beschikbaar |
804,88+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside A |
Niet beschikbaar |
967,01+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside B |
Niet beschikbaar |
804,88+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside C |
Niet beschikbaar |
951,02+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside D |
Niet beschikbaar |
1129,15+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside E |
Niet beschikbaar |
967,01+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside F |
Niet beschikbaar |
936,99+n*162,15 |
|
n-Geglucosyleerd rebaudioside M |
Niet beschikbaar |
1291,30+n*162,15 |
|
Steviol |
|
318,46 |
|
Steviolbioside |
41093-60-1 |
642,73 |
|
Rubusoside |
64849-39-4 |
642,73 |
|
Dulcoside A |
64432-06-0 |
788,87 |
|
Stevioside |
57817-89-7 |
804,88 |
|
Rebaudioside A |
58543-16-1 |
967,01 |
|
Rebaudioside B |
58543-17-2 |
804,88 |
|
Rebaudioside C |
63550-99-2 |
951,02 |
|
Rebaudioside D |
63279-13-0 |
1 129,15 |
|
Rebaudioside E |
63279-14-1 |
967,01 |
|
Rebaudioside F |
438045-89-7 |
936,99 |
|
Rebaudioside M |
1220616-44-3 |
1 291,30 |
|
Gehalte |
Minimaal 95 % van het totaal aan steviolglycosiden, bestaande uit bovengenoemde steviolglycosiden en de geglucosyleerde derivaten daarvan (1-20 toegevoegde glucose-eenheden), op basis van de droge, dextrinevrije massa. |
||
Beschrijving |
Wit tot lichtgeel poeder, ongeveer 100 à 200 maal zo zoet als sucrose (bij 5 % sucrose-equivalent). |
||
Identificatie |
|||
Oplosbaarheid |
Oplosbaar in water |
||
pH |
4,5-7,0 (1:100-oplossing) |
||
Zuiverheid |
|||
As (totaal) |
Maximaal 1 % |
||
Gewichtsverlies bij drogen |
Maximaal 6 % (twee uur bij 105 °C) |
||
Oplosmiddelresten |
Maximaal 200 mg/kg methanol Maximaal 3 000 mg/kg ethanol |
||
Arseen |
Maximaal 0,015 mg/kg |
||
Lood |
Maximaal 0,1 mg/kg |
||
Cadmium |
Maximaal 0,1 mg/kg |
||
Kwik |
Maximaal 0,1 mg/kg |
||
Microbiologische criteria |
|||
Totaal (aeroob) kiemgetal |
Maximaal 1 000 kve/g |
||
Gisten en schimmels |
Maximaal 200 kve/g |
||
E. coli |
Afwezig in 1 g |
||
Salmonella |
Afwezig in 25 g” |
2.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/28 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/448 VAN DE COMMISSIE
van 1 maart 2023
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 inzake de technische normen voor de instelling en werking van een traceringssysteem voor tabaksproducten
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (1), en met name artikel 15, lid 11,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 van de Commissie (2) zijn de regels vastgesteld voor de instelling en werking van een traceringssysteem voor tabaksproducten. Het traceringssysteem is bedoeld om de lidstaten en de Commissie een doeltreffend instrument te bieden waarmee tabaksproducten in de hele Unie kunnen worden gevolgd en getraceerd en frauduleuze activiteiten die ertoe leiden dat illegale producten beschikbaar zijn voor consumenten, kunnen worden opgespoord. |
(2) |
In dit verband spelen de operationele regels van het traceringssysteem een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat de Commissie en de lidstaten de gegevens ontvangen die zij nodig hebben om de goede werking van het traceringssysteem voor tabak en de controle op de toepassing van de wetgeving inzake de traceerbaarheid van tabak te waarborgen en deze wetgeving te handhaven. |
(3) |
Het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 ingestelde traceringssysteem is op 20 mei 2019 gestart met het verzamelen van gegevens over de bewegingen en transactiegegevens van tabaksproducten. De ervaring met de uitvoering ervan heeft het belang van de hoge kwaliteit, de nauwkeurigheid, de volledigheid en de vergelijkbaarheid van de gegevens die tijdig moeten worden geregistreerd en in het systeem moeten worden ingevoerd, verder aangetoond. |
(4) |
In haar verslag over de toepassing van Richtlijn 2014/40/EU van 20 mei 2021 (3) benadrukte de Commissie dat de lidstaten en de Commissie aanzienlijke problemen hadden met de kwaliteit van de traceringsgegevens, bijvoorbeeld met betrekking tot btw-nummers, informatie over productiemachines of de laatste bewegingen van producten naar detaillisten. Met name moet de huidige definitie van machines worden gewijzigd zodat rekening wordt gehouden met de verschillende in de sector gehanteerde configuraties van machines en om de geconstateerde slechte kwaliteit van de informatie over machines aan te pakken. In het verslag werd ook geconcludeerd dat de kwaliteit van de gegevens van cruciaal belang blijft voor de handhaving van de wetgeving inzake de traceerbaarheid van tabak en voor de volledige verwezenlijking van de doelstellingen van het traceringssysteem. |
(5) |
Uit de besprekingen tussen de Commissie en de lidstaten die regelmatig plaatsvinden in het kader van de subgroep van deskundigen inzake traceerbaarheid en beveiligingskenmerken, is verder gebleken dat alleen degelijke, volledige en kwalitatief hoogwaardige gegevens een volledig functionerend en succesvol traceringssysteem kunnen waarborgen. Voor het toezicht op en het gebruik van deze gegevens moeten de lidstaten en de Commissie worden uitgerust met doeltreffende analytische instrumenten en technische oplossingen, met name de nodige interfaces waarmee zij toegang hebben tot de in het gegevensopslagsysteem opgeslagen gegevens en waarmee zij daarin zoekopdrachten kunnen uitvoeren. |
(6) |
Op basis van de opgedane ervaring en kennis moeten bepaalde technische voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 worden gewijzigd om de rapportage door alle bij de handel in tabaksproducten betrokken actoren te vergemakkelijken, de goede praktijken op het gebied van gegevensbeheer en -analyse te versterken en bijgevolg de werking van het traceringssysteem voor tabaksproducten te verbeteren. Deze technische voorschriften hebben betrekking op de werking van de verschillende onderdelen van het gegevensopslagsysteem, de taken van en de procedures die moeten worden gevolgd door de ID-uitgevers, alsmede de meldingsactiviteiten van de marktdeelnemers en de technische instrumenten waarover de lidstaten beschikken in het kader van hun handhavingstaken, met name alle toegangsinterfaces, onder meer voor mobiele inspecties. |
(7) |
De wijzigingen hebben betrekking op een aantal uitzonderingen en bijzondere gevallen die na de invoering van het traceringssysteem naar boven kwamen, waaronder de aanwezigheid van marktdeelnemers die uitsluitend betrokken zijn bij niet-logistieke handelsactiviteiten, de betrokkenheid van entiteiten van buiten de EU in de toeleveringsketen van de EU, het bestaan van faciliteiten die functies binnen en buiten de detailhandel combineren, gevallen van zoekgeraakte identificatiemarkeringen, gevallen van teruggevonden gestolen goederen, IT-incidenten die de herverwerking van gegevens noodzakelijk maken, en de aanwezigheid van atypische niet-handelsbestemmingen zoals laboratoria of afvalverwijderingscentra. De feitelijke werking van het traceringssysteem heeft ook bijgedragen tot een beter beeld van de omvang van de in het gegevensopslagsysteem opgeslagen en verwerkte gegevensreeksen, wat op zijn beurt een aantal wijzigingen van de regels inzake de mogelijkheden en kenmerken van het gegevensopslagsysteem en de taken van de aanbieder van de secundaire gegevensopslag noodzakelijk maakt. |
(8) |
Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 bevat de procedures voor de selectie van de exploitanten van primaire en secundaire gegevensopslagplaatsen. Om te zorgen voor consistentie in de wijze waarop kennisgevingen van de identiteit van de voorgestelde aanbieder door een groep van ondernemingen en door importeurs en fabrikanten van buiten de Unie bij de Commissie worden ingediend en de desbetreffende gegevensopslagcontracten worden ondertekend, moeten bepaalde regels inzake de indiening van kennisgevingen en de ondertekening van gegevensopslagcontracten verder worden verduidelijkt. Aangezien de uitbreiding van het traceringssysteem voor tabak tot alle tabaksproducten waarin artikel 15, lid 13, van Richtlijn 2014/40/EU voorziet, het aantal kennisgevingen en gegevensopslagcontracten kan doen toenemen, is het bovendien noodzakelijk om nadere details vast te stellen van de procedure voor de goedkeuring van wijzigingen van de belangrijkste elementen van gegevensopslagcontracten, waaronder de uitdrukkelijke mogelijkheid voor de Commissie om dergelijke wijzigingen stilzwijgend goed te keuren. |
(9) |
Het is ook passend de termijn te wijzigen waarbinnen de contracten tussen elke aanbieder van primaire gegevensopslag en de aanbieder van de secundaire gegevensopslag moeten worden ondertekend en bij de Commissie moeten worden ingediend om ervoor te zorgen dat deze entiteiten voldoende tijd hebben om aan hun verplichtingen te voldoen. Met betrekking tot de vereisten die van toepassing zijn op de procedure voor de beëindiging van de contractuele relatie tussen de Commissie en de aanbieder van de secundaire gegevensopslag, moeten nadere details worden vastgesteld over de kennisgevingsperiode die door de aanbieder van de secundaire gegevensopslag in acht moet worden genomen, zodat de bedrijfscontinuïteit en een ononderbroken gegevensstroom in het systeem volledig worden gewaarborgd. |
(10) |
Het Protocol betreffende de uitbanning van de illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (4), dat voorziet in een pakket maatregelen dat de partijen moeten nemen om een einde te maken aan de illegale handel in tabaksproducten, is op 25 september 2018 in werking getreden. Het in de EU opgezette traceringssysteem moet worden aangepast aan de technische ontwikkelingen met betrekking tot de invoering van een wereldwijde regeling voor het volgen en traceren van tabaksproducten. |
(11) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(12) |
Sommige bepalingen van deze verordening moeten van toepassing worden op een latere datum dan de inwerkingtreding ervan, zodat ID-uitgevers, aanbieders van gegevensopslagdiensten en van antimanipulatiehulpmiddelen en andere marktdeelnemers zich kunnen voorbereiden op de bij deze bepalingen ingevoerde vereisten. |
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 25 van Richtlijn 2014/40/EU bedoelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt vervangen door: “Artikel 2 Definities Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de in artikel 2 van Richtlijn 2014/40/EU vastgestelde definities de volgende definities:
|
2) |
In artikel 3 wordt lid 9 vervangen door: “9. De ID-uitgever mag voor het aanmaken en uitgeven van unieke identificatiemarkeringen vergoedingen vaststellen en aan marktdeelnemers aanrekenen. Die vergoedingen moeten niet-discriminerend, op de kosten gebaseerd en evenredig zijn met betrekking tot het aantal aangemaakte en aan marktdeelnemers uitgegeven unieke identificatiemarkeringen, rekening houdend met de wijze van levering. Die vergoedingen mogen alle vaste en variabele kosten die de ID-uitgever maakt om aan de vereisten uit hoofde van deze verordening te voldoen, dekken.”. |
3) |
In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door: “2. Het in lid 1 beschreven proces wordt beveiligd met een antimanipulatiehulpmiddel dat wordt geleverd en geïnstalleerd door een onafhankelijke derde die aan de betrokken lidstaten en de Commissie een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat het geïnstalleerde hulpmiddel aan de vereisten van deze verordening voldoet. De door het hulpmiddel gegenereerde registratiegegevens moeten het bewijs leveren van de correcte toepassing en leesbaarheid van elke unieke identificatiemarkering op eenheidsniveau. Het hulpmiddel zorgt ervoor dat elke omissie in het in artikel 6 bedoelde markeringsproces wordt geregistreerd.”. |
4) |
In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door: “2. De ID-uitgevers zijn verantwoordelijk voor het aanmaken van een code die bestaat uit de in lid 1, punten a), b) en c), vermelde elementen. De ID-uitgevers stellen instructies op voor het coderen en decoderen van eenheids-UI’s overeenkomstig bijlage III en maken deze openbaar.”. |
5) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
In artikel 11 wordt lid 2 vervangen door: “2. De ID-uitgevers zijn verantwoordelijk voor het aanmaken van een code die bestaat uit de in lid 1, punten a), b) en c), vermelde elementen. De ID-uitgevers stellen instructies voor het coderen en decoderen van geaggregeerde UI’s op en maken deze openbaar.”. |
7) |
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
In artikel 17 wordt lid 3 vervangen door: “3. Alle aan de ID-uitgever overeenkomstig artikel 16, lid 2, verstrekte informatie en de daarmee overeenstemmende identificatiecodes maken deel uit van een register dat moet worden opgezet, beheerd en bijgewerkt door de bevoegde ID-uitgever. De bevoegde ID-uitgever houdt de in het register opgeslagen informatie bij zolang het traceringssysteem operationeel is.”. |
11) |
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
In artikel 19 wordt lid 3 vervangen door: “3. Alle aan de ID-uitgever overeenkomstig artikel 18, lid 2, verstrekte informatie en de daarmee overeenstemmende identificatiecodes maken deel uit van een register dat moet worden opgezet, beheerd en bijgewerkt door de bevoegde ID-uitgever. De bevoegde ID-uitgever houdt de in het register opgeslagen informatie bij zolang het traceringssysteem operationeel is.”. |
13) |
Aan artikel 20 wordt het volgende lid 5 toegevoegd: “5. De ID-uitgevers bieden marktdeelnemers en eerste detaillisten een beveiligde onlinedienst aan die hen in staat stelt de in lid 1 bedoelde registers te raadplegen met betrekking tot hun eigen marktdeelnemers-, faciliteits- en machine-identificatiecodes. Deze dienst omvat een veilige procedure voor marktdeelnemers en eerste detaillisten om hun eigen marktdeelnemersidentificatiecodes opnieuw aan te vragen.”. |
14) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
In artikel 25, lid 1, wordt punt g) vervangen door:
|
16) |
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
|
17) |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
18) |
Aan artikel 29 worden de volgende leden 5 en 6 toegevoegd: “5. Producten en importeurs die twijfelen aan de correcte werking van hun primaire opslagplaatsen, hebben de mogelijkheid om, door de exploitant van de router te raadplegen, aan de hand van de router na te gaan of berichten over de definitieve verzending van producten uit hun fysieke bezit die naar de primaire opslagplaatsen worden verzonden, correct zijn doorgestuurd. De exploitant van de router kan een daglimiet vaststellen voor het gebruik van deze functie. 6. De aanbieder van de secundaire gegevensopslag stelt de algemene voorwaarden, met inbegrip van het beleid inzake redelijk gebruik, die van toepassing zijn op het gebruik van de secundaire gegevensopslag en de router, vast en deelt deze mee aan de marktdeelnemers en de aanbieders van IT-diensten. Die voorwaarden waarborgen het recht van marktdeelnemers om de secundaire gegevensopslag en de router te gebruiken in overeenstemming met hun zakelijke behoeften en voorkomen herhaalde gevallen van onachtzaam gebruik.”. |
19) |
Artikel 30 wordt vervangen door: “Artikel 30 Kosten van het gegevensopslagsysteem 1. Alle gewone kosten verbonden met het in artikel 24, lid 1, bedoelde gegevensopslagsysteem, met inbegrip van de kosten die voortvloeien uit de instelling, de werking en het onderhoud van het systeem, worden gedragen door de producenten en importeurs van tabaksproducten. Deze kosten zijn billijk, redelijk en evenredig met betrekking tot:
2. De gewone kosten, voor zover van toepassing, voor de instelling, de werking en het onderhoud van de secundaire gegevensopslag en de router worden doorgerekend aan de producenten en importeurs van tabaksproducten via de kosten die de aanbieders van de primaire gegevensopslagplaatsen hen aanrekenen. 3. Alle buitengewone kosten in verband met de in artikel 28, lid 4, bedoelde herverwerkingsactiviteiten die de aanbieder van de secundaire gegevensopslag in rekening brengt aan de aanbieder van de primaire gegevensopslag die het verzoek heeft ingediend, zijn billijk, redelijk en evenredig met betrekking tot de verleende diensten. De aanbieder van de secundaire gegevensopslag draagt echter zelf alle buitengewone kosten van de in artikel 28, lid 4, bedoelde herverwerkingsactiviteiten, voor zover hij verantwoordelijk is voor de oorzaken die tot de herverwerkingsactiviteiten hebben geleid.”. |
20) |
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
|
21) |
In artikel 33 wordt lid 3 vervangen door: “3. De verantwoordelijkheid voor het registreren en doorgeven van de in lid 2 bedoelde informatie berust bij de marktdeelnemer die de verkoper is. Daartoe wordt bij alle rapportageactiviteiten de identificatiecode van deze marktdeelnemer gebruikt. Aanbieders van IT-diensten kunnen deze informatie ook doorgeven namens de marktdeelnemer die de verkoper van de tabaksproducten is.”. |
22) |
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
|
23) |
Artikel 36, lid 1, punt a), wordt vervangen door:
|
24) |
Het volgende artikel 36 bis wordt ingevoegd: “Artikel 36 bis Kwaliteit van de gegevens 1. De lidstaten kunnen verslagen uitbrengen over de ontoereikende kwaliteit van de door marktdeelnemers aan het gegevensopslagsysteem gerapporteerde gegevens. Deze verslagen worden gericht aan de betrokken marktdeelnemers en bevatten voorbeelden van onjuiste rapportage. 2. De lidstaten verplichten de ID-uitgevers om adressen en andere elektronisch verifieerbare gegevens die door de marktdeelnemers en de eerste detaillisten via de ID-uitgevers aan het systeem worden verstrekt, te controleren.”. |
25) |
De bijlagen I en II worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening. |
26) |
Bijlage III wordt toegevoegd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 is van toepassing met ingang van 21 december 2023.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 maart 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 van de Commissie van 15 december 2017 inzake de technische normen voor de instelling en werking van een traceringssysteem voor tabaksproducten (PB L 96 van 16.4.2018, blz. 7).
(3) Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de toepassing van Richtlijn 2014/40/EU betreffende de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten, COM(2021) 249 final.
(4) Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (PB L 268 van 1.10.2016, blz. 1).
BIJLAGE
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/574 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
De volgende bijlage III wordt toegevoegd: “BIJLAGE III Structuur van een unieke identificatiemarkering op eenheidsniveau
|
Rectificaties
2.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/58 |
Rectificatie van Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2022/1647 van de Commissie van 23 september 2022 tot wijziging van Richtlijn 2003/90/EG wat betreft een afwijking voor biologische rassen van landbouwgewassen die geschikt zijn voor biologische teelt
( Publicatieblad van de Europese Unie L 248 van 26 september 2022 )
Bladzijde 47, artikel 1, punt 1, b), (tot wijziging van artikel 1, lid 3, van Richtlijn 2003/90/EG), eerste alinea:
in plaats van:
“In afwijking van de eerste alinea mogen biologische rassen die geschikt zijn voor biologische teelt die behoren tot de in deel A van bijlage IV vermelde soorten, in plaats daarvan wat de cultuur- en gebruikswaarde betreft aan de voorwaarden van deel B van die bijlage voldoen.”,
lezen:
“In afwijking van de eerste alinea mogen biologische rassen die geschikt zijn voor biologische teelt die behoren tot de in deel A van bijlage V vermelde soorten, in plaats daarvan wat de cultuur- en gebruikswaarde betreft aan de voorwaarden van deel B van die bijlage voldoen.”.
2.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/59 |
Rectificatie van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
( Publicatieblad van de Europese Unie L 231 van 30 juni 2021 )
Bladzijde 207, artikel 39, lid 1, eerste alinea:
in plaats van:
“1. Elke lidstaat bepaalt de samenstelling van het monitoringcomité en zorgt via een transparant proces voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde lidstaatautoriteiten, intermediaire instanties en de in artikel 8, lid 1, bedoelde partners.”,
lezen:
“1. Elke lidstaat bepaalt de samenstelling van het monitoringcomité en zorgt via een transparant proces voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde lidstaatautoriteiten en intermediaire instanties en van de vertegenwoordigers van de in artikel 8, lid 1, bedoelde partners.”.