ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 269

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
19 oktober 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1897 van de Raad van 18 oktober 2017 tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1898 van de Commissie van 18 oktober 2017 houdende inschrijving van een aantal namen in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Półtorak staropolski tradycyjny (GTS), Dwójniak staropolski tradycyjny (GTS), Trójniak staropolski tradycyjny (GTS), Czwórniak staropolski tradycyjny (GTS), Kiełbasa jałowcowa staropolska (GTS), Kiełbasa myśliwska staropolska (GTS) en Olej rydzowy tradycyjny (GTS))

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1899 van de Commissie van 18 oktober 2017 houdende inschrijving van een aantal namen in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Tradiční Lovecký salám/Tradičná Lovecká saláma (GTS) en Tradiční Špekáčky/Tradičné Špekačky (GTS))

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1900 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Varaždinsko zelje (BOB))

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1901 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Danbo (BGA))

10

 

*

Verordening (EU) 2017/1902 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 om de veiling van emissierechten in overeenstemming te brengen met Besluit (EU) 2015/1814 en tot opneming van een door het Verenigd Koninkrijk aan te wijzen veilingplatform ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1903 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot verlening van een vergunning voor de preparaten van Pediococcus parvulus DSM 28875, Lactobacillus casei DSM 28872 en Lactobacillus rhamnosus DSM 29226 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

22

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1904 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus licheniformis DSM 28710 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en opfokleghennen (vergunninghouder Huvepharma NV) ( 1 )

27

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1905 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot verlening van een vergunning voor het preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en mestvogels van minder gangbare pluimveesoorten (vergunninghouder Danstar Ferment AG, vertegenwoordigd door Lallemand SAS) ( 1 )

30

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1906 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135), als toevoegingsmiddel voor voeding voor opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor legdoeleinden (vergunninghouder Huvepharma NV) ( 1 )

33

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1907 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Lactobacillus plantarum (KKP/593/p en KKP/788/p) en Lactobacillus buchneri (KKP/907/p) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor runderen en schapen ( 1 )

36

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/1908 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende de inwerkingstelling van bepaalde bepalingen van het Schengenacquis inzake het Visuminformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en in Roemenië

39

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/1909 van de Raad van 18 oktober 2017 tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

44

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1910 van de Commissie van 17 oktober 2017 tot wijziging van Beschikking 93/52/EEG wat betreft de brucellosevrije status (B. melitensis) van bepaalde regio's van Spanje, van Beschikking 2003/467/EG wat betreft de officiële runderbrucellosevrije status van Cyprus en van bepaalde regio's van Spanje en wat betreft de officiële enzoötische-runderleukosevrije status van Italië, en Beschikking 2005/779/EG wat betreft de vesiculaire-varkensziektevrije status van de regio Campanië in Italië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 6891)  ( 1 )

46

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 081/17/COL van 26 april 2017 tot beëindiging van het formele onderzoek naar mogelijke staatssteun die is verleend door middel van de verhuur van grond en onroerend goed in het Gufunes-gebied (IJsland) [2017/1911]

53

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1897 VAN DE RAAD

van 18 oktober 2017

tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/1509 van de Raad van 30 augustus 2017 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 329/2007 (1), en met name artikel 47, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 30 augustus 2017 Verordening (EU) 2017/1509 vastgesteld.

(2)

Op 3 oktober 2017 heeft het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties („VN-Veiligheidsraad”) ingesteld krachtens Resolutie 1718 (2006) van de VN-Veiligheidsraad („VNVR”) vier vaartuigen aangewezen krachtens punt 6 van VNVR 2375 (2017).

(3)

Bijlage XIV bij Verordening (EU) 2017/1509 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XIV bij Verordening (EU) 2017/1509 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB L 224 van 31.8.2017, blz. 1.


BIJLAGE

De hieronder vermelde vaartuigen worden toegevoegd aan de lijst van vaartuigen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen, als opgenomen in bijlage XIV bij Verordening (EU) 2017/1509.

Op grond van punt 6 van Resolutie 2375 (2017) van de VN-Veiligheidsraad aangewezen vaartuigen:

1.   Naam: PETREL 8

Aanvullende informatie:

IMO-nummer: 9562233. MMSI-nummer: 620233000

2.   Naam: HAO FAN 6

Aanvullende informatie:

IMO-nummer: 8628597. MMSI-nummer: 341985000

3.   Naam: TONG SAN 2

Aanvullende informatie:

IMO-nummer: 8937675. MMSI-nummer: 445539000

4.   Naam: JIE SHUN

Aanvullende informatie:

IMO-nummer: 8518780. MMSI-nummer: 514569000


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1898 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

houdende inschrijving van een aantal namen in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Półtorak staropolski tradycyjny (GTS), Dwójniak staropolski tradycyjny (GTS), Trójniak staropolski tradycyjny (GTS), Czwórniak staropolski tradycyjny (GTS), Kiełbasa jałowcowa staropolska (GTS), Kiełbasa myśliwska staropolska (GTS) en Olej rydzowy tradycyjny (GTS))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 26 en artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Polen heeft overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 de namen „Półtorak staropolski tradycyjny”, „Dwójniak staropolski tradycyjny”, „Trójniak staropolski tradycyjny”, „Czwórniak staropolski tradycyjny”, „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, „Kiełbasa myśliwska staropolska”, „Olej rydzowy tradycyjny” en „Kabanosy staropolskie” ingediend, met het oog op de inschrijving ervan in het in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde register van gegarandeerde traditionele specialiteiten, met reservering van de naam.

(2)

De namen „Półtorak”, „Dwójniak”, „Trójniak”, „Czwórniak”, „Kiełbasa jałowcowa”, „Kiełbasa myśliwska”, „Olej rydzowy” en „Kabanosy” waren voordien als gegarandeerde traditionele specialiteit zonder reservering van de naam geregistreerd (2) overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad (3).

(3)

Naar aanleiding van de nationale bezwaarprocedure als bedoeld in artikel 26, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 zijn de namen „Półtorak”, „Dwójniak”, „Trójniak” en „Czwórniak” aangevuld met de term „staropolski tradycyjny”, zijn de namen „Kiełbasa jałowcowa” en „Kiełbasa myśliwska” aangevuld met de term „staropolska”, is de naam „Olej rydzowy” aangevuld met de term „tradycyjny”, en is de naam „Kabanosy” aangevuld met de term „staropolskie”. De aanvullende termen geven het traditionele karakter van het product weer, overeenkomstig artikel 26, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(4)

De indiening van de namen „Półtorak staropolski tradycyjny”, „Dwójniak staropolski tradycyjny”, „Trójniak staropolski tradycyjny”, „Czwórniak staropolski tradycyjny”, „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, „Kiełbasa myśliwska staropolska”, „Olej rydzowy tradycyjny” en „Kabanosy staropolskie” werd door de Commissie onderzocht en vervolgens bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4).

(5)

De Commissie heeft een bezwaar met betrekking tot de registratie van „Kabanosy staropolskie” ontvangen. De registratie van die naam is derhalve afhankelijk van de uitkomst van de bezwaarprocedure die afzonderlijk wordt verricht.

(6)

Aangezien bij de Commissie behalve inzake „Kabanosy staropolskie” geen bezwaren overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 zijn ingediend ten aanzien van de namen, moeten de namen „Półtorak staropolski tradycyjny”, „Dwójniak staropolski tradycyjny”, „Trójniak staropolski tradycyjny”, „Czwórniak staropolski tradycyjny”, „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, „Kiełbasa myśliwska staropolska” en „Olej rydzowy tradycyjny” worden ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten, met reservering van de naam,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De namen „Półtorak staropolski tradycyjny” (GTS), „Dwójniak staropolski tradycyjny” (GTS), „Trójniak staropolski tradycyjny” (GTS), „Czwórniak staropolski tradycyjny” (GTS), „Kiełbasa jałowcowa staropolska” (GTS), „Kiełbasa myśliwska staropolska” (GTS) en „Olej rydzowy tradycyjny” (GTS) worden ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten, met reservering van de naam.

Het productdossier van de GTS „Półtorak”, GTS „Dwójniak”, GTS „Trójniak”, GTS „Czwórniak”, GTS „Kiełbasa jałowcowa”, GTS „Kiełbasa myśliwska” en GTS „Olej rydzowy” wordt beschouwd als het in artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde productdossier voor de GTS „Półtorak staropolski tradycyjny”, GTS „Dwójniak staropolski tradycyjny”, GTS „Trójniak staropolski tradycyjny”, GTS „Czwórniak staropolski tradycyjny”, GTS „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, GTS „Kiełbasa myśliwska staropolska” en GTS „Olej rydzowy tradycyjny”, met reservering van de respectievelijke naam.

Met „Półtorak staropolski tradycyjny” (GTS), „Dwójniak staropolski tradycyjny” (GTS), „Trójniak staropolski tradycyjny” (GTS) en „Czwórniak staropolski tradycyjny” (GTS) worden producten aangeduid van categorie 1.8. (andere producten van bijlage I bij het Verdrag (specerijen enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (5); met „Kiełbasa jałowcowa staropolska” (GTS) en „Kiełbasa myśliwska staropolska” (GTS) worden producten aangeduid van categorie 1.2. (Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)) als opgenomen in die bijlage; met „Olej rydzowy tradycyjny” (GTS) wordt een product aangeduid van categorie 1.5. (Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie enz.)) als opgenomen in dezelfde bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 729/2008 van de Commissie van 28 juli 2008 houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Czwórniak (GTS), Dwójniak (GTS), Półtorak (GTS), Trójniak (GTS)) (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 6).

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 379/2011 van de Commissie van 18 april 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten („Kiełbasa jałowcowa” (GTS)) (PB L 103 van 19.4.2011, blz. 2).

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 382/2011 van de Commissie van 18 april 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten („Kiełbasa myśliwska” (GTS)) (PB L 103 van 19.4.2011, blz. 6).

Verordening (EG) nr. 506/2009 van de Commissie van 15 juni 2009 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Olej rydzowy (GTS)) (PB L 151 van 16.6.2009, blz. 26).

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1044/2011 van de Commissie van 19 oktober 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Kabanosy (GTS)) (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 16).

(3)  Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1). Verordening ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(4)  PB C 188 van 27.5.2016, blz. 6.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1899 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

houdende inschrijving van een aantal namen in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Tradiční Lovecký salám/Tradičná Lovecká saláma (GTS) en Tradiční Špekáčky/Tradičné Špekačky (GTS))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 26 en artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tsjechië heeft overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 de namen „Tradiční Lovecký salám”/„Tradičná Lovecká saláma” en „Tradiční Špekáčky”/„Tradičné Špekačky” ingediend, met het oog op de inschrijving ervan in het in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde register van gegarandeerde traditionele specialiteiten, met reservering van de naam.

(2)

De namen „Lovecký salám”/„Lovecká saláma” en „Špekáčky”/„Špekačky” waren voordien als gegarandeerde traditionele specialiteit zonder reservering van de naam geregistreerd (2) overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad (3).

(3)

Naar aanleiding van de nationale bezwaarprocedure als bedoeld in artikel 26, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 zijn de namen „Lovecký salám”/„Lovecká saláma” aangevuld met de term „Tradiční” respectievelijk „Tradičná” en zijn de namen „Špekáčky”/„Špekačky” aangevuld met de term „Tradiční” respectievelijk „Tradičné”. De aanvullende termen geven het traditionele karakter van het product weer, overeenkomstig artikel 26, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(4)

De indiening van de namen „Tradiční Lovecký salám”/„Tradičná Lovecká saláma” en „Tradiční Špekáčky”/„Tradičné Špekačky” werd door de Commissie onderzocht en vervolgens bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4).

(5)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 zijn ingediend, moeten de namen „Tradiční Lovecký salám”/„Tradičná Lovecká saláma” en „Tradiční Špekáčky”/„Tradičné Špekačky” worden ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten, met reservering van de naam,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De namen „Tradiční Lovecký salám”/„Tradičná Lovecká saláma” (GTS) en „Tradiční Špekáčky”/„Tradičné Špekačky” (GTS) worden ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten, met reservering van de naam.

Het productdossier van de GTS „Lovecký salám”/„Lovecká saláma” en de GTS „Špekáčky”/„Špekačky” wordt beschouwd als het in artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde productdossier voor de GTS „Tradiční Lovecký salám”/„Tradičná Lovecká saláma” en de GTS „Tradiční Špekáčky”/„Tradičné Špekačky”, met reservering van de naam.

Met de in de eerste alinea vermelde namen worden producten aangeduid van categorie 1.2. (Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (5).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 160/2011 van de Commissie van 21 februari 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten („Lovecký salám”/„Lovecká saláma” (GTS)) (PB L 47 van 22.2.2011, blz. 7).

Verordening (EU) nr. 158/2011 van de Commissie van 21 februari 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten („Špekáčky”/„Špekačky” (GTS)) (PB L 47 van 22.2.2011, blz. 3).

(3)  Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1). Verordening ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(4)  PB C 167 van 11.5.2016, blz. 21.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1900 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Varaždinsko zelje (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 3, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Kroatië tot registratie van de naam „Varaždinsko zelje” als beschermde oorsprongsbenaming (BOB) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Het product „Varaždinsko zelje” is afkomstig van het autochtone instandhoudingsras „Varaždinski kupus” (Brassica oleracea var. capitata f. alba), dat in de Kroatische provincie Varaždin wordt geproduceerd.

(3)

Op 7 oktober 2015 heeft de Commissie een aankondiging van bezwaar ontvangen van Slovenië. Het desbetreffende met redenen omklede bezwaarschrift is door de Commissie ontvangen op 4 december 2015.

(4)

Aangezien de Commissie het bezwaar ontvankelijk achtte, heeft zij Kroatië en Slovenië bij brief van 28 januari 2016 verzocht om overeenkomstig hun interne procedures gedurende een periode van drie maanden op gepaste wijze overleg te plegen om tot een akkoord te komen.

(5)

Op verzoek van de aanvrager werd de overlegtermijn met drie maanden verlengd.

(6)

De partijen hebben geen overeenstemming bereikt. De informatie over het gepaste overleg tussen Kroatië en Slovenië is aan de Commissie verstrekt. Derhalve dient de Commissie een besluit te nemen overeenkomstig de in artikel 52, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde procedure en daarbij rekening te houden met de resultaten van dat overleg.

(7)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de indiener van het bezwaar aangevoerd dat de registratie van „Varaždinsko zelje” als beschermde oorsprongsbenaming in strijd zou zijn met artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 en schade zou toebrengen aan de identieke naam van een product dat sedert meer dan vijf jaar vóór de datum van de bekendmaking als bedoeld in artikel 50, lid 2, onder a), legaal op de markt is.

(8)

De naam „Varaždinsko zelje” zou in strijd zijn met de gelijkluidende naam van een koolras, die sinds 1967 is geregistreerd. De variëteit „Varaždinski” is in 1967 door de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië (SFRJ) opgenomen in de lijst van inheemse of gedomesticeerde uitheemse zaadvariëteiten van landbouwgewassen. Vervolgens werd hij in 1989 in diezelfde lijst opgenomen als „Varaždinski kupus”/„Varaždinsko zelje”. Op dit moment is deze koolvariëteit geregistreerd in alle landen die na het uiteenvallen van de SFRJ zijn ontstaan. De Republiek Slovenië heeft de variëteit „Varaždinski”/„Varaždinsko” na zijn onafhankelijkheid geregistreerd. De Kroatische variëteit „Varaždinski kupus” en de Sloveense variëteiten „Varaždinsko 2” en „Varaždinsko 3” staan op de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen van de Europese Unie.

(9)

Volgens de indiener van het bezwaar staat het product van deze variëteiten in Slovenië, Servië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Montenegro bekend als „Varaždinsko zelje”. In de Republiek Slovenië wordt Varaždinsko-kool naar verluidt reeds meer dan 75 jaar geproduceerd. De verhandelbare productie van verse Varaždinsko-kool in Slovenië wordt op ongeveer 2 800 à 4 000 ton per jaar geraamd.

(10)

Volgens de indiener van het bezwaar zouden Sloveense consumenten door de registratie van „Varaždinsko zelje” kunnen worden misleid aangezien producenten en consumenten in de Republiek Slovenië „Varaždinsko zelje” niet associëren met de oorsprong of het gebied die wordt vermeld in punt 4 van het enig document maar veeleer met de kwaliteit en geschiktheid voor het inmaken.

(11)

De indiener van het bezwaar voert aan dat de registratie van de voorgestelde naam schade zou toebrengen aan de identieke Sloveense naam van de variëteit „Varaždinsko zelje” voor de producten die in de Republiek Slovenië legaal op de markt waren. De registratie van de voorgestelde naam zou de producenten van „Varaždinsko zelje” in Slovenië financiële schade berokkenen omdat zij gedwongen zouden worden hun productie stop te zetten. Dit zou ook schade toebrengen aan de productie van zaden voor twee Sloveense koolrassen, Varaždinsko 2 en Varaždinsko 3, die in de gemeenschappelijke rassenlijst van de Europese Unie zijn opgenomen omdat het product van die zaden in Slovenië onder de naam Varaždinsko-kool wordt verkocht.

(12)

De Commissie heeft de argumenten van de met redenen omklede bezwaarschriften en de informatie over het overleg tussen de betrokken partijen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de naam „Varaždinsko zelje” als BOB mag worden ingeschreven.

(13)

De eisen voor de registratie van „Varaždinsko zelje” als BOB zijn vervuld. Het product bezit een aantal kenmerken, in het bijzonder een hoog gehalte aan fenol en flavonoïden, een hoog gehalte droge stof en een uitzonderlijk hoog suikergehalte, die hoofdzakelijk toe te schrijven zijn aan de natuurlijke en menselijke factoren van de specifieke geografische omgeving. Het hoge drogestofgehalte en het uitzonderlijk hoog suikergehalte van „Varaždinsko zelje” zijn het gevolg van de productiemethode, namelijk het feit dat het product, dat bestand is tegen lage temperaturen, tot laat in de herfst op de akkers blijft staan. Het hoge totale fenol- en flavonoïdegehalte in „Varaždinsko zelje” is toe te schrijven aan de genetische eigenschappen van het product, alsmede aan de milieu- en teeltomstandigheden. „Varaždinsko zelje” wordt alleen geteeld met het zaad van het instandhoudingsras van „Varaždinski kupus”, dat in het rassenregister van de EU is opgenomen. De term „instandhoudingsras” geeft aan dat het zaaizaad nergens anders dan in het afgebakende geografische gebied wordt geproduceerd.

(14)

Met betrekking tot het vermeende misleidende karakter van de naam is de Commissie van oordeel dat de naam verwijst naar het gebied waar het product wordt geproduceerd. De naam is, wat de oorsprong van het product betreft, niet per definitie misleidend voor de consument.

(15)

Wat betreft het argument dat de te registreren naam gelijkluidend is met twee geregistreerde koolrassen en een gevaar vormt voor het voortbestaan van de producten van die rassen, die in Slovenië, Servië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Montenegro bekend zijn onder de naam „Varaždinsko zelje”, merkt de Commissie op dat de in Slovenië als bijvoegsel van „zelie” (kool in het Sloveens) gebruikte term „Varaždinsko” alleen het specifieke koolras aanduidt. De in Slovenië gebruikte naam „Varaždinsko zelje” geeft aan dat het product uit een kool van de variëteit Varaždinsko bestaat. Er is geen bewijs gevonden dat die naam ook voor andere koolrassen wordt gebruikt. In het licht van het bovenstaande en de dominantie functie van de term „Varaždinsko” als aanduiding van de variëteit, acht de Commissie het niet raadzaam een overgangsperiode toe te staan voor het gebruik van de Sloveense naam „Varaždinsko zelje” als dusdanig.

(16)

Het gebruik bij de etikettering van de namen van de rassen Varaždinsko 2 en Varaždinsko 3, opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen van de Europese Unie, is nog steeds en zonder beperking in de tijd toegestaan voor zaden en kool die buiten het geografisch gebied worden geproduceerd. Overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 mogen de namen Varaždinsko 2 en Varaždinsko 3, ondanks de registratie van de naam „Varaždinsko zelje” als BOB, bij de etikettering worden gebruikt mits aan de daartoe genoemde voorwaarden is voldaan. Met name voor het koolproduct moet op het etiket duidelijk melding worden gemaakt van het land van oorsprong en mag daarbij onder geen beding worden verwezen naar Kroatië. Dit zal bovendien waarborgen dat consumenten correct worden geïnformeerd over het onderscheid met het product dat onder de geregistreerde BOB in de handel wordt gebracht.

(17)

In het licht van het voorgaande dient de naam „Varaždinsko zelje” te worden opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité kwaliteitsbeleid inzake landbouwproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam „Varaždinsko zelje” (BOB) wordt ingeschreven in het register.

Met de naam in de eerste alinea wordt een product aangeduid van categorie 1.6. (Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt) van bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 (3) van de Commissie.

Artikel 2

Wanneer bij de etikettering de naam „Varaždinsko” overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 wordt gebruikt met verwijzing naar de variëteit van het koolproduct, wordt het betrokken land van oorsprong aangegeven in hetzelfde gezichtsveld en in letters van dezelfde grootte als de naam.

In dergelijke gevallen is het verboden op het etiket vlaggen, emblemen, tekens of andere grafische voorstellingen te gebruiken die de consument kunnen misleiden over de kenmerken, de oorsprong of de herkomst van het product.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 223 van 8.7.2015, blz. 7.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1901 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Danbo (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 3, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen is de aanvraag van Denemarken tot registratie van de naam „Danbo” als beschermde geografische aanduiding (BGA) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Oostenrijk, Argentinië, samen met het Centro de la Industria Lechera (Federatie van de zuivelsector van Argentinië), Australië, samen met Dairy Australia, Nieuw-Zeeland, samen met de Dairy Companies Association of New Zealand (associatie van zuivelbedrijven van Nieuw-Zeeland), Uruguay, het Office of the United States Trade Representative (Bureau van de Handelsvertegenwoordiger van de VS) en het Consortium for Common Food Names (Consortium voor gangbare namen van levensmiddelen) van de Verenigde Staten hebben overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bezwaarschriften tegen de registratie ingediend. Deze bezwaarschriften werden ontvankelijk geacht krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening, behalve dat van Oostenrijk, dat niet binnen de voorgeschreven termijn werd ontvangen.

(4)

De bezwaarschriften betroffen niet-inachtneming van de voorwaarden van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 510/2006, vervangen door artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, en stelden met name dat „Danbo” geen bepaalde hoedanigheid, faam of ander kenmerk heeft dat aan de geografische oorsprong kan worden toegeschreven. De bezwaarschriften stellen tevens dat de naam „Danbo” niet in aanmerking komt als een traditionele niet-geografische aanduiding en dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat heel Denemarken als het afgebakende geografische gebied wordt aangewezen. In de bezwaarschriften wordt verder beweerd dat de naam „Danbo” een soortnaam is geworden in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 510/2006, vervangen door artikel 6, lid 1, en artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1151/2012. In dit verband wordt in de bezwaarschriften ook aangevoerd dat „Danbo” sinds 1966 aan een Codex Alimentarius-norm is onderworpen en dat de naam in bijlage B bij de Conventie van Stresa van 1951 is opgenomen. Dat de naam een soortnaam is, zou ook blijken uit het feit dat „Danbo” een eigen tarieflijn heeft. In de bezwaarschriften wordt verder gewezen op de omvang van de productie en consumptie van „Danbo” in verscheidene EU- en derde landen, waarvan bepaalde er een specifieke juridische norm voor hebben.

(5)

Bij brief van 18 september 2012 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 510/2006, de betrokken partijen verzocht op gepaste wijze overleg te plegen.

(6)

Aangezien binnen de vastgestelde termijn geen akkoord is bereikt, moet de Commissie een besluit nemen volgens de in artikel 52, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde procedure.

(7)

Met betrekking tot de bewering als zou de naam „Danbo” niet in overeenstemming zijn met artikel 2 van Verordening (EG) nr. 510/2006, vervangen door artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet worden opgemerkt dat in de van kracht zijnde toepasselijke bepaling een land niet als een uitzonderlijk geval voor een geografische aanduiding wordt aangemerkt. Evenzo hoeft niet meer te worden beoordeeld of de naam „Danbo” al dan niet een „traditionele niet-geografische aanduiding” is. De registratie van „Danbo” als BGA wordt in feite aangevraagd op basis van de faam die aan de geografische oorsprong ervan is toe te schrijven in de zin van artikel 5, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 en die uitvoerig in het bekendgemaakte enig document en in het productdossier wordt beschreven. De opposanten hebben geen geldige argumenten tegen die beschrijving ingebracht.

(8)

De opposanten hebben verscheidene bewijsstukken ingediend waaruit zou moeten blijken dat de naam in kwestie een soortnaam is. Dat er een specifieke Codex Alimentarius-norm voor „Danbo” is en „Danbo” in bijlage B bij de Conventie van Stresa is opgenomen, impliceert niet dat de genoemde naam ipso facto een soortnaam is geworden. Zoals is aangegeven door het Hof van Justitie in haar vaste rechtspraak hebben tariefcodes betrekking op douanekwesties en zijn ze bijgevolg niet relevant voor de intellectuele-eigendomsrechten. Voorts doen de beperkte gegevens die met name over de productie van „Danbo” buiten de Europese Unie zijn ingediend, niet ter zake, rekening houdend met het territorialiteitsbeginsel dat inherent is aan Verordening (EU) nr. 1151/2012, op grond waarvan de beoordeling of de naam mogelijk een soortnaam is, moet worden gemaakt met betrekking tot het grondgebied van de EU. De perceptie van deze term buiten de Europese Unie en het mogelijke bestaan van desbetreffende regelgevende productienormen in derde landen worden voor het onderhavige besluit niet relevant geacht.

(9)

In het kader van de bezwaarprocedure is geen bewijsmateriaal verstrekt met betrekking tot de invoer van dergelijke kaas uit derde landen naar de Europese Unie. Bijgevolg zijn er geen gronden om een overgangsperiode uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 te verlenen aan specifieke producenten in derde landen.

(10)

Het verband tussen Denemarken en Danbo is gebaseerd op de faam. Denemarken heeft een groot aantal gespecialiseerde publicaties en referenties ingediend die aantonen dat er een verband bestaat tussen Denemarken en de faam van Danbo. Die faam wordt verder bevestigd door de deelname aan exposities en wedstrijden, zowel nationaal als internationaal, en door de bekroning met tal van prijzen.

(11)

Wat het grondgebied van de EU betreft: Danbo wordt hoofdzakelijk in Denemarken geproduceerd en ook hoofdzakelijk in Denemarken afgezet.

(12)

Denemarken heeft onbetwiste bewijzen geleverd dat de consumptie van en bekendheid met „Danbo” sterk in Denemarken zijn geconcentreerd, en dat de overgrote meerderheid van de Deense consumenten het blijvende verband ervan met Denemarken erkent. Buiten Denemarken is de bekendheid met deze kaas uiterst beperkt. Door zulke onbekendheid met Danbo kan het niet als een soortnaam worden beschouwd.

(13)

In het licht van het voorgaande dient de naam „Danbo” te worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité kwaliteitsbeleid inzake landbouwproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam „Danbo” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de naam in de eerste alinea wordt een product aangeduid van categorie 1.3. (Kaas) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (4).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB C 29 van 2.2.2012, blz. 14.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/13


VERORDENING (EU) 2017/1902 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 om de veiling van emissierechten in overeenstemming te brengen met Besluit (EU) 2015/1814 en tot opneming van een door het Verenigd Koninkrijk aan te wijzen veilingplatform

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 3 quinquies, lid 3, en artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie (2) zijn de regels vastgesteld voor de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van emissierechten uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG. Bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 zijn met name de hoeveelheden jaarlijks te veilen emissierechten vastgesteld. Verordening (EU) nr. 1031/2010 waarborgt op deze wijze de goede werking van het veilingproces van emissierechten. Die veilingen verlopen momenteel via een gemeenschappelijk veilingplatform voor 25 lidstaten en via een klein aantal „opt-out”-platforms.

(2)

Op grond van Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet in 2018 een marktstabiliteitsreserve („de reserve”) worden ingesteld en moet deze vanaf 1 januari 2019 operationeel zijn. Overeenkomstig de vooraf vastgestelde voorschriften van dat besluit moeten bepaalde hoeveelheden emissierechten in de reserve worden opgenomen of uit de reserve worden vrijgegeven om de hoeveelheid rechten die gedurende een periode van twaalf maanden vanaf 1 september van een bepaald jaar moet worden geveild, aan te passen. De regels voor de werking van de reserve zijn noodzakelijk voor situaties waarin het totale aantal emissierechten dat voor het voorgaande jaar in omloop is, zoals elk jaar op 15 mei door de Commissie bekendgemaakt, buiten een vooraf vastgesteld bereik ligt. In het eerste jaar van de werking van de reserve moet de eerste aanpassing van de veilinghoeveelheden plaatsvinden tussen 1 januari en 1 september 2019.

(3)

Bij Besluit (EU) 2015/1814 is tevens bepaald dat 900 miljoen emissierechten die oorspronkelijk in 2019 en 2020 zouden worden wederopgenomen zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 176/2014 van de Commissie (4), niet meer mogen worden geveild maar in de reserve moeten worden opgenomen. Bovendien is bij Besluit (EU) 2015/1814 vastgesteld dat de niet-toegewezen emissierechten uit de nieuwkomersreserve en de emissierechten die niet aan installaties zijn toegewezen wegens sluiting of gedeeltelijke stopzetting overeenkomstig artikel 10 bis, leden 7, 19 en 20, van Richtlijn 2003/87/EG, in 2020 in de reserve worden opgenomen en niet worden geveild.

(4)

Overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1814 moeten de veilingkalenders van het gemeenschappelijke veilingplatform en, indien van toepassing, van de „opt-out”-veilingplatforms, worden aangepast om rekening te houden met de hoeveelheid emissierechten die in de reserve is opgenomen of uit de reserve moet worden vrijgegeven.

(5)

Om de marktdeelnemers duidelijkheid en zekerheid te bieden met betrekking tot de hoeveelheden binnen een periode van ten minste twaalf maanden te veilen emissierechten, moeten de uit de toepassing van Besluit (EU) 2015/1814 voortvloeiende wijzigingen aan de veilingkalender van een bepaald jaar gelijktijdig met de vaststelling en bekendmaking van de veilingkalender van het daaropvolgende jaar plaatsvinden. Om een soepele uitvoering van de aanpassingen aan de veilinghoeveelheden te waarborgen zonder negatieve effecten op de veilingen, moeten de marktdeelnemers bovendien tijdig worden geïnformeerd over het effect van Besluit (EU) 2015/1814 op de veilinghoeveelheden voor de komende twaalf maanden. Daarom moeten de desbetreffende wijzigingen van de veilingkalenders van een bepaald jaar en de veilingkalenders voor het daaropvolgende jaar ruim vóór 1 september van het jaar waarop de desbetreffende aanpassingen aan de veilinghoeveelheden van toepassing worden, worden gepubliceerd.

(6)

In artikel 1, leden 5 en 8, van Besluit (EU) 2015/1814 zijn afwijkingen opgenomen van de algemene regels voor de werking van de reserve met betrekking tot de 10 % van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten die ingevolge artikel 10, lid 2, onder b), van Richtlijn 2003/87/EG met het oog op solidariteit over bepaalde lidstaten wordt verdeeld. Daarom moet het aandeel van te veilen emissierechten van de lidstaten voor een bepaald jaar ook worden vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van artikel 1, lid 5, tweede alinea, en artikel 1, lid 8, van Besluit (EU) 2015/1814 die betrekking hebben op de specifieke regels voor het bepalen van het aandeel van de lidstaten in de opname van emissierechten in de reserve tot eind 2025 en de latere vrijgave van emissierechten uit de reserve.

(7)

Artikel 60, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 bevat een niet-limitatieve lijst van niet-vertrouwelijke informatie die moet worden bekendgemaakt op een door het betrokken veilingplatform speciaal daarvoor opgezette en regelmatig bijgewerkte veilingwebsite. De lijst van personen die de toelating hebben om biedingen uit te brengen in de veilingen wordt beschouwd als niet-vertrouwelijke informatie die betrekking heeft op de op een gegeven veilingplatform gehouden veilingen.

(8)

Verordening (EU) nr. 1031/2010 bevat een aantal inconsistenties die voortvloeien uit eerdere wijzigingen van die verordening, en die moeten worden rechtgezet. In het bijzonder moet artikel 10, lid 3, worden gewijzigd om te verduidelijken dat bij de berekening van de hoeveelheid emissierechten die elk jaar moeten worden geveild, rekening moet worden gehouden met aanpassingen op grond van de artikelen 24 en 27 van Richtlijn 2003/87/EG. Bij Verordening (EU) nr. 1143/2013 van de Commissie (5) is in Verordening (EU) nr. 1031/2010 de regel ingevoerd dat een entiteit alleen kan worden aangewezen als veilingplatform indien zij is erkend als een gereglementeerde markt waarvan de exploitant een secundaire markt voor emissierechten of derivaten van emissierechten organiseert. Teneinde overeenstemming met deze regel te waarborgen, is het nodig wijzigingen aan te brengen in de artikelen 19, 20 en 35 van Verordening (EU) nr. 1031/2010.

(9)

Overeenkomstig artikel 30, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie op 18 februari 2011 in kennis gesteld van zijn besluit om niet aan de in artikel 26, leden 1 en 2, van die Verordening bedoelde gezamenlijke actie deel te nemen en zijn eigen veilingplatform aan te wijzen.

(10)

Op 30 april 2012 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen om ICE Futures Europe („ICE”) aan te wijzen als een in artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 bedoeld veilingplatform. De voorwaarden voor de aanwijzing en de toepasselijke voorwaarden voor ICE als veilingplatform voor het Verenigd Koninkrijk voor de periode van 10 november 2012 tot en met 9 november 2017 zijn bij Verordening (EU) nr. 1042/2012 van de Commissie (6) opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1031/2010.

(11)

Op 16 november 2016 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen om ICE Futures Europe („ICE”) overeenkomstig artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 aan te wijzen als zijn tweede veilingplatform. In die kennisgeving is aangegeven dat de voorwaarden en eisen van de aanwijzing van ICE dezelfde blijven als die welke op 30 april 2012 zijn aangemeld, en dat de beursregels van ICE die op de veilingen van toepassing zijn, gewijzigd zijn om te voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen voor de opneming van ICE in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1031/2010, in overeenstemming met punt 6 van de rij „Verplichtingen” in de tabel voor de door het Verenigd Koninkrijk aangewezen veilingplatforms in die bijlage. Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk op verzoek van de Commissie bijkomende informatie en verduidelijking verstrekt ter aanvulling van de kennisgeving.

(12)

Om te waarborgen dat de voorgestelde aanwijzing van ICE als tweede veilingplatform van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010, en in het bijzonder dat de beursregels van ICE voldoen aan de eisen van die verordening en in overeenstemming zijn met artikel 10, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG, is het passend om de in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 vastgestelde voorwaarden en verplichtingen voor ICE uit te breiden tot de opneming van ICE als tweede „opt-out”-veilingplatform van het Verenigd Koninkrijk, met de aanpassingen die nodig zijn om te waarborgen dat de doelstelling daarvan wordt verwezenlijkt met inachtneming van de specifieke uitvoeringsvoorwaarden zoals vastgesteld in de toepasselijke beursregels van ICE.

(13)

Verordening (EU) nr. 1031/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1031/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste en de tweede alinea worden vervangen door:

„2.   De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in 2013 en 2014 wordt geveild, is gelijk aan de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig de artikelen 9 en 9 bis van die richtlijn voor het betrokken kalenderjaar wordt vastgesteld, verminderd met de hoeveelheid die overeenkomstig artikel 10 bis, lid 7, en artikel 11, lid 2, van die richtlijn kosteloos wordt toegewezen en verminderd met de helft van de totale hoeveelheid in 2012 geveilde emissierechten.

De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in de periode 2015-2018 per kalenderjaar wordt geveild, is gelijk aan de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig de artikelen 9 en 9 bis van die richtlijn voor het betrokken kalenderjaar wordt vastgesteld, verminderd met de hoeveelheid die overeenkomstig artikel 10 bis, lid 7, en artikel 11, lid 2, van die richtlijn kosteloos wordt toegewezen.”;

ii)

de vijfde alinea wordt vervangen door:

„De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die met ingang van 2019 wordt geveild, is gelijk aan de overeenkomstig artikel 10, leden 1 en 1 bis, van die richtlijn vastgestelde hoeveelheid emissierechten.”;

iii)

de negende alinea wordt vervangen door:

„Onverminderd Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad (*1) houdt de hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in het laatste jaar van elke handelsperiode wordt geveild, rekening met de eventuele beëindiging van de werking van installaties overeenkomstig artikel 10 bis, lid 19, van die richtlijn, de eventuele bijstelling van de hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis, lid 20, van die richtlijn en de resterende emissierechten in de reserve voor nieuwkomers overeenkomstig artikel 10 bis, lid 7, van die richtlijn.;

(*1)  Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).”;"

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende hoeveelheid emissierechten die met ingang van 2013 elk jaar moet worden geveild, is gebaseerd op bijlage I en op de door de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 1, van die richtlijn vastgestelde en bekendgemaakte geraamde hoeveelheid te veilen emissierechten of op de meest recente wijziging van de oorspronkelijke raming van de Commissie zoals uiterlijk op 31 januari van het voorafgaande jaar bekendgemaakt, rekening houdend, indien van toepassing, met Besluit (EU) 2015/1814 en voor zover mogelijk met alle gratis overgangstoewijzingen die overeenkomstig artikel 10 quater, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG zijn afgetrokken of moeten worden afgetrokken van de hoeveelheid emissierechten die een bepaalde lidstaat anders overeenkomstig artikel 10, lid 2, van die richtlijn zou veilen, en rekening houdend met eventuele aanpassingen uit hoofde van de artikelen 24 en 27 van die richtlijn.

Onverminderd Besluit (EU) 2015/1814 wordt elke latere wijziging van de te veilen hoeveelheid emissierechten in een gegeven kalenderjaar verrekend in de hoeveelheid emissierechten die het daaropvolgende kalenderjaar wordt geveild.”;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Onverminderd artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG is het aandeel van elke lidstaat in de hoeveelheid onder hoofdstuk III van die richtlijn vallende emissierechten die wordt geveild, in een gegeven kalenderjaar gelijk aan het overeenkomstig artikel 10, lid 2, van die richtlijn vastgestelde aandeel, rekening houdend met eventuele voorlopige kosteloze toewijzingen die deze lidstaat overeenkomstig artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG in dat kalenderjaar geeft en met de hoeveelheid emissierechten die deze lidstaat in de loop van datzelfde kalenderjaar veilt overeenkomstig artikel 24 van die richtlijn, en rekening houdend met de emissierechten die in de marktstabiliteitsreserve moeten worden opgenomen of uit die reserve moeten worden vrijgegeven overeenkomstig artikel 1, lid 5, tweede alinea, en artikel 1, lid 8, van Besluit (EU) 2015/1814.”.

2)

In artikel 11 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De overeenkomstig artikel 26, lid 1 of lid 2, van deze verordening aangewezen veilingplatforms stellen uiterlijk op 30 juni van het voorafgaande jaar of zo spoedig mogelijk daarna, na raadpleging van de Commissie en na haar advies te hebben verkregen, de biedingsintervallen, de afzonderlijke hoeveelheden, de data van de veilingen alsook het veilingproduct en de betalings- en leveringsdata voor de onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in een gegeven kalenderjaar in de afzonderlijke veilingen zullen worden geveild, vast en maken deze bekend. De betrokken veilingplatforms houden zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie.”.

3)

In artikel 14 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt k) wordt vervangen door:

„k)

de noodzakelijkheid voor een veilingplatform om te voorkomen dat een veiling in strijd is met deze verordening of met Richtlijn 2003/87/EG;”;

b)

het volgende punt l) wordt toegevoegd:

„l)

op grond van Besluit (EU) 2015/1814 noodzakelijke aanpassingen, die uiterlijk op 15 juli van een bepaald jaar of zo snel mogelijk daarna worden vastgesteld en bekendgemaakt.”.

4)

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Leden van of deelnemers aan de secundaire markt die wordt georganiseerd door een krachtens artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform, mogen rechtstreeks biedingen uitbrengen in de door dat veilingplatform gehouden veilingen als zij overeenkomstig artikel 18, lid 1 of lid 2, gerechtigde personen zijn, en hoeven niet aan nadere toelatingseisen te voldoen, mits alle hierna genoemde voorwaarden zijn vervuld:

a)

de toelatingseisen voor het lid of de deelnemer om emissierechten te mogen verhandelen via de secundaire markt die wordt georganiseerd door een overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform, zijn niet minder streng dan de in lid 2 van dit artikel genoemde eisen;

b)

het overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform wint alle extra informatie in die nodig is om te verifiëren of alle in lid 2 van dit artikel genoemde eisen die nog niet eerder zijn geverifieerd, worden nagekomen.”;

b)

in lid 2 wordt de tweede alinea geschrapt.

5)

In artikel 20, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Aan leden van of deelnemers aan de door het betrokken veilingplatform georganiseerde secundaire markt die aan de eisen van artikel 19, lid 1, voldoen, wordt de toelating verleend om biedingen uit te brengen zonder dat zij de in de eerste alinea bedoelde aanvraag hoeven in te dienen.”.

6)

In artikel 30, lid 6, wordt punt b) vervangen door:

„b)

de nadere voorschriften voor het veilingproces dat zal worden toegepast door het veilingplatform dat of de veilingplatforms die hij voornemens is aan te wijzen, met inbegrip van de contractsbepalingen betreffende de aanwijzing van het betrokken veilingplatform, inclusief elk met het voorgestelde veilingplatform verbonden clearingsysteem of afwikkelingssysteem, met opgave van de voorwaarden inzake de structuur en de hoogte van de vergoedingen, het beheer van zekerheden, betalingen en leveringen;”.

7)

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die wordt geveild in de afzonderlijke veilingen die door een overeenkomstig artikel 30, lid 1 of lid 2, van deze verordening aangewezen veilingplatform worden gehouden, bedraagt ten hoogste 20 miljoen emissierechten en ten minste 3,5 miljoen emissierechten, tenzij de totale hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die door de aanwijzende lidstaat in een gegeven kalenderjaar wordt geveild, minder dan 3,5 miljoen emissierechten bedraagt, in welk geval die emissierechten in één veiling per kalenderjaar worden geveild. De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in een afzonderlijke veiling op die veilingplatforms wordt geveild, mag niet minder bedragen dan 1,5 miljoen emissierechten in de respectieve perioden van twaalf maanden wanneer overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Besluit (EU) 2015/1814 een aantal emissierechten in mindering moet worden gebracht van de hoeveelheid te veilen emissierechten.”;

b)

in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

„4.   Voor de onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die jaarlijks in de afzonderlijke veilingen moeten worden geveild, stellen de overeenkomstig artikel 30, lid 1 of lid 2, van deze verordening aangewezen veilingplatforms de biedingsintervallen, de afzonderlijke hoeveelheden, de data van de veilingen alsook het veilingproduct en de betalings- en leveringsdata uiterlijk op 31 oktober van het voorafgaande jaar of zo spoedig mogelijk daarna vast en maken deze bekend en voor de onder hoofdstuk III van die richtlijn vallende emissierechten doen zij dit uiterlijk op 15 juli van het voorafgaande jaar of zo spoedig mogelijk daarna. De betrokken veilingplatforms doen hun vaststelling en bekendmaking pas na de vaststelling en bekendmaking overeenkomstig artikel 11, lid 1, en artikel 13, lid 1, van deze verordening door de overeenkomstig artikel 26, lid 1 of lid 2, van deze verordening aangewezen veilingplatforms, tenzij een dergelijk veilingplatform nog niet is aangewezen. De betrokken veilingplatforms doen hun vaststelling en bekendmaking pas na raadpleging van de Commissie en na haar advies te hebben verkregen. De betrokken veilingplatforms houden zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie.”.

8)

In artikel 35 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De veilingen worden alleen gehouden op veilingplatforms die zijn erkend als gereglementeerde markt waarvan de exploitant een secundaire markt voor emissierechten of derivaten van emissierechten organiseert.”.

9)

In artikel 60, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   Alle wetgeving, richtsnoeren, instructies, formulieren, documenten, aankondigingen, met inbegrip van de veilingkalender, alle andere niet-vertrouwelijke informatie die betrekking heeft op de op een gegeven veilingplatform gehouden veilingen, met inbegrip van de lijst van personen die de toelating hebben om biedingen uit te brengen in de veilingen, elk besluit, met inbegrip van besluiten uit hoofde van artikel 57 tot vaststelling van een maximumomvang voor biedingen en andere corrigerende maatregelen die nodig zijn om een feitelijk of potentieel onderkenbaar risico van witwassen van geld, financiering van terrorisme, criminele activiteiten of marktmisbruik op dat veilingplatform te beperken, worden bekendgemaakt op een door het betrokken veilingplatform speciaal daarvoor opgezette en regelmatig bijgewerkte veilingwebsite.”.

10)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

11)

Bijlage IV wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(2)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(3)  Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 176/2014 van de Commissie van 25 februari 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 met name met het oog op de vaststelling van de hoeveelheden in 2013-2020 te veilen broeikasgasemissierechten (PB L 56 van 26.2.2014, blz. 11).

(5)  Verordening (EU) nr. 1143/2013 van de Commissie van 13 november 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap met name ter opneming van een door Duitsland aan te wijzen veilingplatform (PB L 303 van 14.11.2013, blz. 10).

(6)  Verordening (EU) nr. 1042/2012 van de Commissie van 7 november 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 ter opneming van een door het Verenigd Koninkrijk aan te wijzen veilingplatform (PB L 310 van 9.11.2012, blz. 19).


BIJLAGE I

Aan bijlage III wordt het volgende deel 4 toegevoegd:

„Door het Verenigd Koninkrijk aangewezen veilingplatforms

4

Veilingplatform

ICE Futures Europe (ICE)

 

Rechtsgrondslag

Artikel 30, lid 1

 

Aanwijzingstermijn

Van op zijn vroegst 10 november 2017 tot op zijn laatst 9 november 2022, onverminderd artikel 30, lid 5, tweede alinea.

 

Definities

Voor de toepassing van de voor ICE geldende voorwaarde en verplichtingen zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „ICE-beursregels”: ICE-bepalingen, met inbegrip van met name contractregels en -procedures met betrekking tot het ICE FUTURES EUA-VEILINGCONTRACT en het ICE FUTURES EUAA-VEILINGCONTRACT;

b)   „beurslid”: een lid als gedefinieerd in sectie A.1 van de ICE-beursregels;

c)   „cliënt”: een cliënt van een beurslid, alsook cliënten van hun cliënten in de keten, die de toelating van personen om te bieden faciliteren en namens bieders optreden.

 

Voorwaarden

Toelating tot de veilingen is niet afhankelijk van beurslidmaatschap van of deelneming aan de door ICE georganiseerde secundaire markt of een andere door ICE of een derde partij beheerde handelslocatie.

 

Verplichtingen

1.

ICE vereist dat door de beursleden van ICE of hun cliënten genomen besluiten tot het verlenen van toelating om te bieden in de veilingen en tot het intrekken of opschorten van die toelating, ongeacht of dat besluit is genomen met betrekking tot een toelating om uitsluitend te bieden in de veiling of tot een toelating om te bieden in de veilingen en ook lid te worden van of deel te nemen aan de secundaire markt, op de volgende wijze aan ICE worden meegedeeld door de beursleden of hun cliënten die zulke besluiten nemen:

a)

in het geval van besluiten om toelating tot bieden te weigeren en besluiten om toegang tot veilingen in te trekken of op te schorten, per geval en onverwijld;

b)

in het geval van andere beslissingen, op verzoek.

ICE bepaalt dat dergelijke besluiten door hem aan een onderzoek kunnen worden onderworpen om na te gaan of zij stroken met de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1031/2010 op het veilingplatform rustende verplichtingen en dat de beursleden van ICE of hun cliënten gehouden zijn door de uitkomsten van een dergelijk onderzoek door ICE. Deze kunnen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, een beroep op toepasselijke ICE-beursregels, met inbegrip van disciplinaire procedures, of enige andere passende maatregel om de toelating om op de veilingen te bieden, te faciliteren.

2.

ICE stelt op zijn website een volledige en actuele lijst ter beschikking van beursleden of hun cliënten die in aanmerking komen om toegang tot het bieden in de veilingen van het Verenigd Koninkrijk via ICE te faciliteren, en deze lijst omvat aanbieders die alleen toegang bieden tot de veilingen zoals neergelegd de beursregels van ICE, en beursleden of hun cliënten die personen die mogelijk ook leden van of deelnemers aan de secundaire markt zijn, toelating verlenen om te bieden in de veilingen.

Bovendien stelt ICE op zijn website bevattelijke praktische wenken ter beschikking om kmo's en kleine emittenten te informeren over de stappen die zij moeten ondernemen om toegang te krijgen tot de veilingen via zulke beursleden of hun cliënten.

3.

Alle door ICE en zijn clearingsysteem ten aanzien van personen die toelating hebben om te bieden of bieders toegepaste vergoedingen en voorwaarden zijn duidelijk omschreven, gemakkelijk te begrijpen en publiekelijk beschikbaar op de website van ICE, die regelmatig moet worden bijgewerkt.

ICE bepaalt dat wanneer een beurslid of zijn cliënt voor toelating om te bieden aanvullende vergoedingen of voorwaarden toepast, die vergoedingen en voorwaarden duidelijk omschreven, gemakkelijk te begrijpen en publiekelijk beschikbaar zijn op de website van de aanbieders van de diensten, waarnaar directe koppelingen moeten zijn opgenomen op de website van ICE, en waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vergoedingen en voorwaarden die worden toegepast op personen die uitsluitend in de veilingen mogen bieden, indien deze beschikbaar zijn, en vergoedingen en voorwaarden die worden toegepast op personen die toelating hebben om te bieden in de veilingen en ook leden van of deelnemers aan de secundaire markt zijn.

4.

Onverminderd andere rechtsmiddelen, voorziet ICE in de beschikbaarheid van de ICE Complaints Resolution Procedures voor klachten die kunnen rijzen in verband met door de beursleden van ICE of hun cliënten genomen besluiten tot het verlenen van toelating om op de veilingen te bieden, tot het weigeren van toelating om op de veilingen te bieden, of tot intrekking of opschorting van reeds verleende toelatingen om op de veilingen te bieden, zoals meer specifiek vermeld in punt 1, en alle dergelijke klachten zijn ten behoeve van de ICE Complaints Resolution Procedures ontvankelijke klachten.

5.

ICE brengt binnen zes maanden na de aanvang van de veilingen verslag uit aan de veilingtoezichthouder over de in het kader van haar samenwerkingsmodel met de beursleden en hun cliënten behaalde dekking, met inbegrip van het behaalde niveau van geografische dekking. ICE houdt ten volle rekening met de aanbevelingen dienaangaande van de veilingtoezichthouder teneinde nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 35, lid 3, onder a) en b), van deze Verordening (EU) nr. 1031/2010 te waarborgen.

6.

ICE waarborgt onverkorte nakoming van de in deze bijlage opgenomen voorwaarde en verplichtingen voor zijn opneming.

7.

Het Verenigd Koninkrijk stelt de Commissie in kennis van alle belangrijke wijzigingen in de bij de Commissie aangemelde contractuele regelingen met ICE.”


BIJLAGE II

BIJLAGE IV

Aanpassingen van de hoeveelheden in de periode 2013-2020 te veilen emissierechten (in miljoen) als bedoeld in artikel 10, lid 2

Jaar

Af te trekken hoeveelheid

2013

 

2014

400

2015

300

2016

200

2017

 

2018

 

2019

 

2020

 


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1903 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot verlening van een vergunning voor de preparaten van Pediococcus parvulus DSM 28875, Lactobacillus casei DSM 28872 en Lactobacillus rhamnosus DSM 29226 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor de preparaten van Pediococcus parvulus DSM 28875, Lactobacillus casei DSM 28872 en Lactobacillus rhamnosus DSM 29226. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

(3)

De aanvragen betreffen de verlening van een vergunning voor de preparaten van Pediococcus parvulus DSM 28875, Lactobacillus casei DSM 28872 en Lactobacillus rhamnosus DSM 29226 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 6 december 2016 (2) en 24 januari 2017 (3)  (4) geconcludeerd dat de preparaten van Lactobacillus rhamnosus DSM 29226, Pediococcus parvulus DSM 28875 en Lactobacillus casei DSM 28872 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen hebben voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat die preparaten het potentieel hebben om de productie van kuilvoer met gemakkelijk en middelmatig moeilijk in te kuilen voedermateriaal te verbeteren door het verlies van droge stof te verminderen en het behoud van proteïnen te verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook de verslagen over de analysemethoden voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd die door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium waren ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van de preparaten van Pediococcus parvulus DSM 28875, Lactobacillus casei DSM 28872 en Lactobacillus rhamnosus DSM 29226 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning wordt voldaan. Het gebruik van deze preparaten zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage gespecificeerde preparaten, die behoren tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „inkuiltoevoegingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2017; 15(1):4673.

(3)  EFSA Journal 2017; 15(3):4702.

(4)  EFSA Journal 2017; 15(3):4703.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU toevoegingsmiddel/kg vers materiaal

Technologische toevoegingsmiddelen: inkuiltoevoegingsmiddelen

1k21014

Pediococcus parvulus

DSM 28875

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Pediococcus parvulus

DSM 28875 met minimaal 1 × 1011 CFU/g toevoegingsmiddel.

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Pediococcus parvulus

DSM 28875.

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode: EN 15786:2009.

Identificatie van het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field-gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagvoorwaarden worden aangegeven.

2.

Minimumgehalte van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere als inkuiltoevoegingsmiddel gebruikte micro-organismen: 5 × 107 CFU/kg gemakkelijk en middelmatig moeilijk in te kuilen materiaal (2).

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

8 november 2027

1k20755

Lactobacillus casei

DSM 28872

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Lactobacillus casei

DSM 28872 met minimaal 1 × 1011 CFU/g toevoegingsmiddel.

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Lactobacillus casei

DSM 28872

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode op MRS-agar (EN 15787).

Identificatie van het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field-gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagvoorwaarden worden aangegeven.

2.

Minimumgehalte van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als inkuiltoevoegingsmiddel: 5 × 107 CFU/kg gemakkelijk en middelmatig moeilijk in te kuilen materiaal (2).

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

8 november 2027

1k20756

Lactobacillus rhamnosus

DSM 29226

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Lactobacillus rhamnosus

DSM 29226 met minimaal 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel.

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Lactobacillus rhamnosus

DSM 29226

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode op MRS-agar (EN 15787).

Identificatie van het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field-gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagvoorwaarden worden aangegeven.

2.

Minimumgehalte van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als inkuiltoevoegingsmiddel: 5 × 107 CFU/kg gemakkelijk en middelmatig moeilijk in te kuilen materiaal (2).

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

8 november 2027


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports

(2)  Gemakkelijk in te kuilen voedergewassen: > 3 % oplosbare koolhydraten in het verse materiaal. Middelmatig moeilijk in te kuilen voedergewassen: 1,5-3,0 % oplosbare koolhydraten in het verse materiaal. Verordening (EG) nr. 429/2008 van de Commissie (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 1).


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1904 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus licheniformis DSM 28710 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en opfokleghennen (vergunninghouder Huvepharma NV)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor een preparaat van Bacillus licheniformis DSM 28710 ingediend. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus licheniformis DSM 28710 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en opfokleghennen in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 18 oktober 2016 (2) geconcludeerd dat het preparaat van Bacillus licheniformis DSM 28710 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu, dat het gebruik van dat preparaat de voederconversie bij mestkippen kan verbeteren en dat deze conclusie kan worden uitgebreid naar opfokleghennen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van Bacillus licheniformis DSM 28710 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2016;14(11):4615.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1828

Huvepharma NV

Bacillus licheniformis DSM 28710

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Bacillus licheniformis DSM 28710

met minimaal 3,2 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel.

Vaste vorm

Karakterisering van de werkzame stof:

Levensvatbare sporen van Bacillus licheniformis DSM 28710

Analysemethode  (1)

Voor de telling van Bacillus licheniformis DSM 28710 in het toevoegingsmiddel, het voormengsel en in de diervoeding:

spreidplaatmethode EN 15784.

Voor de identificatie van Bacillus licheniformis DSM 28710: identificatie: pulsed-field-gelelektroforese (PFGE).

Mestkippen

Opfokleghennen

1,6 × 109

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Het gebruik is toegestaan in diervoeding die de volgende toegelaten coccidiostatica bevat: decoquinaat, diclazuril, halofuginon, nicarbazin, robenidinehydrochloride, lasalocide A natrium, maduramicineammonium, monensin-natrium, narasin, of salinomycine-natrium.

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij gebruik om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ogen en de huid.

8 november 2027


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/30


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1905 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot verlening van een vergunning voor het preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en mestvogels van minder gangbare pluimveesoorten (vergunninghouder Danstar Ferment AG, vertegenwoordigd door Lallemand SAS)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor een preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079 ingediend. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

Die aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en mestvogels van minder gangbare pluimveesoorten, in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 6 december 2016 (2) geconcludeerd dat het preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu heeft, en dat het bij gebruik als voer voor pluimvee doeltreffend is om de besmetting van karkassen met Salmonella spp. te beperken. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „andere zoötechnische toevoegingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2017;15(1):4674.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (minder besmetting van karkassen met salmonella doordat die minder aanwezig is in de feces)

4d1703

Danstar Ferment AG, vertegenwoordigd door Lallemand SAS

Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079 met ten minste:

2 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel (niet gecoat)

1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel (gecoat)

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1079

Analysemethode  (1)

Telling: gietplaatmethode met gebruikmaking van chlooramfenicol-glucosegistextractagar (EN15789:2009)

Identificatie: polymerasekettingreactie (PCR)-methode

Mestkippen

Mestvogels van minder gangbare pluimveesoorten

1 × 109

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en voormengsels worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met mogelijke gevaren bij gebruik. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

8 november 2027


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van hetreferentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/33


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1906 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135), als toevoegingsmiddel voor voeding voor opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor legdoeleinden (vergunninghouder Huvepharma NV)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het preparaat endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135). De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor legdoeleinden, in te delen in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”.

(4)

Voor dat preparaat was bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1043 van de Commissie (2) al voor een periode van tien jaar een vergunning verleend als toevoegingsmiddel voor voeding voor mestkippen, mestkalkoenen, legkippen, minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mest- en legdoeleinden, gespeende biggen en mestvarkens.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 25 januari 2017 (3) geconcludeerd dat het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8), geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu. De EFSA heeft geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel als doeltreffend wordt beschouwd voor opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor legdoeleinden. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8), geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1043 van de Commissie van 30 juni 2015 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IM SD135), als toevoegingsmiddel voor voeding voor mestkippen, mestkalkoenen, legkippen, gespeende biggen, mestvarkens en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mest- en legdoeleinden, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2148/2004, (EG) nr. 828/2007 en (EG) nr. 322/2009 (vergunninghouder Huvepharma NV) (PB L 167 van 1.7.2015, blz. 63).

(3)  EFSA Journal 2017;15(2):4708.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a1617

Huvepharma NV

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135) met een minimale activiteit van 6 000 EPU (1) /g

(vaste en vloeibare vorm).

Karakterisering van de werkzame stof

endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135).

Analysemethode  (2)

Voor karakterisering van de endo-1,4-bèta-xylanaseactiviteit:

colorimetrische methode die de in water oplosbare kleurstof meet die door inwerking van endo-1,4-bèta-xylanase wordt vrijgemaakt uit met azurine vernette tarwearabinoxylaansubstraten.

Opfokleghennen

Minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor legdoeleinden

1 500 EPU

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en voormengsel worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij gebruik om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ademhaling, de ogen en de huid.

8 november 2027


(1)  1 EPU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,7 en een temperatuur van 50 °C 0,0083 μmol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit haverkafxylaan.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1907 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2017

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Lactobacillus plantarum (KKP/593/p en KKP/788/p) en Lactobacillus buchneri (KKP/907/p) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor runderen en schapen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor een preparaat van twee stammen van Lactobacillus plantarum (KKP/593/p en KKP/788/p) en van Lactobacillus buchneri (KKP/907/p). De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat van Lactobacillus plantarum (KKP/593/p en KKP/788/p) en Lactobacillus buchneri (KKP/907/p) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor runderen en schapen, in te delen in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 4 december 2013 (2) geconcludeerd dat het preparaat van Lactobacillus plantarum (KKP/593/p en KKP/788/p) en Lactobacillus buchneri (KKP/907/p) onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat het betrokken preparaat het potentieel heeft om de productie van kuilvoer met gemakkelijk, middelmatig moeilijk en moeilijk in te kuilen voedermateriaal te verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van Lactobacillus plantarum (KKP/593/p en KKP/788/p) en Lactobacillus buchneri (KKP/907/p) blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „inkuiltoevoegingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2014; 12(1):3529.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU toevoegingsmiddel/kg vers materiaal

Technologische toevoegingsmiddelen: inkuiltoevoegingsmiddelen

1k20754

Lactobacillus plantarum KKP/593/p

Lactobacillus plantarum KKP/788/p

Lactobacillus buchneri KKP/907/p

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Lactobacillus plantarum KKP/593/p, Lactobacillus plantarum KKP/788/p en Lactobacillus buchneri KKP/907/p met ten minste 1 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel, in een verhouding van 4:4:1 (Lactobacillus plantarum KKP/593/p: Lactobacillus plantarum KKP/788/p: Lactobacillus buchneri KKP/907/p).

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Lactobacillus plantarum KKP/593/p, Lactobacillus plantarum KKP/788/p en Lactobacillus buchneri KKP/907p.

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode met gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787).

Identificatie van het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field-gelelektroforese (PFGE).

Runderen

Schapen

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagvoorwaarden worden aangegeven.

2.

Minimumgehalte van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als inkuiltoevoegingsmiddel: 1 × 108 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij gebruik om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

8 november 2027


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


BESLUITEN

19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/39


BESLUIT (EU) 2017/1908 VAN DE RAAD

van 12 oktober 2017

betreffende de inwerkingstelling van bepaalde bepalingen van het Schengenacquis inzake het Visuminformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en in Roemenië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien de Toetredingsakte van de Republiek Bulgarije en Roemenië, en met name artikel 4, lid 2,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, eerste alinea, van de Toetredingsakte van 2005 zijn de andere bepalingen van het Schengenacquis dan die welke zijn genoemd in bijlage II bij die Akte, waartoe Bulgarije en Roemenië bij hun toetreding toetreden, in Bulgarije en Roemenië slechts toepasselijk op grond van een daartoe strekkend besluit van de Raad, nadat is geconstateerd dat aan de nodige voorwaarden voor de toepassing van alle onderdelen van het Schengenacquis is voldaan.

(2)

Op 9 juni 2011 heeft de Raad, overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures, vastgesteld dat aan de voorwaarden op alle gebieden van het Schengenacquis inzake lucht- en landgrenzen, politiële samenwerking, gegevensbescherming, het Schengeninformatiesysteem, zeegrenzen en visa is voldaan door Bulgarije en Roemenië.

(3)

Een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen is ingesteld overeenkomstig Besluit nr. 565/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (2). Die regeling is gebaseerd op de eenzijdige erkenning door Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië van bepaalde documenten, met name Schengenvisa, als gelijkwaardig met hun nationale visa voor de doorreis over hun grondgebied of een voorgenomen verblijf op hun grondgebied van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

(4)

Bulgarije en Roemenië moet, met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit, toestemming worden verleend om in een read-onlymodus het Visuminformatiesysteem (VIS) te raadplegen zonder het recht in het VIS gegevens in te voeren, te wijzigen of te verwijderen. Dit is ter vergemakkelijking van hun nationale visumaanvraagprocedure ter voorkoming van fraude en misbruik van Schengenvisa door de geldigheid en echtheid ervan te verifiëren in vergelijking met de gegevens die in het VIS zijn opgeslagen, ter vergemakkelijking — met betrekking tot onderdanen van een derde land die in het bezit zijn van een Schengenvisum — van controles aan de doorlaatposten aan de buitengrenzen en op het grondgebied van de lidstaten, ter vergemakkelijking van de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de verzoeken om internationale bescherming, ter vergemakkelijking van de behandeling van die aanvragen en ter versterking van de interne veiligheid op het grondgebied van de lidstaten door de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme te faciliteren. De toegang voor de raadpleging en het gebruik van de VIS-gegevens moet ook helpen bij de identificatie van personen die wellicht niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst in of verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaten.

(5)

Het is daarom wenselijk een besluit vast te stellen tot inwerkingstelling van de overeenkomstige bepalingen van het VIS als bedoeld in de bijlage, alsook van alle latere ontwikkelingen van deze bepalingen. De inwerkingstelling van deze bepalingen zou beperkt moeten worden voor zover ze verband houden met de toegang voor de raadpleging van het VIS gegevens in read-onlyformaat. Bulgarije en Roemenië moeten derhalve voor raadpleging toegang krijgen tot het VIS en in overeenstemming met de procedures en voorwaarden die staan in de bepalingen die in werking worden gesteld. In de bijlage moet het desbetreffende acquis staan met betrekking tot de toegang voor raadpleging van VIS-gegevens. Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3), Beschikking 2004/512/EG van de Raad (4) en Beschikking 2006/648/EG van de Commissie (5) zijn echter reeds van toepassing op Bulgarije en Roemenië. Bijgevolg staan deze niet in de bijlage.

(6)

Tevens is het wenselijk dat een datum wordt vastgesteld met ingang waarvan deze bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het VIS, van toepassing moeten worden zoals bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6) met betrekking tot Bulgarije en Roemenië. Dit moet gebeuren zodra Bulgarije en Roemenië kennis hebben gegeven aan de Commissie dat alle daarmee verband houdende volledige tests, die door eu-LISA zijn uit te voeren, met succes zijn voltooid.

(7)

De opheffing van de controles aan de binnengrenzen van de betrokken lidstaten en hun volledige deelname aan het Schengenacquis met betrekking tot het gemeenschappelijk visumbeleid, moeten het voorwerp zijn van een afzonderlijk besluit van de Raad dat met eenparigheid van stemmen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005. Tot de vaststelling van dat besluit waarmee de andere bepalingen op het gebied van visa voor kort verblijf dan die in de bijlage bij dit besluit met betrekking tot Bulgarije en Roemenië, en met name de visumcode (7) en de bepalingen die zijn vastgesteld voor de omzetting ervan in werking worden gesteld, mogen Bulgarije en Roemenië geen Schengenvisa afgeven en blijven zij visa voor kort verblijf op grond van hun nationale wetgeving afgeven. Tot de datum die in dat besluit wordt vastgesteld, moeten de beperkingen op het gebruik van het VIS als gevolg van dit besluit, met name die met betrekking tot het recht om relevante gegevens in te voeren, worden gehandhaafd.

(8)

Het is echter wenselijk om de bevoegde visumautoriteiten van Bulgarije en Roemenië tijdens die overgangsperiode voor raadpleging toegang te verlenen tot VIS-gegevens in read-onlyformaat met het oog op de behandeling van aanvragen voor visa voor kort verblijf die door hen worden afgegeven uit hoofde van hun nationaal recht en met het oog op de beslissingen in verband met deze aanvragen. Dit omvat de beslissing tot nietigverklaring, intrekking, verlenging of verkorting van de geldigheidsduur van het visum dat is afgegeven overeenkomstig hun desbetreffende nationale bepalingen.

(9)

Aangezien de controle overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures voor Bulgarije en Roemenië reeds is voltooid overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de toetredingsakte van 2005, zal de controle zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (8) niet worden uitgevoerd ten aanzien van die lidstaten. Na de vaststelling van onderhavig besluit moeten de in de bijlage vermelde bepalingen echter pas van kracht worden nadat Bulgarije en/of Roemenië met succes uitvoerige tests hebben ondergaan die door eu-LISA worden uitgevoerd en naar behoren aan de Commissie zijn gemeld. Daarnaast is het wenselijk dat Bulgarije en Roemenië deskundigen van de lidstaten en de Commissie uitnodigen om de toepassing van die bepalingen te evalueren.

(10)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop de laatstgenoemde staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (10).

(11)

Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (11), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en G, van Besluit 1999/437/EG juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (12).

(12)

Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en G, van Besluit 1999/437/EG juncto artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (14),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het VIS, zoals bedoeld in de bijlage, zijn van toepassing op de Republiek Bulgarije en Roemenië in hun onderlinge betrekkingen en in hun betrekkingen met het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, alsmede de Republiek IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat. Deze bepalingen zijn van toepassing na de succesvolle voltooiing van alle daarmee verband houdende, door eu-LISA, Bulgarije en Roemenië uit te voeren alomvattende tests in verband met de in de bijlage opgenomen bepalingen en de kennisgeving aan de Commissie dat deze tests met succes zijn afgesloten. Daarnaast kunnen Bulgarije en Roemenië deskundigen van de lidstaten en de Commissie verzoeken de toepassing van die bepalingen te evalueren.

2.   Tot op het tijdstip van vaststelling van het besluit van de Raad tot opheffing van de controles aan de binnengrenzen van de lidstaten kan de bevoegde visumautoriteiten van Bulgarije en Roemenië toegang tot het VIS worden verleend voor raadpleging in read-onlyformaat met het oog op:

a)

het onderzoeken van aanvragen voor een door Bulgarije en Roemenië volgens hun nationaal recht af te geven visum voor kort verblijf;

b)

het nemen van een beslissing over deze aanvragen, onder meer de beslissing om de geldigheid van een overeenkomstig hun toepasselijke nationale bepalingen afgegeven visum nietig te verklaren, in te trekken of de geldigheidsduur ervan te verlengen of te verkorten.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van de door de Commissie te bepalen datum waarop Bulgarije en Roemenië de Commissie ervan in kennis stellen dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde alomvattende tests met succes zijn afgesloten.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg, 12 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

U. REINSALU


(1)  Advies van 4 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit nr. 565/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot instelling van een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen, gebaseerd op de eenzijdige erkenning door Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië van bepaalde documenten als gelijkwaardig met hun nationale visa voor de doorreis over hun grondgebied of een voorgenomen verblijf op hun grondgebied van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en tot intrekking van Beschikkingen nr. 895/2006/EG en nr. 582/2008/EG (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 23).

(3)  Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1).

(4)  Beschikking 2004/512/EG van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS) (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 5).

(5)  Beschikking 2006/648/EG van de Commissie van 22 september 2006 tot vaststelling van de technische specificaties betreffende de normen voor biometrische kenmerken in verband met de ontwikkeling van het Visuminformatiesysteem (PB L 267 van 27.9.2006, blz. 41).

(6)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(7)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(10)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(11)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(12)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(13)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(14)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).


BIJLAGE

Lijst van de bepalingen van het Schengenacquis in verband met het VIS die op Bulgarije en Roemenië toepasselijk moeten worden gemaakt

1.

De artikelen 1 en 126 tot en met 130 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen („de Schengenuitvoeringsovereenkomst”) (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19) voor zover zij verband houden met andere in deze bijlage genoemde bepalingen.

2.

Beschikking 2004/512/EG van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS) (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 5).

3.

De volgende bepalingen van Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60):

hoofdstuk I, uitgezonderd artikel 6, lid 1;

artikel 15, dat van overeenkomstige toepassing is op de behandeling van aanvragen voor een door Bulgarije en Roemenië volgens hun nationale recht af te geven visum voor kort verblijf, met inbegrip van de beslissingen over die aanvragen;

hoofdstuk III;

hoofdstuk V, uitgezonderd artikel 31, leden 2 en 3;

de hoofdstukken VI en VII, uitgezonderd artikel 50, lid 6.

4.

Besluit 2008/633/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 over de toegang tot het Visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door aangewezen autoriteiten van de lidstaten en door Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 129).

5.

Artikel 21, lid 2, artikel 37, lid 1, en artikel 43, lid 5, van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

6.

Beschikking 2009/756/EG van de Commissie van 9 oktober 2009 tot vaststelling van specificaties voor de resolutie en het gebruik van vingerafdrukken voor biometrische identificatie en verificatie in het Visuminformatiesysteem (PB L 270 van 15.10.2009, blz. 14).

7.

Beschikking 2009/876/EG van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van technische uitvoeringsmaatregelen betreffende de invoer van gegevens en de koppeling van aanvragen, de toegang tot gegevens, de wijziging, verwijdering en vervroegde verwijdering van gegevens, alsmede de registratie van gegevensverwerkende handelingen en de toegang tot de aldus geregistreerde informatie in het Visuminformatiesysteem (PB L 315 van 2.12.2009, blz. 30), voor zover deze beschikking verband houdt met de behandeling van visumaanvragen.

8.

Titel II en de bijlagen bij Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1), voor zover deze betrekking hebben op het VIS.


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/44


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2017/1909 VAN DE RAAD

van 18 oktober 2017

tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (1), en met name artikel 33, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 27 mei 2016 Besluit (GBVB) 2016/849 vastgesteld.

(2)

Op 3 oktober 2017 heeft het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties („VN-Veiligheidsraad”) ingesteld krachtens Resolutie 1718 (2006) van de VN-Veiligheidsraad („VNVR”) vier vaartuigen aangewezen krachtens punt 6 van VNVR 2375 (2017).

(3)

Bijlage IV bij Besluit (GBVB) 2016/849 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Besluit (GBVB) 2016/849 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79.


BIJLAGE

De hieronder vermelde vaartuigen worden toegevoegd aan de lijst van vaartuigen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen, als opgenomen in bijlage IV bij Besluit (GBVB) 2016/849.

Op grond van punt 6 van Resolutie 2375 (2017) van de VN-Veiligheidsraad aangewezen vaartuigen:

1.   Naam: PETREL 8

Aanvullende informatie

IMO-nummer: 9562233. MMSI-nummer: 620233000

2.   Naam: HAO FAN 6

Aanvullende informatie

IMO-nummer: 8628597. MMSI-nummer: 341985000

3.   Naam: TONG SAN 2

Aanvullende informatie

IMO-nummer: 8937675. MMSI-nummer: 445539000

4.   Naam: JIE SHUN

Aanvullende informatie

IMO-nummer: 8518780. MMSI-nummer: 514569000


19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/46


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1910 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2017

tot wijziging van Beschikking 93/52/EEG wat betreft de brucellosevrije status (B. melitensis) van bepaalde regio's van Spanje, van Beschikking 2003/467/EG wat betreft de officiële runderbrucellosevrije status van Cyprus en van bepaalde regio's van Spanje en wat betreft de officiële enzoötische-runderleukosevrije status van Italië, en Beschikking 2005/779/EG wat betreft de vesiculaire-varkensziektevrije status van de regio Campanië in Italië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 6891)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1), en met name bijlage A, deel II, punt 7, en bijlage D, hoofdstuk I, deel E,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (3), en met name bijlage A, hoofdstuk 1, deel II,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 91/68/EEG zijn veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer in schapen en geiten binnen de Unie vastgesteld. Bij die richtlijn wordt bepaald onder welke voorwaarden de lidstaten of gebieden daarvan als officieel vrij van brucellose (Brucella melitensis) mogen worden erkend.

(2)

In bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG van de Commissie (4) zijn de regio's van de lidstaten vermeld die overeenkomstig de bij Richtlijn 91/68/EEG vastgestelde voorwaarden als officieel vrij van brucellose (B. melitensis) zijn erkend.

(3)

Spanje heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat de autonome gemeenschappen La Rioja en Valencia en de provincies Albacete, Cuenca en Guadalajara van de autonome gemeenschap Castilla-La Mancha aan de voorwaarden van Richtlijn 91/68/EEG voldoen om als officieel vrij van brucellose (B. melitensis) te worden erkend ten aanzien van de schapen- en geitenbeslagen.

(4)

Na beoordeling van de door Spanje ingediende bewijsstukken moeten de autonome gemeenschappen La Rioja en Valencia en de provincies Albacete, Cuenca en Guadalajara van de autonome gemeenschap Castilla-La Mancha als officieel vrij van brucellose (B. melitensis) worden erkend ten aanzien van de schapen- en geitenbeslagen.

(5)

De gegevens betreffende Spanje in bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Richtlijn 64/432/EEG is van toepassing op het handelsverkeer in runderen en varkens binnen de Unie. Bij die richtlijn wordt bepaald onder welke voorwaarden een lidstaat of gebied daarvan officieel brucellosevrij of officieel vrij van enzoötische runderleukose kan worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen.

(7)

Bij Beschikking 2003/467/EG van de Commissie (5) is vastgesteld dat de in de hoofdstukken 1 en 2 van bijlage II bij die beschikking genoemde lidstaten en delen daarvan officieel brucellosevrij worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen. Bij Beschikking 2003/467/EG is tevens vastgesteld dat de in de hoofdstukken 1 en 2 van bijlage III bij die beschikking genoemde lidstaten en delen daarvan als officieel vrij van enzoötische runderleukose worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(8)

Cyprus heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat zijn hele grondgebied voldoet aan de in Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden om officieel brucellosevrij te worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen.

(9)

Na beoordeling van de door Cyprus ingediende bewijsstukken moet die lidstaat als officieel brucellosevrije lidstaat worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen en dienovereenkomstig worden opgenomen in hoofdstuk 1 van bijlage II bij Beschikking 2003/467/EG.

(10)

Spanje heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat de autonome gemeenschappen Cataluña, Castilla-La Mancha en Galicia en de provincie Zamora van de autonome gemeenschap Castilla y León aan de voorwaarden van Richtlijn 64/432/EEG voldoen om officieel brucellosevrij te worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen.

(11)

Na beoordeling van de door Spanje ingediende bewijsstukken moeten de autonome gemeenschappen Cataluña, Castilla-La Mancha en Galicia en de provincie Zamora van de autonome gemeenschap Castilla y León officieel brucellosevrij worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen en dienovereenkomstig worden opgenomen in hoofdstuk 2 van bijlage II bij Beschikking 2003/467/EG.

(12)

Bepaalde regio's van Italië zijn momenteel opgenomen in hoofdstuk 2 van bijlage III bij Beschikking 2003/467/EG als officieel vrij van enzoötische runderleukose. Italië heeft nu bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat zijn hele grondgebied voldoet aan de in Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden om officieel vrij van enzoötische runderleukose te worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen.

(13)

Na beoordeling van de door Italië ingediende bewijsstukken moet die lidstaat officieel brucellosevrij worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen en dienovereenkomstig worden opgenomen in hoofdstuk 1 van bijlage III bij Beschikking 2003/467/EG; de verwijzingen in hoofdstuk 2 van die bijlage naar bepaalde regio's van die lidstaat moeten worden geschrapt.

(14)

De bijlagen II en III bij Beschikking 2003/467/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

Beschikking 2005/779/EG van de Commissie (6) was vastgesteld naar aanleiding van uitbraken van vesiculaire varkensziekte in Italië. Zij bevat veterinairrechtelijke voorschriften ten aanzien van vesiculaire varkensziekte voor de regio's van die lidstaat die zijn erkend als vrij van vesiculaire varkensziekte en die zijn opgenomen in bijlage I bij die beschikking, en voor de regio's van die lidstaat die niet erkend zijn als vrij van deze ziekte en die zijn opgenomen in bijlage II bij die beschikking.

(16)

Sinds meerdere jaren wordt in Italië een programma voor de uitroeiing en de bewaking van vesiculaire varkensziekte uitgevoerd om voor alle regio's van die lidstaat de status „vrij van vesiculaire varkensziekte” te bereiken. Italië heeft de Commissie nieuwe informatie verstrekt wat de status „vrij van vesiculaire varkensziekte” van de regio Campania betreft, waaruit blijkt dat de ziekte in die regio is uitgeroeid.

(17)

Na beoordeling van de door Italië ingediende informatie moet de regio Campania worden erkend als vrij van vesiculaire varkensziekte en moet die regio van de lijst in bijlage II bij Beschikking 2005/779/EG worden geschrapt en in bijlage I bij die beschikking worden opgenomen.

(18)

De bijlagen I en II bij Beschikking 2005/779/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(19)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

Artikel 2

De bijlagen II en III bij Beschikking 2003/467/EG worden gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

De bijlagen I en II bij Beschikking 2005/779/EG worden gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij dit besluit.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2017.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

(4)  Beschikking 93/52/EEG van de Commissie van 21 december 1992 houdende constatering dat bepaalde lidstaten of gebieden aan de voorwaarden voldoen om te worden erkend als officieel brucellosevrij (Br. melitensis) (PB L 13 van 21.1.1993, blz. 14).

(5)  Beschikking 2003/467/EG van de Commissie van 23 juni 2003 houdende erkenning van bepaalde lidstaten en delen van lidstaten als officieel tuberculosevrij, officieel brucellosevrij en officieel vrij van enzoötische boviene leukose ten aanzien van de rundveebeslagen (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 74).

(6)  Beschikking 2005/779/EG van de Commissie van 8 november 2005 tot vaststelling van maatregelen ter bescherming van de diergezondheid tegen vesiculaire varkensziekte in Italië (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 28).


BIJLAGE I

In bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG worden de gegevens voor Spanje vervangen door:

„In Spanje:

autonome gemeenschap Asturias,

autonome gemeenschap van de Balearen,

autonome gemeenschap van de Canarische Eilanden,

autonome gemeenschap Cantabria,

autonome gemeenschap Castilla-La Mancha: de provincies Albacete, Cuenca en Guadalajara,

autonome gemeenschap Castilla y León,

autonome gemeenschap Extremadura,

autonome gemeenschap Galicia,

autonome gemeenschap La Rioja,

autonome gemeenschap Navarra,

autonome gemeenschap Pais Vasco,

autonome gemeenschap Valencia.”.


BIJLAGE II

De bijlagen II en III bij Beschikking 2003/467/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

hoofdstuk 1 wordt vervangen door:

HOOFDSTUK 1

Officieel brucellosevrije lidstaten

ISO-code

Lidstaat

BE

België

CZ

Tsjechië

DK

Denemarken

DE

Duitsland

EE

Estland

IE

Ierland

FR

Frankrijk

CY

Cyprus

LV

Letland

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

MT

Malta

NL

Nederland

AT

Oostenrijk

PL

Polen

RO

Roemenië

SI

Slovenië

SK

Slowakije

FI

Finland

SE

Zweden”

b)

In hoofdstuk 2 worden de gegevens voor Spanje vervangen door:

„In Spanje:

autonome gemeenschap Asturias,

autonome gemeenschap van de Balearen,

autonome gemeenschap van de Canarische Eilanden,

autonome gemeenschap Castilla-La Mancha,

autonome gemeenschap Castilla y León: de provincies Burgos, Soria, Valladolid en Zamora,

autonome gemeenschap Cataluña,

autonome gemeenschap Galicia,

autonome gemeenschap La Rioja,

autonome gemeenschap Murcia,

autonome gemeenschap Navarra,

autonome gemeenschap Pais Vasco.”.

2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

hoofdstuk 1 wordt vervangen door:

HOOFDSTUK 1

Lidstaten die officieel vrij zijn van enzoötische runderleukose

ISO-code

Lidstaat

BE

België

CZ

Tsjechië

DK

Denemarken

DE

Duitsland

EE

Estland

IE

Ierland

ES

Spanje

IT

Italië

CY

Cyprus

LV

Letland

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

NL

Nederland

AT

Oostenrijk

PL

Polen

SI

Slovenië

SK

Slowakije

FI

Finland

SE

Zweden

UK

Verenigd Koninkrijk”

b)

in hoofdstuk 2 worden de gegevens betreffende Italië geschrapt.


BIJLAGE III

De bijlagen I en II bij Beschikking 2005/779/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I wordt het volgende ingevoegd tussen de vermelding voor Basilicata en de vermelding voor Emilia-Romagna:

„—

Campania”.

2)

In bijlage II wordt de vermelding voor Campania geschrapt.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

19.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/53


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 081/17/COL

van 26 april 2017

tot beëindiging van het formele onderzoek naar mogelijke staatssteun die is verleend door middel van de verhuur van grond en onroerend goed in het Gufunes-gebied (IJsland) [2017/1911]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

Gezien:

de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 61 en Protocol nr. 26,

de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de toezichtovereenkomst” genoemd), en met name artikel 24,

Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst (hierna „Protocol 3” genoemd), en met name artikel 1, van deel I en artikelen 7, lid 2, en artikel 13 van deel II, en

na de belanghebbenden overeenkomstig deze bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien hun opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1.   DE PROCEDURE

(1)

Bij e-mail van 2 april 2014 heeft Gámaþjónustan hf. („de klager”) een klacht ingediend bij de Autoriteit betreffende onrechtmatige staatssteun die is verleend door de stad Reykjavik (hierna „de stad” genoemd) door middel van de verhuur van onroerend goed en grond in het Gufunes-gebied in Reykjavik, IJsland, aan Íslenska Gámafélagið (hierna „ÍG” genoemd) tegen een bedrag dat onder de marktprijs zou liggen (2).

(2)

Na een eerste onderzoek heeft de Autoriteit op 30 juni 2015 Besluit nr. 261/15/COL aangenomen tot inleiding van een formeel onderzoek ten aanzien van de mogelijke steun. Bij brief van 1 oktober 2015 (3) hebben de IJslandse autoriteiten gereageerd op het besluit van de Autoriteit.

(3)

Op 24 september 2015 werd het besluit van de Autoriteit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement, waarin zij belanghebbenden een maand heeft gegeven om hun opmerkingen over het voorlopige standpunt van de Autoriteit in te dienen (4).

(4)

Na een verkregen verlenging van een week heeft ÍG bij brief van 29 oktober 2015 (5) opmerkingen ingediend. De Autoriteit heeft geen andere opmerkingen ontvangen. Na het verstrijken van de termijn van één maand voor het indienen van opmerkingen heeft de Autoriteit marktinformatie ontvangen van de klager bij e-mail van 25 november 2015 (6). Bij brief van 26 november 2015 (7) heeft de Autoriteit de opmerkingen en de marktinformatie doorgestuurd naar de IJslandse autoriteiten die de gelegenheid hebben gekregen om te reageren. Bij brief van 5 januari 2016 (8) hebben de IJslandse autoriteiten gereageerd. De zaak werd ook besproken door vertegenwoordigers van de IJslandse autoriteiten en de Autoriteit tijdens een vergadering in Reykjavik op 12 februari 2016.

(5)

Ten slotte heeft de Autoriteit aanvullende informatie met betrekking tot de ontwikkelingen in het Gufunes-gebied van de klager ontvangen, bij e-mails van 21 mei 2016 (9), 27 mei 2016 (10) en 15 december 2016 (11).

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2.1.   HET GUFUNES-GEBIED

(6)

Het Gufunes-gebied ligt in het district Grafarvogur in Reykjavik, IJsland. Tot het jaar 2001 was in het gebied een kunstmestfabriek, Áburðarverksmiðjan, actief. In 2002 heeft het planningsfonds van Reykjavik (Skipulagssjóður Reykjavíkur, hierna „SR” genoemd) de fabriek en het omringende terrein gekocht van de aandeelhouders van Áburðarverksmiðjan (hierna „koopovereenkomst” genoemd). Volgens de IJslandse autoriteiten was toentertijd het plan om alle gebouwen en installaties te verwijderen uit het gebied. In 2007 werd SR ontbonden en een nieuw fonds, Eignasjóður, werd opgericht om het vermogen en de taken van SR over te nemen.

(7)

Volgens het gemeentelijke bestemmingsplan van Reykjavik voor 2001-2024 is het Gufunes-gebied bedoeld voor residentiële doeleinden en niet voor industriële activiteiten (12). Daarbij is het gebied bedoeld voor de aanleg van de Sundabraut-snelweg die Laugarnes verbindt met Gufunes. Bovendien gaat volgens het gemeentelijke plan van Reykjavik voor 2010-2030 het industriegebied van Gufunes achteruit, en een gemengd stedelijk gebied van wooneenheden en schone commerciële activiteiten wordt voorzien voor de toekomst (13). Geen van beide plannen voorziet dat industriële activiteiten in de toekomst in het gebied gevestigd zullen blijven.

2.2.   OVEREENKOMSTEN GESLOTEN TUSSEN DE STAD REYKJAVIK EN ÍSLENSKA GÁMAFÉLAGIÐ VOOR DE VERHUUR VAN GROND EN ONROERENDE GOEDEREN IN HET GUFUNES-GEBIED

(8)

Toen SR in februari 2002 de grond en het onroerende goed in het Gufunes-gebied kocht, waren diverse huurders (voornamelijk aannemers en ontwikkelaars) gevestigd in het gebied. Toentertijd had ÍG een huurovereenkomst met Áburðarverksmiðjan die was gesloten op 29 oktober 1999 (hierna „de 1999-overeenkomst” genoemd). De 1999-overeenkomst vermeldde een maandelijkse huurprijs van 159 240 ISK, gebaseerd op een prijs per vierkante meter (14). ÍG heeft de grond gebruikt voor zijn afvalbeheersbedrijf. Volgens de koopovereenkomst heeft SR alle verplichtingen en rechten overgenomen van Áburðarverksmiðjan uit hoofde van de bestaande huurovereenkomsten, met inbegrip van de 1999-overeenkomst met ÍG.

(9)

Volgens de stad was het Gufunes-gebied voortdurend bedrijvig en moeilijk te beheren. Bovendien waren de gebouwen en installaties in slechte conditie, betaalden sommige huurders geen huur en was er sprake van een opeenhoping van schroot, zoals autowrakken. Derhalve was het voor de stad duidelijk dat zij, om haar rol als landeigenaar uit te kunnen oefenen, personeel zou moeten inhuren om dag en nacht toezicht te houden op het gebied.

(10)

In het licht van die situatie werd het niet realistisch geacht om het gebied voor verhuur aan te bieden. Er werd derhalve besloten om de huidige huurovereenkomsten niet te verlengen en om in plaats daarvan een overeenkomst te sluiten met slechts één partij. Bijgevolg heeft SR besloten over voorwaarden inzake de huur en de schoonmaak van en het toezicht op het gebied te onderhandelen met ÍG, dat destijds de grootste individuele huurder was en bovendien geen huurachterstand had (15). Hieronder volgt een overzicht van de overeenkomsten besloten tussen SR en ÍG:

i)

22 februari 2005. SR en ÍG hebben een huurovereenkomst gesloten betreffende enkele onroerende goederen in het gebied, ter vervanging van de 1999-overeenkomst. De totale maandelijkse huurprijs werd vastgesteld op 960 000 ISK voor in totaal 4 676 vierkante meter (met inbegrip van een perceel van 500 vierkante meter) (16);

ii)

14 oktober 2005. SR en ÍG hebben een overeenkomst (hierna „de algemene huurovereenkomst van 2005” genoemd) gesloten ter vervanging van de vorige overeenkomst van 22 februari 2005, over de huur, schoonmaak van en toezicht op de grond in het Gufunes-gebied. Volgens de overeenkomst had ÍG de verplichting om alle onderhoudswerkzaamheden en verbeteringen aan het onroerende goed te verrichten. De algemene huurovereenkomst van 2005 was van kracht tot en met 31 december 2009. De algemene huurovereenkomst van 2005 vermeldde niet hoeveel vierkante meters aan onroerende goederen ÍG heeft gehuurd. Een als bijlage bij de algemene huurovereenkomst van 2005 gevoegde luchtfoto heeft echter laten zien welke delen van het gebied werden verhuurd aan ÍG (17). De IJslandse autoriteiten hebben toegelicht dat de overeenkomst betrekking had op een gebied van ongeveer 130 000 vierkante meter. De algemene huurovereenkomst van 2005 vermeldde niet de prijs die per vierkante meter werd betaald of de waarde van de verplichtingen van ÍG. De totale maandelijkse huurprijs werd vastgesteld op 2 000 000 ISK, en werd maandelijks opnieuw berekend in overeenstemming met het indexcijfer van de consumptieprijzen (18);

iii)

29 december 2006. De geldigheid van de algemene huurovereenkomst van 2005 werd door middel van een wijziging verlengd tot en met 31 december 2011. ÍG was ook verplicht om aangewezen onroerende goederen te slopen en om apparatuur op de grond te verwijderen. Het werd ÍG toegestaan om apparaten en installaties die voor eigen rekening van de grond waren verwijderd, te behouden (19);

iv)

21 december 2007. De geldigheid van de algemene huurovereenkomst van 2005 werd door middel van een wijziging verlengd tot en met 31 december 2015. De eigenaar kon te allen tijde een deel of al de gehuurde grond overnemen indien dit noodzakelijk was als gevolg van wijzigingen in de planning van de ruimtelijke ordening. Tevens heeft ÍG zich ertoe verbonden om de leidingen voor elektriciteit, water en verwarming die onbruikbaar waren geworden, opnieuw aan te sluiten. Bovendien heeft ÍG een vordering uit onrechtmatige daad tegen de stad ingetrokken (20);

v)

15 juni 2009. De geldigheid van de algemene huurovereenkomst van 2005 werd door middel van een wijziging verlengd tot en met 31 december 2018. ÍG heeft het verzorgen van het onderhoud van het gebied en het verhogen van een dijk op zich genomen, en een bestaand huurovereenkomst van een bootopslag in eigendom van de jachthaven van Reykjavik werd verlengd. Tevens heeft ÍG zich ertoe verbonden om een vordering tegen de stad betreffende onderhoudskosten in te trekken (21).

(11)

Hoewel de omvang van de door ÍG gehuurde grond 130 000 m2 is, is volgens de stad slechts 110 000 m2 bruikbaar voor hun doeleinden. De totale geregistreerde omvang van de gebouwen is 24 722 m2. Volgens het IJslandse kadaster bedraagt de waarde van de grond, die voorheen eigendom van Áburðarverksmiðjan was, 211 000 000 ISK. De waarde van de grond die ÍG huurt is niet beoordeeld, maar de waarde van het gehele grondoppervlakte die voorheen eigendom was van Áburðarverksmiðjan, wordt door de stad geschat op ongeveer 137 000 000 ISK. De totale geregistreerde waarde van gebouwen gehuurd door ÍG bedraagt 850 323 512 ISK (22).

(12)

Volgens artikel 4, lid 2, van de IJslandse wet betreffende gemeentelijke inkomstenbelasting nr. 4/1995 moet de vastgoedeigenaar onroerendgoedbelasting betalen, tenzij het verhuurde boerderijen, verhuurde percelen of andere contractueel gebruik van grond betreft; in dat geval moet de belasting betaald worden door de bewoner of de gebruiker. De betrokken grond, gebouwen en installaties bevinden zich in een afgebakend havengebied dat eigendom is van Faxaflóahafnir sf. en is verhuurd aan de stad. Derhalve betaalt de stad de onroerendgoedbelasting over de gehuurde grond en de aan ÍG verhuurde onroerende goederen.

(13)

Hoewel geen van de overeenkomsten informatie bevat over de waarde van de door ÍG geleverde diensten, heeft de stad een tabel verstrekt waarin een schatting van ÍG's kosten is opgenomen zoals bedongen in de algemene huurovereenkomst van 2005 en latere wijzigingen (hierna gezamenlijk aangeduid als „de huurovereenkomsten”) vanaf de tijd dat de algemene huurovereenkomst van 2005 werd gesloten tot en met het eind van de huurperiode in 2018 (23). De schatting werd uitgevoerd door deskundigen van de stad. Bovendien bevat de verstrekte informatie de kosten van zowel voltooide als onvoltooide sloopprojecten. Volgens de verstrekte informatie bedragen de gemiddelde door ÍG gedragen kosten 10 815 624 ISK, met inbegrip van de huurprijs. De huurprijs per maand bedraagt derhalve ongeveer 25 % van de totale maandelijkse kosten van ÍG.

(14)

Toen de huurovereenkomst van 22 februari 2005 werd gesloten, heeft SR geen verplichtingen aan ÍG opgelegd. De verplichtingen van ÍG werden ingevoerd met de algemene huurovereenkomst van 2005 van 14 oktober 2005 en werden bepaald in het licht van de voorgestelde sloop en geschatte kosten van reiniging, verwijdering en toezicht op het gebied. De reinigings- en verwijderingsverplichtingen werden gezien de staat van het gebied als uitgebreid beschouwd. Hieronder is een beoordeling opgenomen van de kosten van ÍG overeenkomstig zijn verplichtingen zoals bedongen in de algemene huurovereenkomst van 2005 (24):

Jaar

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Huurprijs

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

32 370 315

Werknemer

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

11 520 000

Administratie

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

Onderhoud

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

Juridisch

1 500 000

1 000 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

Energiekosten van anderen

5 000 000

5 000 000

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onvoltooide sloop

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

21 538 462

Voltooide sloop

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

8 835 222

Reparaties

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

Poorten/Hekken

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

600

600

600

600

600

600

600

600

600

Reiniging

7 000 000

7 000 000

7 000 000

7 000 000

3 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

Schilderwerk

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

2 000 000

Herstelwerkzaamheden

30 000 000

10 000 000

10 000 000

8 000 000

6 000 000

6 000 000

6 000 000

6 000 000

6 000 000

6 000 000

6 000 000

6 000 000

6 000 000

Bedrading enz.

7 500 000

8 000 000

9 000 000

12 000 000

9 500 000

7 200 000

6 500 000

5 000 000

4 000 000

3 000 000

3 000 000

3 000 000

3 000 000

Riolering

 

 

 

 

 

 

 

 

10 600 000

10 600 000

10 600 000

10 600 000

 

Golfbreker

 

 

 

 

 

6 000 000

6 000 000

 

 

 

 

 

 

Verwijdering

500 000

500 000

500 000

7 200 000

6 500 000

2 000 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

500 000

Asfalt

8 000 000

8 000 000

8 000 000

8 000 000

6 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

5 000 000

Bodem

10 000 000

10 000 000

10 000 000

10 000 000

5 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

4 000 000

Brandalarm

10 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

1 000 000

Totale verplichtingen

138 393 684

109 393 684

104 893 684

112 593 684

95 394 284

91 594 284

89 394 284

81 894 284

91 494 284

90 494 284

90 494 284

90 494 284

79 894 284

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal ISK

170 763 999

141 763 999

137 263 999

144 963 999

127 764 599

123 964 599

121 764 599

114 264 599

123 864 599

122 864 599

122 864 599

122 864 599

112 264 599

Gemiddeld per maand

14 230 333

11 813 667

11 438 667

12 080 333

10 647 050

10 330 383

10 147 050

9 522 050

10 322 050

10 238 717

10 238 717

10 238 717

9 355 383

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gemiddeld

10 815 624

Bron: Stad Reykjavik.

2.3.   RECENTE ONTWIKKELINGEN IN HET GUFUNES-GEBIED

(15)

Begin 2014 heeft de gemeenteraad van Reykjavik ingestemd met de oprichting van een stuurcomité om een visie voor het Gufunes-gebied te geven (25). Het comité heeft een open ideeënwedstrijd voorgesteld omtrent de toekomstige planning van het Gufunes-gebied. Tijdens een vergadering van de gemeenteraad van Reykjavik in juni 2015 is overeengekomen een advertentie te plaatsen om een wedstrijd aan te kondigen en belanghebbenden werden met name aangemoedigd om ideeën over de toekomstige organisatie van het Gufunes-gebied in te dienen (26). De stad heeft vier ideeën ontvangen na de advertentie. Een van deze inzendingen was afkomstig van RVK Studios, een filmproductiemaatschappij, die belangstelling uitte om een deel van de gebouwen in het Gufunes-gebied te kopen om een filmbedrijf te vestigen in het gebied. De gebouwen waarvoor RVK Studios belangstelling uitten om te kopen, betroffen enkele onroerende goederen die van Áburðarverksmiðjan zijn geweest, en die waren verhuurd aan ÍG door middel van de huurovereenkomsten.

(16)

De stad en RVK Studios hebben vervolgens twee onafhankelijke vastgoedmakelaars het betrokken deel van het Gufunes-gebied laten taxeren (27). Tijdens een vergadering van de gemeenteraad op 18 november 2015 heeft de raad ingestemd met de aanwijzing van de dienst voor vastgoedbeheer en economische ontwikkeling („Office of Property Management and Economic Development”) om met de onderhandelingen met RVK Studios te starten op basis van de taxaties (28). Tevens heeft de raad de dienst aangewezen om te starten met de onderhandelingen met ÍG inzake de ontruiming en mogelijke herplaatsing overeenkomstig de bepalingen van de algemene huurovereenkomst van 2005.

(17)

Op 19 mei 2016 heeft de gemeenteraad van Reykjavik ingestemd met het sluiten van een overeenkomst met RVK Studios voor de koop van bepaalde onroerende goederen in het Gufunes-gebied (29). Vervolgens heeft de stad aangekondigd dat ÍG zijn werkzaamheden zou verplaatsen naar het nieuwe industriegebied van de stad in Esjumelar (30). Op 20 mei 2016 hebben de burgemeester van Reykjavik en de CEO van ÍG overeenkomsten ondertekend ter beëindiging van de huurovereenkomsten en de herplaatsing van ÍG, en zij staken de eerste spade in de grond op de nieuwe locatie van ÍG in Esjumelar. Op 27 mei 2016 heeft de stad een overeenkomst ondertekend met RVK Studios betreffende de verkoop van enkele onroerende goederen die van Áburðarverksmiðjan zijn geweest (31). De omvang van de aan RVK Studios verkochte onroerende goederen is 8 400 m2 en de aankoopprijs was 301 650 000 ISK. De stad heeft RVK Studios ook een optie gegeven tot de aankoop van een gebied ten oosten van de gebouwen, in totaal 19 200 m2. RVK Studios zal jaarlijks 1 000 ISK per m2 betalen voor de optie.

3.   DE KLACHT

(18)

Volgens de klager heeft de stad onrechtmatige staatssteun verleend aan ÍG door middel van de verhuur van onroerend goed en grond in het Gufunes-gebied tegen prijzen die onder de marktprijzen liggen. In zijn klacht bij de Autoriteit heeft de klager verklaard dat hoewel het moeilijk is om het exacte steunbedrag te bepalen, de prijs duidelijk ver onder een redelijke marktprijs ligt. Aangezien ÍG niet de normale marktprijs betaalt, geniet het bedrijf een concurrentievoordeel. Daarnaast is de grond in Gufunes volgens de klager van belang voor vele bedrijven die een ruim terrein nodig hebben voor hun activiteiten, zoals vervoersknooppunten en opslagbedrijven.

(19)

De klager heeft opgemerkt dat de huurprijs in de algemene huurovereenkomst van 2005 was vastgesteld op 2 miljoen ISK, met jaarlijkse verhogingen in overeenstemming met het indexcijfer van de consumptieprijzen (de onroerendgoedbelasting, die niet betaald wordt door ÍG, maar door de eigenaar van het onroerend goed, te weten de stad, bedraagt 41 % van de jaarlijkse huursom). Tevens heeft ÍG bepaalde onderhoudsverplichtingen, die als deel van de huurprijs worden beschouwd, hoewel de geschatte kosten van deze verplichtingen niet te vinden zijn in de overeenkomsten. Bovendien verbieden de huurovereenkomsten ÍG niet om de grond onder te verhuren aan derden. De klager heeft benadrukt dat er geen beoordeling is opgenomen in de huurovereenkomst betreffende de mogelijke inkomsten uit onderverhuur van gedeeltes van het onroerend goed, en of dit van invloed was op de huurprijs.

(20)

De klager heeft ook opgemerkt dat het onduidelijk is wat de prijs per vierkante meter is en hoe de huurprijs is bepaald. Gebaseerd op verschillende erkende tariferingsmethoden zou volgens de klager de marktprijs voor de huur van het onroerend goed tussen de 12 en 41 miljoen ISK per maand moeten liggen. De klager stelt dat de verhuur van het onroerend goed aan ÍG tegen een prijs die ver onder de marktwaarde ligt, in strijd is met de staatssteunregels van de EER.

4.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(21)

In Besluit nr. 261/15/COL heeft de Autoriteit voorlopig beoordeeld of de overeenkomsten gesloten tussen de stad en ÍG betreffende de huur van het Gufunes-gebied staatssteun vormen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst en, als dit het geval is, of de staatssteun als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst kan worden beschouwd.

(22)

Na het beoordelen van de door de IJslandse autoriteiten ingediende informatie heeft de Autoriteit voorlopig geconcludeerd dat zij niet kon uitsluiten dat de overeenkomsten tussen de stad en ÍG staatssteun vormen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. De volgende aspecten werden in Besluit nr. 261/15/COL bepaald:

i)

in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst wordt onder de staat alle overheidsorganen, van de centrale overheid tot aan het gemeentelijk niveau, verstaan. Aangezien de grond en het onroerend goed die werden verhuurd aan ÍG het eigendom waren van de stad, zou enige korting op de huurprijs derhalve worden beschouwd als een overdracht van staatsmiddelen;

ii)

de Autoriteit heeft betwijfeld of de stad, bij het sluiten van de overeenkomsten met ÍG, heeft gehandeld als een particuliere verhuurder waarbij zij feitelijk en juridisch in een vergelijkbare situatie verkeerde. Uit de voorlopige beoordeling van de Autoriteit bleek dat een economisch voordeel voor ÍG niet kon worden uitgesloten;

iii)

aangezien geen andere bedrijven de mogelijkheid hadden om met de stad te onderhandelen voor de huur van de grond en het onroerend goed, was het voorlopige standpunt van de Autoriteit dat de maatregelen selectief leken te zijn;

iv)

tot slot heeft de Autoriteit opgemerkt dat enige steun verleend aan ÍG, in de vorm van korting op de huurprijs, het bedrijf in theorie in staat zou stellen om, als gevolg van de steun, zijn werkzaamheden te laten toenemen of ten minste te handhaven. Dientengevolge kon de steun een belemmering vormen voor de mogelijkheden van bedrijven gevestigd in andere Verdragsluitende partijen, die mogelijk hadden willen concurreren met ÍG op de IJslandse afvalinzamelingsmarkt. De steun kon dus de mededinging vervalsen en het handelsverkeer binnen de EER ongunstig beïnvloeden.

(23)

Volgens de Autoriteit waren aanvullende bewijsstukken nodig om te vast te stellen of de voorwaarden van de huurovereenkomsten als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst konden worden beschouwd.

(24)

Bijgevolg heeft de Autoriteit betwijfeld of de huurovereenkomsten tussen de stad en ÍG staatssteun vormden en, als dat het geval is, of zij verenigbaar waren met de werking van de EER-overeenkomst, overeenkomstig artikel 61, lid 3, onder c), daarvan.

5.   OPMERKINGEN VAN DE STAD OVER HET INLEIDINGSBESLUIT

(25)

Volgens de stad omvatten de overeenkomsten met ÍG geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, aangezien ÍG geen voordeel heeft genoten.

(26)

Volgens de stad zijn de overeenkomsten van 22 februari 2005 en van 14 oktober 2005 gesloten tegen normale marktvoorwaarden, aangezien de huurprijs werd gebaseerd op de huurprijs die werd vastgesteld na een openbare advertentieprocedure tegen het einde van het jaar 2003, en in lijn was met analyses/schattingen verricht door de deskundigen van de stad.

(27)

De stad verwerpt dat de methoden die de klager heeft voorgedragen geschikt zijn voor de bepaling van de marktprijs van de huur. In plaats daarvan maakt de stad een vergelijking met de huur van een ander onroerend goed, te weten de oude cementfabriek van de staat te Sævarhöfði 31, die is gevestigd in een industriegebied dat vergelijkbaar is met Gufunes.

(28)

In 2014 heeft de stad het onroerend goed van Sævarhöfði 31 gekocht. In 2013 heeft het Rijkshandelscentrum (Ríkiskaup) het onroerende goed namens de IJslandse staat voor verhuur aangeboden. Toen de stad het onroerend goed kocht, heeft het zich ertoe verbonden het hoogste bod volgens de advertentie, te honoreren. Het Rijkshandelscentrum heeft vier biedingen ontvangen waarvan de hoogste 420 000 ISK per maand was, zonder enige speciale diensten of verplichtingen opgelegd aan de huurder. De taxatiewaarde van het onroerend goed te Sævarhöfði 31 bedraagt 293 028 000 ISK. Derhalve is het hoogste huurbod uitgedrukt als percentage van de taxatiewaarde 0,147 %. Ter vergelijking is de huurprijs volgens de algemene huurovereenkomst van 2005 met ÍG 0,320 % van de taxatiewaarde van het Gufunes-gebied. De stad benadrukt dat de huurprijs van Sævarhöfði 31 werd vastgesteld na een openbare advertentieprocedure en een juiste weergave geeft van de marktwaarde van industriegebieden in de stad onder normale marktvoorwaarden. Deze vergelijking toont aan dat de door ÍG betaalde huurprijs in geen geval onder de marktwaarde van de industriegebieden in de stad kan worden geacht, met name gezien het feit dat de huurprijs voor Sævarhöfði 31 geen rekening hield met de factoren die van invloed waren op de huurprijs voor het Gufunes-gebied.

(29)

Volgens de stad is het feit dat andere partijen later geïnteresseerd waren in het gebied van weinig belang bij de beoordeling van de vraag naar het gebied ten tijde van het sluiten van de algemene huurovereenkomst van 2005, te weten in oktober 2005. Op dat moment werd het niet realistisch geacht om het gebied voor verhuur aan te bieden. ÍG heeft alle kosten voor het reinigen van het gebied en voor het in goede staat brengen van de gebouwen gedragen. Bovendien toonden andere partijen geen interesse toen het gebied voor verhuur werd aangeboden in 2003. Derhalve moet worden aangenomen dat de interesse van de laatste tijd te maken heeft met de staat van het gebied nadat ÍG het beheer van het gebied heeft overgenomen.

(30)

Volgens de stad moet de Autoriteit niet alleen rekening houden met de factor hoogste prijs wanneer het criterium van particuliere investeerder wordt toegepast. In plaats daarvan is de relevante vraag of een particuliere investeerder tot de betrokken transactie was overgegaan tegen dezelfde voorwaarden (32). Bovendien moeten de handelwijzen van de openbare en van de particuliere investeerder worden vergeleken op basis van de houding die een particuliere investeerder ten tijde van de betrokken transactie zou hebben aangenomen, gelet op de destijds beschikbare informatie en de vooruitzichten van dat ogenblik.

(31)

Op het moment dat de overeenkomsten werden gesloten tussen de stad en ÍG, waren de marktvoorwaarden niet normaal aangezien er geen actieve markt bestond voor dit soort industrieel onroerend goed dat in een dergelijke staat verkeerde. Volgens de stad moeten normale marktvoorwaarden derhalve worden beoordeeld vanuit een objectief en controleerbaar perspectief dat op dat tijdstip bestond. Onder verwijzing naar het bovenstaande is de stad van mening dat dergelijke informatie te vinden is in de documenten die Reykjavik in deze zaak heeft ingediend. Indien iemand verder normale marktvoorwaarden voor dit soort industriegebieden zou kunnen aantonen, dan toont het voorbeeld van de huurprijs verkregen in het jaar 2014 voor de vroegere cementfabriek van de staat te Sævarhöfði 31 de marktwaarde van industriegebieden zoals Gufunes aan.

(32)

Volgens de stad kunnen de verplichtingen opgelegd aan ÍG bij de huurovereenkomsten niet worden vergeleken met de betwiste verplichtingen in de zaak van Haslemoen Leir  (33). De verplichting tot een prijsverlaging die werd betwist in die zaak betrof een mogelijk verlies voor Haslemoen AS doordat het een bepaald gebouw niet kon verhuren. De verplichtingen opgelegd aan ÍG betroffen echter onderhoudswerkzaamheden en verbeteringen aan het onroerend goed, sloop, pijpen voor elektriciteit, water en verwarming opnieuw aansluiten en andere constructies in het gebied. De kosten van deze verplichtingen werden door deskundigen van de stad geschat op basis van de resultaten van recente aanbestedingen voor vergelijkbare projecten. Ondanks het gebrek aan ondersteunende documentatie voor de precieze economische gevolgen van de aan ÍG toevertrouwde diensten en de onzekerheid over het bestemmingsplan, moet de Autoriteit aanvaarden dat deze verplichtingen hebben geleid tot een verlaging van de huurprijs. Volgens de stad zou het niet erkennen van de invloed van de verplichtingen onredelijk zijn, met name omdat de feitelijke kosten die ÍG heeft gedragen als gevolg van de verplichtingen overeenkomstig zijn met de schatting.

(33)

Volgens de stad heeft zij gehandeld als een particuliere investeerder en heeft zij rekening gehouden met overwegingen op het gebied van ruimtelijke ordening bij het sluiten van de huurovereenkomsten met ÍG. De stad heeft zeer belastende en korte beëindigingsclausules opgenomen om in staat te zijn om het gebied in korte tijd te ontruimen, indien en wanneer de staat overeengekomen is om te beginnen met de aanleg van de Sundabraut-snelweg. SR was goed bekend met het onroerend goed en het gebied, en was in een goede positie om objectief te beoordelen of de staat van het gebied goed genoeg was om het te kunnen verhuren op de markt. Een particuliere investeerder zou altijd aandacht besteden aan de bestemmingsplannen bij het nemen van besluiten over het gebruik van een perceel en onroerende goederen.

(34)

In het licht van de bovenstaande overwegingen handhaaft de stad dat de huurovereenkomsten met ÍG aan het criterium van particuliere investeerder in een markteconomie voldoen.

6.   OPMERKINGEN VAN ÍG

(35)

Volgens ÍG heeft het als huurder zeer weinig voordeel van de grote omvang van de grond en zorgt deze omvang er slechts voor dat de onderhouds- en toezichtverplichtingen tijdrovender en kostbaarder zijn. Daarnaast zijn de gebouwen, hoewel zij omvangrijk zijn in vierkante meters, in heel slechte staat. ÍG benadrukt dat de gebouwen inderdaad zijn gekocht met de bedoeling om deze te slopen. Een volledige sloop was gepland en er was voorzien dat er een woongebied en een snelweg zouden komen op de locatie. Derhalve is een berekening gebaseerd op vierkante meters of de omvang van de grond niet relevant om de markthuurwaarde van het gebied te bepalen.

(36)

In 2003 heeft SR het gebied en de gebouwen in Gufunes gebruikt om diverse personen en bedrijven die door SR werden bevolen andere gebieden in de stad te ontruimen, van opslag te voorzien. Deze regeling werd uit logistiek oogpunt snel problematisch voor SR en derhalve heeft SR ÍG aangeboden om het gehele gebied te huren zodat het gebied schoongemaakt zou worden. Aanvankelijk was ÍG zeer terughoudend om de taak op zich te nemen omdat het gebied blijk gaf van diverse problemen, zoals moeilijke huurders en een verzameling van autowrakken en industrieel afval.

(37)

In de laatste tien jaar heeft ÍG per maand gemiddeld 16,5 miljoen ISK uitgegeven aan onderhouds- en andere kosten die normaal gesproken door de verhuurder hadden moeten worden gedragen. Met deze kosten moet rekening gehouden worden bij het beoordelen van de markthuurwaarde.

(38)

Volgens ÍG is de staat van de gebouwen in het Gufunes-gebied zeer slecht, ondanks de middelen die zijn besteed aan renovaties. Vrijwel elk gebouw heeft lekkage en de meeste daken van de gebouwen zijn beschadigd en onbruikbaar. Bovendien zijn vrijwel alle ramen, met uitzondering van die in het kantoorgebouw, beschadigd en onbruikbaar, veel etages van de gebouwen zijn in gevaarlijke staat en op sommige plekken zitten gaten, en de trappen voldoen niet aan de regelgevingsvoorwaarden. Daarnaast hebben de meeste gebouwen geen water, geen toiletten en elektriciteit die niet voldoet aan regelgevende maatregelen.

(39)

Bovendien werd ÍG voor het grootste deel van de huurperiode geconfronteerd met het feit dat de stad hen kon verzoeken om de grond op korte termijn terug te geven. De korte beëindigingsclausule van 18 maanden en de verplichting om een deel van de grond op verzoek terug te geven met een opzegtermijn van slechts twaalf maanden, waren een nadeel bij het voeren van een bedrijf als afvalverwijdering waarbij zware machines en apparatuur zijn betrokken.

(40)

Volgens ÍG heeft de interesse van de laatste tijd van de klager beperkte relevantie bij het beoordelen van de vraag naar het gebied toen de algemene huurovereenkomst van 2005 werd gesloten. De situatie in 2005 was dusdanig dat het op dat moment niet realistisch werd geacht om het gebied voor verhuur aan te bieden. Sindsdien heeft ÍG aanzienlijke middelen besteed aan het renoveren, het schoonmaken en het onderhouden van het gebied. Derhalve moet worden aangenomen dat de interesse van de laatste tijd te maken heeft met de staat van het gebied nadat ÍG het beheer van het gebied heeft overgenomen.

(41)

Tot slot heeft ÍG een onafhankelijke beoordeling van de huur door 101 Reykjavík Fasteignasala (34) van 15 oktober 2015 ingediend. De huurovereenkomst vermeldt een schatting van de waarde van de algemene huurovereenkomst van 2005 in oktober 2005 op basis van de waarde en de staat van de afzonderlijke onroerende goederen. De taxateur heeft geconcludeerd dat de totale maandelijkse huurwaarde van de onroerende goederen en het gebied 1 870 000 ISK bedraagt.

II.   BEOORDELING

1.   HET BESTAAN VAN STAATSSTEUN

(42)

In artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst is het volgende bepaald:

„Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”.

(43)

Dit houdt in dat een maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst wanneer alle volgende voorwaarden zijn vervuld: de maatregel: i) wordt door de staat verleend of uit staatsmiddelen gefinancierd; ii) levert een selectief economisch voordeel op voor de begunstigde, en iii) kan het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen.

1.1.   GEEN VOORDEEL

1.1.1.   Algemeen

(44)

Onderstaand zet de Autoriteit haar redenering uiteen waarom zij tot de conclusie is gekomen dat de huurovereenkomsten ÍG geen voordeel hebben opgeleverd in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst.

(45)

In de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst wordt onder een voordeel elk economisch voordeel dat een onderneming niet zou hebben verkregen onder normale marktvoorwaarden, verstaan, d.w.z. bij gebreke van een staatsmaatregel waardoor zij een gunstigere positie werd geplaatst ten opzichte van haar concurrenten (35). In het geval dat de transactie werd verricht onder gunstige voorwaarden, in die zin dat ÍG een rente onder de marktprijs betaalde, dan zou de onderneming een voordeel in de zin van de staatssteunregels ontvangen.

(46)

Om deze vraag te onderzoeken past de Autoriteit „het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie” („MEO”) toe waarbij het gedrag van staten of overheidsinstanties bij de verkoop of verhuur van activa wordt vergeleken met dat van particuliere economische operatoren (36).

(47)

Het doel van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie is om na te gaan of de staat een voordeel heeft toegekend aan een onderneming door zich niet te gedragen als een particuliere investeerder in een markteconomie met betrekking tot een bepaalde transactie, d.w.z. de verkoop of verhuur van activa (37). De overheidsinstantie moet doelstellingen van het overheidsbeleid buiten beschouwing laten en zich in plaats daarvan te richten op de enige doelstelling van het verkrijgen van een marktpercentage voor het rendement of de winst van haar beleggingen, en van een marktprijs voor de verkoop of de verhuur van activa (38). De Autoriteit merkt echter op dat bij deze beoordeling normaal gesproken rekening gehouden moet worden met speciale rechten of verplichtingen die aan het betrokken activum zijn verbonden, met name met die welke van invloed kunnen zijn op de marktwaarde.

(48)

De naleving van marktvoorwaarden, en of de overeengekomen prijs in een transactie overeenkomt met de marktprijs, kan door bepaalde graadmeters worden vastgesteld. Het organiseren van een open, transparante en onvoorwaardelijke biedprocedure is in het algemeen een geschikt middel om te garanderen dat de verkoop of de verhuur van activa door overheidsinstanties verenigbaar is met het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie, en dat een eerlijke marktwaarde is betaald voor de betrokken goederen en diensten. Dit betekent echter niet automatisch dat het ontbreken van een ordelijke biedprocedure of een mogelijke tekortkoming in een dergelijke procedure het vermoeden van staatssteun rechtvaardigt. De Autoriteit kan zich ook baseren op andere graadmeters, waaronder taxaties door deskundigen.

1.1.2.   Het ontbreken van een mededingingsprocedure

(49)

In het licht van de bovenstaande overweging moet de Autoriteit eerst onderzoeken of de stad op toereikende en geschikte wijze een aanbestedingsprocedure heeft georganiseerd om een marktprijs (39) vast te stellen. In deze zaak is echter bevestigd dat er geen openbare aanbesteding is opgestart met betrekking tot het betrokken gebied. Daarnaast werd er voorafgaand aan de algemene huurovereenkomst van 2005 geen onafhankelijke taxatie uitgevoerd.

(50)

Desondanks heeft de stad benadrukt dat bij de bepaling van de huur in de algemene huurovereenkomst van 2005 met ÍG rekening is gehouden met de diverse bestaande huurovereenkomsten in het gebied die werden gesloten na open advertenties in de IJslandse media in 2003. De Autoriteit is echter van mening dat deze advertenties slechts oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling waren en geen open en concurrerende biedprocedure vormden. Bovendien betroffen zij niet de huur van het gehele gebied aan één huurder, maar veeleer afzonderlijke onroerende goederen in dat gebied.

(51)

Derhalve heeft de Autoriteit geconcludeerd dat deze advertentieprocedure niet voldoet aan de vereisten van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie. Bijgevolg kan deze procedure geen betrouwbare graadmeter leveren voor de vaststelling van de marktprijs van het betrokken huurrecht.

1.1.3.   Taxatie van de huurwaarde door een deskundige

(52)

Zoals hierboven opgemerkt, wordt door het ontbreken van een toereikende aanbestedingsprocedure de mogelijkheid van de Autoriteit om een criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie uit te voeren, niet uitgesloten. De Autoriteit moet echter de essentie van de betrokken transactie onderzoeken, en met name de overeengekomen prijs vergelijken met de marktprijs. Hiertoe verwijst de Autoriteit normaal gesproken naar een taxatieonderzoek van een onafhankelijke taxateur als een graadmeter voor de marktprijs. Een dergelijk rapport zou idealiter opgesteld moeten worden ten tijde van de transactie. Maar de Autoriteit kan zich bij haar beoordeling (40) ook baseren op een taxatieonderzoek achteraf.

(53)

De stad heeft verklaard dat er diverse kwesties spelen die de marktprijs van de huur van het Gufunes-gebied beïnvloeden. Ten eerste waren de gebouwen en installaties in slechte conditie, betaalden sommige huurders geen huur en was er sprake van een opeenhoping van schroot die moest worden opgeruimd. Ten tweede bestond er onzekerheid over de bestemmingsplannen voor het Gufunes-gebied. Volgens de vorige en huidige gemeentelijke plannen neemt de industriële activiteit af in het gebied, waardoor de stad geen huurovereenkomst voor de lange termijn kan sluiten voor het perceel. Ten derde heeft ÍG de verplichting om een deel van de grond op verzoek terug te geven met een opzegtermijn van twaalf maanden en de opzegtermijn voor het gehele gebied, met inbegrip van de gebouwen, was slechts 18 maanden.

(54)

Toen de stad onderhandelde met RVK Studios over de verkoop van de gebouwen in het Gufunes-gebied, heeft zij, zoals eerder opgemerkt, de waarde van de onroerende goederen en de huurrechten laten taxeren door twee onafhankelijke makelaars. Hoewel deze onafhankelijke taxaties niet rechtstreeks de marktprijs van de huur van de onroerende goederen betreffen, bevestigen zij wel de slechte staat van de onroerende goederen en hun marktwaarde. Beide onafhankelijke taxateurs benadrukken dat de gebouwen lekkage hebben, onvoldoende geïsoleerd zijn, een aanzienlijke hoeveelheid industrieel afval bevatten die afkomstig is uit de tijd dat de grond werd gebruikt door een kunstmestbedrijf, en ronduit vervallen zijn. Daarnaast bevatten sommige gebouwen asbest en moeten andere worden gesloopt.

(55)

Zoals eerder opgemerkt, heeft de stad ook een vergelijking verstrekt met een gelijksoortig industrieel onroerend goed dat is gevestigd te Sævarhöfði 31. Het onroerend goed werd voor verhuur aangeboden door het Rijkshandelscentrum en de hoogste van vier biedingen, ter waarde van 420 000 ISK per maand, werd aanvaard. Deze huurovereenkomst omvatte geen speciale diensten of verplichtingen die door de huurder moesten worden uitgevoerd. Het hoogste huurbod uitgedrukt als percentage van de taxatiewaarde is 0,147 %, terwijl de huurprijs volgens de algemene huurovereenkomst van 2005 met ÍG 0,320 % van de taxatiewaarde van het Gufunes-gebied is.

(56)

Bovendien heeft 101 Reykjavík Fasteignasala een onafhankelijke taxatie uitgevoerd van de algemene huurovereenkomst van 2005 (41). De taxatie is gedateerd op 15 oktober 2015. Het is gebaseerd op de waarde en de staat van de afzonderlijke onroerende goederen, die afzonderlijk werden beoordeeld en nauwkeurig onderzocht. In de taxatie werd zowel naar de staat van de onroerende goederen en het gebied ten tijde van de algemene huurovereenkomst die werd gesloten in 2005, als naar de toen geldende marktvoorwaarden gekeken. De taxateur heeft geconcludeerd dat de totale maandelijkse huurwaarde van de onroerende goederen in oktober 2005 1 870 000 ISK bedroeg. Overeenkomstig de algemene huurovereenkomst van 2005 werd de maandelijkse huurprijs voor ÍG echter vastgesteld op 2 000 000 ISK, en werd maandelijks opnieuw berekend in overeenstemming met het indexcijfer van de consumptieprijzen (42). De huurprijs die maandelijks door ÍG werd betaald, was dus hoger dan de marktwaarde van de verhuur volgens de taxatie van de deskundige.

(57)

Al het bovenstaande in aanmerking genomen, is de Autoriteit van mening dat de algemene huurovereenkomst van 2005 niet onder de marktprijs is gesloten.

(58)

Tot slot merkt de Autoriteit op dat noch in de vergelijking met het onroerend goed gevestigd te Sævarhöfði 31, noch in de taxatie opgesteld door 101 Reykjavík Fasteignasala rekening is gehouden met de speciale verplichtingen die zijn opgenomen in de huurovereenkomsten, met name de korte opzegtermijn (waar nu een beroep op is gedaan) en de diverse onderhoudsverplichtingen. De financiële gevolgen van deze verplichtingen op de huurprijs zijn moeilijk te kwantificeren. Zij begunstigen de stad evenwel inherent ten koste van ÍG, wat de conclusie van de Autoriteit verder steunt dat de algemene huurovereenkomst van 2005 werd gesloten tegen marktvoorwaarden.

(59)

In het licht van het bovenstaande heeft de Autoriteit geconcludeerd dat ÍG geen economisch voordeel heeft genoten uit de huurovereenkomsten.

2.   CONCLUSIE

(60)

Op grond van de bovenstaande beoordeling is de Autoriteit van mening dat de tussen de stad en ÍG gesloten huurovereenkomsten betreffende de huur van het Gufunes-gebied geen staatssteun inhouden in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De tussen de stad Reykjavik en Íslenska Gámafélagið gesloten huurovereenkomsten betreffende de huur van het Gufunes-gebied vormen geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. Het formele onderzoek wordt hierbij gesloten.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot IJsland.

Artikel 3

Slechts de tekst van dit besluit in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 26 april 2017.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Sven Erik SVEDMAN

Voorzitter

Frank J. BÜCHEL

Lid van het College


(1)  Besluit nr. 261/15/COL tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure ten aanzien van de mogelijke staatssteun die is verleend door middel van de verhuur van grond en onroerend goed in het Gufunes-gebied, gepubliceerd in PB C 316 van 24.9.2015, blz. 22, en in EER-supplement nr. 57 van 24.9.2015, blz. 21.

(2)  Documenten nrs. 704341-704343.

(3)  Document nr. 774957.

(4)  Besluit nr. 261/15/COL tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure ten aanzien van de mogelijke staatssteun die is verleend door middel van de verhuur van grond en onroerend goed in het Gufunes-gebied, gepubliceerd in PB C 316 van 24.9.2015, blz. 22, en in EER-supplement nr. 57 van 24.9.2015, blz. 21.

(5)  Document nr. 778453.

(6)  Document nr. 781877.

(7)  Document nr. 781927.

(8)  Document nr. 786716.

(9)  Document nr. 805588.

(10)  Document nr. 806264.

(11)  Document nr. 831665.

(12)  Online beschikbaar op: http://skipulagssja.skipbygg.is/skipulagssja/. Zie ook: http://reykjavik.is/sites/default/files/adalskipulag/08_grafarvogur.pdf

(13)  Ibid.

(14)  Document nr. 716986, blz. 17.

(15)  Documenten nrs. 716985 en 742948.

(16)  Document nr. 716986, blz. 21.

(17)  Zie document nr. 716985.

(18)  Document nr. 716986, blz. 25.

(19)  Document nr. 716986, blz. 29.

(20)  Document nr. 716986, blz. 31.

(21)  Document nr. 716986, blz. 33.

(22)  Document nr. 716985.

(23)  Document nr. 742948.

(24)  Alle cijfers zijn uitgedrukt in ISK.

(25)  Document nr. 716985.

(26)  Aankondiging online beschikbaar op: http://www.hugmyndasamkeppni.is/samkeppnir/gufunes-framtidharskipulag

(27)  Document nr. 786718.

(28)  Notulen van de vergadering van de gemeenteraad zijn online beschikbaar op: http://reykjavik.is/fundargerd/fundur-nr-5386

(29)  Notulen van de vergadering van de gemeenteraad zijn online beschikbaar op: http://reykjavik.is/fundargerd/fundur-nr-5407

(30)  Aankondiging online beschikbaar op: http://reykjavik.is/frettir/islenska-gamafelagid-flytur-esjumela

(31)  Aankondiging online beschikbaar op: http://reykjavik.is/frettir/gengid-fra-kaupum-rvk-studios-fasteignum-undir-kvikmyndaver

(32)  De uitspraak in Westdeutsche Landesbank Girozentrale/Commissie, T-228/99 en T-233/99, ECLI:EU:T:2003:57.

(33)  Zie Besluit nr. 90/12/COL van de Autoriteit van 15 maart 2012 betreffende de verkoop van bepaalde gebouwen in het binnenste kamp van de basis Haslemoen Leir, beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/decisions/90-12-COL.pdf, overweging81.

(34)  Document nr. 778453.

(35)  De uitspraak in SFEI en anderen, C-39/94, ECLI:EU:C:1996:285, punt 60, en de uitspraak in Spanje/Commissie, C-342/96, ECLI:EU:C:1999:210, punt 41.

(36)  Zie voor de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder: zaak E-12/11 Asker Brygge [2012] tegen Toezichthoudende Autoriteit van de EVA Ct. Rep. 536 en de uitspraak in Land Burgenland en anderen/Commissie, C-214/12 P, C-215/12 P en C-223/12 P, ECLI:EU:C:2013:682. Deze zaken betreffen de verkoop van een onvoorwaardelijk eigendomsrecht op grond. Zij vormen echter ook een leidraad voor de verkoop van andere rechten op grond, met inbegrip van het huurrecht in de huidige zaak.

(37)  Zie de richtsnoeren van de Autoriteit inzake het begrip staatssteun van de staten, zoals bedoeld in artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, overweging 133. Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/esa-docs/physical/EFTA-Surveillance-Auhtority-Guidelines-on-the-notion-of-State-aid.pdf

(38)  De uitspraak in Land Burgenland en anderen/Commissie, C-214/12 P, C-215/12 P en C-223/12 P, ECLI:EU:C:2013:682.

(39)  Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 61/16/COL tot beëindiging van het formele onderzoek naar mogelijke steun door middel van de verhuur van een glasvezel voordien geëxploiteerd namens de NAVO, nog niet gepubliceerd, online beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/esa-docs/physical/061-16-COL.pdf, overweging80.

(40)  Zaak E-12/11 Asker Brygge [2012] tegen EFTA Ct. Rep. 536, overweging 81, en besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 61/16/COL tot beëindiging van het formele onderzoek naar mogelijke steun door middel van de verhuur van een glasvezel voordien geëxploiteerd namens de NAVO, nog niet gepubliceerd, overweging 88.

(41)  Document nr. 778453.

(42)  Document nr. 716986, blz. 25.