ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 183

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
8 juli 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Kennisgeving betreffende de inwerkingtreding van de Partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1171 van de Commissie van 22 maart 2022 tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van teruggewonnen zeer zuivere materialen als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten ( 1 )

2

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1172 van de Commissie van 4 mei 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1173 van de Commissie van 31 mei 2022 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

23

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1174 van de Commissie van 7 juli 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wat betreft de vaststelling van bepaalde gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart ( 1 )

35

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1175 van de Commissie van 7 juli 2022 tot onderwerping van de invoer van bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, aan registratie naar aanleiding van de heropening van het onderzoek teneinde uitvoering te geven aan het arrest van 4 mei 2022 in de gevoegde zaken T-30/19 en T-72/19 met betrekking tot de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2018/1579 en (EU) 2018/1690

43

 

*

Verordening (EU) 2022/1176 van de Commissie van 7 juli 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van bepaalde uv-filters in cosmetische producten ( 1 )

51

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1177 van de Commissie van 7 juli 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 door in de modellen voor het inlichtingenformulier en het conformiteitscertificaat in papiervorm de gegevens betreffende bepaalde veiligheidssystemen op te nemen en bij te werken en het nummeringssysteem voor de goedkeuringscertificaten voor een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan te passen ( 1 )

54

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1178 van de Commissie van 7 juli 2022 tot niet-verlenging van de schorsing van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 ingestelde definitieve antidumpingrechten op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

71

 

*

Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2022/1179 van 7 juli 2022 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta), en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2022/217 (ATALANTA/4/2022)

83

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/1


Kennisgeving betreffende de inwerkingtreding van de Partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds

De Partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2016 (1), zal op 21 juli 2022 in werking treden, aangezien de procedure van artikel 58, lid 1, van de overeenkomst op 21 juni 2022 is voltooid.


(1)  PB L 321 van 29.11.2016, blz. 3, en PB L 171 van 28.6.2022, blz. 1.


VERORDENINGEN

8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/2


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/1171 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2022

tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de toevoeging van teruggewonnen zeer zuivere materialen als bestanddelencategorie voor EU-bemestingsproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (1), en met name artikel 42, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2019/1009 bevat voorschriften voor het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten. EU-bemestingsproducten bevatten bestanddelen van een of meer van de in bijlage II bij die verordening vermelde categorieën.

(2)

Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1009 is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 44 van die verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II bij die verordening aan de technische vooruitgang aan te passen. Overeenkomstig artikel 42, lid 3, van die verordening, in samenhang met artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), kan de Commissie in de bestanddelencategorieën materialen opnemen die na een behandeling voor nuttige toepassing geen afval meer zijn, indien die materialen voor een specifiek doel bestemd zijn, er voor die materialen een markt bestaat of er vraag naar is, en het gebruik van die materialen geen algemeen nadelig effect op het milieu of de menselijke gezondheid heeft.

(3)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie heeft bepaalde zeer zuivere materialen geïdentificeerd die uit afval kunnen worden teruggewonnen en als bestanddeel in EU-bemestingsproducten kunnen worden gebruikt (3).

(4)

De door het JRC geïdentificeerde zeer zuivere materialen zijn ammoniumzouten, sulfaatzouten, fosfaatzouten, elementaire zwavel, calciumcarbonaat en calciumoxide. Al die materialen vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad (4), op de markt bestaat een grote vraag naar die materialen en de grote agronomische waarde ervan is tijdens de lange gebruiksgeschiedenis van die materialen bewezen.

(5)

Om zowel de veiligheid als de agronomische efficiëntie te waarborgen, moet ten eerste een minimumvereiste betreffende de zuiverheid van zeer zuivere materialen worden vastgesteld. Volgens de informatie in het beoordelingsverslag van het JRC waarborgt een zuiverheid van 95 % van de droge stof van het materiaal een hoge agronomische efficiëntie en een laag risico voor het milieu, de gezondheid en de veiligheid. Hoewel dat zuiverheidsniveau voor sommige materialen hoger is dan wat op grond van Verordening (EG) nr. 2003/2003 vereist is, wordt er op basis van bestaande praktijken vanuit gegaan dat die hogere zuiverheid haalbaar is.

(6)

Daarnaast moet worden gespecificeerd dat zeer zuivere materialen uit afval worden teruggewonnen met twee soorten processen: processen waarbij zouten of andere elementen worden geïsoleerd door middel van (een combinatie van) geavanceerde zuiveringsmethoden, zoals kristallisatie, centrifugering of vloeistof-vloeistofextractie, die vaak in de (petro)chemische industrie worden toegepast, en gaszuiverings- of emissiebeheersingsproces om nutriënten uit afgassen te verwijderen.

(7)

Het gehalte aan bepaalde onzuiverheden, ziekteverwekkers of contaminanten die specifiek zijn voor die materialen of het gehalte aan organische koolstof moet derhalve worden beperkt op basis van het beoordelingsverslag van het JRC. Die criteria moeten worden toegepast naast de veiligheidscriteria die in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1009 voor de overeenkomstige productfunctiecategorie zijn vastgesteld, onverminderd Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(8)

Bijgevolg moeten voor de contaminanten totaal chroom en thallium extra grenswaarden worden vastgesteld. Sommige zeer zuivere materialen kunnen die contaminanten bevatten als gevolg van de uitgangsmaterialen en processen op basis waarvan zij zijn verkregen. De voor die contaminanten voorgestelde grenswaarden moeten zodanig zijn dat die contaminanten niet in de bodem accumuleren als gevolg van het gebruik van EU-bemestingsproducten die zeer zuivere materialen met die contaminanten bevatten. Gezien de grote verscheidenheid aan processen waarmee zeer zuivere materialen kunnen worden verkregen en de afvalstromen die als uitgangsmateriaal mogen worden gebruikt, moeten daarnaast vereisten inzake het gehalte aan ziekteverwekkers worden ingevoerd voor alle EU-bemestingsproducten die geheel of gedeeltelijk uit zeer zuivere materialen bestaan. De grenswaarden voor zowel de contaminanten als de ziekteverwekkers moeten als een gehalte in het eindproduct worden vastgesteld, in overeenstemming met de in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1009 vastgestelde eisen. Dit is gerechtvaardigd aangezien veiligheidscriteria die naar aanleiding van specifieke aangeduide risico’s worden ingevoerd, doorgaans betrekking hebben op het eindproduct en niet op een bestanddeel. Dit moet ook het markttoezicht op die producten vergemakkelijken, aangezien alleen het eindproduct moet worden getest.

(9)

Daarnaast moeten aanvullende veiligheidscriteria worden vastgesteld om het gehalte aan 16 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK16(6) en polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD/PCDF) (7) te beperken. Verordening (EU) 2019/1021 bevat beperkingen voor de vrijkoming voor PAK16 en PCDD/PCDF als stoffen die tijdens productieprocessen onbedoeld worden geproduceerd, maar bevat geen grenswaarde voor die gevallen. Gezien het grote risico dat de aanwezigheid van die verontreinigende stoffen in bemestingsproducten vormt, moeten strengere voorschriften worden ingevoerd dan die welke in die verordening zijn vastgesteld. Om de samenhang met Verordening (EU) 2019/1021 te waarborgen, moeten die grenswaarden op het niveau van de bestanddelen worden vastgesteld en niet als concentratie in het eindproduct.

(10)

Die grenswaarden zijn mogelijk niet relevant voor alle zeer zuivere materialen die als een nieuwe bestanddelencategorie worden opgenomen. Wanneer de naleving van die eis zeker en onweerlegbaar uit de aard van het desbetreffende zeer zuivere materiaal, het proces waarmee dat materiaal wordt teruggewonnen, of het productieproces van het EU-bemestingsproduct voortvloeit, moeten fabrikanten dus de mogelijkheid hebben om ervan uit te gaan dat het bemestingsproduct aan een bepaalde eis voldoet zonder dit (bijvoorbeeld door middel van tests) te hoeven controleren.

(11)

Als extra veiligheidsmaatregel moeten de zeer zuivere materialen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) worden geregistreerd onder de uitgebreide voorwaarden die reeds in Verordening (EU) 2019/1009 voor chemische stoffen in andere bestanddelencategorieën zijn vastgesteld. Dit moet ervoor zorgen dat fabrikanten bij de risicobeoordeling uit hoofde van die verordening rekening houden met het gebruik als bemestingsproduct en dat de registratie ook voor kleine hoeveelheden materialen gebeurt.

(12)

Daarnaast kan op lokale markten het aanbod aan sommige zeer zuivere materialen groter zijn dan de vraag. Om ervoor te zorgen dat er op de markt vraag is naar zeer zuivere materialen en dat de langdurige opslag ervan onder suboptimale omstandigheden niet tot nadelige gevolgen voor het milieu leidt, moet de periode gedurende welke zij, nadat zij zijn geproduceerd, als bestanddeel voor EU-bemestingsproducten mogen worden gebruikt, worden beperkt. Fabrikanten moeten worden verplicht binnen die periode een ondertekende EU-conformiteitsverklaring in te dienen voor het EU-bemestingsproduct dat het desbetreffende materiaal bevat.

(13)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat zeer zuivere materialen, indien teruggewonnen volgens de in het beoordelingsverslag van het JRC voorgestelde voorschriften inzake de behandeling voor nuttige toepassing, agronomische efficiëntie waarborgen in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), ii), van Verordening (EU) 2019/1009. Bovendien voldoen zij aan de criteria van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG. Tot slot zouden zij, indien zij voldoen aan de andere vereisten van Verordening (EU) 2019/1009 in het algemeen en van bijlage I bij die verordening in het bijzonder, geen risico inhouden voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor de veiligheid of voor het milieu, in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, punt b), i), van Verordening (EU) 2019/1009. Dergelijke materialen zijn ook nuttig omdat zij andere grondstoffen die bij de productie van EU-bemestingsproducten worden gebruikt, zouden vervangen. Teruggewonnen zeer zuivere materialen moeten derhalve in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 worden opgenomen.

(14)

Aangezien zeer zuivere materialen nuttig toegepast afval in de zin van Richtlijn 2008/98/EG zijn, moeten zij overeenkomstig artikel 42, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) 2019/1009 worden uitgesloten van de bestanddelencategorieën 1 en 11 in bijlage II bij die verordening.

(15)

Sommige zeer zuivere materialen kunnen seleen bevatten, dat in hoge concentraties giftig kan zijn. Daarnaast kunnen sommige bijproducten ook chloride bevatten, dat tot bezorgdheid over het zoutgehalte in de bodem kan leiden. Wanneer die stoffen aanwezig zijn in concentraties die een bepaalde grenswaarde overschrijden, moet het gehalte van die stoffen op het etiket worden vermeld, zodat de gebruikers van het bemestingsproduct goed worden geïnformeerd. Bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat wanneer bemestingsproducten zeer zuivere materialen bevatten, die producten worden onderworpen aan een passende conformiteitsbeoordelingsprocedure, met inbegrip van een door een aangemelde instantie beoordeeld en goedgekeurd kwaliteitssysteem. Het is daarom nodig bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 te wijzigen om te voorzien in een passende conformiteitsbeoordeling voor dergelijke bemestingsproducten.

(17)

Aangezien de vereisten in de bijlagen II en III bij Verordening (EU) 2019/1009 en de in bijlage IV bij die verordening opgenomen conformiteitsbeoordelingsprocedures van toepassing zijn met ingang van 16 juli 2022, moet de toepassing van deze verordening tot dezelfde datum worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

2)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

3)

Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 juli 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(3)  Huygens D., Saveyn H.G.M., Technical proposals for by-products and high purity materials as component materials for EU Fertilising Products, JRC128459, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2022.

(4)  Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).

(6)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.

(7)  De som van 2,3,7,8-TCDD; 1,2,3,7,8-PeCDD; 1,2,3,4,7,8-HxCDD; 1,2,3,6,7,8-HxCDD; 1,2,3,7,8,9-HxCDD; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDD; OCDD; 2,3,7,8-TCDF; 1,2,3,7,8-PeCDF; 2,3,4,7,8-PeCDF; 1,2,3,4,7,8-HxCDF; 1,2,3,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,7,8,9-HxCDF; 2,3,4,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDF; 1,2,3,4,7,8,9-HpCDF; en OCDF.

(8)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel I wordt het volgende punt toegevoegd:

“CMC 15: teruggewonnen zeer zuivere materialen”.

2)

Deel II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in CMC 1 wordt punt 1 als volgt gewijzigd:

i)

aan het einde van punt j) wordt het woord “of” geschrapt;

ii)

in punt k) wordt “.” vervangen door “, of”;

iii)

het volgende punt l) wordt toegevoegd:

“l)

ammoniumzouten, sulfaatzouten, fosfaatzouten, elementaire zwavel, calciumcarbonaat of calciumoxide, teruggewonnen uit afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG.”;

b)

in CMC 11 wordt punt 1 als volgt gewijzigd:

i)

aan het einde van punt f) wordt het woord “of” geschrapt;

ii)

in punt g) wordt “.” vervangen door “, of”;

iii)

het volgende punt h) wordt toegevoegd:

“h)

ammoniumzouten, sulfaatzouten, fosfaatzouten, elementaire zwavel, calciumcarbonaat of calciumoxide, teruggewonnen uit afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG.”;

c)

de volgende categorie CMC 15 wordt toegevoegd:

“CMC 15: TERUGGEWONNEN ZEER ZUIVERE MATERIALEN

1)

Een EU-bemestingsproduct mag een teruggewonnen zeer zuiver materiaal bevatten dat ammoniumzout, sulfaatzout, fosfaatzout, elementaire zwavel, calciumcarbonaat of calciumoxide of een mengsel daarvan is en waarvan de droge stof een zuiverheidsgraad van ten minste 95 % heeft.

2)

Het zeer zuivere materiaal wordt teruggewonnen uit afvalstoffen die ontstaan tijdens:

a)

een productieproces waarvoor als uitgangsmateriaal andere stoffen en mengsels worden gebruikt dan dierlijke bijproducten of afgeleide producten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 (1) vallen, of

b)

een gaszuiverings- of emissiebeheersingsproces om nutriënten te verwijderen uit afgassen afkomstig van één of meer van de volgende uitgangsmaterialen en faciliteiten:

i)

andere stoffen en mengsels dan afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

ii)

planten of delen van planten;

iii)

bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron;

iv)

stedelijk afvalwater en huishoudelijk afvalwater in de zin van artikel 2, punt 1 respectievelijk 2, van Richtlijn 91/271/EEG (2);

v)

slib in de zin van artikel 2, punt a), van Richtlijn 86/278/EEG (3) dat geen gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG bezit;

vi)

afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG en brandstofinputs voor een afvalmeeverbrandingsinstallatie zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) en geëxploiteerd overeenkomstig de voorwaarden van die richtlijn, mits die inputs geen gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG bezitten;

vii)

categorie 2- of categorie 3-materiaal of afgeleide producten daarvan, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, mits de afgassen zijn verkregen uit een composterings- of vergistingsproces overeenkomstig CMC 3 respectievelijk CMC 5 in bijlage II bij deze verordening;

viii)

mest in de zin van artikel 3, punt 20, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 of afgeleide producten daarvan, of

ix)

huisvestingsfaciliteiten voor vee.

De in de punten i) tot en met vi) bedoelde uitgangsmaterialen bevatten geen dierlijke bijproducten of afgeleide producten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.

3)

Het zeer zuivere materiaal bevat een gehalte aan organische koolstof (Corg) van maximaal 0,5 % van de droge stof van het materiaal.

4)

Het zeer zuivere materiaal bevat maximaal:

a)

6 mg/kg droge stof polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK16) (5);

b)

20 ng WHO-toxiciteitsequivalenten (6)/kg droge stof polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD/PCDF) (7).

5)

Een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit zeer zuivere materialen, bevat maximaal:

a)

400 mg/kg droge stof totaal chroom (Cr), en

b)

2 mg/kg droge stof thallium (Tl).

6)

Indien de naleving van een bepaalde in de punten 4 en 5 vastgesteld eis (zoals het ontbreken van een bepaalde contaminant) zeker en onweerlegbaar uit de aard van het zeer zuivere materiaal, het proces waarmee dat materiaal wordt teruggewonnen, of het productieproces van het EU-bemestingsproduct voortvloeit, mag er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure van uit worden gegaan dat die eis inderdaad is nageleefd, zonder dit (bijvoorbeeld door middel van tests) te controleren.

7)

Indien voor de productfunctiecategorie van een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), bestaat, geen vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of Enterococcaceae zijn vastgesteld in bijlage I, mogen die ziekteverwekkers in het EU-bemestingsproduct de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:

Micro-organismen waarop moet worden getest

Bemonsteringsplannen

Grenswaarde

n

c

m

M

Salmonella spp.

5

0

0

Afwezig in 25 g of 25 ml

Escherichia coli

of

Enterococcaceae

5

5

0

1 000 in 1 g of 1 ml

waarbij:

n

=

aantal te testen monsters,

c

=

aantal monsters waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kolonievormende eenheden (kve) tussen m en M ligt,

m

=

drempelwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht,

M

=

maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve.

8)

De conformiteit van een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), bestaat met de vereisten van punt 7 of met de vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of Enterococcaceae die voor de desbetreffende productfunctiecategorie van het EU-bemestingsproduct in bijlage I zijn vastgesteld, wordt gecontroleerd door middel van tests overeenkomstig punt 5.1.3.1 van module D1 (Kwaliteitsborging van het productieproces) in deel II van bijlage IV.

De vereisten van punt 7 en de vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of Enterococcaceae die in bijlage I zijn vastgesteld voor de desbetreffende productfunctiecategorie van een EU-bemestingsproduct dat uitsluitend bestaat uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), zijn niet van toepassing wanneer de zeer zuivere materialen of alle biogene uitgangsmaterialen een van de volgende processen hebben ondergaan:

a)

sterilisatie onder druk door verhitting tot een kerntemperatuur van meer dan 133 °C gedurende ten minste 20 minuten bij een absolute druk van ten minste 3 bar, waarbij de druk moet worden verkregen door de sterilisatieruimte luchtledig te maken en stoom te injecteren (“verzadigde stoom”);

b)

verwerking in een pasteurisatie- of ontsmettingstoestel dat gedurende ten minste één uur een temperatuur van 70 °C bereikt.

De vereisten van punt 7 en de vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of Enterococcaceae die in bijlage I zijn vastgesteld voor de desbetreffende productfunctiecategorie van een EU-bemestingsproduct dat uitsluitend bestaat uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), zijn niet van toepassing wanneer de afgassen afkomstig zijn van een verbrandingsproces zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU.

9)

Zeer zuivere materialen die zodanig worden opgeslagen dat zij niet tegen neerslag en direct zonlicht zijn beschermd, mogen alleen aan een EU-bemestingsproduct worden toegevoegd als zij niet meer dan 36 maanden voor de ondertekening van de EU-conformiteitsverklaring voor het desbetreffende EU-bemestingsproduct zijn geproduceerd.

10)

Het zeer zuivere materiaal wordt op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd, in de vorm van een registratiedossier dat de volgende elementen bevat:

a)

de in de bijlagen VI, VII en VIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde informatie, en

b)

een chemischeveiligheidsrapport op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 dat betrekking heeft op het gebruik als bemestingsproduct,

tenzij het expliciet onder één van de vrijstellingen van de registratieplicht valt waarin is voorzien in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 of in punt 6, 7, 8 of 9 van bijlage V bij die verordening.

(1)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1)."

(2)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40)."

(3)  Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6)."

(4)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17)."

(5)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen."

(6)  Van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055."

(7)  De som van 2,3,7,8-TCDD; 1,2,3,7,8-PeCDD; 1,2,3,4,7,8-HxCDD; 1,2,3,6,7,8-HxCDD; 1,2,3,7,8,9-HxCDD; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDD; OCDD; 2,3,7,8-TCDF; 1,2,3,7,8-PeCDF; 2,3,4,7,8-PeCDF; 1,2,3,4,7,8-HxCDF; 1,2,3,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,7,8,9-HxCDF; 2,3,4,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDF; 1,2,3,4,7,8,9-HpCDF; en OCDF.”."


(1)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(2)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(3)  Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).

(4)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(5)  De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.

(6)  Van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055.

(7)  De som van 2,3,7,8-TCDD; 1,2,3,7,8-PeCDD; 1,2,3,4,7,8-HxCDD; 1,2,3,6,7,8-HxCDD; 1,2,3,7,8,9-HxCDD; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDD; OCDD; 2,3,7,8-TCDF; 1,2,3,7,8-PeCDF; 2,3,4,7,8-PeCDF; 1,2,3,4,7,8-HxCDF; 1,2,3,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,7,8,9-HxCDF; 2,3,4,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDF; 1,2,3,4,7,8,9-HpCDF; en OCDF.”.”


BIJLAGE II

In deel I van bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt het volgende punt 7 ter toegevoegd:

“7 ter.

Wanneer het EU-bemestingsproduct geheel of gedeeltelijk uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in deel II, CMC15, van bijlage II bestaat en:

a)

een gehalte aan seleen (Se) van meer dan 10 mg/kg droge stof bevat, wordt het seleengehalte vermeld;

b)

een gehalte aan chloride (Cl-) van meer dan 30 g/kg droge stof bevat, wordt het chloridegehalte vermeld, tenzij het EU-bemestingsproduct is geproduceerd door middel van een productieproces waarbij stoffen of mengsels die chloride bevatten, zijn gebruikt voor de productie of opname van zouten van alkali- of aardalkalimetalen en overeenkomstig bijlage III informatie over deze zouten wordt verstrekt.

Wanneer het gehalte aan seleen of chloride overeenkomstig punt a) en b) wordt vermeld, wordt het duidelijk gescheiden van de nutriëntendeclaratie en kan het als verschillende waarden worden uitgedrukt.

Wanneer uit de aard van het zeer zuivere materiaal, het proces waarmee dat materiaal wordt teruggewonnen of het productieproces van het EU-bemestingsproduct dat dit materiaal bevat, naargelang het geval, zeker en onweerlegbaar voortvloeit dat het EU-bemestingsproduct minder seleen of chloride bevat dan de in de punten a) en b) vastgestelde grenswaarden, hoeft het etiket geen informatie over deze parameters te bevatten, en dit zonder controle (bijvoorbeeld door middel van tests) en op verantwoordelijkheid van de fabrikant.”.


BIJLAGE III

In deel II van bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1009 wordt module D1 (Kwaliteitsborging van het productieproces) als volgt gewijzigd:

1)

In punt 2.2 wordt punt d) vervangen door:

“d)

tekeningen, schema’s, beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om het productieproces van het EU-bemestingsproduct te begrijpen en, met betrekking tot materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 of 15, zoals omschreven in bijlage II, een schriftelijke beschrijving en een diagram van het productie- of terugwinningsproces, waarin alle behandelingen, opslagvaten en ruimten duidelijk worden aangeduid;”.

2)

In punt 5.1.1.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.1.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15, zoals omschreven in bijlage II, moet het hoger leidinggevend personeel van de organisatie van de fabrikant:”.

3)

Punt 5.1.2.1 wordt vervangen door:

“5.1.2.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15, zoals omschreven in bijlage II, waarborgt het kwaliteitssysteem dat de vereisten zoals in die bijlage beschreven, worden nageleefd.”.

4)

Punt 5.1.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de aanhef wordt vervangen door:

“5.1.3.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15, zoals omschreven in bijlage II, bestrijken de onderzoeken en tests de volgende elementen:”;

b)

de punten b) en c) worden vervangen door:

“b)

gekwalificeerd personeel verricht een visuele controle van elke zending van uitgangsmaterialen en verifieert de overeenstemming ervan met de specificaties van de uitgangsmaterialen in de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15 in bijlage II [OF: zoals omschreven in bijlage II];

c)

de fabrikant weigert elke zending van een bepaald uitgangsmateriaal indien de visuele controle het vermoeden doet rijzen van ten minste één van de volgende zaken:

de aanwezigheid van stoffen die gevaarlijk of schadelijk zijn voor het proces of voor de kwaliteit van het uiteindelijke EU-bemestingsproduct,

niet-overeenstemming met de specificaties van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15 in bijlage II [OF: zoals omschreven in bijlage II], met name door de aanwezigheid van kunststof waardoor de grenswaarde voor macroscopische onzuiverheden wordt overschreden;”;

c)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

de eindmaterialen worden bemonsterd om na te gaan of zij voldoen aan de specificaties van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15, zoals omschreven in bijlage II, en of de eigenschappen van het eindmateriaal de conformiteit van het EU-bemestingsproduct met de relevante eisen van bijlage I niet in gevaar brengen;”;

d)

in punt f bis) wordt de aanhef vervangen door:

“f bis)

voor materialen van de CMC’s 12, 13, 14 en 15 worden de monsters van de eindmaterialen met ten minste de volgende standaardfrequentie genomen, of eerder dan gepland in het geval van een belangrijke wijziging die van invloed kan zijn op de kwaliteit van het EU-bemestingsproduct:”;

e)

punt f ter) wordt vervangen door:

“f ter)

voor materialen van de CMC’s 12, 13, 14 en 15 wordt aan elke charge of ieder productiegedeelte een unieke code toegekend voor kwaliteitsbeheerdoeleinden. Ten minste één monster per 3 000 ton van deze materialen of één monster per twee maanden, naargelang wat zich het eerst voordoet, wordt gedurende ten minste twee jaar in goede staat bewaard;”;

f)

punt g), iv), wordt vervangen door:

“iv)

voor materialen van de CMC’s 12, 13, 14 en 15, metingen uitvoeren van de in punt f ter) bedoelde bewaarde monsters en de nodige corrigerende maatregelen nemen om mogelijk verder vervoer en gebruik van dat materiaal te voorkomen.”.

5)

In punt 5.1.4.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.4.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15, zoals omschreven in bijlage II, blijkt uit de kwaliteitsdossiers dat uitgangsmaterialen, productie, opslag en conformiteit van uitgangs- en eindmaterialen met de desbetreffende vereisten van deze verordening doeltreffend worden gecontroleerd. Alle documenten zijn goed leesbaar en staan ter beschikking op de desbetreffende plaats(en) van gebruik, en eventuele verouderde versies worden onmiddellijk verwijderd van alle plaatsen waar het document wordt gebruikt, of worden in ieder geval als verouderd gemarkeerd. De documentatie van het kwaliteitsmanagement bevat ten minste de volgende gegevens:”.

6)

In punt 5.1.5.1 wordt de aanhef vervangen door:

“5.1.5.1.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15, zoals omschreven in bijlage II, stelt de fabrikant een jaarlijks programma voor interne audits op om de conformiteit van het kwaliteitssysteem met de volgende elementen te controleren:”.

7)

In punt 6.3.2 wordt de aanhef vervangen door:

“6.3.2.

Voor materialen van de CMC’s 3, 5, 12, 13, 14 en 15, zoals omschreven in bijlage II, neemt de aangemelde instantie tijdens elke audit monsters van de eindmaterialen en analyseert deze; die audits worden uitgevoerd met de volgende frequentie:”.


8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/12


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/1172 VAN DE COMMISSIE

van 4 mei 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (1), en met name artikel 74, artikel 85, lid 7, en artikel 105,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2021/2116 bevat de basisregels voor onder meer het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (“geïntegreerd systeem”) en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties. Met het oog op een soepele werking van het nieuwe rechtskader moeten bepaalde voorschriften worden vastgesteld ter aanvulling van de bepalingen van die verordening op de betrokken gebieden.

(2)

De regels voor het geïntegreerd systeem en voor de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties moeten zorgen voor een efficiënt controlesysteem voor de regels die de lidstaten en de begunstigden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten toepassen, en moeten daarom in één gedelegeerde handeling worden vastgelegd. Deze nieuwe regels moeten in de plaats komen van de desbetreffende bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie (2).

(3)

Met name zijn er voorschriften nodig ter aanvulling van bepaalde niet-essentiële onderdelen van Verordening (EU) 2021/2116 met betrekking tot de werking van het in artikel 65 van die verordening bedoelde geïntegreerd systeem, alsmede voorschriften voor de in artikel 68, lid 3, artikel 69, lid 6, en artikel 70, lid 2, van die verordening bedoelde kwaliteitsbeoordelingen, voorschriften voor het in artikel 68 van die verordening bedoelde identificatiesysteem voor landbouwpercelen en nadere voorschriften voor de in artikel 85 van die verordening bedoelde toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties.

(4)

Het identificatiesysteem voor landbouwpercelen moet waardevolle, uitgebreide en betrouwbare informatie opleveren die voor de verslaglegging over beleidsprestaties van belang is, tot een efficiënte uitvoering van de areaalgebonden interventies bijdraagt en begunstigden helpt bij het indienen van een correcte steunaanvraag. Met het oog op de verwezenlijking van die doelstellingen zijn er regels nodig ter verduidelijking van de door de lidstaten te volgen technische vereisten en van de wijze waarop de beschikbare informatie moet worden gestructureerd en bijgewerkt.

(5)

Om de lidstaten in staat te stellen mogelijke zwakke punten in het geïntegreerd systeem proactief te achterhalen en zo nodig passende corrigerende actie te ondernemen, zijn er voorschriften nodig voor de jaarlijkse kwaliteitsbeoordeling van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, van het geospatiale aanvraagsysteem en van het areaalmonitoringsysteem. Uit de ervaring die is opgedaan met de kwaliteitsbeoordeling van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen uit hoofde van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014, is gebleken dat de opstelling van technische richtsnoeren door de Commissie in dit verband bijzonder nuttig is. Dergelijke technische richtsnoeren bieden de lidstaten een handvat om een aangepaste methodiek voor hun beoordelingen toe te passen. Gezien het belang van de kwaliteitsbeoordelingen voor een goed werkend geïntegreerd systeem dat betrouwbare en verifieerbare gegevens voor de jaarlijkse prestatieverslaglegging verschaft, moet de Commissie de lidstaten op soortgelijke wijze bijstaan bij het uitvoeren van de kwaliteitsbeoordelingen waarin Verordening (EU) 2021/2116 voorziet.

(6)

Bij de kwaliteitsbeoordelingen moet worden nagegaan of het geïntegreerd systeem aan zijn doel beantwoordt, namelijk het leveren van betrouwbare, uitgebreide informatie die van belang is voor de jaarlijkse prestatierapportage, zoals vereist op grond van artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116, en met name het correcte aantal hectaren voor de outputindicatoren en het correcte percentage arealen voor de resultaatindicatoren van areaalgebonden interventies. Daarvoor is het nodig dat de resultaten van de kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem en het geospatiale aanvraagsysteem worden gecombineerd om te voorkomen dat dit effect wordt overschat wanneer bij arealen zowel foute metingen zijn gedaan als onjuiste besluiten over de subsidiabiliteitsvoorwaarden zijn genomen. Daartoe moet de verificatie van het opgegeven areaal bij de kwaliteitsbeoordeling van het geospatiale aanvraagsysteem worden gebaseerd op dezelfde steekproef van percelen als die voor de kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem.

(7)

Daarnaast moet de kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem ervoor zorgen dat de resultaten van alle lidstaten onderling vergelijkbaar zijn, ongeacht de mogelijkheid om een volledig operationeel areaalmonitoringsysteem pas later in te voeren. Deze kwaliteitsbeoordeling moet derhalve alle areaalgebonden interventies en de desbetreffende subsidiabiliteitsvoorwaarden omvatten, ongeacht of de lidstaat besluit om pas vanaf 1 januari 2024 over een volledig operationeel areaalmonitoringsysteem te beschikken, als bedoeld in artikel 70, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116. De kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem moet op het niveau van zowel de interventies als de subsidiabiliteitsvoorwaarden diagnostische informatie opleveren op basis waarvan de lidstaten waar nodig passende corrigerende actie moeten ondernemen.

(8)

Duidelijkheidshalve en met het oog op de vaststelling van een geharmoniseerde grondslag voor de berekening en toepassing van administratieve conditionaliteitssancties zijn er gemeenschappelijke definities en algemene beginselen inzake niet-naleving nodig.

(9)

Verordening (EU) 2021/2116 bepaalt dat bij de vaststelling van administratieve conditionaliteitssancties het evenredigheidsbeginsel in acht moet worden genomen. Verlagingen en uitsluitingen moeten derhalve worden gedifferentieerd naargelang van de ernst van de niet-naleving en moeten gaan tot de volledige uitsluiting van de begunstigde van alle betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van die verordening in geval van opzettelijke niet-naleving. Om begunstigden rechtszekerheid te bieden, moet een termijn voor de toepassing van administratieve sancties worden ingevoerd.

(10)

Artikel 85, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 bepaalt dat de administratieve conditionaliteitssanctie moet worden berekend op basis van de betalingen die aan de desbetreffende begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend voor steunaanvragen of betalingsclaims die zijn of worden ingediend in het kalenderjaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden. Om het verband tussen de gedraging van de landbouwer en de sanctie, alsmede een gelijke behandeling van landbouwers te waarborgen, moet derhalve worden bepaald dat wanneer dezelfde niet-naleving gedurende meerdere kalenderjaren ononderbroken plaatsvindt, een administratieve sanctie moet worden toegepast en berekend voor elk kalenderjaar waarvoor de niet-naleving kan worden geconstateerd.

(11)

Om te waarborgen dat de administratieve sancties doeltreffend toegepast en in rekening gebracht kunnen worden, moet worden bepaald dat wanneer de sanctie in het kalenderjaar van de bevinding hoger is dan het totale bedrag van de aan de begunstigde toegekende of toe te kennen betalingen of wanneer de begunstigde geen steunaanvraag indient, de sanctie toegepast of in rekening gebracht moet worden door middel van invordering.

(12)

Op grond van artikel 85, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2116 mogen, ongeacht of een niet-naleving via het areaalmonitoringsysteem of met andere middelen wordt ontdekt, geen administratieve sancties worden opgelegd wanneer de niet-opzettelijke niet-naleving geen of slechts onbeduidende gevolgen heeft voor de verwezenlijking van de doelstelling van de betrokken norm of eis. Vanwege het geringe belang van niet-nalevingen die geen of slechts onbeduidende gevolgen hebben voor de verwezenlijking van de doelstelling van de betrokken norm of eis, en om de administratieve druk te verminderen, mogen dergelijke niet-nalevingen niet in aanmerking worden genomen wanneer wordt bepaald of er sprake is van een zich herhalende of aanhoudende niet-naleving.

(13)

Op grond van artikel 85, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2116 kan een lidstaat die gevallen van niet-naleving door middel van het areaalmonitoringsysteem opspoort, besluiten een lager verlagingspercentage toe te passen. Er moet een minimumverlagingspercentage worden vastgesteld.

(14)

Er zijn regels nodig voor de berekening van administratieve sancties bij meerdere niet-nalevingen in hetzelfde kalenderjaar.

(15)

Met het oog op een soepele overgang van de regelingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) wordt het passend geacht overgangsbepalingen voor de toepassing van artikel 104, lid 1, tweede alinea, punt a), iv), van Verordening (EU) 2021/2116 vast te leggen ter voorkoming van buitensporige administratieve kosten en lasten in verband met conditionaliteits- en randvoorwaardencontroles die worden toegepast op begunstigden die areaalgebonden betalingen ontvangen in het kader van zowel een strategisch GLB-plan uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (4) als een plattelandsontwikkelingsprogramma dat tot en met 31 december 2025 wordt uitgevoerd in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5). Daartoe moeten areaalgebonden controles op de naleving van de conditionaliteit worden geacht ook betrekking te hebben op de in artikel 96 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde controles op de naleving van de randvoorwaarden. De reden daarvoor is dat bij areaalgebonden betalingen de conditionaliteitsregels wat betreft zowel verplichtingen als sancties over het algemeen strenger zijn dan de randvoorwaarden. Daarom mag worden aangenomen dat de randvoorwaarden zijn nageleefd indien de begunstigde voldoet aan de conditionaliteitsverplichtingen. Echter, indien bij de conditionaliteitscontroles niet-nalevingen aan het licht komen, mag de lidstaat er niet meer van uitgaan dat de randvoorwaarden zijn nageleefd, en moet hij bijgevolg de in artikel 96 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde controles verrichten en in dat verband de regels voor de berekening en toepassing van administratieve sancties overeenkomstig die verordening volgen.

(16)

Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid moet Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 worden ingetrokken. Die verordening blijft echter van toepassing op steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen die vóór 1 januari 2023 zijn ingediend, op betalingsaanvragen die verband houden met bijstandsmaatregelen die in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 worden uitgevoerd, en op het controlesysteem en de administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden.

(17)

Gelet op artikel 104, lid 1, tweede alinea, en artikel 106 van Verordening (EU) 2021/2116 moet deze verordening van toepassing zijn op interventies die vanaf 1 januari 2023 in het kader van Verordening (EU) 2021/2115 plaatsvinden.

(18)

Tot slot is de Commissie, gelet op punt 31 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, van mening dat er een wezenlijk verband bestaat tussen de bevoegdheidsdelegaties van Verordening (EU) 2021/2116 wat betreft de regels voor het geïntegreerd systeem en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties en dat die bevoegdheidsdelegaties met elkaar verbonden zijn. Daarom moeten die regels in een en dezelfde gedelegeerde handeling worden vastgelegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening bevat bepalingen ter aanvulling van een aantal niet-essentiële onderdelen van Verordening (EU) 2021/2116 op de volgende gebieden:

a)

de kwaliteitsbeoordeling van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen als bedoeld in artikel 68, lid 3, van het geospatiale aanvraagsysteem als bedoeld in artikel 69, lid 6, en van het areaalmonitoringsysteem als bedoeld in artikel 70, lid 2, van die verordening;

b)

het in artikel 68 van die verordening bedoelde identificatiesysteem voor landbouwpercelen;

c)

de in artikel 85 van die verordening bedoelde toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties.

HOOFDSTUK II

GEÏNTEGREERD SYSTEEM

Artikel 2

Identificatiesysteem voor landbouwpercelen

1.   Het in artikel 68 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde identificatiesysteem voor landbouwpercelen werkt op het niveau van referentiepercelen en bevat informatie die de uitwisseling van gegevens met de in artikel 69 van die verordening bedoelde geospatiale steunaanvraag en het in artikel 70 van die verordening bedoelde areaalmonitoringsysteem mogelijk maakt.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder “referentieperceel” verstaan een geografisch begrensd areaal met een in het identificatiesysteem voor landbouwpercelen geregistreerde unieke identificatie als bedoeld in artikel 68 van Verordening (EU) 2021/2116. Een referentieperceel bevat een eenheid grond bestaande uit landbouwareaal als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115. In voorkomend geval bevat een referentieperceel ook niet-landbouwareaal dat door de lidstaten geacht wordt in aanmerking te komen voor steun in het kader van de in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde areaalgebonden interventies.

3.   De referentiepercelen dienen als basisinstrument voor begunstigden die een geospatiale aanvraag in het kader van de in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde areaalgebonden interventies indienen.

4.   De lidstaten begrenzen de referentiepercelen op zodanige wijze dat elk perceel in de tijd stabiel en meetbaar is en de unieke en eenduidige lokalisatie mogelijk maakt van alle afzonderlijke jaarlijks aangegeven landbouwpercelen en eenheden grond bestaande uit niet-landbouwareaal die door de lidstaten geacht worden in aanmerking te komen voor steun in het kader van de in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde areaalgebonden interventies.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie voor alle referentiepercelen in het identificatiesysteem ten minste om de drie jaar wordt bijgewerkt. Daarnaast houden de lidstaten elk jaar rekening met alle informatie uit de geospatiale aanvraag, het areaalmonitoringsysteem of andere betrouwbare bronnen.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat het identificatiesysteem voor landbouwpercelen de informatie bevat die nodig is om gegevens te extraheren die van belang zijn voor een correcte verslaglegging over de indicatoren als bedoeld in artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116.

7.   In het identificatiesysteem moeten de lidstaten voor elk referentieperceel ten minste:

a)

een subsidiabel maximumareaal bepalen voor de areaalgebonden interventies in het kader van het geïntegreerd systeem. Om het subsidiabele maximumareaal te bepalen, brengen de lidstaten niet-subsidiabele elementen waar mogelijk door afbakening in mindering op het perceel. De lidstaten stellen vooraf de criteria en procedures op die worden gevolgd om de subsidiabele en niet-subsidiabele gedeelten van het perceel te beoordelen, te kwantificeren en in voorkomend geval af te bakenen. Bij de bepaling van het subsidiabele maximumareaal kunnen de lidstaten een redelijke marge voor een correcte kwantificering vaststellen teneinde rekening te houden met de omtrek en conditie van het perceel;

b)

het in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde landbouwareaal aangeven. In voorkomend geval zorgen de lidstaten ervoor dat bij landbouwareaal tussen bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland, als omschreven overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die verordening, een onderscheid wordt gemaakt door afbakening, ook ingeval ze agrobosbouwsystemen op dat areaal vormen;

c)

alle relevante informatie registreren met betrekking tot blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 4, punt b), derde alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 besluiten om voor het bepalen van de subsidiabele oppervlakte vaste verlagingscoëfficiënten toe te passen;

d)

kenmerken en/of verbintenissen opnemen die voor de subsidiabiliteit bij areaalgebonden interventies en voor conditionaliteitsvereisten van belang zijn en stabiel in de tijd zijn. Deze informatie wordt geregistreerd als attributen of lagen in het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, waarbij ten minste het volgende wordt aangegeven:

i)

in voorkomend geval, de ligging van veengrond of wetland overeenkomstig GLMC-norm 2 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115;

ii)

het type en de ligging van landschapselementen op het perceel die van belang zijn voor de conditionaliteit of interventies als bedoeld in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116;

e)

in voorkomend geval, de ligging en de omvang bepalen van de landschapskenmerken in het kader van GLMC-norm 8 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 die van belang zijn voor het minimumpercentage landbouwareaal dat bestemd is voor niet-productieve gebieden of elementen;

f)

bepalen of percelen gelegen zijn in gebieden met in artikel 71 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen of dat gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten, als bedoeld in artikel 72 van die verordening, van toepassing zijn;

g)

bepalen of percelen gelegen zijn in Natura 2000-gebieden of in gebieden die onder Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) vallen, of gelegen zijn op landbouwgrond waarvoor op grond van artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 een vergunning voor de katoenproductie is verleend, op arealen die deel uitmaken van de gangbare plaatselijke praktijken als bedoeld in artikel 4, lid 3, punt c), tweede alinea, punt i), van die verordening, op arealen met als ecologisch kwetsbaar aangewezen blijvend grasland uit hoofde van GLMC-norm 9 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 of in zones die onder Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (7) of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) vallen.

8.   Voor bosbouwgerelateerde interventies die in het kader van de artikelen 70 en 72 van Verordening (EU) 2021/2115 worden gesteund, kunnen de lidstaten adequate alternatieve systemen voor de unieke identificatie van de subsidiabele grond vaststellen wanneer die grond bedekt is met bos.

9.   Het geografisch informatiesysteem werkt op basis van een nationaal systeem voor verwijzing door middel van coördinaten als omschreven in Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), dat een gestandaardiseerde meting en een unieke identificatie van de landbouwpercelen in de gehele betrokken lidstaat mogelijk maakt. Wanneer uiteenlopende coördinatenreferentiesystemen worden gebruikt, sluiten deze elkaar uit en is binnen elk systeem de consistentie gewaarborgd tussen informatie-elementen die naar dezelfde locatie verwijzen.

Artikel 3

Kwaliteitsbeoordeling van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen

1.   De lidstaten voeren de in artikel 68, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde kwaliteitsbeoordeling jaarlijks uit met het oog op de basisinkomenssteun voor duurzaamheid. Deze kwaliteitsbeoordeling heeft betrekking op de volgende elementen:

a)

de juiste kwantificering van het subsidiabele maximumareaal;

b)

het aandeel en de verdeling van de referentiepercelen met een subsidiabel maximumareaal waarin niet-subsidiabele arealen zijn meegerekend of waarin geen landbouwareaal is meegerekend;

c)

de aanwezigheid van referentiepercelen met ernstige onvolkomenheden;

d)

de correcte indeling van landbouwareaal als bouwland, blijvend grasland of blijvende teelt in elk referentieperceel;

e)

de verhouding areaalaangiften per referentieperceel;

f)

de categorisatie van referentiepercelen hetzij met een subsidiabel maximumareaal waarin niet-subsidiabele arealen zijn meegerekend of waarin geen landbouwareaal is meegerekend, hetzij met ernstige onvolkomenheden;

g)

het percentage referentiepercelen die in de loop van de cyclus van regelmatige bijwerking zijn gewijzigd.

De lidstaten zorgen er ook voor dat alle verzoeken om bijwerking van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen zodanig worden uitgevoerd dat kan worden nagegaan of deze voortvloeien uit het areaalmonitoringsysteem, een actie van de begunstigde of uit een andere bron.

2.   De lidstaten verrichten de in lid 1 bedoelde beoordeling aan de hand van een steekproef van referentiepercelen. Zij maken gebruik van gegevens aan de hand waarvan de feitelijke situatie kan worden beoordeeld.

3.   Ingeval bij de kwaliteitsbeoordeling tekortkomingen aan het licht komen, stellen de betrokken lidstaten adequate corrigerende acties voor.

Artikel 4

Kwaliteitsbeoordeling van het geospatiale aanvraagsysteem

1.   De in artikel 69, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde jaarlijkse kwaliteitsbeoordeling heeft betrekking op de betrouwbaarheid van de informatie in de geospatiale aanvraag en op de juistheid van de informatie die voor de verslaglegging over de in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde indicatoren is gebruikt. Met name heeft de kwaliteitsbeoordeling betrekking op de volledigheid en juistheid van de vooraf ingevulde informatie in de geospatiale aanvraag, op de volledigheid en juistheid van de alerts die tijdens het aanvraagproces aan de begunstigden worden gegeven, en op de traceerbaarheid van alle wijzigingen in de geospatiale aanvragen na de indiening ervan.

2.   Bij de kwaliteitsbeoordeling wordt met name:

a)

nagegaan of de informatie aan de hand waarvan de lidstaat de geospatiale aanvraag vooraf heeft ingevuld, volledig, juist en actueel was;

b)

door de lidstaat nagegaan of het door de begunstigde in het kader van een areaalgebonden interventie aangegeven areaal correct was bepaald met betrekking tot de toepasselijke subsidiabiliteitsvoorwaarden;

c)

nagegaan of, voor zover mogelijk, alle subsidiabiliteitsvoorwaarden voor interventies en, in voorkomend geval, conditionaliteitsvereisten in aanmerking zijn genomen bij het geven van alerts door de lidstaat aan begunstigden tijdens het aanvraagproces;

d)

nagegaan of alle wijzigingen in de geospatiale aanvraag na de indiening ervan op zodanige wijze door de lidstaat zijn geregistreerd dat kan worden nagegaan of deze voortvloeien uit een waarschuwing van het areaalmonitoringsysteem, een actie van de begunstigde of uit een andere bron.

3.   De kwaliteitsbeoordeling in het kader van lid 2, punten a), c) en d), wordt verricht door middel van IT-toetsing en heruitvoering van het aanvraagproces op een representatieve steekproef van steunaanvragen.

4.   Voor de in lid 2, punt b), bedoelde verificatie wordt de kwaliteitsbeoordeling verricht door middel van bezoeken ter plaatse of analysen van beelden van hetzelfde kalenderjaar en van ten minste dezelfde kwaliteit als die welke vereist is voor de in artikel 68, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde kwaliteitsbeoordeling. Die verificatie wordt verricht door meting van het met betrekking tot een interventie aangegeven areaal bij de steekproef die is geselecteerd voor de in artikel 5 van de onderhavige verordening bedoelde kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle areaalgebonden interventies die onder het geïntegreerd systeem vallen, in de in de leden 3 en 4 bedoelde steekproeven worden opgenomen en in het kwaliteitsbeoordelingsproces worden geverifieerd.

6.   Ingeval bij de kwaliteitsbeoordeling tekortkomingen aan het licht komen, stellen de betrokken lidstaten adequate corrigerende acties voor.

Artikel 5

Kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem

1.   De in artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde jaarlijkse kwaliteitsbeoordeling heeft betrekking op de betrouwbaarheid van de uitvoering van het areaalmonitoringsysteem, levert diagnostische informatie over de bronnen van onjuiste besluiten op het niveau van interventies en subsidiabiliteitsvoorwaarden op en heeft met name betrekking op de vraag of de informatie die voor de verslaglegging over de in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde indicatoren is geleverd, juist is.

2.   De kwaliteitsbeoordeling wordt verricht door middel van bezoeken ter plaatse of analysen van beelden van hetzelfde kalenderjaar en, in voorkomend geval, van ten minste dezelfde kwaliteit als die welke vereist is voor de in artikel 68, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde kwaliteitsbeoordeling. Bezoeken ter plaatse mogen op elk moment van het jaar plaatsvinden en bestrijken, voor zover mogelijk, tijdens eenzelfde bezoek alle subsidiabiliteitsvoorwaarden die voor een bepaalde begunstigde van belang zijn. De beelden die de lidstaten voor de kwaliteitsbeoordeling gebruiken, moeten sluitende en betrouwbare resultaten kunnen opleveren met betrekking tot de feitelijke situatie op het terrein. Lidstaten die voor de waarneming, tracering en beoordeling van landbouwactiviteiten gegeotagde foto’s gebruiken als gegevens die ten minste gelijkwaardig zijn aan gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma, kunnen de kwaliteit van de besluiten op basis van gegeotagde foto’s beoordelen door middel van niet-geautomatiseerde analysen van de gegeotagde foto’s, mits ze sluitende en betrouwbare resultaten opleveren.

3.   Op interventieniveau omvat de kwaliteitsbeoordeling de volgende elementen:

a)

kwantificering van fouten als gevolg van onjuiste besluiten over subsidiabiliteitsvoorwaarden voor onder een areaalgebonden interventie vallende percelen, ongeacht of het desbetreffende besluit al dan niet uit het areaalmonitoringsysteem voortvloeit. Het resultaat wordt uitgedrukt in hectaren;

b)

kwantificering van het aantal percelen waarbij door middel van het areaalmonitoringsysteem een niet-naleving van de subsidiabiliteitsvoorwaarden is ontdekt, en van het aantal percelen dat na de uiterste datum voor wijzigingen in steunaanvragen niet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoet.

4.   In de uiterlijk op 15 februari 2025 en 15 februari 2027 in te dienen verslagen wordt ook nagegaan of alle subsidiabiliteitsvoorwaarden voor areaalgebonden interventies die monitorbaar worden geacht, in respectievelijk 2024 en 2026 aan het areaalmonitoringsysteem waren onderworpen. Na beoordeling van de resultaten van deze verslagen kunnen corrigerende acties nodig zijn.

5.   De kwaliteit wordt beoordeeld door alle subsidiabiliteitsvoorwaarden voor alle interventies in het kader waarvan aanvragen zijn ingediend, te controleren aan de hand van een representatieve steekproef van percelen.

6.   Ter vereenvoudiging en gezien het feit dat de steekproef voor de kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem voldoende zekerheid biedt dat per interventie aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan, kunnen de lidstaten besluiten om met de in de artikelen 4 en 5 van deze verordening bedoelde kwaliteitsbeoordelingen rekening te houden met betrekking tot de verplichting om een in artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoeld controlesysteem op te zetten.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle areaalgebonden interventies die onder het geïntegreerd systeem vallen, in de steekproef van percelen worden opgenomen en in het kwaliteitsbeoordelingsproces worden geverifieerd, ongeacht de mogelijkheid om het areaalmonitoringsysteem overeenkomstig artikel 70, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 geleidelijk op te zetten.

8.   Ingeval bij de in lid 3, punten a) en b), bedoelde kwantificeringen tekortkomingen aan het licht komen, stellen de betrokken lidstaten adequate corrigerende acties voor.

9.   In het kader van corrigerende acties voor niet-gemonitorde of niet sluitend gemonitorde subsidiabiliteitsvoorwaarden zijn ook bezoeken ter plaatse mogelijk. Ingeval naar aanleiding van de resultaten van de kwaliteitsbeoordeling voor het betrokken kalenderjaar corrigerende acties nodig zijn, kan het nodig zijn om in het kwaliteitsbeoordelingsverslag van het eropvolgende jaar aanvullende informatie over de te verhelpen tekortkomingen op te nemen.

HOOFDSTUK III

TOEPASSING EN BEREKENING VAN ADMINISTRATIEVE CONDITIONALITEITSSANCTIES

Artikel 6

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de definities in titel IV, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) 2021/2116 van toepassing.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

a)

“niet-naleving”: niet-inachtneming van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen uit hoofde van Uniewetgeving als bedoeld in artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115, of van de normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond die door de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van die verordening zijn vastgesteld;

b)

“normen”: alle normen die door de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2115 zijn vastgesteld;

c)

“jaar van de bevinding”: het kalenderjaar waarin de administratieve controle of controle ter plaatse is verricht;

d)

“conditionaliteitsgebieden”: elk van de drie in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde gebieden.

Artikel 7

Algemene beginselen van niet-nalevingen

1.   Wanneer wordt bepaald of er sprake is van een herhaling van een niet-naleving, wordt rekening gehouden met overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 geconstateerde niet-nalevingen van de randvoorwaarden.

2.   Bij de bepaling van de “omvang” van een niet-naleving wordt er met name rekening mee gehouden of de niet-naleving verstrekkende gevolgen heeft dan wel of de gevolgen tot het landbouwbedrijf zelf beperkt blijven.

3.   De “ernst” van een niet-naleving is met name afhankelijk van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op de doelstellingen van de betrokken eis of norm.

4.   Of een niet-naleving een “permanent” karakter draagt, is met name afhankelijk van de lengte van de periode waarin de effecten blijven bestaan, of van de mogelijkheden om die effecten met redelijke middelen te beëindigen.

5.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden niet-nalevingen geacht te zijn “geconstateerd” indien deze zijn vastgesteld bij controles van welke aard ook overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2116 of nadat ze op een andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit of, in voorkomend geval, het betaalorgaan zijn gebracht.

Artikel 8

Algemene beginselen van administratieve sancties

1.   De administratieve sanctie waarin artikel 84, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 voorziet, wordt alleen opgelegd indien een niet-naleving wordt ontdekt binnen drie opeenvolgende kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

2.   Wanneer dezelfde niet-naleving gedurende meerdere kalenderjaren ononderbroken plaatsvindt, wordt een administratieve sanctie toegepast voor elk kalenderjaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden. De administratieve sancties worden berekend op basis van de betalingen die aan de desbetreffende begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend voor steunaanvragen of betalingsclaims die zijn of worden ingediend in de kalenderjaren van de niet-naleving.

3.   Wanneer in het kalenderjaar van de bevinding de begunstigde geen steunaanvraag indient of de administratieve sanctie hoger is dan het totale bedrag van de aan de begunstigde toegekende of toe te kennen betalingen met betrekking tot steunaanvragen die de begunstigde in de loop van het kalenderjaar van de bevinding heeft ingediend of zal indienen, wordt de administratieve sanctie overeenkomstig artikel 30 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie (10) ingevorderd.

Artikel 9

Verlagingspercentages in geval van niet-opzettelijke niet-naleving

1.   Bij geconstateerde niet-opzettelijke niet-nalevingen kan het betaalorgaan op basis van de door de bevoegde controleautoriteit geleverde beoordeling van de niet-naleving en rekening houdend met de criteria van artikel 85, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2116 besluiten het in artikel 85, lid 2, van die verordening vermelde percentage te verlagen tot maximaal 1 %.

2.   Wanneer een geconstateerde niet-opzettelijke niet-naleving ernstige gevolgen voor de verwezenlijking van de doelstelling van de betrokken norm of eis heeft of een rechtstreeks gevaar voor de volks- of diergezondheid vormt, kan het betaalorgaan op basis van de door de bevoegde controleautoriteit geleverde beoordeling van de niet-naleving, waarin rekening wordt gehouden met de criteria van artikel 85, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2116, besluiten het in artikel 85, lid 5, van die verordening vermelde percentage te verhogen tot maximaal 10 %.

3.   Wanneer een geconstateerde niet-opzettelijke niet-naleving van dezelfde eis of norm binnen drie opeenvolgende kalenderjaren aanhoudt, is het in artikel 85, lid 6, eerste alinea, van Verordening (EU) 2021/2116 vermelde verlagingspercentage alleen van toepassing wanneer de begunstigde in kennis is gesteld van de eerdere geconstateerde niet-naleving. Wanneer dezelfde niet-naleving zonder gegronde reden van de begunstigde voortduurt, wordt deze aangemerkt als een geval van opzettelijke niet-naleving.

4.   Wanneer een geconstateerde niet-naleving geen of slechts onbeduidende gevolgen voor de verwezenlijking van de doelstelling van de betrokken norm of eis heeft en geen administratieve sanctie overeenkomstig artikel 85, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EU) 2021/2116 wordt opgelegd, wordt de niet-naleving niet in aanmerking genomen wanneer wordt bepaald of er sprake is van een herhaling of aanhouden van een niet-naleving.

5.   Wanneer een lidstaat het in artikel 66, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde areaalmonitoringsysteem toepast om gevallen van niet-naleving op te sporen, kan de bij geconstateerde niet-opzettelijke niet-nalevingen op te leggen verlaging lager uitvallen dan de verlaging waarin lid 1 van het onderhavige artikel voorziet, maar bedraagt deze ten minste 0,5 % van het totale bedrag aan betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van die verordening.

Artikel 10

Verlagingspercentages in geval van opzettelijke niet-naleving

De procentuele verlaging bij een geconstateerde opzettelijke niet-naleving bedraagt ten minste 15 % van het totale bedrag aan betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/2116. Op basis van de beoordeling van de niet-naleving die de bevoegde controleautoriteit heeft geleverd, en rekening houdend met de criteria van artikel 85, lid 1, tweede alinea, van die verordening kan het betaalorgaan besluiten om het percentage te verhogen tot maximaal 100 %.

Artikel 11

Berekening van verlagingen bij meerdere niet-nalevingen in hetzelfde kalenderjaar

1.   Wanneer een geconstateerde niet-naleving van een norm ook een niet-naleving van een eis vormt, wordt de niet-naleving als één niet-naleving aangemerkt. Voor de berekening van de verlagingen wordt de niet-naleving als deel van het conditionaliteitsgebied van de eis beschouwd.

2.   Wanneer in hetzelfde kalenderjaar meer dan één zich niet herhalende niet-opzettelijke niet-naleving is geconstateerd, wordt de procedure voor de vaststelling van de verlaging afzonderlijk op elke niet-naleving toegepast en worden de daaruit voortvloeiende percentages bij elkaar opgeteld. De totale verlaging mag echter niet meer bedragen dan:

a)

5 % van het totale bedrag aan betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/2116, wanneer geen van de niet-nalevingen ernstige gevolgen heeft voor de verwezenlijking van de doelstelling van de betrokken norm of eis of een rechtstreeks gevaar voor de volks of diergezondheid vormt, of

b)

10 % van het totale bedrag aan betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/2116, wanneer ten minste één niet-naleving ernstige gevolgen heeft voor de verwezenlijking van de doelstelling van de betrokken norm of eis of een rechtstreeks gevaar voor de volks of diergezondheid vormt.

3.   Wanneer in hetzelfde kalenderjaar meer dan één zich herhalende niet-opzettelijke niet-naleving is geconstateerd, wordt de procedure voor de vaststelling van de verlaging afzonderlijk op elke niet-naleving toegepast en worden de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar opgeteld. De verlaging mag echter niet meer bedragen dan 20 % van het totale bedrag aan betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/2116.

4.   Wanneer in hetzelfde kalenderjaar meer dan één opzettelijke niet-naleving is geconstateerd, wordt de procedure voor de vaststelling van de verlaging afzonderlijk op elke niet-naleving toegepast en worden de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar opgeteld. De verlaging mag echter niet meer bedragen dan 100 % van het totale bedrag aan betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/2116.

5.   Wanneer in hetzelfde kalenderjaar meerdere gevallen van niet-opzettelijke, zich herhalende en opzettelijke niet-naleving hebben plaatsgevonden, worden de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages, in voorkomend geval na toepassing van de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, bij elkaar opgeteld. De verlaging mag echter niet meer bedragen dan 100 % van het totale bedrag aan betalingen en steun als bedoeld in artikel 83, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/2116.

HOOFDSTUK IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 104, lid 1, tweede alinea, punt a), iv), van Verordening (EU) 2021/2116 worden controles op de naleving van de conditionaliteitsregels als bedoeld in artikel 83 van die verordening, verricht voor arealen waarvoor op grond van de artikelen 28, 29 en 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bijstand wordt verleend in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s die tot en met 31 december 2025 krachtens die verordening worden uitgevoerd, wanneer de betrokken begunstigde ook areaalgebonden betalingen in het kader van het strategisch GLB-plan uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115 ontvangt.

De in de eerste alinea bedoelde conditionaliteitscontroles worden geacht betrekking te hebben op de in artikel 96 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde controles op de naleving van de randvoorwaarden, tenzij daarbij niet-nalevingen van de conditionaliteitsregels aan het licht komen. Indien niet aan de conditionaliteitsregels is voldaan, verricht de lidstaat overeenkomstig dat artikel controles op de areaalgebonden maatregelen van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s en past hij, wanneer onregelmatigheden worden ontdekt, de regels voor de berekening en toepassing van administratieve sancties toe waarin Verordening (EU) nr. 1306/2013 voorziet.

Artikel 13

Intrekking

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 wordt met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken.

Zij blijft evenwel van toepassing op:

a)

vóór 1 januari 2023 ingediende steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen;

b)

betalingsaanvragen die verband houden met bijstandsmaatregelen die in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 worden uitgevoerd;

c)

het controlesysteem en de administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden.

Artikel 14

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 mei 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB L 181 van 20.6.2014, blz. 48).

(3)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(4)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(6)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(7)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(8)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(9)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie (PB L 20 van 31.1.2022, blz. 131).


8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1173 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2022

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (1), en met name artikel 26, eerste alinea, punt c), artikel 60, lid 4, eerste alinea, punt b), artikel 75 en artikel 92,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2021/2116 stelt de basisregels vast met betrekking tot onder meer de verplichtingen van de lidstaten om de financiële belangen van de Unie te beschermen en verslag uit te brengen over beleidsprestaties. Met het oog op de goede werking van het nieuwe rechtskader moeten bepaalde voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de beoordelingsverslagen over de kwaliteit van drie elementen (het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, het geospatiale aanvraagsysteem en het areaalmonitoringsysteem) van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (“geïntegreerd systeem”) en de daaraan gerelateerde corrigerende maatregelen, de vereisten voor steunaanvragen en het areaalmonitoringsysteem, het kader voor de verwerving van satellietgegevens voor het areaalmonitoringsysteem en de controles van de erkende brancheorganisaties met betrekking tot de gewasspecifieke betaling voor katoen. De nieuwe regels moeten in de plaats komen van de desbetreffende bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie (2).

(2)

De beoordelingsverslagen over de kwaliteit van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, het geospatiale aanvraagsysteem en het areaalmonitoringsysteem moeten alomvattend zijn om te kunnen beoordelen of de informatie die door deze elementen van het geïntegreerde systeem wordt gegenereerd, betrouwbaar is. Aan de hand van de inhoud van deze verslagen moet ook kunnen worden geconcludeerd of voldoende zekerheid wordt geboden met betrekking tot de kwaliteit van de informatie die wordt gebruikt in de context van de verplichting van de lidstaten om verslag uit te brengen over de prestaties ten aanzien van de output- en resultaatindicatoren voor areaalgebonden interventies die onder het geïntegreerd systeem vallen. Daarom moeten die verslagen met name informatie bevatten over de in het kader van de kwaliteitsbeoordeling verrichte werkzaamheden en de geconstateerde tekortkomingen, en diagnostische informatie over de mogelijke onderliggende oorzaken van die tekortkomingen. Meer in het bijzonder moeten de verslagen informatie bevatten over de voor de kwaliteitsbeoordelingen gebruikte gegevens en beelden en over de testresultaten. De ervaring met de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over de kwaliteitsbeoordeling van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen heeft uitgewezen dat het gebruik van specifieke elektronische informatiesystemen bijzonder nuttig is. Om de werkzaamheden van de lidstaten en hun communicatie met de Commissie te vergemakkelijken, moeten deze informatiesystemen verder worden gebruikt en waar nodig verder worden ontwikkeld voor de verslagen over de drie kwaliteitsbeoordelingen waarin Verordening (EU) 2021/2116 voorziet.

(3)

Om hun doel, namelijk het verstrekken van betrouwbare gegevens voor het jaarlijkse prestatieverslag, te verwezenlijken, moeten de resultaten van de drie kwaliteitsbeoordelingen, en met name die van het geospatiale aanvraagsysteem en het areaalmonitoringsysteem, worden gecombineerd om een raming te kunnen maken van de uit tekortkomingen van de systemen voortvloeiende oppervlaktefout bij de voor de output- en resultaatindicatoren gerapporteerde gegevens. Er moeten regels worden vastgesteld voor de corrigerende maatregelen die nodig kunnen zijn om de tekortkomingen binnen een bepaald tijdsbestek aan te pakken. Voorts moet aan de hand van de verslagen die over de jaren 2024 en 2026 worden opgesteld, kunnen worden nagegaan of het areaalmonitoringsysteem in alle lidstaten naar behoren is opgezet en of de geleidelijke invoering van het areaalmonitoringsysteem succesvol is verlopen en dat systeem betrekking heeft op alle subsidiabiliteitsvoorwaarden en interventies die monitorbaar zijn. Daartoe moeten de verslagen een lijst bevatten van alle subsidiabiliteitscriteria voor alle areaalgebonden interventies die onder het geïntegreerd systeem vallen, samen met informatie over de gegevensbronnen die voor de analyse zijn gebruikt.

(4)

De lidstaten moeten een betrouwbaar en modern systeem voor het beheer van de steunaanvragen opzetten, dat elektronische communicatie mogelijk maakt en werkt in jaarlijkse cycli. De lidstaten moeten streven naar vereenvoudigingen voor begunstigden en nationale overheidsdiensten, bijvoorbeeld door te bepalen dat één aanvraag betrekking kan hebben op meerdere interventies of meerdere begunstigden die gezamenlijk een aanvraag indienen of dat bij overdracht van een bedrijf één aanvraag per bedrijf in een bepaald jaar in aanmerking wordt genomen. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor een goed beheer van de interventies waarbij meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is voor dezelfde begunstigde.

(5)

De lidstaten moeten de vruchten van digitalisering plukken door in de regel gebruik te maken van elektronische middelen voor elke communicatie met de begunstigden. Bovendien moeten de lidstaten, met het oog op meer vereenvoudiging, de informatie die nodig is voor het beheer van de interventies, voor zover mogelijk opvragen uit gegevensbronnen die ter beschikking zijn van de openbare overheden.

(6)

Om het indienen van steunaanvragen te vergemakkelijken, moeten de lidstaten vooraf ingevulde formulieren verstrekken met alle voor de begunstigden relevante en zo actueel mogelijke informatie. De lidstaten moeten onregelmatigheden voorkomen door toe te staan dat de vooraf ingevulde formulieren worden gewijzigd en door te voorzien in alerts die de begunstigde helpen potentiële gevallen van niet-naleving op te sporen en een correcte aanvraag in te dienen. De lidstaten moeten met de door de begunstigden aangebrachte wijzigingen rekening houden bij de actualisering van de informatie in de databanken van de nationale overheid. Als een lidstaat besluit een geautomatiseerd claimsysteem toe te passen, moet dat systeem, met het oog op de gelijke behandeling van de begunstigden, dezelfde mate van gedetailleerdheid garanderen als die welke vereist is voor de steunaanvraag uit hoofde van deze verordening.

(7)

Steunaanvragen in het kader van het geïntegreerd systeem moeten, voor zover mogelijk, alle informatie bevatten die nodig is voor een goed en betrouwbaar beheer van de betrokken interventies en voor de correcte verslaglegging over de output- en resultaatindicatoren. Met het oog op een goed beheer van de interventies moeten de begunstigden verantwoordelijk blijven voor de ingediende steunaanvraag, zodat duidelijk kan worden uitgemaakt wie de daarmee samenhangende rechten kan uitoefenen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden op zich moet nemen.

(8)

Om onregelmatigheden te voorkomen moet de mogelijkheid worden geboden steunaanvragen binnen een bepaalde termijn te wijzigen of in te trekken. Wanneer alle begunstigden van een bepaalde interventie onder administratieve controles en/of de toepassing van het areaalmonitoringsysteem vallen, is een afschrikkend effect van sancties niet nodig. Daarom moet het vóór het verstrijken van een bepaalde termijn die nodig is voor een goed beheer van de interventies, te allen tijde worden toegestaan steunaanvragen te wijzigen of in te trekken. Voor niet-nalevingen in verband met niet-monitorbare subsidiabiliteitsvoorwaarden die aan het licht komen op basis van andere bronnen dan het areaalmonitoringsysteem of administratieve controles, mogen evenwel geen wijzigingen of intrekkingen worden toegestaan. In andere situaties mag de mogelijkheid om steunaanvragen te wijzigen of in te trekken niet worden toegestaan wanneer de begunstigde in kennis is gesteld van een geplande controle ter plaatse of wanneer een dergelijke controle, indien onaangekondigd, reeds onregelmatigheden aan het licht heeft gebracht. Voorts moet, met het oog op de betrouwbaarheid van de informatie die nodig is voor interventies met betrekking tot runderen, schapen en geiten op grond van artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (3), de termijn voor het aanbrengen van wijzigingen zodanig worden vastgesteld dat de steunaanvraag kan worden gewijzigd en het geautomatiseerde gegevensbestand voor dieren kan worden bijgewerkt vóór de door de lidstaat vastgestelde datum waarop aan de identificatie- en registratievereisten moet zijn voldaan.

(9)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de geospatiale aanvraag de nodige informatie bevat voor het beheer van onder het geïntegreerd systeem vallende areaalgebonden interventies en, voor zover nodig, van areaalgebonden interventies in de wijnsector, alsook voor de vereisten in het kader van de conditionaliteit. Als nuttige leidraad voor de lidstaten moet een niet-uitputtende lijst van elementen van de geospatiale aanvraag worden opgesteld. Met betrekking tot de informatie die de begunstigde over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet verstrekken wanneer dat van belang is voor een onder het geïntegreerd systeem vallende interventie waarvoor steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) wordt aangevraagd, kunnen de lidstaten besluiten die informatie te gebruiken ten aanzien van de verplichting tot registratie van het gebruik van deze producten als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(10)

Met het oog op een goed beheer van de diergebonden interventies moeten bepaalde regels betreffende de inhoud van de betrokken steunaanvragen worden vastgesteld. Met het oog op transparantie en gelijke behandeling van begunstigden moet ook worden verduidelijkt dat wanneer een automatisch claimsysteem wordt gebruikt, alle dieren die eigendom zijn van de begunstigde en in aanmerking kunnen komen voor steun in het kader van een bepaalde interventie, moeten worden geacht voor die interventie te zijn gedeclareerd.

(11)

Bij Verordening (EU) 2021/2116 is het areaalmonitoringsysteem ingevoerd als verplicht onderdeel van het geïntegreerd systeem. Om ervoor te zorgen dat deze verplichting naar behoren en op uniforme wijze wordt uitgevoerd, moet het areaalmonitoringsysteem in alle lidstaten hetzelfde toepassingsgebied hebben en bijgevolg betrekking hebben op alle begunstigden, alle onder het geïntegreerd systeem vallende areaalgebonden interventies en alle monitorbare voorwaarden. Om de horizontale doelstelling van de modernisering van het GLB te ondersteunen moet de automatisering van de gegevensanalyse in het kader van het areaalmonitoringsysteem prioriteit krijgen. Daarom moet het aantal subsidiabiliteitsvoorwaarden dat kan worden geacht monitorbaar te zijn met gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma of andere gegevens van ten minste equivalente waarde, geleidelijk worden uitgebreid. Daartoe moeten de lidstaten ervoor zorgen dat in 2023 en 2024 alle subsidiabiliteitsvoorwaarden die kunnen worden geacht monitorbaar te zijn door automatische verwerking van gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma, aan het areaalmonitoringsysteem onderworpen zijn. De lidstaten kunnen echter beslissen of deze monitorbare subsidiabiliteitsvoorwaarden daadwerkelijk worden gemonitord door de verwerking van gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma dan wel van andere gegevens van ten minste equivalente waarde. Indien de subsidiabiliteitsvoorwaarden niet kunnen worden geacht monitorbaar te zijn met gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma, kunnen de lidstaten besluiten ze te monitoren door de verwerking van andere gegevens van ten minste equivalente waarde, of deze gegevens als niet-monitorbaar te beschouwen. Vanaf 2025 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle subsidiabiliteitsvoorwaarden die kunnen worden geacht monitorbaar te zijn door automatische verwerking van gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma of van gegeotagde foto’s, aan het areaalmonitoringsysteem onderworpen zijn. Gezien de inspanningen en investeringen die nodig zijn om gegeotagde foto’s op te nemen als gegevens van ten minste equivalente waarde voor het areaalmonitoringsysteem, moeten de lidstaten evenwel tijd krijgen om de nodige voorbereidende werkzaamheden te verrichten. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de subsidiabiliteitsvoorwaarden die kunnen worden geacht monitorbaar te zijn aan de hand van gegeotagde foto’s, in de loop van de programmeringsperiode geleidelijk in het systeem worden opgenomen. Daarbij moet vanaf 2025 gestaag vooruitgang worden geboekt. De lidstaten moeten bepalen welke subsidiabiliteitsvoorwaarden die kunnen worden geacht monitorbaar te zijn aan de hand van gegeotagde foto’s, elk jaar aan het areaalmonitoringsysteem worden onderworpen. Om het de lidstaten verder te vergemakkelijken deze nieuwe technologie in het areaalmonitoringsysteem te integreren, moeten de lidstaten bovendien vóór 1 januari 2027 op zijn minst een bepaald percentage interventies waarvoor de subsidiabiliteitsvoorwaarden worden geacht alleen met gegeotagde foto’s te kunnen worden gemonitord, in het areaalmonitoringsysteem hebben opgenomen. De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen om te beslissen welke interventies met op zijn minst één subsidiabiliteitsvoorwaarde die in het kader van het areaalmonitoringsysteem met gegeotagde foto’s wordt gemonitord, in dat percentage worden opgenomen. In hun besluit moeten de lidstaten er echter voor zorgen dat alle areaalgebonden interventies onder het areaalmonitoringsysteem vallen, zoals voorgeschreven in artikel 70 van Verordening (EU) 2021/2116.

(12)

Daarnaast moeten ook gemeenschappelijke voorschriften worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de arealen waarvoor een claim in het kader van een interventie is ingediend, vrij zijn van niet-subsidiabel areaal, niet-subsidiabel landgebruik of wijzigingen in de categorie landbouwareaal die een impact kunnen hebben op de analyse van de interventiespecifieke subsidiabiliteitsvoorwaarden met behulp van het areaalmonitoringsysteem. Die voorschriften moeten gedurende het hele claimjaar worden beoordeeld met betrekking tot de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de in een bepaalde steunaanvraag opgenomen interventies, zodat vervolgens een zinvolle analyse door het areaalmonitoringsysteem mogelijk wordt. Het landgebruik moet voor een afgebakend areaal worden beoordeeld om te kunnen concluderen of het tijd-ruimtegedrag dat op basis van een bepaalde steunaanvraag en de betrokken interventie kan worden verwacht, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bij de ontwikkeling van het areaalmonitoringsysteem moeten de lidstaten het potentieel ervan ten volle benutten door de beschikbare informatie te gebruiken voor het actualiseren van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen en door met de begunstigden te communiceren met het oog op de wijziging van hun steunaanvraag. Wanneer de lidstaat de begunstigde op basis van de resultaten van het areaalmonitoringsysteem in kennis moet stellen van een niet-naleving wegens de aanwezigheid van niet-subsidiabele arealen of niet-subsidiabel landgebruik, moet de informatie over de niet-naleving onmiddellijk na de opsporing ervan worden meegedeeld, zodat de begunstigde de mogelijkheid krijgt de steunaanvraag zo snel mogelijk te wijzigen en er opnieuw een zinvolle en tijdige analyse kan worden verricht met het areaalmonitoringsysteem. Ook moet worden verduidelijkt hoe de mogelijkheid om het systeem geleidelijk in te voeren in de praktijk moet worden toegepast, door te specificeren welke interventies in 2023 in het systeem moeten zijn opgenomen.

(13)

Om ervoor te zorgen dat het areaalmonitoringsysteem alle subsidiabiliteitsvoorwaarden voor alle onder het geïntegreerd systeem vallende areaalgebonden interventies kan bestrijken die kunnen worden gemonitord met gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma of andere gegevens van ten minste equivalente waarde, moeten de gegevenssoorten worden uitgebreid en moeten de normen worden vastgesteld die hun gelijkwaardigheid met satellietgegevens waarborgen. Om hiaten in de moderniseringsinspanningen van de lidstaten te voorkomen, moeten gegeotagde foto’s voor het areaalmonitoringsysteem worden beschouwd als gegevens van ten minste equivalente waarde.

(14)

Er moeten specifieke regels worden vastgesteld voor een objectieve en efficiënte procedure voor de verwerving van satellietgegevens ten behoeve van het areaalmonitoringsysteem.

(15)

Met het oog op een goed beheer van de interventies voor katoen moeten bepaalde voorschriften worden vastgesteld betreffende de inhoud van de controles die de lidstaten bij de erkende brancheorganisaties verrichten.

(16)

Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 worden ingetrokken. Die verordening blijft echter van toepassing op steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen die vóór 1 januari 2023 zijn ingediend en op betalingsaanvragen in verband met bijstandsmaatregelen die worden uitgevoerd in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de landbouwfondsen, het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden voorschriften voor de toepassing van Verordening (EU) 2021/2116 vastgesteld wat betreft het in artikel 65 van die verordening bedoelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem (“geïntegreerd systeem”), en wel met betrekking tot:

a)

de vorm en inhoud van, en de wijze van toezending of terbeschikkingstelling aan de Commissie van:

i)

de beoordelingsverslagen over de kwaliteit van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, van het geospatiale aanvraagsysteem en van het areaalmonitoringsysteem;

ii)

de corrigerende maatregelen als bedoeld in de artikelen 68, 69 en 70 van Verordening (EU) 2021/2116;

b)

de basiskenmerken van en regels voor het steunaanvraagsysteem uit hoofde van artikel 69 van Verordening (EU) 2021/2116 en het areaalmonitoringsysteem als bedoeld in artikel 70 van die verordening, met inbegrip van parameters voor de geleidelijke toename van het aantal onder het areaalmonitoringsysteem vallende interventies;

c)

de procedure voor de in artikel 24 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde verwerving van satellietgegevens voor de verwezenlijking van de gestelde doelen;

d)

het kader voor de verwerving, de verbetering en het gebruik van satellietgegevens, en de toepasselijke termijnen, en

e)

een systeem ter controle van de erkende brancheorganisaties met betrekking tot de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115.

Artikel 2

Kwaliteitsbeoordelingsverslagen

1.   De lidstaten verstrekken de in artikel 68, lid 3, artikel 69, lid 6, en artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde kwaliteitsbeoordelingen aan de Commissie in de vorm van verslagen die worden ingediend via elektronische informatiesystemen waarmee informatie, documenten en ondersteunende gegevens kunnen worden uitgewisseld.

2.   De in lid 1 bedoelde verslagen bevatten informatie over de onderliggende werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsbeoordelingen, met name met betrekking tot de resultaten van de bezoeken ter plaatse en/of de beeldanalyse die betrouwbare en overtuigende informatie verschaffen over de feitelijke toestand op het terrein, alsook een kwantificering van de tekortkomingen die bij de desbetreffende kwaliteitsbeoordeling aan het licht zijn gekomen. De resultaten van de in lid 1 bedoelde kwaliteitsbeoordelingen worden gecombineerd met het oog op de kwantificering van de fout in het aantal hectaren of het aandeel arealen dat in het jaarlijkse prestatieverslag is gerapporteerd.

3.   Indien de in lid 1 bedoelde kwaliteitsbeoordelingen tekortkomingen aan het licht brengen, vermeldt de lidstaat in het kwaliteitsbeoordelingsverslag duidelijk de corrigerende maatregelen om die tekortkomingen te verhelpen. Indien de Commissie van oordeel is dat de voortgang bij de uitvoering van de in het voorgaande jaar voorgestelde corrigerende maatregelen onvoldoende is, kan zij de lidstaat verzoeken een actieplan in te dienen overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2021/2116.

4.   Bij terugkerende tekortkomingen die bij de in lid 1 bedoelde kwaliteitsbeoordelingen aan het licht komen, verzoekt de Commissie om een actieplan overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 indien dezelfde tekortkomingen worden geconstateerd in het tweede opeenvolgende jaar zonder dat zich enige verbetering heeft voorgedaan, en die tekortkomingen als ernstig worden beschouwd overeenkomstig artikel 2, punt d), van die verordening.

5.   Het voor de jaren 2024 en 2026 in te dienen beoordelingsverslag over de kwaliteit van het areaalmonitoringsysteem moet een lijst bevatten van alle subsidiabiliteitsvoorwaarden voor alle onder het areaalmonitoringsysteem vallende interventies, samen met informatie over de gegevensbronnen die voor de analyse zijn gebruikt.

Artikel 3

Algemene voorschriften voor het steunaanvraagsysteem

1.   De lidstaten zetten een elektronisch systeem op voor de steunaanvragen, die jaarlijks door de begunstigden moeten worden ingediend en alle informatie moeten bevatten die de lidstaten nodig hebben voor de verificatie van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, op zijn minst voor de interventies als bedoeld in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116, en, indien nodig, van de voorwaarden en vereisten met betrekking tot de conditionaliteit en de betalingsrechten. Het systeem maakt een duidelijke en ondubbelzinnige identificatie van de begunstigden mogelijk, met name wanneer wordt gebruikgemaakt van het in artikel 65, lid 4, punt f), van die verordening bedoelde automatische claimsysteem. Het systeem omvat het geospatiale aanvraagsysteem en, indien van toepassing, het diergebonden aanvraagsysteem als bedoeld in artikel 66, lid 1, punt b), van die verordening.

2.   De steunaanvragen worden ingediend binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn en hebben betrekking op het kalenderjaar van indiening.

3.   De lidstaten kunnen voorzien in een verzamelaanvraag voor verschillende interventies als bedoeld in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116, de betalingsrechten en de conditionaliteit.

4.   De lidstaten kunnen besluiten dat een groep begunstigden gezamenlijk een steunaanvraag kan indienen, mits gelijke behandeling van alle begunstigden gegarandeerd is.

5.   Wordt een bedrijf overgedragen van een begunstigde aan een andere, dan nemen de lidstaten in het jaar van overdracht slechts één steunaanvraag voor dat bedrijf in aanmerking.

6.   Voor diergebonden interventies op grond van de artikelen 31, 34 en 70 van Verordening (EU) 2021/2115 kunnen de lidstaten, wanneer een dier wordt overgedragen van een begunstigde aan een andere, in het jaar van overdracht meer dan één steunaanvraag voor dat dier in aanmerking nemen, mits zij de non-discriminatie tussen de betrokken begunstigden, de doeltreffendheid van de controles, een billijke toepassing van eventuele sancties en de inachtneming van de jaarperiodiciteit van het geïntegreerd systeem kunnen garanderen.

7.   Met het oog op een goed beheer van de interventies in een lidstaat en wanneer meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is voor het beheer van de steunaanvraag van eenzelfde begunstigde, neemt de betrokken lidstaat alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de nodige informatie ter beschikking wordt gesteld van alle betrokken betaalorganen.

Artikel 4

Vereenvoudiging van de procedures met betrekking tot het steunaanvraagsysteem

1.   De lidstaten zetten elektronische communicatiemiddelen tussen de begunstigde en de autoriteiten op om ervoor te zorgen dat de toegezonden gegevens betrouwbaar zijn met het oog op een goed beheer van de onder het geïntegreerd beheers- en controlesysteem vallende interventies. Indien de bewijsstukken niet langs elektronische weg kunnen worden toegezonden, stellen de lidstaten dezelfde termijnen vast voor de toezending ervan via niet-elektronische middelen.

2.   De lidstaten kunnen in vereenvoudigde procedures voorzien wanneer de autoriteiten reeds over de gegevens beschikken, met name wanneer de situatie sinds de laatste indiening van een steunaanvraag niet is gewijzigd. De lidstaten kunnen besluiten om voor steunaanvragen gebruik te maken van gegevens uit gegevensbronnen waarover de nationale autoriteiten beschikken. De lidstaten zorgen ervoor dat die gegevensbronnen de mate van zekerheid bieden die voor een goed beheer van de gegevens nodig is om de betrouwbaarheid, integriteit en veiligheid van die gegevens te waarborgen.

3.   Indien nodig kunnen de lidstaten de informatie die moet worden verstrekt in de bewijsstukken die samen met de steunaanvraag moeten worden ingediend, rechtstreeks bij de informatiebron opvragen.

Artikel 5

Voorschriften met betrekking tot het steunaanvraagsysteem

1.   De lidstaten verstrekken de begunstigden langs elektronische weg vooraf ingevulde formulieren als bedoeld in artikel 69, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2116.

2.   Voor areaalgebonden interventies als bedoeld in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bevatten de vooraf ingevulde formulieren het desbetreffende grafische materiaal in zijn meest actuele vorm, dat wordt aangeleverd via een interface op basis van een geografisch informatiesysteem, om de geospatiale aangifte van arealen voor deze interventies en voor de conditionaliteit te vergemakkelijken.

3.   Op de in lid 1 bedoelde vooraf ingevulde formulieren staat het volgende vermeld:

a)

de unieke identificatie van alle landbouwpercelen en van de grondeenheden met niet-landbouwarealen die door de lidstaat waar het bedrijf gevestigd is, als subsidiabel worden beschouwd;

b)

de oppervlakte en de ligging van de gedeclareerde arealen van deze percelen en het overeenkomstige subsidiabele areaal dat voor het voorgaande jaar voor betaling in het kader van areaalgebonden interventies was vastgesteld;

c)

informatie die van belang is voor de conditionaliteit.

4.   Aan de begunstigden kan ook informatie worden verstrekt die afkomstig is van het areaalmonitoringsysteem, indien die van belang is voor de steunaanvraag.

5.   Voor diergebonden interventies met betrekking tot runderen of schapen en geiten maken de lidstaten gebruik van een bijgewerkt geautomatiseerd gegevensbestand zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 25, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (6), om in de vooraf ingevulde formulieren de meest recente informatie op te nemen uit dat gegevensbestand, dat moet zijn bijgewerkt overeenkomstig de in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/520 van de Commissie (7) vastgestelde termijnen.

6.   De lidstaten bieden de begunstigden de mogelijkheid om de vooraf ingevulde formulieren te corrigeren binnen een termijn die de lidstaat vaststelt overeenkomstig de voorwaarden voor de termijn voor de indiening van steunaanvragen als vastgesteld in artikel 3 en voor de wijziging of intrekking van steunaanvragen als vastgesteld in artikel 7.

7.   Waar relevant wordt met de wijzigingen die de begunstigden in de vooraf ingevulde formulieren aanbrengen, rekening gehouden bij de actualisering van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, de toepassing van het areaalmonitoringsysteem en het geautomatiseerde gegevensbestand als bedoeld in lid 5.

8.   Om de indiening door de begunstigden te vergemakkelijken, voorziet het steunaanvraagsysteem tijdens de aanvraagprocedure in alerts.

9.   Lidstaten die het in artikel 65, lid 4, punt f), van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde automatische claimsysteem toepassen, zorgen voor een niveau van gedetailleerdheid dat gelijkwaardig is aan het in de onderhavige verordening vastgestelde niveau.

Artikel 6

Inhoud van de steunaanvragen

1.   Onder steunaanvraag wordt verstaan een aanvraag om steun in het kader van een onder het geïntegreerd systeem vallende interventie of, in voorkomend geval, een bijstandsaanvraag of een betalingsclaim.

2.   De steunaanvraag bevat ten minste:

a)

de identiteit van de begunstigde;

b)

nadere gegevens over de aangevraagde interventie(s);

c)

in voorkomend geval, alle bewijsstukken die nodig zijn voor de vaststelling van de subsidiabiliteitsvoorwaarden en andere relevante vereisten voor de betrokken interventie;

d)

informatie die van belang is voor de conditionaliteit.

De begunstigde blijft verantwoordelijk voor de steunaanvraag en de juistheid van de verstrekte informatie. Dit geldt ook wanneer een lidstaat gebruikmaakt van een automatisch claimsysteem.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de steunaanvraag alle informatie bevat die nodig is voor de extractie van de gegevens die van belang zijn voor de correcte verslaglegging over de output- en resultaatindicatoren, als bedoeld in artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116, met betrekking tot de in de steunaanvraag opgenomen interventies.

Artikel 7

Wijziging of intrekking van steunaanvragen

1.   De steunaanvragen kunnen door de begunstigde worden gewijzigd of geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken onder de volgende voorwaarden:

a)

voor interventies die onder het areaalmonitoringsysteem vallen, op elk tijdstip vóór een door de lidstaat vast te stellen uiterste datum, die niet later mag zijn dan 15 kalenderdagen vóór de datum waarop de eerste tranche of de voorschotten worden betaald overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EU) 2021/2116. Wijzigingen of intrekkingen zijn echter niet toegestaan voor niet-nalevingen in verband met niet-monitorbare subsidiabiliteitsvoorwaarden die aan het licht komen met andere middelen dan het areaalmonitoringsysteem of administratieve controles, of wanneer de begunstigde in kennis is gesteld van het voornemen van de lidstaat om een controle ter plaatse uit te voeren;

b)

voor diergebonden interventies op grond van artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2115 met betrekking tot runderen of schapen en geiten, op elk tijdstip vóór een door de lidstaat vast te stellen uiterste datum, die niet later mag zijn dan 15 kalenderdagen vóór de datum waarop de eerste tranche of de voorschotten worden betaald overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EU) 2021/2116. Met betrekking tot de subsidiabiliteitsvoorwaarde inzake de identificatie en registratie van de dieren, worden wijzigingen of intrekkingen echter slechts toegestaan vóór de door de lidstaat overeenkomstig artikel 34, lid 2, tweede zin, van Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde datum en indien de in de eerste zin van onderhavig punt bedoelde termijn niet is verstreken. Bovendien zijn wijzigingen of intrekkingen niet toegestaan wanneer de begunstigde in kennis is gesteld van het voornemen van de lidstaat om een controle ter plaatse te verrichten of de begunstigde kennis krijgt van een niet-naleving als gevolg van een onaangekondigde controle ter plaatse. Wijzigingen of intrekkingen zijn evenwel toegestaan voor het gedeelte waarop de bij de controle ter plaatse ontdekte niet-naleving geen betrekking heeft;

c)

voor andere interventies, op elk tijdstip vóór een door de lidstaat vast te stellen uiterste datum, die niet later mag zijn dan 15 kalenderdagen vóór de datum waarop de eerste tranche of de voorschotten worden betaald overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EU) 2021/2116. Wijzigingen of intrekkingen zijn echter niet toegestaan wanneer de begunstigde in kennis is gesteld van het voornemen van de lidstaat om een controle ter plaatse te verrichten of de begunstigde kennis krijgt van een niet-naleving als gevolg van een onaangekondigde controle ter plaatse. Wijzigingen of intrekkingen zijn evenwel toegestaan voor het gedeelte waarop de bij de controle ter plaatse ontdekte niet-naleving geen betrekking heeft.

2.   Als bij de administratieve controles of door middel van het areaalmonitoringsysteem niet-nalevingen van subsidiabiliteitsvoorwaarden aan het licht komen, stellen de lidstaten de begunstigden hiervan in kennis, zodat zij de steunaanvraag overeenkomstig lid 1, punten a), b) en c), kunnen wijzigen of intrekken wat betreft het deel waarop de niet-naleving betrekking heeft. Voor diergebonden interventies op grond van artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2115 met betrekking tot runderen of schapen en geiten zijn evenwel bij niet-nalevingen van de subsidiabiliteitsvoorwaarde inzake de identificatie en registratie van de dieren, wijzigingen of intrekkingen slechts toegestaan vóór de door de lidstaat vastgestelde datum waarop aan die vereisten moet zijn voldaan, als bedoeld in lid 2 van dat artikel. Om de procedure voor de begunstigde te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten de nodige correcties in de steunaanvraag aanbrengen voor het deel waarop de niet-naleving betrekking heeft. In dat geval zorgen de lidstaten er echter voor dat de begunstigde op de hoogte is van de door de lidstaat aangebrachte wijzigingen en de mogelijkheid heeft om te reageren als hij het er niet mee eens is.

3.   Voor de diergebonden interventies op grond van artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2115 met betrekking tot runderen of schapen en geiten kunnen de lidstaten bepalen dat de kennisgevingen aan het in artikel 5, lid 5, van de onderhavige verordening bedoelde geautomatiseerde gegevensbestand van een dier dat het bedrijf heeft verlaten, in de plaats kunnen komen van een schriftelijke verklaring inzake de intrekking van het dier.

4.   Als de lidstaten voor diergebonden interventies gebruikmaken van een automatisch claimsysteem als bedoeld in artikel 65, lid 4, punt f), van Verordening (EU) 2021/2116, kunnen de begunstigden hun claim alleen intrekken voor alle voor de interventie relevante dieren die in het geautomatiseerde gegevensbestand zijn geregistreerd.

5.   Voor wijzigingen of intrekkingen wordt gebruikgemaakt van de door de lidstaat opgezette officiële communicatiekanalen.

6.   De lidstaten stellen de begunstigden in kennis van de uiterste datum voor de wijziging of intrekking van de steunaanvraag. De lidstaten zorgen ervoor dat begunstigden die onder een automatisch claimsysteem als bedoeld in artikel 65, lid 4, punt f), van Verordening (EU) 2021/2116 vallen, gelijk worden behandeld.

Artikel 8

Geospatiale aanvraag

1.   De geospatiale aanvraag wordt gebruikt voor alle onder het geïntegreerd systeem vallende areaalgebonden interventies en voor de desbetreffende informatie betreffende de conditionaliteit, ook wanneer het gaat om begunstigden die aan de conditionaliteit onderworpen zijn, maar geen steun in het kader van de areaalgebonden interventies aanvragen.

2.   De geospatiale aanvraag kan ook worden gebruikt voor areaalgebonden interventies in de wijnsector, als vastgesteld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 4, van Verordening (EU) 2021/2115.

3.   Onverminderd artikel 6 bevat de geospatiale aanvraag ten minste de volgende informatie:

a)

een eenduidige identificatie van de landbouwpercelen en van de grondeenheden met niet-landbouwarealen die door de lidstaat waar het bedrijf gevestigd is, als subsidiabel worden beschouwd;

b)

een duidelijke afbakening van het areaal dat wordt gedeclareerd voor steun in het kader van elke interventie voor landbouwpercelen en grondeenheden met niet-landbouwarealen die door de lidstaat als subsidiabel worden beschouwd, met name indien het areaal waarvoor een aanvraag wordt ingediend, kleiner is dan het totale areaal van het landbouwperceel;

c)

het type, de ligging en, waar relevant, de grootte van de landschapselementen die van belang zijn voor de conditionaliteit of de interventies;

d)

waar relevant, de gewassen die op de landbouwpercelen geteeld worden;

e)

waar relevant, of op het perceel aan biologische landbouw wordt gedaan, en met name voor de omschakeling of de instandhouding van biologische landbouwpraktijken en -methoden als bedoeld in Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (8), wat van belang is voor steun die wordt verleend in het kader van interventies als bedoeld in de artikelen 31 en 70 van Verordening (EU) 2021/2115 of voor de conditionaliteit;

f)

waar relevant, informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor percelen in het kader van interventies voor een duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden krachtens de artikelen 31 en 70 van Verordening (EU) 2021/2115. De lidstaten kunnen besluiten deze informatie te gebruiken ten aanzien van de in artikel 67, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgestelde verplichting tot het bijhouden van registers van gewasbeschermingsmiddelen;

g)

de identificatie van de betalingsrechten overeenkomstig het in artikel 73 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde identificatie- en registratiesysteem, ten behoeve van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid;

h)

voor arealen waarvoor de gewasspecifieke betaling voor katoen wordt aangevraagd, het gebruikte katoenzaadras en, in voorkomend geval, de identificatie van de erkende brancheorganisatie waarvan de begunstigde lid is;

i)

voor arealen die voor de productie van hennep worden gebruikt, het gebruikte zaadras, de gebruikte hoeveelheden zaaizaad, uitgedrukt in kilogram per hectare, en de officiële etiketten die overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (9), en met name artikel 12, op de verpakking van het zaad worden gebruikt, of elk ander door de lidstaat als gelijkwaardig erkend document. Wanneer de etiketten ook aan andere nationale autoriteiten moeten worden overgelegd, kunnen de lidstaten bepalen dat die etiketten aan de begunstigden moeten worden teruggegeven. Op de teruggegeven etiketten wordt vermeld dat zij voor een aanvraag zijn gebruikt.

Artikel 9

Aanvragen voor diergebonden interventies

1.   Onverminderd artikel 6 bevatten de aanvragen voor diergebonden interventies ten minste de volgende informatie:

a)

het aantal dieren of, waar relevant, het aantal grootvee-eenheden, van elke soort waarvoor een diergebonden interventie wordt aangevraagd;

b)

waar relevant, informatie over de plaats waar de dieren worden gehouden in het kalenderjaar waarop de steunaanvraag betrekking heeft;

c)

indien de steun betrekking heeft op runderen of schapen en geiten, bijgewerkte informatie die voor de interventie betreffende de dieren van belang is met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor dieren overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115.

2.   De lidstaten die een automatisch claimsysteem overeenkomstig artikel 65, lid 4, punt f), van Verordening (EU) 2021/2116 toepassen, garanderen eenzelfde mate van gedetailleerdheid als vastgesteld in lid 1 van dit artikel, op basis van de informatie die beschikbaar is in het officiële gecomputeriseerde gegevensbestand, dat voor alle dieren moet zijn bijgewerkt overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115. In het kader van het automatische claimsysteem worden alle dieren van de begunstigde die relevant zijn voor een interventie, geacht in de aanvraag te zijn opgenomen.

Artikel 10

Areaalmonitoringsysteem

1.   Het areaalmonitoringsysteem geldt voor alle steunaanvragen voor onder het geïntegreerd systeem vallende areaalgebonden interventies die in elke lidstaat worden ingediend, en wordt gebruikt voor het observeren, traceren en beoordelen van landbouwactiviteiten en -praktijken op de hectaren waarop die areaalgebonden interventies betrekking hebben, en op zijn minst voor de jaarlijkse prestatieverslaglegging.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor alle areaalgebonden interventies de subsidiabiliteitsvoorwaarden die kunnen worden gemonitord met gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma of andere gegevens van ten minste equivalente waarde, onder het areaalmonitoringsysteem vallen, en delen deze informatie mee aan de betrokken begunstigden.

3.   Voor de toepassing van het areaalmonitoringsysteem wordt een subsidiabiliteitsvoorwaarde als monitorbaar beschouwd wanneer zij kan worden gemonitord aan de hand van gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma. Voor de monitoring van de als monitorbaar beschouwde subsidiabiliteitsvoorwaarden kunnen de lidstaten besluiten gebruik te maken van gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma of andere gegevens van ten minste equivalente waarde, zoals bepaald in artikel 11. Met ingang van 1 januari 2025 wordt een subsidiabiliteitsvoorwaarde echter als monitorbaar beschouwd wanneer zij kan worden gemonitord met gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma of gegeotagde foto’s als bedoeld in artikel 11. Voor de monitoring van de subsidiabiliteitsvoorwaarden die vanaf 1 januari 2025 als monitorbaar worden beschouwd, kunnen de lidstaten besluiten gebruik te maken van gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma, gegeotagde foto’s of andere gegevens van ten minste equivalente waarde.

4.   De lidstaten kunnen besluiten de subsidiabiliteitsvoorwaarden die met gegeotagde foto’s kunnen worden gemonitord, geleidelijk in het areaalmonitoringsysteem op te nemen. De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk vóór 1 januari 2027 ten minste 70 % van de interventies waarvoor de subsidiabiliteitsvoorwaarden alleen met gegeotagde foto’s kunnen worden gemonitord, onder het areaalmonitoringsysteem valt. De lidstaten bepalen welke subsidiabiliteitsvoorwaarden die met gegeotagde foto’s kunnen worden gemonitord, elk jaar aan het areaalmonitoringsysteem worden onderworpen.

5.   Voor de analyse van de monitorbare subsidiabiliteitsvoorwaarden in het kader van het areaalmonitoringsysteem kunnen de lidstaten ervoor kiezen gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma en/of andere soorten gegevens die overeenkomstig de criteria van artikel 11 van ten minste equivalente waarde zijn, te combineren om de volledige populatie van de betrokken steunaanvragen te bestrijken. De lidstaten kunnen ook besluiten een watervalanalyse van gegevens van Sentinel-satellieten en/of andere soorten gegevens van ten minste equivalente waarde uit te voeren om het aantal niet sluitend gemonitorde gevallen te verminderen. Bij subsidiabiliteitsvoorwaarden die alleen met gegeotagde foto’s kunnen worden gemonitord, gaat de lidstaat ervan uit dat niet aan de betrokken subsidiabiliteitsvoorwaarde is voldaan indien de begunstigde geen input levert.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat hectaren die niet aan de desbetreffende subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen op de uiterste datum waarop steunaanvragen overeenkomstig artikel 7 kunnen worden gewijzigd, worden uitgesloten van de jaarlijkse prestatieverslaglegging.

7.   Om een betrouwbare waarneming, tracering en beoordeling van landbouwactiviteiten en -praktijken mogelijk te maken, zorgt het areaalmonitoringsysteem, op het niveau van het landbouwperceel of van de grondeenheden met niet-landbouwarealen die door de lidstaat als subsidiabel worden beschouwd, voor de opsporing van:

a)

de aanwezigheid van niet-subsidiabel areaal, met name als gevolg van permanente structuren;

b)

de aanwezigheid van niet-subsidiabel landgebruik;

c)

een wijziging van de categorie landbouwareaal, d.w.z. of het gaat om bouwland, blijvende teelten of blijvend grasland.

Waar relevant gebruiken de lidstaten de in dit lid bedoelde informatie om het identificatiesysteem voor landbouwpercelen bij te werken.

8.   De lidstaten delen de begunstigden de informatie mee over de hectaren waarvoor niet aan de desbetreffende subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan en over de geconstateerde aanwezigheid van niet-subsidiabel areaal, niet-subsidiabel landgebruik of wijziging van de categorie landbouwareaal, zodat de begunstigden de steunaanvragen kunnen wijzigen overeenkomstig artikel 7 of aanvullende bewijsstukken kunnen overleggen. De lidstaten kunnen ook besluiten de begunstigden in kennis te stellen van andere voorlopige resultaten, met inbegrip van niet sluitend gemonitorde gevallen, zodat de begunstigden, indien nodig, hun aanvragen overeenkomstig artikel 7, lid 1, kunnen wijzigen.

9.   In afwijking van lid 1 en om een geleidelijke toename van het aantal onder het areaalmonitoringsysteem vallende interventies mogelijk te maken, verstrekt dat systeem in 2023 ten minste informatie over:

a)

alle desbetreffende subsidiabiliteitsvoorwaarden met betrekking tot de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

alle desbetreffende subsidiabiliteitsvoorwaarden met betrekking tot interventies voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen, als bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU) 2021/2115.

Artikel 11

Gegevens van ten minste equivalente waarde voor het areaalmonitoringsysteem

Voor de toepassing van het areaalmonitoringsysteem kunnen de lidstaten besluiten andere gegevens van ten minste equivalente waarde te gebruiken indien ze digitaal zijn, automatische gegevensverwerking mogelijk maken, systematisch beschikbaar zijn voor de betrokken begunstigden of categorieën arealen in de lidstaat, niet discriminerend zijn en geschikt zijn om te bepalen of is voldaan aan een specifieke subsidiabiliteitsvoorwaarde of verplichting voor het areaal waarvoor de betrokken voorwaarde geldt. In dit verband worden gegeotagde foto’s beschouwd als andere gegevens van ten minste equivalente waarde, als bedoeld in artikel 65, lid 4, punt b), van Verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 12

Verwerving van satellietgegevens

1.   Voor de toepassing van artikel 24 van Verordening (EU) 2021/2116 stelt elke lidstaat de Commissie vóór 1 november van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de kwaliteit van het areaalmonitoringsysteem wordt beoordeeld, in kennis van zijn specificaties voor de verwerving van satellietgegevens met betrekking tot:

a)

de populatie percelen per interventie waaruit de steekproef voor de kwaliteitsbeoordeling wordt geselecteerd;

b)

het tijdschema voor het verkrijgen van de satellietgegevens met betrekking tot de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de interventie betreffende de geselecteerde percelen.

2.   Voor de toepassing van lid 1, punt a), bepalen de lidstaten de populatie percelen waaruit de steekproef voor de kwaliteitsbeoordeling wordt getrokken, op basis van de steunaanvragen van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar van de kwaliteitsbeoordeling. De populatie percelen waarvoor satellietgegevens worden gevraagd, kan in het kalenderjaar van de kwaliteitsbeoordeling worden bijgewerkt voor percelen die na de steunaanvragen voor het betrokken kalenderjaar niet langer voor een bepaalde interventie relevant zijn, of voor percelen in het kader van interventies waarvoor in het voorgaande jaar geen steun werd aangevraagd.

3.   De Commissie rondt de overeenkomst met de betrokken lidstaat over de in lid 1, punten a) en b), bedoelde informatie af vóór 15 januari volgend op de in lid 1 bedoelde kennisgeving.

4.   De in artikel 24 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde bevoegde autoriteiten of instanties die hen vertegenwoordigen, nemen de auteursrechtelijke bepalingen in acht die in de contracten met de leveranciers zijn opgenomen.

5.   Indien alle door de lidstaten ontvangen aanvragen samen het voor de toepassing van artikel 24 van Verordening (EU) 2021/2116 beschikbare budget overschrijden, neemt de Commissie met het oog op een zo efficiënt mogelijk gebruik van de beschikbare middelen een besluit tot beperking van de te verstrekken satellietgegevens. Wanneer de lidstaten in de loop van het kalenderjaar percelen toevoegen aan de populatie voor de kwaliteitsbeoordeling van het areaalmonitoringsysteem, is het bovendien mogelijk dat de Commissie niet alle desbetreffende beelden kan verwerven.

Artikel 13

Controles van de erkende brancheorganisaties met betrekking tot de gewasspecifieke betaling voor katoen

De lidstaten verrichten overeenkomstig dit artikel administratieve controles ten aanzien van de erkende brancheorganisaties met betrekking tot de gewasspecifieke betaling voor katoen.

Indien dit nodig is om na te gaan of de begunstigde in aanmerking komt voor de in artikel 40, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde verhoging van de steun, voeren de lidstaten een kruiscontrole uit tussen de verklaring van de begunstigde in de geospatiale aanvraag dat hij lid is van een erkende brancheorganisatie, en de door de betrokken organisatie verstrekte informatie.

Ten minste om de vijf jaar verifiëren de lidstaten de naleving van de criteria voor de erkenning van brancheorganisaties en de lijst van hun leden.

Artikel 14

Intrekking

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023.

Zij blijft evenwel van toepassing op:

a)

vóór 1 januari 2023 ingediende steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen;

b)

betalingsaanvragen in verband met bijstandsmaatregelen die in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 worden uitgevoerd;

c)

het controlesysteem en de administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden.

Artikel 15

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 1 januari 2023 van toepassing op steunaanvragen betreffende interventies die overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 worden uitgevoerd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2022

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PB L 227 van 31.7.2014, blz. 69).

(3)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/520 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren (PB L 104 van 25.3.2021, blz. 39).

(8)  Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).


8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1174 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2022

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wat betreft de vaststelling van bepaalde gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de ervaring met de tenuitvoerlegging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 (2) van de Commissie is gebleken dat er behoefte is aan kleine wijzigingen van de uitvoeringsvoorwaarden van bepaalde gemeenschappelijke basisnormen.

(2)

Bepaalde gedetailleerde maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging moeten worden verduidelijkt, geharmoniseerd of vereenvoudigd teneinde de juridische duidelijkheid te verbeteren, de gemeenschappelijke interpretatie van de wetgeving te standaardiseren en te zorgen voor een zo goed mogelijke tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging. Bovendien moeten bepaalde wijzigingen worden aangebracht in het licht van de evolutie van het dreigings- en risicobeeld en recente ontwikkelingen op het gebied van activiteiten van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen, de technologie en internationaal beleid. Die wijzigingen hebben betrekking op luchthavenbeveiliging, veilig en beveiligd vervoer van vuurwapens aan boord, opleiding van personeel, beveiliging van luchtvracht en -post, bekende leveranciers van luchthavenbenodigdheden, achtergrondcontroles, explosievenspeurhonden (EDD) en detectienormen voor metaaldetectiepoorten (WMTD).

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Aangezien het cockpit- en cabinepersoneel dat beveiligingsmaatregelen tijdens de vlucht uitvoert, voldoende tijd moet krijgen om de in punt 38 van de bijlage bij deze verordening vastgestelde opleiding te volgen, moet de toepassing van dit punt worden uitgesteld tot 1 januari 2023.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19 van Verordening (EG) nr. 300/2008 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing met ingang van 1 juli 2022. De punten 32 en 38 van de bijlage zijn echter van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (PB L 299 van 14.11.2015, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan punt 1.1.2.2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Personen die een beveiligingsdoorzoeking uitvoeren in andere zones dan die welke worden gebruikt door uitstappende passagiers die niet overeenkomstig de gemeenschappelijke basisnormen aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen, moeten worden opgeleid overeenkomstig punt 11.2.3.1, 11.2.3.2, 11.2.3.3, 11.2.3.4 of 11.2.3.5.”.

2)

Punt 1.4.4.2 wordt vervangen door:

“1.4.4.2.

Onderzochte voertuigen die kritieke delen tijdelijk verlaten, kunnen bij hun terugkeer worden vrijgesteld van het onderzoek voor zover ze onder constant toezicht hebben gestaan van gemachtigde personen en dit toezicht volstond om redelijkerwijs te garanderen dat geen verboden voorwerpen in de voertuigen zijn binnengebracht.”.

3)

Het volgende punt 1.4.4.3 wordt toegevoegd:

“1.4.4.3.

Vrijstellingen en bijzondere onderzoeksprocedures zijn eveneens onderhevig aan de aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005.”.

4)

Het volgende punt 1.5.5 wordt toegevoegd:

“1.5.5.

Er worden procedures vastgesteld voor de behandeling van niet-geïdentificeerde bagage en verdachte voorwerpen in overeenstemming met een door de bevoegde nationale autoriteiten uitgevoerde of goedgekeurde veiligheidsrisicobeoordeling.”.

5)

In punt 3.1.1.3 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De doorzoeking mag pas beginnen wanneer het luchtvaartuig zijn definitieve parkeerplaats heeft bereikt.”.

6)

Punt 3.1.3 wordt vervangen door:

“3.1.3.   Informatie over de beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig

De hierna vermelde informatie over de beveiligingsdoorzoeking van een vertrekkend luchtvaartuig wordt geregistreerd en gedurende 24 uur of de duur van de vlucht, indien deze langer dan 24 uur duurt, bewaard op een andere plaats dan in het luchtvaartuig:

a)

het vluchtnummer;

b)

de plaats van herkomst van de vorige vlucht;

c)

de datum en het tijdstip waarop de beveiligingsdoorzoeking werd uitgevoerd;

d)

de naam en de handtekening van de persoon die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de beveiligingsdoorzoeking van het luchtvaartuig.

De in de eerste alinea vermelde informatie mag in elektronische vorm worden geregistreerd.”.

7)

Aan punt 5.4.2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Een luchtvaartmaatschappij ziet erop toe dat het vervoer van vuurwapens in ruimbagage alleen wordt toegestaan nadat een daartoe gemachtigde en gekwalificeerde persoon heeft vastgesteld dat zij niet geladen zijn. De vuurwapens worden opgeslagen op een plaats die tijdens de vlucht voor niemand toegankelijk is.”.

8)

In punt 6.1.1 wordt punt c) geschrapt.

9)

Het volgende punt 6.1.3 wordt toegevoegd:

“6.1.3.

Een erkende agent die een zending afwijst omdat ze een hoog risico inhoudt, ziet erop toe dat de zending en de begeleidende documentatie worden gemarkeerd als hoogrisicovracht en -post alvorens de zending wordt teruggegeven aan de vertegenwoordiger van de entiteit die de zending afgeeft. Die zending mag niet in een luchtvaartuig worden geladen, tenzij zij door een andere erkende agent wordt behandeld overeenkomstig punt 6.7.”.

10)

In punt 6.3.1.2, a), wordt de vierde alinea vervangen door:

“De ondertekende verklaring vermeldt duidelijk de plaats van de locatie of locaties waar ze naar verwijst, en wordt bijgehouden door de betrokken bevoegde autoriteit;”.

11)

Punt 6.3.2.1 wordt vervangen door:

“6.3.2.1.

Wanneer een erkende agent een zending aanvaardt, gaat hij na of de entiteit van wie hij de zending ontvangt een erkende agent of een bekende afzender of geen van beide is.”.

12)

In punt 6.3.2.3 wordt punt a) vervangen door:

“a)

worden gescreend overeenkomstig punt 6.2 of 6.7, al naargelang van toepassing, of”;

13)

Punt 6.3.2.6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

de beveiligingsstatus van de zending, met vermelding van een van de volgende:

“SPX”: veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen;

“SHR” veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, overeenkomstig de eisen met betrekking tot grote risico’s;”;

b)

punt e), ii), wordt geschrapt.

14)

In punt 6.3.2.9 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Een erkende agent ziet erop toe dat alle personeelsleden in dienst worden genomen overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 11 en op passende wijze worden opgeleid overeenkomstig de relevante functieomschrijvingen. Met het oog op opleiding wordt personeel dat zonder toezicht toegang heeft tot identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost waarop de vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast, beschouwd als personeel dat beveiligingscontroles uitvoert. De bekwaamheden van eerder overeenkomstig punt 11.2.7 opgeleide personen worden uiterlijk op 1 januari 2023 geüpgraded tot die welke vermeld zijn in punt 11.2.3.9.”.

15)

Punt 6.4.2.1, eerste alinea, b), wordt vervangen door:

“b)

alle personeelsleden die beveiligingscontroles uitvoeren en alle personeelsleden die zonder toezicht toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht of identificeerbare luchtpost waarop de vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast, worden in dienst genomen overeenkomstig de eisen van hoofdstuk 11 en krijgen een beveiligingsopleiding overeenkomstig punt 11.2.3.9. De bekwaamheden van eerder overeenkomstig punt 11.2.7 opgeleide personen worden uiterlijk op 1 januari 2023 geüpgraded tot die welke vermeld zijn in punt 11.2.3.9, en”.

16)

Punt 6.5 wordt vervangen door:

“6.5.   ERKENDE VERVOERDERS

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.”.

17)

Punt 6.6.1.1 wordt vervangen door:

“6.6.1.1.

Teneinde te garanderen dat zendingen die de vereiste beveiligingscontroles hebben ondergaan, tijdens het vervoer beschermd worden tegen manipulatie door onbevoegden, moet aan alle onderstaande eisen zijn voldaan:

a)

de zendingen moeten worden verpakt of verzegeld door de erkende agent of bekende afzender, zodat pogingen tot manipulatie door onbevoegden duidelijk zichtbaar zijn; als dit niet mogelijk is, worden alternatieve beschermingsmaatregelen genomen die de integriteit van de zending garanderen;

b)

de vrachtruimte van het voertuig waarmee de zendingen worden vervoerd, moet gesloten of verzegeld zijn, of huifvoertuigen moeten beveiligd zijn met TIR-koorden, zodat manipulatie door onbevoegden zichtbaar is, of het laadoppervlak van flatbedvoertuigen moet onder toezicht staan;

c)

de vervoerder die de vervoersovereenkomst heeft gesloten met de erkende agent of bekende afzender, moet instemmen met de in aanhangsel 6-E opgenomen vervoerdersverklaring, tenzij de vervoerder zelf is goedgekeurd als erkende agent.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de erkende agent of bekende afzender namens wie het vervoer wordt uitgevoerd. Op verzoek wordt een kopie van de ondertekende verbintenisverklaring ter beschikking gesteld van de erkende agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of van de betrokken bevoegde autoriteit.

Bij wijze van alternatief voor punt c) van de eerste alinea moet de vervoerder aan de erkende agent of bekende afzender voor wie hij het vervoer verzorgt, het bewijs leveren dat hij gecertificeerd of goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit.

Deze bewijzen moeten voldoen aan de eisen van aanhangsel 6-E en kopieën ervan worden bewaard door de erkende agent of bekende afzender. Op verzoek wordt ook een kopie ter beschikking gesteld van de erkende agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of aan een andere bevoegde autoriteit.”.

18)

Punt 6.8.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea wordt punt c) geschrapt;

b)

de tweede alinea wordt geschrapt.

19)

Het volgende punt 6.8.3.10 wordt toegevoegd:

“6.8.3.10.

Met betrekking tot beveiligingscontroles van vracht en post die aankomen uit een derde land, zijn ook aanvullende bepalingen vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005.”.

20)

In punt 6.8.5.4 wordt de tweede alinea geschrapt.

21)

Aanhangsel 6-A, tweede alinea, vierde streepje, punt a), wordt vervangen door:

“a)

kleine geplande wijzigingen van zijn beveiligingsprogramma, zoals de naam van de onderneming, het adres van de onderneming, de persoon die verantwoordelijk is voor beveiligings- of contactgegevens, wijzigingen van de persoon die toegang nodig heeft tot de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen, en dit binnen uiterlijk zeven werkdagen vóór de geplande wijziging, en”.

22)

Aanhangsel 6-C, deel 3, tabel, punt 3.4, wordt vervangen door:

“3.4.

Krijgen personeelsleden die zonder toezicht toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht/luchtpost en personeelsleden die beveiligingscontroles uitvoeren een beveiligingsopleiding overeenkomstig punt 11.2.3.9 alvorens zonder toezicht toegang tot de identificeerbare luchtvracht/luchtpost te krijgen?”.

23)

Aanhangsel 6-D wordt geschrapt.

24)

Aanhangsel 6-E, tweede alinea, eerste streepje, wordt vervangen door:

“—

alle personeelsleden die luchtvracht en -post vervoeren, hebben een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding gevolgd overeenkomstig punt 11.2.7. Als die personeelsleden bovendien ook zonder toezicht toegang krijgen tot vracht en post waarop de vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast, moeten ze een beveiligingsopleiding overeenkomstig punt 11.2.3.9 hebben gevolgd;”.

25)

In punt 8.1.1.1 wordt de inleidende zin vervangen door:

“Vluchtbenodigdheden worden door of namens een luchtvaartmaatschappij, een erkende leverancier of een luchthavenexploitant aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens ze in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone worden binnengebracht, tenzij:”.

26)

In punt 8.1.3.2, a), wordt de vierde alinea vervangen door:

“De ondertekende verklaring vermeldt duidelijk de plaats van de locatie of locaties waar ze naar verwijst, en wordt bijgehouden door de betrokken bevoegde autoriteit;”.

27)

Punt 8.1.4.2, a), wordt vervangen door:

“a)

“de in aanhangsel 8-B opgenomen “Verbintenisverklaring — bekende leverancier van vluchtbenodigdheden” vermeldt duidelijk de plaats van de locatie of locaties waar ze naar verwijst, en wordt ondertekend door de juridische vertegenwoordiger, en”.

28)

Punt 8.1.5.1, b), wordt vervangen door:

“b)

ervoor zorgen dat personen met toegang tot vluchtbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden. Bovendien zorgen ze ervoor dat personen die beveiligingsonderzoeken van vluchtbenodigdheden uitvoeren een opleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.3.3 en dat personen die andere beveiligingscontroles van vluchtbenodigdheden uitvoeren een opleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.3.10, en”.

29)

Aanhangsel 8-B, tweede alinea, eerste streepje, punt b), wordt vervangen door:

“b)

ervoor zorgt dat personen met toegang tot vluchtbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden. Bovendien moet hij ervoor zorgen dat personen die andere beveiligingscontroles dan beveiligingsonderzoeken van vluchtbenodigdheden uitvoeren een opleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.3.10, en”.

30)

In punt 9.1.1.1 wordt de inleidende zin vervangen door:

“Luchthavenbenodigdheden worden door of namens een luchthavenexploitant of een erkende leverancier aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens ze in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone worden binnengebracht, tenzij:”.

31)

Punt 9.1.3.2, a), wordt vervangen door:

“a)

de in aanhangsel 9-A opgenomen “Verbintenisverklaring — bekende leverancier van luchthavenbenodigdheden”. “Deze verklaring vermeldt duidelijk de plaats van de locatie of locaties waar ze naar verwijst, en wordt ondertekend door de juridische vertegenwoordiger, en”.

32)

Punt 9.1.3.3 wordt vervangen door:

“9.1.3.3

Alle bekende leveranciers moeten worden aangewezen op basis van valideringen van:

a)

de relevantie en volledigheid van het in punt 9.1.4 vermelde beveiligingsprogramma, en

b)

de toepassing van het beveiligingsprogramma, zonder tekortkomingen.

Als juridisch bewijs van de aanwijzing mag de passende autoriteit van luchthavenexploitanten verlangen dat zij de nodige gegevens over de door hen aangewezen bekende leveranciers uiterlijk de volgende werkdag invoeren in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen. Bij de invoer van de gegevens in de gegevensbank geeft de luchthavenexploitant elke aangewezen locatie een unieke alfanumerieke identificatiecode in het standaardformaat.

Toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones mag alleen worden verleend nadat de status van de leveranciers is vastgesteld. Deze status moet worden gecontroleerd in de “EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”, indien van toepassing, of op een alternatieve wijze die hetzelfde resultaat oplevert.

Als de bevoegde autoriteit of de luchthavenexploitant van oordeel is dat de bekende leverancier niet langer voldoet aan de eisen van punt 9.1.4, trekt de luchthavenexploitant de status van bekende leverancier onmiddellijk in.”.

33)

Punt 9.1.4.1, b), wordt vervangen door:

“b)

zorgt ervoor dat personen met toegang tot luchthavenbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden. Bovendien zorgt hij ervoor dat personen die beveiligingsonderzoeken van luchthavenbenodigdheden uitvoeren een opleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.3.3 en dat personen die andere beveiligingscontroles van luchthavenbenodigdheden uitvoeren een opleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.3.10, en”.

34)

Aanhangsel 9-A, tweede alinea, eerste streepje, punt b), wordt vervangen door:

“b)

ervoor zorgt dat personen met toegang tot luchthavenbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 alvorens toegang te krijgen tot deze benodigdheden. Bovendien zorgt hij ervoor dat personen die andere beveiligingscontroles dan beveiligingsonderzoeken van luchthavenbenodigdheden uitvoeren een opleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.3.10, en”.

35)

Punt 11.1.1 wordt vervangen door:

“11.1.1.

Het volgende personeel moet met succes een uitgebreid achtergrondonderzoek hebben doorlopen:

a)

personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan;

b)

personen die op nationaal of lokaal niveau de verantwoordelijkheid dragen om te garanderen dat een beveiligingsprogramma en de tenuitvoerlegging ervan aan alle wettelijke vereisten beantwoorden (beveiligingsmanagers);

c)

instructeurs, als bedoeld in hoofdstuk 11.5;

d)

EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateurs, als bedoeld in hoofdstuk 11.6.

De eerste alinea, punt b), is van toepassing met ingang van 1 januari 2023. Vóór die datum moeten deze personen een uitgebreid of standaard achtergrondonderzoek hebben ondergaan, ofwel overeenkomstig punt 1.2.3.1, ofwel zoals bepaald door de bevoegde autoriteit overeenkomstig toepasselijke nationale voorschriften.”.

36)

Aan punt 11.1.5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Een persoon moet een volledig uitgebreid achtergrondonderzoek hebben ondergaan alvorens de in de punten 11.2.3.1 tot en met 11.2.3.5 bedoelde opleiding te volgen.”.

37)

In punt 11.2.3.9 wordt de inleidende zin vervangen door:

“De opleiding van personen die zonder toezicht toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht en -post waarop de vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast en personen die andere beveiligingscontroles dan beveiligingsonderzoeken toepassen voor luchtvracht en -post, moet resulteren in alle onderstaande bekwaamheden:”.

38)

Het volgende punt 11.2.3.11 wordt toegevoegd:

“11.2.3.11.

Cockpit- en cabinebemanningsleden die tijdens de vlucht beveiligingsmaatregelen toepassen, moeten door hun opleiding alle onderstaande bekwaamheden verwerven:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van cockpit- en cabinebemanningsleden;

d)

kennis van de manieren waarop luchtvaartuigen kunnen worden beschermd en toegang van onbevoegden tot het luchtvaartuig kan worden voorkomen;

e)

kennis van de procedures voor het verzegelen van het luchtvaartuig, indien van toepassing op de op te leiden persoon;

f)

de vaardigheid om verboden voorwerpen te identificeren;

g)

kennis van de manieren waarop verboden voorwerpen kunnen worden verborgen;

h)

de vaardigheid om beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen uit te voeren op een niveau dat redelijkerwijs garandeert dat verborgen verboden voorwerpen worden ontdekt;

i)

kennis van de configuratie van het type of de types luchtvaartuigen waarin de taken worden uitgevoerd;

j)

de vaardigheid om de cockpit tijdens de vlucht te beschermen;

k)

kennis van de procedures die relevant zijn voor het vervoer van potentieel verstorende passagiers aan boord van een luchtvaartuig, indien relevant voor de op te leiden persoon;

l)

kennis van de behandeling van personen die bevoegd zijn om vuurwapens te dragen aan boord, indien relevant voor de op te leiden persoon;

m)

kennis van de aangifteprocedures;

n)

de vaardigheid om snel te reageren op beveiligingsgerelateerde incidenten en noodsituaties aan boord van een luchtvaartuig.”.

39)

Punt 12.0.3.2 wordt vervangen door:

“12.0.3.2.

De markering “EU-stempel” wordt door de fabrikanten aangebracht op beveiligingsapparatuur die door de Commissie is goedgekeurd, en moet aan één zijde of op het scherm zichtbaar zijn.”.

40)

Punt 12.1.2.1 wordt vervangen door:

“12.1.2.1.

Er zijn vier normen voor metaaldetectiepoorten. Gedetailleerde eisen met betrekking tot die normen zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005.”.

41)

Het volgende punt 12.1.2.4 wordt toegevoegd:

“12.1.2.4.

Alle metaaldetectiepoorten die vanaf 1 juli 2023 worden geïnstalleerd, moeten voldoen aan norm 1.1 of norm 2.1.”.

42)

Punt 12.2.4 wordt geschrapt.

43)

Punt 12.5.1.1, zevende alinea, wordt geschrapt.

44)

Punt 12.6.3 wordt geschrapt.

45)

Punt 12.7.3 wordt geschrapt.

46)

Punt 12.9.1.7 wordt vervangen door:

“12.9.1.7

Een EDD-team wordt goedgekeurd door of namens de bevoegde autoriteit, overeenkomstig aanhangsels 12-E en 12-F van Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005. De bevoegde autoriteit kan toestaan dat door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat goedgekeurde EDD-teams worden ingezet en gebruikt, op voorwaarde dat zij met de goedkeuringsautoriteit formele overeenstemming heeft bereikt over de respectieve taken en verantwoordelijkheden om ervoor te zorgen dat aan alle eisen van hoofdstuk 12.9 van deze bijlage wordt voldaan, overeenkomstig aanhangsel 12-P van deze bijlage. Als deze overeenstemming niet wordt bereikt, blijft de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het EDD-team wordt ingezet en gebruikt volledig verantwoordelijk voor de naleving van alle eisen van hoofdstuk 12.9 van deze bijlage.”.

47)

Punt 12.9.3.2 wordt vervangen door:

“12.9.3.2

De inhoud van de cursussen wordt door de bevoegde autoriteit gespecificeerd of goedgekeurd. De theoretische opleiding van de begeleider omvat de in hoofdstuk 11.2 vastgestelde bepalingen voor beveiligingsonderzoeken van het specifieke gebied of de specifieke gebieden waarvoor het EDD-team is goedgekeurd.”.

48)

Het volgende Aanhangsel 12-P wordt toegevoegd:

AANHANGSEL 12-P

BRIEF VAN OVEREENSTEMMING TUSSEN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN TER ONDERSTEUNING VAN DE INZET VAN EDD-TEAMS

Deze brief van overeenstemming wordt opgesteld tussen de volgende partijen:

De bevoegde autoriteit die steun ontvangt voor de inzet van EDD-teams:

De bevoegde autoriteit of autoriteiten die steun verlenen voor de inzet van EDD-teams:

Met het oog op de identificatie van de volgende taken (*1), teneinde te garanderen dat de inzet van EDD-teams voldoet aan de EU-voorschriften:

Bevoegde autoriteit belast met de specificatie of goedkeuring van de inhoud van opleidingen:

Bevoegde autoriteit belast met de goedkeuring van EDD-teams:

Bevoegde autoriteit belast met de externe kwaliteitscontrole:

Voor de volgende geldigheidsperiode:

Datum:

Handtekeningen:

(*1)  Indien nodig kan deze brief van overeenstemming worden aangevuld met nadere bijzonderheden en zo nodig worden gewijzigd om de taken van de bevoegde autoriteiten nader te omschrijven en het toepassingsgebied ervan te bepalen.”."


(*1)  Indien nodig kan deze brief van overeenstemming worden aangevuld met nadere bijzonderheden en zo nodig worden gewijzigd om de taken van de bevoegde autoriteiten nader te omschrijven en het toepassingsgebied ervan te bepalen.”.”


8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1175 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2022

tot onderwerping van de invoer van bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, aan registratie naar aanleiding van de heropening van het onderzoek teneinde uitvoering te geven aan het arrest van 4 mei 2022 in de gevoegde zaken T-30/19 en T-72/19 met betrekking tot de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2018/1579 en (EU) 2018/1690

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de antidumpingbasisverordening”), en met name artikel 14,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (“de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 24,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Vaststelling van maatregelen

(1)

Op 4 mei 2018 heeft de Commissie Verordening (EU) 2018/683 (3) vastgesteld, tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de voorlopige verordening”).

(2)

Op 18 oktober 2018 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 (4) vastgesteld, tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

(3)

Op 9 november 2018 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1690 (5) vastgesteld, tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579.

1.2.   Arresten van het Gerecht van de Europese Unie

(4)

Zowel China Rubber Industry Association (CRIA) als China Chamber of Commerce of Metals, Minerals & Chemicals Importers & Exporters (“CCCMC”) heeft bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van de litigieuze verordeningen ingesteld, waarmee zij de wettigheid daarvan betwisten.

(5)

CRIA en CCCMC hebben verschillende grieven aangevoerd tegen de litigieuze verordeningen en het Gerecht heeft zich over twee daarvan uitgesproken: i) de grief dat de Commissie bij de berekening van de prijsonderbieding en de schademarges geen billijke prijsvergelijking heeft gemaakt, en ii) de grief waarmee in wezen inconsistenties en schending van de rechten van de verdediging worden aangevoerd met betrekking tot de schade-indicatoren en de weging van de gegevens van de steekproef van producenten in de Unie.

(6)

Op 4 mei 2022 heeft het Gerecht uitspraak gedaan in de zaken T-30/19 en T-72/19, waarbij zowel Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 (antidumping) als Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1690 (antisubsidie) nietig is verklaard.

(7)

Wat de berekening van de prijsonderbiedingsmarges betreft, heeft het Gerecht vastgesteld dat de Commissie een onbillijke vergelijking heeft gemaakt door op de uitvoerprijs een correctie — de aftrek van de VAA-kosten van de verbonden importeur en van een fictieve winst — toe te passen wanneer de verkoop via een verbonden handelaar in de Unie plaatsvond. Het Gerecht heeft erop gewezen dat ook de producenten in de Unie bepaalde verkopen via verbonden entiteiten verrichtten en dat hun verkoopprijzen niet werden gecorrigeerd. Het Gerecht is tot de slotsom gekomen dat de berekening van de prijsonderbiedingsmarges die de Commissie in de betwiste verordeningen heeft uitgevoerd, op een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout was gebaseerd, zodat deze berekening in strijd was met artikel 3, leden 2 en 3, van de antidumpingbasisverordening en met artikel 8, leden 1 en 2, van de antisubsidiebasisverordening. Bovendien was het Gerecht van oordeel dat de onjuiste rechtsopvatting en de beoordelingsfout gevolgen hadden voor de algemene vaststelling van de schade en het oorzakelijk verband en voor de schademarges, en dat het niet mogelijk was om precies te bepalen in hoeverre de betrokken definitieve antidumpingrechten en compenserende rechten gedeeltelijk gegrond bleven. Bijgevolg werden de verordeningen waarbij deze rechten aan de verzoeksters zijn opgelegd, nietig verklaard.

(8)

Wat het tweede punt betreft, heeft het Gerecht vastgesteld dat de Commissie geen objectief onderzoek heeft verricht (zoals voorgeschreven door artikel 3, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en artikel 8, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening) omdat zij, door de berekeningen van alle andere micro-economische indicatoren dan de winstgevendheid niet te herzien en de herziene cijfers in de betwiste verordening niet uiteen te zetten, geen gebruik heeft gemaakt van alle relevante gegevens waarover zij beschikte. Bovendien heeft het Gerecht geoordeeld dat de rechten van de verdediging van verzoeksters waren geschonden. Het Gerecht wees met name het argument af dat bepaalde, niet aan de partijen meegedeelde informatie als vertrouwelijk kon worden aangemerkt, en overwoog dat alle gegevens in kwestie verband hielden met feitelijke vaststellingen in de betwiste verordening. Het waren derhalve “de belangrijkste feiten en overwegingen”, die aan de partijen hadden moeten worden meegedeeld.

(9)

Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht de litigieuze antidumpingverordening nietig verklaard voor zover het de door CRIA en CCCMC vertegenwoordigde ondernemingen (vermeld in bijlage I) betreft.

(10)

Bovendien heeft het Gerecht de litigieuze antisubsidieverordening nietig verklaard voor zover het de door CRIA en CCCMC vertegenwoordigde ondernemingen (vermeld in bijlage II) betreft.

2.   GRONDEN VOOR REGISTRATIE

(11)

De Commissie heeft onderzocht of het passend is de invoer van het betrokken product te laten registreren. In dat verband hield zij rekening met het volgende.

(12)

Artikel 266 VWEU bepaalt dat de instellingen de maatregelen moeten nemen die nodig zijn ter uitvoering van de arresten van het Hof en het Gerecht. Indien een door de instellingen in het kader van een bestuurlijke procedure, zoals antidumping- of antisubsidieonderzoeken, vastgestelde handeling nietig wordt verklaard, wordt aan een arrest van het Gerecht uitvoering gegeven door de nietig verklaarde handeling te vervangen door een nieuwe waarin de door het Gerecht vastgestelde onwettigheid wordt opgeheven (6).

(13)

Volgens de rechtspraak van het Hof mag de procedure ter vervanging van de nietig verklaarde handeling worden hervat op het precieze punt waarop de onwettigheid is ontstaan (7). Dit houdt met name in dat wanneer een handeling tot afsluiting van een bestuurlijke procedure nietig wordt verklaard, de nietigverklaring niet noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de voorbereidende handelingen, zoals die tot inleiding van de antidumpingprocedure. Wanneer bijvoorbeeld een verordening tot instelling van definitieve antidumpingmaatregelen nietig wordt verklaard, betekent dit dat de antidumpingprocedure na de nietigverklaring nog hangende is, aangezien de handeling tot afsluiting van de antidumpingprocedure uit de rechtsorde van de Unie is verdwenen (8), tenzij de onwettigheid al in het stadium van de inleiding heeft plaatsgevonden.

(14)

Zoals vermeld in het bericht van heropening en aangezien de onwettigheid niet in het stadium van de inleiding maar in het stadium van het onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft de Commissie besloten het antidumpingonderzoek en het antisubsidieonderzoek te heropenen voor zover het de in punt 1.2 vermelde ondernemingen betreft, en zij heeft die procedures hervat op het punt waarop de onwettigheid is ontstaan.

(15)

Volgens de rechtspraak van het Hof kunnen de hervatting van de bestuurlijke procedure en het eventuele opnieuw instellen van rechten niet in strijd met het verbod van terugwerkende kracht worden geacht (9). In het bericht van heropening zijn alle belanghebbenden, met inbegrip van importeurs, ervan in kennis gesteld dat eventueel verschuldigde toekomstige rechten zullen voortvloeien uit de bevindingen van het heronderzoek.

(16)

Op grond van haar nieuwe bevindingen en de resultaten van de heropende onderzoeken, die momenteel nog niet bekend zijn, kan de Commissie in voorkomend geval verordeningen tot herziening van de toepasselijke rechten vaststellen. Die eventuele herziene rechten zullen gelden met ingang van de datum waarop de litigieuze verordeningen in werking zijn getreden.

(17)

Daartoe heeft de Commissie de nationale douaneautoriteiten verzocht de resultaten van het heronderzoek af te wachten voordat zij een besluit nemen over verzoeken om terugbetaling betreffende de antidumping- en/of compenserende rechten die het Gerecht nietig heeft verklaard. De douaneautoriteiten moeten de behandeling van verzoeken om terugbetaling van de nietig verklaarde rechten dus uitstellen tot de resultaten van het heronderzoek zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(18)

Mochten de heropende onderzoeken ertoe leiden dat opnieuw rechten worden ingesteld, dan moeten de rechten bovendien ook worden geïnd voor de periode waarin de heropende onderzoeken lopen.

(19)

Dienaangaande merkt de Commissie op dat artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 24, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening in registratie voorzien als een middel om ervoor te zorgen dat maatregelen naderhand kunnen worden toegepast op invoer vanaf de datum van registratie (10). In dit geval acht de Commissie het passend de invoer die in verband staat met de in punt 1.2 vermelde ondernemingen te registreren teneinde de inning van de antidumping- en compenserende rechten te vergemakkelijken zodra de hoogte daarvan in overeenstemming met de uitspraak van het Gerecht is herzien (11).

(20)

Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof (12) zijn, anders dan bij registratie gedurende de periode vóór de instelling van voorlopige maatregelen, de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de antidumpingbasisverordening en van artikel 16, lid 4, van de antisubsidiebasisverordening niet van toepassing op het onderhavige geval. Registratie in de context van de uitvoering van uitspraken van het Gerecht heeft immers niet tot doel de in die bepalingen geregelde retroactieve inning van handelsbeschermingsrechten mogelijk te maken. Het doel is eerder om de doeltreffendheid van de bestaande maatregelen te waarborgen, zonder ongerechtvaardigde onderbreking tussen de datum van inwerkingtreding van de litigieuze verordeningen en het opnieuw instellen van de gecorrigeerde rechten, door ervoor te zorgen dat het juiste bedrag aan rechten in de toekomst kan worden geïnd.

(21)

Gezien bovenstaande overwegingen meent de Commissie dat er gronden zijn voor registratie overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 24, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening.

3.   REGISTRATIE

(22)

Op grond van het bovenstaande moet de invoer van het betrokken product, dat wordt geproduceerd door de in punt 1.2 vermelde ondernemingen, worden geregistreerd (13).

(23)

Zoals in het bericht van heropening is aangegeven, zal het uiteindelijke bedrag aan eventueel verschuldigde antidumping- en compenserende rechten vanaf de datum van inwerkingtreding van de litigieuze antidumpingverordening en de litigieuze antisubsidieverordening voortvloeien uit de bevindingen van het heronderzoek.

(24)

Voor de periode tussen de bekendmaking van het bericht van heropening en de datum van inwerkingtreding van de resultaten van de heropende onderzoeken mogen geen hogere rechten worden geïnd dan die welke zijn vastgesteld in de litigieuze verordeningen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 passende maatregelen voor de registratie van de invoer van bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 4011 20 90 en ex 4012 12 00 (Taric-code 4012120010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde ondernemingen.

2.   De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1037 passende maatregelen voor de registratie van de invoer van bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 4011 20 90 en ex 4012 12 00 (Taric-code 4012120010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door de in bijlage II bij de onderhavige verordening vermelde ondernemingen.

3.   De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening beëindigd.

4.   De antidumpingrechten en compenserende rechten die in de periode tussen de heropening van de onderzoeken en de datum van inwerkingtreding van de resultaten van de heropende onderzoeken kunnen worden geïnd bij de invoer van bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 4011 20 90 en ex 4012 12 00 (Taric-code 4012120010) en geproduceerd door de in bijlage I en bijlage II bij de onderhavige verordening vermelde ondernemingen, zijn niet hoger dan die welke zijn ingesteld bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2018/1579 en (EU) 2018/1690.

5.   De nationale douaneautoriteiten wachten de bekendmaking van de uitvoeringsverordening van de Commissie tot het opnieuw instellen van de rechten af voordat zij een besluit nemen over het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding van antidumpingrechten en/of compenserende rechten betreffende invoer van de in bijlage I en bijlage II bij de onderhavige verordening vermelde ondernemingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(3)  Verordening (EU) 2018/683 van de Commissie van 4 mei 2018 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 (PB L 116 van 7.5.2018, blz. 8).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 (PB L 263 van 22.10.2018, blz. 3).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1690 van de Commissie van 9 november 2018 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 (PB L 283 van 12.11.2018, blz. 1).

(6)  Arrest van het Hof van 26 april 1988, Asteris AE e.a. en Helleense Republiek/Commissie, 97, 193, 99 en 215/86, Jurispr. 1988, blz. 2181, punten 27 en 28; arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20, ECLI:EU:T:2022:318.

(7)  Arresten van het Hof van 12 november 1998, Spanje/Commissie, C-415/96, Jurispr. 1998, blz. I-6993, punt 31, en 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C-458/98 P, Jurispr. 2000, blz. I-8147, punten 80-85; arresten van het Gerecht van 9 juli 2008, Alitalia/Commissie, T-301/01, Jurispr. 2008, blz. II-1753, punten 99 en 142, en 12 mei 2011, Région Nord-Pas-de-Calais/Commissie, T-267/08 en T-279/08, Jurispr. 2011, blz. II-0000, punt 83.

(8)  Arresten van het Hof van 12 november 1998, Spanje/Commissie, C-415/96, Jurispr. 1998, blz. I-6993, punt 31, en 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C-458/98 P, Jurispr. 2000, blz. I-8147, punten 80-85.

(9)  Arresten van het Hof van 15 maart 2018, Deichmann, C-256/16, punt 79, en 19 juni 2019, C & J Clark International, C-612/16, punt 5.

(10)  Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20, ECLI:EU:T:2022:318, punten 154-159.

(11)  Wat de producent-exporteur Zhongce Rubber Group Co., Ltd betreft, geldt dit alleen voor de betrokken verschuldigde compenserende rechten. Het Gerecht heeft de antidumpingverordening ten aanzien van deze onderneming niet nietig verklaard, zodat er met betrekking tot Zhongce Rubber Group Co., Ltd nog antidumpingrechten moeten worden geïnd.

(12)  Arresten van het Hof van 15 maart 2018, Deichmann, C-256/16, punt 79, en 19 juni 2019, C & J Clark International, C-612/16, punt 58.

(13)  Wat de producent-exporteur Zhongce Rubber Group Co., Ltd betreft, geldt dit alleen voor de betrokken verschuldigde compenserende rechten. Het Gerecht heeft de antidumpingverordening ten aanzien van deze onderneming niet nietig verklaard, zodat er met betrekking tot Zhongce Rubber Group Co., Ltd nog antidumpingrechten moeten worden geïnd.


BIJLAGE I

Lijst van ondernemingen die worden geraakt door de nietigverklaring van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 (antidumping):

Naam van de onderneming

Aaanvullende Taric-code

Chaoyang Long March Tyre Co., Ltd

C338

Triangle Tyre Co., Ltd

C375

Shandong Wanda Boto Tyre Co., Ltd

C366

Qingdao Doublestar Tire Industrial Co., Ltd

C347

Ningxia Shenzhou Tire Co., Ltd

C345

Guizhou Tyre Co., Ltd

C340

Aeolus Tyre Co., Ltd

C877  (1)

Shandong Huasheng Rubber Co., Ltd

C360

Chongqing Hankook Tire Co., Ltd

C334

Prinx Chengshan (Shandong) Tire Co., Ltd

C346

Jiangsu Hankook Tire Co., Ltd

C334

Shandong Linglong Tire Co., Ltd

C363

Shandong Jinyu Tire Co., Ltd

C362

Sailun Group Co., Ltd

C351

Shandong Kaixuan Rubber Co., Ltd

C353

Weifang Yuelong Rubber Co., Ltd

C875  (2)

Weifang Shunfuchang Rubber And Plastic Products Co., Ltd

C377

Shandong Hengyu Science & Technology Co., Ltd

C358

Jiangsu General Science Technology Co., Ltd

C341

Double Coin Group (Jiang Su) Tyre Co., Ltd

C878  (3)

Hefei Wanli Tire Co., Ltd

C876  (4)

Giti Tire (Anhui) Company Ltd

C332

Giti Tire (Fujian) Company Ltd

C332

Giti Tire (Hualin) Company Ltd

C332

Giti Tire (Yinchuan) Company Ltd

C332

Qingdao GRT Rubber Co., Ltd

C350


(1)  In de litigieuze verordeningen wordt de aanvullende Taric-code C333 gebruikt voor de volgende producenten-exporteurs:

 

Aeolus Tyre Co., Ltd;

 

Aeolus Tyre (Taiyuan) Co., Ltd;

 

Qingdao Yellow Sea Rubber Co., Ltd;

 

Pirelli Tyre Co., Ltd.

 

Voor de registratie wordt aan Aeolus Tyre Co., Ltd een nieuwe aanvullende Taric-code toegekend.

(2)  In de litigieuze verordeningen heeft Weifang Yuelong Rubber Co., Ltd de aanvullende Taric-code C999.

(3)  In de litigieuze verordeningen wordt de aanvullende Taric-code C371 gebruikt voor de volgende producenten-exporteurs:

 

Shanghai Huayi Group Corp. Ltd;

 

Double Coin Group (Jiang Su) Tyre Co., Ltd.

 

Voor de registratie wordt aan Double Coin Group (Jiang Su) Tyre Co., Ltd een nieuwe aanvullende Taric-code toegekend.

(4)  In de litigieuze verordeningen heeft Hefei Wanli Tire Co. Ltd de aanvullende Taric-code C999.


BIJLAGE II

Lijst van ondernemingen die worden geraakt door de nietigverklaring van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1690 (antisubsidie):

Naam van de onderneming

Aanvullende Taric-code

Chaoyang Long March Tyre Co., Ltd

C338

Triangle Tyre Co., Ltd

C375

Shandong Wanda Boto Tyre Co., Ltd

C366

Qingdao Doublestar Tire Industrial Co., Ltd

C347

Ningxia Shenzhou Tire Co., Ltd

C345

Guizhou Tyre Co., Ltd

C340

Aeolus Tyre Co., Ltd

C877  (1)

Shandong Huasheng Rubber Co., Ltd

C360

Chongqing Hankook Tire Co., Ltd

C334

Prinx Chengshan (Shandong) Tire Co., Ltd

C346

Jiangsu Hankook Tire Co., Ltd

C334

Shandong Linglong Tire Co., Ltd

C363

Shandong Jinyu Tire Co., Ltd

C362

Sailun Jinyu Group Co., Ltd

C351

Shandong Kaixuan Rubber Co., Ltd

C353

Weifang Yuelong Rubber Co., Ltd

C875  (2)

Weifang Shunfuchang Rubber And Plastic Products Co., Ltd

C377

Shandong Hengyu Science & Technology Co., Ltd

C358

Jiangsu General Science Technology Co., Ltd

C341

Double Coin Group (Jiang Su) Tyre Co., Ltd

C878  (3)

Hefei Wanli Tire Co., Ltd

C876  (4)

Giti Tire (Anhui) Company Ltd

C332

Giti Tire (Fujian) Company Ltd

C332

Giti Tire (Hualin) Company Ltd

C332

Giti Tire (Yinchuan) Company Ltd

C332

Qingdao GRT Rubber Co., Ltd

C350

Zhongce Rubber Group Co., Ltd

C379


(1)  In de litigieuze verordeningen wordt de aanvullende Taric-code C333 gebruikt voor de volgende producenten-exporteurs:

 

Aeolus Tyre Co., Ltd;

 

Aeolus Tyre (Taiyuan) Co., Ltd;

 

Qingdao Yellow Sea Rubber Co., Ltd;

 

Pirelli Tyre Co., Ltd.

 

Voor de registratie wordt aan Aeolus Tyre Co., Ltd een nieuwe aanvullende Taric-code toegekend.

(2)  In de litigieuze verordeningen heeft Weifang Yuelong Rubber Co., Ltd de aanvullende Taric-code C999.

(3)  In de litigieuze verordeningen wordt de aanvullende Taric-code C371 gebruikt voor de volgende producenten-exporteurs:

 

Shanghai Huayi Group Corp. Ltd;

 

Double Coin Group (Jiang Su) Tyre Co., Ltd.

 

Voor de registratie wordt aan Double Coin Group (Jiang Su) Tyre Co. Ltd een nieuwe aanvullende Taric-code toegekend.

(4)  In de litigieuze verordeningen heeft Hefei Wanli Tire Co., Ltd de aanvullende Taric-code C999.


8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/51


VERORDENING (EU) 2022/1176 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van bepaalde uv-filters in cosmetische producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (1), en met name artikel 31, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De stoffen 2-hydroxy-4-methoxybenzofenon/oxybenzon (CAS-nummer 131-57-7), waaraan in het kader van de internationale nomenclatuur van cosmetische ingrediënten (INCI) de naam “Benzophenone-3” is toegekend, en 2-cyaan-3,3-difenylacrylzuur, 2-ethylhexylester/octocryleen (CAS-nummer 6197-30-4), waaraan in het kader van de INCI de naam “Octocrylene” is toegekend, zijn momenteel als uv-filters in cosmetische producten toegestaan, en respectievelijk onder de vermeldingen 4 en 10 opgenomen in de lijst in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009.

(2)

Vanwege zorgen met betrekking tot de mogelijke hormoonontregelende eigenschappen van als uv-filters in cosmetische producten gebruikte Benzophenone-3 en Octocrylene, is in 2019 opgeroepen tot het indienen van gegevens. Belanghebbenden hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal ingediend om de veiligheid van Benzophenone-3 en Octocrylene voor gebruik als uv-filters in cosmetische producten aan te tonen. De Commissie heeft het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV) verzocht voor beide stoffen een veiligheidsbeoordeling uit te voeren in het licht van de verstrekte informatie.

(3)

Op basis van de veiligheidsbeoordeling en gezien de zorgen met betrekking tot mogelijke hormoonontregelende eigenschappen van Benzophenone-3, heeft het WCCV in zijn advies van 30-31 maart 2021 (2) geconcludeerd dat als uv-filter gebruikte Benzophenone-3 tot de huidige maximumconcentratie van 6 % in zonnebrandmiddelen, zowel in de vorm van bodycrème, als in de vorm van zonnebrandmiddelen in een spuitbus of spraypomp, niet veilig is voor de consument.

(4)

Daarnaast concludeerde het WCCV dat Benzophenone-3 veilig is voor de consument als het in een maximumconcentratie van 6 % als uv-filter in gezichtscrème, handcrème en lippenstift wordt gebruikt, en dat het gebruik van maximaal 0,5 % Benzophenone-3 in cosmetische producten om de formulering ervan te beschermen veilig is voor de consument.

(5)

Het WCCV heeft ook vastgesteld dat het gebruik van Benzophenone-3 als uv-filter veilig is voor de consument tot een maximumconcentratie van 2,2 % in bodycrèmes, in spuitbussen en in spraypompen, als er daarnaast geen Benzophenone-3 in een concentratie van 0,5 % voor bescherming van de cosmetische formulering in dezelfde formulering wordt gebruikt. Daarnaast concludeerde het WCCV dat, indien Benzophenone-3 in een concentratie van 0,5 % in dezelfde formulering wordt gebruikt, de concentratie Benzophenone-3 die als uv-filter worden gebruikt, niet hoger mag zijn dan 1,7 % in bodycrèmes, spuitbussen en spraypompen.

(6)

Op basis van de veiligheidsbeoordeling en gezien de zorgen betreffende de mogelijke hormoonontregelende eigenschappen ervan, concludeerde het WCCV in zijn advies van 30-31 maart 2021 (3) met betrekking tot de stof “Octocrylene” dat die stof tot een maximumconcentratie van 10 % veilig is voor gebruik als uv-filter in cosmetische producten bij afzonderlijk gebruik.

(7)

Het WCCV heeft ook vastgesteld dat het gebruik van Octocrylene veilig is voor gecombineerd gebruik in zonnebrandcrème of -lotion, zonnebrandmiddelen in spraypompen, gezichtscrème, handcrème en lippenstift in een maximumconcentratie van 10 %, maar dat het gebruik van Octocrylene in een concentratie van 10 % of meer in zonnebrandmiddelen in spuitbussen niet veilig is voor het gecombineerde gebruik. Het WCCV achtte het gebruik van Octocrylene in dergelijke producten veilig wanneer de concentratie maximaal 9 % bedraagt als deze producten in combinatie met gezichtscrème, handcrème of lippenstift met 10 % Octocrylene worden gebruikt.

(8)

Gezien de adviezen van het WCCV kan worden geconcludeerd dat het gebruik van Benzophenone-3 en Octocrylene in uv-filters in cosmetische producten in de momenteel toegestane concentraties een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid inhoudt. Daarom moet het gebruik van Benzophenone-3 en Octocrylene worden beperkt tot de door het WCCV voorgestelde maximumconcentraties.

(9)

Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Bedrijven moeten voldoende tijd krijgen om aan de nieuwe voorschriften te voldoen, onder meer door de productformuleringen aan te passen, teneinde te waarborgen dat alleen cosmetische producten die in overeenstemming zijn met de nieuwe voorschriften in de handel worden gebracht. Bedrijven moeten eveneens voldoende tijd krijgen om cosmetische producten die niet in overeenstemming zijn met die voorschriften uit de handel te nemen.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59.

(2)  WCCV (Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid), “Opinion on Benzophenone-3 (CAS No 131-57-7, EC No 205-031-5)”, voorlopige versie van 15 december 2020, definitieve versie van 30-31 maart 2021 (SCCS/1625/20), https://ec.europa.eu/health/sites/default/files/scientific_committees/consumer_safety/docs/sccs_o_247.pdf

(3)  WCCV (Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid), “Opinion on Octocrylene (CAS No 6197-30-4, EC No 228-250-8)”, voorlopige versie van 15 januari 2021, definitieve versie van 30-31 maart 2021 (SCCS/1627/21), https://ec.europa.eu/health/sites/default/files/scientific_committees/consumer_safety/docs/sccs_o_249.pdf


BIJLAGE

In bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 worden de vermeldingen 4 en 10 vervangen door:

Referentienummer

Identiteit van de stof

Voorwaarden

Te vermelden gebruiksvoorwaarden en waarschuwingen

Chemische benaming/INN

Naam volgens de woordenlijst van gemeenschappelijke benamingen van ingrediënten

CAS-nummer

EG-nummer

Producttype, lichaamsdelen

Maximumconcentratie in het gebruiksklare product

Andere

a

b

c

d

e

f

g

h

i

“4

2-hydroxy-4-methoxybenzofenon/Oxybenzon  (*1)

Benzophenone-3

131-57-7

205-031-5

a)

Producten voor gezicht, handen en lippen, met uitzondering van producten in spuitbussen of spraypompen

b)

Lichaamsproducten, met inbegrip van producten in spuitbussen of spraypompen

c)

Andere producten

a)

6 %

b)

2,2 %

c)

0,5 %

Voor a) en b): niet meer dan 0,5 % om de productformulering te beschermen.

a)

Indien gebruikt in een concentratie van 0,5 % om de productformulering te beschermen, mag de concentratie die als uv-filter wordt gebruikt, niet meer dan 5,5 % bedragen.

b)

Indien gebruikt in een concentratie van 0,5 % om de productformulering te beschermen, mag de concentratie die als uv-filter wordt gebruikt, niet meer dan 1,7 % bedragen.

Voor a) en b):

Bevat Benzophenone-3  (*2)

10

2-cyaan-3,3-difenylacrylzuur, 2-ethylhexylester/Octocryleen  (*1)  (*3)

Octocrylene

6197-30-4

228-250-8

a)

Producten in spuitbussen

b)

Andere producten

a)

9 %

b)

10 %

 

 


(*1)  Cosmetische producten die deze stof bevatten en die voldoen aan de beperkingen van Verordening (EG) nr. 1223/2009, zoals van toepassing op 27 juli 2022, mogen echter in de Unie in de handel worden gebracht tot en met 28 januari 2023 en op de markt van de Unie worden aangeboden tot en met 28 juli 2023.

(*2)  Niet vereist indien de concentratie 0,5 % of minder bedraagt bij gebruik ter bescherming van het product.

(*3)  Benzofenon als onzuiverheid en/of afbraakproduct van octocryleen moet tot sporenniveau beperkt blijven.”.


8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1177 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2022

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 door in de modellen voor het inlichtingenformulier en het conformiteitscertificaat in papiervorm de gegevens betreffende bepaalde veiligheidssystemen op te nemen en bij te werken en het nummeringssysteem voor de goedkeuringscertificaten voor een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan te passen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (1), en met name artikel 24, lid 4, artikel 28, lid 3, artikel 36, lid 4, en artikel 38, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 van de Commissie (2) voorziet in een gestandaardiseerd formaat voor de documenten die worden gebruikt voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, door de modellen voor het inlichtingenformulier, de certificaten voor de individuele EU-goedkeuring van voertuigen en de conformiteitscertificaten in papiervorm vast te stellen.

(2)

De modellen voor inlichtingenformulieren in de bijlagen I en II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de nieuwe vereisten die zijn ingevoerd bij Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad (3) en de op grond daarvan vastgestelde regelgevingshandelingen.

(3)

Verder moet, om een consistente aanpak met betrekking tot de nummering van de goedkeuringscertificaten mogelijk te maken, het in bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 vastgestelde nummeringssysteem worden gewijzigd om rekening te houden met de ontwikkelingen op regelgevingsgebied krachtens Verordening (EU) 2019/2144.

(4)

Het is daarnaast passend bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 met het model voor het EU-typegoedkeuringsmerk voor onderdelen en technische eenheden te wijzigen door de verwijzing naar Verordening (EU) 2019/2144 bij te werken.

(5)

Verordening (EU) 2019/2144 schrijft voor dat nieuwe voertuigen moeten worden uitgerust met geavanceerde veiligheidssystemen, waaronder de rijstrookassistentie in noodsituaties, intelligente snelheidsondersteuning, systemen voor vermoeidheids- en aandachtswaarschuwing en de gegevensrecorder voor incidenten. Het is passend te vereisen dat op het conformiteitscertificaat wordt vermeld met welke systemen het voertuig is uitgerust. Daarom moeten de desbetreffende vermeldingen worden toegevoegd aan de in bijlage VIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 vastgestelde modellen voor het conformiteitscertificaat in papiervorm.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Om typegoedkeuringsinstanties, markttoezichtautoriteiten en registratie-instanties van de lidstaten en fabrikanten voldoende tijd te geven om de bij deze verordening aangebrachte wijzigingen van het conformiteitscertificaat in papiervorm in hun systemen door te voeren, moet de datum van toepassing van bijlage V worden uitgesteld.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

2)

Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

3)

Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

4)

Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

5)

Bijlage VIII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Bijlage V is van toepassing met ingang van 1 januari 2024.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 van de Commissie van 15 april 2020 tot uitvoering van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de administratieve voorschriften voor de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB L 163 van 26.5.2020, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd wat de algemene veiligheid ervan en de bescherming van de inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers betreft (PB L 325 van 16.12.2019, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) 2020/683 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a)

noot 12 wordt vervangen door:

“(12)

In overeenstemming met de definities van de punten 1.24 (wielbasis) en 1.25 (afstand tussen de assen) van deel 2, afdeling A, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 van de Commissie van 31 maart 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft uniforme procedures en technische specificaties voor de typegoedkeuring van voertuigen en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor die voertuigen zijn bestemd, wat betreft de algemene constructiekenmerken en veiligheid ervan (PB L 117 van 6.4.2021, blz. 1). In het geval van een middenasaanhangwagen moet de as van de koppeling als de voorste as worden beschouwd.”;

b)

noot 14 wordt vervangen door:

“(14)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 van de Commissie van 31 maart 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft uniforme procedures en technische specificaties voor de typegoedkeuring van voertuigen en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor die voertuigen zijn bestemd, wat betreft de algemene constructiekenmerken en veiligheid ervan (PB L 117 van 6.4.2021, blz. 1)”;

c)

noot 18 wordt vervangen door:

“(18)

Term nr. 6.1 en voor voertuigen die niet tot categorie M1 behoren: deel 2, afdeling F, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535. In het geval van aanhangwagens moet de lengte worden aangegeven zoals vermeld in term nr. 6.1.2. van ISO-norm 612:1978.”;

d)

de noten 20 en 21 worden vervangen door:

“(20)

Term nr. 6.2 en voor voertuigen die niet tot categorie M1 behoren: deel 2, afdeling F, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535.

(21)

Term nr. 6.3 en voor voertuigen die niet tot categorie M1 behoren: deel 2, afdeling F, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535.”;

e)

noot 30 wordt vervangen door:

“(30)

Zoals gedefinieerd in punt 1.3 van deel 2, afdeling A, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535.”;

f)

noot 122 wordt vervangen door:

“(122)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/646 van de Commissie van 19 april 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft uniforme procedures en technische specificaties voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen wat de systemen voor rijstrookassistentie in noodsituaties betreft (PB L 133 van 20.4.2021, blz. 31).”;

g)

noot 123 wordt vervangen door:

“(123)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1243 van de Commissie van 19 april 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels voor de ondersteuning van de installatie van een alcoholslot in motorvoertuigen en tot wijziging van bijlage II bij die Verordening (PB L 272 van 30.7.2021, blz. 11).”;

h)

noot 124 wordt vervangen door:

“(124)

VN-Reglement nr. 13 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O wat het remsysteem betreft [2016/194] (PB L 42 van 18.2.2016, blz. 1).”;

i)

noot 157 wordt vervangen door:

“(157)

De punten 4 en 4.1 worden ingevuld in overeenstemming met de definities van de punten 1.24 (wielbasis) en 1.25 (afstand tussen de assen) van deel 2, afdeling A, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535.”;

j)

noot 174 wordt vervangen door:

“(174)

Zie deel 2, afdeling A, punt 1.3.1.2, van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 voor de term “koppelingspunt 0”.”;

k)

de noten 31, 55, 79, 89, 90 en 91 worden geschrapt;

l)

de volgende nieuwe noot 181 wordt toegevoegd:

“(181)

Systemen die zijn goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van de in de lijsten van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/858 vermelde regelgevingshandelingen. De acroniemen komen overeen met die van de systemen bedoeld in de punten 6.7, 7.4, 8.12, 10.1.1, 12.2.4, 12.6.5, 12.8, 12.11, 12.12, 12.13, 12.16, 12.17 en 17.”.

2)

Punt 2.2.1.3 wordt vervangen door:

“2.2.1.3.

Referentiewielbasis van de oplegger (zoals voorgeschreven bij deel 2, afdeling E, punt 3.2, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535:”.

3)

Punt 2.6.2 wordt vervangen door:

“2.6.2.

Massa van de optionele uitrusting (zie de definitie in deel 2, afdeling A, punt 1.4, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535):”.

4)

De volgende punten 2.11.4.1 en 2.11.4.2 worden ingevoegd:

“2.11.4.1.

Maximumverhouding tussen koppelingsoverhang (34) en wielbasis: …

2.11.4.2.

Maximale V-waarde: … kN.”.

5)

Punt 2.13 wordt vervangen door:

“2.13.

Uitzwaai van de achterkant (deel 2, respectievelijk afdeling C, punt 8, en afdeling D, punt 7, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535):”.

6)

Punt 2.14.1 wordt vervangen door:

“2.14.1.

Verhouding tussen motorvermogen en technisch toelaatbare maximummassa van de voertuigcombinatie in beladen toestand (deel 2, afdeling C, punt 6, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535): … kW/kg.”.

7)

Punt 3.2.18.1 wordt vervangen door:

“3.2.18.1.

Nummers van de typegoedkeuringscertificaten: …”.

8)

Punt 4.11.2 wordt vervangen door:

“4.11.2.

Gegevens als bedoeld in deel 2, punt 7.6, van bijlage IX bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 (volgens fabrieksopgave):”.

9)

De volgende punten 4.11.4, 4.11.5 en 4.11.6 worden ingevoegd:

“4.11.4.

Informatie als bedoeld in deel 2, punt 6.1.1, van bijlage IX bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535: …

4.11.5.

Informatie als bedoeld in deel 2, punt 6.1.2, van bijlage IX bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535: …

4.11.6.

Informatie over de schakelindicator in de handleiding bij het voertuig: …”.

10)

De volgende punten 6.7, 6.7.1 en 6.7.2 worden ingevoegd:

“6.7.

Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)

6.7.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

6.7.2.

Gedetailleerde beschrijving van het bandenspanningscontrolesysteem: …”.

11)

De volgende punten 7.4 tot en met 7.6.3 worden ingevoegd:

“7.4.

Systeem voor rijstrookassistentie in noodgevallen (ELKS)

7.4.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

7.4.2.

Technische beschrijving en tekening van het systeem: …

7.4.3.

Middel om het ELKS handmatig uit te schakelen

7.4.4.

Beschrijving van de automatische uitschakeling (indien aanwezig): …

7.4.5.

Beschrijving van de automatische onderdrukking (indien aanwezig): …

7.5.

Waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook (LDWS)

7.5.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

7.5.2.

Snelheidsbereik van het LDWS: …

7.5.3.

Technische beschrijving en tekening van het LDWS: …

7.6.

Corrigerende richtingscontrolefunctie (CDCF)

7.6.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

7.6.2.

Snelheidsbereik van de CDCF: …

7.6.3.

Technische beschrijving en tekening van het systeem (met name als het systeem gebruikmaakt van een stuur- of remfunctie): …”.

12)

Punt 8.6 wordt vervangen door:

“8.6.

Berekening en curven overeenkomstig bijlage 10 of bijlage 14, indien van toepassing, bij Reglement nr. 13 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) (124), of bijlage 5 bij VN-Reglement nr. 13-H van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) (125): …”.

13)

Punt 8.9 wordt vervangen door:

“8.9.

Korte beschrijving van het remsysteem zoals bedoeld in respectievelijk punt 12 van bijlage 2 bij VN-Reglement nr. 13 of punt 14 van bijlage 1 bij VN-Reglement nr. 13-H: …”.

14)

De volgende punten 8.12, 8.12.1 en 8.12.2 worden ingevoegd:

“8.12.

Geavanceerd noodremsysteem (AEBS)

8.12.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

8.12.2.

Gedetailleerde beschrijving van het AEBS: …”.

15)

De punten 9.14 tot en met 9.14.4 worden vervangen door:

“9.14.

Plaatsen voor het aanbrengen van voor- en achterkentekenplaten (vermeld in voorkomend geval het bereik; er kan eventueel gebruik worden gemaakt van tekeningen): …

9.14.1.

Hoogte boven het wegdek, boven- en onderrand: …

9.14.2.

Zijdelingse locatie, linker- en rechterrand: …

9.14.3.

Aantal standaard plaatsen voor kentekenplaten: …

9.14.4.

Aantal optionele of alternatieve plaatsen voor kentekenplaten: …”.

16)

Na punt 9.14.5 worden de volgende punten ingevoegd:

“9.14.5.1.

Plaats voor de voorkentekenplaat: …

9.14.5.2.

Plaats voor de achterkentekenplaat: …

9.14.5.3.

Plaats voor de tweede achterkentekenplaat (bij voertuigen van de categorieën O2, O3 en O4): …

9.14.5.4.

Ruimten voor optionele of alternatieve kentekenplaten: …”.

17)

De punten 9.14.6 en 9.14.7 worden vervangen door:

“9.14.6.

Helling van de platen ten opzichte van de verticaal: …

9.14.7.

Zichtbaarheidshoeken vanaf de boven-, onder-, linker- en rechterrand: …”.

18)

Punt 9.16.2 wordt vervangen door:

“9.16.2.

Gedetailleerde tekeningen van de wielafschermingen en de plaats daarvan op het voertuig met aanduiding van de afmetingen zoals aangegeven in deel 2, figuur 1, van bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 en rekening houdend met de uiterste waarden van de band/wielcombinaties: …”.

19)

De punten 9.17.4 en 9.17.4.1 worden vervangen door:

“9.17.4.

Verklaring van de fabrikant dat aan de voorschriften van deel 2 van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 is voldaan: …

9.17.4.1.

De betekenis van de tekens in de voertuigbeschrijving van het voertuigidentificatienummer (VIN) en, indien van toepassing, het voertuigidentificatiedeel daarvan, ter naleving van de voorschriften van deel 5.3 van ISO-norm 3779:2009, wordt toegelicht: …”.

20)

Het volgende punt 9.17.4.3 wordt ingevoegd:

“9.17.4.3.

Voorgeschreven plaat voor in meerdere fasen gebouwd voertuig: ja/neen (4)”.

21)

Punt 9.20.2 wordt vervangen door:

“9.20.2.

Gedetailleerde tekeningen van het opspatafschermingssysteem en de plaats daarvan op het voertuig met vermelding van de afmetingen zoals aangegeven in de figuren in het aanhangsel van deel 2 van bijlage VIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 en rekening houdend met de uiterste waarden van de band/wielcombinaties: …”.

22)

Punt 9.25.1 wordt vervangen door:

“9.25.1.

Gedetailleerde technische beschrijving (met foto’s en tekeningen, en beschrijving van de materialen) van de voertuigonderdelen als bedoeld in deel 2, afdeling D, punt 1.4, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535: …”.

23)

Het volgende punt 10.1.1 wordt ingevoegd:

“10.1.1.

Noodstopsignaal (ESS): ja/neen (4)”.

24)

De volgende punten 12.2.4, 12.2.4.1 en 12.2.4.2 worden ingevoegd:

“12.2.4.

Ondersteuning van de installatie van een alcoholslot (AIF)

12.2.4.1.

Verklaring van naleving van de fabrikant overeenkomstig bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1243 (123): …

12.2.4.2.

Document met instructies voor de installatie van het alcoholslot”.

25)

De volgende punten 12.6.5 tot en met 12.6.5.5 worden ingevoegd:

“12.6.5.

Systeem voor intelligente snelheidsondersteuning (ISA)

12.6.5.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.6.5.2.

Functie voor informatie over de snelheidslimiet (SLIF)

12.6.5.2.1.

Gedetailleerde beschrijving van de interface van de SLIF: …

12.6.5.2.2.

Methode en technologie voor het bepalen van de waargenomen snelheidslimiet: …

12.6.5.3.

Waarschuwingsfunctie voor de snelheidslimiet (SLWF)

12.6.5.3.1.

Gedetailleerde beschrijving van de feedbackmechanismen van de SLWF: …

12.6.5.3.2.

Gedetailleerde beschrijving van de visuele waarschuwing van de SLWF, indien van toepassing: …

12.6.5.4.

Gedetailleerde beschrijving van de snelheidsbegrenzingsfunctie (SCF): …

12.6.5.5.

Typegoedkeuringsnummer van het ISA-systeem als technische eenheid, indien van toepassing: …”.

26)

De volgende punten 12.11 tot en met 12.17.3 worden ingevoegd:

“12.11.

Systeem voor vermoeidheids- en aandachtswaarschuwing (DDAW)

12.11.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.11.2.

Gedetailleerde beschrijving van het DDAW-systeem: …

12.11.3.

Gedetailleerde beschrijving van de visuele waarschuwing van het DDAW-systeem: …

12.12.

Systeem voor geavanceerde afleidingswaarschuwing (ADDW)

12.12.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.12.2.

Gedetailleerde beschrijving van het ADDW-systeem: …

12.12.3.

Gedetailleerde beschrijving van de technische middelen om afleiding te vermijden, indien van toepassing: …

12.13.

Informatiesysteem dode hoek (BSIS)

12.13.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.13.2.

Gedetailleerde beschrijving van het informatiesysteem dode hoek: …

12.13.3.

Typegoedkeuringsnummer van het BSIS als technische eenheid, indien van toepassing: …

12.14.

Cyberveiligheid

12.14.1.

Algemene bouwwijze van het voertuigtype, met inbegrip van:

a)

de voertuigsystemen die relevant zijn voor de cyberveiligheid van het voertuigtype;

b)

de componenten van de systemen die relevant zijn voor de cyberveiligheid;

c)

de wisselwerkingen van die systemen met andere systemen binnen het voertuigtype en met externe systemen.

12.14.2.

Schematische voorstelling van het voertuigtype: …

12.14.3.

Nummer van het conformiteitscertificaat voor het beheersysteem voor cyberveiligheid: …

12.14.4.

Documenten voor het goed te keuren voertuigtype waarin het resultaat van de risicobeoordeling en de vastgestelde risico’s worden beschreven: …

12.14.5.

Documenten voor het goed te keuren voertuigtype waarin de voor de opgesomde systemen of voor het voertuigtype uitgevoerde mitigatiemaatregelen worden beschreven, alsook de manier waarop de genoemde risico’s door die maatregelen worden beperkt: …

12.14.6.

Documenten voor het goed te keuren voertuigtype waarin de bescherming van speciale omgevingen voor aftermarketsoftware, -diensten, -applicaties of -gegevens wordt beschreven: …

12.14.7.

Documenten voor het goed te keuren voertuigtype waarin wordt beschreven welke tests er zijn uitgevoerd om de cyberveiligheid van het voertuigtype en de bijbehorende systemen te verifiëren, evenals de resultaten van die tests: …

12.14.8.

Beschrijving van de wijze waarop de toeleveringsketen in aanmerking is genomen met betrekking tot cyberveiligheid: …

12.15.

Software-updates

12.15.1.

Algemene bouwwijze van het voertuigtype: …

12.15.2.

Het nummer van het conformiteitscertificaat voor het beheersysteem voor software-updates: …

12.15.3.

Veiligheidsmaatregelen

12.15.3.1.

Documenten voor het goed te keuren voertuigtype waarin wordt beschreven dat het updateproces op een beveiligde manier zal worden uitgevoerd: …

12.15.3.2.

Documenten voor het goed te keuren voertuigtype waarin wordt beschreven dat de RXSWIN’s op een voertuig zijn beveiligd tegen ongeoorloofde manipulatie: …

12.15.4.

Software-updates via de ether

12.15.4.1.

Documenten voor het goed te keuren voertuigtype waarin wordt beschreven dat het updateproces op een veilige manier zal worden uitgevoerd: …

12.14.4.2.

Beschrijving van de middelen om voertuiggebruikers over een update te informeren, vóór- en nadat deze wordt uitgevoerd: …

12.15.5.

Conformiteitsverklaring van de fabrikant met de voorschriften voor het beheersysteem voor software-updates: …

12.16.

Gegevensrecorder voor incidenten (EDR)

12.16.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.16.2.

Tekening(en) of foto’s waarop de plaats en wijze van bevestiging van de EDR in het voertuig is aangegeven: …

12.16.3.

Beschrijving van de activeringsparameter: …

12.16.4.

Beschrijving van elke andere relevante parameter (opslagcapaciteit, weerstand tegen de hoge vertraging en mechanische belasting van zware botsingen enz.): …

12.16.5.

De in de EDR opgeslagen gegevenselementen en het gegevensformaat:

Gegevenselement

Registratie-interval/tijdstip (ten opzichte van tijdstip nul)

Gegevensbemonsteringsfrequentie (monsters per seconde)

Minimumbereik

Nauwkeurigheid

Resolutie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

12.16.6.

Instructies voor het opvragen van gegevens uit de EDR: …

12.16.6.1.

Beschrijving van de methode om de krachtens artikel 4, lid 3, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/545 van de Commissie (*1) vereiste gegevens te rapporteren: handmatig/geautomatiseerd (4)

12.16.7.

Naleving van de technische voorschriften van VN-Reglement nr. 160:

12.16.7.1

Goedkeuringsnummer krachtens VN-Reglement nr. 160: …

12.16.8.

Typegoedkeuringsnummer van de EDR als technische eenheid, indien van toepassing (in te vullen als geen goedkeuring krachtens VN-Reglement nr. 160 is verkregen en waarnaar in punt 12.16.7.1 wordt verwezen): …

12.17.

Controlesysteem voor bestuurderbeschikbaarheid (DAM)

12.17.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.17.2.

Methoden om de beschikbaarheid van de bestuurder te detecteren: …

12.17.3.

Beschrijving in woorden en/of tekening van de aan de bestuurder getoonde informatie: …

(*1)  PB L 107 van 6.4.2022, blz. 18.”."

27)

De volgende punten 17 tot en met 17.11 worden toegevoegd:

“17.

SYSTEEM VOOR GEAUTOMATISEERD RIJDEN (ADS): ja/neen (4)

17.1.

Algemene beschrijving van het ADS: …

17.1.1.

Operationeel ontwerpdomein/randvoorwaarden: …

17.1.2.

Basisprestaties (bv. detecteren van en reageren op objecten en gebeurtenissen (OEDR), planning enz.): …

17.2.

Beschrijving van de functies van het ADS:

17.2.1.

Belangrijkste ADS-functies (functionele architectuur): …

17.2.1.1.

Functies in het voertuig: …

17.2.1.2.

Functies buiten het voertuig (bv. backend-functies, de benodigde infrastructuur buiten het voertuig, de noodzakelijke operationele maatregelen): …

17.3.

Overzicht van de belangrijkste onderdelen van het ADS

17.3.1.

Regeleenheden: …

17.3.2.

Sensoren en installatie van de sensoren op het voertuig: …

17.3.3.

Actuatoren: …

17.3.4.

Kaarten en positionering: …

17.3.5.

Andere hardware: …

17.4.

Indeling en schematische voorstelling van het ADS

17.4.1.

Schematische systeemindeling (bv. blokschema): …

17.4.2.

Lijst en schematisch overzicht van de onderlinge verbindingen: …

17.5.

Specificaties

17.5.1.

Specificaties bij normaal gebruik: …

17.5.2.

Specificaties bij noodsituaties: …

17.5.3.

Aanvaardingscriteria: …

17.5.4.

Aantonen van naleving: …

17.6.

Veiligheidsconcept

17.6.1.

Verklaring van de fabrikant dat het voertuig geen onverantwoorde risico’s met zich meebrengt: …

17.6.2.

Beschrijving van de softwarearchitectuur (bv. blokschema): …

17.6.3.

Manieren waarop de systeemlogica van het ADS wordt verwezenlijkt: …

17.6.4.

Algemene toelichting op de belangrijkste in het ADS ingebouwde ontwerpvoorzieningen om een veilige werking te waarborgen in geval van defecten, operationele verstoringen en omstandigheden die het operationele ontwerpdomein zouden overschrijden: …

17.6.5.

Algemene beschrijving van de belangrijkste beginselen voor de behandeling van defecten, de strategie voor het terugvallen op een bepaald niveau met inbegrip van de strategie om systeemrisico’s te beperken (manoeuvre voor maximale risicobeperking): …

17.6.6.

Voorwaarden die een verzoek aan de gebruiker aan boord of de operator voor een interventie op afstand in werking zetten: …

17.6.7.

Concept voor de interactie tussen mens en machine dat de inzittenden van het voertuig, de gebruiker aan boord en de operator voor een interventie op afstand omvat, met inbegrip van bescherming tegen een ongeoorloofde activering/bediening en interventies: …

17.7.

Verificatie en validatie van de prestatievoorschriften door de fabrikant, met inbegrip van OEDR, de HMI, naleving van de verkeersregels en de conclusie dat het systeem zodanig is ontwikkeld dat het geen onverantwoorde risico’s voor de bestuurder, de inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers met zich meebrengt: …

17.7.1.

Beschrijving van de gekozen aanpak: …

17.7.2.

Selectie van nominale, kritieke en storingsscenario’s: …

17.7.3.

Beschrijving van de gebruikte methoden en hulpmiddelen (software, laboratorium, andere) en samenvatting van de geloofwaardigheidsbeoordeling: …

17.7.4.

Beschrijving van de resultaten: …

17.7.5.

Onzekerheid van de resultaten: …

17.7.6.

Interpretatie van de resultaten: …

17.7.7.

Verklaring fabrikant:

De fabrikant(en)bevestigt (bevestigen) dat het ADS geen onverantwoorde risico’s voor de inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers met zich meebrengt.

17.8.

ADS-gegevenselementen

17.8.1.

Type opgeslagen gegevens: …

17.8.2.

Opslaglocatie: …

17.8.3.

Geregistreerde voorvallen en gegevenselementen: …

17.8.4.

Middelen om de veiligheid en bescherming van gegevens te waarborgen: …

17.8.5.

Manieren om de gegevens in te zien: …

17.9.

Cyberveiligheid en software-updates

17.9.1.

Typegoedkeuringsnummer cyberveiligheid: …

17.9.2.

Nummer van het conformiteitscertificaat voor cyberveiligheid: …

17.9.3.

Typegoedkeuringsnummer software-update: …

17.9.4.

Nummer van het conformiteitscertificaat voor software-updates: …

17.9.4.1.

Informatie over hoe het RxSWIN of de softwareversie(s) moet/moeten worden gelezen indien het RxSWIN niet op het voertuig wordt bewaard.

17.9.4.2.

Indien van toepassing, een opsomming van de relevante parameters aan de hand waarvan de voertuigen kunnen worden geïdentificeerd die kunnen worden geüpdatet met de software die wordt vertegenwoordigd door het RxSWIN onder punt 17.9.4.1.

17.10.

Gebruikershandleiding (bij het inlichtingenformulier te voegen)

17.10.1.

Functionele beschrijving van het ADS en de verwachte rol van de eigenaar, de exploitant van vervoersdiensten, de gebruiker aan boord, de operator voor een interventie op afstand enz.: …

17.10.2.

Technische maatregelen voor een veilig gebruik (bv. beschrijving van de noodzakelijke infrastructuur buiten het voertuig, de timing, frequentie en opzet van onderhoudswerkzaamheden): …

17.10.3.

Operationele en milieubeperkingen: …

17.10.4.

Operationele maatregelen (bv. of een gebruiker aan boord of operator voor een interventie op afstand nodig is): …

17.10.5.

Instructies in geval van storingen en verzoeken in het ADS (veiligheidsmaatregelen die door inzittenden van het voertuig, exploitanten van vervoersdiensten, gebruikers aan boord en operatoren voor interventies op afstand en overheidsinstanties moeten worden genomen in geval van storingen in de werking): …

17.11.

Middelen om een periodieke technische keuring mogelijk te maken: …”.

(*1)  PB L 107 van 6.4.2022, blz. 18.”.”


BIJLAGE II

Bijlage II bij Verordening (EU) 2020/683 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel I (A. Categorieën M en N) wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2.6.2 wordt vervangen door:

“2.6.2.

Massa van de optionele uitrusting (zie de definitie in deel 2, afdeling A, punt 1.4, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535):”;

b)

punt 4.11.2 wordt vervangen door:

“4.11.2.

Gegevens als bedoeld in deel 2, punt 7.6, van bijlage IX bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 (volgens fabrieksopgave):”;

c)

de volgende punten 6.7 en 6.7.1 worden ingevoegd:

“6.7.

Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)

6.7.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)”;

d)

de volgende punten 7.4, 7.4.1, 7.5, 7.5.1, 7.6 en 7.6.1 worden ingevoegd:

“7.4.

Systeem voor rijstrookassistentie in noodgevallen (ELKS)

7.4.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

7.5.

Waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook (LDWS)

7.5.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

7.6.

Corrigerende richtingscontrolefunctie (CDCF)

7.6.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)”;

e)

de volgende punten 8.12 en 8.12.1 worden ingevoegd:

“8.12.

Geavanceerd noodremsysteem (AEBS)

8.12.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)”;

f)

punt 9.17.4.1 wordt vervangen door:

“9.17.4.1.

De betekenis van de tekens in de voertuigbeschrijving van het voertuigidentificatienummer (VIN) en, indien van toepassing, het voertuigidentificatiedeel daarvan, ter naleving van de voorschriften van deel 5.3 van ISO-norm 3779:2009, moet worden toegelicht:”;

g)

de volgende punten 12.2.4 en 12.2.4.1 worden ingevoegd:

“12.2.4.

Ondersteuning van de installatie van een alcoholslot (AIF)

12.2.4.1.

Verklaring van naleving van de fabrikant overeenkomstig bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1243 van de Commissie (123): …”;

h)

de volgende punten 12.6.5 en 12.6.5.1 worden ingevoegd:

“12.6.5.

Systeem voor intelligente snelheidsondersteuning (ISA)

12.6.5.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)”;

i)

de volgende punten 12.11, 12.11.1, 12.12, 12.12.1, 12.13, 12.13.1, 12.16, 12.16.1, 12.17 en 12.17.1 worden ingevoegd:

“12.11.

Systeem voor vermoeidheids- en aandachtswaarschuwing (DDAW)

12.11.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.12.

Systeem voor geavanceerde afleidingswaarschuwing (ADDW)

12.12.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.13.

Informatiesysteem dode hoek (BSIS)

12.13.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.16.

Gegevensrecorder voor incidenten (EDR)

12.16.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)

12.17.

Controlesysteem voor bestuurderbeschikbaarheid (DAM)

12.17.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)”;

j)

het volgende punt 17 wordt ingevoegd:

“17.

SYSTEEM VOOR GEAUTOMATISEERD RIJDEN (ADS): ja/neen (4)”.

2)

Deel I (B. Categorie O) wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2.6.2 wordt vervangen door:

“2.6.2.

Massa van de optionele uitrusting (zie de definitie in deel 2, afdeling A, punt 1.4, van bijlage XIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535):”;

b)

de volgende punten 6.7 en 6.7.1 worden ingevoegd:

“6.7.

Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)

6.7.1.

Aanwezigheid: ja/neen (4)”;

c)

punt 9.17.4.1 wordt vervangen door:

“9.17.4.1.

De betekenis van de tekens in de voertuigbeschrijving van het voertuigidentificatienummer (VIN) en, indien van toepassing, het voertuigidentificatiedeel daarvan, ter naleving van de voorschriften van deel 5.3 van ISO-norm 3779:2009, wordt toegelicht: …”;

d)

de volgende punten 12, 12.7.1, 16 en 16.1 worden toegevoegd:

“12.   DIVERSEN

12.7.1.

Voertuig uitgerust met 24GHz-kortbereikradarapparatuur: ja/neen (4)

16.   TOEGANG TOT REPARATIE- EN ONDERHOUDSINFORMATIE VAN HET VOERTUIG

16.1.

Adres van de belangrijkste website voor toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie: …”.

BIJLAGE III

Bijlage IV bij Verordening (EU) 2020/683 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 2.2 wordt punt c) vervangen door:

“c)

het nummer van de krachtens Verordening (EU) 2019/2144 vastgestelde verordening van de Commissie waarin de toepasselijke voorschriften zijn vastgelegd.

Voor de toepassing van punt c) geldt dat als een (basis)verordening afzonderlijke bijlagen bevat met voorschriften en technische voorschriften die ten aanzien van verschillende onderwerpen inzake voertuigsystemen, onderdelen en technische eenheden moeten worden toegepast, de verwijzing in afdeling 2 wordt gevolgd door een Romeins cijfer dat het nummer van de bijlage bij die verordening aangeeft.”.

2)

In punt 3.1 wordt punt c) vervangen door:

“c)

overeenkomstig bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/535 (14):

e2*2021/535/XI*2021/535*00003*00”.

3)

In punt 3.1 wordt punt d) vervangen door:

“d)

overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2021/646 van de Commissie (122):

e2*2021/646*2021/646*00003*00”.

4)

Punt 4, tweede alinea, wordt vervangen door:

“Deze bijlage is evenwel van toepassing op EU-typegoedkeuringen die zijn verleend overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2144 op grond van de voorschriften van de in de lijst van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/858 vermelde VN-reglementen; in dat geval is het volgende nummeringssysteem van toepassing:”.

5)

Punt 4.2 wordt vervangen door:

“4.2.

Deel 2: het nummer van Verordening (EU) 2019/2144 (d.w.z. “2019/2144”)”.

6)

In het voorbeeld in punt 4.6.1 wordt het nummer van het typegoedkeuringscertificaat vervangen door:

“e1*2019/2144*13-HR00/16*00001*00”.

7)

In het voorbeeld in punt 4.6.2 wordt het nummer van het typegoedkeuringscertificaat vervangen door:

“e25*2019/2144*46R04/01*00123*05”.


BIJLAGE IV

In bijlage V bij Verordening (EU) 2020/683 wordt punt 4, tweede alinea, vervangen door:

“Deze bijlage is evenwel van toepassing op EU-typegoedkeuringen van onderdelen en technische eenheden die zijn verleend overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2144 op grond van de voorschriften van de in de lijst van bijlage I bij die verordening vermelde VN-reglementen; in dat geval is het volgende van toepassing:”.


BIJLAGE V

In bijlage VIII bij Verordening (EU) 2020/683 wordt het aanhangsel als volgt gewijzigd:

1)

Deel I (complete en voltooide voertuigen) wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel 2 (voertuigcategorie M1) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS/ELKS/AEBS/ESS/AIF/ISA/DDAW/ADDW/EDR/DAM/ADS/eCall (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

b)

in deel 2 (voertuigcategorie M2) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS/AEBS/ESS/AIF/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

c)

in deel 2 (voertuigcategorie M3) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS/ESS/AIF/AEBS/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

d)

in deel 2 (voertuigcategorie N1) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS/ELKS/AEBS/ESS/AIF/ISA/DDAW/ADDW/EDR/DAM/ADS/eCall (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

e)

in deel 2 (voertuigcategorie N2) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS/ESS/AIF/AEBS/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

f)

in deel 2 (voertuigcategorie N3) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS/ESS/AIF/AEBS/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

g)

in deel 2 (voertuigcategorieën O3 en O4) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”.

2)

Deel II (incomplete voertuigen) wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel 2 (voertuigcategorie M1) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met geavanceerde voertuigsystemen: TPMS/ELKS/AEBS/ESS/AIF/ISA/DDAW/ADDW/EDR/DAM/ADS/eCall (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

b)

in deel 2 (voertuigcategorie M2) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met geavanceerde voertuigsystemen: TPMS/ESS/AIF/AEBS/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

c)

in deel 2 (voertuigcategorie M3) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met geavanceerde voertuigsystemen: TPMS/ESS/AIF/AEBS/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

d)

in deel 2 (voertuigcategorie N1) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met geavanceerde voertuigsystemen: TPMS/ELKS/AEBS/ESS/AIF/ISA/DDAW/ADDW/EDR/DAM/ADS/eCall (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

e)

in deel 2 (voertuigcategorie N2) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met geavanceerde voertuigsystemen: TPMS/ESS/AIF/AEBS/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

f)

in deel 2 (voertuigcategorie N3) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met geavanceerde voertuigsystemen: TPMS/ESS/AIF/AEBS/ISA/DDAW/ADDW/BSIS/EDR/DAM/ADS/Platooning (4) (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”;

g)

in deel 2 (voertuigcategorieën O3 en O4) worden de volgende punten 54, 55 en 56 toegevoegd:

“54.

Voertuig uitgerust met: TPMS (181)

55.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 155: ja/neen (4)

56.

Voertuig gecertificeerd overeenkomstig VN-Reglement nr. 156: ja/neen (4)”.

BESLUITEN

8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/71


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1178 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2022

tot niet-verlenging van de schorsing van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 ingestelde definitieve antidumpingrechten op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 14, lid 4,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 14 augustus 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek (“het onderzoek”) geopend met betrekking tot de invoer van gewalste platte aluminiumproducten (“AFRP’s” (aluminium flat-rolled products) of “het betrokken product”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”) (2).

(2)

Op 12 april 2021 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/582 (3) (“de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld.

(3)

Op 11 oktober 2021 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 (4) (“de definitieve verordening”) een definitief antidumpingrecht op het betrokken product ingesteld. De antidumpingrechten variëren van 14,3 % tot 24,6 %.

(4)

Op dezelfde datum heeft de Commissie bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1788 (5) (“het schorsingsbesluit”) het definitieve antidumpingrecht op het betrokken product voor een periode van negen maanden, dat wil zeggen tot en met 11 juli 2022, geschorst.

(5)

Op 9 maart 2022 heeft de Commissie op eigen initiatief vragenlijsten gestuurd naar de European Aluminium Association (“EA”), de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en alle andere belanghebbenden. De vragenlijst was bedoeld om informatie te verzamelen aan de hand waarvan de Commissie kan nagaan of de schorsing al dan niet moet worden verlengd. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en hun vereniging EA, van 14 gebruikers, met inbegrip van de Europese Vereniging van Automotive leveranciers (CLEPA) en van 6 importeurs en hun vereniging (Euranimi). De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de EA is ook verzocht informatie over bepaalde schade-indicatoren te verstrekken voor de meest recente periode van acht maanden na de in het schorsingsbesluit geanalyseerde periode (de zogeheten “analyseperiode”), dat wil zeggen van 1 juli 2021 tot en met 28 februari 2022. Zij hebben de gevraagde informatie met betrekking tot bepaalde indicatoren verstrekt. De antwoorden zijn eind maart 2022 ingediend.

(6)

Verscheidene gebruikers hebben in hun antwoorden om verlenging van de schorsing verzocht. De EA van haar kant heeft op 25 april 2022 een formeel verzoek ingediend om de schorsing onmiddellijk te beëindigen.

(7)

Op 24 mei 2022 heeft de Commissie haar voornemen bekendgemaakt om de schorsing van de maatregelen niet te verlengen en heeft zij partijen verzocht uiterlijk op 2 juni 2022 opmerkingen in te dienen. Zeven belanghebbenden hebben binnen de gestelde termijn opmerkingen ingediend: TDK Hungary Components Kft. (“TDK Hungary”), Euranimi, Valeo Group (“Valeo”), TitanX Holding (“TitanX”), Airoldi Metalli S.p.a. (“Airoldi”), SATMA en Lodec Metall-Handel (“Lodec”). TDK Foil Italy SpA (“TDK Italië”) heeft na het verstrijken van de termijn opmerkingen ingediend, waarmee derhalve geen rekening is gehouden.

(8)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Airoldi aan dat haar rechten van verdediging werden geschonden omdat de Commissie gebruik maakte van gegevens van EA, met name over marktontwikkelingen en capaciteit, die niet beschikbaar waren voor andere partijen. De Commissie merkte echter op dat de gegevens van EA waren gebaseerd op door al haar leden verstrekte informatie en dat EA een niet-vertrouwelijke versie van deze gegevens had verstrekt. Bijgevolg konden alle partijen hun recht van verweer uitoefenen en opmerkingen maken over de verstrekte gegevens. De Commissie heeft het argument dan ook afgewezen.

(9)

Sommige belanghebbenden stelden wijzigingen van de maatregelen voor, zoals de uitsluiting van bepaalde producten van het toepassingsgebied van de maatregel of de invoering van een contingent voor rechtenvrije invoer. De Commissie herinnerde eraan dat zij overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening alleen kan besluiten hetzij de schorsing te verlengen voor een periode van ten hoogste één jaar, hetzij de schorsing niet te verlengen. Bijgevolg kon de Commissie de bij de definitieve verordening ingestelde maatregelen niet opnieuw onderzoeken. Artikel 11, lid 3, van de basisverordening voorziet in een specifieke procedure voor tussentijdse nieuwe onderzoeken. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

2.   ONDERZOEK VAN DE MARKTVOORWAARDEN EN MARKTDEELNEMERS OP DE UNIEMARKT IN DE ANALYSEPERIODE

(10)

In artikel 14, lid 4, van de basisverordening is bepaald dat antidumpingmaatregelen in het belang van de Unie mogen worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat.

(11)

Op 12 oktober 2021 werden de maatregelen geschorst omdat de Commissie had vastgesteld dat er in de periode van herstel na de COVID-19-crisis sprake was van een tijdelijke onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod, en dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zich in het eerste halfjaar van 2021 gunstig had ontwikkeld in vergelijking met het onderzoektijdvak (“OT”, dat wil zeggen van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020) en met 2017 (het beste jaar van de beoordelingsperiode tijdens het oorspronkelijke onderzoek). De verwachting was dat de positieve ontwikkeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de schorsingsperiode van negen maanden zou aanhouden, en dat het onwaarschijnlijk was dat door de schorsing opnieuw schade zou ontstaan. De gewijzigde marktverhoudingen werden echter als tijdelijk van aard beschouwd.

(12)

Artikel 14, lid 4, bepaalt dat de schorsing met ten hoogste één jaar kan worden verlengd. Om te beslissen of de schorsing al dan niet wordt verlengd, heeft de Commissie de heersende marktomstandigheden tijdens de analyseperiode, de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie en de standpunten van importeurs en gebruikers geanalyseerd.

2.1.   Marktverhoudingen

(13)

Het verbruik in de Unie is tijdens de analyseperiode sterk afgenomen ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021, met 13,5 % (6). De vraag bereikte een piek in de 1e helft van 2021, toen deze met 27 % steeg ten opzichte van het OT, en daalde tijdens de analyseperiode aanzienlijk.

(14)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Valeo aan dat het informatiedocument noch de bron voor de verbruikscijfers noch toelichtingen bevatte en dat die cijfers in tegenspraak waren met de door EA voor de analyseperiode verstrekte gegevens. De Commissie merkte op dat uit het algemene informatiedocument reeds bleek dat de gegevens door EA waren verstrekt. De Commissie heeft het verbruik voor de analyseperiode berekend door de totale invoer op te tellen bij het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie. Voor een juiste vergelijking met het eerste semester van 2021 werden de in overweging 12 vermelde verbruikscijfers herberekend aan de hand van de door EA op semesterbasis aangeleverde gegevens (7). De Commissie had zich dus gebaseerd op de door EA voor de analyseperiode verstrekte gegevens en heeft dit argument dan ook afgewezen.

(15)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden Euranimi, Airoldi en Lodec aan dat de bevinding van een daling van de vraag in tegenspraak was met de prognose dat de mondiale vraag naar aluminium volgens een rapport van CRU International tegen 2030 met 40 % zal toenemen. De Commissie merkte echter op dat de studie in kwestie niet beperkt was tot AFRP’s, maar betrekking had op alle soorten aluminiumproducten. Bovendien vertegenwoordigt Europa (niet alleen de EU, maar ook andere Europese landen) slechts een klein deel van de totale groei (14 %) die wordt voorspeld. Ten slotte was deze prognose niet in tegenspraak met de bevindingen van de Commissie, die betrekking hadden op de analyseperiode en de groeivooruitzichten op korte termijn, terwijl de studie betrekking had op de groeivooruitzichten voor de komende acht jaar. Het argument werd bijgevolg afgewezen.

(16)

In de eerste maanden van 2022 konden de volgende trends worden waargenomen: volgens een CRU-verslag (8) bleef de vraag naar gewalste aluminiumproducten in Europa bevredigend, als gevolg van de voorraadvorming naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne en dankzij de bouwsector, die zijn activiteiten gaande heeft gehouden. De vraag uit de automobielsector was daarentegen zwak, wegens de aanhoudende tekorten aan halfgeleiders en een tekort aan kabelbomen van oorsprong uit Oekraïne. Deze situatie zal naar verwachting nog enkele maanden aanhouden. Wat de bouwsector betreft, wordt in hetzelfde verslag ook gewezen op het risico van minder projecten als gevolg van de hoge inflatie.

(17)

Aan de aanbodzijde heeft de bedrijfstak van de Unie zijn capaciteit na het OT verhoogd (+ 20 %), maar de bezettingsgraad is niet toegenomen en bleef rond de 80 %. Er is dus ruimte voor de bedrijfstak van de Unie om de productie te verhogen.

(18)

De prijzen van de belangrijkste grondstoffen (aluminium, magnesium) en energie zijn gedurende de gehele periode sinds het OT aanzienlijk gestegen, voornamelijk als gevolg van het herstel na COVID-19. Deze stijgingen werden nog versterkt door de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne, Deze trend zal zich in de komende maanden waarschijnlijk voortzetten. Dit zal gevolgen hebben voor de prijs van AFRP’s en bijgevolg de totale vraag naar deze producten terugdringen.

(19)

Wat de invoer van metaal uit Rusland, waaronder primair aluminium, betreft, heeft de bedrijfstak van de Unie zijn invoer verlaagd van 22 % in 2015 tot ongeveer 11 % in 2021. Tevens liep de door Rusland op primair aluminium ingestelde uitvoerheffing van 15 % op 31 december 2021 af (9), zoals oorspronkelijk was gepland. Volgens de bedrijfstak van de Unie is er geen tekort aan primair aluminium of halfbewerkt aluminium, ondanks de sancties tegen Rusland, die, hoewel zij niet rechtstreeks op aluminiumproducten betrekking hebben, een sterk negatief effect op de handel met Rusland in het algemeen hebben.

(20)

Gelet op het voorgaande schijnt de vraag in het eerste semester van 2021 een piek te hebben gekend. Dit blijkt uit het aantal ontvangen orders dat, zoals vermeld in overweging 33, tijdens de analyseperiode met 12 % is gedaald ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021. Bovendien keerden de doorlooptijden terug naar normaal in de analyseperiode: 5-7 weken volgens een CRU-verslag van april 2022 en 6-8 weken volgens EA (10). Dit is aanzienlijk korter dan in het eerste halfjaar van 2021, toen de doorlooptijd soms wel 6 tot tien maanden bedroeg. De verkorting van de doorlooptijden wordt ook door veel gebruikers bevestigd.

(21)

De Commissie heeft op basis hiervan geconcludeerd dat de onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod, die kenmerkend was voor het eerste halfjaar van 2021, tijdens de analyseperiode aanzienlijk is verkleind. Hoewel de toekomst onzeker blijft, lijkt de piek in de vraag na de COVID-19-herstelperiode voorbij te zijn, zoals blijkt uit de aanzienlijke daling van de orderopname en de doorlooptijd. Er bestaat echter enige onzekerheid over de toekomstige vraag van de twee belangrijkste downstreamsectoren, namelijk de automobielsector en de bouwsector.

2.2.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

(22)

Het verkoopvolume in de EU is in de analyseperiode met 12,8 % teruggelopen ten opzichte van de eerste zes maanden van 2021, van 1 056 668 ton tot 921 701 ton. In vergelijking met het OT is het verkoopvolume met 36 % en in vergelijking met 2017 met 17 % toegenomen.

(23)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Valeo aan dat de door EA in de analyseperiode verstrekte gegevens in tegenspraak waren met de in het informatiedocument uiteengezette verkoop- en productietrends. Zoals uiteengezet in overweging 14, heeft de Commissie, om een juiste vergelijking met het 1e halfjaar van 2021 mogelijk te maken, de door EA ingediende gegevens op semesterbasis herberekend en heeft zij een soortgelijke methode toegepast voor de andere vergelijkingsperioden (2017 en OT). Dit argument werd dan ook afgewezen.

(24)

De prijzen van AFRP’s in de Unie zijn gestaag gestegen van gemiddeld 2 703 EUR/ton in het OT tot 2 879 EUR/ton in het eerste halfjaar van 2021, en vervolgens tegen een hoger tempo tot 3 555 EUR/ton in de analyseperiode. Dat is een stijging met 23 % tussen het eerste halfjaar van 2021 en de analyseperiode. Die stijging is het gevolg van de toename van de vraag na COVID-19 en de stijging van de prijzen van grondstoffen (primair aluminium, magnesium) en energie.

(25)

De gebruikers, waaronder Euranimi, Lodec en Airoldi Metalli, hebben in hun eerste opmerkingen en na de mededeling van feiten en overwegingen gewezen op de sterke verhoging van de conversievergoeding (+ 100 % en tot + 160 % volgens deze gebruikers). Volgens de schattingen van de Commissie steeg de conversievergoeding (11) tussen periode na het OT (tweede semester van 2020 en eerste semester van 2021) en de analysepersiode met 8 %. Afhankelijk van de specifieke verkoop (welke onderneming of groep ondernemingen, of deze verkoop al dan niet deel uitmaakt van een langetermijncontract, welke productsoort enz.) en de in aanmerking genomen termijnen, kan de conversievergoeding sterk variëren, maar in het algemeen leek er onder alle belanghebbenden een algemene opvatting te bestaan dat deze conversievergoeding inderdaad is gestegen. Deze stijging kan deels worden verklaard door de stijging van de productiekosten, andere dan de kosten van primair aluminium (de prijzen van energie en grondstoffen zoals legeringselementen stegen), en deels door de toegenomen winst van de producenten in de Unie.

(26)

Het marktaandeel van de Unie is als gevolg van een stijging van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie in het jaar na het OT toegenomen (van 64,8 % in het OT tot 79,4 % in het eerste halfjaar van 2021). Dit marktaandeel is tijdens de analyseperiode behouden gebleven (80,1 %), aangezien een daling van het verkoopvolume gepaard ging met een daling van het verbruik, zoals uiteengezet in overweging 13.

(27)

Het productievolume is tijdens de analyseperiode licht afgenomen ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021, met 2 %. In vergelijking met het OT is de productie met 22 % en in vergelijking met 2017 met 9 % toegenomen.

(28)

De capaciteit is tijdens de analyseperiode ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021 licht met 1,3 % teruggelopen. In vergelijking met het OT is de capaciteit met 20,8 % en in vergelijking met 2017 met 23 % aanzienlijk toegenomen. Bovendien ondervond de beschikbare capaciteit niet langer de gevolgen van:

i)

de eerdere inkrimping van de actieve capaciteit tijdens de COVID-19-pandemie als bedoeld in de overwegingen 29 en 36 van het schorsingsbesluit, die tijdens de analyseperiode niet meer werden waargenomen, en

ii)

het tijdelijke tekort aan halfbewerkt en primair aluminium in de periode na het OT (zie de overwegingen 29 en 31 van het schorsingsbesluit). Zoals vermeld in overweging 18, zijn de prijzen van primair aluminium, magnesium en energie weliswaar aanzienlijk gestegen, maar blijven deze inputs beschikbaar en zullen zij geen gevolgen hebben voor de werkelijke capaciteit.

(29)

De bezettingsgraad is relatief stabiel gebleven, met 80,8 % in de analyseperiode, vergeleken met 81,5 % in het eerste halfjaar van 2021 en 91,3 % in 2017. Het aantal orders dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen voor het betrokken product ontvingen, is tijdens de analyseperiode met 12 % teruggelopen ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021 en was iets (2 %) lager dan tijdens het OT. Het aantal orders was geringer dan in het OT en zelfs geringer dan in 2017 (12). Hieruit blijkt dat de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie de komende maanden niet volledig zal worden benut.

(30)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Valeo aan dat de daling van de capaciteit in overeenstemming is met het gebrek aan aanbod en dat de bedrijfstak van de Unie nooit een bezettingsgraad van 100 % heeft bereikt. Het heeft dus geen reservecapaciteit met een bezettingsgraad van 80,8 % in de analyseperiode. Ten slotte voerde Valeo aan dat de bevindingen van de Commissie in tegenspraak waren met de beweringen van de gebruiker dat de bedrijfstak van de Unie over onvoldoende capaciteit beschikt. De Commissie stelde ten eerste, in tegenstelling tot het betoog van Valeo, vast dat de capaciteit in de analyseperiode met 20,8 % toenam ten opzichte van het OT en met 23 % ten opzichte van 2017. Ten tweede is het argument dat de bezettingsgraad van 80,8 % geen ruimte laat voor reservecapaciteit, in tegenspraak met de bevindingen van de Commissie in de definitieve verordening (13) dat de bedrijfstak van de Unie in 2017 een bezettingsgraad van 91,3 % had. Bovendien heeft Valeo de bevindingen van de Commissie dat de werkelijke/actieve capaciteit niet langer verschilde van de opgegeven capaciteit, niet betwist. Bijgevolg zijn deze argumenten afgewezen.

(31)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden Euranimi, Airoldi en Lodec aan dat de bedrijfstak van de Unie de afgelopen decennia onvoldoende in nieuwe capaciteit heeft geïnvesteerd. Geen van de partijen heeft echter bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning van dit argument en dat het specifiek betrekking had op AFRP’s. In de definitieve verordening (14) heeft de Commissie daarentegen vastgesteld dat de capaciteit in de beoordelingsperiode met 2 % en in de analyseperiode met 20 % is toegenomen. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(32)

Euranimi en Airoldi voerden ook aan dat veel producenten in de Unie door het gebrek aan primair aluminium gedwongen waren de walscapaciteit onbenut te laten. Dit tekort zou gedeeltelijk worden verklaard door de daling van de productie van primair aluminium in de EU met meer dan 30 % sinds 2000. Het tekort zou de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie om AFRP’s te leveren verder beperken. EA legde echter uit dat er geen tekort aan primair aluminium is en dat de bedrijfstak van de Unie in staat is zichzelf uit derde landen te bevoorraden. Dit werd bevestigd door het feit dat de invoer van primair aluminium in de EU in de periode januari-april 2022 toenam ten opzichte van de periode januari-april 2021. Daarnaast merkte de Commissie op dat de mondiale voorraden primair aluminium in het tweede kwartaal van 2022 [9,2-10,7] miljard ton (15) bedroegen, wat lager was dan de niveaus van 2020-2021 (gemiddeld [10,1-11,4 miljard ton), maar vergelijkbaar met de niveaus van vóór COVID-2019 [9,1-10,5] miljard ton gemiddeld). De voorraad van de Europese producenten ([310 000-330 000] ton) in het eerste kwartaal van 2022 kwam ook overeen met het gemiddelde van de afgelopen 3 jaar ([320 000-340 000] ton voor 2019-2021). De Commissie concludeerde dat er weliswaar nog spanningen bestaan op verschillende grondstoffenmarkten, waaronder die voor primair aluminium, maar dat dit een mondiaal verschijnsel is dat niet specifiek verband houdt met de markt van de Unie en dat er voor de bedrijfstak van de Unie leveringen van primair aluminium beschikbaar waren, zij het over het algemeen tegen stijgende prijzen. Het argument dat deze marktsituatie het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om te produceren zou beperken, met name in vergelijking tot zijn Chinese concurrenten, werd daarom afgewezen.

(33)

De winstgevendheid is verbeterd en kwam uit op 2,8 % in de analyseperiode. De winstgevendheid bedroeg -1,8 % in het OT en 1,9 % in het eerste halfjaar van 2021, maar bleef in de analyseperiode nog steeds onder de winst van 3,1 % die in het referentiejaar 2017 was behaald en ver onder de in artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening vastgestelde minimumwinstmarge van 6 %, die wordt gebruikt voor de berekening van het prijsbederf in de definitieve verordening.

(34)

Kortom, sommige indicatoren liepen terug tijdens de analyseperiode ten opzichte van de 1e helft van 2021 (verkoopvolume, productie), terwijl andere indicatoren verbeterden (prijzen, winstgevendheid). De Commissie kwam tot de conclusie dat over het geheel genomen de bedrijfstak van de Unie in de analyseperiode geen aanmerkelijke schade heeft geleden.

2.3.   Situatie van de gebruikers

(35)

De gebruikers pleitten ervoor de schorsing te verlengen, op grond dat nog steeds aan de voorwaarden voor schorsing wordt voldaan.

(36)

De Commissie heeft echter opgemerkt dat de tijdelijke situatie zoals die was ten tijde van de schorsing, is geëvolueerd als aangegeven in de overwegingen 13 tot en met 23.

(37)

Verscheidene gebruikers voerden ook aan dat met betrekking tot de door hen gebruikte specifieke gewalste platte aluminiumproducten aan de voorwaarden voor schorsing werd voldaan, aangezien er volgens hen voor die producten nog steeds sprake van onvoldoende aanbod is. Zij herhaalden hun argument na de mededeling van feiten en overwegingen en voerden aan dat de schorsing voor de betrokken producten moest worden verlengd. Deze producten betroffen echter slechts een minderheid van de totale invoer en artikel 14, lid 4, van de basisverordening voorziet in de schorsing van de maatregelen die zijn ingesteld ten aanzien van de invoer van het betrokken product als geheel en niet van een deel daarvan.

(38)

De gebruikers betoogden ook dat er nog steeds een ontoereikend aanbod in de EU in het algemeen en in het bijzonder voor de door hen gebruikte specifieke gewalste platte aluminiumproducten is, en dat de beëindiging van de schorsing dit aanbodtekort nog zal vergroten doordat de aanvoer van oorsprong uit de VRC afneemt.

(39)

De Commissie heeft echter opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikt, die, zoals uiteengezet in overweging 28, al aansluit bij de werkelijke/actieve capaciteit. De capaciteit van de bedrijfstak van de Unie was sinds het oorspronkelijke OT aanzienlijk uitgebreid. De bedrijfstak van de Unie is veruit de belangrijkste leverancier van het betrokken product aan de gebruikers. De Commissie heeft ook opgemerkt dat er alternatieve bevoorradingsbronnen bestaan, zoals Turkije en andere derde landen. Bovendien hebben vele gebruikers bevestigd dat de doorlooptijden aanzienlijk korter zijn vergeleken met het eerste halfjaar van 2021, zoals uiteengezet in overweging 20. Ten slotte is, zoals aangegeven in overweging 37, uitsluitend een gedeeltelijke schorsing niet toegestaan op grond van artikel 14, lid 4. De Commissie heeft voorts opgemerkt dat de verzoeken om uitsluiting reeds in de definitieve verordening waren behandeld (16).

(40)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Valeo aan dat de orderopname niet werd vermeld in de open versie van de opmerkingen van de bedrijfstak van de Unie en door de Commissie moest worden gecontroleerd. Ook de daling van de orderontvangsten was in tegenspraak met het feit dat de vraag tijdens de analyseperiode groter was dan in het eerste halfjaar van 2021 en in het OT. De Commissie merkte op dat de orderopname betrekking had op ondernemingsspecifieke, vertrouwelijke gegevens die niet waren samengevat. De Commissie heeft in de mededeling van feiten en overwegingen echter voldoende gegevens verstrekt om de partijen in staat te stellen hun recht van verweer uit te oefenen en opmerkingen te maken over de beschreven trend. Ook heeft de Commissie, voor zover mogelijk, de juistheid van de verstrekte informatie gecontroleerd. Ten slotte is het verbruik in tegenstelling tot wat Valeo heeft beweerd, zoals toegelicht in overweging 13, tijdens de analyseperiode met 13,5 % gedaald ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021. Bijgevolg is de afname van de orderontvangsten met 12 % in overeenstemming met de daling van de vraag. Het argument werd derhalve afgewezen.

(41)

Wat de verkorting van de doorlooptijd betreft, voerde Valeo na de mededeling van feiten en overwegingen aan dat dit moet worden afgewogen tegen het feit dat veel gebruikers niet in staat zijn AFRP’s aan te kopen en dat de bedrijfstak van de Unie veel orders heeft afgewezen om de beperkte hoeveelheden te kunnen leveren die zij binnen de voorgeschreven doorlooptijd kunnen leveren. De Commissie wees er in de eerste plaats op dat dit argument niet met bewijsmateriaal werd gestaafd. Ten tweede is het in tegenspraak met de eerdere beweringen van vrijwel alle gebruikers, die worden ondersteund door onafhankelijke bronnen (17), dat de toegenomen doorlooptijd een aanwijzing was voor een gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de markt van de Unie. Het feit dat de doorlooptijden in de analyseperiode tot een normaal niveau zijn gedaald, was dan ook een aanwijzing voor een verbetering van het evenwicht tussen vraag en aanbod. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(42)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben gebruikers vraagtekens geplaatst bij de bevindingen van de Commissie met betrekking tot de beschikbaarheid van specifieke productsoorten op de markt van de Unie en de mogelijkheid om die productsoorten uit andere derde landen te betrekken.

(43)

Met betrekking tot de levering van aluminium warmtewisselaars AFRP’s (“AHEX”) merkte de Commissie op dat beide gebruikers die opmerkingen hadden gemaakt over de mededeling van feiten en overwegingen, te weten TitanX en Valeo, reeds aanzienlijke hoeveelheden betrokken van de bedrijfstak van de Unie. Daarnaast had een deel van de correspondentie tussen Valeo en producenten in de Unie, zoals verstrekt door Valeo, betrekking op onderhandelingen over toekomstige leveringen door producenten in de Unie voor de periode na 2023. Het merendeel van deze correspondentie leek betrekking te hebben op kwesties in verband met onderhandelingen over nieuwe prijzen en niet noodzakelijkerwijs op capaciteitskwesties, of een gebrek daaraan.

(44)

Valeo voerde ook aan dat een van haar grootste leveranciers weigerde haar reeds overeengekomen hoeveelheden te leveren en dat zij onlangs een brand had gehad die haar nieuwe fabriek had vernietigd. De betrokken leverancier heeft echter het bewijs geleverd dat het veeleer Valeo is dat zijn contractuele verplichtingen niet is nagekomen en reeds overeengekomen volumes heeft geannuleerd. Aangezien het hier om een specifiek contractueel geschil tussen de twee ondernemingen gaat, kon de Commissie geen conclusie trekken over de algemene kwestie van de levering van AHEX op de markt van de Unie. Wat de brand betreft, vermeldde het geciteerde persartikel niet dat de fabriek volledig was vernietigd. In plaats daarvan werd erin vermeld dat de fabriek met enkele maanden vertraging in bedrijf zal worden genomen (in plaats van in de 2e helft van 2022, zal zij in 2023 van start gaan). Bovendien zal dit, zoals in hetzelfde artikel wordt vermeld, alleen gevolgen hebben voor nieuwe volumes, maar niet voor de reeds vastgelegde bestaande volumes. Het argument werd bijgevolg afgewezen.

(45)

TitanX voerde aan dat zijn grootste leverancier zijn prijzen verhoogde en dat het geen extra leveranciers in de Unie kon vinden. Het heeft echter niet beweerd dat het problemen had met leveringen van zijn grootste leverancier en TitanX heeft geen bewijsmateriaal verstrekt met betrekking tot weigeringen om te leveren van andere leveranciers in de Unie. Het argument werd bijgevolg afgewezen.

(46)

Wat de invoer uit derde landen van AHEX betreft, merkte de Commissie op dat de invoer van AHEX uit Turkije een aanzienlijk deel van het totale verbruik van die productsoort uitmaakte, terwijl de invoer van alle soorten AFRP’s uit Turkije tijdens de analyseperiode slechts een marktaandeel van 2,2 % vertegenwoordigde, een daling ten opzichte van [5,9-6,3] % tijdens het OT. Uit het dossier blijkt niet dat Turkije zijn uitvoer niet tot eerdere niveaus kan verhogen. In dit verband werd in de door Valeo en een Turkse leverancier verstrekte e-mailcorrespondentie geen melding gemaakt van leveringsproblemen bij laatstgenoemde.

(47)

Ten slotte worden AHEX gebruikt in de automobielsector. Zoals aangegeven in overweging 71, ondervond deze sector knelpunten en een tijdelijke daling van de vraag, wat noodzakelijkerwijs leidde tot een daling van de vraag naar AHEX. Dit werd bevestigd door het door EA verstrekte bewijsmateriaal dat de gebruikers Valeo, Mahle en Marelli tijdens de analyseperiode een daling van de bestellingen van AHEX tot onder de reeds gecontracteerde hoeveelheden hadden doorgevoerd als gevolg van deze inkrimping van de vraag (18).

(48)

In het licht van bovenstaande overwegingen heeft de Commissie de argumenten met betrekking tot het huidige gebrek aan levering van AHEX afgewezen.

(49)

Wat AFRP’s voor gebruik bij de productie van elektrolytische aluminiumcondensatoren betreft, voerden SATMA en TDK Hungary na de mededeling van feiten en overwegingen aan dat er in de Unie geen producenten van deze productsoort zijn, dat Turkije geen leverancier kan zijn aangezien deze productsoort daar niet wordt geproduceerd, terwijl Japanse producenten hun productie in 2021 hebben gestaakt. SATMA heeft echter geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat Japan, dat altijd een belangrijke leverancier van deze productsoort is geweest, de productie heeft gestaakt. De Commissie merkte ook op dat er een project gaande was om de productie in de Unie te hervatten. Ten slotte vertegenwoordigde deze productsoort een zeer klein deel van het totale verbruik van AFRP’s in de Unie en is het, zoals uiteengezet in overweging 39, krachtens artikel 14, lid 4, niet mogelijk om maatregelen alleen voor specifieke productsoorten te schorsen. De Commissie wees het argument derhalve af.

(50)

De gebruikers maakten ook melding van de waarschijnlijke financiële moeilijkheden van een aantal downstream ondernemingen of productie-eenheden als de rechten opnieuw zouden worden ingesteld. Zij waarschuwden voor de mogelijke sluiting van productielocaties in de EU.

(51)

In dit verband heeft de Commissie verwezen naar haar bevindingen in de overwegingen 532 tot en met 548 van de definitieve verordening, waarin zij heeft geconcludeerd dat de instelling van de maatregelen niet tegen het belang van de gebruikers zou ingaan omdat de gevolgen voor de financiële situatie van de gebruikers beperkt zouden zijn. Bovendien hadden de gebruikers tijdens de schorsingsperiode tijd om hun productie-eenheden aan andere voorzieningsbronnen aan te passen.

(52)

Bovendien was de Commissie, zoals vermeld in overweging 75 van het schorsingsbesluit, van oordeel dat de schorsingsperiode van negen maanden de gebruikers, met name degenen die hadden verzocht om uitsluiting van bepaalde producten, een extra periode zou verschaffen om de producenten in de Unie (opnieuw) te valideren. Dat de gebruikers zich heroriënteren naar aanbod uit de bedrijfstak van de Unie, lijkt te worden bevestigd door het feit dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de piek in de vraag in de eerste helft van 2021 aan marktaandeel heeft gewonnen en dat marktaandeel in de analyseperiode heeft behouden.

2.4.   Situatie van de importeurs en handelaren

(53)

Euranimi, de Europese vereniging van fabrieksonafhankelijke importeurs en distributeurs van aluminium en/of roestvrij staal, alsmede zes van haar leden hebben opmerkingen gemaakt over de marktontwikkelingen en de schorsing. Zij waren er voorstander van de schorsing te handhaven.

(54)

Zij wezen vooral op de huidige situatie van een acuut tekort aan aluminium en op het risico voor de downstreamfabrikanten, die het risico lopen hun concurrentievermogen te verliezen. De Commissie is reeds in overweging 51 op dit argument ingegaan.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID DAT DOOR EEN VERLENGING VAN DE SCHORSING OPNIEUW SCHADE ZAL ONTSTAAN

(55)

Zoals vermeld in overweging 34, lijkt de bedrijfstak van de Unie zich in een situatie te bevinden waarin verschillende positieve trends zijn gestagneerd of omgebogen. Sommige indicatoren liepen terug tijdens de analyseperiode ten opzichte van de eerste helft van 2021 (verkoopvolume, productie), terwijl andere indicatoren verbeterden (prijzen, winstgevendheid). De Commissie kwam tot de conclusie dat over het geheel genomen de bedrijfstak van de Unie in de analyseperiode geen aanmerkelijke schade heeft geleden. De Commissie is nagegaan of het onwaarschijnlijk is dat als gevolg van de verlenging van de schorsing opnieuw schade zal ontstaan. Zij heeft in het bijzonder twee factoren geanalyseerd: de ontwikkeling van de invoer uit de VRC en de meest recente marktontwikkelingen.

3.1.   Ontwikkeling van de invoer uit de VRC

(56)

Het marktaandeel van de invoer uit de VRC is gedaald van 8 % in het OT tot 2,2 % in het eerste halfjaar van 2021, maar is vervolgens met 49 % gestegen tot 3,2 % in de analyseperiode. Uit de analyse van de invoer uit de VRC in de maanden februari en maart 2022 is echter een snelle stijging gebleken, die heeft geresulteerd in een marktaandeel van meer dan 6,0 % in die maanden, wat dicht bij het marktaandeel in het OT ligt.

Tabel 1

Invoer uit de VRC tijdens de analyseperiode (in ton)

 

Analyseperiode

Na de analyseperiode

Volume van de invoer uit het betrokken land

juli 2021

aug. 2021

sept. 2021

okt. 2021

nov. 2021

dec. 2021

jan. 2022

feb. 2022

maart 2022

april 2022

2 905

3 224

4 852

5 639

6 134

4 292

9 300

12 818

13 832

14 027

Index

100

111

167

194

211

148

320

441

476

482

Bron: Eurostat (analyseperiode) en Surveillance database (na de analyseperiode)

(57)

De volumes hebben zich als volgt ontwikkeld: de invoer uit de VRC daalde in de periode na het OT aanzienlijk, namelijk van 171 240 ton in het OT tot 56 470 ton in het jaar na het OT. Vervolgens steeg de invoer tijdens de analyseperiode opnieuw tot 73 752 ton (gemiddelde over de acht maanden, op jaarbasis), maar bleef hij onder het niveau van het OT en van 2017 (ongeveer 100 000 ton voor 2017). Begin 2022 bleef de invoer stijgen (11 000 ton op maandbasis voor januari en februari 2022 — dat wil zeggen 132 000 ton op jaarbasis — en 14 027 ton voor april 2022 — meer dan 168 000 ton op jaarbasis).

(58)

De prijzen van de invoer uit de VRC stegen aanzienlijk, tegen de achtergrond van de prijsstijging voor de inputs en de hogere vervoerskosten. In tegenstelling tot wat sommige belanghebbenden na de mededeling van feiten en overwegingen hebben aangevoerd, kon deze prijsstijging niet op zichzelf worden beschouwd en moest deze in perspectief worden geplaatst en vergeleken worden met andere prijzen en kosten, zoals de verkoopprijzen in de Unie.

(59)

De tijdens het OT waargenomen prijsonderbiedingsmarge bedroeg 17,3 %. Het prijsverschil tussen de Chinese invoerprijzen en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie nam in de gehele analyseperiode geleidelijk toe, zoals blijkt uit tabel 2 hieronder. Derhalve lagen de invoerprijzen lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie (4-5 %) in de periode januari-februari 2022.

(60)

Uit het bovenstaande bleek dat de invoer uit de VRC niet onmiddellijk na het OT is aangetrokken, maar tijdens de analyseperiode geleidelijk is toegenomen en in de maanden na de analyseperiode zelfs nog sterker, en daarmee bijna is uitgekomen op de maandelijkse gemiddelde volumes in het OT, in de context van een dalend verbruik in vergelijking tot het eerste half jaar van 2021. De Commissie merkte op dat de algemene situatie van de productiesector in China werd gekenmerkt door onzekerheden in verband met de COVID-19-uitbraken, het nul-COVID-beleid en de gevolgen daarvan voor de Chinese economie. Maart en april 2022 werden daarom gekenmerkt door een algemene krimp van de Chinese fabrieksactiviteit. De industriële output, de orders en de werkgelegenheid namen af, terwijl de achterstanden en de leveringstermijnen verder opliepen. Ondanks deze problemen nam de invoer van het betrokken product uit China tijdens de analyseperiode gestaag toe, met name in januari-april 2022. Tegelijkertijd daalden de prijzen en werd het verschil met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie groter, zoals blijkt uit tabel 2. Bijgevolg en ondanks de COVID-gerelateerde krimp van de Chinese productie, herstelde de invoer uit China zich derhalve tijdens de analyseperiode, en nam de invoer uit China naar de EU, na een periode van verdere aanpassing, nog verder toe.

Tabel 2

Prijsvergelijking tijdens de analyseperiode (in EUR/ton)

 

Analyseperiode

Na de analyseperiode

 

juli 2021

aug. 2021

sept. 2021

okt. 2021

nov. 2021

dec. 2021

Jan2022

feb. 2022

maart 2022

april 2022

Prijzen van invoer uit het betrokken land

3 051

3 135

3 334

3 453

3 398

3 592

3 753

3 871

3 799

3 967

Index

100

103

109

113

111

118

123

127

125

130

Verkoopprijzen in de Unie

3 065

3 137

3 335

3 507

3 686

3 705

3 915

4 077

-

-

Index

100

102

109

114

120

121

128

133

 

 

Bron: Eurostat (Analyseperiode), Surveillance database (Post-analyseperiode), in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(61)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Airoldi ten eerste aan dat de analyse van de Commissie van de invoer uit China onjuist was, aangezien de invoer uit de VRC volgens de in haar opmerkingen verstrekte invoergegevens niet toenam, terwijl de Chinese invoerprijzen stegen. Ten tweede voerde Airoldi aan dat de ontwikkeling van de invoer in verhouding tot 2021 moest worden geanalyseerd en dat geen rekening moest worden gehouden met de toename van de invoer in februari en maart 2022, aangezien deze door de buitengewone gebeurtenissen van de Oekraïense crisis werd beïnvloed. Ten derde betoogde Airoldi met betrekking tot de prijzen dat de Chinese prijzen in overeenstemming zijn met de verkoopprijzen in de EU en dat de Commissie bij haar analyse een correctie moet doorvoeren voor de vervoerskosten voor de invoer uit China.

(62)

De Commissie merkte wat het eerste argument betreft, op dat het argument van Airoldi onjuist was omdat het was gebaseerd op het veel ruimere niveau van de GN (8 cijfers), terwijl de analyse van de Commissie gebaseerd was op statistieken op Taric-niveau (10 cijfers), die alleen het betrokken product omvatten.

(63)

Wat de vergeleken perioden betreft, herinnerde de Commissie eraan dat zowel het jaar na het OT (1 juli 2020-30 juni 2021) als de analyseperiode gedeeltelijk binnen het jaar 2021 vielen. Een vergelijking van de ontwikkeling tussen de eerste helft van 2021 en de analyseperiode maakt het derhalve niet mogelijk een gemiddelde voor het gehele jaar 2021 vast te stellen, aangezien de twee semesters van 2021 tot verschillende referentieperioden behoren. Bijgevolg zou elke vergelijking tussen de analyseperiode en 2021 van de invoertrends zinloos en onbetrouwbaar zijn. Wat de uitsluiting van de maanden januari en februari 2022 betreft, heeft Airoldi geen enkele verklaring of rechtvaardiging gegeven voor de gevolgen van de crisis in Oekraïne, afgezien van het argument dat het om een uitzonderlijke crisis ging.

(64)

Wat de prijzen betreft is, in tegenstelling tot wat Airoldi beweerde, het verschil tussen de prijzen van de invoer uit China en de prijzen in de Unie tijdens de analyseperiode groter geworden, zoals uiteengezet in overweging 60. Wat ten slotte de correcties voor het vervoer betreft, herinnerde de Commissie eraan dat de invoerstatistieken op cif-niveau worden verzameld, waardoor een aanzienlijk deel van de vervoerskosten in de prijs is opgenomen. Bijgevolg zijn deze argumenten afgewezen.

(65)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Euranimi aan dat de recente toename van de invoer uit China verband hield met de verwachting dat de schorsing zou eindigen en dat deze invoer plaatsvond onder vergelijkbare prijsvoorwaarden als die van de Europese producenten. De Commissie merkte op dat verschillende factoren van invloed waren op de omvang van de invoer uit China en dat de schorsing van de maatregelen mogelijk een van deze factoren was. Wat het prijsniveau betreft, merkte de Commissie op dat bij de vergelijking van de gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie met de gemiddelde prijzen bij invoer uit de VRC, deze laatste gedurende de gehele analyseperiode lager waren.

(66)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Lodec aan dat het door de Chinese invoer bereikte marktaandeel in combinatie met de lagere prijzen geen bedreiging vormde voor de bedrijfstak van de Unie, aangezien dit naar verluidt het resultaat zou zijn van een vrije markt waar de Chinese producenten-exporteurs concurrerender zijn. Evenzo voerde SATMA aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden door de invoer van aluminiumfolie dat voor de productie van aluminiumcondensatoren wordt gebruikt, aangezien er naar verluidt geen productie in de Unie plaatsvindt.

(67)

De Commissie merkte op dat in de definitieve verordening een analyse van het oorzakelijk verband werd uitgevoerd. De Commissie heeft kunnen concluderen dat het betrokken product de bedrijfstak van de Unie in het oorspronkelijke OT schade heeft berokkend. Er waren geen aanwijzingen dat, indien de voorwaarden die de Commissie ertoe hadden gebracht de inning van de definitieve maatregelen tijdelijk te schorsen, niet langer aanwezig waren, dat het oorzakelijk verband tussen de ingevoerde producten en de verkoop in de Unie was opgehouden te bestaan, of dat die bevindingen inzake het oorzakelijk verband anders in de tussentijd zouden zijn ontkracht. Bovendien had Lodec deze argumenten moeten aanvoeren in het stadium van het oorspronkelijke onderzoek waarbij de definitieve maatregelen werden ingesteld. Ten slotte was deze causaliteitsanalyse voor het product in zijn geheel verricht en bestond er geen verplichting om de analyse uit te voeren op basis van een specifiek producttype. De argumenten werden derhalve afgewezen.

(68)

Lodec en Euranimi voerden aan dat de stopzetting van de invoer uit Rusland voor bepaalde productsoorten zou leiden tot extra tekorten op de markt van de Unie, die door de Commissie met enkele risicobeperkende maatregelen moeten worden aangepakt. De Commissie merkte echter op dat de invoer van het betrokken product uit Rusland een verwaarloosbaar deel van het verbruik in de Unie vertegenwoordigde, met een marktaandeel van minder dan 0,5 % in de periode na het OT en de analyseperiode. Er werd dan ook geen rekening gehouden met variaties in de omvang van de invoer uit Rusland. Zij heeft het argument derhalve afgewezen.

3.2.   Recente marktontwikkelingen

(69)

De toekomst is onzeker nu verschillende factoren van invloed op de markt zijn. Er zullen niet permanent voorraden worden aangelegd, aangezien dit een tijdelijke reactie was op de onzekerheden in verband met de invasie in Oekraïne. Bovendien zijn de stijgingen van de grondstof- en energieprijzen, die sterk zijn beïnvloed door het herstel na COVID-19 en, sinds februari 2022, door de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne, ook belangrijke variabelen waarmee rekening moet worden gehouden.

(70)

Wat betreft de vraag in de bouwsector geldt dat deze weliswaar groot blijft, maar dat er aanwijzingen zijn dat nieuwe projecten hinder kunnen ondervinden van de stijging van de grondstofprijzen en mogelijke renteverhogingen, zodat de vraag mogelijk wordt getemperd (19).

(71)

De productie in de automobielindustrie zal in de nabije toekomst mogelijk weer het normale niveau bereiken. Op de korte termijn ondervindt de vraag vanuit de automobielindustrie echter de nadelige gevolgen van een tekort aan kabelbomen uit Oekraïne en een wereldwijd tekort aan chips (20). Dit laatste tekort zal naar verwachting in 2022 nog ten minste enige tijd aanhouden (21).

(72)

Volgens de prognoses van de EA zal de totale markt in de komende maanden krimpen. De EA voorspelde voor het eerste halfjaar van 2022 een daling van de verkoop met 3,8 % ten opzichte van de analyseperiode en een daling van de productie met 5,7 %. Dit was gebaseerd op een daling van het verbruik in de automobielindustrie in combinatie met een aanzienlijke toename van de invoer uit de VRC. De Commissie heeft opgemerkt dat naar de schatting van Eurofer de automobielsector in 2022 zal groeien, maar in 2023 zal stagneren (22). Aan de prognose van Eurofer voor 2022 ligt echter een aantal onbekende variabelen ten grondslag: de toekomstige omvang van de huidige neerwaartse risico’s als gevolg van aanhoudende tekorten aan halfgeleiders; een mogelijke daling van de vraag in het licht van de toenemende economische onzekerheid in geval van een langdurige oorlog in Oekraïne; stagnerend besteedbaar consumenteninkomen (in de EU) en hoge energie- en grondstoffeninflatie; alsmede de groei van de vraag op de belangrijkste exportmarkten van de EU (VK, VS, de VRC en Turkije), die momenteel zwak is. Bijgevolg blijft de vraag wat de automobielsector betreft onzeker.

(73)

De Commissie heeft ook onderzocht of de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne en de sancties tegen Rusland gevolgen hadden voor de toeleveringsketen van de bedrijfstak van de Unie. Momenteel voorkomen geen van de sancties en de andere maatregelen dat aluminiumproducten uit Rusland naar de EU worden uitgevoerd. Daarnaast beschikt de bedrijfstak van de Unie ook over andere bevoorradingsbronnen dan Rusland. Bijgevolg heeft de Commissie geen concreet bewijs gevonden dat de sancties tegen Rusland zodanige gevolgen voor de toeleveringsketen van de bedrijfstak van de Unie hadden dat dit relevant zou zijn voor de analyse van de gevolgen van de opheffing van de schorsing. De sancties waarmee een aantal banken worden afgesneden van het SWIFT-betalingssysteem, kunnen echter voor problemen zorgen, evenals het feit dat sommige vrachtmaatschappijen alle containervervoer van en naar Rusland hebben stopgezet. Bovendien kan de toepassing van sancties tegen bepaalde Russische personen met belangen in deze sector gevolgen hebben. Deze situatie vergroot derhalve de onzekerheid over de mogelijke ontwikkeling van de marktsituatie op korte tot middellange termijn.

3.3.   Conclusie over de vraag of het onwaarschijnlijk is dat opnieuw schade ontstaat

(74)

Nadat de prestaties van de bedrijfstak van de Unie in het eerste halfjaar van 2021 waren verbeterd ten opzichte van het OT, is de economische situatie ervan tijdens de analyseperiode vrij stabiel gebleven, hoewel sommige schade-indicatoren zijn verslechterd. Derhalve is, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie stabiel is gebleven, het verkoopvolume aanzienlijk gedaald met 12,8 %, terwijl de productie en de capaciteit licht zijn gedaald, met 2 % respectievelijk 1,3 %. De winstgevendheid is verbeterd en kwam uit op 2,8 % in de analyseperiode, wat echter nog steeds lager is dan in het referentiejaar 2017 en ver onder de minimumwinst van 6 % ligt die voor de berekening van het prijsbederf is gebruikt.

(75)

Met name de vooruitzichten voor de bedrijfstak van de Unie na de analyseperiode zijn niet zo positief. De orderontvangst van het betrokken product daalde in de analyseperiode met 12 % ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021 en met 2 % in vergelijking met het OT (toen werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie schade leed). Bijgevolg is de bedrijfstak van de Unie, in tegenstelling tot de bevindingen in overweging 49 van het schorsingsbesluit, de komende maanden niet langer volledig geboekt en is zijn toekomstige niveau van activiteit niet gewaarborgd. Het verbruik was in het eerste halfjaar van 2021 het hoogst en nam vervolgens tijdens de analyseperiode af met 13,5 %. Dit werd bevestigd door de daling van het aantal ontvangen orders en ook door de aanzienlijke verkorting van de doorlooptijden. Naar verwachting zal de vraag in de komende maanden niet aantrekken, gezien de onzekerheid wat de vraag in de automobielindustrie en de bouwsector betreft, samen met de verwachte verdere stijging van de kosten van de belangrijkste inputs. Ten slotte zou de bedrijfstak van de Unie in de context van een verbeterend evenwicht tussen vraag en aanbod een slechtere onderhandelingspositie bij de prijsstelling hebben en zouden zijn economische prestaties daardoor negatief worden beïnvloed.

(76)

Tegelijkertijd nam de invoer uit de VRC tijdens de analyseperiode voortdurend en aanzienlijk toe, en nog verder in de twee maanden na de analyseperiode, tegen prijzen die lager waren dan de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Met name het prijsverschil tussen de Chinese invoerprijzen en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie nam geleidelijk toe gedurende de gehele analyseperiode. Dit gebeurde ondanks de stijging van de internationale vervoerskosten en knelpunten in de leveringen waarop de gebruikers hebben gewezen, en de COVID-gerelateerde problemen waarmee Chinese fabrikanten in het algemeen te kampen hebben. Deze recente en significante trend van een snelle stijging van de invoer uit de VRC zal zich in de toekomst waarschijnlijk voortzetten en leiden tot dezelfde situatie als die welke in het oorspronkelijke onderzoektijdvak werd waargenomen indien de maatregelen zouden worden geschorst. In combinatie met de verwachte verdere stijging van de kosten en de onzekerheden in verband met de vraag zou de verdere toename van de invoer uit de VRC tegen lagere prijzen duidelijk negatieve gevolgen hebben voor de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(77)

In het licht van bovenstaande analyse heeft de Commissie geconcludeerd dat het niet langer onwaarschijnlijk was dat voor de bedrijfstak van de Unie schade ontstaat indien de huidige schorsing van de antidumpingrechten zou worden verlengd.

4.   CONCLUSIE

(78)

Na onderzoek van de marktontwikkelingen tijdens de analyseperiode, de waarschijnlijke ontwikkelingen in de nabije toekomst, de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de standpunten van importeurs en gebruikers heeft de Commissie geconcludeerd dat niet langer is voldaan aan de voorwaarden om de schorsing van de maatregelen te verlengen. In dit verband herinnerde de Commissie eraan dat schorsing van de inning van antidumpingrechten een uitzonderlijke maatregel is in het licht van de algemene regel van de basisverordening.

(79)

Daarom heeft de Commissie, bij gebrek aan alle noodzakelijke elementen en rekening houdend met de standpunten van alle partijen, besloten de schorsing van de antidumpingrechten op AFRP’s van oorsprong uit China niet te verlengen. Bijgevolg moeten de rechten opnieuw worden ingesteld wanneer het schorsingsbesluit ophoudt van toepassing te zijn (per 12 juli 2022),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij artikel 1 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1788 ingestelde schorsing van de definitieve antidumpingrechten op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt niet verder verlengd.

Artikel 2

Het bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 ingestelde definitieve antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt opnieuw ingesteld per 12 juli 2022.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB C 268 van 14.8.2020, blz. 5.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/582 van de Commissie van 9 april 2021 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 124 van 12.4.2021, blz. 40).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 van de Commissie van 8 oktober 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 359 van 11.10.2021, blz. 6).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1788 van de Commissie van 8 oktober 2021 tot schorsing van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1784 ingestelde definitieve antidumpingrechten op gewalste platte aluminiumproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 359 van 11.10.2021, blz. 105).

(6)  Van 1 331 005 ton in het eerste halfjaar van 2021 tot 1 150 832 ton in de analyseperiode.

(7)  Dat wil zeggen door te delen door 8 (aantal maanden van de analyseperiode) en vermenigvuldigd met 6.

(8)  CRU Aluminium products Monitor, verslag van april 2022.

(9)  https://steelnews.biz/russia-lifts-aluminium-alloys-export-tax/

(10)  In het schorsingsbesluit (overweging 30) werden vier tot twaalf weken als de normale doorlooptijd beschouwd.

(11)  De conversiekosten zijn ruwweg het verschil tussen de verkoopprijzen en de (driemaandelijkse) LME-prijzen van primair aluminium. Om de verkoopprijzen vast te stellen, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verstrekte informatie. Zie tabel 2 hieronder. Om LME-prijzen (drie maanden) vast te stellen, gebruikte de Commissie als bron Fastmarket. De gegevens werden dagelijks geëxtraheerd en gebruikt voor de berekening van de gemiddelden voor de twee perioden: juli 2020 tot en met juni 2021 en juli 2021 tot en met februari 2022 (analyseperiode). Deze gemiddelden werden omgerekend van USD naar EUR aan de hand van de officiële wisselkoersen (gemiddelden voor de overeenkomstige perioden). De gemiddelde LME-prijzen lagen voor de twee perioden bij respectievelijk 1 710 en 2 431 EUR.

(12)  De door de EA verstrekte gegevens over 2017 omvatten echter een aantal producten die buiten de productomschrijving vallen.

(13)  Overweging 439 van de verordening.

(14)  Overweging 438 van de verordening.

(15)  De bron van de gegevens voor voorraden primair aluminium is de CRU Aluminium Monitor van juni 2022 (inventarissen).

(16)  Alle productuitsluitingsverzoeken zijn behandeld in punt 2.2 van de definitieve verordening. Voor alle AFRP’s met uitzondering van die welke worden gebruikt voor de productie van gecoate rollen en aluminium composietpanelen (punt 2.2.2 van die verordening), heeft de Commissie geconcludeerd dat er op de markt van de Unie voldoende productiecapaciteit is en heeft zij de productuitsluitingsverzoeken bijgevolg afgewezen.

(17)  Zie overweging 36 en voetnoot 6 van het schorsingsbesluit.

(18)  t21.006374.

(19)  CRU-verslag van maart 2022.

(20)  Volgens de ACEA zijn er in het eerste kwartaal van 2022 12,3 % minder nieuwe auto’s geregistreerd; https://www.acea.auto/pc-registrations/passenger-car-registrations-12-3-first-quarter-of-2022-20-5-in-march/

(21)  https://www.autocar.co.uk/car-news/business-tech%2C-development-and-manufacturing/latest-updates-semiconductor-chip-crisis; https://www.bbc.com/news/business-60313571

(22)  https://www.eurofer.eu/assets/publications/economic-market-outlook/economic-and-steel-market-outlook-2022-2023-first-quarter-2/EUROFER_ECONOMIC_REPORT_Q2_2022-23_final.pdf


8.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/83


BESLUIT VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ (GBVB) 2022/1179

van 7 juli 2022

tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta), en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2022/217 (ATALANTA/4/2022)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB van de Raad van 10 november 2008 inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 6, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om de noodzakelijke besluiten te nemen tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atlanta) (de “commandant van de EU-strijdkrachten”).

(2)

Het PVC heeft op 15 februari 2022 Besluit (GBVB) 2022/217 (2) vastgesteld, waarbij schout-bij-nacht/divisieadmiraal Fabrizio BONDI werd benoemd tot commandant van de EU-strijdkrachten.

(3)

De operationeel commandant van de EU heeft op 30 juni 2022 aanbevolen schout-bij-nacht/divisieadmiraal Riccardo MARCHIÓ zo spoedig mogelijk te benoemen tot nieuwe commandant van de EU-strijdkrachten.

(4)

Het Militair Comité van de EU heeft op 30 juni 2022 ingestemd met die aanbeveling.

(5)

Besluit (GBVB) 2022/217 moet derhalve worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Schout-bij-nacht/divisieadmiraal Riccardo MARCHIÓ wordt met ingang van 7 juli 2022 benoemd tot commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta).

Artikel 2

Besluit (GBVB) 2022/217 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, op 7 juli 2022.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

D. PRONK


(1)  PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33.

(2)  Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2022/217 van 15 februari 2022 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta), en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2022/41 (ATALANTA/3/2022) (PB L 37 van 18.2.2022, blz. 39).